Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
23 februari 2010 2010INT256470 26 juni 2009 RM070165 1
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
I.
SAMENVATTING VERGUNNING
I.A.
Samenvatting besluit
Milieubeheer B.A.M. van ’t Hullenaar 030 – 258 2756 030 – 258 2990 Wet milieubeheer beschikking Beelen Midden Nederland B.V., Schonauwenseweg 8 te Houten
Wij hebben op 23 februari 2010 besloten aan Beelen Midden Nederland B.V. te Houten een Wet milieubeheervergunning te verlenen voor het wijzigen, veranderen en uitbreiden van een bedrijf ten behoeve van het sorteren, opslaan en afzetten voor nuttige toepassing van bouw- en sloopafval, de overslag van bedrijfsafval en de opslag en handel in bulkgoederen, zoals schone grond en categorie 1 grond, grind, gebroken puingranulaat en schoon zand. Ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2 en artikel 8.23, lid 1, van de Wm besluiten wij voorts tot actualisering en ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 28 augustus 2007 verleende Wm-vergunning De vergunning wordt verleend voor de periode vanaf het in werking treden van dit besluit tot de expiratiedatum (17 oktober 2017) van de vigerende vergunning van 28 augustus 2007 (nummer 2007INT205238).
II.
FEITEN
II.A. Onderwerp aanvraag Op 26 juni 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen ingevolge de Wet milieubeheer (verder: Wm) van BK Ruimte & Milieu b.v. (gemachtigde namens Beelen Midden Nederland B.V.) om een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto artikel 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder: Activiteitenbesluit) voor de inrichting van Beelen Midden Nederland B.V., gevestigd aan de Schonauwenseweg 8 te Houten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 1
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Binnen de inrichting worden diverse afval-, bouw-, grond- en hulpstoffen ingenomen of ingekocht, welke vervolgens opgeslagen, overgeslagen en/of bewerkt worden, met het hoofddoel deze naar elders af te zetten voor nuttige toepassing.
II.B.
Locatie inrichting
De inrichting bevindt zich in een landelijk gebied, op ongeveer 235 meter afstand tot de dichtstbijzijnde woningen van derden (aaneengesloten bebouwing) gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Houten. De dichtstbijzijnde woning van derden gelegen in het buitengebied ligt op een afstand van circa 180 meter. De inrichting is voorts gelegen tussen de spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Utrecht (ten westen) en de provinciale weg Schalkwijkseweg tussen Houten en Schalkwijk (ten oosten). Aan de zuidzijde wordt de inrichting begrensd door de Schonauwenseweg en het Amsterdam-Rijnkanaal. De inrichting ligt aan de Schonauwenseweg 8 te Houten, kadastraal bekend gemeente Houten, sectie H, nummers 1459 en 1460 (gedeeltelijk).
II.C. Bestemmingsplan Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan “Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex” van toepassing, en het terrein heeft daarin de bestemming “bedrijfsdoeleinden voor houtbe-/verwerkingsbedrijven en opslagterreinen”. De aangevraagde activiteiten passen binnen het vigerende bestemmingsplan.
II.D. Vergunningsituatie De volgende vergunningen en/of meldingen zijn eerder aan de inrichting verleend: Tabel 1: Vergunning(en) en melding(en) Soort revisievergunning melding art. 8.19 Wm gedoogbeschikking ‘positionering peilbuizen’
Datum 28 augustus 2007 29 juli 2008 29 juni 2009
Nummer 2007INT205238 2008INT226494 2009INT244969
Bevoegd gezag GS van Utrecht GS van Utrecht GS van Utrecht
De voorschriften van de onderliggende revisievergunning zijn van overeenkomstige toepassing op de veranderingen, tenzij in de onderhavige beschikking anders is bepaald.
III.
PROCEDUREEL
III.A. Inhoud aanvraag De aanvraag om veranderingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten: Binnen de inrichting worden gedurende de dagperiode maximaal 12 keer per jaar gedurende 5 dagen puinbreekwerkzaamheden uitgevoerd met een mobiele breker. In plaats van gebruik te maken van de wielwasser om het terrein schoon te houden, wordt het terrein dagelijks schoongeveegd met een veegmachine. Ook wordt er een terreinsproei-installatie aangelegd om de wegen nat te houden. De locatie van de vergunde sproeiboog wordt aangepast. Deze is in de huidige vergunning gesitueerd naast de weegbrug. De sproeiboog wordt naast de hal gesitueerd, langs de doorgang richting het achterterrein.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 2
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
-
-
-
-
Binnen de inrichting is een dubbelwandige stalen dieselolietank aanwezig met een capaciteit van 15 m³. De tank is verdeeld in twee compartimenten van 9 m³ en 6 m³. De dieselolietank is gesitueerd in de hal. Tevens is een extra afleverzuil direct naast de olietank geplaatst aanvullend op de bestaande afleverzuil bij de wasplaats. Acceptatie van een kleine hoeveelheid asbest afkomstig van derden, maximaal 20 m³ die 1 keer per maand zal worden afgevoerd. Asbest wordt in dubbel plastic verpakt en wordt vervolgens opgeslagen in afsluitbare container. De opslag van asbest onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval is al eerder vergund op 28 augustus 2007. De opslag van autobanden, afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval en van derden. Opslag vindt plaats in containers op het achterterrein. De opslag van vlakglas, afkomstig van derden en afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval. Opslag vindt plaats in containers op het achterterrein. Op het achterterrein wordt een gebied met keervakken gerealiseerd op een vloeistofdichte vloer ten behoeve van opslag van diverse reeds gescheiden afvalstromen (afvalstromen conform vigerende vergunning en huidige aanvraag). Transportbewegingen en werkzaamheden in de hal (laden, lossen en sorteren) vinden plaats tussen 06.00 uur en 23.00 uur (zie akoestisch onderzoek). Tevens is sprake van een toename van het aantal transportbewegingen naar de hal van 30 bewegingen in de avondperiode en 10 bewegingen in de nachtperiode (15 vrachtwagens). Daarnaast is bij de aanvraag een grondwatermonitoringsonderzoek gevoegd. Dit onderzoek (PEB/090102.02/JUK, 11 februari 2009) hebben wij inmiddels goedgekeurd.
De veranderingsvergunning wordt overeenkomstig de aanvraag aangevraagd voor een periode van 10 jaar in de zin van artikel 8.17, lid 2 van de Wm. Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning wordt verleend tot 17 oktober 2017. Dit is de datum waarop de onderliggende revisievergunning van 28 augustus 2007 met kenmerk 2007INT205238 verloopt. De aanvraag van 26 juni 2009 bestaat uit: Aanvraagformulier vergunning Wet milieubeheer; Bijlage 1: Uittreksel Kamer van Koophandel; Bijlage 2: Machtigingsformulier; Bijlage 3: Tekening; Bijlage 4: Aanvulling Handboek Acceptatie afval; Bijlage 5: Bodemonderzoek; Bijlage 6: Akoestisch onderzoek; Bijlage 7: Tank- en installatiecertificaat tank.
III.B. Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij Wm, valt de inrichting onder meer onder de categorie 28.4, onder a, 2º, 5º en 6º en categorie 28.4, onder b, 1º en 2º uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag. Deze categorieën blijven ongewijzigd ten opzichte van de revisievergunning van 28 augustus 2007.
III.C. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het gaat hier om het Activiteitenbesluit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 3
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. Uit artikel 8.1, lid 1, van de Wm volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. In artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. In de aanvraag om veranderingsvergunning staat vermeld dat de aangevraagde veranderingen niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 onder categorie U en categorie LL van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat in de aanvraag geen activiteiten worden genoemd waarvan algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn. Voor die activiteiten waarvoor reeds vergunning is verleend en die genoemd worden in het Activiteitenbesluit geldt dat de voorschriften uit het Activiteitenbesluit van rechtswege van toepassing zijn. Het betreft: • Artikel 3.1.4: Lozen van huishoudelijk afvalwater; • Artikel 3.3.2: Het wassen van motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen.
III.D. Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.
III.E. M.e.r.- (beoordelings)plicht De voorgenomen activiteit komt noch voor in Bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.). De activiteit is derhalve noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig.
III.F. Wet verontreiniging oppervlaktewateren versus Waterwet Gedurende de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking is op 22 december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt een aantal andere wetten waaronder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Voor de aangevraagde activiteiten is geen vergunning ingevolge de Waterwet nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Watervergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
III.G. Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 12 augustus 2009 in de gelegenheid gesteld om tot 25 september 2009 de aanvraag aan te vullen. Het betreft hier onder andere gegevens met betrekking tot aanvullingen op het aanvraagformulier, tekening, aanvulling handboek acceptatie afval en akoestisch onderzoek. Deze gegevens hebben wij op 25 september 2009 ontvangen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 4
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
De termijn voor het geven van het besluit wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het geven van het besluit opgeschort met 44 dagen. In verband met een aantal tekstuele omissies heeft de aanvrager op 2 november 2009 aanvullende gegevens ingediend in de vorm van een aangepast voorblad van het akoestisch onderzoek en drie aangepaste afvalstroomkaarten voor asbest, vlakglas en autobanden welke onderdeel uitmaken van de Aanvulling Handboek Acceptatie afval.
III.H. Rondzending De aanvraag en de bijbehorende aanvullende gegevens zijn door ons ter informatie toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten; b. VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden te Houten.
III.I. Terinzagelegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb hebben de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit ter inzage gelegen van donderdag 17 december 2009 tot en met woensdag 27 januari 2010 op het provinciehuis (gebouw Bloeyendaal) en bij de gemeente Houten. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen ingekomen.
III.J. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Als gedurende de beroepstermijn een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Voorzover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, treedt deze vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm).
IV.
BELEIDSKADER
IV.A. ALGEMEEN Bij vergunningverlening in het kader van de Wm wegen wij de verschillende milieugevolgen tegen elkaar af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 5
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
V.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
V.A.
Toetsingskader
Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken, BBT, worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de Wm vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Voor installaties als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installaties) moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd.
V.B.
