I DSCH I L
0 E
EN DIOLO
13e jaargang nr. 3 - aug. 1983 driemaandelijks tijdschrift
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
UltglYe vin de Opleklln,
In Logopedie Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Gent Hogar Rijksinstituut voor Paramedische aeroepen Gent Hoger Technisch
Instituut
Brugge
K.tholleke Univenlteit Leuven Katholieke
Vlaamse
Hogeschool
Ant'Nerpen
en van de Vlaamse Vereniging voor Lopopedilten REDACTIE M. Cl_VI,
lic. Orthopedagogiek
L Heylen,lIc. en gegr. Logopedie
F. looien. prof. dr. Psychologie,
lic. Pedo Wet.. lic. L.O.
L Moerman-Coeuier, lic. Germaanse Filologie
L PI•• schlert, lic. Pedagogiek, gegr. Logopedie F. V.n Betlen, dr. Germalnse FiloJogie G. V.n Mlele, lic:. en gegr. Logopedie REDACTIE-ADRES G. Von Moel., D. Woterwilgen
9, 8310 Brugge lBelgii)
Publicatl" In drievoud aan dit ~res In te zenden
WETENSCHAI'PELIJKE RAAD M. Cellen., prof. dr. Neurofysiologie L. Enll8ls, prof. dr. Llngur,tlek
G. Fortez, prof. dr. Fysica
P. KluYlkens. prof. dr. Otorlnolaryngologle S. Llevens, prof. dr. Psychologie J. Tybergheln, prof. dr. OtorlnolaryngologJe P. 811tljnl, dr. Plychotogie, lic. Logopedie A.M. Schaerlaekens, dr. Germ. Filologie, lic. Logopedie H. Vandlerendonck, dr. Neuropsychiatrle W. Wellens, dr. NeuroPlvchlatrie P. De Beere, lic. OrthopedagogIek J. Adrla8na, gegr. Logopedie W. Brani, gegr. Logopedie R. St8l, lic. en gegr. Logopedie Y. Van Hvfte, gagr. logopedie BESCHERMCOMITE M. Van da Heyning-Van Haesendonck, rijklinspectrice coördinator paramedisch hoger onderwijs LUIeni, ere.lnspecteur rljku8chnisch onderwIJl De directies van de opleidingen logopedie
secundair
en hoger onderwijl,
ABONNEMENTEN Belg1' : De abonnementsprijs bedraagt 300 fr. per jeer (200 fr. voor Itudenten) te betalen op I'1!Ikenlng 38~OOO54~9 ven "Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie". Buitenland: De abonnementsprijl bedraagt 309 BJr. 1250 fr. ab. + 59 fr. bankonkonen en BTW) te betalen op rekening 380-0800054~9 van .. TIjdlchrift voor Logopedie en Audiologie". De Waterwilgen 9, B-8310 Brugge (Belgi"IBank Brunei Lambert). OVERDRUKKEN De auteurs ontvangen tien exemplaren van hun artikel ; 8xtr~verdrukken kunnen gevraagd worden bij het inzenden van de kopij, en worden in rekening gebracht. Overn. me van artlkell wordt slechtl: toegestaan na schriftelijke overeenkomst met de redactie. ISSN - 0304-4971
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1983 (13)-3 NIET ALLE DOVE KINDEREN LEREN GOED SPREKEN
J. Van Dijk, M. van den Hoven, L. Speth 1. INLEIDING In 1974 pUbliceerde Van Uden zijn proefschrift "Dove kinderen leren spreken". Een wat uitdagende titel, want leren alle dove kinderen inderdaad zo spreken dat ze door hun omgeving verstaan worden ? Wie het proefschrift leest, komt tot de ontdekking, dat bij "het-Ieren-spreken-van-dove.kinderen" heel wat mis kan gaan. Het kan voorkomen dat men door welke omstandig-
heden dan ook, te laat met het spreken leren begint; het kind kan dan al helemaàl verstomd, zijn ol het heelt;,geleerd"'dat door gillen de aandacht verkregen kan worden van de omgeving: de kwaliteit van een dergelijk stemmetje laat dan
veel te wensen over. Een ander gevaar dat het jonge dove kind bedreigt is, dat overmatig gebruik wordt gemaakt van esoterische gebaren. De kans is groot, dat het kind alleen dit communicatiekanaal gaat gebruiken en dat het spreken, waaronder het soepele gebruik van de adembeheersing, de stemgeving en de articulatieorganen vallen, hierdoor achterblijft. De zaak kan ook heiernaailout lopen als het dove kind op een verkeerde wijze spreek les krijgt. In het algemeen is het het beste als de spreekopvoed(st)er niet te "constructief" bezig is met het aanleren van losse spraakklanken, maar dat zij/hij uitgaat van wat het kind zelf reeds spontaan aan spraakklanken en spreekpogingen voortbrengt. Dus niet de didaktische werkwijze : het kind moet mij - de spreekopvoed(stler - imiteren, maar ik vang wat het kind aanbiedt. Via de procedure van bekrachtigen probeert de spreekopvoed(st)er kwalitatiel en kwantitatief een steeds betere spreek prestatie te ontlokken. Ondanks een vroege benadering is er toch een aantal dove kinderen dat zelfs na jaren van training vrij onverstaanbaar spreekt. Maarook een categorie horende
141.
kinderen komt zeer moeilijk tot spreken. Men denke in dit verband aan ernstig spastische of athetotische kinderen, of mensen met een zeer slecht spreekgeheugen (zie verder). De groep doven echter, die onverstaanbaar spreekt is veel groter. Het doof-zijn zelf impliceert, dat het spreken niet langs auditieve weg gecontroleerd kan worden, waardoor bepaalde fouten in stemgeving en articulatie gehoord en daardoor niet spontaan verbeterd kunnen worden.
2. DEFINIEREN Wij opteren
niet
VAN HET BEGRIP "DOOFHEID"
voor de, omschrijving
die ook als uitgangspunt
voor een sympo-
sium over orale opvoeding van dove kinderen werd gehanteerd (20). Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de kinderen die doof geworden zijn vóórdat het symbolensysteem van de taal zich ontwikkeld heeft en zij die daarna doof werden. Deze pre-Iinguale (voordat het symbolensysteem
zich ontwikkelde)
pe-
riode strekt zich voor horende kinderen uit van 0-18 maanden. (Voor recentere formulering zie 27) In het verloop van dit artikel bepalen we ons dan ook in eerste instantie tot de kinderen die doof geboren zijn, of vóór de leeftijd van rond anderhalf jaar doof Zijn geworden
en die zelfs met de beste hoortrainlng
en de meest aangepaste.
hoor'apparatuur, voor het verstaan van"spraak. voornamelijk op spraakafzien Zijn aangewezen.
In audiologische
termen uitgedrukt
betekent
dit, dat de gehoor-
drempel voor zuivere tonen niet minder is dan voor:
Hz
125
dB
60
250
60
500
90
1.000
2.000
4.000
90
90
90
Het gemiddelde gehoorverlies in de voor het spraakverstaan (en controle) belangrijkste frequentiegebieden (Hz 500 - 1.000 - 2.000) bedraagt dus> 90 dB. Deze
grens tussen zwaar.slechthorendheid staanbaar spreken.
en doofheid hangt nauw samen met het ver-
Beneden deze grens kan door verschillende onderzoekers een lineair verband
worden aangetoond tussen het aantal articulatiefouten en het hoorverlies. Dit verband is niet meer aanwezig als het hoorverlies meer dan 90 dB bedraagt (15).
3. DE FOUTEN IN HET SPREKEN VAN DOVE KINDEREN Soms kunnen in het spreken van dove kinderen zoveel fouten voorkomen, dat de verstaanbaarheid
142.
erg bemoeilijkt
wordt.
Wat dit betreft komen sommige onder-
zoekers tot een score van 20-30 % (14). Anderen vinden bij dove adolescenten hebben genoten een score van 40.50 % (18).
die een goede spreekopvoeding
Er bestaat een vrij grote overeenstemming in het type spreekfouten die dove mensen kunnen maken. Vooral fouten in het articuleren van de medeklinkers zouden de verstaanbaarheid meer aantasten dan fouten in de klinkers. In het onderzoek
van Van Dijk (6) komen veel fouten hierop neer, dat klinkers en/of
medeklinkers worden weggelaten, gesubstitueerd of van volgorde veranderd. Ook ten aanzien van een verkeerd accent of pauzes in woord of zin aanbrengen wor. den tamelijk veel fouten gemaakt. De stemkwaliliteit kan de verstaanbaarheid zeer nadelig beinvloeden evenals nasaliteit, afwijkende stemhoogte en heesheid. Eveneens speelt het spreektempo en het meer of minder ritmisch spreken een belangrijke rol bij het verstaan van dove mensen. Uit de foutenanalyse kan geconcludeerd worden, dat zeer moeilijk sprekende doven niet weten welke spieren van de articulatie ze moeten innerveren, terwijl de betere sprekers toch voordurend problemen blijven houden met de spreek-energie-dosering : stemloze spraakklanken worden stemhebbend gemaakt en andersom; ploffers worden zo "slap" gevormd, dat zij het karakter van een andere klank gaan aannemen. Men moet dove kinderen tot in de volwassenheid spreeklessen blijven geven, anders slijpen genoemde en andere fouten in en blijven de verstaanbaarheid van het spreken nadelig beïnvloeden.
4.
DE ZEER MOEILIJKE
SPREKERS
Tot nog toe hebben wij voornamelijk gesproken over uitwendige factoren, die het goed leren spreken van dove kinderen nadelig kunnen beinvloeden. Maar er kunnen ook inwendige "factoren ten grondslag liggen aan spreekstoornissen bij dove kinderen. In het genoemde onderzoek van Van Uden werd een samenhang vastgesteld tus. sen (slecht) liplezen-spreken en de moeilijkheden van sommige dove kinderen een motorisch plan, een motorische Gestalt op te bouwen. De kinderen hadden problemen met het snel vinden van de ledematen (IichaamsschemaL Het duurde vaak lang voordat zij bepaalde bewegingen "zonder na te denken" volgens een "innerlijk plan" konden uitvoeren. Vooral daar waar een serie bewegingen ge-apo percipieerd moest worden waargenomen - onthouden - en gereproduceerd, had. den deze kinderen de grootste problemen. Het geheel van symptomen duidde Van Uden aan met het "Syndroom van de dyspraxie". Het effect van dit syn. droom op het spreken kon door hem worden aangetoond (25). Ook in het proef. schrift van Van Dijk (6) kon de relatie worden vastgesteld tussen gestoorde eu.
praxie (cognitief-senso-motorisch
functioneren)
en fouten bij het spreken. Deze
143.
dyspractische dove kinderen dienen tijdig opgespoord te worden om hen op een specifieke wijze tot spreken te helpen brengen. Als bij horende - en slechthorende kinderen een dergelijke dyspractische stoornis, ook in de articulatie, gepaard gaat met het moeilijk onthouden van voorgesproken woorden, dan zal zo'n kind niet alleen slecht naspreken, het zal ook na enkele woorden
vergeten zijn wat men voorgesproken
heeft. Bij de reproductie
van
een langere zin, krijgt men brokstukken van zinnen terug, die bij herhaling steeds verder uiteenvallen tot enkele losse woorden, aarzelend en met veel pauzes uitgesproken. Wanneer een echt doof kind een dergelijk slecht spreekgeheugen heeft, is het bijna een ondoenlijke opgave om het kind tot spreken te brengen, als het niet over andere compenserende functies beschikt. Vaak is dit een goed geheugen voor het schrift, respectievelijk vingerspeIling. Spreken .is niet alleen een kwestie van articuleren; men wil ook met de ander in gesprek komen, gedachten en gevoelens uitwisselen. Er zijn (dove) kinderen die nauwelijks dyspractisch zijn, over een redelijk spreekgeheugen beschikken, dus vlot na kunnen spreken maar aan het gesprokene moeilijk betekenis kunnen hechten. Wat ze waarnemen en beleven, integreert maar nauwelijks met het woord. Het handelen - de Zintuiglijke waarneming - het woord, vormt geen eenheid, geen Gestalt. Het ene kanaal roept het andere niet op : het waarnemen (b.v. van een ding) niet het woord, het woord niet de voorstelling van het object, soms het object niet meer de handeling. Wij noemen het kinderen met a- of dysl
symbolische
problemen
; de integratie
van' motoriek
en waarneming
vervloeit
niet tot een eenheid. De hUlpverlening aan deze kinderen is moeilijk. Ze kan vaak slechts op individuele basis plaatsvinden, uitgaande van de directe ervaringen van de kinderen. Soms kan het gebruik van een alternatieve code uitkomst bieqen.
5. ADVIEZEN VOOR DE PRAKTIJK VAN HET LEREN SPREKEN BIJ ZEER MOEILIJKE SPREKERS In het vervolg van dit artikel zullen wij ons beperken tot raadgevingen betreffende het spreken leren van multiepel
gestoorde dove kinderen.
Het spreekt voor
zich, dat er geen algerTièen geldende adviezen gegeven kunnen worden en dat succes niet bij voorbaat verzekerd is. Er Zijn teveel variabelen; een aantal factoren beïnvloeden elkaar weer onderling. Geen twee kinderen Zijn hetzelfde, zeker niet bij meervoudig gehandicapte. Het opbouwen van een goede relatie met het kind is de eerste voorwaarde. Veel ervaring, aanvoelingsvermogen en kundigheid zijn vereist. Het blijft ook hier een
144.
opgave om aan te sluiten bij wat het kind ons in zijn onvolkomen spreekpogingen aanreikt. De benadering, het duidelijk expressief kunnen ~itdrukken, ook van waardering, accePtatie en bemoediging is van belang. Het steeds weer anders inspelen, per kind kunnen bijsturen en aanvullen vraagt vindingrijkheid en creatief toepassen van de theorie, de beginselen, de ervaringsgegevens.Wij hopen, dat de hier volgende adviezen in deze zin geïnterpreteerd en toegepast worden.
5.1. DE METHODISCHE OPBOUW BIJ HET SPREKEN LEREN VAN DEZE KINDEREN Het uitgaan van woorden, accentgroepen, gehelen blijkt bij deze moeilijke sprekers niet te lukken. Er blijft weinig anders over dan van elementen uit te gaan en de spreektaal analytisch-synthetisch op te bouwen. De methodische gang van zaken verloopt als volgt. 5.1.1.
De primaire mondgewoonten
Ons spreken bedient zich van organen, die primair een biologische functie hebben. Deze organen moeten normaal kunnen functioneren willen zij geschikt zijn voor het spreekproces. Het gaat o.a. over bijten, kauwen, slikken, zuigen, likken, de mond~sluiten. Zolang b.V. bij het voedsel tot zich nemen het aanvankelijk zuigen, nog niet door bijten en kauwen vervangen is, zullen de grondslagenvoor goede spreekbewegingen te zwak, te ongeoefend zijn. Wij zullen dit aspect niet verder uitwerken, omdat er al voldoende goede literatuur over bestaat (29, 13). 5.1.2.
Voorbereidende spreekoefeningen
Deze oefeningen moeten als een soort speelsegymnastiek v'an de spreekorganen gezien worden, maar ook als voorbereiding van bepaalde klinkers en medeklinkers. Het gaat om het nadoen bij zeer jonge kinderen, met of zonder spiegel. Men' kan er niet vroeg genoeg mee beginnen en de hometraining moet er alert op zijn. Het moet echter in een ontspannen speelsesfeer plaats vinden. Bovendien mag het nooit te lang duren, hooguit enkele minuten, anders zal het resultaat miniem zijn en tegenzin opwekken. Een aantal van deze oefeningen kan men vinden in : Motorische oefeningen voor gezonde en gehandicapte kinderen (241.
145.
5.1.3.
Een medeklinkenehema
>
< Dit medeklinkerschema
kan logopedisch
gezien tot eindeloze
discussies aanlei-
ding geven. Maar in het kader van ons artikel is het bedoeld voor moeilijke ,prekers, die er steun aan kunnen hebben. Wij zullen hier, zit het beperkt, .enkele aanwijzingen
de kinderen onthouden de vorm onderscheiden;
geven;
in het algemeen de plaats in het schema voordat zij het schema is daarom een structurele
hulp in het
eerste begin.
de stemhebbende
medeklinkers
worden van de stemloze onderscheiden,
doordat ze met een andere kleur geschreven worden. de medeklinkers f en v, I en z, 9 en eh worden alle zes steeds stemloos gesproken. De verstaanbaarheid lijdt er weinig onder en een aantal assimilatie-
verwisselingen wordt zo vermeden. er kunnen van goed zichtbaar (lees: vóór in de mond), naar minder zicht-
baar (naar achter in de mond), medeklinkers ingeoefend worden. Of omgekeerd. Spreekt het kind b.v. een k al goed uit maar nog geen t of p, dan kan er vanuit de k een t ontwikkeld worden. ook van links naar rechts en weer omgekeerd kan de ene medeklinker vanuit de andere ontstaan.
de bi-labiale w heeft VOOrhet spreken bij de dove kinderen de voorkeur; deze is beter aan te leren. Bij het spraakafzien wordt echter ook de labio-
dentale w geoefend. het afzonderlijk inoefenen van medeklinkers brengt een gevaar mee, dat wij
wel onderkennen.
146.
