Ogier van Denemerken Deel 2 Ogiers outheit (versregels 4137-23731)
I
n den salighen name Marie, die moeder es ende maghet vrie willic nu beghinnen dichten. Ende dat ic mi niet en moete ontvruchten, 1 des moghe mi helpen die selve maghet die die hemelsce crone draghet ende moeder ende dochter es mede des Heeren, die alre moghenthede 2 ende des firmaments hevet macht, die beede dach ende nacht makede, ende alle creatueren, ende die selve ieghelijc na sijnre figuren ons sondaren hevet gewracht. 3 Die selve edele vrauwe biddic omme macht te vulbringhene mijn gheleest, 4 die moeder ende dochter es gheweest 5
[90]
4140
4145
4150
1. [Woordverklaring] hem ontvruchten: bang zijn, vrezen. [Hertaling] ontvruchten < entfriehten (vgl. WeGl). 2. [Woordverklaring] moghentheit: macht, vermogen om iets te doen. [Hertaling] moghenthede < vermoglichheit Ook ‘vermoghenthede’ met dezelfde betekenis is denkbaar. 3. [Hertaling] die beede dach ende nacht / makede, ende alle creatueren, / ende die selve ieghelijc na sijnre figuren / ons sondaren heeft gewracht < Auch beyde tag und nacht / Machet und alle creaturen / Und die selben iglichs nach siner figuren / Uns sundern hat zu geacht. Reconstructie onzeker. [Weddige] Und die selben iglichs nach siner figuren / Uns sundern hat zu geacht > “Und diese (Geschöpfe), ein jegliches auf seine Art, uns Sündern zugeordnet hat” (WeNo). ‘Na sijnre figuren’ lijkt eerder een toespeling te zijn op Genesis 1, 27: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem.” 4. [Woordverklaring] gheleest: taak, opdracht. 5. [Hertaling] te vulbringhene mijn gheleest, / die moeder ende dochter es gheweest < Zu volbringen min gelese, / Die mutter und tohter ist wesen. ‘Ghelese’ als afleiding van ‘lesen’ (“lezen, bidden, verzamelen”) is in het Mnl. onbekend en formeel is een verbogen
Ogier van Denemerken des hoghen Heeren, alse ic eerst seede. Den selven Heere biddic ooc omme moghenthede 1 te vulbringhene dit beghin, ende dat si mi enen sulken sin willen verleenen te desen werke ende mi also daerinne sterken 2 – dies biddicse harde seere voren 3 – dat wie dit sal horen niet en sal vinden te lachterne daer an, want ic saelt maken so ic best can uten Walscen weder ende vort. 4 Ende oft ic an enech woort mesgrepe als ict sal scriven, onghespot willic bliven, beede van wiven ende man. Omme dat ic nooit eer en began te dichtene, 5 ontsie ic mi in dit begin dat 6 dicke ghevalt, dat icker in iet faelgiere. Ende mochtet wesen, 7 so biddic die ghone diet sullen lesen,
4155
4160
4165
4170
vorm van ‘gheles’ uitgesloten. Gelet op de mogelijkheid van ‘geweest’ als voltooid deelwoord, is ‘gheleest’ als rijmwoord zeer waarschijnlijk. Volgens VL Vl § 74 is ‘geweest’ het gewone participium in het Brabants en het Hollands. 1. [Hertaling] moghenthede. Zie regel 4144. 2. [Hertaling] sterken < stercke. Aanpassing nodig omwille van de congruëntie met het meervoudig subject in overeenstemming met ‘wollen’ in vers 4157. 3. [Woordverklaring] voren: vooraf, van te voren. [Hertaling] seere voren < sere. In de Dt. tekst ontbreekt een rijmwoord op ‘horen’. 4. [Woordverklaring] weder ende vort: geheel en al, ten volle. [Hertaling] weder ende vort < furt und furt. 5. [Hertaling] Omme dat ic nooit eer en began / te dichtene < Umb das ich note einer enbegan / Zu diehten. [Weddige] WeNo vertaalt: “weil ich allein noch nicht zu dichten begonnen hatte”. 6. [Hertaling] dat < Und. De zin is logischer als men hem met een onderschikkend voegwoord met het vorige vers verbindt. Onzeker. 7. [Hertaling] Ende mochtet wesen < und soe moete wesen. De zin is vermoedelijk als een syntactisch ongemarkeerde vooropgestelde voorwaardelijke bijzin te interpreteren.[Weddige] Und dick gevalt, das icker in / Icht falgiere und soe moete wesen > “Und weil es oft passiert, dass ich mich in etwas versehe und (es) so sein muss” (WeNo).
Ogier van Denemerken dat si mi niet seere daer omme en beclaghen, 1 want ic bem noch jonc van daghen ende en hebbe niet machscien also vele ghehoort ende ghesien alse sulc die ouder sijn dan ic. Hets leden een goet stic dat ic gheseten was te stade 2 in Vlaendren bi liever laden 3 bi goeden gheselscape ute vercoren. Scoonre vrauwen, 4 hoghe ende wel gheboren saten vele in onsen rinc. Van menigherhande dinc sanc men daer die liedekine ieghelijc na der manieren sine. Sulc telde van yeesten ende van aventueren. Daerna, alse mi ghebueren soude te toghene tmine, 5 so spraken si alle: “Hets anscine: hi en es noch gheen man, 6 sonder waen,
4175
4180
4185
4190
1. [Woordverklaring] beclaghen: aanklagen, beschuldigen. 2. [Woordverklaring] te stade: op het passende moment, op het goede ogenblik. [Hertaling] te stade < tere stede. Het ligt voor de hand hier ‘teenre stede’ te vertalen, wat echter problemen met het rijm oplevert. Zie volgend vers. 3. [Woordverklaring] bi liever laden: kalm, rustig, bedaard, op mijn gemak. [Hertaling] bi liever laden < by lieben luden. De Dt. tekst suggereert dat het laatste woord ‘lieden’ zou moeten zijn, wat dan tot een tautologie met ‘By guter geselleschafft’ in het volgende vers zou leiden. De ‘leden’-variant voor ‘lieden’ is in Vlaanderen weliswaar niet onbekend, maar hij verschijnt meestal in verbinding met een pronomen zoals ‘onsleden’ e.d. (VL Kl § 53). Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat we hier te maken hebben met de uitdrukking ‘bi liever laden’. Dat heeft als consequentie dat ‘tere stede’ in vers 4179 een rijmklank ‘a’ moet krijgen. Het gaat waarschijnlijk te ver aan te nemen dat achter ‘tere stede’ een echte plaatsnaam schuil gaat. 4. [Hertaling] Scoonre vrauwen < Bi schonen frauwen. Het heeft er de schijn van dat het voorzetsel ‘bi’ door perseveratie uit de vorige regel in dit vers terecht is gekomen. 5. [Hertaling] soude te toghene tmine < Soude te tegene tmine. Het Mnl. vers is vrijwel onveranderd in het Dt. overgenomen. De emendatie is van HiWe. 6. [Hertaling] Hets anscine: / hi en es noch gheen man < er ist ane schine / Als ein man. WeNo neemt een fout aan. I.p.v. ‘er ist offensichtlich ein Mann’ zou er eigenlijk het tegendeel moeten staan omdat men de verteller omwille van zijn jeugd wil vrijstellen van een bijdrage aan de vertelronde. We sluiten ons aan deze interpretatie aan, maar
Ogier van Denemerken hi sal met rechte quite ende ledech gaen.” Dit hoordic ende het was wel mijn ghevouch. 1 Doe sprac die een vrauwe ende louch: “Hi en sal niet,” seede si, “te waren, want hi verhoghet binnen sinen jare 2 so meneghen man met sinen ghedichte. Wildijs hier pleghen, hem souds lichte hier gonnen te bat iemen.” 3 Doe ic dat hoorde, sprac ic sniemen: 4 “Vrauwe, wistic iet, ic seit u sciere. Oft wildi horen van Ogiere?” “Clerc, dat willen wi alle horen!” Doe ginc ic den vrauwen wel gheboren die kintheit tellen van Ogiere. Ende doe ic liet den goedertiere, die mijn herte hout ghevaen, 5 vragheden mi 6 alle sonder waen, ofticker niet meer of hadde ghehoort. Ic antworde: “Neen ic, in Dietsce woort. Mer men vint des 7 in Walscer tale noch mee.” Die scone smale, die vul es alre hovescede,
4195
4200
4205
4210
veranderen vers 4190 omdat de uitdrukking ‘anscine sijn’ steeds onpersoonlijk is. 1. [Woordverklaring] hets mijn ghevouch: dat komt mij goed van pas. 2. [Woordverklaring] binnen sinen jare: als minderjarige. [Hertaling] binnen sinen jare < bi dem jare. 3. [Hertaling] Wildijs hier pleghen, hem souds lichte / hier gonnen te bat iemen < Wolde hijs hier pflegen, ime solds lieht / Hier gonnen te bat yemen. De zin is duister, maar moet vermoedelijk begrepen worden in de zin van WeNo: “Wenn er es hier darbieten wollte, so würde es ihm wohl jedermann zu seinem Vorteil gönnen.” 4. [Woordverklaring] sniemen: meteen. 5. [Woordverklaring] Met ‘den goedertiere, die mijn herte hout ghevaen’ is hier blijkbaar Ogier bedoeld. 6. [Hertaling] mi < nu. 7. [Hertaling] vint des < wolts. Men zou kunnen vertalen: “Mer men woude des in Walscer tale noch mee” (“maar men wou daarover in het Frans nog meer (te horen krijgen)”. Omdat de dichter de opdracht krijgt het Franse verhaal te vertalen, ligt het voor de hand hem te laten zeggen dat alleen het eerste deel in het Nederlands vertaald is, maar dat er in het Frans nog veel meer bestaat.