Beoordeling
De aangevraagde en reeds vergunde activiteiten worden genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn en wel in categorie 5.1. Categorie 5.1 betreft namelijk “Installaties voor de verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de lijst van artikel 1, lid 4, van de Richtlijn 91/689/EEG, in de zin van de bijlagen II A en II B (handelingen R1, R5, R6, R8 en R9) van Richtlijn 2006/12/EG en van Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag”. Voor de inrichting zijn BREF’s beschikbaar waaraan wij de aangevraagde activiteiten kunnen toetsen. Aan de volgende BREF's is getoetst: BREF Afvalbehandeling, BREF Op- en overslag bulkgoederen, BREF Cross media & economics en BREF monitoring. Voorts hebben wij aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 6
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de BBT als genoemd in het Ivb merken wij het volgende op: Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het bewerken van afvalstoffen. De aangevraagde activiteit (onder andere het toevoegen van een aantal afvalstromen aan de acceptatiecriteria) dient ter bevordering van de doelmatigheid van de afvalverwerking. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen hetzij verder in de afvalverwijderingsketen gebracht, hetzij omgezet tot secundaire grondstoffen. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen. Er worden in het proces - op enkele beperkte hoeveelheden hulpstoffen na - geen gevaarlijke stoffen toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden voor de verdere verwerking opgebulkt. In onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning betreft het de toevoeging van de afvalstof ‘asbest afkomstig van derden en asbest onvrijwillig verkregen uit het binnen de inrichting te sorteren bouw- en sloopafval’ aan de acceptatiecriteria. Deze afvalstof dient conform de geldende regelgeving en de bij dit besluit gevoegde voorschriften opgeslagen en verwijderd te worden. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen. Binnen de inrichting worden met betrekking tot onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen zo mogelijk toepassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan. Binnen de inrichting worden voor de op- en overslag van asbest afkomstig van derden en onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval, voor autobanden afkomstig van derden en afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval en voor vlakglas afkomstig van derden en afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. De aanvraag voorziet in het toevoegen van bovenstaande afvalstromen aan de acceptatiecriteria. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de bedrijfsleider gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij reeds bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage, meet- en registratieverplichtingen in de vigerende revisievergunning. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies. De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in de hierna volgende paragrafen overwogen. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen. De aangevraagde installaties behorende bij de aangevraagde veranderingen en bij de extra aan te vragen geaccepteerde afvalstoffen zullen in gebruik genomen worden nadat deze vergunning in werking is getreden. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen. Betere technieken zijn thans niet aan de orde.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 7
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie. Er is geen verbruik van grondstoffen, anders dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen. Ook is er geen watervragend proces, anders dan water nodig voor het sproeien met behulp van een terreinsproeiinstallatie en een sproeiboog om stofhinder te voorkomen. Gezien de aard van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning en de reeds vergunde situatie is hier in het kader van deze aanvraag niet verder op ingegaan. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken. De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen, met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het uitsluitend fysisch bewerken van afvalstoffen. De aanvraag heeft betrekking op een uitbreiding van de acceptatiecriteria met een aantal afvalstromen en een wijziging in de periode dat er binnen de inrichting activiteiten met een mobiele puinbreker uitgevoerd worden. Voorts wordt de inrichting uitgebreid met een bovengrondse, dubbelwandige stalen dieselolietank. Ten aanzien van de risico’s voor de omgeving als gevolg van een ongewoon voorval wijzigt de situatie niet significant ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Voorts kan gesteld worden dat de opslag van asbest in de daartoe bestemde afgesloten containers en de opslag van motorbrandstof in een bovengrondse tank reeds vergund zijn. Op de aangevraagde activiteiten zijn de volgende Nederlandse informatiedocumenten uit de Regeling aanwijzing BBT-documenten van toepassing: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - Werkboek wegen naar preventie bij bedrijven; - NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht; - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 28: Vloeibare aardolieproducten - Afleverinstallaties en ondergrondse opslag; - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties; - Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling.
V.C.
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
VI.
AFVALSTOFFEN
VI.A. Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze wij invulling geven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 8
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval dat binnen de inrichting vrijkomt, wijzigt in onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning niet ten opzichte van de vigerende milieuvergunningsituatie. Er komen geen extra afvalstoffen vrij ten opzichte van de vergunde situatie. In de overwegingen van de vigerende revisievergunning van 28 augustus 2007 is preventie reeds voldoende aan bod gekomen en desbetreffende overwegingen zijn ook op de aangevraagde situatie van toepassing. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval dat binnen de inrichting vrijkomt, wijzigt in onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning niet ten opzichte van de vigerende milieuvergunningsituatie. Uit de aanvraag om veranderingsvergunning blijkt dus niet dat er binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvan in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom niet redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding te verlangen.
VI.B. Overwegingen voor afvalverwerkers Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen In ons ontwerp besluit hebben wij de toetsing van het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgevoerd aan de hand van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP 1). Het daarin opgenomen beleid en toetsingskader heeft echter haar geldigheid verloren. Op 24 december 2009 is het nieuwe Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP 2) in werking getreden. Derhalve hebben wij voor het definitieve besluit getoetst aan het nieuwe LAP. De conclusies zijn hieronder opgenomen. De nieuwe toetsing leidt, ten opzichte van de ontwerpbeschikking, niet tot andere conclusies. Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen;
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 9
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
•
het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een Wmvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog Wm-vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een Wm-vergunning worden verleend. Uitsluitend opslaan In het LAP is aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen in beginsel een Wmvergunning kan worden verleend. Een drietal afvalstromen worden hiervan uitgezonderd, te weten: - Afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval; - Dierlijke bijproducten; - Kca/kga, afgewerkte olie en scheepsafval. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Beelen Midden Nederland B.V. heeft aangevraagd om, naast de reeds vergunde afvalstoffen uit de revisievergunning van 28 augustus 2007, de volgende afvalstoffen op te slaan: - asbest afkomstig van derden en onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval; - autobanden afkomstig van derden en uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval; - vlakglas afkomstig van derden en uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen, behoudens voor de opslag van asbest (maximaal één maand). In de voorschriften van de revisievergunning is reeds vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. Be-/verwerking In de aanvraag is voor de drie extra aangevraagde afvalstromen geen be-/verwerkingsmethode beschreven. De afvalstromen worden óf gesorteerd aangeleverd en vervolgens opgeslagen óf zijn afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval. Er vindt verder geen be- of verwerking plaats, zoals bijvoorbeeld shredderen, composteren of ontwateren. Daarnaast zal binnen de inrichting 12 maal per jaar, gedurende 5 dagen steenachtig bouw- en sloopafval (puin) met behulp van een mobiele puinbreker verkleind worden tot menggranulaat, betonpuingranulaat en mengsels van deze granulaten. De activiteit ‘puin breken’ op zich is echter al met de revisievergunning van 28 augustus 2007 vergund. Thans vraagt Beelen Midden Nederland B.V. in onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning een langere periode aan waarin het puinbreken plaatsvindt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 10
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Voor de volledigheid toetsen wij hiervoor aan de minimumstandaard uit het sectorplan 29 “Steenachtig materiaal” van het LAP. Het beleid voor steenachtig bouw- en sloopafval is neergelegd in sectorplan 29 en is gericht op het nuttig toepassen in de vorm van materiaalhergebruik zoals het toepassen als ophoogen funderingsmateriaal. De bewerking, die overigens niet expliciet onder de bewerking zoals gesteld in de sectorplannen van het LAP valt, is erop gericht de nuttige toepassing van het hergebruik van het materiaal te bevorderen. De acceptatie, controle, procesvoering en kwaliteitscontrole moet geschieden overeenkomstig BRL 2506 ‘Recyclinggranulaten voor toepassing in de beton, wegenbouw, grondbouw en werken’. Het granulaat wordt na keuring afgezet als bouwstof als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk). De beschreven procesvoering waarborgt de afzet volgens de minimumstandaard en daarmee een effectief afvalbeheer. Het doel van het be- en verwerken van deze afvalstromen is het geschikt maken voor nuttige toepassing in de bouw. Hiermee wordt derhalve ons inziens voldaan aan de minimumstandaard. De overige aangevraagde activiteiten (opslag van afvalstoffen afkomstig van derden en uit het sorteerproces) vallen niet onder het begrip be- en verwerken zoals genoemd in de sectorplannen van het LAP. Toetsing aan de minimumstandaard uit de sectorplannen heeft dan ook niet plaatsgevonden. Er is uitsluitend getoetst of de be-/verwerking op een zo hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Dit is het geval. Het uitsorteren en opslaan van de afvalstoffen binnen de inrichting staat de verdere be-/verwerking conform de minimumstandaard, niet in de weg. Deze (eind)verwerking vindt niet binnen de inrichting plaats. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Op basis van het gestelde in de aanvraag hebben wij geconcludeerd dat de extra aangevraagde afvalstromen niet op enige wijze met elkaar, dan wel met andere afvalstoffen gemengd (mogen) worden. Aan deze vergunning zijn dan ook geen nadere voorschriften met betrekking tot het mengen van afvalstoffen opgenomen. Het mengen van de diverse granulaten (inclusief zanden) die bij het breken van steenachtige bouw- en sloopafval ontstaan, is reeds in de revisievergunning van 28 augustus 2007 toegestaan en vergund indien de puinbreker voor de betreffende granulaten een bewijsmiddel zoals aangegeven in het Bouwstoffenbesluit (thans: Besluit bodemkwaliteit) heeft overlegd. In de revisievergunning van 28 augustus 2007 is tevens opgenomen dat het steenachtig bouw- en sloopafval vooraf aan het sorteren gezeefd wordt, en dat de ontstane fijne fractie (sorteerzeefzand) niet mag worden gemengd met andere materialen. Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen In de regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd dat de verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen van elkaar en van andere afvalstoffen en van andere preparaten en stoffen gescheiden worden gehouden en indien nodig worden gescheiden. In de aanvraag wordt geen verzoek gedaan om in afwijking van artikel 2 van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen de aangevraagde afvalstoffen niet gescheiden te hoeven houden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 11
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
In onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning worden drie extra afvalstromen aangevraagd. Eén daarvan wordt volgens de Eural als “gevaarlijke afvalstof” aangeduid. Het betreft asbest afkomstig van derden en onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval. Deze afvalstof wordt conform de daaraan gestelde eisen gescheiden opgeslagen van de overige afvalstoffen. Vergunning kan hiervoor worden verleend. A&V-beleid Alle afvalverwerkende bedrijven moeten over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&Vbeleid) beschikken (art. 5.11 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). In het A&Vbeleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Een adequaat A&V-beleid hangt nauw samen met het zeker stellen dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Bij de aanvraag is als bijlage 4 “Aanvulling Handboek Acceptatie Afval” een aanvulling op de bestaande beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op het rapport “De verwerking Verantwoord” (hierna: DVV), per extra aangevraagde afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid geeft voldoende zekerheid dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be-/verwerkt. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij instemmen met deze aanvulling op het A&V-beleid. In de voorschriften van de revisievergunning verleend op 28 augustus 2007 is de aanwezigheid van een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid reeds voldoende vastgelegd. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. AO/IC Met het oog op het zekerstellen van een zo hoogwaardig mogelijke wijze van afval be-/ verwerking moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In de voorschriften van de revisievergunning verleend op 28 augustus 2007 is een beschrijving van het AO/IC reeds voldoende vastgelegd. In de voorschriften is namelijk verwezen naar een beschrijving van de wijze waarop de acceptatie en verwerking bij Beelen Midden Nederland B.V. moet zijn vastgelegd. Het betreft de procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) opgenomen in het Handboek Acceptatie Afval met de bijbehorende afvalstromenkaarten. Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 12
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning wordt verleend tot 17 oktober 2017. Dit is de datum waarop de onderliggende revisievergunning van 28 augustus 2007 met kenmerk 2007INT205238 verloopt.
