Inhoudstafel I. Inleiding .......................................................................................................... 3 II. Tentoonstelling Pacing through Architecture......................................................... 4 III. Randprogramma rond de tentoonstelling ............................................................ 5 IV. Pacing through Architecture: het boek................................................................ 6 V. Interviews ....................................................................................................... 7 1. Paul Robbrecht: “Architectuur is versteende muziek” ......................................... 7 2. Paul Robbrecht: “Spektakelarchitectuur is een vergissing"................................... 9 VI. Het bureau Robbrecht & Daem architecten........................................................ 15 VII. Biografieën.................................................................................................. 17 1. Maarten Vanden Abeele................................................................................ 17 2. Curatoren van de tentoonstelling ................................................................... 18 VIII. Praktische informatie ................................................................................... 19 IX. Perscontacten ............................................................................................... 20
2
I. Inleiding Het Paleis ondersteunt op een structurele manier de reflectie over architectuur en de praktijk ervan dankzij het partnership met A+ en het departement BOZAR ARCHITECTURE, dat met dit doel is opgericht. Dit seizoen getuigen tentoonstellingen als Image/Construction en NICHE van onze interesse voor deze materie. Bovendien worden ook talrijke lezingen door grote namen uit de wereld van de architectuur georganiseerd. Het Paleis is zelf een sterk staaltje architectuur van Victor Horta. De ruimtes zijn onderling met elkaar verbonden en brengen de boven- en de benedenstad met elkaar in contact. Wij willen dit oorspronkelijke uitgangspunt van het gebouw bewaren en het opnieuw zijn luister van weleer bezorgen. De lopende architecturale projecten zijn bedoeld om het publiek in de best mogelijke omstandigheden te ontvangen, of het nu de volgende fase van de renovatie van de tentoonstellingscircuits betreft, het restaurant dat in aanbouw is of de uitbreiding van het Filmmuseum… We hebben besloten om deze projecten uit te besteden aan gerenommeerde architecten. Zo vertrouwden we het bureau Robbrecht & Daem de renovatie van het Filmmuseum toe. Het schitterende resultaat is sinds eind januari te bewonderen. Samen met Beliris en de Nationale Loterij investeerde het Paleis voor Schone Kunsten bijna vier miljoen euro in de restauratiewerken, in nauwe samenwerking met het Koninklijk Belgisch Filmarchief dat onlangs zijn naam wijzigde in Cinematek. Deze investering herinnert eraan dat er steeds plaats geweest is voor film in het Paleis. Sinds zijn oprichting is de zevende kunst er vertegenwoordigd. Bovendien vond het Filmmuseum er zijn vaste stek. Dankzij de nieuwe infrastructuur is de totale ruimte verdubbeld. Twee nieuwe projectiezalen zijn volledig uitgerust. Bovendien is er een aantrekkelijke tentoonstellingsruimte, waarin de geschiedenis van de film tot leven komt. De tentoonstelling die morgen voor het publiek opent toont de diversiteit en de kwaliteit van het werk van het Gentse duo Paul Robbrecht en Hilde Daem. Ze onderscheiden zich door belangrijke internationale opdrachten, zoals de renovatie van de Whitechapel Art Gallery in Londen, en prestigieuze projecten in Vlaanderen zoals de renovatie van de Boekentoren in Gent en de uitbreiding van de Zoo in Antwerpen. De tentoonstelling zal ook te zien zijn in de Whitechapel Art Gallery in Londen in de lente van 2010. Dit evenement is ook het startpunt van de programmering van een reeks tentoonstellingen over belangrijke Belgische architecten, georganiseerd door BOZAR ARCHITECTURE in samenwerking met A+ en de Orde van Architecten. Noteer ook dat Paul Robbrecht op 26 maart een lezing geeft in het Paleis voor Schone Kunsten en dat hier ook diezelfde avond in avant-première de Canvas-documentaire wordt getoond rond Robbrecht & Daem. Ik wil ook volgende instellingen bedanken: het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de Regie der Gebouwen, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest, A+, Belgisch tijdschrift voor Architectuur, Orde van de Architecten, Canvas, Whitechapel Art Gallery, Iwan Strauven en Stefan Devoldere. Paul Dujardin Directeur-Generaal van het Paleis voor Schone Kunsten
3
II. Tentoonstelling Pacing through Architecture Van uitkijktoren tot concertzaal, van kunstgalerij tot stadsarchief... Het oeuvre waar Paul Robbrecht en Hilde Daem sinds 1975 aan werken, heeft vandaag een rijpheid en diversiteit zonder weerga in België. De paviljoenen voor Documenta IX Kassel uit 1992 en het Concertgebouw voor Brugge 2002 zijn sleutelprojecten. In hun huidige portefeuille zitten belangrijke internationale opdrachten zoals de verbouwing van de Whitechapel Art Gallery in Londen, en prestigieuze projecten in eigen land: de renovatie van de Boekentoren van Henry van de Velde in Gent, de uitbreiding van de Zoo van Antwerpen of de verbouwing en uitbreiding van de stadsarchieven van Brussel. Pacing through Architecture thematiseert op verschillende manieren de maat en het ritme in het werk van Robbrecht en Daem. De Brusselse fotograaf en cineast Maarten Vanden Abeele kreeg de opdracht om vijf sleutelprojecten van de architecten in beeld te brengen. Naast meer stedelijke plekken zoals het Rubensplein te Knokke of het Concertgebouw in Brugge, portretteerde Vanden Abeele ook ‘stillere’ projecten zoals een boshut in zuidelijk Vlaanderen of de bibliotheek met gastenverblijf voor muzikanten in Gaasbeek. Een portret van het eigen kantoor in een voormalig houtmagazijn in Gent vervolledigt deze reeks ‘tableaux vivants’. Maarten Vanden Abeele die eerder vooral dans verfilmde, brengt de ritmes in beeld die Robbrecht en Daem met hun architectuur aan het leven opleggen. Met zijn cinematografische blik weet hij bij uitstek de ruimtelijkheid, kadans en structuur van een gebouw in actie te vatten. In de tentoonstelling treden deze kortfilms in dialoog met de traagheid