HP Voorconfiguratie van drivers Ondersteuningsgids
Ondersteuningsgids voor HP Voorconfiguratie van drivers
Copyright en licentie
Handelsmerken
© 2008 Copyright Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Microsoft® en Windows® zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten.
Verveelvuldiging, bewerking en vertaling zonder voorafgaande schriftelijke toestemming zijn verboden, behalve zoals toegestaan door het auteursrecht. De informatie in dit document kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garantie voor producten en services van HP worden uiteengezet in de garantieverklaring die bij dergelijke producten en services wordt geleverd. Niets in deze verklaring mag worden opgevat als een aanvullende garantie. HP is niet aansprakelijk voor technische of redactionele fouten of weglatingen in deze verklaring. Edition 4, 04/2008
Windows Vista™ is een gedeponeerd handelsmerk of een handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen/regio's.
Inhoudsopgave 1 Introductie 2 Overzicht HP Voorconfiguratie van drivers Driver verkrijgen ................................................................................................................................... 3 Drivers voorconfigureren ...................................................................................................................... 3 Driver installeren en implementeren ..................................................................................................... 5 Producten en drivers ............................................................................................................................ 5 3 Milieu Directe installatie - werkstation/Windows-printserver ........................................................................... 6 Point-en-print voor Windows ................................................................................................................ 6 Point-en-print voor Novell ..................................................................................................................... 7 Point-en-print voor de printerservertoepassing van HP ....................................................................... 7 Windows Terminal Server .................................................................................................................... 7 Windows Terminal Server (Printer Auto-Create in Citrix Metaframe) ................................................... 7 Windows Cluster Server ....................................................................................................................... 8 4 Hulpprogramma’s HP Editor voor driverconfiguratie ......................................................................................................... 9 HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie ...................................................................... 15 HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer ............................................................................................................................................... 21 HP hulpprogramma voor driverdistributie ........................................................................................... 45 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0 Introductie ........................................................................................................................................... 54 Overzicht ............................................................................................................................................ 54 Vereisten voor ondersteuning ............................................................................................................ 54 Een afdrukwachtrij maken .................................................................................................................. 55 Beheer van meerdere afdrukwachtrijen ............................................................................................. 58 Een afdrukwachtrij bewerken ............................................................................................................. 59 Een afdrukwachtrij verwijderen .......................................................................................................... 60 Driverbeheer ....................................................................................................................................... 60
NLWW
iii
iv
NLWW
1
Introductie In de Ondersteuningsgids voor HP Voorconfiguratie van drivers wordt beschreven hoe u drivers van HP kunt configureren, welke hulpprogramma’s u moet gebruiken en in welke afdrukomgevingen de configuratie kan worden gebruikt. Er worden gedetailleerde beschrijvingen gegeven van vier specifieke hulpprogramma's voor HP Voorconfiguratie van drivers: ●
HP Editor van driverconfiguratie
●
HP Web Jetadmin V8.1 Plug-in voor voorconfiguratie van drivers
●
HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
●
HP Hulpprogramma voor driverdistributie
HP Voorconfiguratie van drivers bestaat uit software en een set hulpprogramma's die IT-beheerders van zakelijke en bedrijfsnetwerken kunnen gebruiken om de standaardinstellingen voor apparaten en afdrukken in te stellen voor drivers van HP, voordat ze deze drivers installeren in de netwerkomgeving. Als een bedrijf bijvoorbeeld verschillende HP Color LaserJet-printers heeft aangeschaft die moeten worden gebruikt en gedeeld door verschillende werkgroepen. Het bestuur wil dan dat alle opdrachten in de wachtrij standaard dubbelzijdig (duplex) worden afgedrukt om hoge kosten voor afdrukken te minimaliseren. Mogelijk willen ze ook dat bepaalde werkgroepen maar een beperkt aantal afdrukken in kleur kan maken, om tonerverbruik te drukken. Er zijn verschillende printservers in gebruik, die elk een wachtrij voor de nieuwe apparaten hebben. Sommige gebruikers kunnen via het netwerk rechtstreeks afdrukken op de nieuwe printers, maar de IT-afdeling wil dezelfde driverconfiguratie toepassen voor deze wachtrijen. Vroeger moesten printers in dergelijke situaties worden geïnstalleerd op elke afzonderlijke printserver en vervolgens handmatig worden geconfigureerd voor de juiste instellingen. De printers moesten dan ook handmatig worden geconfigureerd in overeenstemming met de vereiste specificaties voor elk werkstation waarop direct kon worden afgedrukt. Dit kan nu veel eenvoudiger dankzij de technologie voor voorconfigureren van HP. In de volgende voorbeelden kunt u zien hoe de diverse hulpprogramma's voor voorconfigureren kunnen worden gebruikt in verschillende bedrijfsomgevingen:
NLWW
●
Als het bedrijf gebruikmaakt van de HP Web Jetadmin V8.1 of V10.0, kan de techniek voor wachtrijbeheer van die apparaten worden gebruikt voor het voorconfigureren en maken van een wachtrij op elke afzonderlijke Windows-printerserver. Deze configuratie kan worden opgeslagen en worden gebruikt voor latere toepassingen van hetzelfde product, ongeacht welke driver wordt gebruikt voor dat product. Elke printserver beschikt dan over correct geconfigureerde drivers voor alle Windows-clients. HP Web Jetadmin V8.1 kan ook rechtstreeks worden geïnstalleerd op werkstations.
●
Als het bedrijf een intern ontwikkelde printer en een eigen distributieproces voor drivers gebruikt, kan HP Voorconfiguratie van drivers worden gebruikt om te bepalen welke driverinstellingen moeten worden gebruikt voordat de driver wordt toegepast in dat proces. Als de driver eenmaal is geconfigureerd, wordt hij bij daaropvolgende installaties telkens met dezelfde instellingen geïnstalleerd.
●
Als het bedrijf gebruikmaakt van Novell of de Printer Server Appliance van HP, kan HP Voorconfiguratie van drivers worden gebruikt voordat de drivers naar de servers worden geladen zodat de clients worden voorzien van de correct geconfigureerde drivers als een opdracht terechtkomt in de gedeelde afdrukwachtrijen.
1
2
●
Als het bedrijf stille uitvoerbare bestanden wil gebruiken die gebruikers kunnen uitvoeren om printers te installeren op hun werkstation, kan het HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie worden gebruikt voor het maken van een pakket met stille uitvoerbare bestanden dat de voorgeconfigureerde drivers bevat.
●
Indien het bedrijf gebruikmaakt van printservers of werkstations met Windows, kan elk van de vier hulpprogramma's worden gebruikt voor het voorconfigureren van de drivers die worden geïnstalleerd. Met Web Jetadmin V8.1 of V10.0 en het HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie kunt u zowel de configuratie als de installatie van de printers uitvoeren. De HP Editor voor driverconfiguratie past de driver aan zodat deze wordt geïnstalleerd met de specifieke instellingen, ongeacht de manier waarop de installatie wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk 1 Introductie
NLWW
2
Overzicht HP Voorconfiguratie van drivers Netwerkbeheerders kunnen met HP Voorconfiguratie van drivers een printerstuurprogramma vooraf configureren voordat ze de drivers implementeren en installeren in een bedrijfsomgeving. Dit is erg handig als er drivers moeten worden geconfigureerd voor meerdere werkstations of printservers voor afdrukwachtrijen met dezelfde configuratie. Er kunnen twee soorten functies worden geconfigureerd: printeraccessoires en instellingen voor driverfuncties. De driver wordt geconfigureerd overeenkomstig de hardware van de printer zodat u via de driver toegang hebt tot alle printeraccessoires, bijvoorbeeld de eenheden voor dubbelzijdig afdrukken en extra invoerladen of uitvoerbakken. De meeste instellingen voor driverfuncties kunnen ook worden geconfigureerd. Het proces voor vooraf configureren bestaat uit drie stappen: ●
de driver verkrijgen
●
de driver voorconfigureren
●
de driver installeren en implementeren
U kunt de stappen op verschillende manieren uitvoeren, afhankelijk van het hulpprogramma dat wordt gebruikt voor het opgeven van de configuratie.
Driver verkrijgen U kunt de software verkrijgen op een van de volgende manieren: ●
vanaf de cd-rom die is geleverd bij de printer;
●
downloaden vanaf de website van HP;
●
drivers gebruiken die al beschikbaar zijn binnen de organisatie (bijvoorbeeld drivers die zijn goedgekeurd via interne testprocedures en algemeen kunnen worden gebruikt binnen het bedrijf).
Drivers voorconfigureren De configuratie van drivers en andere software wordt uitgevoerd voordat deze worden geïnstalleerd. Daardoor hoeft de driver maar één keer te worden geconfigureerd en kan hij worden geïnstalleerd op een willekeurig aantal server- of clientsystemen. Bestandsindeling De configuratiegegevens voor de driver worden opgeslagen in een klein configuratiebestand. Dit bestand verschilt van de 'standaard' driverbestanden (dll's, dynamic link libraries) die worden gebruikt voor het converteren en presenteren van de gebruikersinterface (UI, user interface). Hoewel het een afzonderlijk bestand blijft, worden de configuratiegegevens van de driver opgenomen in het driverpakket en wordt in het inf-bestand verwezen naar het bestand. Tijdens de configuratie worden de standaardgegevens gelezen uit dit bestand en kan een beheerder nieuwe standaardinstellingen instellen voor bestaande functies. Het bestand wordt dan opgeslagen en gebruikt wanneer de bijbehorende driver wordt geïnstalleerd.
NLWW
Driver verkrijgen
3
Het configuratiebestand is opgesteld in de indeling xml. Het bestand bevat een lijst met functies en de beschikbare opties per product. Het bestand heeft een specifieke structuur en in HP Voorconfiguratie van drivers is ingesteld dat deze specifieke structuur behouden moet blijven. HP Voorconfiguratie van drivers zorgt dat de consistentie behouden blijft in het configuratiebestand door dynamische beperkingscontrole. Voordat een waarde wordt ingesteld, wordt eerst bepaald of de beoogde instelling geldig is binnen de beperkingen die in de fabriek zijn ingesteld. Via het hulpprogramma wordt ook de consistentie gewaarborgd door de juiste structuur van het configuratiebestand te handhaven. Deze structuur wordt verondersteld door het apparaat dat gebruikmaakt van de configuratiegegevens. Daarom moet de structuur te allen tijde dezelfde blijven. Het configuratiebestand heeft de extensie .cfg. Over het algemeen wordt dit bestand gecomprimeerd in het driverpakket dat wordt geleverd bij de driver. Daardoor kan het meestal alleen maar worden bewerkt met een hulpprogramma dat speciaal is ontworpen voor deze taak. Als u een van de hulpprogramma's van HP gebruikt om de driverinstellingen voor te configureren, wordt de inhoud van het cfg-bestand aangepast overeenkomstig de instellingen. Deze instellingen worden de standaardinstellingen voor elke printer die gebruikmaakt van de voorgeconfigureerde driver. Vergrendelbare functies Hoewel ontwikkelaars bij elk afzonderlijk product opgeven welke functies wel en niet kunnen worden geconfigureerd, worden over het algemeen alle driverfuncties ondersteund. Dit betekent dat u zowel de apparaatinstellingen (zoals optionele papierbronnen en de duplexmodule) als de afdrukinstellingen (zoals de standaard papierbron en de standaard uitvoerbak) kunt aanpassen voor de installatie. Daarnaast kan een IT-beheerder een aantal functies vergrendelen in een bepaalde staat, als hij meer controle wil over de wijze waarop compatibele apparaten worden gebruikt. Dit zijn de 'vergrendelbare' instellingen: ●
Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex))
●
Print in Grayscale (Afdrukken met grijsschaal)
●
Media Type (Materiaalsoort)
●
Paper Source (Papierbron)
●
Output Bin (Uitvoerbak)
Beperkingen In het cgf-bestand worden de geldige relaties opgegeven tussen bepaalde instellingen in het bestand zodat er geen ongeldige configuratie wordt toegepast op de driver wanneer die wordt geïnstalleerd. In het cfg-bestand is bijvoorbeeld opgeslagen dat het mediatype niet ingesteld mag zijn op Transparency (Transparant) als Print on Both Sides (Dubbelzijdig) is geselecteerd. Daardoor kan de driver tijdens de installatie de instellingen op de juiste manier integreren in zijn interne instellingen. De configuratie toepassen Als een voorgeconfigureerde driver wordt geïnstalleerd, worden de instellingen in het cfg-bestand toegepast op de indeling van de interne instellingen van de driver. Wanneer de installatie is voltooid, is de printer ingesteld overeenkomstig de instellingen in het cfg-bestand. Vanaf dat moment functioneren de printer en de driver net als elke willekeurige andere printer, wat betreft het beheer van de instellingen. Gebruikers kunnen de printerinstellingen aanpassen via de map Printers en kunnen opdrachten aanpassen binnen verschillende toepassingen. Door verschillend geconfigureerde driverpakketten te maken en te installeren, kunnen beheerders meerdere printers installeren die gebruikmaken van verschillende configuraties van dezelfde driver.