Ogier van Denemerken bat mi 1 daernaer in stilre bede, dat ic ut Walscer spraken dit bouc in Dietsce wilde maken dore haren wille, die God gheneere. 2 Nu en willict laten nemmermeere went 3 ic hare ghelofte 4 doe. Daerbi willic spade ende vroe daer omme peinsen ende poghen. 5 God gheve dat ic moghe vulbringhen dit gheleest. 6 Die Gode dienet, hi mach meest seker sijn van goeden lone. 7 Ende na dien dat mi riet die scone, die mi mach betren al mijn verdriet, nu en willics laten niet, ic wilt bestaen dor hare minne. Elc swighe ende hore! Ic beghinne dit werc, dat ic nooit eer en dede. Van Ogier die outhede willic dichten in Dietscer tale. God laet mi dat vulbringhen wale.
W
i hebben ghehoort in Fransoys van Ogier, den Danoys, hoe hem Karel, die hoghe baroen, te Monfacoen wilde hanghen doen dor die eveldaet van sinen vader
4215
4220
4225
4230
[91]
1. [Hertaling] mi < nu. 2. [Woordverklaring] geneeren: redden, behouden, in leven houden. 3. [Woordverklaring] went: totdat. 4. [Woordverklaring] hare ghelofte: de belofte die ik aan haar gedaan heb. 5. [Woordverklaring] poghen: zich inspannen. [Hertaling] poghen < pagen. Het rijmwoord is ‘moghe’.[Weddige] WeGl leidt ‘pagen’ af van Mnl. ‘paeyen’ en vertaalt “zufriedenstellen”. 6. [Hertaling] dit gheleest < dis lesen. Vgl. vers 4151. 7. [Hertaling] Die Gode dienet, hi mach meest / seker sijn van goeden lone < Der guten diente er hyn nach maßen / Sicherlichen von gutem lone. Onze reconstructie is speculatief. [Weddige] WeEm vervangt ‘er’ zonder nadere toelichting door ‘ich’.
Ogier van Denemerken Godefroot, die algader Karels ghebot hielt vor onwert. Ende hoe Ogier, die deghen wert, Karle ghegheven wart inlegghen. 1 hebdi dicke horen segghen in Dietsce te menegher stede. Ooc hebdi ghehoort daer mede vertrecken 2 sonder waen hoe hi te Sinte Omaers 3 lach ghevaen omme dat sijn vader die ghelofte brac alse hi Karle te houdene sprac. 4 Dies doghede Ogier ongherief. 5 Des borchgraven dochter hadde hem lief van der stede, die hem hielt ghevaen. Ooc hevet men dicke wel verstaen hoe Ogier, die edel man, een kint metter maghede ghewan, die des borchgraven dochter was – Boudijn hiet het, sijt seker das, Ogier haddet utermaten lief – ende hoe God Ogiere sijn gherief
4240
4245
4250
4255
4260
1. [Woordverklaring] inlegghen: in gijzeling liggen. [Hertaling] inlegghen < in wedden. Mnl. ‘wedde’ heeft de specifieke betekenis “het pand dat men bood bij het voorstel van een tweekamp om de waarheid van iets of de onschuld van iemand te bewijzen (eigenlijk een gerechtelijken tweekamp, die verboden was).” ‘Wedde’ komt daarom minder in aanmerking, vooral omdat het niet rijmt op ‘segghen’ in de volgende regel. Als rijmpartner hiervoor komt ‘legghen’ in aanmerking. Mnl. ‘inlegghen’, een Vlaamse variant van ‘inligghen’, betekent ‘in gijzeling liggen’, precies wat hier bedoeld is. [Weddige] WeGl interpreteert ‘wedde’ als ‘Pfand’ (onder verwijzing naar Marant en Galie). 2. [Woordverklaring] vertrecken: vertellen. 3. [Hertaling] Sinte Omaers < Sant Thoman (WeEm). 4. [Woordverklaring] spreken: plechtig beloven, toezeggen.[Hertaling] alse hi Karle te houdene sprac. < Als er Karolo zu hulden versprach. Mnl. ‘verspreken’ heeft niet de in het Dt. gangbare betekenis ‘beloven’. 5. [Woordverklaring] ongherief: nadeel, schade. [Hertaling] ongherief < grief. De betekenis van Mnl. ‘g(e)rief’ is volgens het MNW: “Al wat iemand door eens anders goedheid of mildheid [...] ten deel valt; dus oorspr. een ons door een ander aangedaan genoegen. Bij uitbreiding ook, en dit is de gewone beteekenis geworden, van hetgeen men voor zich zelven doet. Genot, genoegen, bepaaldelijk zingenot, zinnelijk genoegen”. In deze betekenis past het voortreffelijk in vers 4260. Hier is het tegendeel bedoeld.
Ogier van Denemerken beterde, ende hoe hi quam ter soene jeghen Karle, den deghen coene, omme die vroomheit die hi dede vore Rome, daer hi mede scade meneghen Sarrasijn, ende hoe hi vor Karle, den coninc fijn, jeghen Karahen den camp nam van Perthie, alsic vernam. Ende also hevet men dystorie 1 ghehoort menechmael in Dietsce woort, hoe si sceeden sonder waen. Vortmeer 2 en hevet men niet verstaen sijn leven als ict kinne. Daeromme eist dat ic beginne vort te dichtene, so ic best can. Doe Karel, die edel man, verdreven hadde die Sarrasine, keerdi weder in den lande sine te Parijs in die stede. Die stoute Danoys voer ooc mede, also dede ooc Namels van Bavier. Doe alle landsheeren fier versament waren bi Parijs, sprac Namels ten coninghe wijs: “Siet hier Ogier, 3 den neve mijn, dien ghi hebt vergheven, coninc fijn, uwen evelen moet sonder wanc, dies u weet mijn herte danc. Nu saghe ic gherne, heere coninc, dat ghi scoudet 4 quite van alle dinc Bertram, minen sone.” Karel sprac: “Ic bem die ghone, 1. [Hertaling] dystorie < dis geschiht. 2. [Woordverklaring] vortmeer: verder, voorts.[Hertaling] Vortmer < Furbaß me. 3. [Hertaling] Siet hier Ogier < Sitt ir Ogieren. 4. [Hertaling] scoudet < stundent. [Weddige] WeGl leidt ‘stundent quite’ af van een hypothetische utdrukking ‘quijt(e) staen’ met de betekenis “freigeben”.
4265
4270
4275
4280
4285
4290
Ogier van Denemerken diene u niet ontiet 1 te waren. 2 Mer, hertoghe, biden goeden jare,3 mi moet gheloven u neve Ogier ende ghi met hem alhier bider ridderscape, sonder waen, dat hi mi niet en sal ontgaen, mer bistaen sijn lijf algader, also langhe alse levet sijn vader ende niet te wonene buten minen hove.” 4 Namels sprac: “Van desen ghelove bem ic uwen wille te doene ghereet.” 5 “So bem ic anderwerf,” seide Ogier, “godweet, 6 ic en wils niet avegaen.” Alse nu die ghelove was ghedaen, voer Namels, die deghen fier, met sinen volke te Bavier ende Ogier bleef bi Karle, den heere, meneghen dach met grooter eere, ende diende hem sonder waen. Veertien jare, hebbic verstaen, hevet inne die Walsce aventuere. Ende bi dier tijt up ene ure starf sijn vader Godefroot van Denemerken. Cleene ende groot so verstorven 7 hem alle die stede.
4295
4300
4305
4310
4315
1. [Woordverklaring] ontien: (iemand aan iemand) onttrekken, ontnemen. 2. [Hertaling] diene u niet ontiet te waren < Dien uch niet onsiet te waren. [Weddige] WeNo vertaalt correct: “der ihn Euch wahrlich nicht vorenthält”. In WeGl wordt ‘onsiet’ op deze plaats met ‘entsien’ (Mnl. ‘ontsien’) in verband gebracht en vertaald als ‘Schaden tun, in Schrecken versetzen’. Afgezien van het feit dat het Mnl. ‘ontsien’ deze betekenis niet heeft, is het duidelijk dat hier het Mhd. werkwoord ‘en(t)ziehen’ (Mnl. ‘ont(t)ien’) bedoeld is. 3. [Woordverklaring] biden goeden jare: bij Gods gunst. 4. [Hertaling] buten minen hove < ußwendig mynen hove. 5. [Hertaling] te doene ghereet < bereit zu tun. Omgesteld omwille van het rijm. 6. [Hertaling] “So bem ic anderwerf,” seide Ogier, “godweet [...]” < So bin ich anderwerb Ogier, god weyt. [Weddige] HiWe laat dit vers bij de woorden van Namels aansluiten. 7. [Woordverklaring] versterven: door erfenis of krachtens erfrecht aan iemand toekomen.
Ogier van Denemerken Nu es hi heere van groter rijchede, dier hi te voren en hadde twint, ende nauweleke kende hine over 1 kint, daer hem dit goet of was comen. 2 Karel was vro, alsics hebbe vernomen, sekerleke sonder waen, dattet Ogier wale was vergaen, want Karel haddene seere lief sonder waen. Also dede hine weder, maer wel saen verkeerde die liefde, als ghi wale sult hooren, eer ic inde mine tale.
D
oe die coninc Godefroot van Denemerken was bleven doot, wilde Ogier, sijn stoute sone, die alre doghet was ghewone, in dat lant varen ende dat berechten ende te sinen not3 verplechten, 4 alse hi te doene sculdich was. 5 Ten coninghe ghinc hi, sijt seker das, ende bat orlof in goeder maniere. Karel, die coninc, antworde sciere ende sprac: “Ogier, lieve vrient,
4320
4325
[92] 4330
4335
1. [Woordverklaring] enen kennen over: iemand kennen als. 2. [Hertaling] ende nauweleke kende hine over kint, / daer hem dit goet of was comen < Und nuweling kint hyn uber kint, / Da yme dis gut af was kummen. Vermoedelijke betekenis: “en nauwelijks had diegene, van wie dit goed afkomstig was (nl. Godefroot), hem als kind gekend.” [Weddige] WeNo vertaalt: ‘und unlängst noch ein Kind unter Kindern, als ihm dieses Gut abhanden gekommen war”. 3. [Woordverklaring] not: voordeel, nut 4. [Woordverklaring] verplechten / verplichten: beheren, besturen.[Hertaling] Ende te sinen not verplechten < Und nach sinem nutz bewaren. Het Dt. vers rijmt niet (‘berechten:bewaren)’. ‘Bewaren’ komt een tweede keer in verbinding met ‘berechten’ voor in vers 4354, waar het rijmt op ‘varen’. WeGl vertaalt het op beide vindplaatsen als “beschützen, sorgen für”. Hoewel een vol rijm ‘berechten : rechten’ niet uitgesloten is, opteren we hier voor ‘berechten : verplechten’. 5. [Hertaling] alse hi te doene sculdich was < Als er schuldig zu tund was. [Weddige] Dit vers wordt door HiWe met het volgende verbonden. Omdat vers 4336 geen inversie vertoont, is 4335 eerder een bijzin bij wat voorafgaat, dan bij wat volgt.
