Iede Gé (1)
blz. 1 van 6 Iede Gé (1)
Een verhaal van Jan ten Napel over zijn zwager Iede Geert Koffeman. Iede, bekend als Iede Gé, had het beroep van bakker en had vele hobby's naast zijn werkzaamheden. In dit 1e verhaal over Iede speelt ook Dindua weer een belangrijke rol.
Er zijn mensen op Urk geweest die in een bepaalde tijd hun stempel gedrukt hebben. Hun handelingen spraken tot de verbeelding van de mensen en hun bekendheid was zeer groot. Iede Gé was zo'n man. Hij werd als oudste zoon geboren uit het huwelijk tussen (red. : boer en bakker) Geert Koffeman en Anna Hakvoort, gesloten op 25 mei 1911. Zoals het toen vrijwel een vaste gewoonte was, ging de oudste zoon de vader in zijn werk en hoedanigheid opvolgen. Om een figuur, die zo veel voor de cultuur van ons eiland betekend heeft, aan de vergetelheid te ontrukken, wil ik trachten, voorzover mijn herinneringen reiken, hem te beschrijven. Voor alle duidelijkheid, wij waren aangetrouwde zwagers. De dochters van Chris van Beekhoven en Marretje Koffeman waren ons ten deel gevallen. De oudste Jacoba (Co) trouwde dan Iede Gé en met de jongste dochter Johanna Maria ging ik verder mee door het leven in een huwelijksband.
1939: verlovingsfoto van Co van Beckhoven en Iede Koffeman Zoals de zusters verschilden, zo waren wij ook verschillende zwagers wat betreft werk en liefhebberijen. Laat ik er één noemen: Iede was dol op vissen met de hengel, eigenlijk was het meer een verslaving. Meer dan vijf a tien minuten kon ik het niet volhouden met een hengel in de hand te wachten op een visje dat ik daarvoor nog nooit gezien had. Misschien was ik wel belast met een aversie tegen hengels door een voorval dat ik als kleine jongen meemaakte. Op een keer mocht ik met mijn oudere broer Jan mee om te hengelen, dat wil zeggen, ik mocht kijken en Jan hanteerde de 'poerstok'. Aan de poerstok zat een haakje waaraan hij een worm had gestoken. Regelmatig haalde hij het geval op. Maar alleen het haakje en de worm waren aanwezig. „Ik zal hem eens wat verder gooien", zei Jan. Hij gaf toen een haal met de stok, met alle driften die in hem zaten. Het simmetje volgde, maar het haakje kwam niet in het water. Ik voelde een snerpende pijn in mijn onderlip.
Iede Gé (1)
blz. 2 van 6
Jan had mij gevangen op het droge. Hij probeerde het haakje er uit te halen, wat alleen maar kreten van pijn bij mij veroorzaakte. De weerhaakjes konden niet door het gaatje in de lip. Even later gingen wij in optocht naar de dokter, want als er bloed bij te pas kwam moest de dokter helpen. Iedereen vroeg: „Wat is er mit um, waöromme ei jie um an een touwtjen?" Gelukkig was de dokter aanwezig. In de wachtkamer konden we worden geholpen. Dokter Vonk lachte om het hele geval en filosofeerde: „O grote zoon van Jan van Flip, kleinzoon van Philippus ten Napel, waarom waart gij zo dom om uw broertje aan de haak te slaan. Je vader had jou zó kunnen helpen door net als ik aan het oogkantje de hoek af te knippen." Wat de dokter dan ook op hetzelfde moment deed om vervolgens het 'oekertje' terug te halen door het gaatje. Het commentaar van Jan was: „Nou bin ik m'n oekertjen kweet!" Het vissen, ik zei het al, was voor Iede een verslaving. Ouderen herinneren zich nog de verslagen in de krant van de toenmalige bloeiende hengelaarsvereniging 'De Blijde Baars'. Iede gaf daarin op zijn eigen manier verslag van de viswedstrijden. Het gezin waarin Iede werd geboren groeide uit tot vader, moeder, vier jongens en drie meisjes. Bij de geboorte van het laatste meisje stierf zijn moeder, Anna Hakvoort. Vader Geert bleef weduwnaar tot zijn dood. De