4
Hoofdstuk 2 Overzicht HP Voorconfiguratie van drivers
NLWW
Driver installeren en implementeren Het proces voor het implementeren en installeren van printersoftware verschilt per organisatie. In sommige bedrijven worden de configuraties van client- en serversoftware streng gecontroleerd. Andere bedrijven hebben mogelijk een wat informeler distributienetwerk voor software dat niet wordt beheerd door een centrale IT-afdeling. Als HP Voorconfiguratie van drivers gebruikt moet worden in een groot aantal verschillende omgevingen, moet het programma compatibel zijn met de standaard methoden voor installatie en implementatie die worden gebruikt door verschillende maatschappijen en bedrijven. Dit betekent dat HP Voorconfiguratie van drivers compatibel moet zijn met elk installatieproces dat gebruikmaakt van de systeem-API’s (application program interfaces) van Microsoft voor het installeren van drivers en printers.
Producten en drivers De functie voor het voorconfigureren van drivers is beschikbaar op alle huidige HP LaserJet- en Business InkJet-producten. HP PCL5-, PCL6- en PS discrete en UPD-drivers worden ondersteund op systemen waarop de besturingssystemen Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003, Windows Server 2008 en Windows Vista worden uitgevoerd.
NLWW
Driver installeren en implementeren
5
3
Milieu Hewlett-Packard heeft zich veel moeite getroost om ervoor te zorgen dat de driverconfiguratie de meeste algemene afdrukomgevingen van maatschappijen en bedrijven ondersteunt. In dit hoofdstuk wordt informatie gegeven over de specifieke vereisten voor de workflow in deze omgevingen. Daarnaast worden ook de mogelijke beperkingen voor deze oplossing voor voorconfiguratie beschreven.
Directe installatie - werkstation/Windows-printserver Directe installatie wordt over het algemeen gebruikt wanneer een nieuwe printer wordt geïnstalleerd op een Windows-werkstation of –printserver, ongeacht de methode waarmee dit gebeurt (bijvoorbeeld via de wizard Printer toevoegen, het HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie, HP Web Jetadmin V8.1 of V10.0, of andere intern ontwikkelde installatietoepassingen). Als de driver voor de printer die wordt geïnstalleerd is voorgeconfigureerd met een van de hulpmiddelen die worden beschreven in dit document en als tijdens de installatie de standaardprocedure van Microsoft voor het installeren van printers wordt gevolgd, functioneert de printer volgens de opgegeven instellingen als de installatie is voltooid.
Point-en-print voor Windows True-connect Als in Windows-omgevingen de voorgeconfigureerde serverdriver wordt geïnstalleerd, worden de instellingen opgeslagen zodat alle clients de driver ontvangen als ze verbinding maken. Alle instellingen van de server worden dan doorgegeven aan de clients. Windows point-en-print configureren In de onderstaande tabel worden de verschillende server/client- configuratiemethoden voor Windows point-en-printomgevingen weergegeven. Tabel 3-1 Omgevingen met true-connect en false-connect Server
Client
Windows 2000
Windows 2000
Ja
Ja
Windows XP
Ja
Ja
Windows 2000
Ja
Ja
Windows XP
Ja
Ja
Windows 2000
Ja
Ja
Windows XP
Ja
Ja
Windows 2000
Ja
Ja
Windows XP
Ja
Ja
Windows Server 2003
Windows Server 2008
Windows Vista
6
Hoofdstuk 3 Milieu
Printereigenschappen configureren
Printervoorkeuren configureren
NLWW
Point-en-print voor Novell In Novell-omgevingen zijn er drie hoofdcategorieën voor voorconfiguratie: ●
NetWare Directory Services (NDS)
●
ZenWorks
●
Novell Distributed Print Services (NDPS)
In het geval van NDS en ZenWorks is er maximaal één definitie voor voorconfiguratie beschikbaar per product (dat wil zeggen, één definitie voor elk printermodel van HP). Bij Novell worden namelijk alle printerstuurprogramma’s geplaatst in dezelfde fysieke map op de server. Bij voorconfiguratie wordt voor alle drivers voor een bepaald product dezelfde bestandsnaam gebruikt om configuratiegegevens op te slaan. Daardoor is het bestand makkelijker te verplaatsen en is het consistent voor alle drivers van een bepaald product. Er kan daarom maar één configuratie per keer worden opgeslagen. In het geval van NDPS-printerobjecten kunnen meerdere versies van dezelfde driver worden opgeslagen op de server en de drivers kunnen op verschillende manieren zijn voorgeconfigureerd. De drivers kunnen dan worden gekoppeld aan de bijbehorende NDPS-afdrukwachtrijen en op de juiste manier worden doorgegeven aan de clients. Als de server meerdere configuraties voor hetzelfde model driver (bijvoorbeeld de HP LaserJet 4200 PCL6-driver voor Windows 2000) moet bevatten, kunt u met behulp van de Novell Resource Manager elke nieuwe versie van de driver een eigen unieke naam geven. Raadpleeg de documentatie van Novell voor instructies over het op deze manier toevoegen van drivers. Alle Windows-clientplatforms worden ondersteund wat betreft het gebruik van de op de server opgegeven configuraties, ongeacht het type wachtrij.
Point-en-print voor de printerservertoepassing van HP De printerservertoepassing (PSA, Printer Server Appliance) van HP heeft beperkte ondersteuning van voorgeconfigureerde drivers. De PSA biedt alleen ondersteuning als een enkelvoudige versie van een driver en de gekoppelde instellingsgegevens zich op een willekeurig tijdstip bevinden op de server. Dit betekent dat u voor elke driver alleen een enkelvoudige voorconfiguratie kunt opslaan.
Windows Terminal Server Voorconfiguratie van drivers wordt ondersteund in de Windows Terminal Server-omgeving voor Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003, Windows Server 2008 en Windows Vista. Als een voorgeconfigureerde driver wordt geïnstalleerd op de server, wordt die configuratie doorgegeven aan alle terminalclients als ze verbinding maken met de server. De serverbeheerder mag echter alleen printers toevoegen als hij rechtstreeks op de server werkt en dus niet via een terminalsessie. Deze beperking heeft te maken met de infrastructuur Distributed Component Object Model (DCOM) in de Terminal Server-omgeving.
Windows Terminal Server (Printer Auto-Create in Citrix Metaframe) Citrix Metaframe beschikt over een functie waarmee op het werkstation waarop de terminalclients voor de server worden uitgevoerd, een lokale printer kan worden geïnstalleerd binnen de context van een terminalsessie. Daardoor kunnen terminalgebruikers afdrukken naar lokale printers, zelfs als ze werken binnen een terminalsessie. De functie heet Printer Auto-Create omdat in de Citrix-omgeving ook aan de serverzijde een printer wordt gemaakt voor elke printer die dynamisch wordt geïnstalleerd op het terminal-werkstation (als de gebruiker zich tenminste aanmeldt op de server tijdens een terminal-
NLWW
Point-en-print voor Novell
7
sessie). Op het client-werkstation en de server moet dezelfde driver zijn geïnstalleerd voor de printer aan de clientzijde. Als de driver die is geïnstalleerd op het client-werkstation is voorgeconfigureerd, worden de voorgeconfigureerde instellingen toegepast op de printer aan de serverzijde als de terminalsessie wordt gestart. OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar in Metaframe 1.8 en latere versies die worden uitgevoerd in een Windows 2000-, Windows 2003-, Windows 2008-, Windows Vista- of Windows XP Terminal Server-omgeving.
Windows Cluster Server Voorconfiguratie van drivers wordt niet ondersteund in een Windows Cluster Server-omgeving.
8
Hoofdstuk 3 Milieu
NLWW
4
Hulpprogramma’s Het proces voor het voorconfigureren van de driver kan worden uitgevoerd met vier programma's. Alle vier programma's zijn ontworpen met een UI met dezelfde basisbesturingselementen voor interactie met het cfg-bestand, maar worden verschillend verpakt. Dit is òf om de bestaande werkstromen voor het installeren van de printer te installeren, òf om het toepassen en installeren van de driver volledig aan de gebruiker over te laten. Deze programma's zijn: ●
HP Editor voor driverconfiguratie. Dit is een zelfstandig hulpprogramma voor omgevingen met het Windows-besturingssysteem
●
HP Web Jetadmin V8.1 Plug-in voor voorconfiguratie van drivers. Dit is een webgebaseerd hulpprogramma
●
HP Hulpprogramma voor aanpassingen/Stille installer
●
HP Hulpprogramma voor driverdistributie
OPMERKING: We raden aan dat cfg-bestanden alleen worden bewerkt met de bijgeleverde bewerkingshulpprogramma’s. Als u de XML handmatig bewerkt kan dat tot gevolg hebben dat de XML ongeldig wordt en dat het bestand incompatibele instellingen bevat.
HP Editor voor driverconfiguratie Beschrijving De HP Editor voor driverconfiguratie is een kleine Windows-toepassing waarmee u het configuratiebestand kunt bewerken dat is gekoppeld aan een bepaalde driver. Het configuratiebestand bestuurt de instellingen van het printerstuurprogramma en wordt van kracht wanneer de driver wordt geïnstalleerd. De HP Editor voor driverconfiguratie wordt niet gebruikt voor het implementeren of installeren van de driver. In plaats daarvan wordt het configuratiebestand aangepast en opnieuw opgeslagen in dezelfde drivermap waarin het bestand is geopend. De HP Editor voor driverconfiguratie is bedoeld voor gebruik in omgevingen waar een bestaand proces wordt gebruikt voor het toepassen van drivers of waar het serverplatform niet op basis van Windows is. Dit is het hulpprogramma voor voorconfigureren bij uitstek voor ondersteuning van een Novell of PSA point-en-print-omgeving. Toegang/installatie U kunt de HP Editor voor driverconfiguratie downloaden van hp.com via de volgende URL: http://www.hp.com/go/hpdpc_sw Het gecomprimeerde pakket kan na het downloaden worden uitgepakt naar een lokale of netwerkmap. Er is geen formeel installatieproces vereist. Wanneer het pakket is uitgepakt, is het klaar voor gebruik. U kunt de toepassing uitvoeren door te dubbelklikken op het bestand HPBCFGAP.EXE in de doelmap. Deze toepassing deelt functies en de gebruikersinterface met het Hulpprogramma voor aangepaste installatie en op webgebaseerde versies van HP Voorconfiguratie van drivers. Procedure Om de HP Editor voor driverconfiguratie te gebruiken, moeten de drivers die moeten worden geconfigureerd zich bevinden in hun standaard inf-bestanden die worden opgehaald van HP (via de
NLWW
HP Editor voor driverconfiguratie
9
website van HP of van de product-cd-rom die wordt bijgeleverd). De driver(s) moet(en) zijn opgeslagen op een locatie waarvoor de gebruiker van het hulpprogramma schrijfrechten heeft. De driver moet ook het voorconfigureren van drivers ondersteunen. Wanneer het hulpprogramma wordt gebruikt om naar een drivermap te bladeren en daarin geen cfg- of cfm-bestand aanwezig is, kunt u de driver niet voorconfigureren. 1.
Voer HPBCFGAP.EXE uit vanuit de downloadmap Als u de HP Editor voor driverconfiguratie wilt uitvoeren, dubbelklikt u op HPBCFGAP.EXE.
10
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
2.