Ogier van Denemerken langhe hebdi mi ghedient. Alse een stout rudder ende vri sidi altoos gheweest bi mi in menegher noot, die ic hebbe ghesien. Ic en hebbet niet vergheten, rudder fijn, dies ic u nu van herten danc. Ghine vaert niewer, sonder wanc, 1 ghine sult 2 ere ontfaen van mi. Hout dat lantscap ende dat goet 3 so vri dat men mi des sal segghen eere van desen daghe emmermeere. En dedicket niet, het ware onrecht.” Doe sprac Ogier ten coninghe echt: “Orlof, heere, laet mi varen mijn lant berechten ende naren 4 hier tote u keeren dan.” 5 Doe sprac Karel, die edel man: “Sal ic u des keerens gheloven, 6 Ogier, so moet ghi mi in ostagien hier achterlaten, 7 bi sinte Jan, dien ghi ter werelt hebt, een man, so lief, alse ghi u selven doet. 8
4340
4345
4350
4355
4360
1. [Woordverklaring] sonder wanc: zonder valsheid. 2. [Hertaling] ghine sult < Hine sollent. Vóór het vers staat in het hs. een paragraafteken. 3. [Hertaling] Hout dat lantscap ende dat goet < Hebben lantschafft und gut. 4. [Woordverklaring] naren: daarna, later. 5. [Hertaling] mijn lant berechten ende naren / hier tote u keeren dan < Min lant beriehten als ich solte bewaren, / Hier tot uch keren dan. Uit wat volgt wordt duidelijk, dat Ogier hier belooft terug te keren als hij in zijn eigen land orde op zaken heeft gesteld. Het ligt voor de hand aan te nemen dat vers 4355 een nevengeschikte infinitiefconstructie is bij ‘lant mich varen’ (‘laet mi varen’) in vers 4353. De verbinding van ‘berechten’ en ‘bewaren’ is een associatie van LuFl, die al in de verzen 4333-4334 voorkwam. 6. [Hertaling] Sal ic u des keerens gheloven < Sal ich uch des kerens geloben. Mnl. ‘gheloven’ wordt verbonden met een datiefobject van de persoon en een genitiefobject van de zaak. Bedoeld is: “Als u wilt dat ik geloof dat u terug zult keren.”[Weddige] Sal ich uch des kerens geloben > “Wenn ich Eurer Entfernung zustimmen soll” (WeNo). 7. [Hertaling] achterlaten < Hunder uch lassen. 8. [Hertaling] alse ghi u selven doet < al ir uch selber hant. [Weddige] WeNo suggereert dat het rijmwoord op ‘vroet’ in vers 4362 ‘houdt’ zou moeten zijn. Dit rijmt echter niet in
Ogier van Denemerken Merct in u selven, deghen vroet, wie ter werelt1 dat mochte sijn.” “Bi Gode, heere, dats Boudijn, mijn lieve sone,” antworde Ogier. “Ware bi mi 2 gestanden hier een man met enen swerde, ende hi den eenen soude ter erde, van ons tween doen legghen doot, bi Gode, ic ginghe hem inden stoot ende liete mi verslaen, eer ic mijn kint, vant verstaen, liete doden ofte hem iet messcien.” Die coninc antworde mettien: “Ogier, wat mijns ghesciet, 3 dies en maghic gheloven niet.” Ogier antworde: “Heere, ghescint 4 moetic werden, oft ic twint 5 looch aen dat ic hebbe gheseit.” “Neen ghi,” sprac die coninc ghemeit. 6 “So sent omme den jonghen man. Ic salne, bi sinte Jan, over u houden tes ghi keert. Hi sal met mi wesen gheeert, vele meere, bi mijnre trauwen, dan Charloot, dien ghi hier moghet scauwen.”
A
lse dat hoorde die Danoys sant hi enen edelen Fransoys
4365
4370
4375
4380
4385
[93]
het Mnl. ‘Doet : vroet’ is daarentegen een perfect rijm, dat ook uitstekend in de context past. 1. [Hertaling] wie ter werelt < Wie in der welt. Het MNW kent de uitdrukking ‘ter werelt’ alleen als versterking bij ‘nie’ en ‘ie’.Het kan een echo van vers 4360 zijn. 2. [Hertaling] bi mi < al mir. 3. [Woordverklaring] wat mijns ghesciet: wat er van mij ook moge geworden. 4. [Woordverklaring] ghescint: te schande gemaakt, eerloos gemaakt. 5. [Hertaling] oft ic twint < uf ich zwing. [Weddige] WeGl leidt ‘zwing’ af van Mnl. ‘twinc’ dat geluikbeduidend is met ‘twint’, maar niet rijmt op ‘ghescint’. 6. [Woordverklaring] ghemeit: vrolijk.
Ogier van Denemerken te sinen sone Boudijn te Sinte Amant, dat hi ten coninc fijn comen soude, ics seker bem, te Parijs, ende bliven over hem in ostagen alse voren es gheseit. Alse men den joncheere wel ghemeit sijns vaders bootscap liet horen, quam hi ende seit sijnre moeder tevoren. Ende si seede, dat hijt ontsegghen soude. Hi antworde, het ware te houde, 1 ende hi beval haer onsen Heere Gode. Ende sine moeder otroyeerde 2 node dat die vaert soude wesen. Haer herte vorseede 3 haer in desen sine doot, al mochte sijt beletten niet. Nadien datten sijn vader ontbiet 4 so en conste sijt niet gheweren. 5 Die joncheere en wilde niet langher meren. 6 An sinen grootheere 7 hevet hi ghenomen
4390
4395
4400
4405
1. [Woordverklaring] te houde: als bewijs van vriendschap en genegenheid. Minder waarschijnlijk: te spoedig, te vroeg, al te gauw. [Hertaling] het ware te houde < het ware te hold. Onze reconstructie is speculatief. [Weddige] het ware te hold > “sie sei einzuhalten” (WeNo). Dit voorstel zou in het Mnl. ‘te houden(e)’ vereisen, wat niet rijmt op ‘soude’ in vers 4397. 2. [Woordverklaring] otroyeren / octroyeren: vergunnen, toestaan, zijn toestemming tot iets geven. 3. [Hertaling] vorseede < versagde. Vgl. WeGl s.v. ‘versagen’. 4. [Hertaling] Nadien datten sijn vader ontbiet < Nach dem datten sin vatter ontbiet. Bedoeld is: “omdat zijn vader hem beval te komen”. [Weddige] Nach dem datten sin vatter ontbiet > “nach dem, was ihm sein Vater entboten hatte” (WeNo). 5. [Woordverklaring] gheweren: beletten, verhinderen.[Hertaling] gheweren < geweren. In het Dt. rijmt ‘geweren’ op ‘sparen’. Mnl ‘ghewaren’ betekent echter “toestemmen, toelaten”, dus het precieze tegendeel van ‘gheweren’, en komt hier dus niet in aanmerking. 6. [Woordverklaring] meren / merren: toeven, wachten. [Hertaling] meren < sparen. De Dt. tekst bevat een assonantie ‘geweren:sparen’. Omdat ‘meren’ minder gangbaar is dan ‘merren’, is het niet uitgesloten dat ook de Mnl. tekst hier een assonantie ‘gheweren:sparen’ heeft gehad. 7. [Woordverklaring] grootheere: grootvader. [Hertaling] grootheere < anherren. Mnl. ‘anichere’ heeft dezelfde betekenis, maar komt alleen in het oosten voor.
Ogier van Denemerken sconen orlof. Dus es hi comen te sijnre moeder sonder waen, diene vriendeleke hevet bevaen 1 in hare arme ende seede: “Lief kint, in Gods gheleede moeti varen, sonder waen. Ic sal meneghen heeten traen omme u laten, tote dat ghi keert, want mijn herte es verseert omme dit varen, sijt seker das,” want si niet tevreden 2 en was omme die sake die haer over ginc. 3 “Ay moeder,” sprac die jonghelinc, “des groten rauwen vant ontberen. Ic sal mi 4 haesten ende keeren so ic eerst mach, also helpe mi Marie.” Ende so voer wech Boudijn, die vrie, met sinen gheselle, den Fransoyse, ende liet dat lant van Artoyse. Ooc meneghe stat diere ende goet dore reden si al, alsic verstoet, onder hem tween, die goede ghesellen. Wat soudic hare dachreisen tellen! So langhe voeren si te samen tes si te Parijs quamen, daer Karel was ende Ogier ende menech ander rudder fier, die ic u niet en can ghenomen, daer 5 die meeste willecomen
4410
4415
4420
4425
4430
4435
1. [Hertaling] bevaen < enpfaen. Mnl. ‘bevaen’ past in deze context beter dan ‘ontfaen’. 2. [Woordverklaring] niet tevreden: bedroefd, teneergeslagen. 3. [Woordverklaring] overgaen: overkomen, gebeuren, ten deel vallen. [Hertaling] want si niet tevreden en was / omme die sake die haer over ginc < Dann sie nit zu furen was / Umb sache die ir uber ging. Onzer reconstructie is onzeker. [Weddige] WeNo vertaalt “denn sie war nicht umzustimmen in einer Angelegenheit, die ihr naheging.” 4. [Hertaling] mi < nu. 5. [Hertaling] daer < Mere. Omdat het tegenstellende ‘mer’ (Nnl. ‘maar’) hier geen zin maakt, opteren we voor ‘daer’.