VI.C. Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
VII. AFVALWATER VII.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn gezien de aard van de aangevraagde veranderingen niet vergunningplichtig ingevolge de Waterwet. Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater.
VII.B. Beoordeling en conclusie Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de lozingssituatie niet. In de vigerende beschikking d.d. 28 augustus 2007 zijn reeds voldoende voorschriften in paragraaf 2.8 opgenomen betreffende de lozing van afvalwater afkomstig van het kantoor op de gemeentelijke riolering. Voorts zijn in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriele regeling voorschriften opgenomen die betrekking hebben op het lozen van afvalwater op de gemeentelijke riolering. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “afvalwater” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
VIII. BODEM VIII.A.
Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 13
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
VIII.B.
De potentieel bodembedreigende activiteiten
Binnen de inrichting vinden overeenkomstig onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: Opslag van dieselolie in een dubbelwandige, stalen, gecompartimenteerde tank met een maximale inhoud van 15 m³. De tank is verdeeld in twee compartimenten van 6 m³ en 9 m³. Aflevering van dieselolie met behulp van een extra afleverzuil welke direct naast de dieselolietank geplaatst is. Op- en overslag van asbest afkomstig van derden en onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval. Op het achterterrein wordt een gebied met keervakken gerealiseerd op een vloeistofdichte vloer ten behoeve van de opslag van diverse reeds gescheiden afvalstromen. Het betreffen reeds vergunde afvalstromen en de extra afvalstromen conform onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning.
VIII.C.
De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem
In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: Opslag van dieselolie vindt plaats in een bovengrondse, dubbelwandige, stalen, gecompartimenteerde tank conform de richtlijn PGS 30, met uitzondering van artikel 4.6.1. Op de installatie is de beoordelingsrichtlijn BRL K903/07 van toepassing, waarbij een kwalitatief goede installatie gegarandeerd kan worden met een hoog veiligheidsniveau. De dieselolietank bevindt zich inpandig in de bedrijfshal op een vloeistofdichte voorziening en is voorzien van een lekdetectiesysteem, vulpuntbak en overvulbeveiliger. In de bedrijfshal is direct naast de dieselolietank een extra afleverzuil geplaatst aanvullend op de reeds bestaande en vergunde afleverzuil bij de wasplaats. De bedrijfshal is voorzien van een vloeistofdichte voorziening. In geval van eventuele morsingen en/of lekkages zijn voldoende absorptiemiddelen voor handen. Opslag van in dubbel plastic verpakt asbest vindt plaats in een afsluitbare container. Hiermee is het risico op bodemverontreiniging verwaarloosbaar. Het achterterrein ten behoeve van de opslag van diverse reeds gescheiden afvalstromen is voorzien van een vloeistofdichte voorziening. De maatregelen met betrekking tot de overige aangevraagde potentieel bodembedreigende activiteiten zijn reeds in de vergunningvoorschriften van de revisievergunning van 28 augustus 2007 opgenomen.
VIII.D.
Beoordeling en conclusie
Wij hebben de bij de aanvraag gevoegde bodemrisicogegevens beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit de aanvraag om veranderingsvergunning blijkt dat voor alle (aangevraagde) bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 14
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigen de overige risico’s op bodemverontreiniging grotendeels niet. In de vigerende revisievergunning d.d. 28 augustus 2007 zijn in beginsel voldoende voorschriften in paragraaf 2.5 en paragraaf 3.7 opgenomen betreffende de bescherming van de bodem. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. Ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2 en artikel 8.23, lid 1, van de Wm besluiten wij voorts tot actualisering en ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 28 augustus 2007 (kenmerk 2007INT205238) aan Beelen Midden Nederland B.V. verleende Wm-vergunning. Het betreft enkele voorschriften gerelateerd aan het milieuaspect “bodem”. Een nadere uitleg en motivatie is opgenomen in hoofdstuk XVI “Artikel 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer” van deze beschikking. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden.
VIII.E.
Bodembelastingonderzoek
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft: Rapport nulsituatie-bodemonderzoek De Trip & Schonauwenseweg 6 te Houten, rapportnummer 06-3050, Holland Milieutechniek B.V., 22 mei 2006. Rapport verkennend bodemonderzoek Schonauwenseweg 7-9 te Houten, projectnummer 20070147, BK Ingenieurs B.V., versie 1.1, 2 februari 2007. De onderzoeken zijn uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit. De gegevens van de bodem die hierin zijn vastgelegd beschouwen wij als nulsituatiebodemonderzoek. Hiermee is de kwaliteit van de bodem waarop de inrichting is gevestigd voldoende beschreven en ook vastgelegd. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is, in combinatie met de gestelde voorschriften, verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. Wel is om mogelijke bodemverontreiniging in een vroeg stadium te signaleren een (grondwater) monitoringssysteem (grondwaterpeilbuizen) voor het achterterrein voorgeschreven. Uit de peilbuizen moeten periodiek grondwatermonsters worden genomen, die geanalyseerd moeten worden op NEN 5740. Door deze periodieke controle van het grondwater kunnen mogelijke verontreinigingsbronnen snel worden gelokaliseerd en kunnen gepaste maatregelen worden getroffen om verdere bodem- en/of grondwaterverontreiniging tegen te gaan.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 15
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Aangezien de desbetreffende peilbuizen vanuit pragmatische overwegingen op een andere locatie zijn gesitueerd dan in voorschrift 2.5.12 van de revisievergunning van 28 augustus 2007 is voorgeschreven, zal dit voorschrift en het hieraan gekoppelde voorschrift 2.5.13 ingetrokken worden en vervangen worden door nieuwe voorschriften. Op de locatie van de beide peilbuizen waarvoor op 28 augustus 2007 vergunning is verleend, is thans een vloeistofdichte voorziening gerealiseerd. De nieuw geplaatste peilbuizen liggen op enkele meters afstand van de beide oude locaties, zodat het uiteindelijke doel van de grondwatermonitoring ongewijzigd kan blijven. Aanvraagster zal daarom in overeenstemming met deze vergunning een reguliere grondwatermonitoring uitvoeren. Daarom achten wij een extra tussentijds bodemonderzoek niet noodzakelijk.
IX.
ENERGIE
IX.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de minder grote energiegebruikende industrie gerekend. De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Beoordeling en conclusie In onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning is met betrekking tot het energieverbruik binnen de inrichting aangegeven dat er geen verandering is ten opzichte van de vigerende milieuvergunningsituatie. Dossieronderzoek heeft uitgewezen dat er in de aanvraag ingediend op 23 februari 2007 behorende bij de revisievergunning verleend d.d. 28 augustus 2007 geen exacte gegevens staan vermeld betreffende het energieverbruik, met als reden dat deze gegevens toentertijd nog niet voorhanden waren. Wel is een overzicht gegeven van het geschatte verbruik binnen de inrichting. Het geschatte elektriciteitsverbruik bedraagt circa 30.000 kWh en het geschatte aardgasverbruik bedraagt circa 5.000 m³. Het bedrijf gebruikt dus een beperkte hoeveelheid energie. De hoeveelheden zijn zodanig klein dat het bedrijf als niet energie relevant wordt aangemerkt. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid zoals vastgelegd in de circulaire energie in de milieuvergunning. Bedrijven met een jaarlijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m³ aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet energie relevant bestempeld. Desondanks zijn aan de revisievergunning voorschriften verbonden in de vorm van een registratieverplichting. Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning op het milieu-aspect “energie” niet. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “energie” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 16
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
X.
EXTERNE VEILIGHEID
X.A.
Algemeen kader
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij Beelen Midden Nederland B.V. zijn diverse gevaarlijke stoffen aanwezig. De processen, de aard en hoeveelheid van de gebruikte (gevaarlijke) stoffen zoals opgenomen in de aanvraag kunnen een risico vormen voor de omgeving. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is het mogelijk dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag om veranderingsvergunning relevant.
X.B.