Het dialoogvenster Information (Informatie) wordt weergegeven. Afbeelding 4-1 Dialoogvenster Information (Informatie)
Dit dialoogvenster waarschuwt gebruikers dat, afhankelijk van hoe de driver is geïnstalleerd, een waarschuwing voor digitale handtekening van Windows Hardware Quality Labs (WHQL) wordt weergegeven. Omdat het cfg-bestand dat wordt bijgeleverd bij de drivers onderdeel is van het inf-bestandpakket (en waarnaar in het inf-bestand wordt verwezen als een afhankelijk bestand van de driver), zal het aanpassen van dit bestand de digitale handtekening ongeldig maken die door Microsoft wordt geleverd wanneer de driver WHQL-gecertificeerd is. OPMERKING: Om te voorkomen dat de waarschuwing voor digitale handtekening van WHQL wordt weergegeven tijdens het installeren van de driver, kunt u het configuratiebestand van de driver opslaan als aangepast configuratiebestand (.cfm) en deze opslaan bij de driverbestanden. Het dialoogvenster Digital Signature Not Found (Digitale handtekening niet gevonden) geeft het waarschuwingsdialoogvenster van Microsoft weer tijdens de installatie. Afbeelding 4-2 Dialoogvenster Digital Signature Not Found (Digitale handtekening niet gevonden)
NLWW
HP Editor voor driverconfiguratie
11
3.
Open een configuratiebestand en pas deze naar wens aan. Een configuratiebestand kan een cfgof een cfm-bestand zijn. Het cfg-bestand is het standaard configuratiebestand dat onderdeel is van het installatiepakket van de driver. Het cfm-bestand is een speciaal bestand waarmee u een driver kunt configureren zonder dat een waarschuwing voor digitale handtekening van WHQL wordt veroorzaakt tijdens de installatie. Het cfm-bestand is geen onderdeel van de driver en kan niet worden geïnstalleerd als een onderdeel van een standaard netwerkinstallatie. De UI bestaat uit twee tabbladen: Device Settings (Apparaatinstellingen) en Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren). Tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen) De instellingen in het tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen) die worden beschreven in Afbeelding 4-3 Tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen) op pagina 12, zijn gerelateerd aan de geïnstalleerde hardware op het apparaat. Bepaalde functies op het tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) zijn afhankelijk van de installatie van verschillende hardware accessoires voordat deze kunnen worden gebruikt. Bundle Selection (Selectie bundel) In het veld Bundle Selection (Selectie bundel) worden verschillende hardwarebundels weergegeven die beschikbaar zijn voor het product en, wanneer deze worden aangepast, de individuele instellingen aanpast om de inhoud van de bundel weer te geven. Afbeelding 4-3 Tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen)
Tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren)
12
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
De instellingen in de tab Printing Preferences (Afdrukinstellingen) zijn gerelateerd aan de daadwerkelijke indeling van documenten zoals deze worden afgedrukt. Door de functie-instellingen aan te passen, wordt het standaardgedrag van de driver aangepast. Bijvoorbeeld, wanneer Media Type (Materiaalsoort) wordt gewijzigd in Letterhead (Briefhoofd) dan wordt elke taak standaard afgedrukt op briefhoofdpapier. De gebruiker kan deze instelling aanpassen, zowel per document als per printer. Afbeelding 4-4 Tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren)
Functies vergrendelen HP Voorconfiguratie van drivers ondersteunt de mogelijkheid vijf instellingen te vergrendelen: ●
Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex))
●
Print in Grayscale (Afdrukken met grijsschaal)
●
Media Type (Materiaalsoort)
●
Paper Source (Papierbron)
●
Output Bin (Uitvoerbak)
Wanneer een functie is vergrendeld, kunnen gebruikers alleen de geselecteerde standaardoptie gebruiken. In de voorgaande afbeelding (Afbeelding 4-4 Tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) op pagina 13 is de instelling Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) vergrendeld op True (Waar). Een klein pictogram van een hangslotje wordt naast de instelling weergegeven in de UI. Hierdoor kan de gebruiker met deze driver niet slechts enkelzijdig
NLWW
HP Editor voor driverconfiguratie
13
afdrukken. Wanneer de driver is geïnstalleerd op een server, kunnen clients die zijn verbonden met die printer ook niet enkelzijdig afdrukken. Beperkingen Het cfg-/cfm-bestand is gecodeerd met dezelfde beperkingen die de drivers afdwingen. Wanneer de gebruiker van de HP Editor voor driverconfiguratie probeert de functies in te stellen op een ongeldige combinatie, wordt een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven, en de wijziging in de functies die de waarschuwing veroorzaakte wordt in de oorspronkelijke staat teruggezet. Bijvoorbeeld, als de optie Media Type (Materiaaltype) is ingesteld op Transparency (Transparant) wanneer Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) is ingesteld op True (Waar), wordt een dialoogvenster Invalid Selection (Ongeldige selectie) weergegeven. Afbeelding 4-5 Invalid Selection (Ongeldige selectie) - dubbelzijdig voor transparanten
4.
Sla het gewijzigde configuratiebestand op en plaats dit terug in de drivermap. ●
Als het bestand is geopend in de drivermap, klikt u op File (Bestand) > Save (Opslaan).
●
Anders klikt u op File (Bestand) > Save As (Opslaan als) en bladert u naar de drivermap om het bestand op te slaan.
●
Om te voorkomen dat de waarschuwing voor digitale handtekening van WHQL wordt weergegeven tijdens het installeren van de driver, moet u de het configuratiebestand opslaan als een cfm-bestand door te klikken op File (Bestand) > Save As (Opslaan als) CFM. Een cfm-bestand wordt gemaakt in dezelfde map als het oorspronkelijke configuratiebestand (.cfg).
OPMERKING: Als u een cfm-bestand maakt, moet u dat handmatig kopiëren naar de map waar de driver is geïnstalleerd. Het bestand wordt niet geïmplementeerd als onderdeel van de normale installatie van de driver. Wanneer het bestand is opgeslagen, is het driverpakket klaar om geïnstalleerd te worden met de nieuwe instellingen. 5.
Installeer de driver en maak een printer met de gewenste methode. Het voorconfigureren van een driver met een aangepast cfg-bestand is compatibel met alle installatiemethoden op basis van de gepubliceerde Microsoft-procedures voor het installeren van een printer. Raadpleeg de documentatie de documentatie van Microsoft Developer Network voor meer informatie over de gepubliceerde methoden. Bij alle commercieel beschikbare installatiemethoden, inclusief het doorgeven van drivers door Novell- en Samba-servers, wordt uitgegaan van deze richtlijnen. Zie voor meer informatie de website van het Microsoft Developer Network op: http://msdn.microsoft.com/default.asp Het voorconfigureren van een driver met een cfm-bestand is niet compatibel met installatiemethoden op afstand. Het cfm-bestand moet worden gekopieerd naar de installatiemap van de drivers op de lokale machine om te functioneren. OPMERKING: Wanneer zowel een cfg- en cfm-bestand zich bevinden in de installatiemap van de printer, heeft het cfm-bestand voorrang voor het configureren van het printerstuurprogramma.
14
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
6.
Sluit de HP Editor voor driverconfiguratie af.
7.
Installeer de driver op een server of werkstation. Op dit moment kan de driver worden geïnstalleerd op een Windows-werkstation, of een point-enprint-server (Windows, Novell of HP apparatuur voor printerservers). Alle wachtrijen die de driver gebruiken, gebruiken standaard de instellingen die zijn geselecteerd in de configuratie-editor. Alle functies die zijn ingesteld op Locked (Vergrendeld) zijn vergrendeld voor alle gebruikers, ongeacht hoe ze toegang krijgen tot de driver (via de server of via de client).
Een cfm-bestand kopiëren naar de drivermap Voordat u het cfm-bestand kunt gebruiken, moet u deze kopiëren naar de map met printerstuurprogramma's van Windows op de lokale machine. U kunt het bestand handmatig kopiëren of het hulpprogramma copyconfig.exe gebruiken. Op Windows 2000-, Windows XP- en Windows 2003 Server 32-bit-systemen bevindt de drivermap zich op: %systemroot%\system32\spool\drivers\w32x86\3 Op Intel/AMD 64-bit-systemen bevindt de drivermap zich op: %systemroot%\system32\spool\drivers\x64\3 1.
Zoek het bestand copyconfig.exe in dezelfde map als de editor voor driverconfiguratie en klik hierop.
2.
Klik op Browse (Bladeren) en zoek het cfm-bestand.
3.
Klik op Copy (Kopiëren). Het bestand wordt gekopieerd naar de map met printerstuurprogramma's van Windows.
4.
Herhaal stap twee en drie voor elk cfm-bestand dat u wilt kopiëren.
Het cfm-bestand kan naar de map waar de driver is geïnstalleerd worden gekopieerd voor- of nadat de driver wordt geïnstalleerd. Wanneer het cfm-bestand is gekopieerd, heeft dit voorrang op alle andere cfg-bestanden voor de driver. Zorg dat u het cfm-bestand bewerkt en niet het cfg-bestand wanneer u wijzigingen aanbrengt in de driverconfiguratie.
HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie HP Web Jetadmin V8.1 is een toepassing waarmee u een wachtrij kunt maken die u kunt gebruiken om printers te maken op alle Windows 2000-, Windows 2003- of Windows XP-servers of werkstations. De HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie voegt een aantal schermen toe aan de bestaande werkstroom voor het maken van wachtrijen. De drivers die worden geïnstalleerd voor de wachtrijen kunnen worden aangepast tijdens dit proces. IT-beheerders kunnen de plug-in ook gebruiken om de configuraties te beheren die worden gemaakt voor specifieke wachtrijen, doordat deze configuraties kunnen worden opgeslagen (met een naam) en gebruikt kunnen worden voor volgende installaties. De HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor voorconfiguratie van drivers maakt gebruik van ActiveX voor bepaalde functionaliteiten (in een volledig ondertekend en gecertificeerd ActiveX-besturingselement). Daarom is het vereist dat de beveiliging van de clientbrowser ActiveX-inhoud van derden accepteert. De plug-in is ook alleen geschikt voor de browser Internet Explorer. Toegang/installatie De HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie is beschikbaar als onderdeel van de Web Jetadmin-productupdate -> dialoogvenster Installatiewizard. Nadat u de HP Web Jetadmin V8.1 plugNLWW
HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie
15
in voor driverconfiguratie hebt geselecteerd en de installatieopdracht, gaat Web Jetadmin V8.1 automatisch door. Om de plug-in te gebruiken moet u de werkstroom van Web Jetadmin V8.1 voor het maken van wachtrijen volgen en een driver installeren die kan worden voorgeconfigureerd.
16
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
Procedure 1.
Open Web Jetadmin V8.1 voor het maken van wachtrijen. Volg de werkstroom van Web Jetadmin V8.1 voor het maken van wachtrijen door de pagina's voor het selecteren van drivers. Wanneer u de drivers hebt geselecteerd, gebruikt u de knop Skip (Overslaan) om door te gaan. Wanneer u meer dan één driver hebt geselecteerd en alle drivers ondersteunen voorconfigureren, worden alle drivers op dezelfde manier geconfigureerd met het volgende proces. Afbeelding 4-6 Driver selecteren
Op dit moment controleert de plug-in voor driverconfiguratie de geselecteerde drivers om te bepalen of deze kunnen worden voorgeconfigureerd. Wanneer dit niet mogelijk is, gaat de werkstroom van Web Jetadmin V8.1 door alsof de plug-in voor voorconfiguratie niet is geïnstalleerd. Driver Configuration (Driverconfiguratie) - configuratieopties De plug-in voor driverconfiguratie wordt gestart wanneer de drivers kunnen worden voorgeconfigureerd. De eerste pagina geeft de geselecteerde drivers weer die te configureren zijn. De gebruiker kan dan beslissen of de drivers moeten worden voorconfigureerd. Afbeelding 4-7 Configureerbare drivers
2.
De configuratie selecteren. Deze pagina geeft de geselecteerde drivers weer die voorconfigureren ondersteunen. Afhankelijk van de drivers die zijn geselecteerd voor installatie, is het mogelijk dat een aantal daarvan
NLWW
HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie
17
voorconfiguratie niet ondersteunen (met name Windows NT 4.0 en Windows 95, Windows 98 en Windows Me PostScript-drivers [PS]). De gebruiker krijgt de keuze uit twee of drie configuratieopties. Als de plug-in voor driverconfiguratie eerder is gebruikt voor hetzelfde product en de configuratie die is gemaakt als onderdeel van die werkstroom is opgeslagen, heeft de gebruiker de volgende opties:
3.