van het creatieve proces, zoals dat op elf werktafels wordt uitgestald. Een ruime selectie van documenten uit de archieven van het architectenbureau wordt er voor het eerst aan het publiek getoond. Schetsen, aquareltekeningen, afgewerkte plannen en architectuurfoto’s tonen 30 projecten. Samen schetsen ze een beeld van de architectuur van Robbrecht en Daem, elk op zich belichten ze een specifiek moment in het ontstaan van een project. Ze refereren naar kleurgebruik, maatvoering, impulsen en bijgedachten. Ze vertellen hoe een ontwerp soms talrijke beweegredenen, motieven en verhaallijnen in zich opneemt, soms zijn essentie blootgeeft in een enkele schets. Pacing through Architecture legt niet alleen de maat en het ritme van de architectuur van Robbrecht en Daem bloot. De tentoonstelling maakt ook tastbaar hoe het oeuvre ons doorheen de eigen leefwereld van de architecten en de geschiedenis van de architectuur loodst. In de kloeke architectuur van Robbrecht en Daem is nooit sprake van eenduidigheid of nadrukkelijk nagestreefde eenvoud. Hun beste ontwerpen zijn complex en gelaagd. Ze brengen eeuwenoude typologieën, nieuwe programma’s en persoonlijke affiniteiten samen met klassieke thema’s uit de architectuur en de hedendaagse kunst. Iwan Strauven (coördinator BOZAR ARCHITECTURE) en Stefan Devoldere (hoofdredacteur van het Belgisch Architectuurtijdschrift A+) Curatoren van Pacing through Architecture
4
III. Randprogramma rond de tentoonstelling
Donderdag 26 maart 2009 - zaal M
- 19:00 : Lezing van Paul Robbrecht In de lezingen-reeks van BOZAR ARCHITECTURE is Paul Robbrecht van het architectenbureau Robbrecht & Daem te gast op 26 maart. Onderwerpen genoeg, met de heropening van het Filmmuseum – nu Cinematek – in Brussel, de renovatie van de Whitechapel Art Gallery in Londen, de tentoonstelling Pacing through Architecture….
- 21:00 : Vertoning in avant-première van de Canvas-documentaire gewijd aan Robbrecht & Daem
Regie en eindredactie: Guido De Bruyn "Een rijk gestoffeerd portret van het werk van Robbrecht & Daem Architecten, met een doorlichting van zowel hun prestigieuze als kleinschalige projecten (van boshut tot Concertgebouw, zeg maar). De documentaire (52 min.) volgt hierbij een averechts chronologisch parcours: de camera wandelt eerst door hun recentste project (de uitbreiding van de Whitechapel Art Gallery in Londen, opening 5 april 2009) en legt via hun permanente dialoog met kunstenaars tenslotte de link met de Aue Paviljoenen, waarmee Robbrecht en Daem hun internationale doorbraak kenden in Kassel, ten tijde van de Documenta IX (1992)." (de documentaire wordt door Canvas uitgezonden op 12 april 2009).
Praktische informatie randprogramma 26.03.2009 - Lezing Paul Robbrecht - 19 :00 (€ 7,00 - € 4,00) - Nocturne EXPO Robbrecht & Daem - 18 :00 > 21 :00 (€ 5,00) - Film: Avant-première CANVAS-documentaire “Kunstenaarsportret: Robbrecht & Daem” - 21:00 (gratis); in het Nederlands. - COMBI TICKET: lezing + expo + film (film is gratis) : € 10,00 - € 5,00
5
IV. Pacing through Architecture: het boek Op 26 maart verschijnt bij Verlag der Buchhandlung Walther König een boek over het werk van Robbrecht en Daem architecten. Het boek omvat drie delen: een inleidend interview door Stefan Devoldere en Iwan Strauven, een uitgebreide presentatie van zeven projecten met een begeleidende tekst door Maarten Delbeke, en tenslotte een selectief overzicht van het werk sinds 1975. De projecten die uitvoerig worden gedocumenteerd zijn het Concertgebouw te Brugge, de Colombier te Dorst (NL), de Hi-Views in Boston en Lincoln (UK), de blokhut in zuidelijk Vlaanderen, de verbouwde melkerij in Gaasbeek, het Rubensplein te Knokke, en het eigen bureau te Gent. Het boek bevat plannen, schetsen, aquarellen en is rijkelijk geïllustreerd met foto's van fotografe Kristien Daem. Praktische informatie formaat: 250 x 208 mm / 216 pp voorstelling boek: 26 maart 2009, Paleis voor Schone Kunsten, Brussel
6
V. Interviews 1. Paul Robbrecht: “Architectuur is versteende muziek”
Twee weken na de heropening van het Filmmuseum, nu Cinematek, opent een tentoonstelling van het architectenbureau Robbrecht & Daem. Plaats van afspraak: het muzikantenverblijf in Gaasbeek, tijdens de opnames van een van de films die in Robbrecht & Daem. Pacing through Architecture hun werk tot leven wekken. Een tijdelijk paviljoen voor documenta IX in Kassel, het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, de Whitechapel in Londen, de Boekentoren in Gent, het Concertgebouw in Brugge, het Filmmuseum in Brussel, ...: telkens weer zoeken jullie de dialoog op met de andere kunsten. Paul Robbrecht: In de jaren 1980 maakten we het statement dat we plekken wilden creëren waar kunst aanwezig kan zijn. We zijn altijd gëinteresseerd geweest in architectuur als plek waaruit andere kunst kan voortvloeien. Voor de tentoonstelling through Architecture gebeurt dat ook letterlijk. Maarten Vanden Abeele maakt vijf nieuwe films. Daarnet speelde pianist Alain Franco hier ook nieuwe stukjes muziek. Het zijn muzikale zinnen die uit de situatie voortvloeien. Dat bevalt ons zeer, die dialoogplek die architectuur kan zijn voor andere kunsten. Pacing through Architecture wijst op beweging en ritme. Het ruimtelijke ritme van een gebouw of plein maar ook de uiteenlopende invulling en beleving ervan. Hoe willen jullie die vormen van beweging in de tentoonstelling oproepen? We doen dat aan de hand van vijf zeer onderscheiden, exemplarische plekken. Dit gebouw hier in Gaasbeek is er één van. Oorspronkelijk was het een melkerij. De eigenaar vroeg ons om er een plek van te maken waar zijn twee grote passies samenkomen: literatuur en muziek. Het is een combinatie geworden van een bibliotheek en een muziekkamer. In het oude gebouw kunnen muzikanten verblijven. Een andere film toont onze boshut waar je maximum met twee personen kan overnachten. Dat is echt het allerstilste. Enkel natuurgeluiden dringen er door. Daartegenover staan dan heel heftige films. Het Rubensplein in Knokke wordt in beslag genomen door een massa kinderen op go-cars en oudere mensen die naar de zee zitten te kijken of zich tegen de wind komen beschutten. In het Concertgebouw in Brugge stromen haast vanuit het niets duizend mensen samen. Je hebt de hele voorbereiding, de grote flow van samenkomen, de geluidsexplosie van het concert en dan weer