PGS voor opslag gevaarlijke stoffen
Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. In de aanvraag om veranderingsvergunning staat vermeld dat de inrichting is uitgebreid met een dubbelwandige stalen dieselolietank met een capaciteit van 15 m³. De tank is verdeeld in twee compartimenten van 9 m³ en 6 m³. De dieselolietank is gesitueerd inpandig in de bedrijfshal en is voorzien van een lekdetectiesysteem, vulpuntbak, overvulbeveiliger en aanrijdbeveiliging. Tevens is een extra afleverzuil direct naast de olietank geplaatst aanvullend op de bestaande afleverzuil bij de wasplaats. Op de installatie is de beoordelingsrichtlijn BRL K903/07 van toepassing, waarbij een kwalitatief goede installatie gegarandeerd kan worden met een hoog veiligheidsniveau. Voor de opslag van vloeibare aardolieproducten is de PGS 30 opgesteld. Uit de aanvraag blijkt dat de opslag voldoet aan deze PGS, met uitzondering van artikel 4.6.1. In artikel 4.6.1 van de PGS 30 is bepaald dat met het oog op het voorkomen van bodemverontreiniging een dubbelwandige tank voorzien van een lekdetectie kan worden toegepast. Echter met het oog op het grote risico van ongehinderde uitstroming bij brand moet een tank met een inhoud van meer dan 10.000 liter toch in een opvangbak worden geplaatst. Indien door hun situering meerdere tanks gelijktijdig bij een brand kunnen worden betrokken, dan moeten deze in een opvangbak zijn geplaatst indien de gezamenlijke tankinhoud meer dan 10.000 liter bedraagt. Gezien het feit dat de gecompartimenteerde dubbelwandige tank inpandig in de bedrijfshal is gesitueerd en tevens voorzien is van een lekdetectiesysteem, vulpuntbak, overvulbeveiliger en aanrijdbeveiliging, zijn wij voornemens om medewerking te verlenen aan het verzoek om artikel 4.6.1 van de PGS 30 niet van toepassing te verklaren. Het risico voor de omgeving (mens en milieu) zal bij een eventuele uitstroming bij brand zoveel mogelijk beperkt worden als gevolg van de aanwezigheid van voldoende brandblusmiddelen en absorptiemiddelen binnen de inrichting. Voorts is de bedrijfshal voorzien van een vloeistofdichte vloer, zodat de kans op mogelijke bodemverontreiniging tot een minimum beperkt wordt. Het niet van toepassing verklaren van artikel 4.6.1 van de PGS 30 is derhalve in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd. Daarnaast hebben wij ter voorkoming van uitstroom van dieselolie in de onderliggende opvangkelder ten behoeve van sproeiwater, voorgeschreven dat de opening naar deze kelder voorzien moet zijn van een opstaande rand van minimaal 5 centimeter. Voor het overige verwijzen wij naar de voorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 waar reeds voldoende voorschriften zijn opgenomen voor de opslag en aflevering van dieselolie.
X.C.
Beoordeling en conclusie
Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning op het milieu-aspect “externe veiligheid” enigszins door de extra dieselolietank. In deze beschikking zullen hiertoe de daarbij behorende voorschriften worden opgenomen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 17
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Het voor het overige actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “externe veiligheid” achten wij echter niet noodzakelijk.
XI.
GELUID EN TRILLINGEN
XI.A. Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door een mobiele breker, een hogedrukreiniger, een shovel, een kraan, een tractor en vrachtwagens (onder andere storten van glas). De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van BK Ruimte & Milieu bv met projectnummer RM070165 d.d. 21 september 2009 (versie 8.0). Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
XI.B. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruik gemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". De firma Beelen Midden Nederland B.V. ligt in de gemeente Houten. In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dag-, avond- en nachtperiode. De mobiele puinbreker is alleen in de dagperiode in werking. Het betreft hier een bestaande situatie. De gemeente Houten heeft geen beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld. Wij toetsen daarom het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. Indien de richtwaarde (tabel 4 uit de Handreiking) wordt overschreden is een overschrijding van de richtwaarde mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Een overschrijding van het referentieniveau is mogelijk tot een maximum van 50 dB(A), dat in sommige gevallen toelaatbaar kan worden geacht op grond van een bestuurlijke afweging, waarbij de geluidsbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen. De woonomgeving kan als volgt worden gekarakteriseerd. Een aantal woningen zijn in een landelijke omgeving gelegen en de overige woningen zijn gelegen in een (rustige) woonwijk in de stad. Via de website van de Gemeente Houten is het rapport “Actieplan geluid Houten 2008-2013” ontvangen. Het betreft hier echter geen door de gemeenteraad of college vastgesteld gemeentelijk geluidbeleid. Hierin is de geluidbelasting bij woningen in de omgeving van Beelen Midden Nederland B.V. opgenomen. Volgens de geluidskaarten van de gemeente Houten is bij de woningen de gemiddelde geluidbelasting 55 tot 59 dB(A). Uitgaande dat het referentieniveau 10 dB lager is dan de gemiddelde waarde, is het legitiem om ook voor deze woning uit te gaan van een referentieniveau van 45 dB(A) (richtwaarde).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 18
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Om het referentieniveau van het omgevingsgeluid conform de richtlijn voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid, IL-HR-15-01, vast te stellen hebben wij geluidsmetingen uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn weergegeven in rapportages van 07-09-2009 en van 30-11-2009. Het referentieniveau bedraagt 49 dB(A) voor de woning Blauwgras 17. Deze woning is gezien de ligging representatief voor de woningen langs de rondweg. Het gemeten referentieniveau bij de woning aan de Poeldijk 3 is 44 dB(A). Deze locatie is representatief voor de woningen aan de Poeldijk. De metingen geven aan dat de gekozen richtwaarde reëel is voor deze woningen. Uit het akoestisch rapport bij de aanvraag blijkt dat het referentieniveau voor de woningen die gekarakteriseerd zijn als woonwijk in stad, niet wordt overschreden, mits de mobiele puinbreker op de juiste wijze georiënteerd bij een grondwal wordt opgesteld. Voor de woningen die gekarakteriseerd kunnen worden als landelijke omgeving wordt het referentieniveau wel overschreden. De richtwaarde van 45 dB(A) wordt bij één woning overschreden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat Beelen Midden Nederland B.V. heeft aangetoond dat verdere BBT-maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn. De grenswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden. Wij achten daarom de aangevraagde activiteiten vergunbaar. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met in acht name van de oriëntatie van de mobiele puinbreker en afschermende maatregelen. Om deze maatregelen in de praktijk te toetsen hebben wij een meetverplichting opgenomen. Aangezien het bovengenoemde geluidvoorschrift voor de gehele inrichting geldt, zullen wij de desbetreffende geluidvoorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 intrekken en ambtshalve vervangen door nieuwe geluidvoorschriften.
XI.C. Maximaal geluidsniveau (LAmax) Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. Aan deze streefwaarden wordt in de dagperiode niet voldaan. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de beoordelingspunten worden de streefwaarden in de avond- en nachtperiode overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter wel voldaan. De meest relevante bron voor het optredende maximale niveau is het storten van glas. Beelen Midden Nederland B.V. heeft aangetoond dat verdere BBT-maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn.
XI.D. Indirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 19
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting bij de woningen langs dit traject niet meer bedraagt dan 34, 31 en 23 dB(A) in de dag-, avond- respectievelijk nachtperiode. Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt ruimschoots voldaan. Wij achten het daarom niet noodzakelijk om hierover voorschriften op te nemen.
XI.E. Conclusies Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met in acht name van de afscherming om de mobiele puinbreker. Aangezien de bovengenoemde geluidvoorschriften voor de gehele inrichting gelden, zullen wij de desbetreffende geluidvoorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 intrekken en ambtshalve vervangen door nieuwe geluidvoorschriften.
XI.F. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten, de reeds vergunde situatie en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
XII. GEUR XII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR.
XII.B. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn bij onderhavige procedure geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 20
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij aan de revisievergunning verleend op 28 augustus 2007 algemene voorschriften verbonden die optreden tegen overlast van geur mogelijk maken. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen.
XIII. LUCHT XIII.A.
Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht
In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van toepassing op de uitvoering van Titel 5.2. In de Wm is bepaald dat wij voor activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit slechts onder bepaalde condities vergunning kunnen verlenen. Deze condities zijn vastgelegd in artikel 5.16, lid 1 van de Wet milieubeheer. Wij kunnen vergunning verlenen als aannemelijk is gemaakt dat: hetzij de effecten van die activiteiten op de luchtkwaliteit niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde; hetzij de luchtkwaliteit ten gevolge van de te vergunnen activiteiten per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; hetzij de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van de componenten in de buitenlucht waarvan de opgenomen grenswaarden worden overschreden. Voor het vaststellen van de criteria wanneer er sprake is van "niet in betekenende mate" zijn de AMvB en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM) vastgesteld. Wij kunnen derhalve vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) op enige plaats buiten de inrichting (zgn. worst place) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan kan de vergunning niet worden verleend tenzij aan één van de hiervoor genoemde voorwaarden kan worden voldaan. Daartoe dient te worden bepaald of er sprake is van activiteiten die van invloed zijn op de luchtkwaliteit en of de grenswaarden (dreigen te) worden overschreden. Indien er sprake is van een emissie ten gevolge van de te vergunnen activiteiten, terwijl de grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, moet worden bepaald of de luchtkwaliteit ten gevolge van de te vergunnen activiteiten per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, dan wel of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 3% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's, waarin de BBT is beschreven.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 21
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Daarom beoordelen wij de emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die op grond van de Ministeriële regeling Aanwijzing Nederlandse BBT-documenten moet worden gebruikt voor de toetsing van de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van februari 2009. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. Voor transport, laden, lossen en opslag van stuifgevoelige stoffen is de bijzondere regeling “Stofemissie bij verwerking, bereiding, transport, laden en lossen alsmede opslag van stuifgevoelige stoffen” uit paragraaf 3.8.1 van de NeR van toepassing. Op de aangevraagde activiteiten is geen BREF van toepassing.
XIII.B.