jongste zuster Anna werd liefderijk grootgebracht bij Wiepke Metz en zijn vrouw Marretje. Zoals reeds gezegd was Iede voorbestemd om het beroep van de vader als bakker, kruidenier en veeboer voort te zetten. De oudste meisjes brachten en hielden ook de winkel tot een van de best beklante zaken in de Prins Hendrikstraat. Geert van Iede had bij de gebroeders Romkes (Klaas van Leendert) een abonnement voor al zijn goederen en passagiers. Als de familie de Kamper kant op moest, werd er gereisd met de 'Eben Haëzer'. Doordat er veel melk werd verkocht in de winkel moest ik vaak de lege melkbussen ophalen. Wij, de knechten van Klaas van Leendert, keken altijd uit of dochter Annie in de winkel was, want van Annie kreeg je altijd een half blaadje brok. O ja, over die brok gesproken. In de Eerste Wereldoorlog kon Geert Koffeman zich veroorloven om, ondanks de distributie, grote hoeveelheden speculaas (brok) te bakken en deze voor goede prijzen om te zetten. Geert experimenteerde met bakkers recepten en zorgde voor variéteiten van koek en gebak in de winkel. Zoon Iede wilde en deed dat ook, maar vader Geert wilde nog groter vlucht op het gebied van de fijne banket, en hiervoor zou Iede moeten zorgen. Het werken was toen nog lang en zwaar, want niet alleen het bakken vroeg tijd, maar ook het onderhouden van het vee vroeg zijn tijd. Dit hield in dat er ook gehooid moest worden. De belangstelling van Iede, of eigenlijk zijn liefhebberij, ging een geheel andere kant op dan het prozaïsche bakken van brood en wat dies meer zij. Het hanteren van het tekenstift had zijn grote liefde, hij droomde ervan om kunstschilder te worden. Maar vader Koffeman had andere idealen wat betreft het vak van zijn oudste zoon. Aan het goede leven met zijn vrienden, ook allemaal bakkers, die ook wel de langbroeken werden genoemd kwam een onderbreking zich melden. Bij de ploeg hoorde ook Lourens Metz en Jan Oost. Het vooroorlogse DINDUA was de vergaarbak van deze lieden, die allemaal de kunst van het voordragen en het rederijken minden. Jan Oost echter heeft zich nooit op dit kunstniveau gewaagd. Maar het waren wel vrienden voor het leven zo met elkaar. Amor begon ook af en toe zijn pijlen te richten en de vrienden zochten vriendinnen. De oudste dochter van Chris en Mette werd naar Amsterdam gezonden om zich daar in het bewerken van haren te bekwamen, dat wil zeggen, er werd toekomst gezien in het handwerk van kapster. Tezelfdertijd werd Iede ondergebracht in een moderne banketbakkerij in Zaandam, om daar de weespermop, het bitterkoekje en andere tongstrelende bakkersartikelen, later op Urk tot nóg verfijnder smaak gebracht, aan de man te brengen. Eén en ander, hij in Zaandam en zij in Amsterdam, was een zeer prettige ervaring om de al begonnen verkering te verdiepen. Ondertussen was ik toegetreden tot het illustere genootschap der Dinduanen en leerde daar Iede van weer een andere kant kennen. Ook als lid van de muziekvereniging waren wij ook al goede bekenden van elkaar geworden. Van huis uit was Iede begaafd met muzikaliteit. Heel vroeg meldde hij zich al aan bij het gemengde zangkoor 'Excelsior' en later ook bij een mannenkoor. Er werd een muziekbandje opgericht, waaraan Iede zich schuldig maakte om op de cello te gaan spelen, zonder ook maar enig onderricht in het bespelen van dit muziekinstrument te hebben gevolgd. Dit belette hem niet om ook een viool aan te schaffen. In en op DINDUA stond zijn meesterschap op een eenzame hoogte. Op uitvoeringen, begeleid door Lourens Metz op het traporgel, klom hij tot grote hoogte met zijn zelfgemaakte liederen.