heel die massa die uit elkaar valt. De vijfde film toont ons eigen bureau in Gent, een werkplek waar 30 tot 40 mensen in de weer zijn. Architectuurtentoonstellingen zijn vaak erg statische dingen. Ze tonen plannen en maquettes. Wij zijn geïnteresseerd in de nawerking van gebouwen. Hoe zien jullie die dialoog tussen architectuur en kunst? Als een harmonieus samengaan of ook als een clash? Al onze projecten willen shelters vormen voor kunst. Ondanks het feit dat kunst en architectuur enorm gemediatiseerd zijn en nu ook moeten bijdragen aan city marketing enzo, hebben wij het gevoel dat we beschermende, koesterende plekken voor kunst moeten bouwen. Architectuur en kunst hebben een gelijkaardige grond. Toch vinden wij dat architecten en kunstenaars op een bepaald moment heel sterk afwijkende dingen beginnen te doen. Ze vertrekken allebei vanuit hun eigen ervaring, maar bij architectuur gaat het toch om een interiorisering. Architectuur heeft iets uitgesproken sprakeloos en weerbarstig. Terwijl muziek en beeldende kunst bij uitstek sprekende dingen zijn. Ze delen een onderling verlangen naar de zwijgzaamheid van architectuur. Klank en beeld die plots in die architectuur terecht komen, dat zorgt vaak voor een hevige confrontatie.
7
Het muzikale zit ook in jullie gebouwen. Met kleur brengen jullie ritme en beweging aan. Het is een geheime agenda die we in onze gebouwen schuiven zonder daar direct verantwoording voor af te leggen. In het Concertgebouw in Brugge ontstonden de kleuren toen ik in een boek over het kleurgebruik bij Le Corbusier aan het bladeren was. Ik was getroffen door het woord ‘Farbenklavier’. Ook in het Engels noemt men een kleurenrij ‘a colour piano’. Een kleurenpiano: daar moesten we wel iets mee doen in Brugge. Kleur is een picturaal alibi. Een aanwezigheid die een eigen subversief verhaal inbouwt tegenover de zwaarte van architectuur. Maar ook een fluïdum, een lichte toets, een vorm van muzikaliteit. Goethe heeft het ooit gezegd: architectuur is versteende muziek. Net zoals vele componisten maken jullie gebruik van getallenreeksen. De klassiek proportionele systemen zijn voor ons erg belangrijk. Daarin zijn we heel traditioneel, haast academisch. Maar we werken ook met een eigen getallenreeks. Die is gebaseerd op de cijfers 3, 5 en 7, en alle veelvouden daarvan. Het kerngetal is 105 (3 x 5 x 7). Wij aanvaarden de meter niet. Die is ooit, na de Franse Revolutie, als eenheid vastgelegd. Wij permitteren ons een kleine afwijking. De kleurenrijen en getallenreeksen zijn voor ons een middel om architectuur te componeren. Door Kurt Deboodt Bozar Magazine januari 2009
8
2. Paul Robbrecht: “Spektakelarchitectuur is een vergissing"
Naar aanleiding van de overzichtstentoonstelling ‘Robbrecht & Daem: Pacing through Architecture in BOZAR nodigden we Paul Robbrecht uit voor een gesprek in een gebouw dat voor hem een belangrijke referentie is. Het werd de eigen woning van Jean Prouvé die hij in 1954 eigenhandig op een heuvel in Nancy bouwde. Prouvé woonde er tot 1984. In 1997 werd de woning gerestaureerd. Het gepaste decor voor een gesprek over de motieven en drijfveren van Robbrecht en Daem. En wat hun oeuvre dan wel gemeen heeft met dat van Jean Prouvé? We zijn niet echt adepten van hem, maar wat ik interessant vind aan Jean Prouvé is dat hij van familie uit een echte constructeur was. Zijn familie had een groot staalconstructiebedrijf hier in Nancy. Ik hou wel van een zinvolle manier van construeren en die toont zich hier in allerlei vormen. Het is een soort low-tech architectuur die vertrekt vanuit de constructie, en precies daar een stuk zeggingskracht uit put. Dit huis wordt gedomineerd door een hellend plafond dat de ruimte omhult en definieert, met een grote balk als een scherpe ruggengraat. Prouvé hield er van het krachtenspel zichtbaar te maken, dat heeft zelfs een typische Prouvé-vorm opgeleverd. Ook de schaal die Prouvé hanteert voor dit project fascineert me. Die is zeer grijpbaar aan de heuvelzijde – met gestrekte arm kom je aan het plafond – en opent zich aan de andere zijde naar het landschap. Alles in een zeer gemodereerd gebruik van maten. Dat is ook een kenmerk van de architectuur in het algemeen. Het construeren van huizen en gebouwen heeft steeds iets bevattelijks. Architectuur doet een beroep op kennis die door velen gedeeld wordt en waar iedereen wel wat van afweet. Als de essentie van de architectuur met die bevattelijkheid heeft te maken, brengt dit voor u dan ook de modernistische notie ‘eerlijkheid’ met zich mee? Dat is toch zeer dubbel. Ik hou ook enorm van barok en daar wordt de hele tijd met van alles en nog wat gefoefeld. Niet alleen op technisch vlak, ook met de perceptie wordt er in de barokke architectuur gespeeld. Beide aspecten zitten in ons werk. Maar ik heb natuurlijk de neiging om van alles graag te zien. Toch zijn er grenzen aan de eerlijkheid en oneerlijkheid van architectuur. Het inzetten van middelen in de architectuur om dingen te vervormen of te laten verdwijnen, moet steeds juist zijn. Is dit huis een referentie voor het werk van Robbrecht en Daem? Ik heb een geweldige hang naar het hok, het kot, de cabane… De eerste keer dat ik over de hut van Laugier hoorde… zo zat de wereld van de architectuur in elkaar. Met het ontwerp voor de boshut hebben we dat thema terug opgenomen, de idee dat alles eigenlijk een soort ‘hut’ moet zijn. Zelfs het Concertgebouw. Door de dakvorm. In het begin van het ontwerpproces spraken we zelf over het pastorale aspect van dat gebouw. Brugge is een van de weinige Vlaamse steden met een echt landschap errond. En de idee was dat het gebouw vanuit dat omringende landschap de stad is ingeschoven, en zo een pastorale kwaliteit in de stad introduceert. Dat gaat terug tot Laugier, de aanvang van het tektonische denken, maar ook een basisinstinct, een intuïtieve manier om architectuur te beleven en te maken. Zijn er parallellen met het ontwerp van uw eigen woning die u momenteel bouwt? Ik heb altijd van plafonds gehouden, omdat ze het exclusieve domein van de architect zijn. Het plafond is de plek waar de architect zich totaal laat zien. De rest van een gebouw, de vloer en de wanden, wordt ingenomen door het leven. Dat toont zich ook wel in het ontwerp voor mijn eigen woning, waar het plafond bestaat uit een indrukwekkende structuur van spanten in multiplex.