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht
Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden van (zwaar) verkeer van en naar de inrichting, het gebruik binnen de inrichting van een mobiele kraan, een shovel, een tractor en incidenteel een mobiele puinbreker, en de opslag van stuifgevoelig materiaal op het terrein van de inrichting. In de werkplaats zullen las- en snijwerkzaamheden uitgevoerd worden. Daarnaast zal er ten behoeve van de verwarming van het kantoor ook een stookinstallatie aanwezig zijn. Bovenstaande activiteiten zijn onveranderd ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Ook zijn de hoeveelheden en is de samenstelling van de opgeslagen stuifgevoelige stoffen niet gewijzigd ten opzichte van de vigerende revisievergunning. De aangevraagde veranderingen hebben geen invloed op de stofemissie. Op- en overslag van asbest afkomstig van derden en onvrijwillig verkregen uit bouw- en sloopafval vindt plaats in een afsluitbare container op het buitenterrein. Bij de inname wordt gecontroleerd of het asbest overeenkomstig de wettelijke eisen (dubbel verpakt in plastic) verpakt is. Op- en overslag van autobanden afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval en van derden vindt plaats in containers op het achterterrein. De opslag hiervan wordt niet als stuifgevoelig aangemerkt. Op- en overslag van vlakglas afkomstig uit het sorteerproces van bouw- en sloopafval en van derden vindt plaats in containers op het achterterrein. De opslag hiervan wordt niet als stuifgevoelig aangemerkt. Op het achterterrein waar in de vergunde situatie een losse opslag van gescheiden afvalstromen plaatsvindt, wordt een gebied met keervakken gerealiseerd op een vloeistofdichte vloer ten behoeve van opslag van diverse reeds gescheiden afvalstromen. Dit betreft afvalstromen overeenkomstig de vigerende milieuvergunning en daarbij behorende aanvraag. In plaats van gebruik te maken van de wielwasser om het terrein schoon te houden, wordt het terrein dagelijks schoongeveegd met een veegmachine. Ook wordt er een terreinsproei installatie aangelegd om de wegen nat te houden. Dit om stofoverlast buiten de inrichting tot een minimum te beperken. De locatie van de vergunde sproeiboog wordt aangepast. Deze is nu gesitueerd naast de weegbrug. De sproeiboog wordt naast de hal gesitueerd, langs de doorgang richting het achterterrein. Deze verandering heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 22
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
-
Binnen de inrichting worden gedurende de dagperiode maximaal 12 keer per jaar gedurende 5 dagen puinbreekwerkzaamheden uitgevoerd met een mobiele breker. In de vigerende revisievergunning van 28 augustus 2007 staat nu een frequentie opgenomen van maximaal 4 maal per kalenderjaar over een periode van maximaal 3 aaneengesloten werkdagen (in de periode maandag tot en met vrijdag). Ook zijn al voorschriften opgenomen in de vorm van verplichte maatregelen en voorzieningen om stofoverlast en luchtverontreiniging te voorkomen. Het betreft onder andere een doelmatige sproei-installatie, deugdelijke afstelling van de verbrandingsmotor van de puinbreker, verbod op grootschalige reparaties aan de puinbreker ter plaatse en periodiek onderhoud en controle. De capaciteit van de in 2007 aangevraagde puinbreekinstallatie is echter niet voldoende gebleken. Daarom wordt met onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning een verruiming van het aantal dagen dat puinbreekactiviteiten plaatsvindt aangevraagd. De hoeveelheid te breken puin op jaarbasis blijft ongewijzigd ten opzichte van de reeds vergunde situatie (maximaal 100.000 ton/jaar). Voor de bepaling van stofemissie bij het breken van puin is de doorvoer van het te breken materiaal maatgevend. Hoewel het aantal dagen om te breken toeneemt, zal de feitelijke hoeveelheid te breken materiaal volgens de aanvraag om veranderingsvergunning niet toenemen. Hierdoor blijft de stofemissie op jaarbasis in de aangevraagde situatie gelijk aan de stofemissie in reeds vergunde situatie.
XIII.C.
De te verwachten ontwikkelingen
Er zijn op dit punt geen ontwikkelingen te verwachten.
XIII.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht Met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen om stofemissie naar de buitenlucht te voorkomen, kan verwezen worden naar de omschrijving in paragraaf XIII.B. Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken.
XIII.E.
Conclusie overwegingen aangaande de emissies naar de lucht
Artikel 5.16, aanhef lid 1 van de Wm bepaalt dat wij bij activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, slechts onder bepaalde condities vergunning kunnen verlenen. Wij kunnen vergunning verlenen als ingevolge artikel 5.16, lid 1, onder b, 1° van de Wm aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit ten gevolge van de vergunde activiteiten per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. In de aanvraag is met voldoende nauwkeurigheid aannemelijk gemaakt dat de emissies naar de buitenlucht door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, in voldoende mate worden beperkt, waardoor als gevolg van de activiteiten en de diverse genomen maatregelen per saldo de NO2 en PM10-concentratie in de buitenlucht ten minste gelijk blijft. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 23
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
XIV. OVERIGE ASPECTEN XIV.A.
Algemeen
In de bijlage van deze veranderingsvergunning zijn onder paragraaf 1.1 “Eerdere vergunningen” voorschriften verbonden met betrekking tot het van toepassing zijn van eerdere vergunningen.
XIV.B.
Verspreiding verontreinigingen
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Dit omdat er naar aanleiding van de aangevraagde veranderingen geen verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen te verwachten zijn.
XIV.C.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Nadelige gevolgen veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden zijn ten gevolge van de aangevraagde veranderingen niet van toepassing.
XIV.D.
Ongevallen
Voorschriften, met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van ongevallen van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12 b, sub g, van de Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden. Het gaat binnen de inrichting om het sorteren, opslaan en afzetten voor nuttige toepassing van bouw- en sloopafval, de overslag van bedrijfsafval en de opslag en handel in bulkgoederen zoals schone grond en categorie 1 grond, grind, gebroken puingranulaat en schoon zand. De aanvraag heeft onder andere betrekking op een uitbreiding van de acceptatiecriteria met een aantal afvalstromen, een wijziging in de installaties en (opslag)voorzieningen op het buitenterrein en in de bedrijfshal, een wijziging in het aantal dagen dat puinbreekwerkzaamheden plaatsvinden en een wijziging in de locatie van peilbuizen. Ten aanzien van de risico’s voor de omgeving als gevolg van een ongewoon voorval wijzigt de situatie niet significant ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Voorts kan gesteld worden dat de opslag van asbest in de daartoe bestemde afgesloten containers reeds in het verleden vergund zijn.
XIV.E.
Bedrijfsbeëindiging
Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in onderliggende revisievergunning verleend d.d. 28 augustus 2007 met kenmerk 2007INT205238 voorschriften opgenomen en die hebben we overeenkomstig van toepassing verklaard op de aangevraagde veranderingen. Derhalve achten wij het niet noodzakelijk hier in onderhavige veranderingsvergunning ook voorschriften voor op te nemen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 24
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
XIV.F.REACH De nieuwe Europese REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. 1 juni 2008 moet dit compleet zijn. Per 1 juni 2007 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. Per 1 juni 2008 is de Wms helemaal vervallen. REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen stoffen worden geproduceerd, gebruikt en/of geëmitteerd waarop REACH van toepassing is.
XV. GROENE WETTEN XV.A. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen dat Natura2000-gebieden een vergunning nodig hebben. In Nederland zijn de Vogelen Habitatrichtlijngebieden (gebieden die aangewezen zijn op grond van de Europese richtlijnen 79/409 (Vogelrichtlijn) en 92/43 (Habitatrichtlijn)) gecombineerd aangewezen als Natura 2000-gebieden. Ook beschermde natuurmonumenten zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De inrichting is niet gelegen in of nabij een bovengenoemd gebied zodat er geen sprake is van vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
XV.B. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. In het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning achten wij het niet noodzakelijk om aanvullende voorschriften aan de milieuvergunning te verbinden op grond van de Flora- en faunawet, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten met betrekking tot de op- en overslag van afvalstoffen grotendeels reeds vergund zijn en voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken voor wat betreft de aangevraagde veranderingen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 25
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
XV.C. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. In onderhavig geval achten wij derhalve een aanvullende toets in de vorm van een ecologisch rapport/natuureffectbepalingsonderzoek niet noodzakelijk, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten reeds vergund zijn en voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken.
XVI. ARTIKEL 8.22 EN 8.23 VAN DE WET MILIEUBEHEER XVI.A.
Algemeen kader
Ingevolge artikel 8.22, lid 1 van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag regelmatig beoordelen of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Na inzage van de vigerende milieuvergunning is geconstateerd dat een aantal voorschriften verbonden aan deze vergunning niet meer toereikend is en dat deze geactualiseerd moet worden. Op grond van artikel 8.22, lid 2 van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag bevoegd de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden te wijzigen, aan te vullen en in te trekken, voor zover blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt. Op grond van artikel 8.23, lid 1 van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan verbonden zijn, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
XVI.B.