In de onderlinge bei'nvloeding van spraakklanken in een
woord, bepalen nl. de klinkers de mondstand van de medeklinkers. De oe als beklemtoonde klinker rondt de omringende medekllnkerlsl, terwijl de aa dat niet doet. Zodra het kind een medeklinker uit het schema kent, wordt hij daarom weer in een woord geoefend, of al aan klinkers verbonden.
tin dit aanvangsschema staan nog niet de palatale spraakverbindingen oj, dj, ti, zj en de velare medeklinker @. via associaties kunnen aan reeds geleerde medeklinkers nieuw te leren medeklinkers gekoppeld worden. 5.1.4.
De klinkerdriehoek
= A-"AV
V k
0 --
0=-:' ...?-V
;7
Bij iedere klinker staat een mondstand getekend. Aan deze getekende klanksymbolen kan het dove kind steun ondervinden ten aanzien van lip- en kaakstanden bij de klinkervorming. Ze geven ook aanleiding tot reflectie over eigen spreken
en spraakafzien. Ze zijn een visueel hulpmiddel. De zo belangrijke tongstanden kunnen er echter niet van afgelezen worden. 5.1.5.
Het technisch lezen
Het technisch lezen is een belangrijk aspect in het leren spreken. Klinkers en medeklinkers worden verbonden. Het is een clusteren, een onderling integreren van spraakklanken.
147.
Hulpmiddelen hierbij zijn: 5.1.5.1. een doorzichtig strookje waarop een woord geschreven staat (19)
< Voor de spiegel zittend wordt het transparante strookje voor de mond van links naar rechts bewogen en spreekt het kind de letters aan elkaar die voor zijn mond verschijnen. Het ziet bovendien als zelfcontrole zijn spreek bewegingen in de spiegel. 5.1.5.2. een leesplankje
t ~
4
t .....c:.e-
..A:-.~
.-enr ...-n- 10-
D ....?~-Jl~ . ...-v~
..--z-
/'1P~
.:-.:? ~
~ ~
---
...-::c.-
~
_.aa~
Ál-
-e--
~
~
--e--i-
-e:.-
0
...-.:f
Dit is heel eenvouding te maken. Een van de drie celludoidrepen wordt telkens een letter verder geschoven en het kind spreekt het woord uit. Het valt aan te bevelen om het kind steeds met zijn wijsvinger van links naar rechts zijn eigen spreken aanwijzend te laten begeleiden.
148.
Ons lezen vindt plaats van links naar rechts en deze gang van zaken wordt zo in-
geslepen .. 5.1.5.3. met een stift op de spiege' schrijvend het woord laten ontstaan en het kind tegelijkertijd vragen om "aan-elkaar", simultaan met het SChrijven te spreken (0).
5.1.5.4. in-de.fucht schrijvend Vraag het kind om op mondhoogte woorden in-de.lucht te schrijven en tegelij. kertijd te spreken wat het schrijft. Varianten die minder "in de lucht hangen", zijn schrijven in de hand, op de binnenkant van de onderarm.
Of men schrijft een woord op de rug van het kind en dit wordt in de lucht nageschreven, enz,
Opmerking. Het is een goede zaak als de hier bedoelde kinderen hun schrijven, het werken met een letterdoos, het cijferen enz, steeds sprekend begeleiden. :Het
draagt bij tot het inslijpen van spreekpatronen en bevordert het innerlijk spreken .. 5.1.6.
Ontspanningsoefeningen
Deze oefeningen dienen als voorbereiding voor ademoefeningen, maar ook om in
het geheel van de benadering van deze kinderen die zo moeilijk spreken leren, ontspanning in te bouwen. De stem en de spraakorganen moeten soepel kunnen functioneren. In "Motorische oefeningen voor gezonde en gehandicapte kinderen" staan een aantal
oefeningen beschreven (24). Het zit 'm echter niet zozeer in het grote aantal oefeningen, als wel ,in het overdragen van de idee, het gevoel,.het intuïtief leren aanvoelen van de ontspanning.
5.1.7.
Ademoefeningen
Bij spreken wordt de uitademing verlengd. Oat moeilijk sprekende doye kinderen ook hier therapeutische hulp nodig hebben, blijkt uit hun zwakke spreekadembe. heersing, foutieve ademtechnieken, een vaak te constateren falsetstem, wisselen-
de stemhoogte, enz. Vanuit gegevens uit de Yoga.literatuur deden we onderzoe.
(0)
Dit kan alleen met niet.te lange woorden, als deze in het front van het kind op de spiegel geschreven worden. Wordt er zijwaarts van het kind op de spiegel geschreven, dan ontstaat er een dubbel schriftbeeld door de dikte van de spiegel. Het kind raakt erdoor in verwarring.
149.
ken en kwamen tot de conclusie, dat dove kinderen evenals horende in ontspan. nen situaties (slaap en spel) gebruik maken van de gecombineerde lage ademhaling. Op deze uitkomsten werd een therapie uitgewerkt (221. De ademtherapie is voor de hier bedoelde kinderen zo belangrijk, omdat hun spreektempojuist door hun specifieke handicaps trager is. 5.1.8.
Het accent
Door het verbeteren van de ademtechniek wordt het clusteren van woorden, het spreken van accentgroepen mogelijk. Het leren van een goede klemtoon, die de verstaanbaarheid ten goede komt is een volgende stap. Het temporeel accent wordt ingeoefend. Hiertoe wordt een blaasorgél gebruikt en het metrum als uitgangspunt genomen. De woorden worden onderverdeeld op basis van versvoeten. Een liggende streep boven de geaccentueerde lettergreep geeft de verlenging aan; boven de niet.bekle!!!!.oonde lettergrepen worden punten gezet, b.V. : äpp;"iif (221. Bij de beklemtoonde lettergreep moet men erop bedacht zijn, dat niet alleen klinkers maar ook medeklinkers verlengd kunnen worden: bállörï; de n wordt verlengd gêvangên ; de ng wordt verlengd päSSën ; de dubbele s wordt verlengd Il!I>ën; de !!.wordt verlengd bii1
5.1.9.
de trom is minder geschikt voor het aanleren van een temporeel accent. Er is geen verschil in tijd mee uit te drukken.
De assimilaties
Voor de dove dyspractische
kinderen ontraden wij een frequent aanleren van as.
similaties. Ze hebben al zoveel moeite met het produceren lian stemhebbende en stemloze spraakklanken. Het vingerspellen (zie verder) refereert niet aan de as. similaties. In het woord kunnen de assimilaties vanzelfsprekend niet verwaar-
loosd worden. 5.1.10.
Het clusteren
Het clusteren bestaat uit het samenvoegen van woorden tot accentgroepen. Een accentgroep wordt in-een-adem uitgesproken. Ofschoon wij onze huiver voor assimilaties hierboven hebben geuit, zien wij bij het clusteren vaak spontane, dit Zijn niet opzettelijk aangeleerde assimilaties. ontstaan. En daar is uiteraard niets
op tegen.
150.
5.2.
HET SCHRIFT
Voor dove kinderen die moeilijk tot spreken komen is het schrift een zeer belangrijke steun en houvast. Daartoe hebben wij een lettertype ontwikkeld, dat pregnant is en vrijwel zonder overbodigheden. Hoofdletters en kleine letters zijn zo mogelijk gelijk. Wij hanteren het cursief lopend schrift om de structuur van de Gestalt te benadrukken.
151.
5.2.1.
Het vingerspelIon
Om tegemoet te komen aan een slecht spreekgeheugen, kan de compenserende functie van het vingerspellen eveneens benut worden.
~~')7li~_Q _Q~~~ ~~~" ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ )'j 1
Het vingerspellen vindt plaats op basis van het schrift. Het spreken volgt deze manuele ondersteuning. De handstanden worden naar de gesprekspartner toe uit. gevoerd (28). 5.2.2.
Het onthouden en vestleggen
De problemen bij het volgorde-geheugen van deze kinderen vragen veel herhaling. En dat kan vaak saai voor hen Zijn. Daarom is variatie aan te bevelen. Schrijven, de letterdoos, een typemachine, de communicator of het bord geven afwisseling. Het kan ook stimulerend werken, om voor elk kind een schriftje aan te leggen, waarin alleen die woorden komen te staan, die het correct kan schrijven en spreken. De woorden worden ,genummerd. Hoe hoger de nummering hoe meer
stimulans. 5.2.3.
Het aanleren van niauwe begrippen via associaties
Nieuwe woorden/begrippen kunnen aangeleerd worden via associaties, d.w.z. het nieuw aan te leren woord wordt gekoppeld aan één of meer reeds ingeslepen
152.
woorden en zo geleerd. We spraken reeds over associaties bij het aanleren van medeklinkers (5.1.3). .,....'
5.3.
HULPMETHODIEKEN
5.3.1.
Klankgebaran
VOOR HET SPREKEN
Klankgebaren zijn handtekens die geassocieerd worden met spraakklanken om het aanvankelijk spreken te ondersteunen en te. sturen. Het is een voorlopige hulp, om de articulatie van moeilijke en minder goed zichtbare spraakklanken te corrigeren en vast te houden, alvorens het een automatisme is geworden. De handstanden worden gelijktijdig met het articuleren uitgevoerd. B.v. : de stemloze ploffers p. t, k : een knipgebaar. alsof men een pitje van een appel wegschiet. de stemhebbende ploffers b en d : wijsvinger en duim stevig op elkaar brengen en bij het articuleren van b of d plotseling loslaten. de glijders: de toppen van duim en wijsvinger op korte afstand van elkaar voor de mond houden en bij het uitspreken van de glijder van de mond af bewegen. Het geeft aan, dat de luchtstroom gelijkmatig uitstroomt. de s kent nog een apart klankgebaar, nl. : net doen alsof men vanuit het midden van de gesloten snijtanden een fijn draadje uit de mond trekt. de ademsttoom : bij de orale spraakklanken wordt. de luchtstroom op de binnenkant van de hand gesproken (een tactiele sensatie). bij de nasale' medeklinkers worden de toppen van wijs- en middelvinger zacht op een neusvleugel gehouden om de trillingen te voelen. bij de stemhebbende spraakklanken wordt de hand achter het oor of op het borstbeen gehouden. de klinkers wat de k8.kafstand betreft: de beneden klinkers worden aang .. geven door duim en wijsvinger ver van elkaar naast de mond te houden; bij de bovenklinkers staan duim en wijsvinger dicht bij elkaar; bij de middenklinkers houdt men een middenstand aan. de getonde klinkers: met de wijsvinger wordt een kringetje vaar de mond gemaakt (zie ook 5.1.4.). Opmerking:
5.3.2.
Er bestaan meer klankgebaren ; méestal zijn het varianten. Het is zaak, dat men steeds dezelfde klankgebaren gebruikt. Als ze niet meer nodig zijn worden ze achterwege gelaten.
Grondwoordan
.
De grondwoorden worden vanuit de geëigende situaties zo gauw mogelijk correct
153.
aangeleerd en vastgelegd. Het zijn: pop, touw, kam, boom, deur, wij, flauw, vlam, tal, zeep, ja, dag, ladlen, mama, nee, bang, lamp. raam, bank, huis, jam. piet. wit, peer, pet. b.d, koe, boot, kom, muur, neus, bus, raam. lui, ei, pijp, touw,
MI,
waait" mooi, leeuw, nieuw, foei.
Ook op deze grondwoorden bestaan weer varianten. Soms .gebruikt men voor eenzelfde spraakklank twee grondwoorden, nl. met een geronde en een ongeronde klinker: b.V. : kam en kom. Als het dove kind een klinker of medeklinker weglaat of foutief uitspreekt, kan men refereren aan het grondwoord. 5.3.3.
Het telefoonalfabet
Dit alfabet verwijst weer naar het schrift en wordt gebruikt om onjuistheden en misverstanden te voorkomen. Het spraakafzien van de woorden van dit telefoonalfabet lukt beter dan het banoemen van de letters (b.v. bee, ceel. Het bevordert ook een sprekende, communicatie. Anna, Bemard, Comelis, Dirk, Eduard, Ferdinand, Gerard, Hendrik, lzaak, Jan, Karel, lodewijk, Marie, Nico, Ono, Pieter, Ouadraat, Rudolf, Simon, Teunis, Utrecht,.Victor, Willem, Xantippe, IJmuiden, Zaandam. 5.3.4.
Het tekenen van mo.ndstanden
Voor sommige kinderen kunnen getekende mondstanden een grote steun zijn bij het aanleren van bepaalde spraakklanken. Het dient aanbeveling om de getekende mondstanden niet kant en klaar aan te bieden, maar ze al tekenend voor de ogen van het' kind te laten ontstaan en gebruik te maken van contrasterende
kleuren, pijltjes en laten aanwijzen.
154.
5.3.5.
Het spreken~n-de-hand
De spreekopvoed(stler articuleert een woord in de palm van de hand van het kind. Het kind spreekt dan zeil het voorgesproken woord in zijn eigen hand na. Deze wijze van spreken leren is gericht op het leggen van tactiele patronen.
Kern
(12) heeft op deze grondgedachte een spreekmethode voor dove kinderen opgebouwd. Voor moeilijke sprekers zijn er een aantal hulptechnieken uit te halen. 5.3.6.
Het mee-Iaten-spreken
Het dove kind wordt gevraagd om steeds met zijn spreekopvoed(stlers mee te spreken, om aldus de spreekorganen veel oefening te geven en spreekpatronen in te slijpen. Het vraagt een aanlooptijd, waarbij wordt uitgegaan van goed geleerde spraakklanken en woorden. Vooral op de kinesthese wordt eenberoep gedaan. Brauckmann (2) heeft er zijn methode voor dove kinderen op gebouwd en consequent uitgewerkt. "Im Kinösthetischen sind Emplindung und Bewegung
sozusagen 5.3.7.
in eins verschmolzen".
Gebruik makan van het kwantitatieve aspect
Bij moeilijke sprekers komt het VOOT, dat ze persevereren, lettergrepen herhalen; b.V. het woordje mama wordt mamama. Een goed hulpmiddel hiertegen is, het op de vingers laten tellen van de lettergrepen gelijktijdig met het spreken en na de tweede geoefend,
5.3.8.
lettergreep
van ons voorbeeld het stopgebaar maken. Er wordt zolang
tot het woord een automatisch.ritmisch
patroon is geworden.
Het gebruik van vida ...apparatuur als laermiddal
Met behulp van deze apparatuur kan de zelfwaarneming en de controle op en verbetering van het eigen spreken gunstig bernvloed worden. Ook de gespreksvaardigheid kan door het verbeteren van het spraakafzien via video stijgen (91, (21). 5.3.9.
Een prikkelarme hoek
Aanvankelijk kan dit bij sommige, vaa~ jongere kinderen, een steun zijn om zich beter te concentreren.
5.4.
TECHNISCH-DIDACTISCHE
HULPMIDDELEN
Om geen misverstanden te wekken willen wij er nogmaals op wijzen, dat niet-
165.
meervoudig gehandicapte dove kinderen anders benaderd worden om tot spreken te komen. Bij hen gaat men in de gespreksmethode niet uit van de elementen; men vangt wat het kind spontaan aanbiedt en grijpt dit aan, (vangrnethode), associeert daaraan vakkundig wat het kind al aankan in spraakklanken, woorden en zinnen. Bij het dove dyspractische kind wordt er in principe ook uitgegaan van de gespreksmethode, wordt ook de vangmethode en de dubbelrol toegepast. Maar dat blijkt niet voldoende. Er zijn specifieke werkwijzen nodig. Pedagogisch wordt de spreekopvoeding een bijzondere opgave. Wij zullen nu enkele technisch-didactische
hulpmiddelen
opsommen
die wat
antiek aandoen, maar nu weer bij dit en dan weer bij dat kind vruchten afwer-
pen. 5.4.1.
Het ontlokken ven stem en het correct kunnen produceren van stemheb. bende en stemloze spraakklanken
Het jongere kind drukt men zijdelings tegen zich aan, terwijl men samen
voor een spiegel zit. Lichaamsvibraties worden zo waargenomen en overge. nomen. Het dove kind mag tegelijkertijd bij de spreekopvoed(st)er en zichzelf bij stemhebbende en stemloze spraakklanken voelen aan de.kaaki het borst. been, het voorhoofd, enz. Men maakt gebrUik van de monofonator (een Siemensproduct), waarbij de
geluidstrillingen (= spreken) via microfoon en versterker een glad, rond metalen plaatje in trilling brengen. Het kind legt er de hand op. om de trillingen te voelen. Er kunnen ook andere plaatsen van het lichaam in aanmerking komen.
Het kind en de spreekopvoed(st)er houden de zijkaht van hun hoofd tegen een opgeblazen ballon. Geluid,geving kan via de trillingen van de ballon gevoeld worden. Een nog ouder middel is een leeg, gesloten sigarenkistje. Als men er dichtbij "tegen aan" spreekt, kan men de trillingen duidelijk voelen .. Barczi raadde aan, om bij dove kinderen luid in de oorschelp te spreken. Het
is minder hygiënisch maar het ontlokt soms stem. Het in.de-hand-spreken noemden we reeds. 5.4.2.
Spraakklanken helpen modelleren met behulp van vingers en hand
Het plannen, ook van de bewegingen die leiden tot het vormen van spraakklanken is voor deze kinderen moeilijk. Er is aparte hulp nodig, deskundigheid, fijn. gevoeligheid en aandacht ten aanzien van hygiëne.
156.
B.v. : - een kleinere kaakafstand continueren door met de hand onder de kaak de Juiste kaakstand te helpen handhaven. Deze ondersteuning moet het kind zo spoedig mogelijk zelf overnemen. een
k
ontwikkelen
uit een correcte t door met de vinger de tongpunt
zaChtjes achteruit te bewegen; men blijft de t voorspreken en zorgt, dat de kaakstand dezelfde blijft. Deze vingerondersteuning moet het kind weer zo spoedig mogelijk zelf overnemen. het ronden van de lippen ondersteunen door met duim en wijsvinger de mondhoeken zachtjes wat naar elkaar toe te bewegen. 5.4.3.