9
Ik moet er niet van dromen om mijn huis net als Prouvé zelf te bouwen, maar het bricoleren fascineert me ook wel. Dat komt tot uiting in mijn voorliefde voor multiplex, het bricolagemateriaal bij uitstek. Multiplex gebruikt ook op een geweldige manier het materiaal hout. Alles van de boom wordt benut. Adolf Loos schreef ooit dat het doorsnijden van natuursteen de ziel van het materiaal reveleert. Ik heb hetzelfde gevoel – maar dan in een arme versie – bij multiplex. Ik kan daar met een zeker genoegen naar kijken. Bricolage, hutten, afdaken… Dit huis is eigenlijk gewoon een afdak. Het heeft zo weinig pretentie in zijn verschijningsvorm. En wat met de locatie van jullie bureau met eigen woning? Ook hier heb je een achtergrond van grote woontorens, net zoals jullie in ‘de Groene Vallei’ te Gent een plek vonden onder de schaduw van grote appartementsblokken. Ja, misschien wel. Toen we een plek zochten voor ons bureau – én dus meteen ook voor mijn eigen woning – waren die appartementsgebouwen allerminst een bezwaar, integendeel. Waarom dat mij aantrekt, weet ik niet precies. Ik woon er natuurlijk niet, maar ze zijn toch schoon om naar te kijken. Die gebouwen veranderen ook steeds van aanblik. In de winter gaat er een warme gloed van uit. Het zijn een soort warme stadsradiatoren. Als overmaatse schotten geven ze ook een soort beschutting. En ik zit daar met mijn eigen stulp beneden. Dat doet me denken aan beelden uit grootsteden in India of Zuid-Amerika, waarop de oorspronkelijke bebouwing op de voorgrond in spanning staat met het grootstedelijk geweld op de achtergrond. Ik voel mij heel goed bij dergelijke grote schaalverschillen, die de plek opladen. Een plaats wordt er sterker door. Ik heb ooit een idee uitgewerkt voor een Stad van de Kunst. Die stad richt zich als een arena naar de zee en centraal staat er het Nationaal Museum van de Kunst. Om als bewoner toegelaten te worden tot de stad, moet je in eigen land een meesterwerk stelen en dat overbrengen naar het Museum. Zo bewijs je je trouw aan de stad. De kunstenaars wonen tegen de flanken van de arena, op de uiterste rand, in een soort nesten die uitkijken op de stad. Deze woning van Prouvé heeft zich ook zo tegen de helling genesteld. Met zicht op Nancy, een stad met een uitgesproken stedenbouwkundige structuur, een echte stad van de Verlichting. Die Stad van de Kunst is een fantasme waar ik wel eens met kunstenaars over spreek. Een stad met een vesting errond. Aan de poort moet je dan het kunstwerk tonen dat je hebt gestolen voor je binnen mag. Die kunst dient als een soort schild. Ze kunnen die stad niet bombarderen omdat het werelderfgoed er vastzit. (lacht) In hoeverre functioneert kunst als een schild in jullie projecten? Als een soort paspoort, een buit, verborgen onder je jas…? Als een schild voor mezelf niet, eerder misschien als een alibi. Maar niet te expliciet. De aanwezigheid van kunst in onze architectuur groeit echt uit een noodzaak. Kunst komt zeer vroeg in een project aan de orde, als een soort kritische aanwezigheid. Ze speelt dan de rol van scherprechter, het ‘andere’ ten opzichte van de architectonische ruimte. Die ruimte kan opgeladen zijn met allerlei preoccupaties – er zitten ook wel verhalen in onze architectuur – maar wezenlijk toont ze architectuur, en niets anders. Terwijl een kunstwerk toch een beeld, een ‘image’, toont en niet zozeer een kunstwerk. Er is een interessante spanning tussen die stroefheid van de architectuur en de kritische aanwezigheid van het kunstwerk. Voor Hilde en mij is het beroep van architect ook een fantastisch alibi om diep door te kunnen dringen in verschillende culturele velden. Het feit dat wij zo in relatie hebben gestaan met verschillende kunstenaars, heeft ons leven sterk getekend. Dat waren fameuze ontmoetingen. De variatie van milieus waarmee je als architect in contact kan komen, is enorm. Dat vind ik het fantastische aan ons beroep. Eigenlijk wilde ik kunstenaar worden, maar dat was buiten mijn vader gerekend, die heeft mij naar de architectuur geplooid. In de jaren ‘50 ging het economisch eindelijk wat beter en hij vond dat ik eerst voor mijn brood moest kunnen zorgen. En met architectuur kon je brood verdienen.