Overwegingen ten aanzien van de actualisering en ambtshalve wijziging
Ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2 juncto artikel 8.23, lid 1, van de Wm besluiten wij tot actualisering en ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 28 augustus 2007 (kenmerk 2007INT205238) aan Beelen Midden Nederland B.V. verleende Wm-vergunning. Met het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften van de vigerende milieuvergunning wordt ons inziens de grondslag van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning niet verlaten. Voorts ontstaat door het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften geen andere inrichting dan thans is aangevraagd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 26
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
De actualisering op grond van artikel 8.22, lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer betreft de volgende voorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007. Voorschrift 2.5.5: In dit voorschrift wordt onder andere verwezen naar de term “PBVVerklaring Vloeistofdichte Voorziening”. Per 1 oktober 2008 is deze term echter komen te vervallen. In plaats van een PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening is het voldoende om voor de desbetreffende bodembeschermende voorziening een goedgekeurd inspectierapport opgesteld door een door het bevoegd gezag erkende deskundige voorhanden te hebben. Voorschrift 2.5.5 zullen wij derhalve intrekken en vervangen door vier nieuwe voorschriften. Voorschrift 4.1.1: In dit voorschrift wordt abusievelijk verwezen naar bijlage 2 welke onderdeel uitmaakt van de aanvraag om revisievergunning. Dossieronderzoek wijst echter uit dat bijlage 2 een machtigingsformulier betreft. De intentie van voorschrift 4.1.1 is om te verwijzen naar de diverse afvalstoffen en bijbehorende Eural-codes welke maximaal per kalenderjaar geaccepteerd mogen worden (max. capaciteit) en welke maximaal opgeslagen mogen worden (max. opslag). In bijlage 3 welke onderdeel uitmaakt van de aanvraag om revisievergunning staan de afvalstoffen vermeld die door de inrichtinghoudster uitsluitend geaccepteerd mogen worden. Overeenkomstig onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning verzoekt inrichtinghoudster om een drietal afvalstromen aan haar acceptatiecriteria toe te voegen. Dientengevolge zullen wij voorschrift 4.1.1 en de bijbehorende tabel met daarin de gegevens van de te accepteren afvalstoffen intrekken en het desbetreffende voorschrift vervangen door een nieuw voorschrift, waarin een tabel is opgenomen met daarin de te accepteren afvalstoffen. De ambtshalve wijziging op grond van artikel 8.23, lid 1 van de Wet milieubeheer betreft de volgende voorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007. Voorschrift 1.2.1, 1.2.2, 2.2.2, 2.2.3 en 5.1.1: In deze voorschriften wordt onder andere verwezen naar de werktijden en naar de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus ter plaatse van enkele beoordelingspunten. Wij hebben (overeenkomstig de aanvraag met het bijbehorende akoestisch onderzoek) aan de veranderingsvergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met in acht name van de afscherming om de mobiele puinbreker. Ook is in de voorschriften rekening gehouden met de gewijzigde werktijden. Aangezien de bovengenoemde (geluid)voorschriften voor de gehele inrichting gelden, zullen wij de desbetreffende (geluid)voorschriften uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 intrekken en ambtshalve vervangen door nieuwe (geluid)voorschriften. Voorschrift 2.5.12 en 2.5.13: Aangezien er twee peilbuizen vanuit pragmatische overwegingen op een andere locatie zijn gesitueerd dan in voorschrift 2.5.12 van de revisievergunning van 28 augustus 2007 is voorgeschreven, zal dit voorschrift en het hieraan gekoppelde voorschrift 2.5.13 ingetrokken worden en ambtshalve vervangen worden door twee nieuwe voorschriften. Op de locatie van de beide peilbuizen waarvoor op 28 augustus 2007 vergunning is verleend, is thans een vloeistofdichte voorziening gerealiseerd. De nieuw geplaatste peilbuizen liggen op enkele meters afstand van de beide oude locaties, zodat het uiteindelijke doel van de grondwatermonitoring ongewijzigd kan blijven.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 27
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
-
Voorschrift 3.6.1 en 3.6.2: In voorschrift 3.6.1 en het hieraan gekoppelde voorschrift 3.6.2 wordt onder andere verwezen naar het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming. Op 1 januari 2008 en 1 juli 2008 zijn het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (hierna: Rbk) gefaseerd in werking getreden. Hiermee zijn het Bouwstoffenbesluit (hierna: Bsb) en de daarbij behorende regels voor het toepassen van bouwstoffen, baggerspecie en grond inclusief de toetsingskaders en de classificaties uit het Bsb komen te vervallen. In het Bbk is overgangsrecht opgenomen. Voor inrichtingen met een milieuvergunning welke is verleend voor het inwerking treden van het besluit of tot een half jaar na het in werking treden van het besluit, blijft het recht om volgens het Bsb te werken 3 jaar na het in werking treden van het Bbk, en dus tot 1 juli 2011, van kracht. Het accepteren en de opslag van bouwstoffen, baggerspecie en grond met kwalificatie conform het Bsb is op grond van het overgangsrecht toegestaan tot 1 juli 2011. Hiertoe zijn op grond van artikel 8.16, onder a en b, van de Wet milieubeheer, voorschrift 1.4.1 en 1.4.2 in deze beschikking opgenomen. In het Bbk zijn in tegenstelling tot het Bsb regels en voorschriften opgenomen die ook rechtstreeks van toepassing zijn op activiteiten binnen een inrichting. Het gaat hierbij ondermeer om de volgende activiteiten: toepassen van bouwstoffen, baggerspecie en grond; uitvoeren van de aangewezen activiteiten genoemd in artikel 2.1 van het Rbk onder b, c, e, f, i, j en o tot en met r activiteiten; uitvoeren van activiteiten genoemd in artikel 2.1 van het Rbk conform artikel 15 Bbk aangewezen beoordelingsrichtingslijnen en de hiervoor erkende bedrijven. Voor deze activiteiten gelden algemene regels en voorschriften zoals deze in het Bbk en de Rbk zijn vermeld. Door het in werking treden van het Bbk zijn de voorschriften van de verleende milieuvergunning verouderd en worden door deze ambtshalve wijzing ingetrokken en in aangepaste vorm opnieuw aan de vergunning verbonden. De vigerende milieuvergunning van Beelen Midden Nederland B.V. is verleend voor het accepteren en het opslaan/bewerken van schone grond, categorie 1 grond en categorie 1 bouwstoffen, zoals bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Om door de gewijzigde wet- en regelgeving de vergunde activiteiten niet onmogelijk te maken, is het nodig om de voorschriften die verwijzen naar het Bouwstoffenbesluit te wijzigen. Het gaat hierbij om de voorschriften 3.6.1 en 3.6.2 van de revisievergunning van 28 augustus 2007. De activiteiten genoemd in deze voorschriften vallen niet onder de directe werking van het Bbk. Deze voorschriften worden ingetrokken en in aangepaste vorm opnieuw aan de vergunning verbonden. Hierbij is rekening gehouden met de volgende omzettingstabel en het overgangsrecht.
Tabel 2: Omzettingstabel Bsb naar Bbk Bouwstoffenbesluit Categorie 1
Schone grond Categorie 1
Besluit bodemkwaliteit Bouwstoffen Niet-vormgegeven bouwstoffen Vormgegeven bouwstoffen Grond Landbouw/natuur Wonen
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 28
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Per 1 oktober 2009 moet worden voldaan aan hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit. Hierin is onder meer het volgende geregeld dat iedereen erkend moet zijn die werkzaamheden uitvoert van de in het besluit genoemde activiteiten. Het samenvoegen en keuren/kwalificeren van partijen grond mag slechts worden uitgevoerd door een daartoe erkende instantie op grond van BRL 9335. Het produceren van recyclinggranulaten voor gebruik in beton, wegenbouw, grondbouw en in werken mag slechts worden uitgevoerd door een daartoe erkende instantie op grond van BRL 2506. Het produceren/keuren van bouwstoffen mag slechts worden uitgevoerd door een daartoe erkende instantie op grond van de genoemde beoordelingsrichtlijnen in de bijlage C van de Rbk. Inhoudelijke overwegingen bodem: Bij de toetsing van opgeslagen bouwstoffen en grond aan de NRB is het van belang welke kwaliteit als bodembedreigend moet worden beschouwd. Om te bepalen welk beschermingsniveau benodigd is ter plaatse van de binnen de inrichting aanwezige opslagen, hebben wij gebruik gemaakt van onderstaande tabel. Daarbij hebben wij rekening gehouden met de situatie overeenkomstig de revisievergunning dat voor de opslag van categorie 1 bouwstof, schone grond en categorie 1 grond afdoende bodembeschermende voorzieningen zijn voorgeschreven. Tabel 3: Bepaling beschermingniveau NRB Bouwstoffenbesluit Categorie 1
Schone grond Categorie 1
Besluit bodemkwaliteit Bouwstoffen Niet-vormgegeven bouwstoffen Vormgegeven bouwstoffen Grond Landbouw/natuur Wonen
NRB toets Eindemissiescore 1 Eindemissiescore 1 Eindemissiescore 1 Eindemissiescore 1
Uit tabel 3 blijkt dat er geen extra of andere bodembeschermende voorzieningen nodig zijn. Daarom is er geen aanleiding om aanvullende of andere voorschriften voor het bodembeschermingsniveau aan de geldende milieuvergunning te verbinden. Door het bestaande voorzieningenniveau te verbinden aan de nieuwe indeling (conform Bbk) wordt nog steeds een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt en wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken (BBT). Inhoudelijke overwegingen afvalstoffen: Voor de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden moet een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en administratieve en interne controle (AO/IC) zijn opgesteld. In het gehele A&V-beleid en AO/IC moet vanaf heden rekening worden gehouden met de kwaliteitsindeling en de werkwijze conform het Bbk. Hiervoor verbinden wij aan deze beschikking de aanvullende voorschriften 1.3.1 en 1.3.2. Het aangepaste A&V-beleid en AO/IC moet op grond van voorschrift 4.1.3 van de geldende milieuvergunning van 28 augustus 2007 als wijziging schriftelijk aan ons worden medegedeeld. Acceptatie van grond die is gekwalificeerd overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit is niet mogelijk zolang wij niet het aangepaste A&V-beleid en de AO/IC hebben goedgekeurd.
XVI.C.
Beoordeling en conclusie
In het belang van de bescherming van het milieu en in het belang van de handhaafbaarheid en actualiteit van de vigerende vergunningvoorschriften achten wij het noodzakelijk om ambtshalve enkele voorschriften in te trekken dan wel te wijzigen of te vervangen en enkele voorschriften te actualiseren.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 29
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
XVII. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN XVII.A.
Algemeen
Er zijn ons geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen bekend met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen.
XVIII.
TERMIJN VAN DE VERGUNNING
XVIII.A. Algemeen Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2 Wm). In dit geval verlenen wij de gevraagde Wm-vergunning tot 17 oktober 2017. Dit is de datum waarop de onderliggende revisievergunning van 28 augustus 2007 met kenmerk 2007INT205238 verloopt.
XIX. INGEKOMEN REACTIES XIX.A.
Adviezen
Naar aanleiding van de ontwerpvergunning op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen.
XIX.B.
Zienswijzen
Naar aanleiding van de ontwerpvergunning op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
XIX.C.
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerpvergunning is binnen de wettelijke termijn geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen.
XIX.D.