●
Yes - Create a New Configuration (Ja - Een nieuwe configuratie maken)
●
Yes - Use an Existing Configuration (Ja - Een bestaande configuratie gebruiken) (deze optie wordt alleen weergegeven als eerder een configuratie is opgeslagen)
●
No - Continue Creating Print Queue (Nee - Doorgaan met maken van afdrukwachtrij) (selecteer deze optie om de driverconfiguratie over te slaan)
Het dialoogvenster dat wordt weergegeven in Afbeelding 4-8 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Select an Existing Configuration (Een bestaande configuratie selecteren) op pagina 18 verschijnt wanneer bestaande configuraties beschikbaar zijn voor het product dat wordt geïnstalleerd en de gebruiker de instelling Use an Existing Configuration (Een bestaande configuratie gebruiken) selecteert. Het gewenste configuratiebestand wordt geladen in de pagina's van de editor voor configuratie wanneer de gebruiker een bestaande configuratie selecteert. Hierdoor kunnen wijzigingen worden aangebracht in de configuratie, maar is dit niet vereist. Wanneer de bestaande configuratie is geselecteerd, wordt de configuratiepagina weergegeven en is de rest van de werkstroom hetzelfde als wanneer een nieuwe configuratie wordt gemaakt. Afbeelding 4-8 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Select an Existing Configuration (Een bestaande configuratie selecteren)
4.
Wanneer de gebruiker Yes - Create a New Configuration (Ja - Een nieuwe configuratie maken) selecteert, wordt het dialoogvenster Driver Configuration (Driverconfiguratie) weergegeven. De gebruikersinterface op het scherm bestaat uit twee tabbladen: Device Settings (Apparaatinstellingen) (zie Afbeelding 4-9 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Device Settings (Apparaatinstellingen) op pagina 19) en Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) (zie Afbeelding 4-10 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) op pagina 19).
18
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Device Settings (Apparaatinstellingen) Afbeelding 4-9 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Device Settings (Apparaatinstellingen)
Instellingen op het tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen) zijn gerelateerd aan de geïnstalleerde hardware op het apparaat. Bepaalde functies op de tab Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) zijn afhankelijk van verschillende hardwareaccessoires die moeten zijn geïnstalleerd voordat deze kunnen worden gebruikt. Afbeelding 4-10 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren)
De instellingen op het tabblad Printing Preferences (Afdrukinstellingen) zijn gerelateerd aan de daadwerkelijke indeling van documenten zoals deze worden afgedrukt. Door de functie-instellingen aan te passen, wordt het standaardgedrag van de driver aangepast. Bijvoorbeeld, wanneer de instelling Media Type (Materiaalsoort) wordt gewijzigd in Letterhead (Briefhoofd) dan wordt elke
NLWW
HP Web Jetadmin V8.1 plug-in voor driverconfiguratie
19
taak standaard afgedrukt op briefhoofdpapier. De gebruiker kan deze instelling aanpassen, zowel per document als per printer. Functies vergrendelen HP Voorconfiguratie van drivers ondersteunt de mogelijkheid vijf instellingen te vergrendelen: ●
Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex))
●
Print in Grayscale (Afdrukken met grijsschaal)
●
Media Type (Materiaalsoort)
●
Paper Source (Papierbron)
●
Output Bin (Uitvoerbak)
Wanneer de functie is vergrendeld, kunnen de gebruikers alleen de geselecteerde standaardoptie kiezen. Bijvoorbeeld, in (Afbeelding 4-10 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) op pagina 19 is de instelling Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) vergrendeld op True (Waar). Hierdoor kan de gebruiker met deze driver niet slechts enkelzijdig afdrukken. Wanneer de driver is geïnstalleerd op een server, kunnen clients die zijn verbonden met die printer ook niet enkelzijdig afdrukken. Beperkingen Het cfg-bestand is gecodeerd met dezelfde beperkingen die door de drivers worden afgedwongen. Hierdoor wordt, wanneer de gebruiker van de HP editor voor driverconfiguratie probeert de functies in te stellen op een ongeldige combinatie, een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven, en de wijziging in de functies die de waarschuwing veroorzaakte wordt in de oorspronkelijke staat teruggezet. Bijvoorbeeld, als de optie Media Type (Materiaaltype) is ingesteld op Transparency (Transparant) wanneer Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) is ingesteld op True (Waar), wordt een dialoogvenster Invalid Selection (Ongeldige selectie) weergegeven, zoals u kunt zien in Afbeelding 4-11 Invalid Selection (Ongeldige selectie) - dubbelzijdig voor transparanten op pagina 20. Afbeelding 4-11 Invalid Selection (Ongeldige selectie) - dubbelzijdig voor transparanten
20
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
5.
De configuratie opslaan. Klanten hebben vaak een reeks standaardconfiguraties die worden gebruikt voor bepaalde projecten. Met de Plug-in voor driverconfiguratie kunnen deze configuraties binnen Web Jetadmin V8.1 worden opgeslagen voor toekomstig gebruik. Configuraties worden per product opgeslagen. Daarom is een opgeslagen configuratie voor bijvoorbeeld een HP Color LaserJet 5500 alleen beschikbaar waneer bij het maken van een wachtrij een driver wordt geïnstalleerd voor de HP Color LaserJet 5500. Elke configuratie wordt opgeslagen met een unieke naam. De oude configuratie wordt vervangen wanneer een bestaande naam opnieuw wordt gebruikt. Afbeelding 4-12 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Replace an Existing Configuration (Een bestaande configuratie vervangen) op pagina 21 wordt weergegeven om de configuratie op te slaan of te vervangen voor toekomstig gebruik. Afbeelding 4-12 Driver Configuration (Driverconfiguratie) - Replace an Existing Configuration (Een bestaande configuratie vervangen)
6.
Een volledige wachtrij maken. Nadat de configuratie is aangepast, klikt u op de knop Next (Volgende) om naar het samenvattingsscherm van Web Jetadmin V8.1 te gaan om de wachtrij(en) te maken. Vanaf dit punt gaat de standaardwerkstroom van Web Jetadmin V8.1 voor het maken van wachtrijen op dezelfde manier door alsof het voorconfigureren van drivers niet aanwezig is. Raadpleeg voor meer informatie over het maken van wachtrijen de documentatie van Web Jetadmin V8.1 op de volgende website: http://hp.com/go/webjetadmin
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer Het hulpprogramma voor aangepast installatie heeft een modus voor installatietijd van HP Voorconfiguratie van drivers. IT-beheerders kunnen het hulpprogramma gebruiken om de drivers voor te configureren voor een installatie met de stille installer van een driver van systeemsoftware voor afdrukken.
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
21
Beschrijving U kunt de HP Laserjet systeemsoftware voor afdrukken gebruiken om een stille installer te maken die het programma SETUP.EXE uitvoert zonder actie van de gebruiker. Deze installatiemethode is handig wanneer u de standaardselecties wilt gebruiken die het installatieprogramma geeft of wanneer u de installatie wilt uitvoeren zonder dat u wordt gevraagd. U hebt ook de optie om een aangepaste schijfimage te maken die specifieke drivers en hulpprogramma's bevat waarmee gebruikers het installatieprogramma automatisch kunnen uitvoeren. Installatie Stille installatie kan op twee manieren worden uitgevoerd: ●
aangepaste stille installer
●
opdrachtregel stille installer
Aangepaste stille installer Gebruik de aangepaste stille installer om de onderdelen van het afdruksysteem te selecteren die moeten worden opgenomen in de stille installatie. U kunt het besturingssysteem, de taal, de printermodellen, de drivers, de hulpprogramma's en de documentatie die moeten worden geïnstalleerd selecteren. Opdrachtregel stille installatie Opdrachtregel stille installatie kan niet worden aangepast: Hiermee worden alleen de onderdelen van het afdruksysteem geïnstalleerd die horen bij de standaardinstallatie. Waarden die volgen op is-gelijk-tekens ( = ) in een opdrachtregel moeten geen tussenspaties hebben. Methode 1: opdrachtregel Typ de volgende opdrachtregel in (typ niet de aanhalingstekens aan het begin en het einde): "
/SETUP/SETUP.EXE /U /PORT=XXXX /PRINTER=N /PD=N" Methode 2: SETUP.LST Gebruik het bestand SETUP.LST om argumenten voor de opdrachtregel op te geven voor de installer zodat deze zonder toezicht kan installeren. U kunt argumenten voor de opdrachtregel op een van de volgende manieren verzenden: ●
De opdrachtregel rechtstreeks naar de installer verzenden.
●
De opdracht verzenden met het bestand SETUP.LST dat zich bevindt in de installatiemap.
●
Een combinatie van de twee methoden gebruiken. Dit bestand bevat bijvoorbeeld twee opties: /port en /printer. De installer wordt als normaal uitgevoerd omdat de optie /u niet is opgegeven. Wanneer u de instelling /u voor de installer gebruikt, werkt deze zonder toezicht en gebruikt deze de twee waarden die zijn opgegeven in het gedeelte standaardwaarden van het bestand SETUP.LST. Wanneer u de instelling /u /printer=4 voor bijvoorbeeld de HP Color LaserJet 5500-installer gebruikt, werkt deze zonder toezicht en selecteert deze de HP Laserjet 5500hdn. De opties die zijn opgegeven in de opdracht hebben voorrang op de opties die zijn opgegeven in het bestand SETUP.LST.
22
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
De beschikbare opties kunnen ook de optie /u bevatten. Met deze optiesleutel kunt u de installer altijd zonder toezicht laten uitvoeren. De volgende beschrijvingen leggen de beschikbare opties uit:
●
◦
/u geeft voor de installer aan dat de opgegeven poort en printer moeten worden gebruikt die zijn aangegeven in de opdrachtregel (of in dit bestand) en alle standaardselecties te gebruiken. De installatie gaat verder zonder dat de gebruiker gevraagd wordt.
◦
/port=xxxx wordt gebruikt om de standaardpoort op te geven wanneer een installatie zonder toezicht wordt uitgevoerd. De waarde die is opgegeven voor xxxx moet een geldige poort zijn en geen spaties bevatten (bijvoorbeeld, LPT1).
◦
/printer=xxxx wordt gebruikt om de standaardprinter op te geven wanneer een installatie zonder toezicht wordt uitgevoerd. De waarde die is opgegeven bij n is een heel getal dat verwijst naar de lijst met beschikbare printers. Bijvoorbeeld, de volgende printers zijn beschikbare voor de installatie van de HP Color LaserJet 5500-serie printers:
◦
0 = HP LaserJet 5500-printer
◦
1 = HP LaserJet 5500dn-printer
◦
2 = HP LaserJet 5500dtn-printer
◦
3 = HP LaserJet 5500-printer
◦
4 = HP LaserJet 5500hdn-printer
◦
5 = HP LaserJet 5500n-printer
/pd=n wordt gebruikt om op te geven of de geselecteerde printer de standaardprinter is wanneer u meerder printers hebt verbonden met uw netwerk. De waarde die is opgegeven bij n is een heel getal (namelijk, 0 of 1). Wanneer u voor dit argument 1 (één) gebruikt wordt de geselecteerde printer ingesteld als standaardprinter. Met nul (0) of wanneer u geen waarde opgeeft, wordt de printer ingesteld als niet-standaard printer.
U kunt deze opties vooraf instellen in het bestand SETUP.LST dat zich bevindt in de hoofdmap van de software-cd-rom van de HP LaserJet. Voeg de volgende syntaxis toe in het gedeelte standaardwaarden: [Defaults] Options= /port=<waarde> /printer= /pd= Bijvoorbeeld, <waarde> = LPT1, Procedure Gebruik deze procedure voor alle HP-producten die worden weergegeven in de volgende lijst. Als uw HP-product niet wordt weergegeven, gebruikt u de installatieprocedure die wordt beschreven in Methode 2 op pagina 36. OPMERKING: Oudere HP-producten die niet in de volgende lijst voorkomen worden mogelijk niet ondersteund door de HP Voorconfiguratie van drivers. Tabel 4-1 Ondersteunde printers voor HP Voorconfiguratie van drivers
NLWW
HP LaserJet 1010-printer
HP LaserJet 1012-printer
HP LaserJet 1015-printer
HP LaserJet 1020-printer
HP LaserJet 1022-printer
HP LaserJet 1150-printer
HP LaserJet 1160-printer
HP LaserJet 1300-printer
HP LaserJet 1320-printer
HP LaserJet 2280-printer
HP LaserJet 2300-printer
HP LaserJet 2400-printer
HP LaserJet 3000-printer
HP LaserJet 3015-printer
HP LaserJet 3020-printer
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
23
Tabel 4-1 Ondersteunde printers voor HP Voorconfiguratie van drivers (vervolg) HP LaserJet 3380-printer
HP LaserJet 3500-printer
HP LaserJet 3550-printer
HP LaserJet 3700-printer
HP LaserJet 4100-printer
HP LaserJet 4200-printer
HP LaserJet 4200L-printer
HP LaserJet 4250-printer
HP LaserJet 4300-printer
HP LaserJet 4345-printer
HP LaserJet 4350-printer
HP LaserJet 4600-printer
HP LaserJet 4200n-printer
HP LaserJet 4610n-printer
HP LaserJet 4650-printer
HP LaserJet 5500-printer
HP LaserJet 5550-printer
HP LaserJet 8150-printer
HP LaserJet 9000-printer
HP LaserJet 9000L-printer
HP LaserJet 9040-printer
HP LaserJet 9050-printer
HP LaserJet 9055-printer
HP LaserJet 9065-printer
HP LaserJet 9085-printer
HP LaserJet 9200-printer
HP LaserJet 9500-printer
HP LaserJet 9500mfp
Gebruik een van de volgende twee methoden tijdens de installatie om HP Voorconfiguratie van drivers in te schakelen: Methode 1 1.