Ogier van Denemerken waren gheseit Boudine ende den Fransoyse. Helpe God, hoene die Danoyse Ogier onthaelde, 1 die was sijn vader! So dede theerscap altegader.
A
lso was Boudijn wale ontfaen. Karel, die coninc, sonder waen onthaeldene 2 wel ende was sijns blide. Des anderen daghes vroe bi tide wilde Ogier niet langher sparen. In Denemerken wilde hi varen ende bereede hem alse een rudder coene. An Karle ende an die baroene nam orlof die deghen wijs ende sprac: “Coninc van Parijs, oft ic iet goets 3 jeghen u hebbe verdient up eneghe stont, so doet alse een vrient ende lonet Boudine, minen kinde.” In die arme sine hevet hine mettien woorden ghenomen ende seede: “Lieve kint, ic sal comen te u weder cortelike.” Ende hiermede gaf die coninc rike Ogiere vierewerf twintech man
4440 [94]
4445
4450
4455
1. [Hertaling] onthaelde < ouch aelde. [Weddige] WeGl leidt ‘aelde’ af van Mnl. ‘(h)alen’ in de betekenis “an sich ziehen”. Hij vertaalt: “wie ihn der Däne Og., sein Vater, auch an sich zog”.Met een persoon als object in de accusatief betekent Mnl. ‘halen’ “iemand tot zich trekken, aan zich verbinden”. Dat kan hier nauwelijks van toepassing zijn. Vgl. ook vers 4443 en A. Berteloot, ‘Gewollt und nicht gekonnt? Oder erst gar nicht gewollt? Der Heidelberger Ogier von Dänemark. In: B. Bastert, H. Tervooren und F. Willaert (ed.), Dialog mit den Nachbarn. Mittelniederländische Literatur zwischen dem 12. und 16. Jahrhundert (Zeitschrift für Deutsche Philologie, Band 130, 2011, Sonderheft), 193-201. 2. [Hertaling] onthaeldene < Onthaeldene. [Weddige] WeGl leidt dit woord af van ‘onthalden’, dat hij als een variant van ‘enthalten’ interpreteert. Het woord wordt in verband gebracht met Mnl. ‘onthouden’ en met uitdrukkelijke verwijzing naar vers 4443 vertaald als “bewirten, aufnehmen”. Twee lemma’s daarboven bevindt zich in WeGl het trefwoord ‘enthalen’ met de correcte vertaling: “empfangen”. 3. [Hertaling] iet goets < guts.
Ogier van Denemerken te vaerne onder sinen ban 1 ende sinen wille mede te doene. Also voer wech die deghen coene met sinen lieden up gheseten. Wel ghewapint, doe ic u weten, rumede hi Parijs, die goede stede. Te Denemerken wert hi hem dede, wat hi mochte, sonder respijt. Hine gheerde te lettene ghenen tijt. 2 Hi was haestech upter vaert. Si voeren seere die eerste dachvaert, daernaer dander ende die derde mede. Des vierden daghes quamen sie up ene heede. An enen berghe moesten si varen [...] 3 riden, die heeren van prise, so si daden. Ogier, die wise voer voren ende hevet vernomen wel 4 vijfhondert rudders comen wel ghewapint ende ghereden up groten orsen met sterken leden. Si scenen ooc van groter machte. Scilde, halsberghe, swerde ende scachte hebben die rudders met hem bracht. Nu hoort, wes si waren bedacht ende hoe si waren so wel versien. Het waren, leet moete hem ghescien, die daer hielden in der laghe Ogiers stiefmoeders maghe, der felre vrauwen, God gheve haer toren.
4460
4465
4470
4473a 4475
4480
4485
1. [Woordverklaring] ban: bevel. 2. [Hertaling] Hine geerde te lettene ghenen tijt < Hine geerde zu letzen gein zijt. 3. [Hertaling] [...]: Het weesrijm ‘varen’ in 4473 wijst erop dat er een vers verloren is gegaan. Omdat de aansluiting van de verzen 4473 en 4474 niet past, ligt het voor de hand het verdwenen vers achter regel 4473 te positioneren.[Weddige] HiWe laat de verzen 4473 en 4474 direct aan elkaar aansluiten. 4. [Hertaling] wel < Das wol. De herhaling van ‘wel’ in de verzen 4477 en 4478 laat vermoeden dat er meer aan de hand is.
Ogier van Denemerken Si hadde daer ghesant voren dese rudders, sonder waen, omme dat si seker hadde verstaen bi spierres, 1 diet hadden vernomen, dat Ogier daer soude comen. Dat hadden si hare wel gheseet. Omme die selve sake hadde si gheleet dese rudders daer bi scaren, so dat hem Ogier niet en soude ontfaren, si soudene slaen te doot. Hierup hadde si hoope groot, ware Ogier doot, die deghen vrome, dat dat rike soude comen up hare kindere dan. Daer omme hadde si den edlen man doen verhoeden 2 ende belaghen. 3 Si wiste wel, ware Ogier verslaghen, dat dan soude comen dat conincrike up haren outsten sone snellike.
N
u hevet Ogier vernomen alse hi upten berghe was comen boven, die rudderscare. Te sinen lieden die met hem waren sprac hi: “Hebdi niet ghesien ghewapint volc?” Ende mettien saghen daer vort die rudders coene varen inden dale groene dat volc ghewapint van prise. 4
4490
4495
4500
4505
[95] 4510
4515
1. [Woordverklaring] spierre: spion, verkenner. 2. [Woordverklaring] verhoeden: bewaken. 3. [Woordverklaring] belaghen: in een hinderlaag doen lopen. 4. [Hertaling] Ende mettien / saghen daer vort die rudders coene / varen inden dale groene / dat volc ghewapint van prise < und mettin / Sagent daer wert die ritter kune / Varen, da in dem tale grune. / Ist volk gewapent van prijse? [Weddige] WeNo verklaart ‘sagent’ als ‘saht Ihr’ en voegt op deze manier een subject toe. Als gevolg daarvan worden deze verzen in de mond van Ogier gelegd. Vers 4516 wordt door HiWe als een zelfstandige vraagzin geïnterpreteerd.
Ogier van Denemerken Doe spraken si in derre wise te Ogier te waren: “Wat riden si hier? Oft men varen enen bode te ghonen heeren dade, te ervaerne 1 oft si onse scade begheren ofte onse bate?” 2 Ogier antworde: “Bi caritate, ic sal daer varen ende niemen el. Eist dat icse van herten fel vinde, ic sal hem metten selven 3 doen,” sprac Ogier, die stoute baroen. “Wiet nu lachtere ofte prise, si dinken mi doghet in gheenre wise begheren, mer iemens scade. Bi ons Heeren Gods ghenade, begheren si des camps ofte pinen Karle te doene ende den sinen, oft ict an hem can verstaen, si waren bat bleven, sonder waen, ter stede, danen si comen sijn.” Die vierewerf twintech rudders fijn beval hi daer te houdene stille. Si antworden, sinen wille waren si ghereet te doene. Hiermede voer wech die deghen coene den berch nederwert te dale. Hovescleke met scoenre tale groete hi die rudders van prise ende si hem weder. In hoofscer wise vraghede hi die heeren, wanen si waren
4520
4525
4530
4535
4540
4545
1. [Woordverklaring] (hem) ervaren: informeren naar, onderzoek doen naar. 2. [Hertaling] Wat riden si hier? Oft men varen / enen bode te ghonen heeren dade, / te ervaerne oft si onse scade / begeren ofte onse bate < Was rijdent sie her uf? men varen / Einen boeden zu jenen herren daede / Der da herfare, ob sie uns schaden / Begerent zu sin uf unser baeten. Reconstructie onzeker. 3. [Woordverklaring] metten selven: op dezelfde wijze. [Hertaling] metten selven < von den selben.
Ogier van Denemerken ende werwaert 1 dat si wilden varen. Dit vraghede hi up hovescede, oft men mochte, dat ment hem seede, want hijs gherne ware vroet. Doe antworde metter spoet dander in felre maniere. Den Danoys Ogiere seede hi: “Rudder, bi mijnre wet, ghi moghet hiermede 2 selve ghelet 3 hebben dat ghi so seere jaghet, want van al dat ghi mi vraghet en wert u berecht niet een twint, also helpe mi Marien Kint, eist dat ghi teerst segghet hier oft ghi den Danoys Ogier, iet kennet ofte iet saghet, hier upter vaert.” Alse dit ghevraghet hadde die ghone, sprac Ogier saen: “Ja ic, vrient, al sonder waen, ic kenne wel Ogier, den sterken. Godefroots sone van Denemerken was hi, men hevet dicke gheseit. Nu biddic u dore hovesceit, dat ghi mi dies, des ic u bat, berechtet.” Dander seede:” Godsat hebbe diet doet, ghine secht mi, dies ic u vraghe, heere rudder vri, oft ghi Ogier up derre vaert saghet comen herwaert.” “Bi Gode, ja ic,” sprac Ogier, “hi en es ooc niet verre van hier,
4550
4555
4560
4565
4570
4575
1. [Hertaling] werwaert < uf welhe art. Het heeft weinig zin te vragen op welke manier ze zich voortbewegen, eerder waar ze naar toe willen. 2. [Hertaling] hiermede < iemittes. Vgl. 4541. 3. [Woordverklaring] letten: beletten, verhinderen, onmogelijk maken. [Weddige] WeNo schrijft aan ‘letten’ hier de betekenis “bemerken” toe (MNW s.v. ‘letten’, betekenis II, 5), die echter alleen bij het intransitieve ‘letten’ (meest in verbinding met een object ingeleid door ‘op’) optreedt.
