UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
How do you Skype? De domesticatie van Skype bij jongeren.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 23 185
KAAT VAN DER VEKEN
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting NIEUWE MEDIA EN MAATSCHAPPIJ
PROMOTOR: PROF. DR. LIEVEN DE MAREZ COMMISSARIS: DR. PETER MECHANT COMMISSARIS: KAREL VERBRUGGE
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
ii
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, …………………………………………………….
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening …………………………..
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
iii
iv
Abstract Het communicatiegedrag van jongeren is heel complex en het belang van computer-gemedieerde kanalen hierin is aanzienlijk. De rol van Skype, gekenmerkt door de mogelijkheid om voordelig te bellen en videobellen naar zowel binnenlandse als internationale contacten, is in deze context nog niet onderzocht. Hoe Skype door jongeren wordt gedomesticeerd is daarom het onderwerp van deze masterproef. Aan de hand van een online survey bij 216 Vlaamse Skypegebruikers tussen 15 en 25 jaar werd gepeild naar de gebruiksfrequentie van een aantal communicatiekanalen en de kenmerken en motivaties van het Skypegebruik. Hieruit werden vier clusters onderscheiden. Een daaropvolgend dagboek en diepte-interview bij acht respondenten boden de mogelijkheid om dieper inzicht te krijgen in de gebruikspatronen en op hoe Skype geïntegreerd wordt in het totale communicatienetwerk. De resultaten geven aan dat Skype vooral gebruikt wordt voor het onderhouden van sociale contacten met mensen die men goed kent; zowel binnenlands als internationaal, afhankelijk van de gebruikerscategorie. De video is een veelgebruikte functie die tot meer nabijheid leidt tussen de contactpersonen, en ook de lage kostprijs is een voordeel van Skype. Toch leren we dat Skype eerder een uitbreiding is van de communicatie, dan een vervanging van gesprekken via andere kanalen. Tijdens het gesprek zelf zijn jongeren het liefst alleen en ondertussen vaak met andere dingen bezig. De Skypegebruikers werden ten slotte ingedeeld in vier categorieën. Twee clusters die weinig Skypen waarbij het onderscheid ligt in het al dan niet vaak online communiceren. En verder twee clusters die minstens wekelijks Skype gebruiken: bijna uitsluitend voor contacten in eigen land of hoofdzakelijk voor internationale gesprekken.
v
vi
Voorwoord Het schrijven van een masterproef is een hele ervaring. In het begin niet helemaal wetend waar je aan begint en waar het zal eindigen. Onderweg soms vlot kunnen doorgaan, maar ook wel eens een hindernis tegenkomen. Het thema van deze masterproef, dat voortkwam uit mijn eigen ervaring met het programma Skype, is me echter gedurende de hele periode blijven boeien. De interesse in het onderwerp bleek ook in mijn omgeving waar spontaan ervaringen met het programma naar voor werden gebracht. Het was een hele ervaring die ik niet had kunnen doen zonder de steun van heel wat mensen. Daarom wil ik mijn promotor prof. dr. Lieven De Marez bedanken voor de begeleiding door dit hele proces, het beantwoorden van mijn vragen en het geven van waardevolle tips. Ook mijn ouders, zus en broer die me tevens op de lastige momenten zijn blijven steunen, en in het bijzonder mijn vriend voor de aanmoediging en het vele nalezen, verdienen een welgemeende dankjewel. Daarnaast ook bedankt aan mijn mede-studenten, ‘lotgenoten’, waarbij het onderwerp ‘thesis’ vaak niet ver weg was, maar altijd wel tips, ideeën, vragen of aanmoedigingen te rapen vielen. En ook al mijn andere vrienden die op tijd en stond eens voor de nodige afleiding zorgden, bedankt! Tot slot nog een dankjewel aan alle mensen die de survey hebben ingevuld en in het bijzonder de mensen die ook hebben meegewerkt aan het kwalitatief onderzoek.
vii
viii
Inhoudsopgave
Abstract ...................................................................................................................................... v Voorwoord ............................................................................................................................... vii Inhoudsopgave .......................................................................................................................... ix Lijst van figuren ...................................................................................................................... xiii Lijst van tabellen ...................................................................................................................... xv 1.