Klik in het scherm CD Browser (Cd bladeren) van de sofware op Installer Customization Wizard (Wizard aangepaste installer). Afbeelding 4-13 Venster CD Browser (Cd bladeren)
24
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
2.
Selecteer in het dialoogvenster Language Selection (Taalselectie) de gewenste taal en klik op OK. Afbeelding 4-14 Dialoogvenster Language Selection (Taalselectie)
3.
Klik in het dialoogvenster HP Installer Customization Utility (HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie) - Welcome (Welkom) op Next (Volgende) om met de installatie te beginnen. Afbeelding 4-15 Dialoogvenster HP Installer Customization Utility (HP Hulpprogramma voor aangepaste installatie) - Welcome (Welkom)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
25
4.
Selecteer in het dialoogvenster Software License Agreement (Licentieovereenkomst software) de optie I agree (Ik ga akkoord) en klik vervolgens op Next (Volgende). Afbeelding 4-16 Software License Agreement (Licentieovereenkomst software)
26
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
5.
Selecteer in het dialoogvenster Language (Taal) de gewenste taal en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-17 Dialoogvenster Language (Taal)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
27
6.
Selecteer in het dialoogvenster Printer Port (Printerpoort) de printerpoort en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-18 Dialoogvenster Printer Port (Printerpoort)
28
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
7.
Selecteer in het dialoogvenster Drivers het printerstuurprogramma dat u wilt installeren en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-19 Dialoogvenster Drivers
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
29
8.
Selecteer in het dialoogvenster Additional Software (Extra software) alle extra software die u wilt installeren en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-20 Dialoogvenster Additional Software (Extra software)
30
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
9.
Selecteer in het dialoogvenster Custom Installer Location (Locatie aangepaste installer) een locatie waar u de aangepaste installer wilt opslaan en klik op Next (Volgende) om door te gaan met de installatie. Afbeelding 4-21 Dialoogvenster Custom Installer Location (Locatie aangepaste installer)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
31
10. Klik in het dialoogvenster Ready to Create Installer (Klaar om installer te maken) op Printer Properties (Printereigenschappen) om de eigenschappen van de printer aan te passen. Het dialoogvenster Printer Properties (Printereigenschappen) wordt weergegeven. Afbeelding 4-22 Dialoogvenster Ready to Create Installer (Klaar om installer te maken)
32
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
11. Typ in het dialoogvenster Printer Properties (Printereigenschappen) een optionele printernaam, locatie en opmerking en klik vervolgens op Next (Vorige) om terug te gaan naar het dialoogvenster Ready to Create Installer (Klaar om installer te maken). Afbeelding 4-23 Dialoogvenster Printer Properties (Printereigenschappen) – Tabblad General (Algemeen)
12. Klik in het dialoogvenster Ready to Create Installer (Klaar om installer te maken) op Next (Volgende) om door te gaan met de installatie.
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
33
13. Het dialoogvenster HP Color LaserJet Custom Installer (HP Color LaserJet aangepaste installer) wordt weergegeven en geeft de voortgang van de installatie aan. Afbeelding 4-24 Voortgangsbalk HP Color LaserJet Custom Installer (HP Color LaserJet aangepaste installer)
34
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
14. Het dialoogvenster HP Color LaserJet Setup (HP Color LaserJet set-up) Finish (Voltooien) wordt weergegeven en geeft aan dat de aangepaste installer is geïnstalleerd. Klik op Finish (Voltooien). Afbeelding 4-25 Dialoogvenster HP Color LaserJet Setup (HP Color LaserJet set-up) - Finish (Voltooien)
De software maakt een aangepast installatiebestand. Het installatiebestand is nu beschikbaar voor installatie met de stille installer. Ga naar de map waar het installatiebestand zich bevindt en klik om de driver te installeren op SETUP.EXE en ga door met de installatie.
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
35
Methode 2 1.
Klik in het scherm CD Browser (Cd bladeren) van de sofware op Customization Utility (Hulpprogramma voor aangepaste installatie). Afbeelding 4-26 Venster CD Browser (Cd bladeren)
2.
Selecteer in het dialoogvenster Choose Setup Language (Taal set-up selecteren) de gewenste taal en klik op OK. Afbeelding 4-27 Dialoogvenster Choose Setup Language (Taal set-up selecteren)
36
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
3.
Klik in het dialoogvenster Option (Optie) op de optieknop Create Customized Installer (Aangepaste installer maken) en klik vervolgens op Next (Volgende). Afbeelding 4-28 Dialoogvenster Option (Optie) - Create Customized Installer (Aangepaste installer maken)
4.
Klik in het dialoogvenster Installer Type (Installatietype) op Silent Installer (Stille installer). Afbeelding 4-29 Installer Type (Installatietype) - Silent Installer (Stille installer).
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
37
5.
Selecteer in het dialoogvenster Language and Operating System(s) (Taal en besturingssysteem (en)) de gewenste taal en het gewenste besturingssysteem en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-30 Dialoogvenster Language and Operating System(s) (Taal en besturingssysteem(en))
6.
Selecteer in het dialoogvenster Printer Model(s) (Printermodel(len)) de printermodellen die moeten worden opgenomen en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-31 Dialoogvenster Printer Model(s) (Printermodel(len))
38
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
7.
Selecteer in het dialoogvenster Components (Onderdelen) de componenten die u wilt installeren en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-32 Dialoogvenster Components (Componenten)
8.
Selecteer in het dialoogvenster Port (Poort) de printerpoort en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-33 Dialoogvenster selectie Port (Poort)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
39
9.
Selecteer in het dialoogvenster Driver Configuration (Driverconfiguratie) de optieknop Yes, allow me to configure the drivers (Ja, laat me de drivers configureren) en klik vervolgens op Next (Volgende) om door te gaan met de installatie. Afbeelding 4-34 Dialoogvenster Driver Configuration (Driverconfiguratie)
40
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
10. Klik in het dialoogvenster Configuration (Configuratie) op het tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren). Blader door de lijst en selecteer de gewenste instellingen. Afbeelding 4-35 Dialoogvenster Configuration (Configuratie) – Tabblad Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
41
11. Klik op het tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen). Blader door de lijst en selecteer de gewenste functies. Klik op Next (Volgende) wanneer u klaar bent. Afbeelding 4-36 Dialoogvenster Configuration (Configuratie) – Tabblad Device Settings (Apparaatinstellingen)
Functies vergrendelen HP Voorconfiguratie van drivers geeft de mogelijkheid vijf instellingen te vergrendelen: ●
Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex))
●
Print in Grayscale (Afdrukken met grijsschaal)
●
Media Type (Materiaalsoort)
●
Paper Source (Papierbron)
●
Output Bin (Uitvoerbak)
Wanneer de functie is vergrendeld, kunnen de gebruikers alleen de geselecteerde standaardoptie kiezen. Bijvoorbeeld, in DriverConfiguration (Driverconfiguratie) - Printing Preferences (Afdrukvoorkeuren) is de instelling Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) vergrendeld op True (Waar). Een klein pictogram van een hangslotje wordt naast de instelling weergegeven in de UI. Hierdoor kan de gebruiker met deze driver niet slechts enkelzijdig afdrukken. Wanneer de driver is geïnstalleerd op een server, kunnen clients die zijn verbonden met die printer ook niet enkelzijdig afdrukken. Beperkingen Het cfg-bestand is gecodeerd met dezelfde beperkingen die de drivers afdwingen. Hierdoor wordt, wanneer de gebruiker probeert de functies in te stellen op een ongeldige combinatie, een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven, en de wijziging in de functies die de waarschuwing veroorzaakte wordt in de oorspronkelijke staat teruggezet. Bijvoorbeeld, als de optie Media Type (Materiaaltype) is ingesteld op Transparency (Transparant) wanneer Print on Both Sides (Duplex) (Dubbelzijdig (Duplex)) is ingesteld op True (Waar), wordt een dialoogvenster Invalid
42
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
Selection (Ongeldige selectie) weergegeven, zoals u kunt zien in Afbeelding 4-37 Dialoogvenster Invalid Selection (Ongeldige selectie) op pagina 43. Afbeelding 4-37 Dialoogvenster Invalid Selection (Ongeldige selectie)
12. Typ in het dialoogvenster Printer Name (Printernaam) een printernaam (of gebruik de standaardnaam) en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-38 Dialoogvenster Printer Name (Printername)
NLWW
HP Software voor productinstallatie - Hulpprogramma voor aangepaste installatie/Stille installer
43
13. Selecteer in het dialoogvenster Destination Path (Bestemmingspad) een bestemmingspad (of gebruik het standaardpad) en klik op Next (Volgende). Afbeelding 4-39 Dialoogvenster Destination Path (Bestemmingspad)
44
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
14. Controleer de informatie in het dialoogvenster Support Summary (Ondersteuningsoverzicht). Als de informatie onjuist is, klikt u op de knop Back (Terug) totdat u het scherm bereikt waar u de gewenste opties kunt selecteren en kunt u vervolgens doorgaan met de installatie. Klik op Next (Volgende) wanneer de informatie juist. OPMERKING: De informatie verschilt, afhankelijk van de taal, het besturingssysteem en de functies die u hebt geselecteerd. Afbeelding 4-40 Dialoogvenster Support Summary (Ondersteuningsoverzicht)
De software maakt een aangepast installatiebestand. Onthoud de locatie van het bestand. 15. Klik op Finish (Voltooien). Het installatiebestand is nu beschikbaar voor installatie met de stille installer. Ga naar de map waar het installatiebestand zich bevindt en klik om de driver te installeren op SETUP.EXE en ga door met de installatie.