Ogier van Denemerken dies maec ic u te voeren 1 vroet. Vierwerf twintech man wel behoet van wapine ende van herten valiant 2 brinct hi met hem, bi sinte Amant. Hi en es dinc neghene so seere begherende alse alleene te crankene 3 sine stiefmoeder ende hare maghe, des sijt vroeder.”
A
lse dat die verradre Garnier 4 hoorde, die was fel ende putertier, wel te ghemake hi wart dat Ogier upter vaert met so cleenre scare quam. Te Ogiere sprac hi: “Niet so gram en was ic, ic en bem nu so blide, heere rudder, ic sal u te desen tide dore u hovescede, bi caritaten gherne waerheit weten laten van dien, dat ghi mi vraghet heden, twi al dit scoon volc ghereden dus comt ende ghebataelgiert. 5 Het hevetse herwaert ghestiert mijn vrauwe, mijn moeder, bi caritaten. Ogier, dien ghi secht dat emmer haten moete haer ende haer gheslachte, 6
4580
4585 [96]
4590
4595
4600
1. [Hertaling] te voeren < zu weren. [Weddige] WeNo leidt ‘zu weren’ af van ‘te ware(n)’. 2. [Woordverklaring] valiant: dapper, flink. 3. [Woordverklaring] cranken / crenken: schade toebrengen, nadeel berokkenen. 4. [Eigennaam] Garnier: halfbroer van Ogier uit het tweede huwelijk van Godefroot (zie WeRe 615). 5. [Woordverklaring] bataelgieren: in slagorde scharen. 6. [Hertaling] Ogier, dien ghi secht dat emmer haten / moete haer ende haer gheslachte < Ogier den ir sagent – das yemer haten / Moete hare und hare geslahte – .... De zin bevat een toespeling op Ogiers opmerking over zijn stiefmoeder in de verzen 4582-4585. Het ligt voor de hand ‘sagent’ als een vorm van Mhd. ‘sagen’ (Nl. ‘zeggen’; vgl. b.v. vers 4656) op te vatten, waar een normale, door ‘dat’ ingeleide objectzin op volgt. Het geheel is evenwel ingebed in een relatieve bijzin, wat de constructie complexer maakt. De Mnl.
Ogier van Denemerken ic salne noch heden met minen scachte so onsochte, can icken ghesien, ghemoeten, 1 wistijt, hi soude vlien gherne ende scuwen mijn ghemanc.” 2 Dies toornde seere, sonder wanc, Ogier, daer hine dreeghen hoorde. Nochtan sprac hi hovescleke woorde omme dat hi die waerheit verstaen wilde. Hi sprac: “Nu secht mi, rudder milde, wie die vrauwe si, daer ghi of spraket, dies biddic u, dat ghi mi vroet maket, want icse niet wel en kinne.” “Vrient, tes die coninginne, die des conincs wijf was van Denemerken. Men secht dat Ogier, die sterke, sijn sone was, sijts vroeder,
4605
4610
4615
syntaxis maakt het in dit geval mogelijk het subject van de ondergeschikte ‘dat’-zin als object (‘dien’) in de bovengeschikte relatieve zin te integreren. Deze constructie wordt beschreven in ST §§ 72 en 73. Het gebruik van de conjunctief ‘moete’ in de bijzin duidt dan aan dat wat gezegd wordt als onzeker of mogelijk moet worden beschouwd (zie ST § 341). De betekenis van de zin is dus: “Ogier, waarvan u zegt, dat hij haar en haar geslacht steeds moet haten, ik zal hem...” [Weddige] HiWe plaatst ‘das yemer’ tot ‘geslahte’ tussen gedachtenstrepen en isoleert deze verzen op die manier als een soort tussenzin van de rest van de constructie. Het ontbrekende subject aanvullend, vertaalt WeNo deze constructie als: “dass er stets hassen müsse sie und ihr Geschlecht”. Het vreemde aan deze interpretatie is dat de losstaande tussenzin een bij- en geen hoofdzin is. We kunnen er alleen een hoofdzin van maken als we hem als wenszin interpreteren. Dat zou het inleidende voegwoord ‘das’ en de conjunctief ‘müsse’ kunnen verklaren. Een wens is hier echter niet op zijn plaats want Garnier kan niet echt wensen dat Ogier zijn moeder en haar familie zou haten. Onduidelijk blijft bij deze interpretatie ook het homonieme ‘sagent’. Van de 67 vindplaatsen voor ‘sagent’ in OvD zijn er 63 die van Mhd. ‘sagen’ (Nl. “zeggen”, Lex II 571-572)’ en slechts 4 die van ‘sehen’ (“zien”) zijn afgeleid. Als de relatieve zin “dien ir sagent” los staat van wat volgt, dan wordt de lezer de facto genoodzaakt om ‘sagent’ te beschouwen als een vorm van ‘zien’. In deze interpretatie zou de zin vertaald moeten worden als: “Ogier, die u gezien heeft – dat hij haar en haar geslacht steeds moge haten – ik zal hem...” Wanneer we ‘sagent’ daarentegen van ‘zeggen afleiden, dan hangt de relatieve zin ‘den ir sagent’ compleet in de lucht. Het gebruik van gedachtenstrepen staat elke zinvolle interpretatie van deze zin in de weg. 1. [Woordverklaring] ghemoeten: aanvallen.[Hertaling] ghemoeten < Gemoerten. Het MNW kent geen werkwoord ‘ghemoorden’. 2. [Woordverklaring] mijn ghemanc: de (vijandelijke) ontmoeting met mij.
Ogier van Denemerken maer hine bestaet 1 niet mijn moeder, want mijn vader, sonder blijf, wannen an sijn erste wijf, die Namels suster was van Bavier.” “Helpe, moeder ons Heeren,” sprac Ogier, “nu horic van u die meeste vremthede 2 segghen, die ic tenegher stede, daer ic nie quam, segghen hoorde. Ghi telt mi hier in waren woorden, dat Godefroot was u vader ende Ogiers mede beede gader. So moghet ghi dan broedre wesen. Daeromme wondert mi seere in desen dat een dander so na staet ende so seere onderhaet. 3 Daeromme twifelt mi seere an dier broederscape, bi onsen Heere, want mi dinct, hoe quadertiere 4 mijn broeder mi 5 ware, in gheenre maniere en mochtickene also seere haten.” Dander antworde: “Bi caritaten, vrient, dies en hebbic niet te doene.” 6 Doe sprac Ogier, die deghen coene: 7 “Wildi mi ene bede octroyeren 8 hier ter stede, die ghi wel sult moghen doen, also helpe mi sinte Simoen, wat ghi begheert te wetene van mi,
4620
4625
4630
4635
4640
4645
1. [Woordverklaring] bestaen: verwant zijn met. 2. [Hertaling] vremthede < frommkeit (zo ook WeNo, hoewel zonder emendatie). 3. [Woordverklaring] (hem) onderhaten: elkaar haten. 4. [Woordverklaring] quadertiere: slecht, boos, kwaadaardig. 5. [Hertaling] mi < nu. 6. [Woordverklaring] dies en hebbic niet te doene: daar heb ik niets mee te maken, dat kan me niet schelen. 7. [Hertaling] Ogier, die deghen coene < der tegen kone. De naam Ogier hebben we ingevoegd om de dialoog overzichtelijker te maken. 8. [Woordverklaring] octroyeren / otroyerenn: vergunnen, toestaan.
Ogier van Denemerken sallic u segghen, rudder vri, sonder lieghen, bi sinte Amant.” 1 Dander sprac: “Siet hier mijn hant. Bi rudderscape ende bi mijnre trauwe: Al dat ghi mi vraecht, wient berauwe, sallic u berechten hier, oft ict weet.” Doe nam Ogier srudders trauwe te pande ende sprac: “Nu biddic u tehande, dat ghi mi secht in secreet, hoe na u Ogier besteet, daer wi rechte nu of spraken.” Dander antworde in waren saken: “Heere rudder, dat weet ic wel te voren, ende en haddict so diere niet ghesworen, het en werde u niet geseet van mi. Mer ic biddu, rudder vri, oft u te vele niet an en staet, 2 dat ghi mi der bede verlaet.” 3 Ogier sprac: “Dat en doe ic niet.” Ende als dander ghesiet dat hi dies niet mach verlaten ghesijn, antworde hi: “Rudder, die trauwe mijn en willic emmer niet verliesen.
4650
4655
4660
4665
4670
1. [Weddige] also helpe mi sinte Simoen, / wat ghi begheert te wetene van mi, / sallic u segghen, rudder vri, / sonder lieghen, bi sinte Amant. HiWe sluit de aanhalingstekens na vers 4644 en plaatst de geciteerde regels op hun beurt als een zelfstandige uiting tussen aanhalingstekens. Dat suggereert dat deze woorden door Garnier gesproken worden, terwijl vers 4649 weer begint met ‘Dander sprac’, waarmee niet Ogier bedoeld kan zijn. Het lijkt dus het zinvolste deze regels bij het voorgaande te laten aansluiten. Ze passen syntactisch ook voortreffelijk als hoofdzin, wanneer men de vermeende vraagzin in 4642-4643 als een vooropgeplaatste voorwaardelijke bijzin beschouwt: “als u mijn verzoek inlost, zal ik u alle informatie verschaffen, die u wenst”. 2. [Woordverklaring] anstaen: bevallen, behagen (SUP). [Hertaling] oft u te vele niet an en staet < Ob uch zuviel niet an enstaet. Hier schijnt de toegevende betekenis van ‘oft’ in het spel te zijn: “Ook al behaagt het u niet al te erg”. 3. [Woordverklaring] verlaten (met een genitief van de zaak): ontslaan of ontheffen van een verplichting, van iets vrijstellen dat iem. onaangenaam is, er van verschonen of vrijlaten.