Inleiding ............................................................................................................................. 1
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ............................................................................................. 3 2.
Communicatie in een ICT-omgeving ................................................................................. 5 2.1.
Geschiedenis van gemedieerde communicatie ............................................................ 5
2.2.
Vaste telefoon .............................................................................................................. 6
2.2.1.
Ontstaan ................................................................................................................ 6
2.2.2.
Adoptie ................................................................................................................. 7
2.3.
2.3.1.
Ontwikkeling ........................................................................................................ 7
2.3.2.
Adoptie ................................................................................................................. 9
2.3.3.
Domesticatie ....................................................................................................... 10
2.4.
3.
Mobiele telefoon .......................................................................................................... 7
Computer-gemedieerde communicatie ...................................................................... 11
2.4.1.
Soorten ............................................................................................................... 12
2.4.2.
Adoptie ............................................................................................................... 13
Skype ................................................................................................................................ 15 3.1.
VoIP ........................................................................................................................... 15
3.2.
Toepassingen ............................................................................................................. 16
3.3.
Disruptieve technologie ............................................................................................. 16
3.4.
Adoptie ...................................................................................................................... 18
3.5.
Domesticatie van videotelefonie................................................................................ 19
3.5.1.
Soorten gebruik .................................................................................................. 19
3.5.2.
Locatie ................................................................................................................ 20
3.5.3.
Contactpersonen ................................................................................................. 21
ix
3.5.4. 4.
5.
Communicatie bij jongeren .............................................................................................. 23 4.1.
Socio-demografische kenmerken............................................................................... 23
4.2.
Digital natives ............................................................................................................ 24
4.3.
Convergentie .............................................................................................................. 25
4.4.
Communicatienetwerk ............................................................................................... 26
4.4.1.
Functie ................................................................................................................ 26
4.4.2.
Sterkte relatie...................................................................................................... 27
4.4.3.
Sociale netwerkanalyse ...................................................................................... 28
Domesticatietheorie .......................................................................................................... 31 5.1.
Maatschappij versus technologie: perspectieven ....................................................... 31
5.1.1.
Het technologisch determinisme ........................................................................ 31
5.1.2.
Het sociaal determinisme ................................................................................... 32
5.1.3.
Social shaping of technology ............................................................................. 33
5.2. 6.
Gebruikspatronen ............................................................................................... 21
Domesticatietheorie ................................................................................................... 33
Conclusie .......................................................................................................................... 37
DEEL 2: EMPIRISCH LUIK ................................................................................................... 39 7.
Inleiding ........................................................................................................................... 41
8.
Kwantitatief empirisch luik .............................................................................................. 43 8.1.
8.1.1.
Steekproef........................................................................................................... 43
8.1.2.
Opzet .................................................................................................................. 43
8.1.3.
Materiaal en procedure ....................................................................................... 45
8.2.
Algemene bevindingen ....................................................................................... 49
8.2.2.
Clusters ............................................................................................................... 56
Bespreking ................................................................................................................. 58
Kwalitatief empirisch luik ................................................................................................ 63 9.1.
Methode ..................................................................................................................... 63
9.1.1.
Steekproef........................................................................................................... 63
9.1.2.
Opzet .................................................................................................................. 64
9.1.3.
Materiaal en procedure ....................................................................................... 64
9.2.
x
Resultaten .................................................................................................................. 49
8.2.1. 8.3. 9.
Methode ..................................................................................................................... 43
Resultaten .................................................................................................................. 65
9.2.1.
Contactpersonen ................................................................................................. 65
9.2.2.
Afhankelijke factoren ......................................................................................... 65
9.2.3.
Motivaties ........................................................................................................... 66
9.2.4.
Context ............................................................................................................... 67
9.2.5.
Substitutie ........................................................................................................... 67
9.2.6.
Gebruikspatronen ............................................................................................... 68
9.3.
Bespreking ................................................................................................................. 69
10.
Conclusie ....................................................................................................................... 75
11.