HP hulpprogramma voor driverdistributie Het HP Hulprogramma voor driverdistributie (DDU, Driver Deployment Utility) is gemaakt om de distributie van printerstuurprogramma's naar client-pc's eenvoudiger te maken. Het is een eenvoudig hulpprogramma dat de driverbestanden en de code die nodig is om ze te distribueren bundelt in twee bestanden: een exe-bestand en een cab-bestand. Deze bestanden worden uitgevoerd op de client-pc om de driverbestanden op te slaan in de driveropslag van Windows, en voor netwerkpakketten om de printer te installeren. De DDU werkt met printerstuurprogramma's die kunnen worden geïnstalleerd met een inf-bestand. Het programma is ontworpen om te werken met printerstuurprogramma's waarvan de bestanden zich in één mapstructuur bevinden. Omdat dit hulpprogramma generisch is, heeft het geen kennis van hoe specifieke drivers zijn gebundeld. Het bundelt alle bestanden in de map (en submappen) waar het infbestand van de driver is gevonden. De driver moet worden uitgevouwen zodat de DDU de inf-bestanden kan verwerken. Wanneer u een exe-bestand downloadt met de driverbestanden, moet u deze eerst
NLWW
HP hulpprogramma voor driverdistributie
45
uitvoeren om alle bestanden uit te pakken. Vervolgens voert u de DDU uit om de bestanden te bundelen voor distributie op het clientsysteem. Wanneer u de mogelijkheid nodig hebt om unieke instellingen te configureren voor de distributie van de driver, kunt u mogelijk beter de UPD-installer gebruiken als installatiehulpmiddel. Met de UPD-installer kunt u de instellingen configureren met de opdrachtregel. De DDU kan worden gebruikt met de UPD-installer, maar dan is de UPD-opdrachtregel niet beschikbaar. De DDU is ontworpen om printerstuurprogramma's te bundelen en uit te voeren/te installeren. Specifieke functies van drivers, zoals de functies in de UPD-installer, zijn specifiek voor de UPD-installer en worden niet ondersteund door de DDU. De DDU-installer kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een driver voor een direct aangesloten printer te installeren in de traditionele modus of een netwerkprinter te installeren in de traditionele modus. OPMERKING: U hebt beheerdersrechten nodig voor het clientsysteem waar het installeren wordt uitgevoerd. Voor een printer die direct is aangesloten hebt u alleen beheerdersrechten nodig om het exe-bestand uit te voeren. De gebruiker kan vervolgens verbinding met de printers zonder administratieve rechten. Bij een netwerkverbinding kopieert het exe-pakket de bestanden naar de driveropslag, maakt de poort, installeert de driver en maakt uiteindelijk het printerobject. Ondersteunde besturingssystemen ●
Microsoft Windows 2000 Service Pack 4
●
Microsoft Windows XP
●
Microsoft Windows XP 64-Bit Edition
●
Microsoft Windows Server 2003
●
Microsoft Windows Server 2003 64-Bit Edition
●
Microsoft Windows Vista
●
Microsoft Windows Vista (64-bit)
De DDU installeren en uitvoeren De DDU installeren Kopieer de bestanden naar de beheer-pc. Wanneer u een zelfuitpakkend exe-bestand gebruikt, kunt u deze naar de beheer-pc kopiëren en erop dubbelklikken. Hierdoor worden de bestanden naar de juiste mapstructuur uitgepakt. De DDU heeft geen installatieprogramma nodig. Alle bestanden bevinden zich in de map hulpprogramma voor driverdistributie). De DDU heeft geen registervermeldingen nodig. De DDU uitvoeren 1.
Maak een printerstuurprogrammapakket om te distribueren door de DDU-toepassing te starten. U kunt dit doen door te dubbelklikken op hpddu.exe die zich bevindt in de hoofdmap van het hulpprogramma voor driverdistributie. Dit hulpprogramma bundelt de driver en de code die nodig is om de driver uit te voeren/te installeren in een exe-bestand en een cab-bestand: er wordt ook een xml-bestand gemaakt ter informatie en dat kan worden gebruikt om de selecties van het pakket te identificeren.
2.
Voer het nieuwe driverpakket (gemaakt in stap 1) uit op de client-pc. U kunt het pakket kopiëren naar de client-pc en uitvoeren door erop te dubbelklikken. U kunt het pakket ook uitvoeren vanaf een server door er op te dubbelklikken. Het pakket kan ook worden uitgevoerd als batchbestand.
Bij een pakket voor een direct aangesloten printer, kopieert de DDU de driverbestanden stil naar de driveropslag van Windows en wordt afgesloten. Voordat de DDU wordt afgesloten, wordt mogelijk een
46
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
optioneel dialoogvenster weergegeven om de gebruiker te vragen de printer aan te sluiten nadat de bestanden zijn gekopieerd. Als het uitvoerbare bestand uit het pakket is uitgevoerd, installeert het besturingsprogramma de printer met Plug & Play-software wanneer de gebruiker de printer verbindt met de pc. OPMERKING: De printer wordt nooit geïnstalleerd wanneer deze niet wordt verbonden met de pc. Bij een netwerkpakket kopieert de DDU de driverbestanden stil naar de driveropslag van Windows en installeert vervolgens de printer met de netwerkinformatie die is opgegeven door de beheerder. De DDU gebruiken De gebruikersinterface van de DDU is ingedeeld drie gedeelten: ●
Package Source (Pakketbron) beschrijft het pakkettype en de driverlocatie die u wilt maken.
●
Package Target (Pakketdoel) identificeert de naam en locatie van het installatiepakket.
●
Create Package (Pakket maken) start het maken van een pakket.
Afbeelding 4-41 Hoofdscherm DDU
NLWW
HP hulpprogramma voor driverdistributie
47
Package Source (Pakketbron) Driver Directory (Drivermap) - Gebruik de knop Select Driver (Driver selecteren) om de map te openen waar de driver zich bevindt door erheen te bladeren of de locatie in te typen. Er moet zich slechts één driverpakket in deze map bevinden omdat dit hulpprogramma alle bestanden die zich in de map bevinden (en alle submappen) zal bundelen in een uitvoerbaar bestand. Als u een gecomprimeerd driverpakket hebt gedownload, moet u dit uitpakken voordat u het hulpprogramma gebruikt. In sommige gevallen hebt u mogelijk meerder inf-bestanden voor de driver in de map (soms is één voor kleuren- en de andere voor monoprinters. In dit geval wordt een extra dialoogvenster weergegeven waarin u kunt selecteren welke driver u wilt bundelen. U wordt ook gewaarschuwd wanneer de map te groot is. Dit is om te voorkomen dat u meer dan één driver bundelt. U kunt op dat moment kiezen of u door wilt gaan of niet. Wanneer een drivermap is geselecteerd en een driver is gevonden, wordt de driverinformatie weergegeven onder het mapselectievak. Voor drivers die voorconfigureren ondersteunen, is het onderstaande selectievakje ingeschakeld. Wanneer u dit selecteert, wordt een dialoogvenster voor configuratie geopend wanneer de knop Create Package (Pakket maken) wordt geselecteerd. Install Type (Installatietype) - De optie Silently preload the driver (De driver stil vooraf laden) moet u selecteren voor gebruikers die een printer direct verbinden, bijvoorbeeld met een USB-kabel. Een Plug & Play-gebeurtenis is nodig om de driver te installeren, maar alle bestanden worden door dit pakket geïnstalleerd in de driveropslag van Windows voor later gebruik. Het uitvoerbare bestand wordt standaard stil uitgevoerd. Als u wilt dat de eindgebruiker wordt gevraagd de printer aan te sluiten aan het einde van de installatie, moet u het selectievakje Show a prompt to connect the printer (Vragen de printer te verbinden) inschakelen. Voor printers met een netwerkverbinding, selecteert u de optie Silently create the network port and install driver (Stil een netwerkpoort maken en de driver installeren). De knop Network Settings (Netwerkinstellingen) wordt beschikbaar en u kunt hierop klikken om de vereiste netwerkinstellingen in te voeren. OPMERKING: Er wordt een foutmelding weergegeven wanneer u niet eerst een driver selecteert. U moet eerst een driver selecteren zodat de printernaam kan worden afgeleid van de drivernaam. Network Settings (Netwerkinstellingen)
48
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
Afbeelding 4-42 DDU Network Settings (Netwerkinstellingen)
U moet op een van de volgende manieren de netwerkprinter aangeven. Dit hulpprogramma communiceert niet met het apparaat om te bepalen of de instellingen geldig zijn, maar de syntaxis wordt wel gecontroleerd. De beheerder is verantwoordelijk voor het identificeren van de printer met het juiste IP-adres, hardwareadres of de juiste hostnaam. ●
IP Address (IP-adres) — Voer het IPv4- of IPv6-adres in van de printer.
●
Hardware Address (Hardwareadres) — Voer het hardwareadres in van de printer.
●
Hostname (Hostnaam) — Voer de hostnaam in van de printer.
De volgende netwerkinstellingen zijn extra. U kunt de vooraf ingevoerde standaardwaarden accepteren of deze wijzigen.
NLWW
●
Port Name (Poortnaam): Dit is de naam van de netwerkpoort die wordt gemaakt. Als de naam al bestaat, wordt een nummer toegevoegd om de naam uniek te maken.
●
Printer Name (Printernaam): dit is de naam van de printer zoals deze wordt weergegeven in de map van de printer. Als de naam al bestaat, wordt een nummer toegevoegd om de naam uniek te maken.
HP hulpprogramma voor driverdistributie
49
●
Set this printer as default (Deze printer als standaard instellen): ◦
Yes (Ja) - Hiermee wordt deze printer de standaardprinter wanneer u afdrukt uit andere toepassingen.
◦
No (Nee) - De huidige standaardprinter wordt gehandhaafd, tenzij dit de enige geïnstalleerde printer is.
●
Share this printer (Deze printer delen): Yes (Ja) - Hiermee kunnen anderen deze printer gebruiken.
●
Share Name (Deelnaam): de deelnaam van de printer. Dit is alleen ingeschakeld wanneer Share this printer (Deze printer delen) is ingesteld op Yes (Ja). Als de naam al bestaat, wordt een nummer toegevoegd om de naam uniek te maken.
Om het dialoogvenster Network Settings (Netwerkinstellingen) af te sluiten zonder op te slaan, gebruikt u de afsluitknop van Windows in de rechterbovenhoek. Package Target (Pakketdoel) Gebruik de knop Save as (Opslaan als) om de naam en de locatie voor het uitvoerpakket in te voeren door te bladeren of in te typen. Het hulpprogramma maakt het pakket in de tijdelijke map en verplaatst dit vervolgens naar de uiteindelijke locatie. Create Package (Pakket maken) Selecteer de knop Create Package (Pakket maken) wanneer u alle bovenstaande gegevens hebt ingevoerd. Deze knop is uitgeschakeld totdat u alle vereiste gegevens hebt ingevoerd. Wanneer deze is geselecteerd, worden de knop Cancel (Annuleren) en de voortgangsbalk beschikbaar. Selecteer de knop Cancel (Annuleren) om het maken van het pakket te stoppen. Dit uitvoerbare bestand wordt stil uitgevoerd, tenzij is aangegeven dat de gebruiker moet worden gevraagd bij een direct aangesloten printer. Een foutmelding wordt weergegeven wanneer er een fout is opgetreden tijdens het uitvoeren. Selecteer het selectievakje Suppress all end user error messages (Alle foutberichten voor eindgebruikers onderdrukken) om de foutmelding te onderdrukken. Als u het selectievakje Pre-configure this driver (Deze driver voorconfigureren), wordt het dialoogvenster driverconfiguratie geopend wanneer u de knop Create Package (Pakket maken) selecteert. Selecteer OK wanneer u de driver hebt geconfigureerd om de nieuwe configuratieinstellingen op te slaan en door te gaan met het maken van het pakket. Wanneer u Cancel (Annuleren) selecteert, wordt het maken van het hele pakket geannuleerd.
50
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
Afbeelding 4-43 Instellingen DDU Driver Configuration (Driverconfiguratie)
DDU, Veelgestelde vragen Hoe gebruik ik de DDU om een driver voor een direct aangesloten printer met voorconfiguratie te distribueren? Als u meerdere pdl's voor één printer laadt, bepaalt het besturingssysteem welke overeenkomt met de Plug & Play-gebeurtenis. Het besturingssysteem maakt één printerobject voor die pdl. 1.
Voer hpddu.exe uit om het pakket te maken.
2.
Vanuit het gedeelte Package Source (Pakketbron):
3.
a.
Selecteer de driver die moet worden gebundeld door naar een inf-bestand in de map te bladeren.
b.
Selecteer het selectievakje Pre-configuration (Voorconfiguratie). Dit selectievakje is alleen ingeschakeld voor drivers die voorconfigureren ondersteunen.
c.
Selecteer het installatietype Silently preload the driver (De driver vooraf stil laden).
d.
Selecteer het selectievakje Show a prompt to connect the printer (Vragen de printer te verbinden) als u wilt dat de gebruiker een melding krijgt nadat de bestanden zijn gekopieerd.
Vanuit het gedeelte Package Target (Pakketdoel): ●
NLWW
Hier worden drie bestanden naartoe geschreven: een exe-, een cab- en een xml-bestand met gegevens over het gemaakte pakket.
HP hulpprogramma voor driverdistributie
51
4.
5.
Vanuit het gedeelte Create Package (Pakket maken): a.
Selecteer het selectievakje Suppress all end user error messages (Alle foutberichten voor eindgebruikers onderdrukken) als u alle foutmeldingen wilt onderdrukken.
b.
Selecteer de knop Create Package (Pakket maken).
c.
Het dialoogvenster voor configuratie wordt weergegeven en hiermee kunt u de details voor de configuratie van de driver instellen. Nadat u de wijzigingen in de configuratie hebt geaccepteerd wordt het pakket gemaakt.