Ogier van Denemerken Ofte ic u lieghe, so moetic riesen. So verre alsics bem vroet ende ict an mijnre moeder verstoet, so en bestaet mi niet Ogier, anders en ware ic niet,” sprac Garnier, “jeghen hem ghevaren in gheenre weghen.” Doe dat hoorde Ogier, die deghen, verblide hi seere in sinen sin. Die wile dat 1 si dus stonden in deser sprake, so hadde vernomen Garnier van den berghe comen dese vierewerf twintech rudders fier: “Ghelooft si God, daer comt Ogier. Met rechte mach ic sijn blide, dat ic so wel hebbe ghebeet 2 der tide dat ic sal corten 3 sijn eveldaet.” “Bi Gode,” sprac Ogier, “dat verstaet, “Ogier en comt daer niet, mer ic bem Ogier, dat besiet!”
D
oe Garniere wart cont dat Ogier was, die daer stont jeghen hem ende so langhe hadde ghehouden sprake, sprac hi: “Een nar die niet en wrake dat menne bedriegt. 5 Hoort, Ogier, nemmermee en houdic u over fier 6
4675
4680
4685
[97] 4
4695
1. [Hertaling] Die wile dat < Biß das. 2. [Woordverklaring] beiden / beeden (met een object in de genitief): wachten op. 3. [Woordverklaring] corten: een einde aan iets maken. 4. [Woordverklaring] sprake houden: het woord voeren. 5. [Hertaling] Een nar die niet en wrake / dat menne bedriegt < wie ein nair dijs frage / Da mit er uch bedreugt. Als rijmwoord op ‘sprake’ (< ‘sprache’) komt eerder ‘wrake’ dan ‘vrage’ in aanmerking. Onze reconstructie is speculatief, maar niet onwaarschijnlijk.[Weddige] WeEm vervangt ‘nair’ door ‘narr’ en WeNo vertaalt: “Welch ein Narr (war ich), diese Frage zu stellen, um Euch zu betrügen.” Het heeft weinig zin Garnier te laten zeggen dat hij Ogier een vraag gesteld heeft met de bedoeling hem te bedriegen. 6. [Woordverklaring] fier: stout, onvervaard, dapper.[Hertaling] fier < rier. Waarschijnlijk
Ogier van Denemerken in storm no in gheenre noot. Weert u, anders blijfdi doot. Ic hebbe u alte langhe ghespaert.” Ende mettien warp hi omme sijn paert alse die der jooste seere beghert. Ende Ogier, die deghen wert, sette hem ooc ter were tehant, want ant speere slouchi die rechte hant 1 dat daer vast was ende stalijn voren. Ende Garnier slouch met sporen. Hi quam ghereden met ghewilt. Te pointe hielt hi sinen scilt ende ran met enen sterken scachte. Up Ogiere quam hi met alre crachte ende stac dat in sticken vlooch die sterke scacht. Nochtan en booch Ogier vanden steke niet. Up Garnier stierde hi den spiet, die voren was ghemaect van stale. Ogier gheraectene so wale metten scachte stide 2 uptie borst, datti bander side
4700
4705
4710
4715
wil Garnier hier zeggen dat hij onder geen enkel beding bereid is om Ogier als zijn broer (of bloedverwant) te aanvaarden of te behandelen, of dat hij hem niet meer als een ridderlijke partner beschouwt. Een passend rijmwoord op ‘-ier’ is echter moeilijk te vinden. Mnl. ‘cier’, ‘dier’ of ‘tier’ komen nauwelijks in aanmerking. Onze keuze voor ‘fier’ is een noodoplossing.[Weddige] WeNo interpreteert ‘rier’ als een samentrekking uit ‘rider’, een zeldzame vorm, die wel als aanduiding voor een gouden munt met een daarop afgebeelde ruiter wordt gebruikt, maar zo goed als nooit voor een bereden persoon. 1. [Hertaling] ant spere slouchi die rechte hant < das spere slug er zu der rehten hant. Reconstructie onzeker. ‘Slaen’ met een wapen als object heeft geen andere betekenis dan de huidige, die hier niet past. Beter lijkt: ‘de hand slaan aan een wapen, een wapen ter hand nemen’. 2. [Woordverklaring] stide: met kracht, krachtdadig.[Hertaling] metten scachte stide < Mit dem schafft er ine stied. ‘Stied’ kan geen imperfectum van ‘stoten’ zijn omdat het moet rijmen op ‘side’: ‘stiet’ heeft een ‘ie’, die niet rijmt op ‘î’ en mist de schwa op het eind. In aanmerking komt dus op de eerste plaats ‘stide’, dat als bijwoord aansluiting moet krijgen aan het werkwoord ‘gheraecte’ in vers 1715. Daarom moest de interpunctie grondig aangepast worden.
Ogier van Denemerken ute quam wel voete drie. Hem ware beter, hine hadde nie up Ogier ghemaect sulc ghecrac. 1 Dat grof speere, dat niet en tebrac, trac die sterke Danoys ute weder ende dander viel doot terneder. Dies clagheden seere sine maghe ende quamen vort met enen bedraghe 2 alse ene vrauwe die hadde toren 3 dat si haren heere hadde verloren, dien si lief hadde harde seere. Ic weet dat si alle gheerden den heere Ogier te makene des lives ane. 4 Dies stac hi Broyfort, als ic wane, met sinen guldinen sporen up dien, die in sijn ghemoete quam voren. Dat was Valcus, alsic las, die des valscen Garniers broeder was, dien Ogier dat lijf hadde ghenomen. Nu is Valke ooc jeghen hem comen, alse die sinen broeder wrake gherne, mer hem hadde bat ghestaen tontberne. Ogier was hem te groot van machte. Hi stacken midden met sinen scachte dore den scilt, dat hem spleet sijn herte. Doe quamen 5 ghereet dander verradre alse liede coene. Daer mede ghewan 6 Ogier so vele te doene
4720
4725
4730
4735
4740
4745
1. [Woordverklaring] ghecrac: gekraak, lawaai, krijgsgescheeuw. 2. [Woordverklaring] bedrach: gedrag. [Hertaling] bedraghe < gedrage. Mnl. ‘ghedrach’ betekent “gedrang, hoop, opeenhoping van mensen”. Blijkbaar wordt hier het gedrag van de begeleiders van Garnier vergeleken met dat van een vrouw die haar geliefde echtgenoot verloren heeft. 3. [Woordverklaring] toren: leed, verdriet. [Hertaling] alse ene vrauwe die hadde toren < Also die frauwe hatt in zorn. 4. [Woordverklaring] des lives ane: dood. 5. [Hertaling] quamen < kam. 6. [Woordverklaring] ghewinnen: krijgen.
Ogier van Denemerken ende was overladen 1 so seere, dat hi ter erden liet vallen dat spere ende trac dat swert van goeder snede. Broyfort, dat was van sterken leden slouch 2 hi uptie verradre. Doe si hem vaster hielden tegadre, 3 dede hise comen ter erden metter helpen van sinen perde, dat vacht ooc met voeten ende tanden. Hoofde, arme ende handen slouch Ogier of den quadien 4 die God moete vermaledien.
A
lso vacht Ogier, die helt reene, langhen tijt upt velt alleene, eer hem sijn volc toe mochte comen, ende weerdem, 5 alse ghi hebt vernomen, met harden slaghen in der scaren. Sine vierewerf twintech ruddare toornden utermaten seere doe si saghen haren heere van so meneghen man bestaen. Alse wilde lioene ghinghen si slaen verbolghen up die verradre fel, dat haerre menech ter erden vel, die daer versmorden 6 in haer bloet.
4750
4755
[98] 4760
4765
4770
1. [Woordverklaring] overladen: in het nauw gebracht. 2. [Woordverklaring] slaen (een dier): drijven. 3. [Hertaling] Doe si hem vaster hielden tegadre < Das sie ime dester hilden zugader. [Weddige] WeNo vertaalt: “damit sie sich vor ihm desto mehr gemeinsam verneigten”, waarbij hij ‘hilden’ afleidt van Mnl ‘hellen’. 4. [Hertaling] quadien < quaden. 5. [Hertaling] ende weerdem < Me kurtzlichen. De syntactische functie en de betekenis van ‘me kurtzlichen’ (Mnl. ‘mer corteleke’?) is onduidelijk. In de nevengeschikte zin ontbreekt een predicaat. Onze reconstructie is puur speculatief. 6. [Hertaling] versmorden < erstrumpfeten. [Weddige] WeGl verwijst naar Vroegmhd. ‘erstremp(f)en’ met de betekenis “verstikken”. Mnl. ‘stremmen’ waarnaar WeGl eveneens verwijst, betekent “gestelpt worden, ophouden te bloeden” en komt dus zeker niet in
Ogier van Denemerken Helpe God, hoe dreven si overmoet, 1 die verradre, te haerre scanden! Voete ende arme als 2 metten handen verloren si daer inden strijt. Van middaghe tote vespertijt waerde 3 die strijt tusscen Ogiere ende den verradren putertiere, 4 dies Ogier hadde quaet verdrach. 5 Harde meneghen sterken slach slouch hi uptie verradre fel ende Broyfort halp hem wel. Also deden sine rudders mede, die daer meneghen ter stede te sijnre scande vallen daden, also moete mi God beraden, ende doot legghen upter erde. Ic weet wel dat Ogier met sinen swerde, dat Corteine was ghenant, meneghen ruddere dade pant daer laten 6 te sinen onwille. 7 Ic weet ooc wel dat niet stille en hielt sijnre stiefmoeder broeder. Sijns sins waende hi sijn onvroeder 8 doe hi Ogier sach verslaen so meneghen man. “Wel, corliaen,” 9 riep hi lude up Ogier,
4775
4780
4785
4790
4795
aanmerking. 1. [Woordverklaring] overmoet driven: een fiere, uitdagende of dreigende houding aannemen. 2. [Woordverklaring] als: geheel en al. 3. [Woordverklaring] waren: duren. 4. [Woordverklaring] putertiere: boosaardig, gemeen, kwaadaardig. 5. [Woordverklaring] quaet verdrach hebben (met genitief): iets onaangenaam vinden, iets moeilijk kunnen verdragen. 6. [Woordverklaring] pant doen laten: het leven doen verliezen. 7. [Woordverklaring] te sinen onwille: tegen zijn zin. 8. [Woordverklaring] onvroet sijns sins: van zijn zinnen beroofd, waanzinnig, dol. 9. [Woordverklaring] corliaen: kerel, landloper, schooier (scheldwoord).