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning
Ten opzichte van de ontwerpvergunning zijn de volgende wijzigingen aangebracht: - In de consideranstekst is de benaming “Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)” verwijderd en vervangen door de benaming “Waterwet”. Op 22 december 2009 is namelijk de Wvo komen te vervallen en deze wet is vervangen door de Waterwet. Deze wijziging heeft echter geen gevolgen voor de inhoud van de voorschriften.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 30
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
-
In ons ontwerp-besluit hebben wij de toetsing van het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgevoerd aan de hand van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP 1). Het daarin opgenomen beleid en toetsingskader heeft echter haar geldigheid verloren. Op 24 december 2009 is het nieuwe Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP 2) in werking getreden. Derhalve hebben wij voor het definitieve besluit getoetst aan het nieuwe LAP. De nieuwe toetsing leidt, ten opzichte van de ontwerpbeschikking, niet tot andere conclusies. Ook heeft deze wijziging geen gevolgen voor de inhoud van de voorschriften.
XX. BESLUIT XX.A. Algemeen Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: •
• • • •
•
•
de door Beelen Midden Nederland B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer te verlenen tot en met de expiratiedatum van de revisievergunning van 28 augustus 2007 met nummer 2007INT205238; dat de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; dat de voorschriften behorende bij de revisievergunning van 28 augustus 2007 van toepassing zijn op de veranderingen verleend in onderhavige vergunning, tenzij in de onderhavige voorschriften anders is bepaald; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende bijlage zijn opgenomen; ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2, van de Wm tot actualisering van een aantal voorschriften van de op 28 augustus 2007 aan Beelen Midden Nederland B.V. verleende Wm-vergunning. Het betreft het intrekken van voorschrift 2.5.5 uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 en in de plaats daarvan toevoegen van voorschrift 3.1.1 tot en met 3.1.4 en het intrekken van voorschrift 4.1.1 uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 en in plaats daarvan toevoegen van voorschrift 2.1.1; ingevolge artikel 8.23, lid 1, van de Wm tot ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 28 augustus 2007 aan Beelen Midden Nederland B.V. verleende Wm-vergunning. Het betreft het intrekken van voorschrift 1.2.1, 1.2.2, 2.2.2, 2.2.3, 2.5.12, 2.5.13, 3.6.1, 3.6.2, 3.7.1 en 5.1.1 uit de revisievergunning van 28 augustus 2007. Hiervoor in de plaats worden de volgende voorschriften toegevoegd: voorschrift 1.3.1, 1.3.2, 1.4.1, 1.4.2, 1.4.3, 3.1.5, 3.2.1, 3.2.2, 4.1.1, 4.1.2, 4.2.1, 4.2.2, 4.3.1 tot en met 4.3.7 en 5.1.1; deze beschikking bekend te maken op 3 maart 2010.
XX.B. Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan Beelen Midden Nederland B.V., ter attentie van de heer H. de Vries, Schonauwenseweg 8, 3991 MC Houten en een afschrift te zenden aan: - Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, postbus 550, 3990 GJ Houten; - BK Ruimte & Milieu b.v., t.a.v. de heer drs. ing. E. Scheer, postbus 2111, 1990 AC Velserbroek.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 31
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 32
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit, kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 33
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN....................................................................................................................................................2 1.
ALGEMEEN .......................................................................................................................................................2 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
2.
AFVALSTOFFEN ..............................................................................................................................................4 2.1.
3.
VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN .............................................................................................................6 MONITORING GRONDWATERPEILBUIZEN ......................................................................................................6
GELUID ..............................................................................................................................................................8 4.1. 4.2. 4.3.
5.
ACCEPTATIE .................................................................................................................................................4
BODEM ...............................................................................................................................................................6 3.1. 3.2.
4.
EERDERE VERGUNNINGEN ............................................................................................................................2 ALGEMEEN ...................................................................................................................................................2 ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID ........................................................................................................3 OPSLAG BULKGOEDEREN ..............................................................................................................................3
WERKTIJDEN ................................................................................................................................................8 REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE ..........................................................................................................8 PUINBREKER .................................................................................................................................................9
OPSLAG VAN DIESELOLIE.........................................................................................................................11 5.1.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................11
BIJLAGE I: BEOORDELINGSPUNTEN ..............................................................................................................12 BIJLAGE II: BEGRIPPEN......................................................................................................................................13
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 1
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMEEN
1.1.
Eerdere vergunningen
1.1.1.
Hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 7 van de voorschriften behorende bij de revisievergunning van 28 augustus 2007 (nummer 2007INT205238) zijn van toepassing op de veranderingen verleend in onderhavige vergunning, tenzij in de onderhavige voorschriften anders is bepaald.
1.2.
Algemeen
1.2.1.
Voorschriften 1.2.1, voorschrift 1.2.2, voorschrift 2.2.2, voorschrift 2.2.3, voorschrift 2.5.5, voorschrift 2.5.12, voorschrift 2.5.13, voorschrift 3.6.1, voorschrift 3.6.2, voorschrift 3.7.1, voorschrift 4.1.1 en voorschrift 5.1.1 uit de revisievergunning van 28 augustus 2007 (nummer 2007INT205238) komen te vervallen. In onderstaande tabel zijn in de eerste kolom de vervallen voorschriften uit de revisievergunning verleend d.d. 28 augustus 2007 (nummer 2007INT205238) opgenomen. In de tweede kolom zijn de nieuwe voorschriften uit onderhavige veranderingsvergunning opgenomen. Vervallen voorschriften uit revisievergunning van 28 augustus 2007
Nieuwe voorschriften uit onderhavige veranderingsvergunning
Voorschrift 1.2.1 en 1.2.2 Voorschrift 2.2.2 en 2.2.3 Voorschrift 2.5.5 Voorschrift 2.5.12 en 2.5.13
Voorschrift 4.1.1 en 4.1.2 Voorschrift 4.2.1 en 4.2.2 Voorschrift 3.1.1 tot en met 3.1.4 Voorschrift 3.2.1 en 3.2.2
Voorschrift 3.6.1 en 3.6.2
Voorschrift 1.3.1, 1.3.2, 1.4.1, 1.4.2 en 1.4.3
Voorschrift 3.7.1
Voorschrift 3.1.5 en 5.1.1
Voorschrift 4.1.1
Voorschrift 2.1.1
Voorschrift 5.1.1
Voorschrift 4.3.1 tot en met 4.3.7
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 2
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
1.3.
Acceptatie- en verwerkingsbeleid
1.3.1.
Vanaf 1 juli 2011 moet in het Handboek Acceptatie afval en de afvalstroomkaarten zoals bedoeld in voorschrift 4.1.2 van de revisievergunning van 28 augustus 2007 rekening worden gehouden met: de kwaliteitsindeling van het Besluit bodemkwaliteit; bepalingen van de Regeling bodemkwaliteit behorende bij het besluit met betrekking tot gestelde in artikel 2.1 onder lid b, c, e, f, i, j en o tot en met r; de eisen van het Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit voor het kwalificeren, samenvoegen van en het afgeven van een milieuhygiënische verklaring voor partijen grond en bouwstoffen. 1.3.2.
Uiterlijk vóór 1 juli 2011 moet inrichtinghoudster beschikken over een door het bevoegd gezag goedgekeurd Handboek Acceptatie afval en afvalstroomkaarten dat is aangepast aan het Besluit bodemkwaliteit als bedoeld in voorgaand voorschrift.
1.4.
Opslag bulkgoederen
Tot 1 juli 2011 1.4.1.
Tot 1 juli 2011 mogen op het achterterrein alleen de volgende bulkgoederen opgeslagen worden: Schone grond en categorie 1 grond conform het Bouwstoffenbesluit, of klasse landbouw/natuur en wonen conform het Besluit bodemkwaliteit; Categorie 1 bouwstoffen conform het Bouwstoffenbesluit, of niet-vormgegeven bouwstoffen en vormgegeven bouwstoffen conform het Besluit bodemkwaliteit. Vanaf 1 juli 2011 1.4.2.
Vanaf 1 juli 2011 mogen op het achterterrein alleen de volgende bulkgoederen opgeslagen worden: Grond met klasse landbouw/natuur en wonen conform het Besluit bodemkwaliteit; Niet-vormgegeven bouwstoffen en vormgegeven bouwstoffen conform het Besluit bodemkwaliteit. 1.4.3.
De kwaliteit van de in voorschrift 1.4.1 en 1.4.2 opgenoemde bulkgoederen dient te allen tijde door de vergunninghoudster te kunnen worden aangetoond. In het milieulogboek moeten de rapporten zijn opgenomen waarin voor elke partij opgeslagen grond en bouwstoffen de analyseresultaten zijn opgenomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 3
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
2.
AFVALSTOFFEN
2.1.
Acceptatie
2.1.1.