10
En nu speelt kunst een kritische rol in jullie architectuur? We hebben wel altijd een zeker elegant samenzijn nagestreefd. Die kritische spanning is noodzakelijk, maar er moet toch een zekere toegankelijkheid gegarandeerd zijn voor de gebruikers. We willen steeds een zekere souplesse aan de dag leggen in die dialoog, zodat de mensen geen klappen in het gezicht krijgen. Een mooie referentie hiervoor is Mozart. Hij maakte zeer beluisterbare muziek waar iedereen dolveel van houdt, maar waar ook een wrange ondertoon in zit. Hij bracht die muziek in theaters waar de mensen zich in de eerste plaats wilden amuseren. Op die manier erkennen wij weinig kritische mogelijkheden in de architectuur, omdat we ervan overtuigd zijn dat architectuur een soort genoegdoening moet geven. U doelt op de dienstbaarheid van de architectuur? Eerder voldoening, comfort in de meest ruime betekenis. Zelfs de barakken in Auschwitz waren een beschutting boven het hoofd van mensen. Dat waren niet de foltertuigen. Architectuur is er nooit om ongemak te veroorzaken, terwijl de kunst het recht heeft om zeer, zeer zwart te zijn. Is die beschutting dan de essentie van architectuur? De architectonische maquettes die kunstenaar Thomas Schütte in de vroege jaren ‘80 maakte, hebben ons in die zin sterk beïnvloed. In die ‘bünker für künstler’ herkende ik sterk onze behoefte om architectuur te maken. Essentieel is dat een huis bescherming moet bieden, maar anderzijds is het huis een vehikel om de wereld te verstaan. Daar is de wereld en hier ben ik beschermd. Het huis als observatorium, een middel dat je rondom schept om de grote werkelijkheid te aanschouwen en te leren begrijpen. In ons vroeger werk komt dat het sterkst naar voren in het dakappartement dat we voor de galerij Meert Rihoux maakten in Brussel. Dat is een soort observatiepost om de stad te bekijken. Een andere belangrijke invloed komt uit de schilderkunst. Architectuur heeft ontegensprekelijk drie dimensies, maar ik vind de idee dat architectuur sculpturaal moet zijn een ziekte. En in het geval van de spektakelarchitectuur waarvan Zaha Hadid en Frank Gehry momenteel de meest extreme exponenten zijn, vind ik het zelfs een vergissing. Alsof het een streefdoel van de architectuur zou zijn om een enorme plasticiteit tentoon te spreiden… Ik ontken de driedimensionaliteit van architectuur zeker niet, maar ik voel eerder een sterke verwantschap met de meesterwerken van de Vlaamse Primitieven zoals Van Eyck, met hun voor- en achterplans, hun dieptes en doorzichten. Een sculptuur heeft iets zeer direct. Er is een bepaald soort energie die zich verdicht in een sculpturaal werk. Bij architectuur wordt die energie omgekeerd. Architectuur maakt iets open, is divergerend in plaats van concentrerend. De schilderkunst heeft een ook zeer illusoir karakter. Er wordt iets gesuggereerd met kleur op een plat vlak. Je kan daar je hand niet insteken, maar toch. Ook bij abstracte schilderkunst is dat zo, schilderijen van Mark Rothko stralen bijvoorbeeld naar de toeschouwer toe… Kleur geeft mij enorm sterke impulsen. Op welke manier wordt kleur in jullie architectuur ingezet? Kleur wordt er in gestrooid, als een soort myriade. Dat is zeker het geval voor de kleuraccenten in het Concertgebouw. Kleur is iets heel vreemds. Het is natuurlijk verf, maar bij grote schilderkunst – denk bijvoorbeeld aan de pointillist Seurat – wordt kleur iets heel anders: geen materie, maar een zintuiglijkheid die meteen bevangt. Die kleuraccenten brengen enerzijds een verscherpt bewustzijn tot stand van de materialiteit en de soliditeit van het gebouw en zorgen anderzijds voor een vloeiende, efemere aanwezigheid, als een soort wind doorheen de ruimte. Het gaat om het contrast? We houden van materie. Onze gebouwen willen kloek zijn omdat we denken dat we de mensen daar ook gelukkig mee maken. Je kan het aanraken, je kan het benutten, je kan
11
erop trappen, je kan erop wrijven. Het biedt een houvast. Door de kleur wordt dat versterkt. Die geeft een prikkeling. En door kleuren in een reeks naast elkaar te zetten, wordt die prikkel geïntensifieerd. Net zoals bij Seurat geven kleurstippels samen één indruk, waarin letterlijk een tinteling zit. Ik ben daar heel sterk mee bezig geweest. En dan ontdekte ik ‘une polychromie architecturale’, de titel van een boek over het kleurgebruik bij Le Corbusier. Dat woord bracht me dan bij Farbenklavier of Colour Piano, en ik zag het meteen stromen. Kleur ingezet met de tintelende directheid van muziek. Het zijn als het ware akkoorden. Gebruiken jullie in verschillende projecten een gelijkaardig kleurenpalet ? Nee, in principe is dat steeds anders. We gaan op zoek naar een objectiveerbaar criterium voor de keuze van de kleuren. In het geval van het Concertgebouw was dat de complementaire kleur van de terracotta, een soort blauwgroen, waaruit we een aantal kleuren hebben gelicht. Bij de High Views is het kleurenpalet gebaseerd op het lokale vogelbestand. We wilden dat die High Views het effect hadden van een veelkleurige vogel die je plots in het landschap aantreft, als een vreemd wezen, een getintel van kleuren in dat groene landschap. De uitkijktorens zijn statische constructies, maar het zijn ook machines die je kan bestijgen. Er zitten ook truukjes in die dat bestijgen dynamischer maken: de treden zijn niet allemaal gelijk. De eerste treden zijn aanvankelijk zeer breed, maar verkorten dan geleidelijk. Zo ervaar je een soort glissandi, een wijzigende ritmiek in het bestijgen van de trap. Die maatvoering is zeer belangrijk in jullie architectuur. Jullie hebben zelfs een eigen getallenreeks