Voer het nieuwe exe-bestand uit op het clientapparaat. U moet beheerdersrechten hebben om het exe-bestand uit te voeren omdat deze bestanden kopieert naar de driveropslag van Windows. Wanneer de driverbestanden zich op het systeem bevinden kunnen alle gebruikers de printer aansluiten en een Plug & Play-installatie uitvoeren. OPMERKING:
Het printerobject wordt niet gemaakt totdat de printer is verbonden.
OPMERKING: Wanneer u meerdere drivers voor direct verbonden printers distribueert, met voorconfiguratie, en deze gebruiken allemaal een voorconfiguratiebestand met dezelfde naam, wordt alleen de eerste printer die wordt verbonden juist geconfigureerd. Dit kan gebeuren wanneer u de PCL6en PCL5-drivers voor dezelfde printer distribueert. De reden hiervoor is dat het configuratiebestand wordt gekopieerd naar de map \3 voordat de printer wordt verbonden. Elke distributie kopieert hetzelfde configuratiebestand omdat ze allemaal dezelfde naam hebben. Wanneer de printer is verbonden wordt dit configuratiebestand verbruikt en verwijderd. Het configuratiebestand is niet meer beschikbaar voor latere Plug & Play-installaties. Hoe gebruik ik de DDU om een netwerkprinter te distribueren met voorconfiguratie? 1.
Voer hpddu.exe uit om het pakket te maken.
2.
Vanuit het gedeelte Package Source (Pakketbron):
3.
4.
a.
Selecteer de driver die moet worden gebundeld door naar een inf-bestand in de map te bladeren.
b.
Selecteer het selectievakje Pre-configuration (Voorconfiguratie). Dit selectievakje is alleen ingeschakeld voor drivers die voorconfigureren ondersteunen.
c.
Selecteer het installatietype Silently create the network port and install driver (Stil een netwerkpoort maken en de driver installeren).
d.
Selecteer de knop Network Settings (Netwerkinstellingen) om de netwerkinstellingen in te voeren.
Vanuit het dialoogvenster Network Settings (Netwerkinstellingen): a.
Voer vanuit het gedeelte Required Settings (Vereiste instellingen) ten minste een manier in om de printer te identificeren (IP-adres, hardwareadres of hostnaam).
b.
Breng wijzigingen aan in het gedeelte Additional Settings (Extra instellingen) (poortnaam, printernaam, standaardprinter, delen en deelnaam). U kunt de standaardinstellingen zo laten als u geen wijzigingen hoeft aan te brengen.
Vanuit het gedeelte Package Target (Pakketdoel): ●
52
Hier worden drie bestanden naartoe geschreven: een exe-, een cab- en een xml-bestand met gegevens over het gemaakte pakket.
Hoofdstuk 4 Hulpprogramma’s
NLWW
5.
6.
Vanuit het gedeelte Create Package (Pakket maken): a.
Selecteer het selectievakje Suppress all end user error messages (Alle foutberichten voor eindgebruikers onderdrukken) als u alle foutmeldingen wilt onderdrukken.
b.
Selecteer de knop Create Package (Pakket maken).
c.
Het dialoogvenster voor configuratie wordt weergegeven en hiermee kunt u de details voor de configuratie van de driver instellen. Nadat u de wijzigingen in de configuratie hebt geaccepteerd wordt het pakket gemaakt.
Voer het nieuwe exe-bestand uit op de clientmachine. U moet beheerdersrechten hebben om het exe-bestand uit te voeren omdat deze bestanden kopieert naar de driveropslag van Windows. Een poort en een printerobject worden gemaakt met de hierboven opgegeven informatie.
Veelvoorkomende problemen Ik krijg een waarschuwing wanneer ik de driver selecteer Wanneer teveel bestanden worden gevonden in de drivermap, of wanneer de map heel groot is, wordt een waarschuwing weergegeven zodat de gebruiker niet per ongeluk iets bundelen wat ze niet wilden bundelen (zoals de hoofdmap). Sommige drivers zijn zeer groot en u kunt ervoor kiezen deze waarschuwing te negeren en door te gaan. Om de grootte van het pakket te beperken moet elke driver in een eigen map staan. Dit is doorgaans standaard wanneer u een driver uitpakt. Ik krijg een fout wanneer ik het dialoogvenster "Network Settings" (Netwerkinstellingen) U moet eerst een driver selecteren voordat het dialoogvenster "Network Settings" (Netwerkinstellingen) opent. Hierdoor kan het veld printernaam worden ingevuld op basis van de drivernaam. De knop Create Package (Pakket maken) is niet beschikbaar Deze knop is niet beschikbaar totdat u: 1.
de driver hebt geselecteerd;
2.
indien verbonden met een netwerk, de vereiste netwerkinstellingen hebt ingevuld;
3.
de naam en map voor Save as (Opslaan als) hebt geselecteerd.
Hoe sluit ik de DDU af? Gebruik de afsluitknop van Windows in de rechterbovenhoek. Het dialoogvenster Network Settings (Netwerkinstellingen) blijft een fout weergeven en ik wil het venster afsluiten Wanneer u de instellingen niet wilt opslaan, of u hebt besloten dat u geen installatie voor een netwerk, moet u het dialoogvenster Network Settings (Netwerkinstellingen) afsluiten met de afsluitknop van Windows in de rechterbovenhoek. Wanneer u de knop OK gebruikt, probeert deze de instellingen te valideren en dat veroorzaakt een fout. Hoe maak ik de installatie van DDU ongedaan? Verwijder alle bestanden uit de hoofdmap van DDU.
NLWW
HP hulpprogramma voor driverdistributie
53
5
Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
Introductie HP Web Jetadmin V10.0 is een toepassing voor het beheren van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s op externe servers en werkstations. Beheerders kunnen met de functies voor afdrukbeheer in HP Web Jetadmin V10.0 afdrukwachtrijen maken, bewerken en verwijderen, en printerstuurprogramma’s installeren of bijwerken. HP Web Jetadmin V10.0 kan fungeren als verzamelplaats voor drivers van waaruit nieuwe HP-drivers kunnen worden geïmplementeerd op externe systemen. De functies voor afdrukbeheer in HP Web Jetadmin V10.0 maken gebruik van de Universal Print Drivers (Universele printerstuurprogramma’s) van HP.
Overzicht Beheerders kunnen met behulp van Print Management (Afdrukbeheer) van HP Web Jetadmin V10.0 een server of werkstation vinden op een netwerk. Als de host is gevonden, voegt de beheerder referenties toe en kan zo de afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s op de externe host beheren. De beheerder kan dan op de externe host de instellingen of drivers van bestaande wachtrijen wijzigen en kan ook wachtrijen toevoegen of verwijderen.
Vereisten voor ondersteuning Ondersteunde besturingssystemen ●
Windows XP Professional SP2
●
Windows Server 2003 Enterprise of R3
●
Windows 2000 Server en Professional SP4
OPMERKING: 64-bits besturingssystemen worden op dit moment niet ondersteund. OPMERKING: De functies voor Print Management (Afdrukbeheer) van HP Web Jetadmin worden niet ondersteund voor het beheren van afdrukwachtrijen, afdrukinstellingen of printerstuurprogramma’s op een Vista-host. OPMERKING: De functies voor Print Management (Afdrukbeheer) van HP Web Jetadmin worden niet ondersteund als HP Web Jetadmin wordt uitgevoerd op een Vista-host. Ondersteunde drivers
54
●
Apparaatspecifieke drivers van HP
●
.Geïnstalleerde inf-bestanden
●
Het Universele printerstuurprogramma (UPD, Universal Print Driver) van HP in het pakket voor HP Web Jetadmin V10.0 (de driver wordt geïnstalleerd via een product-update)
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
Een afdrukwachtrij maken Voor hosts die worden beheerd met de functies voor Print Management (Afdrukbeheer) van HP Web Jetadmin V10.0 zijn lokale beheerreferenties vereist. U hebt deze rechten in de volgende gevallen. ●
U bent domeinbeheerder.
●
U hebt een gebruikersdomeinaccount in de lokale beheerdersgroep op de externe host.
●
U behoort tot een domeingroep in de lokale beheerdersgroep op de externe host. Op de host waarop de afdrukwachtrij moet worden gemaakt, moet het delen van bestanden en printers ingeschakeld zijn.
1.
Klik onder in het linker navigatievenster op Print Management (Afdrukbeheer). Klik in de taakmodule Print Management - Print Queues (Afdrukbeheer – Afdrukwachtrijen) op New (Nieuw). De wizard Create Queue (Wachtrij maken) wordt gestart en de pagina Select device (Apparaat selecteren) wordt weergegeven. Afbeelding 5-1 De pagina Select device (Apparaat selecteren)
NLWW
Een afdrukwachtrij maken
55
2.
Selecteer een apparaat uit de lijst (u kunt slechts één apparaat selecteren). Klik op Next (Volgende). De pagina Select server (Server selecteren) wordt weergegeven. Afbeelding 5-2 De pagina Select server (Server selecteren)
56
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
3.
Selecteer een servernaam en een domein. Selecteer Add (Toevoegen) (u kunt meerdere computernamen selecteren). Klik op Next (Volgende). De pagina Select driver (Driver selecteren) wordt weergegeven. Afbeelding 5-3 De pagina Select driver (Driver selecteren)
4.
NLWW
Als u één server hebt geselecteerd, als de optie Show drivers on server in Available Drivers (Drivers op de server weergeven bij Beschikbare drivers) is ingeschakeld en als u nog niet eerder referenties hebt ingevoerd voor die server, wordt de wizard Credentials (Referenties) gestart. Selecteer de printserver en voer uw referenties en wachtwoord in. Klik op Set (Instellen) en klik vervolgens op Finish (Voltooien). De pagina Select server (Driver selecteren) wordt weergegeven.
Een afdrukwachtrij maken
57
5.
Selecteer een van de volgende opties: ●
Universal Print Driver (Universeel printerstuurprogramma) – een inf-installatieprogramma voor het Universal Print Driver (Universeel printerstuurprogramma) is geïntegreerd in de oplossing voor afdrukbeheer. Het postscript van het universele printerstuurprogramma is hier beschikbaar als geïnstalleerde functie. U kunt andere universele printerstuurprogramma’s ophalen en installeren via de functie Application Update (Toepassing bijwerken).
●
Known Drivers (Bekende drivers) – drivers die al zijn geïnstalleerd op de externe host of drivers die al aanwezig zijn op de HP Web Jetadmin V10.0-server (installatiebasis voor infdriver). Als deze drivers worden aangemerkt voor gebruik met de afdrukwachtrij, worden ze toegevoegd aan de wachtrij wanneer deze wordt geïnstalleerd. Als u de optie Show all drivers (Alle drivers weergeven) hebt ingeschakeld, worden alle drivers weergeven in plaats van alleen de drivers die geschikt zijn voor het geselecteerde apparaat.
●
Upload Driver (Driver uploaden) – er wordt een pad weergegeven naar de infdriverinstallatieprogramma’s op de lokale HP Web Jetadmin V10.0-clienthost. Deze driverbestanden moeten wel allemaal in dezelfde map staan.
6.
Geef de printernaam op met behulp van Windows-conventies voor het benoemen van afdrukwachtrijen. Dit moet een unieke naam op de server zijn.
7.
Geef de poortnaam op. Dit wordt de standaardpoort voor het IP-adres van de printer en wordt voorafgegaan door IP; het wordt aangeraden deze poort te handhaven als standaardpoort, maar u kunt de poort wijzigen indien gewenst.
8.
Als u deze printer wilt delen, klikt u op Share this printer (Deze printer delen).
9.
De deelnaam wordt de standaardnaam van de printer.
10. U kunt een locatie en eventueel opmerkingen toevoegen. Klik op vervolgens op Next (Volgende). De pagina Confirm (Bevestigen) wordt weergegeven. 11. Klik op Next (Volgende). De pagina Results (Resultaten) wordt weergegeven. Als de printer wordt gedeeld, kunt u een testpagina afdrukken. 12. Klik op Done (Voltooid). De pagina Print Management (Afdrukbeheer) wordt weergegeven.
Beheer van meerdere afdrukwachtrijen Vanuit de weergave Print Management (Afdrukbeheer) kunt u met HP Web Jetadmin V10.0 afdrukwachtrijen en drivers installeren op meerdere externe hosts. Deze manier voor het maken van meerdere wachtrijen kan extern worden uitgevoerd via de clientinterface van HP Web Jetadmin V10.0, maar ook via een configuratiesessie. Mogelijke gebruikers van de functie Print Management (Afdrukbeheer) zijn bijvoorbeeld ITmedewerkers in schooldistricten. Deze medewerkers zijn verantwoordelijk voor de afdrukfunctionaliteit van desktopcomputers en afdrukapparaten van externe en geografisch verspreide locaties. Afgezien van de externe locaties, moeten dan ook een groot aantal werkstations beheerd worden en zijn er diverse beperkingen van toepassing. Stelt u zich deze situatie voor:
58
●
Elke school in het district beschikt over een kleuren-MFP.