Visualiseren
De jUiste.uitspraak van spraakklanken zichtbaar maken. Een papiertje, of veertje voor de mond laten houden om de ademstroom te laten zien. B.v. een (foutieve) k die met gesloten stembanden wordt gevormd, geeft bijna geen uitslag van het papiertje of veertje bij de explosieve luchtstroom. . Voor een grote spiegel met aangepasteverlichting werken. Er is dan visuele feed back, waardoor zelfcorrectie mogelijk is. Sommige moeilijke sprekers worden door de spiegel gehinderd. Deze kinderen kan men beter tegenover zich plaatsen, of in een kleinere handspiegel
laten praten. De reeds genoemde video-hulp voldoet vaak beter, mede ook door het conditioneringsaspect. . 5.4.4.
Nasaliteit tegengaen
Nasaliteit benadeelt de verstaanbaarheid in ernstige mate. Men ken het dove kind de nasaliteit zelf laten constateren door de vingers tegen de neusvleugels te houden. De tongstand verbeteren (achtertong). Het zachte .verhemelte leren optrekken. De nasaliteit aantonen door een spiegeltje onder de neusgaten te laten houden (of een dun papiertje). Een "nasaliteitsverklikkertje" (niet in de handel). Vergevorderde ontwikkelingen van electronische apparatuur aan de Nijmeegse Universiteit raadplegen (Povel en Maassen). 5.4.5.
Medeklinke.nrbindingen
Bij deze verbindingen kunnen hinderlijke tussenklanken de verstaanbaarheid na. delig beinvloeden, b.V. st, sp, ps, ts, ks, maar ook kn, kl, spr, sch, enz. Om dit te verduidelijken zullen we een voorbeeld geven: het woord feest wordt als feeset
157.
uitgesproken. Het kan als volgt verbeterd worden. Men plaatst. en t uit elkaar en laat ze afzonderlijk, dus stemloos spreken. Dan worden ze steeds dichter naar elkaar toegeplaatst en men wijst met de vinger van links naar rechts aan aldus: s t
-
s
s ...
"> t
t
st
~
Daarna plaatst men It weer in het woord en laat dit in zijn geheel correct uitspreken. De lezer zal wel begrepen hebben, dat dit aspect van spreken leren niet uitputtend behandeld kan worden. Het arsenaal aan technieken op dovenscholen is groot. Wij kunnen nog verwijzen naar "Tussen AA en P" (7) en oude handboeken.
5.5.
HET SPRAAKAFZIEN
Het spraakafzien is verweven met de taalverwerving en het spreken. Dove dys. practische kinderen hebben over het algemeen ook grote problemen met het spraakafzien. Er is een langere en stapsgewijie aanlooptijd nodig. En het vingerspeIlen verzwakt ook de concentratie op het spreken zelf van een vingerspellende sprekende partner. Het voorbereiden van het spraakafzien kan ondersteuning vinden door:
een goede gelaatgerichtheid het gebruik van lippenstift bij jongere kinderen het imiteren van mimische spelletjes als knipogen, wenkbrauwen optrekken, maar ook boos kijken, lachen, een pijnlijk gezicht trekken, enz. spraakafZien van sterk contrasterende woorden het spraakafzien met bekende reeksen te oefenen, zoals de dagen van de week, een 5.tsl namen, de cijfers van een tot zeven, enz. het mee laten spreken (zie 5.3.6.) het gebruik maken van de video om van Zijn eigen mond het spraakafzien te bevorderen (211.
158.'
5.6.
DE HOORTRAINING
Oe hoortraining kan indirect van invloed zijn op spreekverbetering van dove kinderen. Bij dove dyspractische kinderen is dat niet altijd het geval. Zij blijken b.v. vaak wel stemhebbend en stemloos te kunnen onderscheiden, maar toch niet in staat te zijn dit in hun spreken COrrect over te nemen. De hoortraining is voor het bewegen op muziek, de lichaamsbeweging aanpassen en bijsturen op het ritme en de dynamiek van de muziek van groot belang. We zullen ons ten aanzien van dit aspect beperken tot het aangeven van literatuur (41.
5.7.
SLOTBESCHOUWING
Bij het spreken leren van dit type dove kinderen, mogen wij niet uit het oog verliezen, dat deze benadering om tot communicatie te komen, ingebed is in de totale benadering, die weervastgelegd is in algemene en individuele handelingsplan-
nen. Dove kinderen kunnen leren spreken, mits... er vroeg en deskundig begonnen wordt en... jarenlang doorgegaan wordt met het geven van spreeklessen ; mits de functiestoornissen die de spreekontwikkeling nadelig beïnvloeden tijdig herkend worden en de didaktiek van het spreken zo wordt aangepast, dat het kind de gelegenheid krijgt zijn mogelijk aanwezige compenserende functies te ontdekken en te gebruiken. . Correspondentie-adres
Sint.Michielsgestel
LITERATUUR
Dr. Jan van Dijk Zr. Drs. Mariölla van den Hoven Br. Drs. Leo Speth. Instituut vaar Doven.
•
1. Böhme, G. Stimm-, Sprech- und Sprachstörungen Fischer Verlag, Stuttgart 1974 2. Brauckmann, K. und Limpricht, M. Das Silben- und Formenspiel der deutschen Sprache Jena 1933 3. Calvert, D. R. An approach to the study of deal speech In: Report of the proceedings of the international congress on education of the deaf. . Washington, O.C. : Govemment Printing Office
169.
4. Dassen J. Hoortraining voor dove kinderen In: Het gehoorgestoorde kind 1966 5. Dijk, J. van en Uden, A. van Communicatieproblemen bij dove kinderen In: The teacher of the deaf, 1976 6. Dijk, J. van Rubella Handicapped Children Lisse, 1982 7. Dongen, A. van Tussen AA en P Sint Michielsgestel1970 5 8. Eykmann, L. Phonetiek van het Nederlands Haarlem 1937 g. Hedel, R. van Het gebruik van de video-recorder bij het spreken leren van dove dysfatische kinderen. In: Van Horen Zeggen, februari 1978 10. Hoog, H. de Gesprekken en adviezen, Sint Michielsgestel1983 11. Hoven, M. van den en Speth, L. Spreekonderwijs aan gehoorgestoorde kinderen met leer- en gedragsmoeilijkheden. In: Tijdschrift voor orthopedagogiek, jrg. 10, 1971 12. Kern, E. Theorie und Praxis eines ganzheitlichen Sprachunterrichtes fûr das gehörgeschädigre Kind Freiburg, 1958 13. Le Large-Oremus, W. ItOm zo te leren spreken" Deventer 1975 14. Levin, H., Smith, C. Errors of articulation in the speech of profoundly hearing-impaired children. In Joumal of the Acoustical Society of America, 1972 15. Levin, H., Smith, C. Acoustical, articulation and perceptuar characteristics of the speech of deaf children. In: Faut, G. (Ed) Proceedings of the speech communication seminar, New York, Wiley 1976 • 16. Logger, 8. en Schois, W. Opvallend spreekgedrag Nijmegen, 1975 17. Luchsinger, R. und Arnold, G. Handbuch der Stimm- und Sprachheilkunde, 8andl und2 Springer Verlag, Wien, New York 1970 18. Maassen, 8. Analyse van fouten in dovenspraak en hun-relatie tot verstaanbaarheid . . Vakgroep psychologische Functieleer. Psych. Lab. Kath. Univ. Nijmegen, 1982
160.
19. Michielsen, J. Mogelijkheden en onmogelijkheden bij het leren spreken van gehoorgestoor. de kinderen met verminderde intellectuele vermogens. Katholieke leergangen, Tilburg 1981 20. Mulholland, A. Ed. a.o. Oral education today and tomorrow Washington, O.C. 1981 21. Smits, L. Video en Liplezen. Sint-Michielsgestel1975 22. Speth, L. Adem en accent Sint-Michielsgestel195823 23. Speth, L. en Hoven, M. van den Plangedrag Lochem 1977 24. Speth, L. en Hoven, M. van den Motorische oefeningen voor gezonde en gehandicapte kinderen Lochem 19803 25. Uden, A. van Dove kinderen leren spreken Rotterdam 1974 26. Veeger, L.
Doofheid en nevenstoomissen
27. 28. 29. 30.
In Tijdschrift Kindergeneeskunde, nr. 3 1977 Veeger, L., Coninx, F. e.a. Gehoorgestoordheid In Tijschrift voor paramedici, nr. 81981 Ven, T. van den en Dijk, J. van Dove dysfatische kinderen Vught 1973 Vermeulen, R. Afwijkend en infantiel primair mondgedrag in verband met de articulatie Katholieke Leergangen, Tilburg 1974 Vermeulen, 8. Gesprekken, adviezen. Sint Michielsgestel1983
MEDEDELING Op maandag 26 september 1983 organiseert het Revalidatiecentrum van DEINZe In samsnwerking met het Verbond vsn Instellingen voor Gehandlkeptanen Bijzondere Jeugdzorg.
sektor Revalidatie een studie-avond met als thema: Gastspreker:
KINDERAFASIE
Prof. Dr. Evert THtERRY Dokter in de Nsuropsychiatrie. verbonden san het Gu}slsininstituut Hoofd ven de AfdeJFng Neurologie vsn het A.Z. te Gent en Profeuor asn de Fakulteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen van de R.U.Gent. PRAKTISCHE INFORMATIE: Tljdfltlp: maandag 26 september 1983 om 19.30 uur. Plasts: Zaal van B.L.O. Lelelend - Kouter 93 te 9800 OE INZE. Inkom~ril8: 100,- fr., te betelen oon de lngangvon de zool. Inschrijvingen vbbr 161091'83 te zenden oen: VIGBJ - Sektor Revllllldatie T.a.v. L. HAVEABEKE Lange Vlolettetmaat 147,9000
te Gent .
GENT.
181.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1983 (131-3
FOUTEN IN DOVENSPRAAK EN HUN RELATIE MET VERSTAANBAARHEID
Drs. B. Maassen Vakgroep Psychologische Funktieleer, Psychologisch Katholieke Universiteit Nijmegen, Nederland.
Laboratorium,
SAMENVATTING De spraak die doven produceren is in het algemeen moeilijk te verstaan. Dit artikel gaat 'over de volgende twee vragen: 1) welke fouten maken dove sprekers en 2) wat is de relatie van deze fouten met de verstaanbaarheid. Volgens de zogenaamde correlationele methode werd getracht op grond van een inventarisatie van segmentale en suprasegmentele afwijkingen in door doven gesproken zinnen verstaanbaarheidsscores van die zinnen te voorspellen. Hoewel suprasegmentate fouten het meest frekwent voorkwamen vertoonden ze slechts een geringe correlatie met de verstaanbaarheid.
Belangrijker determinanten
bleken.de
segmenta-
le fouten. Binnen deze laatste categorie bleken konsonantfouten de verstaanbaar. heid meer te verlagen dan klinkerfouten. Vooral fouten in stemhebbendheid en het weglaten
van konsonanten
kwamen veelvuldig. voor en vertoonden
(negatievel correlatie met verstaanbaarheid. ten in tweeklanken
en neutralisatie.
een hoge
Klinkerfouten betroffen vooral fou-
De resultaten
bleken in grote mate overeen
te komen met gegevens uit de literatuur. Verder blijkt het mogalijk niet alleen de suprasegmentale maar ook een groot deel van de segmentale fouten te interpreteren in termen van foutieve kracht en duur van de articulatorische bewegingen. Dove kinderen lijken in het bijzonder met deze aspecten van spraakproduktie moeite te hebben.
Met dank aan Dr. D.J. Povel voor uitvoerig en kritisch commentaar.
Dit onderzoek maakt deel uit van een projekt gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO).
162.
1. INLEIDING Spraak van doven is voor wie er niet aan gewend is moeilijk te verstaan. Amerikaanse onderzoekers vermelden verstaanbaarheids-scorestussen de 20 en 30 % (Markides, 1970 ; Smith, 1972, 1975). Ervaren luisteraars die bekend zijn met dovenspraak verstaan 10 tot 15 % meer (Hudgins & Numbers, 1942 ; Gold, 1980). De vraag die in dit onderzoek aan de orde komt, luidt: in welke mate zijn de afwijkingen die in de spraak van Nederlandse dove kinderen worden gevonden, verantwoordelijk voor de slechte verstaanbaarheid? In de Angelsaksische literatuur is deze vraag voor het eerst systematisch aan de orde gesteld door Hudgins & Numbers (1942). Zij hanteerden de zogenaamde correlationele methode, die sindsdien ook door anderen is toegepast. Deze methode bestaat uit de vOlgende drie stappen: 1. inventariseren van afwijkingen in door doven gesproken zinnen 2. bepalen van de verstaanbaarheid 3. correleren van fout-scores en verstaanbaarhei~-scores. In stap 1 wordt per dove spreker, of soms per zin, geinventariseerd welke fouten voorkomen ; deze worden onderverdeeld in verschillende kategorieën. Vervolgens worden de aantallen fouten per kategorie gecorreleerd met onafhankelijk
verkregen verstaanbaarheidsscores van de betreffende spreker of zin. De resulterende correlatiecoëfficiënt is meestal. negatief,hetgeen wil. zeggen .dat naarmate. een fout vaker voorkomt de verstaanbaarheid afneemt. De hoogte (absoluut) van de correlatiecoëfficiënt geeft het belang aan van de betreffende foutenkategorie voor de verstaanbaarheid. In het algemeen worden de fouten onderverdeeld in tale afwijkingen. Segmentale afwijkingen betreffen de afzonderlijke spraakklanken, de medeklinkers en le fouten hebben betrekking op de intonatie (het ritme (de temporele struktuur) van de zin.
segmentale en suprasegmenfouten in de articulatie van de klinkers. Suprasegmentatoonhoogteverloop) en het
Behalve een verschil in moedertaal Zijn er twee belangrijke redenen een dergelijk ondarzoek ook bij Nedarlandse dove kinderen te verrichten. In de eerste plaats worden in veel Amerikaanse studies ook kinderen met een gehoorverlies tussen 70 en 90 dB betrokken, die in Nederland (zwaar) slechthorend zouden worden genoemd. In dit onderzoek wordt onder "doof" verstaan prelinguaal doof: een gehoorverlies van tenminste 90 dB dat is aangeboren of verworven vóór de leeftijd van 2 1/2 jaar (van Uden, 1970). In de tweede plaats krijgen dove kinderen in de V.S. ander spraakonderwijs dan Nederlandse dove kinderen. De kinderen van het onderhavige onderzoek zijn opgevoed volgens de "reflectieve orale gespreks-
163.
methode", zoals die wordt gehanteerd op het Instituut voor Doven te St.-Michielsgestel (van Uden, 19741.
2. SPRAAKFOUTEN EN VERSTAANBAARHEID BIJ EEN GROEP DOVE KINDEREN 2.1. METHODE Testcorpus Het uitgangsmateriaal bestond uit 88 zinnen uitgesproken door tien dove kinderen van het Instituut voor Doven te St.-Michielsgestel. De zinnen waren zo gekozen dat ze wat betreft syntaktische konstruktie en betekenis geen problemen opleverden voor de sprekers. Verder werd gelet op representativiteit van voorkomen van fonemen en foneemclusters (Eggermont, 1955; Uit den 800gaart, 1975). De zinnen werden uitgesproken door tien dove kinderen, elke zin door tenminste twee doven. De sprekers waren vijf jongens en vijf meisjes tussen 12 en 14 jaar van de zevende klas van de basisschool. Hun individuele spraak. training was vrijwel voltooid; in dit stadium wordt hun technisch spraakvermogen geacht vrijwel optimaal te zijn. De kinderen lazen elk 22 zinnen voor in een pseudo-spreeklessituatie, waarin de spraakleraar de zinnen een voor een aan de leerling aanbood. In vrijwel alle gevallen werd na een enkele aanwijzing de zin nog een_ aantal malen. uitgesproken ;_alle. realisaties werden opgenomen op.een audioband. Uit deze opnamen werden 68 verschillende zinnen geselecteerd. Deze waren akoestisch van hoge kwaliteit, bevatten geen storingen of bijgeluiden en geen fouten of haperingen die het gevolg waren van leesfouten. Voorts werden die realisaties Uitgesloten die op grond van een eerste verstaanbaarheidsproef perfekt verstaanbaar bleken. Op deze wijze werden per doof kind tenminste zes zinnen uitgekozen waarvan er steeds één of twee een uitroep of vraag was. Deze in totaal 68 zinnen vormden tezamen het testcorpus. Bepaling van de verstaanbaarheid Om de verstaanbaarheid te bepalen werden de opnamen afgespeeld vaar een groep van 17 tweede jaars psychologie-studenten. Deze Waren nog niet eerder geconfronteerd geweest met spraak van doven. Elke zin werd 'eenmaal aangeboden, daarna volgde een pauze waarin de luisteraars opschreven wat ze ervan hadden verstaan. De instruktie luidde zoveel mogelijk op te schrijven, ook fragmenten van zinnen of woorden indien niet alles was verstaan. Voorafgaand aan de
164.