gedefinieerd die als maatsysteem wordt gebruikt in het bureau. Hebben jullie dat systeem van meet af aan toegepast? Neen, dat is pas later tot stand gekomen. Maar nu wordt het systeem, Loue genaamd, rigoureus toegepast. Het Concertgebouw is er volledig mee ontworpen. Is het een garantie voor de consistentie of de coherentie van het gebouw? Voor ons is het een middel om snel ontwerpbeslissingen te nemen. Het is een erg nuttig middel. Je moet ergens beginnen met een keuze, in de diepte en dan in de hoogte… Bovenal garandeert het een soort van gemak. De dingen passen in elkaar, ze zijn indeelbaar. Maar het heeft ongetwijfeld ook te maken met mijn bijgeloof. Zo ga ik in het zwembad alleen in hokjes met een getal uit de Loue-reeks, net zoals het aantal seconden waarmee ik iets opwarm in de microgolfoven. Maar ook los van dat bijgeloof heb ik altijd veel van geometrie gehouden. Uiteindelijk is de Loue een geometrisch spel: die steeds sneller opgaande getallenreeks creëert vanzelf een geometrie. Loue refereert voor mij ook aan archetypen. De drie eerste getallen ervan zijn zo archetypisch; 3, 5 en 7, dat zijn karakters. Ik hou ook van het getal 105. Dat is een kerngetal want 3 x 5 x 7, de vermenigvuldiging van de eerste drie getallen. Het getal is ook ons stil verzet tegen de meter, die ons tijdens de Verlichting is opgedrongen en een zeer autoritaire maat is geworden. 105 centimeter is dan onze versie van de meter, een foute meter. Hoe zit de reeks precies in elkaar? De Loue begint met de getallen 3, 5 en 7, en vervolgt met alle mogelijke onderlinge vermenigvuldigingen van deze drie getallen en de volgende getallen uit de reeks. Er zit dus geen enkel paar getal in. Doordat 5 een van de basisgetallen is van de reeks, zit er toch een zekere tiendeligheid in die ons toelaat te werken met standaard bouwmaterialen. We zijn er dus niet totaal wereldvreemd door geworden. Essentieel is de verhouding, en die moet dezelfde blijven. Neemt dat de schroom weg om bepaalde elementen soms te overdimensioneren, omwille van het Loue-getal, ze een kloekheid mee te geven die ze misschien niet nodig hebben? Ja, we trachten zeker niet constant de dingen zo fijn mogelijk te maken. De ramen van mijn huis zijn bijvoorbeeld zwaarder dan nodig omdat ze aan de Loue voldoen. Maar ik
12
hou ook van de tekeningen die je ziet in hout en die worden pas zichtbaar als je een zekere breedte geeft aan de raamprofielen. Een apart maatsysteem maakt het bureau misschien niet wereldvreemd, maar het zorgt er wel voor een eigen context die coherent is op zich. Speelt de toepassing van die getallenreeks ook in op de schaalvergroting van het bureau, waardoor zo‘n ontwerptool plots ook de verschillende ontwerpen samenhoudt? Misschien wel. Aan sollicitanten zeggen we als grap dat ze, indien ze hier willen werken, vijftig nieuwe Loue-getallen moeten uitrekenen. We zitten nu in de duizendtallen en het is niet eenvoudig om er geen enkele over te slaan. Maar Loue is een bijzonder gemakkelijk instrument. In principe houd ik ook van de reeks van Fibonacci, maar die gaat veel te snel de hoogte in. De gulden snede is ook mooi, maar heel moeilijk toepasbaar. Als ik het kan, pas ik ze wel toe: het grondplan van mijn eigen huis volgt bijvoorbeeld de gulden snede, maar dan wel op Loue-maten. Die fascinatie voor maat en ritme, vinden we terug ook in andere kunsten die u geïnspireerd hebben. Ja, Bela Bartók bijvoorbeeld, die heeft muziek gecomponeerd op de gulden snede. Ook Anne Teresa De Keersmaeker werkt daar in haar dansvoorstellingen rigoureus mee. Ze vindt onze Loue trouwens verwerpelijk. Voor haar moeten het de gulden snede en Fibonacci zijn. Bartók legt in zijn muziek ook een klassieke maatvoering op aan volkse thema’s en melodieën. Willen jullie in jullie architectuur iets gelijkaardig tot stand te brengen? Bartók is mijn favoriete twintigste-eeuwse componist. Dat samengaan van het klassieke en het volkse vind ik echt geweldig. Ook bij de schilder Seurat is iets gelijkaardigs aan de orde: hij hanteerde een zeer wetenschappelijk kleurensysteem, en de composities die hij maakte, refereren aan zeer klassieke poses. Tegelijkertijd, en dat maakt het zo boeiend, zit er een zeer eigentijdse sociale inhoud in dat werk. Je ziet vaak ook fabrieksschouwen op de achtergrond staan. Het is deze vreemde samenhang van verschillende betekenislagen die mij boeit. Ik verwijs nu naar Seurat, maar die gelaagdheid vindt je ook bij anderen terug. De Boogie Woogie schilderijen van Mondriaan hebben dat ook. Die zijn abstract, mathematisch, maar ook zeer fysiek geschilderd, met afgetrokken plakband. Hoe zit het met de gelaagdheid in jullie werk? Er zitten in ons werk veel invallen en referenties die voor veel mensen nauwelijks iets zullen betekenen. Toen we bezig waren aan het ontwerp van de High Views, bijvoorbeeld, was ik gefascineerd door mensen die in bomen wonen. Zeer oude grote bomen worden uiteindelijk volledig hol van binnen. Die gedachte van een stam waar je kan inkruipen, is zo in dat ontwerp geslopen. Dat soort verhalen laden het ontwerpproces op, maar ze zijn niet belangrijk voor het eindresultaat, niemand hoeft dat eigenlijk te weten. U confronteert graag een geometrische wetenschappelijkheid met allerlei persoonlijke, soms verborgen, referenties en inspiraties? Het is toch een wetenschappelijkheid die niet te moeilijk is, eerder wetenschap voor dummies. Als student heb ik een tekst gelezen van Lionello Puppi die mij erg heeft getroffen, over de inspiratiebronnen van Palladio. Puppi stelt dat het denken van Palladio op drie pijlers steunt. Ten eerste is er Plato, een streven naar het prototypische, de ideale vorm. Vervolgens is er Aristoteles als vertegenwoordiger van de wetenschap. Palladio heeft onder meer archeologische studies gemaakt, maar ook een eigen getallensysteem uitgewerkt. Hij gebruikte drie maten in een kamer, nam daarvan twee maten over voor de volgende kamer, enzovoort. Een derde poot heet dan het elastische humanisme: “Architectuur moet praktisch zijn, goed te gebruiken.” Bij de Villa Emo, bijvoorbeeld, voert een statig, hellend vlak naar het centrale gebouw, maar dat vlak is