●
Mogelijk beschikt elke school over enkele honderden werkstations voor studenten.
●
Alleen medewerkers van de school hebben toestemming om kleurenafdrukken te maken, studenten niet.
●
De IT-afdeling heeft volledige administratieve toegang tot alle werkstations.
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
Met HP Web Jetadmin V10.0 kan er in dit soort situatie aanzienlijk worden bespaard. De drivers die worden geïmplementeerd op de werkstations voor studenten kunnen worden voorgeconfigureerd. Alle drivers en wachtrijen kunnen worden geïmplementeerd via het hulpprogramma Create Print Queue (Afdrukwachtrij maken) in een aantal configuratiesessies. Alleen in uiterste gevallen hoeven de scholen dan fysiek te worden bezocht. Meerdere afdrukwachtrijen maken 1.
Open de wizard Create Queue (Wachtrij maken) door met de rechtermuisknop te klikken in de boomstructuur Print Management (Afdrukbeheer) of door Create Print Queue (Afdrukwachtrij maken) te selecteren in de taakmodule Print Management - Common Tasks (Afdrukbeheer – Algemene taken).
2.
Selecteer een apparaat uit een groep of uit de lijst All devices (Alle apparaten). U kunt slechts één apparaat selecteren. Klik op Next (Volgende).
3.
Selecteer een of meer externe hosts via het scherm Select Server (Server selecteren).
4.
Selecteer de driver en, indien aanwezig, een voorconfiguratie.
5.
Geef een naam op voor de wachtrij en geef alle noodzakelijke gegevens voor delen op.
6.
Klik op Confirm (Bevestigen).
Een afdrukwachtrij bewerken 1.
Klik in het linker navigatievenster op Print Management (Afdrukbeheer) onder in het scherm. Selecteer de afdrukwachtrij in de taakmodule Print Management - Print Queues (Afdrukbeheer – Afdrukwachtrijen) en klik op Edit (Bewerken). De wizard Edit Print Queue (Afdrukwachtrij bewerken) wordt gestart en de pagina Select device (Apparaat selecteren) wordt weergegeven.
2.
Selecteer een van de volgende opties: Als u alle drivers wilt weergeven (in plaats van alleen de drivers die geschikt zijn voor het geselecteerde apparaat), klikt u op Show all drivers (Alle drivers weergeven). Klik op Next (Volgende). De pagina met opties voor Specify print queue (Afdrukwachtrij opgeven) wordt weergegeven.
NLWW
3.
Als u de printer wilt delen, klikt u op Share this printer (Deze printer delen).
4.
Klik op Next (Volgende). De pagina Results (Resultaten) wordt weergegeven.
5.
Klik op Done (Voltooid). De pagina Print Management (Afdrukbeheer) wordt weergegeven.
Een afdrukwachtrij bewerken
59
Een afdrukwachtrij verwijderen 1.
Klik in het linker navigatievenster op Print Management (Afdrukbeheer) onder in het scherm. Klik in de taakmodule Print Management - Print Queues (Afdrukbeheer – Afdrukwachtrijen) op Delete (Verwijderen). De wizard Delete Print Queue (Afdrukwachtrij verwijderen) wordt gestart.
2.
Selecteer een van de volgende opties voor verwijderen: ●
Driver associated with the print queue (Driver gekoppeld aan afdrukwachtrij): hiermee verwijdert u de driver die wordt gebruikt door deze wachtrij. OPMERKING: Als u Driver associated with the print queue (Driver gekoppeld aan afdrukwachtrij) selecteert, wordt de driver mogelijk niet daadwerkelijk verwijderd. Dit heeft te maken met bekende problemen met het spooler-systeem van Microsoft.
●
Port associated with the print queue (Poort gekoppeld aan afdrukwachtrij): hiermee verwijdert u de poort die wordt gebruikt door deze wachtrij. OPMERKING: Als u Port associated with the print queue (Poort gekoppeld aan afdrukwachtrij) selecteert, wordt de poort mogelijk niet daadwerkelijk verwijderd. Dit heeft te maken met bekende problemen met het spooler-systeem van Microsoft.
●
Purge jobs associated with the print queue (Opdrachten gekoppeld aan afdrukwachtrij verwijderen): hiermee verwijdert u elke opdracht die is gekoppeld aan de wachtrij, uit de wachtrij.
3.
Klik op Next (Volgende). De pagina Confirm (Bevestigen) wordt weergegeven.
4.
Klik op Next (Volgende). De pagina Results (Resultaten) wordt weergegeven. Klik op Done (Voltooid) om de pagina Print Management (Afdrukbeheer) weer te geven.
Driverbeheer Met HP Web Jetadmin V10.0 kunt u drivers gemakkelijker beheren. U kunt drivers toevoegen aan de HP Web Jetadmin V10.0-host. Deze fungeert dan als opslagplaats voor drivers. Deze drivers kunnen worden geïnstalleerd op externe hosts waarop afdrukwachtrijen worden beheerd. Als de drivers niet de laatste herziene versie zijn of niet langer nodig zijn, kunnen ze worden verwijderd. Als drivers eenmaal worden weergegeven in de lijst met Available Drivers (Beschikbare drivers), kunnen ze worden voorgeconfigureerd en bijvoorbeeld instellingen bevatten voor dubbelzijdig afdrukken of grijsschalen. Een aantal van deze functies kunnen worden vergrendeld. Voorgeconfigureerde drivers kunnen worden toegepast tijdens het beheren van afdrukwachtrijen of ze kunnen worden geëxporteerd naar een schijf als afzonderlijke inf-installatiebestanden voor drivers. Drivers die door HP Web Jetadmin V10.0 worden geïnstalleerd op externe hosts, worden geïnstalleerd met behulp van inf-installatiebestanden voor drivers. Ze worden geïnstalleerd zonder extra software als hulpprogramma’s of werksets. Een driver toevoegen U vindt deze functie in de weergave Print Management (Afdrukbeheer) in de taakmodule Available Drivers (Beschikbare drivers). De inf-installatiebestanden kunnen worden geüpload naar de HP Web Jetadmin V10.0-host. De drivers kunnen dan worden geïnstalleerd op externe hosts via een afdrukwachtrij (Edit… (Bewerken…) of New… (Nieuw…) in de taakmodule Print Queues (Afdrukwachtrijen)) of via de wizard Create Print Queue (Afdrukwachtrij maken).
60
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
Een driver voorconfigureren 1.
Klik in het linker navigatievenster op Print Management (Afdrukbeheer) onder in het scherm. Klik in de taakmodule Print Management - Common Tasks (Afdrukbeheer – Algemene taken) op Pre-configure driver (Driver voorconfigureren).
De wizard Driver Pre-configuration (Driver voorconfigureren) wordt gestart en de pagina Select device (Apparaat selecteren) wordt weergegeven.
NLWW
Driverbeheer
61
2.
62
Selecteer de gewenste driver en klik op Next (Volgende). De pagina Specify Configuration Options (Configuratieopties opgeven) wordt weergegeven.
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
3.
NLWW
Configureer de instellingen voor de driver en geef een naam op voor de voorconfiguratie. Sommige instellingen zijn mogelijk vergrendeld en kunnen dan niet worden bewerkt. Klik op Next (Volgende). De pagina Confirm (Bevestigen) wordt weergegeven.
Driverbeheer
63
4.
Klik op Save Configuration (Configuratie opslaan). De pagina Results (Resultaten) wordt weergegeven.
5.
Klik op Done (Voltooid). De pagina Print Management (Afdrukbeheer) wordt weergegeven. De nieuwe voorconfiguratie en de standaard configuratie bestaan nu naast elkaar en kunnen worden geëxporteerd naar een set inf-installatiebestanden of ze kunnen worden gebruikt voor het beheren van afdrukwachtrijen.
Voorgeconfigureerde drivers gebruiken U kunt vanuit elke interface Edit… (Bewerken…), New… (Nieuw…) of Create Queue (Wachtrij maken) voorgeconfigureerde drivers selecteren voor HP Web Jetadmin V10.0-hostdriver die zijn voorgeconfigureerd. Als u een van de drivers selecteert uit lijst Select Driver, Known Drivers (Driver selecteren, Bekende drivers) en klikt op de knop Next (Volgende), wordt de interface voor Select driver pre-configuration (Voorconfiguratie selecteren voor driver) weergegeven. Gebruikers kunnen hier kiezen voor de Default (Standaard) voorconfiguratie of voor andere eerder opgeslagen voorconfiguraties. Deze voorconfiguratie wordt dan toegepast op de host waarop beheer van afdrukwachtrijen moet worden uitgevoerd. HP Universeel printerstuurprogramma (UPD, Universal Print Driver) Het Postscript voor het HP Universeel printerstuurprogramma (UPD-PS, Universal Print Driver Postscript) is gebundeld met HP Web Jetadmin V10.0-software en kan worden geïnstalleerd vanuit elke willekeurige interface voor het maken of bewerken van afdrukwachtrijen. De Universele printerstuurprogramma’s PCL5 en PCL6 van HP kunnen worden toegevoegd aan HP Web Jetadmin V10.0 via Product Update (Product bijwerken) in Application Management (Toepassingsbeheer). Het
64
Hoofdstuk 5 Beheer van afdrukwachtrijen en printerstuurprogramma’s met Web Jetadmin V10.0
NLWW
Universele printerstuurprogramma van HP kan worden voorgeconfigureerd zodat u bepaalde afdrukstandaarden als dubbelzijdig afdrukken en grijsschalen kunt opgeven. Een aantal van deze standaardwaarden kan worden vergrendeld waardoor gebruikers altijd bepaalde functies, bijvoorbeeld dubbelzijdig afdrukken, moeten gebruiken. Wanneer door HP Web Jetadmin V10.0 een wachtrij wordt gemaakt met behulp van het Universele printerstuurprogramma, worden de driver en de printer (die zijn opgegeven in HP Web Jetadmin V10.0) op de oorspronkelijke manier geïnstalleerd. Dat betekent dat de printer en de driver niet beschikken over de speciale functies van het Universele printerstuurprogramma van HP. Deze functies zijn wel beschikbaar als de driver zou zijn geïnstalleerd vanuit het bestand install.exe dat kan worden gedownload van http://www.hp.com. Een printerstuurprogramma ophalen 1.
Klik in het linker navigatievenster op Print Management (Afdrukbeheer) onder in het scherm. Klik in de taakmodule Print Management – Available drivers (Afdrukbeheer – Beschikbare drivers) op Retrieve (Ophalen). De wizard Get Driver (Driver ophalen) wordt gestart en de pagina Select driver (Driver selecteren) wordt weergegeven.
2.
Selecteer een van de volgende opties: ●
Universeel printerstuurprogramma
●
Bekende drivers: drivers die al zijn geïnstalleerd op de externe host of drivers die al aanwezig zijn op de HP Web Jetadmin 10.0-server (installatiebasis voor inf-driver). Als deze drivers worden aangemerkt voor gebruik met de afdrukwachtrij, worden ze toegevoegd aan de wachtrij wanneer deze wordt geïnstalleerd.
Als u alle drivers wilt weergeven (in plaats van alleen de drivers die geschikt zijn voor het geselecteerde apparaat), klikt u op Show all drivers (Alle drivers weergeven). Klik op Next (Volgende).
NLWW
3.
Selecteer de driver en de voorconfiguratie voor de driver en klik op Next (Volgende). De pagina Specify destination settings (Instellingen voor bestemming opgeven) wordt weergegeven.
4.
Selecteer een bestemmingsmap voor de driver en klik op Next (Volgende). De pagina Confirm (Bevestigen) wordt weergegeven.
5.
Klik op Start (Starten). De geselecteerde driver wordt gekopieerd naar de bestemming die u hebt opgegeven in de voorgaande stap.
6.
Klik op Done (Voltooid). De pagina Print Management (Afdrukbeheer) wordt weergegeven.
Driverbeheer
65
© 2008 Hewlett-Packard Development Company, L.P. www.hp.com