Iede Gé (1)
blz. 3 van 6
Uitvoering Dindua: Lied van de stoomboot. Iede Koffeman in het midden. Eén ervan, 'Het vuurtje', is me altijd bijgebleven. Zijn “memorisaties” waren van een zeer goed bestudeerd gehalte en gingen soms over onderwerpen waarvan niemand der leden ooit was opgekomen. Ook zijn voordrachten deed hij op zodanige manier dat deze altijd lof afdwongen. Uit het boek 'Alle klokken luiden' droeg hij ook wel eens een gedicht voor, waarvan ik mij nu nog één regel herinner: 'Het luiden doet Jan, hij verdient er wat an.' Ik citeer deze regel nog vaak. Nog even door met DINDUA. De eind-vergaderingen, met dames, waren altijd gezellig en zeer onderhoudend. Voor zo'n avond was er altijd de verwachting 'waar zou Iede weer mee aankomen?' Voor mij was altijd de taak weggelegd om in de commissie van voorbereiding zitting te nemen en de hoofdelijke omslag vast te stellen voor de kosten en het programma samen te stellen. Je kon nog zo'n wonderlijke opdracht aan Iede geven, maar nooit ging hij hier onderuit, hij maakte er wat van. Zo was er een Sint-Nicolaas, die gevierd werd in de zaal van hotel Havenzicht, door Lukas Brouwer ter beschikking gesteld. De Sinterklaas was die avond Jan van Teun van Willem van Antjen en Rika en... zwarte Piet was Iede Gé. Nou, die twee hadden er wat van gemaakt. De gedichten logen er niet om en ook de oproepnaam van elk lid was in het Spaans vertaald, wat steeds lachsalvo's tot gevolg had. In het boekje “DINDUA - 75 jaar ernst en luim” werd geschreven over Iede Gé, wat heel duidelijk voor zichzelf spreekt en waaraan ik nu niets heb toe te voegen. In 1938 kreeg ik opdracht van de Oranjevereniging om een groot stuk samen te stellen ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Er werd een groot podium opgericht en muziek en koren werkten mee. Het was een schouwspel met tableau's over allerlei oer-Hollandse beroepen. Punt 13 was een liedje met een praatje van Iede Gé. Over dit optreden werd nog lang nagepraat op Urk. Er was ook een Indisch tableau bij, waarbij de medespelers bruin gemaakt werden met aangemaakte cacaopoeder. Natuurlijk speelde Iede hier krontjongmuziek bij op zijn gitaar. Vanwege ons zwagerschap was er niet alleen een familiebinding, maar ook een muzikale binding tussen ons. In huize Iede Gé stond ook een piano. Wij hebben daar samen bij en om de piano
Iede Gé (1)
blz. 4 van 6
prachtige uren doorgebracht. Vanaf het kleine zwarte orgeltje thuis en later in mijn tienertijd bij hotel Woudenberg had ik mij het spel op het klavier eigen gemaakt door alles in C om te turnen, daar kruizen en mollen voor mij een groot struikelblok vormden in de muziek. De notenkennis van Iede, wat betreft de geschreven muziek, was nu ook niet om over naar huis te schrijven of een hoog diploma voor uit te reiken. Dit mocht allemaal de noot niet drukken, wij musiceerden met volle overgave, Iede met een strijkinstrument en ik op de piano. De liederen van de beroemde negerbas, Paul Robeson, waren ons uit het hart gegrepen. Wij speelden uit onze herinnering en dan kon Iede uit de viool wel-aangename klanken toveren. Moest echt van de muziek gespeeld worden, dan werd de vibratie van de snaren vergeten en was de vertolking gelijk aan de schreeuw van een kat die op zijn staart getrapt werd. Onze vertolkingen klommen naar grote hoogte als we samen een gedeelte van de ouverture 'Dichter und Bauer' speelden. Hier kwam de cello goed aan zijn strijken als Iede de cello-solo speelde en ik op de piano de orkestbegeleiding verzorgde. Na enige malen oefenen waren wij samen ervan overtuigd, dat Pablo Casals het maar een klein beetje beter zou kunnen. 