verstaanbaarheidsproef kregen de luisteraars een korte passage, voorgelezen door twee dove kinderen te horen om enigszins gewend te raken aan dovenspraak. Van elke zin werd het aantal correct gereproduceerde woorden en lettergrepen geteld; deze aantallen werden omgezet in percentages en vervolgens gemiddeld over luisteraars. Dit leverde voor elke zin een verstaanbaarheidsscore. Gemiddeld bleek van deze geselecteerde zinnen, die zonder enige kontekst alleen auditief waren aangeboden, 40 % van de woorden verstaanbaar; de range liep van 3 % tot 86 %. Inventarisatie van spreekfouten De inventarisatie van de afwijkingen werd verricht door dezelfde luisteraars. Hiertoe werden ze ingedeeld in vijf groepen van drie tot vier deelnemers. Elke groep kreeg ruim 25 zinnen toegewezen, zodanig dat elke zin door twee verschil. lende groepen werd getranscribeerd. Tijdens de fouten-inventarisatie hadden de luisteraars de beschikking over een bandrecorder, die op normale en ook op halve snelheid kon worden afgespeeld en verder over de getypte zinnen. Ze konden iedere zin zo vaak luisteren als ze nodig achtten. Na afloop werden voor elke zin de fouteninventarisaties met elkaar vergeleken en werd een definitieve foutscore vastgesteld in een gezamelijke zitting van de beide groepen luisteraars, waarbij ook steeds de auteur aanwezig
was. Hierdoor was het tevens mogelijk de betrouwbaarheid cedure te bepalen.
van de inventarisatie-pro-
De gehanteerde foutenkategorieën waren onderverdeeld in segmentale en suprasegmentale. De suprasegmentale kategorieën werden zodanig gekozen dat daarin de fouten die in de onderzoeken van Levitt, Smith & Stormberg (1976) en McGarr & Osberger (1978) als belangrijkste naar voren kwamen, konden worden ondergebracht. Dit waren de vOlgende: (1) pauze : tussen woorden binnen een deelzin of binnen woorden was ten onrechte een pauze ingelast, (2) foutieve verbindingen : eindfoneem van het ene woord en beginfoneem van het volgende"woord werden ten onrechte aan elkaar uitgesproken; in de meeste gevallen was dit het gevolg van het ontbreken van een glottiSSlag ("glottal stop"), (3) accentfouten : onbeklemtoonde lettergrepen werden geaccentueerd uitge. sproken of omgekeerd, en tenslotte (4) duurfouten : klanken die te lang werden aangehouden (klanken met een te korte duur werden ingedeeld onder neutralisatie/reductie (zie onder)). De segmentale foutenkategorieën werden voornamelijk ?ntleend aan Hudgins & Numbers (1942) ; deze omvatten tevens de typen fouten die Zijn onderzocht
165.
door Smith (1975), Levitt, Smith & Stormber9 (1976) en McGarr & Osberger (1978). De segmentale fClutenwerden op hun beurt onderverdeeld in konsonantfouten, te weten ( 5)konsonantsubstituties (vervangingen). ( 6) fouten in samengestelde konsonanten, ( 7)konsonant-omissies (weglatingen), ( 8) konsonant-addities (toevoegingen), en klinkerfouten : ( 9) klinkersubstituties, ( 10)vertweeklanking, (11 )tweeklank wordt klinker, en (121 neutralisatie/reductie. Fouten in. samengestelde konsonanten (als /str/ in "straat") betroffen het weglaten van een der samenstellende componenten (lst/) , dan wel opsplitsing door het tussenvoegen van een /0/ (Istor/) (1). Vertweeklankin9 is het uitspreken van een klinker als tweeklank. Tot kategorie (12), neutralisatie, werden ook gerekend sterke reducties in duur van de klinker, de meestal gepaard gaan met reducties in akoestische kwaliteit (Koopmans-van Beinum, 1980). Van elke zin werd het aantal fouten per kategorie geteld. Deze aantallen werden als predictor-variabelen ingevoerd in een stapsgewijze multiple regressie-analyse programma (Nie e.a., 1975) met als afhankelijke variabele de verstaanbaarheids. scores. In deze procedure worden de predictor-variabelen één voor één Ingevoerd ; na elke stap wordt de multiple correlatie met de afhankelijke variabele berekend. De volgorde waarin de onafhankelijke variabelen worden toegevoegd en de enkelvoudige correlaties (r) geven de relatieve bijdrage van elk der predictoren weer. De multiple correlatiecoëfficiënt (R) geeft aan de mate. waarin de verstaanbaarheid
2.2.
voorspelbaar is op grond van alle predictoren
tezamen.
RESULTATEN
Verstaanbaarheid Het percentage woorden dat correct verstaan werd bedroeg 39 %, de .standaarddeviatie was 21 % . Gemeten in lettergrepen werden vrijwel gelijke scores verkregen (resp. 39% en 20 % ). Deze waarden liggen 10 % tot 20 % hoger dan in het
(1) Symbolen tussen schuine strepen (I /) behoren tot het International Phonetic Alphabet OPA).
166.
algemeen in de literatuur wordt gerapporteerd, terwij~ het hier een verzameling geïsoleerde zinnen betrof waarvan de best verstaanbare vooraf waren geëlimineerd. Kennelijk hebben we hier te maken met een groep relatief goede sprekers. De verstaanbaarheidsscores varÎeerden van 3 % voor de slechtst verstaanbare tot 86 % voor de best verstaanbare zin. De gemiddelde score per dove spreker varieerde van 20 % tot 60 % (standaarddeviatie 10 %). De verschillen in verstaanbaarheidsscore tussen luisteraars - deze vormen een indicatie voor de betrouwbaarheid van de luistertest . waren veel geringer: scores varieerden van 28 % tot 51 % met een standaarddeviatie van 3 %. De lUisteraars rapporteerden dat er tijdens de verstaanbaarheidstest een sterke gewenning optreedt aan dovenspraak in het algemeen en aan individuele kenmerken van elke dove afzonderlijk. Ondanks de vooraf aangeboden oefenpassage werd hierdoor de verstaanbaarheidsmeting enigszins vertekend: de eerst aangeboden 17 zinnen (een kwart van het totaal) was voor 29 % verstaanbaar, de laatst aangeboden 17 voor 37 %. Spreek fouten De inventarisatie van fouten was voor elke zin in eerste instantie verricht door twee groepen luisteraars die in een gezamenlijke zitting een definitieve score bepaalden. TABEL 1. Betrouwbaarheids-coëfficiënten van de 12 foutenkategorieën (Fl tlm F12) ge. baseerd op inventarisaties van twee groepen luisteraars. Berekend werden correlaties tussen aan de ene kant de scores van de beide afzonderlijke groepen (I en 11) en aan de andere kant de uiteindelijk overeengekomen score.
11 F 1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F 10 F 11 F 12
pauzes verbindingen accentfouten duurfouten kans. om issies kons. addities kans. substit. klinker substit. neutralisatie klinker - > tweeklank tweeklank - > klinker samengestelde kons.
.69 .65 .69
.83 .76 .82
.72
.77
.79 .76 .78 .70 .69 .92 .69 .97
.80 .80
.77 .82 .74 1.0 .69 .86
167.
,-
In tabel 1 staan voor elke foutenkategorie vermeld de correlaties tussen de scores van elk van de groepen enerzijds en de overeengekomen score anderzijds. Omdat de luisteraars niet getraind waren, was bij het vaststellen van de definitieve scores steeds de auteur betrokken. Toch blijven de correlaties gemiddeld 0.10 achter bij betrouwbaarheidscoëfficiënten die in de literatuur worden vermeld. In tabel 2 staat voor elk van de 12 foutenkategorieën vermeld hoeveel afwijkingen van die kategorie er gemiddeld per zin voorkwamen (kolom 1) en wat de relatie was met de verstaanbaarheid (kolom 2 en 3). TABEL 2. De 12 foutenkategorieën (Fl t/m F12) op volgorde van belang voor de verstaan. baarheid, met voor elke kategorie het 'gemiddeld aantal fouten per zin (gem) en de enkelvoudige (r) en multiple (R) correlatie met de verstaanbaarheid.
F5 F12 F7 F8 Fl0 F9 F3 Fl F2 F4 F6 Fll
: kons. omissie : samengestelde kons. : kons. substitutie : klinker substitutie
: klinker -> tweeklank : neutralisatie : accent : pauze : verbinding : duurfouten : kons. addities : tweeklank -> klinker
De kategorieën
staan geordend
gem.
r
R
1.08 0.25 1.82 0.50 0.07 0.60 1.60 1.01 1.01 1.67 0.65 0.06
-0.28 .0.16 .0,16 .0.12 -0.19 -0.10 0.22 -0.09 .0.05 -0.06 0.04 .0.11
0.28 0.33 0.39 0.43 0.46 0.49 0.50 0.51 0.51 0.51 0.51 0.51
naar belang voor de verstaanbaarheid.
De enkel-
voudige correlatie (r) geeft weer het verband tussen de betreffende variabele en de verstaanbaarheid ; meestal is deze negatief, hetgeen wil zeggen dat een zin slechter verstaanbaar wordt naarmate deze meer fouten van dat type bevat. De multiple correlatie.coëfficiënt geeft aan het verband tussen die variabele plus alle
voorafgaande (alle erboven staande) met de verstaanbaarheid. Duidelijk blijkt dat niet de meest frekwente fout ook de grootste invloed heeft op de verstaanbaarheid. De kategorie .. samengestelde konsonanten" scoort laag in frekwentie maar hoog in belang voor de verstaanbaarheid. Opvallend in tabel 2
168.
is dat de bovenste drie kategorieën fouten in konsonanten betreffen, waarna drie kategorieën klinkerfouten volgen en tenslotte de vier suprasegmentale kategorieën. Om een schatting te verkrijgen van het relatieve belang van elk van deze drie super.kategorieën voor de verstaanbaarheid werd een multiple regressie analyse uitgevoerd met als predictoren : 1. het totaal aantal konsonant-fouten (kategorieën 5, 12 en 7) met uitzondering van de onbelangrijke konsonant-addities (kategorie 6),2. het totaal aantal klinkerfouten (kategorieën 8, 9 en 10) met uitzondering van kategorie 11, 3. het aantal accentfouten (kategorie 3) en 4. het totaal aantal overige suprasegmentale fouten (kategorieën 1,2 en 4). Accentfou. ten werd apart gehouden omdat de correlatie met verstaanbaarheid in tegenstel. ling tot de overige suprasegmentale kategorieën positief was. Gemiddelde aantal. len fouten en correlaties met de verstaanbaarheid van deze tweede analyse staan vermeld in tabel 3. TABEL 3. De vier superkategorieën op volgorde van belang voor de verstaanbaarheid met voor elke kategorie het gemiddeld aantal fouten per zin (gem) en de enkeivou. dige (r) en multiple (A) correlatie met de verstaanbaarheid. KONS = konsonantfouten, KLINK = klinkerfouten, ACCENT = accentfouten, SUPAA = overige suprasegmentalefouten.
gem. KONS KLINK ACCENT SUPAA
(F5 + F7 + F12) (F8 + F9 + Fl0) (F3) (Fl + F2+ F4)
3.16 1.17 1.60 3.70
r
A
-0.37 -0.22 0.22 . 0.11
0.37 0.45 0.47 0.48
Hierin komt het beeld van tabel 2 duidelijker naar voren: konsonantfouten Zijn het belangrijkst, daarna volgen klinkerfouten en accentfouten en tenslotte de vrij onbelangrijke overige suprasegmentale fouten. De reductie van het aantal predic. toren van 12 naar 4 heeft slechts een gering verlies aan voorspellingskracht tot gevolg. De positieve correlatie tussen accentfouten en verstaanbaarheid was aanleiding de correlaties tussende predictoren onderling nader te bekijken (zie tabel 4). Het bleek dat naarmate een zin meer accentfouten bevatte het aantal konsonantfouten afnam (r = .0.281. Opsplitsing van de super kategorie konsonantfouten in de
169.
TABEL 4. Onderlinge correlaties tussen de vier superkategorieën KONS (konsonantfouten). KLINK (klinkerfouten). SUPRA (suprasegmentale fouten), ACCENT (accent. fouten) en de resterende kategorieën F6 (kans. addities) en Fll (tweeklank -> klinker).
KONS KONS KLINK SUPRA ACCENT F6 Fl1
- 0.11 0.14 - 0.28 - 0.04 0.19
KLINK
0.15 0.04 - 0.15 0.02
SUPRA
0.15 - 0.11 0.14
ACCENT
F6
- 0.13 -0.16
• 0.19
Fll
samenstellende subkategorieën (deze correlaties slaan niet in de tabel vermeld) leert dat met name konsonantomissies minder voorkwamen (r = - 0.28) ; de correlaties met konsonantsubstituties (r = - 0.07) en fouten met betrekking tot samengestelde konsonanten (r = - 0.08) zijn verwaarloosbaar klein. Als we bedenken dat accentfouten meestal het ten onreehte beklemtoond uitspreken van lettergrepen betreft - en zelden het omgekeerde- en dat geaccentueerd uitgesproken lettergrepen in het algemeen beter worden gearticuleerd dan niet-geaccentueerde, dan is het te begrijpen dat zinnen met veel accentfouten minder omissies bevatten : de syllaben afzonderlijk worden zorgvuldiger uitgesproken, zonder dat dit ten koste gaat van samengestelde (en aangrenzende) konsonanten. Kennelijk weegt de winst aan verstaanbaarheid door een grotere segmentale perfeetie (minder omissies) in dit onderzoek op tegen het verlies dat het gevolg is van foutieve accentuering. De overige suprasegmentale kategorieën vertonen een dergelijk verband niet; deze hebben een - gering - negatief effect op de verstaan. baarheid.
2.3.
DISCUSSIE
Konsonantfouten bleken de verstaanbaarheid sterker negatief te be invloeden dan fouten in klinkers. Suprasegmentale fouten waren in dit onderzoek relatief minder belangrijk;
een gedeelte ervàn, de accentfouten. correleerde positief met
de verstaanbaarheid. Het absolute niveau van de multiple correlatie is aan de lage kant : na toevoeging van 12 predictaren is deze 0.51, hetgeen betekent dat slechts 25 % van de variantie in de verstaanbaarheid is verklaard. Correlaties ver-
170.
meld in de literatuur bereiken waarden van O.BO, hetgeen overeenkomt met 64 % verklaarde variantie, Voor dit verschil zijn twee oorzaken aan te geven. De belangrijkste is wellicht dat de spreiding in verstaanbaarheid in het huidige materiaal gering was. In de literatuur vermelde onderzoeken betroffen meestal een
zeer
heterogene
groep sprekers, variërend
van licht
slechthorend
(gehoorverlies
van 20 tot 40 dB) tot doof (> 90 dB gehoorverlies) ; in sommige onderzoeken werden zelfs goed horende sprekers betrokken. De tien sprekers in het onderhavige onderzoek
waren allen volledig doof en vertoonden
derhalve minder variatie
in spreekvaardigheid. (Uit de onderzoeken van Markides (1970) en Levitt, Smith & Stormberg (1976) bleek er tot een gehoorverlies van 90 dB een verband te bestaan tussen mate van gehoorgestoordheid en verstaanbaarheid; boven de 90 dB kon een dergelijk verband niet worden gevonden.) een tweede belangrijke oorzaak van de lage (multiple) correlaties is de relatief lage betrouwbaarheid van de predictoren. De inventarisatie van fouten is verricht door luisteraars die hierin niet waren getraind. Een verminderde betrouwbaar-
heid van de predictor-variabelen gaat ten koste van de correlaties met de afhankelijke variabele, de verstaanbaarheid.
3.
VERGELIJKING
MET LITERATUUR
De resultaten van het onderhavige onderzoek stemmen in hoge mate overeen met gegevens uit de literatuur. Algemeen wordt gevonden dat konsonantfouten belangrijker Zijn dan klinkerfouten. Ook binnen deze hoofdkategorieën komt het relatieve belang van de onderscheiden typen fouten grotendeels overeen. Alleen suprasegmentale fouten kwamen in dit onderzoek als minder belangrijk naar voren dan in de literatuur. Konsonantfouton
De belangrijkste fout, konsonant omissies (F71, was ook bij McGarr & Osberger (197BI het meest frekwent. Hudgins & Numbers (1942) rapporteerden een correlatie van r = ~ 0.56 tussen omissies van beginkonsonanten en verstaanbaarheid. Uit onderzoek van Levitt & Smith (1972), Smith (1975) en Levitt, Smith & Storm berg (1976) bleek dat vooral centraal en achter in de mond gearticuleerde konsonanten vaak worden weggelaten. De kategorie fouten in samengestelde konsonanten (F6), kwam bij Hudgins & Numbers (1942) op de derde plaats; het belang van deze fout bleek uit de hoge correlatie van r = - 0.44 met verstaanbaarheid. In latere studies werden fouten in samengestelde konsonanten niet als aparte kategorie behandeld. Weglating van één der kO,mponentenwerd veelal ingedeeld bij konsonantomissies en opsplitsing bij de suprasegmentale fouten.
171.