13
tegelijkertijd een dorsvloer waarvan de peulen gemakkelijk naar beneden rollen. Architectuur moet passen als een handschoen. Die wetenschappelijkheid is wel van belang, maar in alle eerlijkheid, architectuur is toch een redelijk gemakkelijke wetenschap, niet? Bevattelijk, begrijpelijk, hier en nu… Zelfs sterkteleer is iets wat ik best kan verhappen. Maar als het over echt moeilijke wetenschappen gaat, moet ik snel afhaken. Ik ben blijven hangen bij de architectuur. door Stefan Devoldere en Iwan Strauven Uittreksel uit A+ nr. 216
14
VI. Het bureau Robbrecht & Daem architecten Na hun studies komen Paul Robbrecht en Hilde Daem in 1974 in de nadagen van de eerste oliecrisis terecht. Er is geen werk, maar in 1975 starten ze niettemin hun eigen bureau op. Tien jaar later kent het bureau een eerste schaalvergroting. In 1986 zetten Chambres d’Amis en Initiatief ‘86 Gent als kunststad op de kaart, en in het zog van die aandacht voor hedendaagse kunst maken Robbrecht en Daem naam. In 1989 nodigt Jan Hoet ze uit om paviljoenen voor Documenta IX te bouwen, die plaatsvindt in 1992. Nog eens tien jaar later volgt een tweede schaalvergroting. In 1998 krijgen ze de opdracht om de Katoen Natie in Antwerpen te renoveren, en in 1999 rijven ze hun eerste grote publieke opdracht binnen. “Het hing in de lucht dat er een concertgebouw in Gent zou komen, en toen werden we gebeld met de vraag om in Brugge mee team te vormen”, vertellen Paul Robbrecht en Hilde Daem. Ze nemen deel aan de wedstrijd. Om te oefenen voor Gent. Ze winnen. Wanneer het Brugs Concertgebouw in 2002 wordt opgeleverd, werken er ongeveer twaalf mensen op het bureau, maar de echte groei moet nog komen. De opdrachten worden niet alleen groter, maar ook diverser. Naast het Concertgebouw komen de pleinen: de Leopold de Waelplaats in Antwerpen, in samenwerking met Marie-José Van Hee, en het Rubensplein in Knokke. En later de renovatie van de Boekentoren in Gent, de Zoo en de Oosterweelverbinding in Antwerpen, de Whitechapel in Londen… allemaal gewonnen wedstrijden. Anno 2009 werken er vijfendertig mensen op het bureau. “Die sprong hebben we vooral dankzij de commerciële opdracht van het winkelcentrum Sint-Janspoort in Kortrijk kunnen maken, maar we blijven ook nog woningen ontwerpen, meestal voor vrienden of kennissen die ons iets aanschuiven.” Achteraf bekeken had Paul Robbrecht zich het beroep van architect anders voorgesteld. “Ik dacht, ik zit achter een tekentafel, alleen, muziekje aan, ik teken iets, geef dat door, en dat wordt een gebouw.” “Dat je als architect altijd zoveel mensen moet zien”, heeft hij niet ingeschat. “En al die instanties…” Het eigen bureau voelt evenwel aan als een soort kleine gemeenschap. Elkeen kan een grote rol in een ontwerp spelen, als er een nieuw project op tafel ligt, zit iedereen mee aan tafel, en ook de jongsten mogen mee naar een werf of een klant. Maar: “Hilde en ik zijn zeker altijd degenen van het eerste ‘floepke’.” Twee jaar geleden verhuisde het bureau naar een voormalig houtmagazijn, met een grote tuin en het bureau van Marie-José Van Hee onder één dak. Moet door de recente schaalsprong en de verhuis het werk anders worden gestructureerd? Het is raar, vindt Robbrecht, maar het feit dat het bureau nu in teams wordt opgedeeld, geeft hem een pak meer vrijheid. “Ik teken weer veel, en ik heb nog nooit zoveel gelezen als het afgelopen jaar.”
Tekst: Lars Kwakkenbos Uittreksel uit A+ nr. 216
15
Robbrecht & Daem architecten Lieremanstraat 64, 9000 Gent www.robbrechtendaem.com Zaakvoerders: Paul Robbrecht en Hilde Daem Medewerkers: 30 Oprichting: 1975 Rechtsvorm: eenmanszaak Omzet: 3.236.787 euro in 2007 realisaties (selectie) : • • • • • •
Kanaalhuizen, Gent, 1997 Verbouwing Katoen Natie, Antwerpen, 2001 Concertgebouw, Brugge, 2002 UItbreiding Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2003 Rubensplein, Knokke, 2004 Verbouwing melkerij tot concertzaal, bibliotheek en gastenverblijf, Gaasbeek, 2004 • Verbouwing Sint-Felix Pakhuis tot FelixArchief, Antwerpen, i.s.m. Grontmij, 2006 • Bureau Robbrecht en Daem architecten, en Marie-José Van Hee architect, Gent, 2007 • Renovatie en uitbreiding Filmmuseum, Brussel, 2009 • Whitechapel Art Gallery, Londen • Winkelcentrum Sint-Janspoort, Kortrijk • Korenmarkt, Emile Braunplein en omgeving,Gent, i.s.m. Marie-José Van Hee en Technum • Zoo, Antwerpen • Stadsarchieven, Brussel • Universiteitsbibliotheek Gent, i.s.m. B. Van Der Wee Architecten, Baro, Bureau d’études Greisch, Daidalos-Peutz bouwfysisch ingenieursbureau, SumProject, VK Engineering
16