Discussie........................................................................................................................ 77
Bibliografie ............................................................................................................................... 79 Bijlage A: Vragenlijst survey ................................................................................................... 89 Bijlage B: Analyses survey .................................................................................................... 109 Bijlage C: K-means clustering ............................................................................................... 117 Bijlage D: Vergelijking clusters ............................................................................................. 121 Bijlage E: Controle k-means .................................................................................................. 125 Bijlage F: Dagboekformulier ................................................................................................. 131 Bijlage G: Vragenlijst diepte-interview ................................................................................. 133 Bijlage H: Cd-rom .................................................................................................................. 137
xi
xii
Lijst van figuren
Figuur 1: Trends in the diffusion process of fixed telephones and their transition to cellular telephones in Japan (1953–2000) (Watanabe, Kondo, Ouchi, & Wei, 2004, p. 369) ............................................... 7 Figuur 2: Wereldwijd vast en mobiel telefoonverkeer 2004-2008 (BIPT, 2008) .................................... 8 Figuur 3: Global ICT developments, 2001-2011 (ITU, 2011) ................................................................ 8 Figuur 4: Mobiele telefoonaansluitingen per 100 inwoners in 2011 (ITU, 2011) ................................... 9 Figuur 5: Connectie VoIP tot het volledige telefonienetwerk (VoIP-Info.org, 2009) ........................... 16 Figuur 6: Where did the growth go? The Skype effect. (TeleGeography, 2009) .................................. 17 Figuur 7: Active subscribers of OTT VoIP services in Western Europe by primary means of access. (Sale, 2011, p. 14) ................................................................................................................................ 18 Figuur 8: Telefoneren of videogesprekken voeren over het internet (De Marez, et al., 2010) .............. 19 Figuur 9: Proces van Knowledge Discovery in Databases (Fayyad, et al., 1996, p. 84) ....................... 46 Figuur 10: Gemiddelde gespreksduur van de vaste telefoon, mobiele telefoon en Skype .................... 50 Figuur 11: Gebruiksfrequentie betalende diensten onder de betalende Skypegebruikers ..................... 51 Figuur 12: Locatie van Skypegebruik per toestel ................................................................................. 52 Figuur 13: Mobiliteit tijdens een Skypegesprek ................................................................................... 53 Figuur 14: Beoordeling stellingen rond de context van Skypegebruik ................................................. 53 Figuur 15: Motivatie om zich aan te melden op Skype ........................................................................ 54 Figuur 16: Skype voor dringend en kort gesprek .................................................................................. 54 Figuur 17: Motivaties Skype ................................................................................................................ 55 Figuur 18: Motivaties videogesprekken ............................................................................................... 55 Figuur 19: Substitutie Skype ................................................................................................................ 56 Figuur 20: Cross validation model ..................................................................................................... 130
xiii
xiv
Lijst van tabellen