Konsonantsubstituties (F5) betroffen vooral de stemhebbendheid van plofklanken en frikatieven. Hudgins & Numbers (1942). Markides (1970), Nober (1967) en McGarr & Osberger (1978) vonden dat met name de stemhebbende plofklanken (fbI, Idl, Igll en frikatieven (I'tII, lvI, Izll frekwent worden vervangen door hun stemloze tegenhanger (resp. Ipl, Itl, Ikl en 161,Ifl, Isll. Calvert (1961) en Monsen (1976, 1978) rapporteerden dat deze verwarringen vooral te wijten zijn aan temporele afwijkingen. Horende sprekers produceren stemloze klanken in vergelijking tot stemhebbende 'anger en de voorafgaande klinker korter; dove sprekers houden zich in het algemeen niet aan dit onderscheid. Overige konsanantsubstituties betreffen vooral de manier van articulatie (lml -> Ipl, /bI ; Isl -> IstI) en veel minder vaak de plaats van articulatie (Levin & Smith, 1972). Klinkarfouten De belangrijkste klinkerfout was substitutie (F8). Dit was ook bij Hudgins & Numbers (1942) en Markides (1970) het geval. Levin & Smith (1972) vonden vooral verwarring op de dimensie gespannen-ongespannen (tense-Iax, zoals le/ vs. 1£1, lol vs. IJl, lal vs. I a I (Cohen, Ebeling, Fokkema & van Holk, 1972H. De tweede klinkerfout, vertweeklanking (Fl0), wordt veroorzaakt door buitensporige verlenging in combinatie met een geleidelijk verloop in articulat~rische configuratie (2). In het onderzoek van Hudgins & Numbers (19421 was dit de minst frekwente klinkerfout (8 % ) die echter toch een correlatie vertoonde van r = - 0.22 met verstaanbaarheid: Daarentegen wordt de omgekeerde fout, tweeklank wordt klinker (Fll I, door vrijwel alle auteurs gerapporteerd. Vaak worden tweeklanken opgesplitst in twee losse klinkers (Markides, 1970). In het huidige onderzoek kwam deze kategorie op de laatste plaats. Algemeen wordt in de literatuur een neiging tot neutralisatie gevonden (kategorie F9). In het .onderzoek van Hudgins & Numbers (1942) vertoonde deze fout een correlatie van r = • 0.38 met verstaanbaarheid. Neutralisatie is vooral te wij.ten aan een te geringe variatie in de tweede formant (Handzei, 1956). In een trainingsprogramma kon hierin een aanzienlijke verbetering worden aangebracht (Monsen & Shaughnessey, 11178). Suprasegmentele fouten Het inventariseren
en transcriberen
op het gehoor van suprasegmentale
eigen-
schappen van spraak levert ,veel meer problemen op dan van segmentale. Zo ver-
(2) Verloop van articulatorische positie tijdens de produktie van "zuivere" klinkers is ook bij horende sprekers niet ongewoon (Pols, 1977), 8ij welke klinkers dit plaats vindt en in welke mate is sterk afhankelijk van het dialect dat men spreekt (Vieregge, persoonlijke communicatie).
172.
eist het een sterk analytisch vermogen bij de luisteraar om toonhoogtebewegingen waar te nemen onafhankelijk van accenten. Het ontbreken van een betrouwbaar transcriptie-systeem voor prosodische kenmerken heeft veel onderzoekers
ertoe gebracht foutenkategorieën te hanteren die zijn gebaseerd op subjectieve indrukken van globale kenmerken. Desondanks komen suprasegmentale fouten als even belangrijk naar voren als konsonantfouten (Hudgins & Numbers, 1942 ; Smith, 1975 ; McGarr & Osberger, 19781. Afwijkingen in dovenspraak hebben betrekking op duur en intonatie. Doven spreken langzamer dan horende sprekers (Gold, 1980) en produceren ook rela. tieve duurfouten, met name in klinkers en nasalen (Mansen, 1974) en frikatieven
en plofklanken (Calvert, 1961). Veelal worden onbeklemtoonde lettergrepen te lang uitgesproken en worden pauzes toegevoegd, vaak binnen woorden (Ando & Canter, 1969). De zogenaamde syllabische spraak die hiervan het gevolg is, is zeer nadelig voor de verstaanbaarheid (Levitt, Smith & Stormberg, 1976). Verder weten doven in het algemeen geen gericht gebruik te maken van toonhoogteva. riaties als middel om accent te verlenen (Sussman & Hernandez, 1970). Zeer karakteristiek voor dovenspraak is te hoge (Calvert, 1961 ; Smith, 1975) en monotone (Hudgins & Numbers, 1942; Levitt, Smith & Stormberg, 1976) stem. geving. Enkele onderzoekers vinden dat doven soms jUist te grote toonhoogtevariaties pr.oduceren, waardoor ten onrechte accenten worden verleend (Parkhurst
& Levitt, 1978). In het onderhavige onderzoek waren de suprasegmentale kategorieën pauze- (Fl) en duurfouten (F4) en "verbindingen" (F2) relatief onbelangrijk. Accentfouten (F3) was wel sterk gecorreleerd met verstaanbaarheid, maar tegen de verwachting in was de correlatie positief. Terwijl in de literatuur syllabische spraak als
nadelig voor de verstaanbaarheid wordt beschouwd (zie boven), is het kennelijk ook mogelijk dat door de grotere nadruk die wordt gelegd op de afzonderlijke lettergrepen het aantal konsonantomissies afneemt en daardoor de spraak jUist beter verstaanbaar wordt. Voor dit verschil in resultaten Zijn meerdere verklaringen te geven. In de eerste plaats is er een verschil in taal: gegevensuit de literatuur Zijn hoofdzakelijk gebaseerd op Engels en Amerikaans onderzoek. Het is niet vanzelfsprekend dat een
bepaald type fout in het Nederlands hetzelfde effekt heeft op de verstaanbaarheid als in het Engels. In de tweede plaats is er ook een verschil in opvang en be-
geleiding van de dove kinderen. De kinderen in dit onderzoek hebben vanaf zeer jeugdige leeftijd een speciale opleiding genoten; bovendien zijn ze opgevoed volgens de orale methode, zodat de spreekvaardigheid relatief sterk is benadrukt.
(Uit de hoge verstaanbaarheidsscores bleek al dat we te maken hadden met een groep relatief goede sprekers.) Dit verschil in opleiding kan ten grondslag liggen
173.
aan de gevonden verschillen in relatieve frekwentie en belang van de onderscheiden typen fouten. Beide verklaringen, het verschil in taal en het verschil in Ol>" voeding, onderstrepen het belang van onderzoek naar de spreekvaardigheid van Nederlandse doven.
4. CONCLUSIE Een vergelijking van gegevens uit de literatuur met die van het onderhavige onderzoek laten een interessante interpretatie toe. Het lijkt erop dat het belangrijkste probleem voor doven niet zozeer is welke articulatorische bewegingen moeten worden uitgevoerd - welke spieren moeten worden aangespannenom een bepaalde klank te produceren - maar dat het grootste probleem schuilt in de kracht en duur van de spieraanspar,mingenen ook de onderlinge temporele afstemming. Veel.van de meest frekwente suprasegmentale en segmentale fouten Zijn op deze manier te interpreteren. Suprasegmentalefouten hebben heel direkt te maken met kracht en timing: spreeksnelheid, waaronder de snelheid van arti. culatorische overgangen, is vooral een kwestie van timing; toonhoogte, toonhoogte-variaties en intensiteit zijn met name gerelateerd aan de spanning in de stembanden en de kracht in de longen - de subglottale druk. Maar niet alleen de suprasegmentale,ook een groot deel van de segmentalefouten kan worden opgevat als kracht- en duurfouten. Zo hebben we bij de konsonant-substituties gezien dat fouten in de plaats van articulatie relatief weinig voorkomen ; het meest frekwent zijn fouten in stemhebbendheid en manier van articulatie. Deze zijn vooral afhankelijk van de kracht en de duur van de articulatie. De tweede vaak voorkomende konsonantfout iskonsonant-omissie. Hudgins & Numbers (1942) en Levit!, Smith & Storm berg (1976) schreven dit gedeeltelijk toe aan gebrek aan kracht van de articulatie. Deze veronderstelling lijkt te worden bevestigd door een gedetailleerde analyse van het onderhavige materiaal : van een deel van de konsonanten, die volgensde fouten-inventarisatie niet waren uitgesproken, bleek in het akoestischsignaalwel iets.terug te vinden; de articulatie van deze konsonanten was kennelijk te kort of te zwak om door de luisteraars te worden waargenomen. Dit betreft zowel geïsoleerde konsonanten als ook konsonanten in konsonantgroepen. Tenslotte, ook de klinkerfouten Zijn voor een deel terug te voeren op afwijkingen in spierspanning en duur. De fout "klinker wordt tweeklank" is grotendeels het gevolg van te lang aanhouden van de klinker in combinatie met een geleidelijk verloop in articulatorische configuratie. Het voorafgaande suggereert dat doven in het bijzonder problemen ondervinden met die segmentaleen supraseg.mentale aspecten, die voor een correcte realisatie in belangrijke mate afhankelijk Zijn van kracht van de articulatie, de duur en de onderlinge temporele afstemming. 174.
L1TERATUU
R.RE FER ENTI ES
Ando, K. & Center, G.J. A study of syllabic stress in some English words as produced bV desf end normally hearing speakers, Language and Speech, 12,247-265,1969. Calvert, D.R. Some Acoustic Characteristics of the Speech of Profoundly Dea-., Ph. D. Dissertation, Stanford University. 1961. Cohen, A" Ebeling, C.L., Fokkema. K. & Haik, A.G.F. van Fonologie van het Nederlands en het Fries, Den Haag: Martinus Nijhoff,
1972.
Eggermont, J.P.M. De klankfrequenties in het hedendaagse gesproken Nederlands. De Nieuwe r88/g/ds, 49, 221-223, 1955. Gold, T. Speech Production in Hearing-Impaired Children Journalof Communlcatlon D/sorden, 13.397-418,1980. Handzei, L. Acoustic Analysis ofVowels in Desf Children, by Means of the "Visible Speech" Apparatus, FaNs Phoniatr., 8, 237.246, 1956.
Hudgins, e.v. & Numbers, F.C. An investigation of the intelligibility of the speech of the deaf, Genetic Prychology Monographs, 25,289-392,1942. Koopmans - van Beinum, F .J. Vowel Contrast Reduction. An acoustic and perceptual study of Dutch vowels in various speech conditions, Dissertatie Universiteit van Amsterdam, 1980. Levin, H. & Smith, R. Errors of articulation in the speech of profoundly hearing-impeired children, Joumal of the Acoustical Society of America, 51,102 (AL 1972. Levitt, H., Smith, C.R. & Stormberg, H. Acoustical, erticuletory end perceptual characteristics of the speech of deaf children, In : Fant, G. (ed.) Proceedinf/8 of the speech communÎcatÎon seminar, New Vork : Willey, 1976. Mec Garr, N.S. & Osberger, M.J. Pitch deviancy end intetligibility of deaf speakers, Journsl of Commun;cation Di$Orders, 11,237-247,1978. Markides, A. The speech of deaf and partially-hearing children with speciel reference to factors affecting intelligibllity, British JournsI of Disorde" of Communicetion. 5. 126-140, 1970. Mansen, R.B. Durational Aspects of Vowel Production in the Speech of Oeaf Children, Journsl of Speech snd Hearing Research, 17, 1974. Mansen, A.B. The production of English stop consonants in tha speech of deaf children, Journalof Phonetics, 4, 29-41, 1976. Mansen, R.B. Toward measuring how weil hearing-impaired children speek. Journal of Speech end Hearing Research, 21, 197-219, 1978. Mansen, R.B. & Shaughnessy. D. Improvemant of vowal articulation of daaf children, . Journalof Communication Disorders, 1.1,417-424, 1978. Nie, N.H., Huil, e.H., Jenkins, J.G., Steinbrenner, K. & Bent, D.H. SPSS Statistica I Package for me Sacial Sciences, New Vork : McGraw-Hill Book Company, 1975. Parkhurst, B.G. & Levin, H. The effect of selected prOsodie errors on the intelligibilitY of deaf speech, Journal of Communication O;sorders, ", 249-256, 1978. Pols, L.C.W. Spectrel Anelysis and Identification of Dutch Vowels in Monosyllabic Words Dissertatie V.U. Amsterdam, Academische Pers B.V., 1977. Smith, C.A. Residual hearing and speech production in deaf children, Doctoral Dissertation, City University of New Vork, 1972. Smith, C.A. Residual hearing and speech production in deaf children, Journsl of Speech and Hearing Resef9ch, 18, 795-811, 1975. Sussmen, H. & Hernandez, M. A spectographic analysis of me suprasegmental aspects of the speech of hearing-impaired adolescents, Audiology end Ha8ring Education, 5, 12-16, 1979. Uden, A. van A world of language for deafchildren, Rotterdam Unlversity Press, 1970. Uden, A. van Dove kinderen leren spreken, Dissertatie Katholieke Universiteit Nijmegen, 1974. Uit den Boogaart, P.C. Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands, Utrecht: Oosthoek, Scheltema & Fokkema, 1975.
Correspondentie-adres: Psychologisch Laboratorium,
Montessorilaan 3, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen.
175.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1983 (131-3
PROEVE TOT HET OPSTELLEN VAN EEN FONETISCH-FONOLOGISCH ONDERZOEK VAN HET KLANKGEBRUIK
Rita David, gegradueerde in de logopedie Rudi Verfaillie, gegradueerde in de logopedie
INLEIDING De recente ontwikkelingen in de linguïstische studie hebben ertoe geleid de klankontwikkeling evenwaardig aan de syntactische, morfologische en lexicale ontwikkeling, als onderdeel van de totale taalontwikkeling, te beschouwen. Men spreekt in dit verband ook van de "fonologische ontwikkeling". Via de studie van de nonmale spraak ontwikkeling werden de stadia binnen het normaal verloop van de fonologische ontwikkeling, met hun kenmerkende eigenschappen en processen, vastgesteld. Anderzijds leverde de studie van de gestoorde fonologische ontwikkeling die kenmerken en processen op waarin het gestoorde zich onderscheidt van het nonmale. Een uitgebreide uiteenzetting van deze vaststellingen, hoe interessant ook, past nÎet binnen de opzet van dit artikel. Toch willen wij in het kort aangeven waarop de onderzoekers zich binnen de theoretische studie van de fonologische ontwik.
keling vooral toespitsen, met als doel fonologisch werkzaam systeem, op te lack en Rees 1972 ; Grunwell 1975 ; 1981) a. de perceptie: hiermee wordt de
de systematiek in de spraak, d.L het eigen sporen. (Hartley 1966; Weber 1970; PolIngram 1978 ; Singh, Hayden en Toombs Iinguistische perceptie bedoeld d.w.z. het
waarnemen van een klankcombinatie als verwijzend naar een objekt.
b.
de fonetische inventaris: d.i. een inventaris van die klanken die het kind kan produceren en de posities waarin dit gebeurt. Dit sluit niet noodzakelijk in dat het kind die klanken ook consequent "gebruikt".
c.
de fonologische inventaris: d.L een inventaris van die klanken die het kind als foneem gebruikt d.w.z. als contrasterend element binnen zijn spraak. en de posities waarin deze fonemen voorkomen.
176.
d. e.
f. g.
de fonotaktische structuur: d.L de samenvoeging van verschillende klanken tot syllaben en hun opeenvolgingen. fonologische processen : dit zijn simplificerende of vereenvoudigende proèessen die hele klassen klanken aantasten en die tot doel hebben de volwassen produkties aan te passen zodat ze gerealiseerd kunnen worden binnen het eigen fonologisch systeem. de distinktieve kenmerken : de fonemen worden nog verder geanalyseerd naar hun samenstellende distinktieve kenmerken. het verband van fonologische stoornissen met andere taalstoornissen.
Parallel met de syntactische, morfologische en lexicale stoornissen in het taalgebruik, moeten ook voor de fonologische stoornissen de specifieke diagnose. en therapiemogelijkheden ontwikkeld en op. punt gesteld worden. De eerste stap bestaat in het ontwerpen van een onderzoek dat klinisch bruikbaar is en diagnostisch een effektleve waarde heeft. Binnen deze gedachtengang was het onze opzet een eerste ontwerp van een dergelijk onderzoek op te stellen, toe te passen en te evalueren. Het opgestelde onderzoek richt zich voornamelijk op ernstige stoornissen in het klankgebruik. Het is echter ook hanteerbaar voor de analyse van matig en licht gestoord klankgebruik. waarbij de onderzoeker de afname - en analyseonderdelen desgewenst kan beperken. Daar een belangrijk deel van de fonologische ontwikkeling zich voltrekt vóór de leeftijd van 4 jaar, werd als basisniveau voor het onderzoek het kleuterniveau genomen. Naar inhoud is het onderzoek zowel op fonetische als op fonologische analyse gericht. De fonetische analyse biedt mogelijkheden tot inzicht in het zuiver articulatorische aspekt. De fonologische analysedoelstellingen bestaan uit een combinatie van een inventaris van de aanwezige fonologische processen en een analyse van de distinktieve kenmerken.
SAMENSTELLING ,.
VAN HET ONDERZOEK
ALGEMEEN PLAN EN ALGEMENE GEGEVENS
Vooraleer de concrete uitwerking van het onderzoek en zijn onderdelen aan te geven, willen wij als referentiekader het algemeen plan weergeven dat wij na een theoretische studie opgesteld hadden. Het onderzoek benadert de klankontwikkeling punten:
vanuit drie verschillende stand-
177.
het klankgebruik in niet-linguïstische context: de klanken worden geïsoleerd en in initiale, mediale en finale positie in nonsenssyllaben onderzocht. het klankgebruik in produktie en imitatie van betekenisvolle woorden. het i
2. BESPREKING VAN DE VERSCHILLENDE ONDERDELEN 2.1. /M/TA TIE /N N/ET-L/NGU/STISCHE
CONTEXT
De imitatie van klanken in niet-linguïstische Context stelt de fonetische kennis van het kind duidelijk. Vanuit deze imitatie kan de discrepantie tussen welke klanken het kind effektief kan produceren en wat het in zijn gebonden spraak ervan maakt, het zuiverst aan bod komen. Dit onderdeel bevat het onderzoek van gersoleerde klinkers en medeklinkers en 'iJan nonsenssyllaben. Dele laatste benaderen reeds de reële betekenisvolle taaL Toch heeft het fonetisch kunnen nog de bovenhand op de fonologische invloed. 2.1.1.