VII. Biografieën 1. Maarten Vanden Abeele Brussel, 1970 – leeft en werkt in Brussel en Parijs Maarten Vanden Abeele studeerde Design en Communicatie in Rotterdam. Naast zijn cinematografisch en beeldend werk geniet Maarten Vanden Abeele vooral bekendheid als fotograaf in de wereld van de podiumkunsten. Sinds 1992 fotografeert hij de producties van internationaal gerenommeerde theater - en dansgroepen. Hij werkt ook voor rockgroepen als dEUS en Zita Zwoon, realiseert cdhoezen, affiches en covers, en maakte de setfoto’s voor de film ‘Any Way the wind blows’ van Tom Barman (2002). De intensieve samenwerking van Vanden Abeele met het vernieuwende theatergezelschap van Pina Bausch in Wuppertal, leidt in 1996 tot een monumentaal boek met 100 foto’s en een internationale doorbraak. De scènische hoogtepunten worden in expressieve, contrastrijke zwart-wit foto’s vastgelegd. Toch zijn het vooral de minder theatrale, meer ‘absurde’ open beelden van vluchtige momenten tussen de scènes – het meisje dat dubbel plooit met de neus op haar blote knieën, de Japanse die haar zwarte haren hoog openspreidt als vleugels, de rij stoelen in een bloemenveld, de naakte man languit in het gras met hoofd en geslacht onder de krant en de hertenkop in close-up - die vooruitwijzen naar het latere werk. Vanden Abeele tast in zijn beelden het spanningsveld af tussen theatrale fictie en alledaagse banaliteit, tussen glamour en vergankelijkheid, tussen performer en het kwetsbare lichaam. Dat hij vanuit deze visie het klassieke genre van de podiumfotografie overstijgt, wordt duidelijk in de fotoreeks die hij maakt van het Brusselse theatergezelschap van Jan Lauwers, gepubliceerd in het boek ‘Jan Lauwers & Needcompany’ in 1998. Met dit boek sleept hij in 1999 de Herman Teirlinckprijs theaterfoto 1997-1999 in de wacht. In door kunstlicht aangevreten groezelige kleuren en grofkorrelig zwart-wit, wordt in één rusteloze dwingende montage van vermoeide lichamen, hotelkamers, wachtvertrekken, pay-tv-scherm en nachtzichten, de ‘on the road’-sfeer opgeroepen van het rondtrekkend gezelschap. De fotograaf beweegt zich nauwelijks op het podium, maar zijn camera volgt beweeglijk en in close-up het leven van de groep achter de coulissen. De zeer uiteenlopende prikkelende beelden zwermen uit naar alle richtingen vanuit een onderhuids crisisgevoel, met vervreemdende tussen-momenten van afwezigheid, spanning, wachten, verveling. De camera zit dicht op de huid van de performers, teder en brutaal tegelijk, als in een lijfelijke confrontatie. In een eerste overzichtstentoonstelling in het MuHKA in Antwerpen (2000) wordt duidelijk hoe divers het beeldarchief van Maarten Vanden Abeele is en hoe bepalend de presentatievorm. De foto’s die ontstaan zijn in opdracht worden geïntegreerd in een levendige maar onbegrijpelijke collage van beelden, samen met de snapshots gemaakt op de vele reizen, zoals de lange rij rubberen botten, de zwaluwen op telefoondraden, het vogeltje in de handpalm, Fontainebleau in de sneeuw, krijsende apen, en veel kleine dingen en vrienden. Wat deze foto’s samenhoudt is wellicht een existentiële betrokkenheid tot elk beeld, en het verlangen ‘geur in herinnering om te zetten’ (‘Your present, my movement of absense - ou comment transformer l’odeur en mémoire’). Vanden Abeele blijft ook daarna op verschillende sporen werken in zijn fotografische praktijk, hij heeft solotentoonstellingen in het Museum Folkwang in RWE Turm in Essen (‘Corner of a Broken Glass’, 2001) en in CC Strombeek (2001), participeert in verschillende groepstentoonstellingen waaronder de Biënnale van Lyon (2001) en
17
‘Decennium’ (MuHKA, 2003). Voorts werkt hij meer recentelijk op regelmatige basis samen met Jan Fabre, Meg Stuart en Peeping Tom.
2. Curatoren van de tentoonstelling - Iwan Strauven (°1974, Ukkel) is ingenieur-architect en coördinator van de architectuurprogrammering van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (BOZAR). Hij doceert architectuurgeschiedenis aan het ISACF-La Cambre te Brussel en bereidt een doctoraat voor over het oeuvre van Victor Bourgeois aan de Universiteit Gent. Hij publiceerde een monografie over de gebroeders Bourgeois én een boek over Alfred Hardy en leverde bijdragen aan tijdschriften als L’Architecture d’Aujourd’hui, Il Giornale de l’Architettura, de Architect en A+ Belgisch tijdschrift voor architectuur. - Stefan Devoldere (°1973, Gent) is ingenieur-architect (UGent) en stedenbouwkundige (K.U.Leuven). Hij is actief als criticus, docent en curator. Hij gaf meerdere gastlezingen over stedelijkheid en het alledaagse, en publiceerde onder meer in AS (Andere Sinema), A+, World Architecture Review, Il Giornale dell' Architettura, AGORA, Ruimte & Planning. Sinds 2004 is hij hoofdredacteur van A+, Belgisch tijdschrift voor architectuur.
18
VIII. Praktische informatie ROBBRECHT & DAEM Pacing through Architecture Locatie Paleis voor Schone Kunsten - Zaal Terarken 2 & 3 Ravensteinstraat 23 1000 Brussel Data Tentoonstelling: 13.02.2009 > 19.04.2009 Openingsuren Van dinsdag tot zondag, 10:00 > 18:00 Donderdag, 10:00 > 21:00 Productie BOZAR ARCHITECTURE, Whitechapel Art Gallery Steun Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Regie der Gebouwen Tickets Robbrecht & Daem, Pacing through Architecture: € 5,00 (€ 1,00 voor -26) Combiticket met de expo Da Van Dyck a Bellotto: € 12,00 Info en tickets +32 2 507 82 00 Persbeelden Via deze link kunt u de foto’s rechtstreeks downloaden (onderaan de pagina): http://www.bozar.be/activity.php?id=8294&&pressguest=1&lng=nl
19
IX. Perscontacten Paleis voor Schone Kunsten - Persdienst Ravensteinstraat 23 B – 1000 Brussel Eric Van Coppenolle Press Officer BOZAR ARCHITECTURE, WORLD MUSIC T. +32 (0)2 507 82 98 T. +32 (0)476 96 08 97
[email protected] Leen Daems Press Officer BOZAR EXPO T. +32 (0)2 507 83 89 T. +32 (0)479 98 66 07
[email protected] Hélène Tenreira Press Officer BOZAR THEATRE, DANCE, LITERATURE, CINEMA, STUDIOS T. +32 (0)2 507 83 91 T. +32 (0)476 96 02 01
[email protected] Eve-Marie Vaes Press Officer BOZAR MUSIC T. +32 (0)2 507 84 27 T. +32 (0)475 75 38 72
[email protected]
20