Tabel 1: Sms- en belfrequentie via de mobiele telefoon per leeftijdscategorie (De Marez, Schuurman, & Vervoort, 2010) ................................................................................................................................ 10 Tabel 2: Computer gemedieerde communicatie gedurende de afgelopen 3 maanden per leeftijdscategorie (in %) (FOD Economie, 2011) ................................................................................. 14 Tabel 3: Verschil tussen jongens en meisjes (16-24 jaar) qua communicatiemiddelen (in %) (De Marez, et al., 2010; FOD Economie, 2011) .......................................................................................... 24 Tabel 4: Respondenten volgens geslacht, leeftijdscategorie en beroep/studie ...................................... 44 Tabel 5: Gemiddelde en variantie van de gekozen features (7-puntenschaal: 1=nooit; 7=dagelijks) .... 47 Tabel 6: Controletests aan de hand van manuele labelling en cross validation ..................................... 48 Tabel 7: Gebruiksfrequentie Skype ...................................................................................................... 50 Tabel 8: Skypegebruik via verschillende toestellen .............................................................................. 51 Tabel 9: Gemiddelde waarde features per cluster ................................................................................. 57 Tabel 10: Kenmerken respondenten per cluster .................................................................................... 63 Tabel 11: Vergelijken frequentie (video)bellen binnen- en buitenland (gepaarde t-toets) .................. 109 Tabel 12: Gespreksduur via verschillende kanalen (frequentietabel en gepaarde t-toets) ................... 109 Tabel 13: Frequentie Skype met bepaalde contactpersonen ............................................................... 110 Tabel 14: Aantal contactpersonen en bestaansduur account ............................................................... 110 Tabel 15: Relatie aantal contactpersonen en Skypefrequentie (ANOVA) .......................................... 110 Tabel 16: Frequentie betalende Skypediensten ................................................................................... 111 Tabel 17: Locatie bellen en videobellen op verschillende toestellen .................................................. 111 Tabel 18: Context Skype op verschillende toestellen ......................................................................... 112 Tabel 19: Locatie Skype binnenshuis ................................................................................................. 113
xv
Tabel 20: Gesprekspatronen ............................................................................................................... 113 Tabel 21: Vergelijken gesprekspatronen tussen chat, bellen en videobellen (gepaarde t-toets) .......... 114 Tabel 22: Relatie online – spontaan (t-test) ........................................................................................ 115 Tabel 23: Motivaties........................................................................................................................... 115 Tabel 24: Substitutie........................................................................................................................... 116 Tabel 25: Frequentie verschillende toepassingen ............................................................................... 116 Tabel 26: Vergelijking clusters .......................................................................................................... 122 Tabel 27: Manuele labelling 1 ............................................................................................................ 126 Tabel 28: Controle k-means a.d.h.v. manuele labelling ...................................................................... 127 Tabel 29: Manuele labelling 2 ............................................................................................................ 128 Tabel 30: Controle k-means a.d.h.v. manuele labelling en cross validation ....................................... 129
xvi
Hoofdstuk 1
1. Inleiding Communiceren is een eeuwenoude en onmisbare vaardigheid van de mens. In de loop van de geschiedenis hebben zich heel wat nieuwe communicatiemethoden ontwikkeld. De komst van het digitale tijdperk bracht dit in een stroomversnelling. Het was het internet dat ervoor gezorgd heeft dat er – naast vaste en mobiele telefonie – meer en goedkopere alternatieven kwamen om tekst en spraak over te brengen. Eén daarvan is ‘Voice-over Internet Protocol’, of VoIP, een technologie die het mogelijk maakt om in real time spraaksignalen en bijbehorende oproepinformatie over te brengen via een IP netwerk (Khasnabish, 2003, p. xi). Deze VoIP-technologie is uitgegroeid tot een wijdverspreid kanaal om over het internet te communiceren. Eén van de koplopers binnen de sector is ‘Skype’ en deze vormt het onderwerp van dit onderzoek. Skype is een VoIP provider die toelaat om gratis van pc naar pc te bellen, videogesprekken te voeren, bestanden te versturen en dergelijke meer. Daarnaast biedt het ook de mogelijkheid om naar vaste en mobiele nummers te bellen aan lage tarieven. Het gebruikersaantal is gestegen tot zo’n 633 miljoen geregistreerde gebruikers (United States securities and exchange commission, 2011). Veel auteurs hebben zich dan ook al verdiept in deze technologie. Naast veel studies die zich situeren op het technische niveau (Choi, Song, Park, & Lee, 2010; Rossi, Mellia, & Meo, 2009; Srivatsa, Iyengar, & Jiang, 2011), werd onder meer al onderzoek gevoerd naar de factoren die de adoptie en diffusie van VoIP beïnvloeden (Liao & Tsou, 2009; Tobin & Bidoli, 2006), het gebruik van VoIP in specifieke contexten zoals scholen (Yang, 2008) en bedrijven (Uys, 2009), en het voorspellen van het gebruik van VoIP (Chuan, Tsaih, & Wang, 2011). Het is deze gebruikerszijde waar we in deze masterproef verder willen op ingaan. De meeste literatuur hierrond situeert zich op het adoptie-diffusie niveau. Omtrent het gebruik en de domesticatie is het wetenschappelijk onderzoek eerder beperkt (Cecere & Corrocher, 2011). Ook maatschappelijk kan een beter inzicht in het gebruik van Skype ons meer leren over het belang en de rol van Skype als middel om te communiceren met anderen. De komst van Skype en andere VoIP providers heeft er immers toe geleid dat de gebruikers hun communicatie via vaste en mobiele telefoon zijn gaan aanpassen (Cecere & Corrocher, 2011, p. 522). Dit heeft grote gevolgen voor de telecomsector, die op deze manier te maken krijgt met dalende inkomsten (Sarkis, 2009, p. 12). Vanuit een managerial standpunt is het
1
daarom voor zowel telecombedrijven als VoIP ondernemingen interessant om inzicht te krijgen in het gebruik van de technologie en zo op de markt te kunnen inspelen. Vooral voor jongeren – digital natives – is computer gemedieerde communicatie van groot belang. In dit onderzoek naar de domesticatie van Skype wordt de focus dan ook gelegd op jongeren.. In de huidige convergentie- en netwerksamenleving gebruiken zij een brede waaier aan communicatiemedia waarbij de communicatie regelmatig verschuift tussen de fysieke en de virtuele wereld (Ellison, Steinfield, & Lampe, 2010, p. 875). Digitale technologieën maken inherent deel uit van hun sociale interactie, het is dan ook relevant inzicht te krijgen in de rol van Skype hierin. Daarom wordt in deze masterproef de domesticatie van Skype bij jongeren onderzocht. Meer bepaald worden de gebruikspatronen onderzocht en wil inzicht verkregen worden in welke plaats Skype inneemt in de dagelijkse communicatie van de Vlaamse Skypegebruikers tussen 15 en 25 jaar. Dit onderzoeken we aan de hand van de volgende deelvragen:
Hoe verloopt een Skypegesprek?
In welke context gebruiken jongeren Skype (locatie, motivatie, contactpersonen)?
Welke categorieën Skypegebruikers kunnen we onderscheiden?
Om dit te onderzoeken steunen we op de domesticatietheorie die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Voordien zetten we uitgebreid de wetenschappelijke literatuur rond Skype en ruimer rond communicatie (bij jongeren) uiteen. In hoofdstuk 2 worden de evolutie en de adoptie van de voornaamste communicatiemogelijkheden omschreven, en het derde hoofdstuk gaat zowel in op de eigenschappen en de adoptie van Skype als op reeds bestaand onderzoek rond het gebruik van videotelefonie. Aangezien communicatiekanalen niet los van elkaar gezien kunnen worden in deze netwerksamenleving, behandelt hoofdstuk 4 verschillende aspecten rond het communicatiegedrag van jongeren. Tot deze masterproef behoort ook een empirisch luik waarbij aan de hand van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek een antwoord wordt gegeven op de gestelde onderzoeksvragen. In het kwantitatief luik werd aan de hand van een survey gepeild naar de gebruiksfrequentie van een aantal communicatiemiddelen en de context en motivaties van Skype. De methode en resultaten hiervan worden beschreven in hoofdstuk 8. Het tweede deel van het onderzoeksluik, hoofdstuk 9, bracht aan de hand van een dagboek en diepte-interview een beter inzicht in het gebruik van Skype in de praktijk en een verdieping van de resultaten uit het kwantitatief onderzoek. Tot slot worden de hier geformuleerde onderzoeksvragen beantwoord in de conclusie en worden de beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek beschreven in de discussie.