De klinkers
• auditief
visueel
(gelaat)
visueel
( spiegel)
178.
"
I
,
"
,
0
•
I
•
~
"
>
SAMENSTELLING: De klinkers werden gerangschikt volgens de klinkerdriehoek klinkers vooraan. Daar de tweeklanken
met de drie hoofd.
moeilijk te vormen zijn en in therapie pas
laat aan bod komen, werden ze niet in het onderzoek opgenomen. Bovendien bestaan er nog meningsverschillen over het al dan niet monofonemisch zijn van de tweeklanken en komen ze in het Nederlands qua frequentie. niet zo sterk aan
bod. AFNAMEPROCEDURE : Om de imitatiebereidheid
te stimuleren en het kind voor te bereiden op de eigen-
lijke',opdracht, wordt met behulp van een prent van een koe, hond en kat het nabootsen van geluiden op gang gebracht. Daarna worden de klinkers aangeboden volgens 3 vormen van imitatie die in moeilijkheidsgraad * het imiteren zuiver op het gehoor (auditief)
dalen:
* het imiteren met behulp van het mondbeeld van de onderzoeker (visueelgelaat) • het imiteren met behulp van de spiegel waarbij zowel visuele feedback van het mondbeeld van de onderzoeker als van het eigen mondbeeld optreedt (visueel-spiegel). Eenzelfde stimulus wordt ten hoogste 2 maal aangeboden volgens een bepaalde imitatievorm. Wanneer de imitatie van de klank dan nog niet correct is, gaat men
over tot de volgende imitatievorm voor diezelfde klank. TRANSCRIPTIE: De resultaten van de imitatie worden als volgt in het schema weergegeven: wanneer een klank correct geimiteerd wordt, wordt het hokje opengelaten wanneer een klank door een andere kla~k vervangen wodt, of foutief ge. vormd wordt, wordt de vervangende produktie in het hokje weergegeven in
* *
fonetisch schrift *
wanneer het kind na de 2 aanbiedingen van eenzelfde stimulus nog geen
reactie geeft, wordt het 0-teken ingevuld. INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN Via dit onderdeel kunnen fonetische stoornissen zoals het niet onderscheidend kunnen produceren van alle vocalen, aan bod komen. Indien dit in matige of ernstige mate voorkomt, kan dit verwijzen naar tekorten in de articulomotoriek, de auditieve klankperceptie en/of de audio-articulomotorische coördinatie, of naar een zeer ernstige, reeds basaal gestoorde taalontwikkeling. Bijkomend
onderzoek naar de gehoorsfunctie, naar het spraakorganische, het neurologische enz. kan bij ernstig uitvallen op dit onderdeel, aangewezen zijn.
179.
2.1.2. Medeklinkers p auditief
visueel (gelaat) ,'visueel I... (spiegel)
SAMENSTELLING: De medeklinkerfonemen werden gerangschikt volgens hun plaatskenmerken van voor naar achter. AFNAMEPROCEDURE : idem als voor de klinkers TRANSCRIPTIE:
idem als voor de klinkers
INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN: Evenals voor de vOcalen biedt de imitatie van geïsoleerde consonanten de mogelijkheid fonetische stoornissen op te sporen. Wanneer in dit onderdeel correct ge. vormde klanken echter foutief gevormd worden op woordniveau enlof in de gebonden spraak ,wijst dit op een nog niet tot stand gekomen stabiele fonologische integratie van deze fonetisch gekende klanken; ze zijn nog onde~hevig aan fonologische processen.aan de invloed van de fonetische context enlof de fonotaktische structuur. Door vergelijking van de resultaten bekomen bij auditieve en visuele aanbieding, kan blijken in hoeverre het kind de vaardigheid van het audio-articulomotorisch omzetten beheerst. Naar therapie toe kan men gebruik maken van die imitatie-
vorm die de beste resultaten geeft en evolueren naar een moeilijker vorm.
-,
2.1.3. Lettergrepen Consonant
a
180.
~ Vocaal
Vocaal • Consonant m P
i
_
J
b
!X
a
X
:x
t
d
,
r •
n
!XI X IX X
IX
~
v
!
1
r
,
~ 1- ~
"
X Xl
IX
X : :x
><
IX
X
IX X
iX
I IX
IX
i IX X
j
J
xl XJ
Consonent - Vocaal - Consonant • Vocaal - Consonant pa-:;em
lienen
ze:-el
sallig
koffig
tomer
gipper
ressen
lIJuddel
voekei.
SAMENSTELLING: Voor de _initiale.en_ finale imitatie-van
medeklinkers worden
CV.-en VC-syllabe--
structuren gebruikt, bestaande uit de te onderzoeken consonanten gecombineerd met de 3 hoofdklinkers.
Daardoor kan eventueel de invloed van de beide leden
van de syllabe op elkaar, nagegaan worden.
Voor de mediale consonanten werd een selektie gemaakt omdat het aantal combinatiemogelijkheden
te groot is. In de woordenlijst
van Kohnstamm
en De Vries
werden de meest voorkomende combinaties van klinkers in de CVCVC structuren opgezocht en met behulp daarvan werden een beperkt aantal nonsenswoorden samengesteld. Er werd rekening gehouden met de taalrealiteit door niet de zeldzaam voorkomende VCV-structuur, maarwel de CVCVC-structuurte nemen. Bij de samenstelling van de syllabestructuren werden de regels voor de foneemdistributie voor het Nederlands gerespecteerd. Ook zeldzame combinaties wer. den geëlimineerd. AFNAMEPROCEDURE
:
De verschillende lettergrepen.worden ter. imitatie aangeboden. TRANSCRIPTIE:
idem als voor klinkers en medeklinkers.
181.
De produkties van de CVCVC-syllabestructuren fonetisch schrift.
worden volledig genoteerd in
INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN: Bij de imitatie van lettergrepen spelen fonetische context en fonotaktische struc. tuur een rol. Bijgevolg moet hun invloed op de klankvorming nagegaan worden. Indien deze invloed hier reeds merkbaar is, moet dit zeker aanleiding geven tot het' opsporen van gelijkaardige verschijnselen bij de imitatie - produktie in linguïstische context. In dit onderdeel krijgt men ook een indruk van wat het kind met de fonotak. tische structuren als dusdanig, doet.
2.2.
PRODUKTIE/IMITA
2.2.1.
Samenstelling, afnameprocedure, transcriptie en overschrijving
22.1.1.
TIE IN LlNGUISTISCHE
CONTEXT
Medeklinkers
SAMENSTELLING: Uit de woordenlijst van Kohnstamm - De Vries werd een woordenlijst samenge-
steld van 21 B woorden, rekening houdend met de volgende elementen: .. er werd zoveel mogelijk naar zelfstandige naamwoorden gestreefd omdat deze categorie woorden zich in de taalontwikkeling het eerst ontwikkelt.
Bovendien kunnen deze woorden ook het gemakkelijkst met afbeeldingen weergegeven worden . .. de .woorden moesten zoveel mogelijk monomorfematisch en monosyllabisch zijn om de invloed van andere linguistischefactoren te minimalise~
ren. •
om aan het basisniveau van het onderzoek te voldoen moesten de te benoemen woorden tot de actieve woordenschat van de kleuter behoren.
We probeerden dit te bereiken door enkel die woorden te selekteren die bij 90 % of meer van de Belgische kleuterpopulatie passief gekend Zijn. Voor de verschillende consonanten in elke mogelijke positie (initiaal, mediaal,
finaal) werden 5 woorden uitgezocht.
De ontlokking van eenzelfde klank in
meerdere woorden en in meerdere posities is nodig om de werkzaamheid van de fonologische processen na te kunnen gaan en om een analyse van de distinktieve kenmerken mogelijk te kunnen maken. Onderzoek in meerdere woorden biedt ook meer objektieve transcriptiemogelijkheden. Om een complexe fonetische context te vermijden werden geen medeklinkerver.
182.
Stimuluscontext
o
2
spontane
respons
op prent
respons
via invulzin
respons
via vertraagde
Imitati:
met prent imitatie
j:roductie
Stimulus context
-
Passieve kennis
1. bier 1 • peper
1. doos 3. fiets 4. gang 4. hoed 6. jas
2. keel 6 •. lip 1. midden 4. mier 5. naam 1. poes 3. koffie
'-
riem .
3. som 0
banaal'"
2. tuin
I
12. vis ? gewei
I
? weç ,3. zon 4.
sjaal
1. bed 1. dak
,
6.molen
I
183.
bindingen ingeschakeld. De eenvoudigstesyllabestructuren werden nagestreefd.
Contextuele
variatie
nl. CVC en CVCVC
werd bekomen door combinaties van
de medeklinkers met verschillende vocalen te zoeken. AFNAMEPROCEDURE : De ontlokking van dit onderdeel gebeurt zowel via imitatie als produktie. Bij de imitatie wordt een volwassen model van een woord aangeboden dat dan gefilterd wordt door het eigen systeem van het kind. Bij de produktie treedt er echter een primaire werking van het fonologisch systeem van het kind op. Voor de produktie werden 3 ontlokkingsmethodes ontwikkeld zodat bij het niet slagen via de ene methode er een alternatieve ontlokkingsmogelijkheid bestaat. De methodes, in daiende lijn van moeilijkheidsgraad, zijn: * het direkt spontaan benoemen * het gebruik van fnvulzinnen : er wordt een zin aangeboden waarin het in te vullen woord het te ontlokken woord is • het gebruik van vertraagde imitatie: men benoemt zelf het te ontlokken woord waarna men een invulzin aanbiedt waarin het kind datzelfde
woord moet invullen. Er treedt een brekend effekt op door de tussenliggende zin. Er werden prentvoorstellingen gemaakt van de te ontlokken woorden op hard karton van 21 x 14,5 cm in wit.zwart.
Voor elk woord werden ook 2 invulzinnen
en een zin voor vertraagde imitatie opgesteld. De afnamevolgorde voor de produktie is zodanig dat eenzelfde klank in eenzelf. de positie geen 2 maal na elkaar onderzocht wordt en dat woorden die moeilijker ontlokt
kunnen worden, niet na elkaar volgen.
De afname van de imitatie komt na, maar niet onmiddellijk na, de produktie van het woord. Dezelfde afnamevolgorde als voor de produktie wordt gebruikt. Aansluitend op de produktie en imitatie van de woorden worden deze op hun passieve kennis onderzocht. De woordkennis kan de'produktie immers beihvloeden: een kind met een gestoord fonologisch klankbewustzijn zal, met vrij grote
zekerheid, betere resultaten behalen bij gekende woorden dan bij niet gekende woorden,
en dit zowel voor de produktie
als voor de imitatie.
Bijeen
niet ge-
stoorde fonologische ontwikkeling zal dit onderscheid minder duidelijk zijn. Te familiaire
woorden, echter, kunnen leiden tot een globaal imiteren of produceren
waardoor het fonologisch klankbewustzijn uitgeschakeld wordt. De afname van de passieve kennis gebeurt met behulp van bladen waarop 4 pren-
ten afgedrukt staan.
184.
TRANSCRIPTIE: De resultaten van de produktie en imitatie worden in fonetisch schrift weergegeven. De ontlokkingsmethode die voor de produktie gebruikt werd. wordt in de kolom "stimuluscontext" aangeduid. Dit gebeurt d.m.v. een 0 wanneer het woord spontaan geuit werd, een 1 wanneer een invulzin gebruikt werd en een 2 wanneer vertraagde imitatie nodig was. De woorden die passief gekend waren worden met een -.
+ aangeduid, de andere met
OVERSCHRIJVING EN RANGSCHIKKING VAN DE GEGEVENS:
Explosieven
I
b
,,
I
I
I,
bier
I
boer
I
bum
I i
bee ...
bO'
I
Il:Ieubel
!
I tabek
I
,,
! poes 1 peel
i poot
I
,,
i pen
I I I
: put
1
I i I
i
I I I' ,I
I
I
DD~P
hoop I sap
I I i
i
i
i
lip
I
!
oGllier
I
lepel
I
I I
peper
I
lIep
eppel tapijt
I dief
,
I doek
I
,
i doos
I
: del.:;
I deur
i
I moeder
I
veder
I
1I!Idclllr
,
midden
I
pudding
I
I I I I I
I I
185.
Vooraleer tot een analyse over te gaan, worden de bekomen gegevensop een overzichtelijke manier overgeschreven en gerangschikt. Alle gegevens die op de transcriptiebladen voorkwamen, worden overgeschrevenmaar dan zodanig dat de onderzochte woorden gerangschikt zijn volgens de onderzochte klanken in hun verschillende posities. De klanken zelf worden gerangschikt volgens hun wijzekenmerken. Dus eerst komen 13l1ewoorden die explosieven onderzoeken, dan deze voor de spiranten, de nasalen, de liquidae en tenslotte de halfvocalen. De imitatie- en produktieresultaten worden van een + of - voorzien naargelangde onderzochte klank correct of incorrect was. een fonetisch vervormde produktie waarbij het bedoelde foneem echter nog duidelijk herkenbaar is en nog in contrast staat met alle andere fonemen, wordt als correct beschouwd. 2.2. 1.2.
Medeklinkerverbindingen Imitetie
,.
Stimulul5 l:o,.teld
Produl:tie
smeer
2. febriek
,.
1. b,N<
,.
,.
snosp soldaat
1. 1II1!rl!l
,.
spin ieilboot
,.
etoel
S.
zilver
1. !emp
..
hok.
2. pIest 1. kampeer
2. naeld 2. pr1jB 1. iondsQ
"
hele>
,.
penseel
,.
2. trap
I
I
hoofd
2. klok
.. ,'.
1. winkel
~lf ~h.s
!'. mantel I'. dorp j2.
15. 5 ,
,.
kreen tuinstoel korf bloem gordijn
2. lIIo1k 2. broek
186.
•
fornuifl
I
,, I I
i
_
PesfliBve kennil5
SAMENSTELLING: Voor de medeklinkerverbindingen
werd een woordenlijst
samengesteld van 148
woorden. De selektie ervan gebeurde als volgt : .. er werd rekening gehouden met dezelfde elementen die vermeld werden bij de medeklinkers .. de fonotaktische woordstructuren waarnaar gestreefd werd, zijn CCVC, CVCC en CVCCVC
* de medeklinkerverbindingen waarvoor in die bepaalde positie geen 2 items ter beschikking waren, wèrden geëlimineerd .. uitgezonderd meerledige medeklinkerverbindingen. AFNAMEPROCEDURE TRANSCRIPTIE:
voor de
: idem als voor de medeklinkers
idem als voor de medeklinkers
OVERSCHRIJVING
EN RANGSCHIKKING
VAN
DE GEGEVENS:
idem als
voor de medeklinkers 2.2.1.3.
Verhaal
187.
SAMENSTELLING : Uit de reeks "Le Boeuf" werden 3 vierdelige verhaaltjes uitgezocht waarvoor een eenvoudige tekst opgesteld werd. Voor het eerste verhaal is deze tekst specifiek gericht op het onderzoek van medeklinkers, voor het tweede verhaal op medeklinkerverbindingen en voor het derde verhaal op allebei. Uit elk verhaaltje werden een aantal kernwoorden
gehaald waarvan gedacht
werd dat het kind deze voor de reconstructie van het verhaal zou moeten gebruiken. Deze woorden werden voor de latere analyse gebruikt. Op die wijze is er een
vaste controlemogelijkheid. ÄFNAMEPROCEDURE : Eén van de 3 logische verhaaltjes wordt aangeboden. De keuze is afhankelijk van de indruk die meli reeds van de spraak heeft opgedaan: zijn de medeklinkers het ergst gestoord,
dan neemt men het eerste verhaal, zijn het de medeklinkerverbin-
dingen, dan biedt men het tweede verhaal aan, zijn ze allebei ongeveer in dezelf. de mate gestoord, dan neemt men het derde verhaal.
De onderzoeker vertelt het verhaal voor volgens de vooropgestelde tekst en het kind vertelt het na, dit met behUlp van de prenten.
lBB.
TRANSCRIPTIE : De resultaten van het verhaal worden volledig in fonetisch schrift weergegeven. Ook de volwassen woorden die het kind poogde te vormen, worden genoteerd. Onder het vOlledige verhaal worden de kernwoorden nog eens overgeschreven. Het verhaal dat gebruikt werd, wordt vermeld door I, 2 of 3 te omcirkelen. 2.2.2.
Analyse. interpretatieve en diagnostische mogelijkheden
Wet betreft de analysemogelijkheden voor de imitatie/produktie in linguïstische context onderscheiden we het samenstellen van een fonetische inventaris, het opsporen van fonologische processen, een analyse van de distinktieve kenmerken en het nagaan van het verband tussen de passieve kennis, imitatie realisatie en n iet-i m itatierealisatie. 2.2.2. 1.