Ogier van Denemerken “al moeydi u 1 dus putertier, 2 si sullen u connen ghehelpen niet. Oft ghi mi 3 niet ontvliet, bi mijnre trauwen, ghi blivet hier doot, want ic hebs toren groot, dat ghi mijnre suster kindre beede versleghen hebt, God gheve u leede. 4 Ghi ontgheldet, 5 hebbics macht.” 6 Also hief hi met alre cracht sijn swert ende slouch upten Danoys. Dies toornde seere een Fransoys die Ogiers gheselle was. Hi trac sijn swert, sijt seker das, ende vergalt hem den slach harde wale. Up sinen helm van brunen stale hevet hine ghesleghen boven, datti hem dat hovet hevet tecloven ende warpene ter erden neder doot. Dies hadden anxt so groot die verradre, sonder waen, alsi hare heeren saghen verslaen, datsi alle ghinghen vlien. Ogier voer hem najaghen mettien so langhe ende sine ghesellen mede, dat die verradre upter stede allegader bleven doot ende danen ontran 7 clene no groot.
4800
4805
4810
4815
4820
1. [Woordverklaring] hem moeyen: zich inspannen, moeite doen. 2. [Hertaling] al moeydi u dus putertiere < Al moetti uch dus, putertier. [Weddige] WeGl leidt ‘moetti’ af van Mnl. ‘moeten’ in de betekenis “entgegentreten, (ab)wehren”, buiten beschouwing latend dat dit werkwoord niet wederkerig is. ‘Putertier’ wordt door HiWe als een aanspreking beschouwd. 3. [Hertaling] mi < nu. 4. [Woordverklaring] leede: leed, verdriet. 5. [Woordverklaring] ontgelden: voor iets boeten, iets bekopen. 6. [Hertaling] hebbics macht < hebbic geacht. 7. [Woordverklaring] ontrennen: ontsnappen.
Ogier van Denemerken
A
lso bleven doot die valsce Danoyse. Ende Ogier versamende sine Fransoyse. Daer wel tachtech waren te voren, twintech hevet hi verloren. Ende doe si alle versament waren, saten si up sonder sparen ende reden te Denemerken wert. Ogier was van herten beswert ende seere bedrouft in sinen sin dat hi int beghin also crankeleke 1 was ontfaen. Dus voeren si na minen verstaen die sconen campaengen 2 te samen, hent si in Denemerken quamen. Doe voeren si in die hovetstede, daer Ogier hem te kennene dede 3 den heeren ghemeenleke inder poort. Alse die heeren sine woort ende sinen wille hadden verstaen, hebben sine heerleke 4 ontfaen ende dedene huldinghe 5 algader. Dor die ere van sinen vader seinden si boden achter stede, 6 welc tijt so 7 sijt vernamen, dat si quamen mede. Alle die des landes machtech waren daden hem huldinghe sonder sparen 8 ende droughen hem daer up ter stede
[99] 4825
4830
4835
4840
4845
4850
1. [Woordverklaring] crankeleke: op een onbevredigende, slechte wijze. 2. [Woordverklaring] campaenge: veld. [Eigennaam] Mogelijk is ook de Franse landstreek Champagne bedoeld. 3. [Woordverklaring] hem te kennen doen: zich te kennen geven. 4. [Woordverklaring] heerleke: als een heer, zoals een heer betaamt. 5. [Woordverklaring] huldinghe: huldiging, het afleggen van de eed van trouw. 6. [Woordverklaring] achter stede: doorheen alle steden. [Hertaling] achter stede < daraffter in die sted. Vermoedelijk is hier niet ‘daarna’ bedoeld, maar eerder een uitdrukking als ‘achter lande’. 7. [Hertaling] welc tijt so < So balde. 8. [Hertaling] sonder sparen < one lenger sparen.
Ogier van Denemerken die slotele vanden lande mede, dat hem seere was onbecant. Sine ammanne 1 sette hi int lant al omme ende omme in elke poort. So bestelde 2 hi tlant na sijn accoort. 3 Ooc bleef hi daer sonder saghe ende nam huldinghe up veertech daghe. Hine wilde hem ooc niet wreken an sine stiefmoeder, no si versteken, 4 hoe wel hi wiste dat si hem hadde ghedaen grote boosheit. Hi lietse gaen ende gaf hare in duwarie Jutlant. 5 Daer na wilde die wigant weder keeren te Vrankerike alse hi ghelooft hadde den coninc Karle rike ende sinen sone Boudine. Orlof an die liede sine nam hi ende wilde keeren. Te hem spraken die grootste heeren ende seeden hem, hi soude te waren niet met so cleenre meneghe 6 varen no rumen sijns selves lant. Also coos Ogier, die stoute wigant, twintech rudders, ghetrouwe Danoyse, over sine twintech Fransoyse,
4855
4860
4865
4870
4875
1. [Woordverklaring] amman: ambtenaar, schout. 2. [Woordverklaring] bestellen: besturen, regeren, inrichten. 3. [Woordverklaring] na sijn accort: naar behoren, [Hertaling] na sijn accort < an sin acoert. 4. [Woordverklaring] versteken: verdrijven, wegjagen. [Hertaling] Hine wilde hem ooc niet wreken / an sine stiefmoeder, no si versteken < Er wolt auch nit fragen / Nach siner stieffmuder nach die versteken. [Weddige] WeNo verwijst bij ‘fragen’ naar Mnl.‘vregen’, een variant van ‘vragen’, zonder er rekening mee te houden dat ook een potentieel ‘vregen’ geen volwaardig rijm op ‘versteken’ oplevert. In de verzen 3077, 4693 en 5108 heeft LuFl met grote waarschijnlijkheid eveneens Mnl. ‘wreken’ met Dt. ‘fragen’ weergegeven. 5. [Eigennaam] Jutlant < intlant. 6. [Woordverklaring] meneghe: menigte, gezelschap, aantal personen.
Ogier van Denemerken die hi, als ghi mochtet horen, tevoren 1 hadde verloren. Hi nam orlof sonder sparen an die heeren die daer waren. Al hadden sine beedens 2 ghebeden, 3 ten hadde hem niet gheholpen bi waerheden. Hi voer wech, die helt vroet, met vierewerf twintech rudders goet. Ooc voer hi al onghespaert den naesten wech te Parijs waert. Seere voer die sterke heere. Nu eist ooc tijt dat ic keere ende vertrecke 4 als ict liet van Karle, den coninc, die als niet 5 Boudine wilde ghedoghen gheene stont van vore sinen oghen 6 omme dat hine hadde in sijn rewaert. 7 Nu was die coninc altijt vervaert 8 dat Charloot 9 up hem quame met toren
4880
4885
4890
1. [Hertaling] tevoren < Vor hyn. 2. [Woordverklaring] beeden / beiden: wachten (genitiefobject bij ‘bidden’). 3. [Hertaling] Al hadden sine beedens ghebeden < Als sie ine des beytens hatten gebeden. 4. [Woordverklaring] vertrecken: vertellen. [Hertaling] Ende vertrecke < Und rede da von. 5. [Woordverklaring] als niet: volstrekt niet. 6. [Hertaling] Boudine wilde ghedoghen / gheene stont van vore sinen oghen < Baldewijne wolte laßen hyn / Geen stont von vor sine augen. In de Dt. tekst ontbreekt het rijmwoord op ‘oghen’. Voor de hand liggend ‘laten (ghe)doghen’ (< ‘laßen hyn’) ware een tautologie. [Weddige] WeEm emendeert “Geen kein stont uß sinen augen” en interpreteert ‘geen’ blijkbaar als ‘gaan’. 7. [Woordverklaring] in sijn rewaert: in zijn bescherming, onder zijn hoede. 8. [Hertaling] vervaert < verwaert. [Weddige] WeNo vertaalt ‘verwaert’ als ‘darauf bedacht’. In WeGl wordt ‘verwaert’ afgeleid van Mhd. ‘verwarten’, wat gekoppeld wordt aan Mnl. ‘verwaren’ en vertaald wordt als “wachten op”. Deze betekenis wordt in het MNW niet vermeld. Het participium ‘verwaert’ betekent daarentegen “veilig”, het tegenovergestelde van wat hier aangenomen mag worden. Daarom komt hier veel eerder ‘vervaert’ (“bang”) in aanmerking. 9. [Hertaling] Charloot < er. Karel is bang voor een conflict tussen Charloot en Boudijn. Blijkbaar is de naam hier ten onrechte door ‘er’ vervangen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat Karel niet Boudijn maar Charloot permanent in het oog houdt. Dan zou in vers
Ogier van Denemerken alse hi daerna dede, alse ghijt sult hooren.
4895
A
[100]
lso hoede Karel, die coninc, Boudijn den jonghelinc, so hi best mochte dach ende nacht. 1 Doe ghevelt ooc dat 2 ter jacht des conincs sone wilde varen. Charloot, die gheboot 3 te waren den jonghen rudders ende dedet hem weten datti, als men hadde gheeten, ten bussche 4 wilde varen jaghen. Die knapen, die des jaghens 5 plaghen, reeden hem 6 te vaerne mede.