'De rozenkrans' hadden we ons ook eigen gemaakt en hierbij steeg de violist tot grote hoogte. Laten we nog melden dat ook de sopraansax aan de beurt kwam. Op al die instrumenten bekwaamde Iede zichzelf. Ons samenspel was een waar kunstgenot. Iede moest in de oorlog onderduiken. Net tegen de bevrijding kwam hij doodziek thuis, na dagen en nachten in kommer en kwel, bij wijze van spreken, sluipende door modder en water had hij aan de Duitsers, die net die grote razzia in de polder hielden, weten te ontsnappen. Alles moest onder grote geheimhouding gebeuren. Moeder Mette van Beckhoven-Koffeman kwam te hulp. Co moest ook ziek worden, want de dokter moest komen. Dokter Vonk behandelde Iede en constateerde tyfus. Met behulp van dokter Vonk en de vindingrijkheid van de vrouwen werd alles geklaard. Ik zorgde voor aanmaakhoutjes om 's morgens de kachel aan te maken. De winkel mocht niet dicht en er mocht geen plakkaat op de deur. Net tegen de bevrijding kwam de crisis voor Iede. Gelukkig kwam hij er door, maar vermagerd als een gevangene uit het concentratiekamp zag hij er uit. Een grote druk was weggevallen. De vrouwen wilden ook wat meemaken van wat er allemaal geschiedde op Urk tijdens de bevrijding. Zodoende zou ik op Iede passen. Ik had hem net, zijn hoofd ondersteunend, een kopje echte thee laten drinken en vlijde hem weer neer. „Hé, hé" zei Iede, „wat zou een sjekkien lekker smaken." „Sjek heb ik niet", zei ik, „maar ik heb wel een beetje echte Douwe Egberts rooktabak, misschien zou ik daar een sjekkien van kunnen draaien." „Jie jokken et toch Jan, echte rooktabak, prebier er daor iene van te draaien, dan is de bevrijding compleet", klonk er uit bed. Ik scharrelde ergens uit een jas van Iede een vloeitje op en draaide een sjekkien. Met schitteroogjes bekeek Iede mijn werk. ,,Oe koem jie nou an die tabak?" „De B.S. (= Binnenlandse Strijdkrachten) heeft die ergens in beslag genomen en we kregen allemaal een half pakje." Het werk was verricht en ik zei: „Ik zal je even op de rand van het bed zetten, dan kun je hem zo oproken." Heel voorzichtig kregen we de verzameling botten met wat vel er omheen, zittend, met de witte stakies, die zijn benen moesten voorstellen, buiten bed. Ik gaf hem het sjekkien in de mond en stak de brand er in met een lucifer. Iede zoog de rook naar binnen of zijn leven er van afhing. Zijn ogen trokken weg en de rook uitblazend viel hij achterover. Geert Iede Koffeman
Iede Gé (1)
blz. 5 van 6