Fonetische inventaris
Zoals in de inleiding reeds vermeld werd, bevat de fonetische inventaris die klanken die het kind kan produceren en de posities waarin dit gebeurt. De onderzochte klanken en klankverbindingen werden in een schema gerangschikt volgens de hypothetische leeftijden waarop zij in de normale ontwikkeling voorkomen. (Wellman, Case, Mengerten Bradbury (1931); Poole(1934) ; Templin ; Sander (19611, Olmsted (1971) ; Peddemors-Boon, S.J. Van der Meulen, De Vries (1973)) Enkel voor een aantal medeklinkerverbindingen waarvoor geen leeftijdsnormen beschikbaar waren, werd een rangschikking opgesteld volgens de horizontale plaatskenmerken van het eerste lid. Indien voor het onderzoek van de consonanten 80 % (4 op 5) correcte vorming wordt bereikt, wordt deze klank als fonetisch gekend beschouwd. Voor de consonantverbindingen moet de score 2 op 2 (100 %) bedragen. Indien het vereiste percentage niet behaald wordt, wordt onder die klank of klankverbinding in die bepaalde positie bij imitatie (I) of produktie. (P) een kruisje geplaatst. Incorrecte produkties in de kernwoorden van het verhaal worden eveneens met een kruisje aangeduid onder de desbetreffende consonant of consonantverbinding naast de
V. INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN Dit schema biedt een overzicht van de kennis van de verschillende medeklinkers en medeklinkerverbindingen in de verschillende posities. Er bestaat mogelijkheid tot vergelijking van de resultaten bij produktie, imitatie en verhaal. Daaruit kunnen we dan afleiden welke klanken fonetisch gekend zijn maar pro-
189.
Fonologische
processen
I ~.,II.be.t:ruccuurpracelleen
A. Weglating van finale consonanten:
8. Weglating van onbeklemtoonde
c.
Totale reduplicatie:
D. Partiële reduplicatie:
+/-
syllaben:
./-
./-
./-
.
.
E. Weglating
r.
190.
van medeklinkerverbindingen:
Reductie van medeklinkerverbindingen
./-
tot 1 element:
+/-
11 Medeklinkerverbindingen
A Volgens
het
Initiaal
U, A,a.
3,S-4j
3-5,6j.
bf
"x
pF
f""
.
.p er
.ot.
.....
<#
je
.n .f
dr
'r
ilf
p I
I
V
Finaal
mp
11.
et
"'
p
I
I V
Initiaal I
I
I
1
I
V
Irinaal i
p
i
I
i
i
-
br
<pr
e.
x,
5 j. niet op
Ó
j.
in .-lr
p
,
I
5,S
t..
.t
nt j't
V
191.
B Overige
y-
Initiaal
"'
,£
I~
d~ ~ .p1 z~ i~ 2'"
P I y
",ediaal
bc
"Y'
?~.
mt
P I y
rinaal
,. " "'"
~.,.'
efl
p
1 y
Initiaal
P
,I
I y
f'iediaal
,d.
... '" .p
P I y
rinaal
':I' p I y
192.
'p
"
~t
"01
oB
~
n' ~,e.
l'l,
e,
.t
'" ''''
g'
e",
er \fl
~
ct
Ml
'X
.p
"
duktief nog niet opgenomen zijn in het fonologisch systeem, welke klanken fonetisch gekend zijn en produktief opgenomen, en welke klanken nog helemaal niet -fonologisch gebruikt worden. De in de schema's aangeduide verwervingsleeftijden dragen bij tot het stellen van mijlpalen.
Ze mogen niet absoluut beschouwd worden,
maar ze kunnen wel als
richtinggevend gehanteerd worden.
2.2.2.2.
Fdno/ogischeprocessen
De meest voorkomende normale fonologische processen zoals door Ingram aangegeven, zijn op de verwerkingsbladen
vermeld. Daarnaast werd ruimte gelaten
voor andere normale en ideosyncratische. d.i. unieke, processen. Door de + of. naast de voorgedrukte processen te omcirkelen, wordt aangegeven of deze processen al dan niet in de realisaties van het kind werkzaam zijn. In de ruimte daarachter worden eventuele opmerkingen-b.v. in verband met de fra-
. quentie van voorkomen, genoteerd. INTERPRETATIEVE
EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN:
Het voorkomen van fonologische processen verwijst naar de nood om de volwas. sen taal aan te passen aan het eigen systeem. Er kan nagegaan worden welke pro. cessen optreden, in welke mate ze werkzaam zijn en hoeveel er zijn. Indien enkel die processen voorkomen, die op vroegere leeftijd ook in de normale ontwikkeling voorkomen, dan hebben we met een vertraagde ontwikkeling te maken. Wanneer echter bepaalde ideo.syncratische processen in tamelijk sterke mate op. treden, kan er ook van een zekere afwijkendheid sprake zijn. Des te meer proces. sen in matige of sterke mate werkzaam zijn, des te groter de vertraagdheid en/of afwijkendheid van het fonologisch systeem van het kind. Naar therapie toe kan door geleidelijk afbouwen van de aanwezige processen naar correcte spraak toe gewerkt worden.
2.2.2.3.
Analyse van de distinktieve kenmerken
Het systeem van L.V. Me. Reynolds en D.L. Engmann (1975) werd uitgewerkt met aanpassing van de distinktieve kenmerken voor de consonanten van het Nederlands. De klanken worden ontleed naar hun distinktieve kenmerken, waarna deze kenmerken
rekend worden.
doorheen alle fo~emenop hun percentage correct gebruik be. Dit wordt dan op een samenvattend blad gebracht. Voor de
specifieke werkwijze
verwijzen we naar de desbetreffende
auteurs.
193.
Fonetische
Inventaris
I Medeklinker.
, J.
~
initieal
3,5 J.
.
•
p
,
R
b
d
~
f
h
~
, , , , !
p
I
I
Iv
I
r
~
Mediaal
n
p
I
,
b
d
'il
!
/
w
~
• ,
P
I
v
p
I I
r Ifinaal
I
I
.
n
"'
p
,
I
I
I
I
J
I
I
9
I
I
, I
I V
:
4
initiaal
•
J. J
,
,
f
I
I
4,6
J.
/
I
7 j.
6 j. I
v
,
I
L
P I
!
, I I
edia~,l
I
I
I
! I
I
194.
I
I
, e
v
I
J
I
X-
I
t
I
I
r
i
v I
i p
r v
, !
p
liïnaal
,
!
y
I
I
I
I
I
R
I
•
X
I
I
1
I
i
G. Reductie
van medekli~kerverbindinQen
overblijvende
element:
met su~stitutie
van het
~/-
i H. Substftutie
van 1 element
va~ de medeklinkerverbinding:
~/_
,
I
I
I
I I
I. Invoeging
van een doffe
meóaklinkerverbindingen:
vocaal
tussen
de leden van
~/-
I
i I
A. Velare
assimilatie'
8. Prevocalische
+/-
stemgeving:
./-
! I
I c.
Labiale
assimilatie:
./-
195.
~. ~a=alisatie:
[;
./-
Andere:
I
L.
~
~
111SUbBt:It:ut:ieprDcesBen
A. Stopping: ./.
B. rronting: ./-
I
r-1
Denasalisatie:
D.
196.
Andere:
-----
./-
~
IV
fd
eo.v"cra
tl
ac
ha
proce •• e" : +
-
(
197.
INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN: Op grond van de resultaten van de analyse van de distinktieve kenmerken een specifieke training van deze kenmerken aangevat worden. We verwijzen voor opnieuw naar Me. Reynolds en Engmann. Ze nemen 0.8. aan dat bij en meer incorrecte vorming, training noodzakelijk is en dat er vanaf 65 training in overweging moet genomen worden.
kan hier. 80 % % •
-De analyse van de distinktieve kenmerken biedt ook inzicht in de graad van foutieve vorming. Naarmate meer kenmerken en meer belangrijke kenmerken afwezig zijn in een belangrijke klank, krijgen we een toenemende graad van foutiviteit. Naar therapie toe streven we dan naar steeds betere benaderingen van de correcte klank en starten met de minst gestoorde klanken Een ongekend kenmerk kan aan de basis liggen van een aantal foutieve klanken zodat het aanbrengen van dat kenmerk tot verbetering van een hele reeks klanken kan leiden. 2.2.2.4.
Verband passieve kennis, imitatierealisatie en niet.imitatierealisatie
In het eerste gedeelte van het schema wordt het aantal passief gekende en ongekende woorden ingevuld, waarbij een bijkomende indeling i.v.m. de ontlokkingsmethodes gemaakt wordt. In het tweede gedeelte wordt door deling van het aantal correcte antwoorden per ontlokkingsmethode door het aantal woorden dat op die wijze onderzocht w~rd. het percentage correcte vorming van de onderzochte consonanten en consonant~ verbindingen berekend. INTERPRETATIEVE EN DIAGNOSTISCHE MOGELIJKHEDEN: De tabellen bieden ons i.nzicht in de passie.ve en actieve woordenschatkennis met betrekking tot de onderzoeksitems. Daardoor kan in zekere mate nagegaan wor~ den hoe de fonologische ontwikkeling zich verhoudt tot de lexicale ontwikkeling. Grote verschillen tussen de resultaten van de imitatie en van de produktie verwijzen naar het in gebreke blijven van het eigen produktief fonologiSCh systeem: het fonetisch kunnen is beter dan wat het kind in de gebonden spraak produ. ceert. Er is ook vergelijking mogelijk tussen de verschillende ontlokkingsmethodes. In. dien er een grotere graad van correcte vorming optreedt bij het gebrUik van vertraagde imitatie dan bij spontaan benoemen of invulzinnen. Is een mogelijke inter-
198.
Verband passieve niet.
vertraagde imitatie
Spontane benoeming
Invulzin
aantal: ...•
aantal: ....
aantal:
aantal: ....
, aantal:
•...
niet ....
....
Spontane benoeming Passief gekend Passief gekend
en
~
aantal: ..••
aantal:
imItatierealIsatie
imitatierealisatIe
Passief gekend
Passief gekend
kennis.
vertraagde
Invulzin
Imitatie
imitatie
~correct: ~
% correct:
%
correct:
% correct:
% correct:
% correct:
% correct:
% correct:
....
niet
aantal: ....
....
... .
....
..... ... .
. ...
. ...
199.
pretatie dat het kind beter presteert naarmate het zelf minder moet inbrengen vanuit zijn produktieve fonologische kennis. Dit principe kan gehanteerd worden om de eerste resultaten in therapie te bereiken. Hoe hoger daarentegen het per. centage correcte vorming bij het spontaan benoemen, des te groter is de effek. tiviteit van het eigen produktief systeem. Door het aantal spontaan benoemde woorden en de mate waarin ze correct gevormd worden, samen te beschouwen, kunnen we a.h.w. de afstand uitdrukken tussen het systeem van het kind en het volwassen fonologisch systeem. Opmerking Een aanvullende analyse van de fonotaktische tatief i.f.v. individuele resultaten.
structuur is mogelijk, doch facul-
TOEPASSING VAN HET ONDERZOEK 1. DOELSTELLING Het onderzoek zoals het werd samengesteld, werd toegepast bij een aantal proefpersonen. De doelstellingen van deze toepassing lagen in het toetsen van de waarde van het onderzoek als klinisch en als diagnostisch instrument. Vragen die we ons daarbij stelden, waren: Voldoet het onderzoek aan de opzet het eigen fonetisch-fonologisch systeem van een kind zodanig te openbaren. zodat er adequate diagnosegegevens beschikbaar worden gesteld om een doeltreffende therapie op te zetten? Bereikt men voor de verschillende onderdelen van het onderzoek die gegevens die dat onderdeel beoogde te bereiken en zijn deze gegevens diagnos. tisch relevant? Is het onderzoek in zijn geheel en in zijn verschillende onderdelen bruikbaar in de alledaagse logopedische praktijk?
2. SAMENSTELLING
VAN DE PROEFPERSONEN
Het onderzoek werd toegepast bij een proefgroep en een controlegroep ieder beo staande uit 5 kinderen. De controlegroep. bestaande uit normaal functionerende kinderen, werd ingeSChakeld om de waarde van het onderzoek d.L het openbaren van de verschillen tussen normale en gestoorde fonologische ontwikkeling, na te gaan. Daarnaast bood zij de mogelijkheid om de gebruikte woordenschat en de prentvoorstellingen ervan, te evalueren.
200.
Alle kinderen volgden de 2e of 3e kleuterklas. De kinderen uit de proefgroep werden gekenmerkt door een ernstige spraak gestoordheid,
waarbij de spontane
uitingen onverstaanbaar of quasi onverstaanbaar waren. Neurofysiologische etiologische factoren werden zoveel mogelijk uitgesloten. Er werd abstractie gemaakt van de intelligentie, de sociaal-emotionele ontwikkeling, psychopedagogische milieufactoren en andere factoren die de spraak- en taalontwikkeling beïnvloeden en dus in meer of minder mate causale componenten van de fonologische problematiek kunnen vormen.
,
3. ENKELE ALGEMENE RESULTATEN EN BEVINDINGEN 3.1. IMITA TIE IN NIET-L1NGUISTISCHE CONTEXT Geen enkel kind heeft fouten gemaakt bij de klinkers. Deze bevinding kan de vraag doen rijzen of dit onderdeel nog moet afgenomen worden bij spraakgestoorde kinderen van 4 jaar"en ouder. Een grotere onderzoekspopulatie zou dit evenwel moeten bevestigen of ontkennen. Bij de proefgroep zijn er duidelijk meer klanken gestoord dan bij de controlegroep. Globaal gezien komen meer fouten voor bij de imitatie van nonsensletter. grepen dan bij de lossefonemen. Dit kan verwijzen naar de zuivere fonetische be-
kwaamheid die in de losse fonemen aan bod komt;. terwijl"er bij de lettergrepen reeds invloed van de fonotaktische structuur enlof de fonetische context optreedt.
3.2. FONETISCHE INVENTARIS Zowel bij de medeklinkers als bij de medeklinkerverbindingen
bestaan er qua
aantal foutieve produkties, grote verschillen tussen de proefgroep en,de controle-
groep. Bij de controlegroep zijn de fouten geconcentreerd rond (g) en (X). Bij de praefgroep kunnen we niet van een echte concentratie spreken, ofschoon er
tegen de ene klank meer fouten gemaakt worden dan tegen de andere. Bij de controlegroep is er een dUidelijk onderscheid tussen de resultaten van de kinderen uit de derde kleuterklas en die uit de tweede. Dit verschil is meest opmerkelijk bij de medeklinkersverbindingen. Dit zou erop wijzen dat de fonologische ontwikkeling wel degelijk nog aan de gang is op die leeftijd. Bij de proefgroep is dit onderscheid niet duidelijk: de ontwikkeling verloopt vertraagd. De meeste fouten komen zowel in produktie als in imitatie voor. Sommige klanken die in imitatie en produktie correct zijn, worden in het verhaal niet correct
geproduceerd.
Dit ondersteunt
de hypothese
dat spontane
spraak reeds een
201.
verdere en dus.moeilijkere stap betekent in de generalisatie van het gebruik van een fonetisch gekende klank.
3.3. FONOLOGISCHE
PROCESSEN
Er zijn veel meer simplificerende processen werkzaam bij de proefgroep dan bij de controlegroep. Binnen de controlegroep komen de nog aanwezige fonologische processen, nl. reductie van de medeklinkerverbinding tot één element en substitutie van één element van de verbinding, haast uitsluitend voor bij de tweede kleuters. Binnen de proefgroep is het onderscheid tussen 2e en 3e kleuters minder merk. baar en komen ook meer processen voor : de fonologische ontwikkeling staat nog op een lager niveau en bovendien is de voorUitgang over een bepaalde tijd minimaal.
3.4. ANAL YSE VAN DE DISTINKTlEVE
KENMERKEN
Deze analyse werd enkel toegepast bij 2 kinderen van de proefgroep. De meest gestoorde klanken bevatten één of meerdere erg gestoorde distinktieve kenmerken. Bovendien komen bepaalde foutieve kenmerken in verschillende foutieve klanken bij eenzelfde kind voor,
3.5. VERBAND PASSIEVE KENNIS, IMITA TlEREALlSA TIE EN NIET-IMITATlEREALlSATIE Er zijn enkel lichte verschillen in de gemiddelde passieve kennis tussen de controle- en de proefgroep. Wel komen individuele variaties VOOT. De percentagesontlokking via vertraagde imitatie bij de passiefgekende woorden liggen voor de proefgroep duidelijk hoger dan VOOrde controlegroep. hetgeen wijst op een grotere aktieve woordenschatkennis bij de controlegroep dan bij de proefgroep. Zowel in produktie als in imitatie zijn de resultaten van de controlegroep beduidend beter. De resultaten van de imitatie zijn bij de proefgroep veel beter dan de resultaten van de produktie. Bij de controlegroep is dit verschil niet zo groot. Een verklaring hiervoor kan zijn dat bij de proefgroep de fonologische kennis bij de produktie meer belast .wordt dan bij de controlegroep. Bij de fonOlogisch gestoorde kinderen is er immers een vertraging van de fonologische ontwikkeling
202.
waardoor de imitatie meer kans heeft tot betere resultaten dan de produktie. Dit ondersteunt het feit dat de imitatie de produktie vooraf gaat in de ontwikkeling.