Voor de diverse deelstromen gelden de volgende hoeveelheden die maximaal per kalenderjaar mogen worden geaccepteerd (max. capaciteit) en welke maximaal mogen worden opgeslagen (max. opslag). Gebruikelijke benaming afvalstof Groenafval Bouw-, rest- en sloophout
Bouw- en sloopafval (BSA) Puin
Ferro metalen en non-ferro metalen
Bulkgoederen Dakafval Bedrijfsafval Gips Papier/karton Kunststoffen KCA/KGA (incidenteel in het aangeboden afval aangetroffen)
Eural-codes
Max. capaciteit (in Max. opslag (in m³/jaar of in ton/jaar) m³ of in ton) 10.000 ton/jaar 50 ton
02.01.03 02.01.07 20.02.01 03.01.01 03.01.04* 03.01.05 17.02.01 17.02.04* 19.12.06* 19.12.07 20.01.37* 20.01.38 17.09.03* 17.09.04 10.12.08 10.13.14 17.01.01 17.01.02 17.01.03 17.01.07 20.02.02 17.04.01 17.04.02 17.04.03 17.04.04 17.04.05 17.04.06 17.04.07 19.12.02 19.12.03 20.01.40 n.v.t. 17.03.01* 17.03.02 17.03.03* 20.03.01 17.08.01* 17.08.02 20.01.01 17.02.03 17.02.04* diverse Eural-codes met *
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Bewerking Opslaan, sorteren, verkleinen en overslaan Opslaan, sorteren, verkleinen en overslaan
10.000 ton/jaar
500 ton
50.000 ton/jaar
500 ton
100.000 ton/jaar
40.000 ton
5.000 ton/jaar
500 ton
Opslaan, sorteren en overslaan
100.000 ton/jaar 2.500 ton/jaar
50.000 ton 100 ton
Opslaan en overslaan Opslaan, sorteren en overslaan
15.000 ton/jaar 5.000 ton/jaar
100 ton 200 ton
500 ton/jaar
20 ton
500 ton/jaar
20 ton
250 m³/jaar
20 m³
Opslaan en overslaan Opslaan, sorteren en overslaan Opslaan, sorteren en overslaan Opslaan, sorteren en overslaan Opslaan en overslaan
Opslaan, sorteren en overslaan Opslaan, bewerken (breken) en overslaan
Beelen Midden Nederland B.V. 4
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
Asbest (afkomstig van derden en 15.01.11* onvrijwillig verkregen uit BSA) 17.06.01* 17.06.05* Autobanden 16.01.03 17.09.04 Vlakglas 16.01.20 17.02.02 20.01.02
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
250 m³/jaar
20 m³
Opslaan, sorteren en overslaan
250 ton/jaar
40 m³
500 ton/jaar
20 m³
Opslaan, sorteren en overslaan Opslaan, sorteren en overslaan
Beelen Midden Nederland B.V. 5
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
3.
BODEM
3.1.
Vloeistofdichte voorzieningen
3.1.1.
De vloeistofdichte voorzieningen, genoemd in voorschrift 2.5.6 van de revisievergunning verleend d.d. 28 augustus 2007, dienen overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd te worden door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Het bewijs van het beoordelen en goedkeuren van een vloeistofdichte voorziening moet worden bewaard in het milieulogboek. 3.1.2.
Een vloeistofdichte vloer of verharding dient ten minste eens per zes jaar te zijn beoordeeld en te zijn goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 3.1.1. 3.1.3.
Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor: a. reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB, en b. een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. Toelichting: In CUR/PBV-aanbeveling 44 is een checklist voor deze bedrijfsinterne controle opgenomen. De Deskundig Inspecteur is verplicht de vergunninghoud(st)er te instrueren over het uitvoeren van de bedrijfsinterne controles.
3.1.4.
Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 3.1.1, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, bedoeld in voorschrift 3.1.3, niet of niet overeenkomstig dat voorschrift is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd. 3.1.5.
Rondom het luik in de vloer van de bedrijfshal, dat toegang biedt tot de opvangkelder ten behoeve van sproeiwater, dient een verhoogde rand aanwezig te zijn met een minimale hoogte van 5 centimeter.
3.2.
Monitoring grondwaterpeilbuizen
3.2.1.
Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, doch tenminste éénmaal per jaar worden de beide grondwaterpeilbuizen, geplaatst ten behoeve van het nulsituatieonderzoek van het terrein, bestemd voor de opslag bulkgoederen (zie onderzoek met projectnummer 20090102 en kenmerk PEB/090102.02/JUK gedateerd 11 februari 2009, dat als bijlage 5 bij de aanvraag om veranderingsvergunning is gevoegd) bemonsterd door een ter zake deskundige volgens NEN 5744. De grondwatermonsters worden geanalyseerd volgens het NEN 5740 pakket grondwater. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 6
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
3.2.2.
De analyseresultaten van de in voorschrift 3.2.1 genoemde grondwatermonsters dienen binnen één maand na datum van ontvangst in afschrift toegezonden te worden naar Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, voor deze de Afdeling Handhaving van de provincie Utrecht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 7
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
4.
GELUID
4.1.
Werktijden
4.1.1.
De inrichting mag alleen in werking zijn van 06.00 uur tot en met 23.00 uur, gedurende 6 dagen in de week (maandag tot en met zaterdag). 4.1.2.
In afwijking van het gestelde in voorschrift 4.1.1 mag de inrichting op algemeen erkende, landelijke feestdagen niet in werking zijn.
4.2.
Representatieve bedrijfssituatie
4.2.1.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt 101. Poeldijk 2 102. Schonauwenseweg 16 103. Poeldijk 3 104. Blauwgras 17 105. Lazuursteen 11
Beoordelingshoogte (m)
1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) nacht (23.00-07.00)
44 -43 -47 -49 -45 --
-38 -30 -35 -37 -32
-32 -30 -30 -31 -30
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op de tekening in Bijlage I.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 8
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
4.2.2.
Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt 101. Poeldijk 2 102. Schonauwenseweg 16 103. Poeldijk 3 104. Blauwgras 17 105. Lazuursteen 11
Beoordelingshoogte (m)
1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0 1,5 5,0
Maximaal geluidsniveau in dB(A) dag (07.00-19.00) avond (19.00-23.00) nacht (23.00-07.00)
60 -55 -55 --
70 -55 --
-55 -50 -55 -55 -50
-55 -45 -55 -55 -50
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op de tekening in Bijlage I .
4.3.
Puinbreker
4.3.1.
Er mag maximaal 12 maal per kalenderjaar over een periode van maximaal 5 aaneengesloten werkdagen (maandag tot en met vrijdag), gedurende de dagperiode (07.00 uur tot en met 19.00 uur), puin gebroken worden binnen de inrichting. 4.3.2.
De periode tussen het beëindigen van een periode van puin breken tot en met het begin van een periode van puin breken dient minimaal 10 aaneengesloten werkdagen (maandag tot en met vrijdag) te zijn. 4.3.3.
Binnen drie maanden na het in gebruik nemen van de mobiele puinbreekinstallatie moet door middel van een akoestisch onderzoek aan Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht worden aangetoond dat aan de geluidsvoorschriften 4.2.1 en 4.2.2 wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen die termijn schriftelijk aan ons worden gerapporteerd. Het bevoegd gezag moet geïnformeerd worden over datum en tijdstip waarop de geluidmetingen ten behoeve van bovengenoemde rapportage plaatsvinden. Indien niet aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan, mogen de activiteiten die de overschrijding veroorzaken niet eerder plaatsvinden dan nadat de overschrijding ongedaan is gemaakt. De rapportage moet daartoe een plan van aanpak bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze binnen zes maanden wel aan de geluidsvoorschriften zal worden voldaan. Het plan van aanpak moet ten minste bevatten: a. Maatregelen en te behalen reductie per maatregel. b. Geschatte uitvoeringstermijn en kosten per maatregel. c. Inzicht in mogelijke neveneffecten per maatregel, bijvoorbeeld energieverbruik of visuele hinder. Het plan van aanpak mag niet eerder worden uitgevoerd dan nadat Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht het plan van aanpak hebben beoordeeld en goedgekeurd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 9
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
4.3.4.
Alvorens tot uitvoering van het in het voorgaande voorschrift bedoelde onderzoek wordt overgegaan dient het bevoegd gezag op de hoogte gesteld te worden over de opzet van het onderzoek. Uitsluitend na uitdrukkelijke toestemming van het bevoegd gezag kan worden overgegaan tot het uitvoeren van het onderzoek. Aan de opzet van het onderzoek kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen in verband met mogelijke specifieke omstandigheden. 4.3.5.
De mobiele puinbreker dient zodanig opgesteld te worden dat de positionering overeenkomt met de plattegrondtekening d.d. 4 september 2009 behorende bij de op 25 september 2009 ingediende aanvullende gegevens. 4.3.6.
De mobiele puinbreker dient zodanig opgesteld te worden dat de invoeropening voor het te bewerken bouw- en sloopafval zich aan de zuidzijde bevindt. 4.3.7.
De mobiele puinbreker dient zodanig opgesteld te worden dat de uitvoeropening voor het bewerkte bouwen sloopafval zich aan de noordzijde bevindt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 10
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
5.
OPSLAG VAN DIESELOLIE
5.1.
Algemeen
5.1.1.
De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet voldoen aan de paragrafen 4.1 tot en met 4.6 en paragraaf 4.8 van de richtlijn PGS 30. De voorschriften 4.3.10, 4.4.6, 4.4.8, 4.6.1 en 4.8.3. van de richtlijn PGS 30 zijn niet van toepassing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 11
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
BIJLAGE I: BEOORDELINGSPUNTEN
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 12
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
BIJLAGE II: BEGRIPPEN BEOORDELINGSHOOGTE: De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld. BEOORDELINGSPUNT: Het punt waar het LAr,LT en het LAmax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele) grenswaarden. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. CUR/PBV: Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. EURAL: Europese Afvalstoffenlijst FEESTDAGEN: Feestdagen zoals gedefinieerd in de Algemene termijnenwet. GEDEPUTEERDE STATEN: Het college van Gedeputeerde Staten. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. IMMISSIERELEVANTE BRONSTERKTE (LWR): Het geluidsvermogen van een rondom afstralende puntbron die op een plaats van de echte geluidsbron c.q. het broncentrum van een stelsel geluidsbronnen staat en op het immissiepunt hetzelfde geluidsniveau geeft als deze geluidsbron(nen). KLEIN CHEMISCH AFVAL (KCA): Afvalstoffen die naar samenstelling als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt en die in kleine hoeveelheden in particuliere huishoudens vrijkomen. KLEIN GEVAARLIJK AFVAL (KGA): Gevaarlijke afvalstoffen die in kleine hoeveelheden vrijkomen bij bedrijven. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 13
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470
MOBIELE PUINBREKER: Mobiele installatie voor het bewerken van bouw- en sloopafval, met inbegrip van alle daarbij gebruikte overige installaties en toestellen. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 5740: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. NULSITUATIE-ONDERZOEK: Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of zullen plaatsvinden en dat is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting in de bodem kunnen geraken. REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE: Toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. VLOEISTOFDICHT: De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een bodembeschermende voorziening niet bereikt. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling 44. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Beelen Midden Nederland B.V. 14
beschikking d.d. 23 februari 2010/ nr. 2010INT256470