Ik schrok me wild en pakte de gedraaide sigaret uit zijn mond en dacht: daar gaat hij. Voorzichtig legde ik hem weer onder de dekens en zei: „Iede, wat doe je nou, bij de teed bleven hoor!" Even later sloeg hij de ogen op en zei: „Wat was dat lekker." Vanuit de diepte van mijn ziel dankte ik woordeloos dat hij het sjekkies-avontuur overleefd had. Uit dankbaarheid schonk ik hem de rest van de tabak onder de voorwaarde niet meer in mijn bijzijn te roken. „Eerst moetje nog wat aansterken." „Jie knïepen 'm zieker wel Jan, nou, ik was ëffien van de kaort", zei lede. Even later kwamen de vrouwen terug, uitgelaten vertellend wat ze allemaal bij het haarknipwerk op het oude manhuisplein gezien hadden. Wij zwegen over het rookavontuur als op afspraak. De andere dag hoorde ik, bij navraag, waar of de tabak vandaan kwam. Trots vertelde één der brooddronken B.S.-ers dat zij maar eens bij S. een huiszoeking hadden gedaan en daar de tabak hadden meegenomen of eigenlijk: gestolen. Gelukkig hebben meester Heetebrij en Kees Koffeman de zaak rondgebreid, later, om erger te voorkomen. Ik nam echter ontslag bij de B.S. omdat ik geen deelgenoot in dieverij wilde zijn. (Over dat ontslag vertel ik nog wel eens). Tegen Iede heb ik pas veel later over de herkomst van de tabak verteld. Hij lachte er hartelijk om en zei: „Nou, ik bin ok klaant bij Douwe Egberts, dan zal ik 't maar as een kedootjen beschouwen." Ja, zo was Iede, de oudste zoon van Geert. Een bijzondere figuur met een heel goed stel hersens. Zijn ambitie's reikten hoog, maar aan de andere kant bleef hij trouw aan de tradiie's die binnen zijn familie heersten. Vader besliste dat hij de zaak moest overnemen. Uit hobby ging Iede weer op de schildertoer en wrochtte veel op linnen geschilderde, in zijn en onze ogen, kunstwerken.
Iede Gé en zijn neef Jan Marten ten Napel (ca 1963: vakantie in Noord-Holland). Onze jongste zoon Jan Marten kreeg van zijn oom Iede het kook-, bak- en braadsyndroom overgedragen en pleegde met hem veel visvangst liefhebberijen langs de Afsluitdijk en de Lemmerdijk.
Iede Gé (1)
blz. 6 van 6
Toen broer Jelle Koffeman voor zijn werk naar Kuala Lumpur in Malakka vertrok, moest hij toch met vrouw en kroost op de hoogte gehouden worden van de dagelijkse gang van zaken. Daar schrijven veel papier vroeg, werd er een bandrecorder, zowel door Jelle als het thuisfront aangeschaft. Zo kwam het dat wij gevieren een blijspelletje inspraken en de laatste nieuwtjes over het wel en wee van Urk uitwisselden in een samenspraak, of zo je wilt, een talkshow-gebeuren. Ook onze muzikale hoogstandjes en zangkunst vertrouwden we aan het band-fenomeen toe. Volgens Jelle genoten zij in de verre Oost van het gebodene en gaf het een band met het thuisfront. De banden werden ook wel in de soos gedraaid. Bekend uit die tijd zijn ook de brieven die Jelle opzond naar 'Het Urkerland'. Hier kwam zijn sprankelende geest tot een hoogtepunt, de man had ook 'singuliere' gaven. Samen met Jelle hebben we nog een zogenaamd historisch stuk samengesteld dat gestoeld was op het Urker gebeuren in die dagen. Denk aan de visdrogerij van Klaas Jelle Hakvoort en het riddergevecht van ridder Jan Woorda en ridder Jan Andriesio. Mijn zoon snuffelde in mijn papieren, vond dit stuk, en bouwde het in dezelfde trant om voor zijn school. Het resultaat was een grandioze uitvoering. Ja, zo schrijvende komt van alles boven borrelen en denk je met een beetje weemoed terug aan die tijden. Iede en zijn broer Jelle zijn er niet meer. Ik denk er dan aan dat de oudste en de jongste zoon van Geert van Iede waren begiftigd met een sprankelende geest. Dat heb ik altijd bewonderd.
De haven van Urk uit de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw. Het onderwerp van Iede als amateur kunstschilder.