BESLUIT We willen besluiten met een voorlopige evaluatie van het opgestelde onderzoek. Is het onderzoèk een bruikbaar instrument bij de diagnose van het klankgebruik bij spraak- en taalgestoorde kinderen van 4 à 5 jaar? We mogen stellen dat alle onderdelen van het onderzoek diagnostisch relevante gegevensverschaffen enlof diagnostisch relevante interpretaties toelaten. Daardoor wordt inzicht verschaft in het eigen fonetisch-fonologisch systeem van een individueel kind en dit als direct bruikbare informatie voor de aansluitende therapie. Er werden wel enkele tekortkomingen vastgesteld die in de toekomst dienen weggewerkt te worden om- tot een volwaardig onderzoek te komen, namelijk: * Een tWintigtal woorden zijn te moeilijk voor de onderzochte leeftijd en moeten uit het onderzoek geweerd worden. * Bij een zeventigtal andere woorden kunnen in meerdere of mindere mate vragen gesteld worden bij hun passieve en/of actieve gekendheid en/of bij de kwaliteit van de picturale afbeeldingen en de ontlokkingsinvulzinnen. • Het gebrUik van een logisch verhaal om deprodukties in de spontane spraak na te gaan, is niet zo goed meegevallen in ons onderzoek. Enerzijds hadden wij te weinig kernwoorden geselekteerd en anderzijds Was het te moeilijk om alle kernwoorden te laten reprod~ceren. Naast de diagnostische waarde van een onderzoek, bepalen ook materiële en tijdsfactoren de bruikbaarheid ervan. De volledige afname van het opgestelde onderzoek met daarbij de transcriptie en de verwerking van de gegevensvergt veel tijd. We menen echter dat dit bij een ernstige stoornis verantwoord is om een brede en diepgaande diagnostischeanalyse door te voeren zodat een efficiënte therapie. mogelijk wordt. Bij minder ernstige stoornissenkan er een beperking gebeuren tot de afname van.bepaaide onderdelen en/of een bepaald aantal onderzoeksitems per onderdeel.
•
Daar de volledige set werkbladen, 64 bladzijden bedraagt, lopen de reprokosten vrij hoog op. Een belangrijke inperking kan b.v. gebeuren wanneer de analyse van de distinktieve.kenmerken weggelatenwordt. De toepassing van het onderzoek veronderstelt een bepaalde linguïstische voor-
203.
kennis. Theoretische achtergrondskennis gische ontwikkeling is wenselijk.
over de normale en gestoorde fonolo-
Samenvat willen wij beweren dat het fonetisch-fonologisch onderzoek van het klankgebruik, zoals het door ons in zijn eerste ontwerp werd opgesteld, een tijdsen arbeidsintensieve bezigheid is, die heel rijke en diagnostisch relevante informa. tie verleent over het eigen fonetisch-fonologisch systeem van een kind als basis voor een efficiënte gefundeerde therapie. De bekomen gegevens mogen echter niet los beschouwd worden van de ontwikkelingsgegevens van de overige linguïstische deelgebieden. Samen met deze deelgebieden vormt de fonologische ontwikkeling een hecht geheel.
BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE DAVID, R., VERFAllLIE, R.. Proeve tot het opstellen van een fonetisch-fonologisch onderzoek van het klankgebruik : theoretÎ$Che studie en eerste praktische uitwerking en toepassing EDWARDS. M.L .• Perception end production in child phonology : the testing of four hypotheses, Journalof OJild Language I, p. 205.219 GRUNWELL. P., Procedures for Child Speech Assessment : a review, Brlt/sh JournBlof disorders of communication, vollS. n02, p. 119 GRUNWELL, P.r The phonological analysis of Articulation Disorders, Brit/lh Journa/ of disorders ofcommunication, vol 10, 1976 HARTLEY. L.M., Analysis of the linlJJistic data of dyslal1a, S/gns Signa/s and Symbo/s
1966, p. 152-158
INGRAM, D., Phon%gica/ disability in children, Edwerd Arnold, 1978 (3el INGRAM, D., Sur.fees.contrast. in ehildren's speech.: Notes end.discussion, Journa/ of Chlld . Language, 2,1975, p. 287-292 INGRAM, D., Phonological Aules in Young Children, Journa/ of Chlld Lsngusge, deel 1,
1974 a. p.49-64
.
KOHNSTAMM, G.A .. SCHAERLAEKENS, A.M., DE VRIES, A.K .. AKKERHUIS, G.W., FROONINCKSX, M., Nieuwe Streef/ijst Woordenschat 1I00r 6-jsrlgen gebaseerd op onderzoek in Nederlend en Belgl6, Swets en Zeitlinger, BVLisse, 1981 MENYUK, P., The role of distinctive features in chitdren's acquisition of phonology, J.S.H. ReSfJBrch, vol 11, 1968, p. 138-146 OLMSTED, D., Review of N.V. Smith : The acquisition of phonology: e case study,Jour. nel of child Lsnguege, 1, 1974, p. 133-138 PEDDEMORS-800N, M .. VAN DER MEULEN, S.J .. DEVRIES, A.K .• Utrechts Articulatia Onderzoek (UAOl, Logopedie en Foniatr/e, 49, 1977, p. 107-117 POLLACK, E., REES, N.S., Disorders of articulation : same clinical applications of distlnc. tive feature theory, J.S.H. Disorden, 37, 1972, p. 151461 POWERS, M.H., Functional disorders of articulation - symptomatology end etiology, Hendbook of speech psthology end eudi%uy, New Vork, Appleton century crofts,
1971, p. 837-875.
REYNOLDS, Mc L.V., ENGMANN, D.L., D/st/nctlve feature ene/vs/s of m/ssrt/culatlons, University Park Press, Baltimore, London, Tokvo, 1975 SANDER, E.K., When are speech sounds learned 1, J.S.H. DI$Orden, vol 37, 1961. p. 55-63 SINGH, S., HAYDEN, M.E., TOOMBS, M.S., Tha role of distin'-ctivefaatures in articulation errors.J.S. H. Dlsorden, 46. mei 1981, p.174-183 WEBER, J.L., Patterning of deviant articulation behavlor, J.S.H. Dlsorders, vat. 36, 1970,
p.135-141
Adressen: R. David Wittepoortstraat 25 8161 Keiem-Diksmuide 204.
R. Verfaillie Rijksweg 391 3651 Dilsen
BOEKBESPREKI NGEN •
BÖHME. G.• dr.: KLiNIK DER SPRACH-. SPRECH- UNO STIMMSTÖRUNGEN. Band 2 van ..Sprach-. Sprech- und Stimmstörungen". XII. 411 blz .• 139 afb .•46 tab .• 1983(2). DM. 96.Gust~v Fischer Verlag - StuttgaM. New Vork.
Delen 1 en 3 van de reeks ..Sprach-. Sprech- und Stimmstörungen" hebben we reeds vroeger besproken (1982-2. 135-137). Deel 2 is nu ook verschenen met als titel ..Klinik der ...... en gaat om een heruitgave van een in 1974 verschenen werk. De grote indeling kan als volgt worden geschetst: Fylogenetische
ontwikkeling
van het communicatiesysteem,
anatomie
en fysiologie (20 blz.) ; Spraak- en taalstoomissen (126 blz.) ; Stemstoomissen (123 blz.) ; Stoornissen t.g.v. slechthorendheid (14 blz.) ; Stoornissen t.g.v. neuropsychiatrische aandoeningen (92 blz.). Meteen is duidelijk dat dit werk bedoeld is als naslagwerk over ..alle" stoornissen waarmee een logopedist te maken heeft. Tegenover de Uitgave 1974 Zijn belangrijke wijzigingen aangebracht. zoals ..Phylogenetische Entwicklung
der Kommunikationsorgane",
"Mehrsprachigkeit"
en
"Perzemtionsstöru "gen". Het -boek is vanuit medisch standpunt opgezet (de auteur is NOK-aMs in St. Gallen). maar biedt wel ruimte voor psychogene aspecten (b.v. bij stotteren vinden we opvattingen van Schmidtchen. Fiedler. Schultz. Kittel .... ) op Duitssprekende scholen georiënteerd. Het hoofdstuk ..Stimmstörungen" is wellicht het knaptste uitgewerkt. Uiteraard kan de vraag worden gesteld of het nog mogelijk is ..alles" over spraak-. stem. en taalstoornissen in één werk te bundelen zonder afbreuk te doen aan gedetailleerde
internationale
bronnen.
Toch is dit werk zo systematisch en degelijk opgebouwd dat het een waardevol otiëntatiemiddel betekent om zich vlug te situeren in de moeilijke materie. De vele referenties verschaffen daarbij gegevens voor verder uitdiepen van de materie. Een dergelijk boek is als een standaardwerk te beschouwen. een klassieker van de logopedische bibliotheken. G.V.M. •
MAST. F.A. : Laryngectomiepatiönten. Klinische informatie voor verpleegkundigen. Uitgeversmaatschappij De Tijdstroom. Lochem-Poperingen. Reeks Verpleegkundige studies. nr. 47. 147 blz. + literatuur. 59 afb .• 497 fr.
1983.
Dit boek brengt klinische informatie over laryngectomiepatiönten zowel vóór als na de operatie. De auteur is hoofd van een verpleegeenheid in de NOK-afdeling van het A.Z. te Groningen en is uitgegaan van het feit dat verpleegkundigen heel weinig afweten van larynxkanker en de daarbij horende problematiek.
205.
We vinden: 1. Medische informatie over patiënten met larvnxcarcinoom (pp. 12-
54), 2. Verpleging van patiënten
met een totale larynxextirpatie
(pp. 56.96).
3. Overige behandeling en nazorg gericht op de revalidatie van gelarvngectomeer-
den (pp. 97-116). Daarna volgen nog losse artikelen (117-148) die vanuit praktisch oogpunt vertrokken zijn. Hoofdstuk 1 is een merkwaardig voorbeeld van heldere informatie over een moeilijk onderwerp: diagnostiek, localisatie, operatie, worden er met uitstekende illustraties toegelicht en zijn in een bevattelijke stijl naar voor gebracht.
Hoofdstuk 2 (de verpleging) omvat opvang, benadering, voorlichting, pre-operatieve zorg, contactrelatie, postoperatieve zorg, die voor al diegenen die met dergelijke patiënten in contact komen, lezenswaardige informatie bieden.
Hoofdstuk 3 (overige behandelingen) beschrijft fysiotherapie, slokdarmspraak, en allerlei sociale toestanden (partners, wijkverpleging, poliklinische controle, ...). We gingen wat dieper in op het logopedische aspect van de revalidatie.
"Slokdarmspraak" (2 blz.) geeft het principe van de injectiemethode en verwijst even naar de electrolarynx, "Spraakrevalidatie" 12 1/2 blz.) bevat lichamelijke, psychische en sociale factoren die de spraakrevalidatie kunnen beïnvloeden. Beide deeltjes samen leren een logopedist wel niets nieuws, maar zijn bedoeld als informatie voor andere verpleegkundigen.
Globaal gezien is dit een voortreffelijk informatief boek, dat aan elke logopedistle) die met gelaryngectomeerden heeft te maken, aan te bevelen valt. G.V.M. •
CLiJSEN, Dianne: KLINKERTJES en PRAATJES EN PLAATJES. Verkrijgbaar door storting van resp. fl; 9 en 12.50 op girorekening of internationale postWissel t.n.v. D. Clijsen, Floralaan 24, 6026 XJ MAARHEEZE INL.). Resp. 15 en 42 blz.
Deze twee, in eigen beheer uitgegeven, werkjes zijn oefenboekjes voor articulatietraining. Ze bevatten versjes en tekeningen die de transfer naar de spontane spraak moeten leggen. De schrijfster raadt aan de versjes uit het hoofd te laten leren of te doen nazeggen. Ze zijn geschikt voor kinderen van 5-8 jaar. In "Klinkertjes" komen klinkers en tweeklanken aan de beurt, in "Praatjes en plaatjes" de medeklinkers in verschillende posities. Elke nieuwe uitgave die het ludieke element in articulatietraining kan brengen, is welkom voor de logopedist. Het positieve van deze twee boekjes zit in de aardige tekeningen (eveneens van de schrijfster) en de versjes die inspelen op het psychologische leefklimaat van kinderen van 5-8 jaar. Toch deze bemerking. Indien in een versje voor het aanleren van de ,.1" b.V. allerlei relatief moeilijke andere medeklinkerverbindingen voorkomen als rdr (ver-
driet). kr (krulletjes), rg (vergeet), pr (probleem), ..., kan dit het kind toch VOor moeilijkheden plaatsen. Dit geldt voor elk vers. Helemaal is dit natuurlijk niet te vermijden, maar toch konden de medeklinkerculsters wellicht eenvoudiger wor-
den gehouden. De boekjes zijn in getijpte letter en als ringmappen uitgegeven.
B.V. 206.
PROEFSCHRIFTEN 1983
•
HOGER TECHNISCH INSTITUUT BRUGGE
VAN OE WAlLE OEDONCKER CARDOEN
Oreat
Bart
Geluidsopvoecllng
Operationeel
bij gehoorgestoorde
schema bij het spraakafzien voorvolwas-
sen doofgewordenen:
Katelljne
terreinverkenning.
Communicatie biJ gehoorgestoorde meervoudig gehan. dlcapte kinderen. Terreinverkenning naar de logopedische bijdrage In de totaalaanpak gehandicapt kind.
CALLIAUW
Ria
Taalaanbod
88n meer-
In opleldlngsvonn
2.
Empirische verkenningen rond technisch lezen en begrijpend lezen bij de overgang tweede/derde leerjaer G.L.O.
OEDEUAWAEADEA
Linde
Functionele logopedische benedering ven eenvrijetIJd. besteding van een volwassen mentaal gehandicapte. Werken mat een breImachine. Ondarzoek naar de mogelijkheden tot gebruik van de High Resolutlon Signal Analyser 2033, biJ onderzoek en evaluatie van de stem.
Siegfried
DQMBRECHT
van het meervoudig
In het kader van de hulpverlening
voudig auditief gehandicapten
BILLIET Lutgarde
VERVISCH
kinderen.
Gwenny
Onderzoek patiënten.
neer verbale dyspraxle biJ volwassen afasie-
POTTIE Griet
Opstellen en uittesten van een non-verbale communlcatlewealer ~als hulp biJ .ernstlg gestoorde- volwassen fluent en non-fluent afatici.
VAN DEN HOED Elisebeth
De logopedische aanpak van het stotterende 2 tot 6 jaar. Bijdrage van de systeemtheorie.
VAN PARYS Marie-Chrlstlne
Experimenteel onderzoek biJ stotteraefS naar het adeptatle- en consistentiefenomeen bil het herhaaldelijk lu Idop lezen van een tekst.
VAN COPPENOLlE
Uitwerking van een diagnostische .pelllngsproef voor het bultangewoon onderwijs aan licht mentaal gehandicapten. Verklaringsmodellen, clanlflcatleschema's en onderzoeks~n.trumenten bruikbaar bIJ deze populatie.
HASPESLAGH
Katrien
Katrien
kind van
Verkenning van nieuwe handelingswlJzen In verband met lee. en schriJfl1oornlssen. De Invloedvan de cogn'" tleve gedragstheorie en de handellngsleertheorle op de behandeling van spelllngsmoelilJkheden.
DEGAUYTTER
Anton1a
Een poging tot het opbouwen van een zinsbouwprogramma voor taalvertraagde kleuters aan de hand van fotomateriaal.
VANDEWAlLE
Veerle
Post-aurlcuiaire splerresponsmstlng Jectieve test voor gehoorscreening Bodyspek 2000.
: waardevol al. ob? Meting met de
Maskering. Een klinische procedure cale audiometrie.
In de tonale en vo-
BAAET
Française
BONTE Johan en HUYS Ann
Onderzoek naar het voorkomen van en het verband tussen afwijkend mondgedra9, orthodontische afwiJkingen en spraakefwljklngen bij 660 kinderen tussen 6 en '1 Jaar. Myofunctlonele therapie, achtergronden en vergelijkende studie tussen verschillende auteurs.
207.
Philips Audiometers
Audiomètres Philips
een compleet programma
unegamme complète
PHILlPS NV. PhillPsSA Dept/Afd. Aud1ophonologle 2. Place de Brouc'ere.'Brouckerepleln 2 1000 Bruxelles/Brussel 208.
LAPPERRE HOORAPPARATEN Lapperre.hoorapparaten
is dertig jaar oud:
een rijke ervaring met zeer verschillende gehoorproblemen
meer dan 60 geselekteerde hoorapparaten uit de 8 beste wereldmerken een grondige service, met gratis "azichten
in heel het land en
gedurende gans het jaar. Lapperre is dertig jaar jong: elke slechthorende is onze allereerste klant een als-in-het-oor toestel volledig op maat gemaakt met verbluffende resultaten
alle toestellen gratis op proef (mits doktersvoorschrift) een uniek onderhoudskontrakt (5 jaar)
LAPPERRE GEHOORMETINGEN REEDUKATIE-APPARATUUR
-
tonale en vokale audiometrie depistage, klinische, semi-klinische,
diagnose audiometers
met
digitale aanduiding Peters - Interacoustics
- Maico.
E.N.G. : l.T.-lnstruments kinderaudiometrie
Eckstein - Grason-Stadler
: Pollman, Sapper & Hortmann
: Peep-show,
Suzuky.
Baby reaktameter
depistage en klinische impedantiemeters met ingebouwde XV. schrijver: G RASON - ST AD LER
LAPPER RE
GELUIDLOZE KABINES OP MAAT OF GEPREFABRICEERD
LRPPERRE 11 HOORCENTRA 8< 220 AGENTSCHAPPEN IN BELGIE (adressenlijst
",erkrljgbllar
HOOFOZETEl:
op gewont
ZUIOSTRAAT2
•• nvrllag)
-1000BRUSSEL - TEl.02/513.90.30
INHOUD Niet alle dove kinderen leren goed spreken J. van Dijk, M. van den Hoven en L. Speth
p. 141
Fouten in dovenspraak en hun relatie met verstaanbaarheid B. Maassen
p. 162
Proeve tot het opstellen van een fonetisch-fonologisch onderzoek van het klankgebruik R. David, R. Verfaillie
p. 176
Boekbesprekingen
p. 205
Proefschriften
p. 207
1983