4900
4905
4890 ‘Boudijn’ door ‘Charloot’ vervangen moeten worden, maar dan zou ‘ine’ (‘hem’) in vers 4894 als reflexief pronomen op Karel terugslaan, wat niet de bedoeling kan zijn. 1. [Hertaling] Also hoede Karel, die coninc, / Boudijn den jonghelinc, / so hi best mochte dach ende nacht < Also nu Karolus horte der kunig / Baldewin den jungeling / Das er das best tett tag und nacht. De Dt. verzen lijken een vooropgeplaatste bijzin te zijn bij de verzen 4899-4900, die echter syntactisch geen hoofdzin vormen. Ook inhoudelijk vormen deze verzen een probleem. Betekenen ze iets als: “Toen Karel over Boudijn hoorde, dat hij dag en nacht zijn best deed”? Onze reconstructie is speculatief, maar verbindt heel goed wat voorafgaat met wat volgt. 2. [Hertaling] Doe ghevelt ooc dat < Und auch erwelt wart. De Dt. tekst is duister. Onze reconstructie in onzeker maar past goed in de context. [Weddige] Und auch erwelt wart zu der jagtzt / Des kunigs su wolde varn > “und auch auserwählt wurde für die Jagd, auf die des Königs Sohn fahren wollte” (WeNo). Vers 4900 is syntactisch gezien geen relatieve bijzin. Bovendien worden de deelnemers aan de jachtpartij niet uitgekozen om mee te gaan, maar er wordt aan ‘den jonghen rudders’ bekend gemaakt dat er een jachtpartij zal plaatsvinden (zie 4901-4904). Het is ook eerder onwaarschijnlijk dat uitgerekend Boudijn, gelet op zijn gespannen verhouding met Charloot, door deze uitgekozen zou worden om aan de jacht deel te nemen. 3. [Woordverklaring] ghebieden: laten weten, bekend maken. 4. [Hertaling] ten bussche < Zu Bosch. [Weddige] HiWe schrijft het woord ‘Bosch’ met een hoofdletter en interpreteert het als de eigennaam ‘s-Hertogenbosch (WeRe). Met het oog op het feit dat Karel met zijn gevolg naar Parijs is teruggekeerd (zie vers 4108) en dat het gezelschap Karel na de jachtpartij in de buurt van Parijs ontmoet (zie de verzen 5045-5056), ligt het eerder voor de hand het woord als een appellativum te interpreteren. 5. [Hertaling] des jaghens < des gejegtzt. Mnl. ‘ghejach(t)’ lijkt niet passend. Het betekent enerzijds “strijdgewoel” en anderzijds “jachtveld, warande”. 6. [Woordverklaring] hem reeden / reiden: zich klaarmaken. [Hertaling] reeden hem < Rijden.
Ogier van Denemerken Naden etene porrede uter stede menech jonghe bacheleer 1 anscijn. 2 Sijt seker dat hem Boudijn ooc ghereede 3 metter spoet. Ende alse Karel dat verstoet, dat Boudijn soude varen mede, gheboot hi vloghes 4 upter stede dat men hem bereede sijn pert. Hi wilde ooc ter jachte 5 wert riden, hi haddes wille 6 groot. 7 Ende dat 8 Karel, die heere, gheboot dat was vele sciere ghedaen. Sijn ors brochte men hem sonder waen daer 9 hi up sat metter vaert Doe reet hi ooc ter jachte 10 waert metten rudders alse ghi sult horen. Alse si daer quamen, meneghen horen blies men in menegher side. Charloot vernam, dies hi wart blide, enen ever sterc ende groot die ute sinen danne 11 scoot. 12 Doe hi 13 vernam die perde so naer 14
4910
4915
4920
4925
1. [Woordverklaring] bacheleer: jonge edelman. 2. [Woordverklaring] anscijn: klaarblijkelijk? 3. [Hertaling] ghereede < bereydt was. 4. [Woordverklaring] vloghes: snel, vlug. [Hertaling] vloghes < stracks. 5. [Hertaling] jachte < gejegtze. Vgl. vers 4905. 6. [Woordverklaring] wille: begeerte, verlangen. 7. [Hertaling] hi haddes wille groot < er hat sin einen willen groet. 8. [Hertaling] dat < also. 9. [Hertaling] daer < Als. 10. [Hertaling] ter jachte < uf daz gejegtze. Vgl. vers 4905. 11. [Woordverklaring] dan: leger, nest van een wild dier. 12. [Hertaling] die ute sinen danne scoet < Das uß inen von dannen schoet. [Weddige] Das uß inen von dannen schoet > “der aus ihnen (aus der Gruppe der Jäger) von dannen schoß” (WeNo). Het ligt eerder voor de hand dat de ever uit zijn leger wegvlucht dan uit de kring van de jagers. 13. [Hertaling] Doe hi < Und er auch. 14. [Woordverklaring] naer: nabij.
Ogier van Denemerken dede 1 hi hem sterkeleke van daer 2 want hi daer beeden 3 niet en mochte. 4 Charloot volghede hem naer so hi best mochte met sinen orse sonder wanc. Die ever grote spronghe spranc. Hine wachte 5 up dat jaghen cleene. Charloot riep: “Ghi heeren ghemeene, helpt vaen dat everswijn!” Alse dat hoorde Boudijn noopte hi sijn ors met sporen, datten harde sciere drouch vore al dandre ende hevetse achterhaelt. 6 Boudijn reet seere, datti naect den ever. Ende als hine siet, liet hi sinken sinen spiet ende reet den ever in die side metten scachte, die was stide, 7 so diepe, dat hine naghelde in derde. Dies quamen die cnapen met groter werde ende tesneden den ever 8 in corten stonden
4930
4935
4940
4945
1. [Hertaling] dede < Biss. 2. [Woordverklaring] hem van daer doen: vluchten, zich uit de voeten maken? [Weddige] Biß er ime stercklichen von dar > “biss er sich kräftig von da weg” (WeNo). 3. [Woordverklaring] beeden / beiden: toeven, wachten. 4. [Hertaling] want hi daer beeden niet en mochte < Wann er der beyd niet enrochte. [Weddige] Wann er der beyd niet enrochte > “denn er kümmerte sich nicht um beide (Mann und Pferd)” (WeNo). Het is onwaarschijnlijk dat de ever onbezorgd is over de jagers, eerder voelt hij zich bedreigd en genoodzaakt te vluchten. 5. [Hertaling] Hine wachte < Er achtet nit. Het lijkt waarschijnlijker aan te nemen dat hier meegedeeld wordt dat de ever niet op de jagers wacht dan dat hij niet op hen let. 6. [Hertaling] achterhaelt < achter taect. Omdat het morfologisch uitgesloten is een voltooid deelwoord te laten rijmen op ‘naecte’ (< ‘nahte’) in vers 4941, moeten we als rijmwoord een historisch praesens ‘naect’ aannemen, wat correspondeert met het praesens ‘siet’ in vers 4942. Omdat het MNW geen passend rijmwoord aanbiedt, hebben we hier het assonerende ‘achterhaelt’ gekozen. [Weddige] WeEm opteert voor ‘achter trect’. Het bedrijvende ‘achtertrecken’ betekent evenwel “achteruit trekken” en komt hier dus niet in aanmerking. 7. [Woordverklaring] stide: sterk. 8. [Hertaling] tesneden den ever < zerleyten den ever.
Ogier van Denemerken ende gaven tingheweide den honden alse men noch doet ende behoort. Alse die jonghe coninc dat hoort ende van Boudine hevet verstaen datti den ever hevet ghevaen, ghewan 1 hi toren ende nijt. Hi sprac: “Tonstont 2 ende te quader tijt 3 quam in dat lant die bastaert. Varen moetti 4 hinderwaert, 5 wil hi hem so hoverdech 6 maken. Hi saelt laten in waren saken, Al ware sijn vader Ogier seven werf so fier, hi saelt swaerleke ontghelden.” Quade verradre die harde selden van iemenne doghet ghewaghen, voeren daer met hem jaghen ende stercten hem emmer in boesheden metten quaden rade, dien si seeden. 7 Leet moete hem ghescien! Mettien hebben si ghesien lopen vore den honden een clouc 8 hert. In corten stonden noopte Charloot dors met sporen
4950
4955
4960
4965
4970
1. [Woordverklaring] Mnl. ghewinnen kan ook iets onaangenaams of ongewensts tot object hebben. [Hertaling] ghewan < Des gewan. 2. [Woordverklaring] tonstont: op het slechte moment. 3. [Hertaling] Tonstont ende te quader tijt < uf stunt der ublen zijt. 4. [Hertaling] moetti < muß ich. Het is logischer dat Charloot Boudijn de ondergang toewenst dan zichzelf. Vgl. vers 5113. 5. [Woordverklaring] hinderwaert varen: een verkeerd einde nemen, verderven, ten gronde gaan. 6. [Woordverklaring] hoverdech: fier, trots, hoogmoedig. 7. [Hertaling] metten quaden rade, dien si seeden < Mit der ubeln dait die sie seiden. Omdat ‘segghen’ niet “aanstichten” kan betekenen en ook niet met ‘daet’ wordt verbonden, verkiezen we ‘raet’: “met de boze raad, die zij gaven”. De reconstructie is speculatief. [Weddige] Mit der ubeln dait die sie seiden > “mit der üblen Tat, zu der sie anstifteten” (WeNo). 8. [Woordverklaring] clouc: flink, mooi?
Ogier van Denemerken ende reet al dandren voren alse een die die beste wille sijn. Dit sach algader Boudijn dat Charloot seere was verbolghen. Doe hi dat hert voer achtervolghen en wilde hi 1 niet des jaghens 2 plien omme dat hi peinsde machscien dat Charloot daer omme belghen mochte. Mer saghe hi dat hi en rochte, 3 so wilde hi hem pinen openbare. Dus voer hi met staden nare.
4975
4980
1. [Hertaling] hi: toegevoegd. 2. [Hertaling] des jaghens < des gejegtze. 3. [Woordverklaring] roeken: er iets om geven (als hij zou vaststellen dat Charloot daar niets om gaf). [Hertaling] dat hi en rochte < das ime enuochte. [Weddige] WeEm verandert ‘enuochte’ in ‘ennochte’. WeGl leidt ‘nochte’ af van ‘noegen’ (“genoegen”) en WeNo vertaalt: “denn er sah, dass er unzufrieden war”. Het preteritum van het relatief zeldzame werkwoord ‘noegen’ is ‘noechde’ of ‘noeghede’, maar niet ‘nochte’.