2
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
4
Hoofdstuk 2
2. Communicatie in een ICT-omgeving
2.1. Geschiedenis van gemedieerde communicatie Communiceren doet de mens als sinds het begin der tijden. Alle informatie ontvangen we en brengen we over via onze vijf zintuigen. Deze zintuigen zijn heel belangrijk voor de communicatie tussen mensen, maar het gaat zelfs verder, ‘human beings have succeeded in extending these senses by overcoming their natural limitations through the use of techniques and technologies that have enhanced and enriched each of these senses’ (Moran, 2010, p. 5). De evolutie van deze technologieën en technieken hebben de communicatiemogelijkheden van de mens steeds meer uitgebreid en verbeterd. Hier schetsen we een kort overzicht van deze evolutie. Het symbolische communicatiesysteem dat wij ‘taal’ noemen is voor de menselijke communicatie essentieel. Het stelt ons in staat om conceptueel te denken en ons denken uit te breiden (Moran, 2010, p. 2). Het is vermoedelijk zo ‘n 200 000 jaar geleden ontstaan ten tijde van de homo sapiens (Moran, 2010, p. 37). Taal uitte zich toen ook in visuele representaties door het kerven, tekenen, schilderen of het maken van sculpturen. Het zijn vereenvoudigingen van menselijke percepties en denkbeelden en zijn meer dan decoratie: voor onze voorouders was dit onderdeel van hun overlevingsstrategie (Moran, 2010, p. 60). Maar dat alleen is niet voldoende voor het ontwikkelen van een beschaving (Moran, 2010, p. 70). Het ontstaan van het schrift was hiervoor heel belangrijk. Dat gebeurde zo’n 5000 jaar geleden en had een grote invloed op het politieke, godsdienstige en economische leven (Waardenburg & Schuiten, 2009, p. 15). Vooral vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst en de verdere verfijning ervan door Gutenberg rond 1455 was het mogelijk om kennis en nieuwe denkbeelden wijd te verspreiden (Suidman, 2001, pp. 14-15). Ook de krant – vanaf de 17de eeuw –, radio en televisie – in de 20ste eeuw – hebben als massamedia een grote invloed gehad op de evolutie van de maatschappij.
5
Voor interpersoonlijke communicatie echter, was het lange tijd niet mogelijk om te communiceren zonder zich te verplaatsen in tijd en ruimte (Grossberg & Wartelle, 1998, p. 38). Vanaf de elektronische cultuur werd dit wel mogelijk. Het begin van deze elektronische cultuur is terug te brengen tot het ontstaan van de telegraaf in de 19 de eeuw. Vanaf dan kon communicatie dus losgekoppeld worden van transport (Carey, 1989, p. 213). Deze elektronische communicatiemiddelen hebben niet alleen de manier waarop mensen communiceren, maar hun hele levensstijl veranderd (Grossberg & Wartelle, 1998, p. 45). Er werd wel al langer geëxperimenteerd om te communiceren zonder fysisch transport met onder meer vuur, rooksignalen, de heliograaf 1 en de optisch-mechanische telegraaf 2 (Verstraeten, 2004, p. 22), maar een echte vooruitgang kwam er dus pas met de ontwikkeling van de telegraaf. Hierbij werden elektrische signalen doorgestuurd in een bepaald patroon die omgezet konden worden in letters. Meestal werd hiervoor de Morsecode gebruikt. Aanvankelijk ging het doorsturen van die signalen over een kabel, maar in 1896 ontwikkelde Guglielmo Marconi de draadloze telegraaf, waarmee de signalen werden verzonden via radiogolven (White, 2003). De telegraaf werd vooral gebruikt voor het overbrengen van nieuws en treininformatie en in functie van handelstransacties (Mercer, 2006, p. 15). Terwijl de telegraaf vooral diende om Morsecode en geprinte berichten door te zenden, maakte de uitvinding van de telefoon ook audiocommunicatie mogelijk. Het ontwikkelde bijgevolg een ander gebruik waar we in de volgende paragraaf op ingaan.
2.2.
Vaste telefoon 2.2.1.
Ontstaan
In 1876 ontwikkelde Alexander Graham Bell een toestel waarmee audio via een kabel kon worden verstuurd: de telefoon (White, 2003). De telefoon werd in het begin vooral als ‘speeltje’ beschouwd en het gebruik werd beperkt tot de elite; er werd gevreesd voor misbruik door de grote massa. Iets later deed de telefoon ook dienst als ‘kabelradio’ om entertainment en nieuws over te brengen, maar het echte gebruik brak pas door vanaf het einde van de 19 de eeuw (Verstraeten, 2004, p. 23; White, 2003). De bredere verspreiding, naast bedrijven, hogere middenklasse en professionelen, zou wel nog enige tijd duren (Mercer, 2006, p. 43). In de tien- en twintiger jaren van de 20ste eeuw was de verspreiding van de telefoon in België en in de meeste andere Europese landen nog laag (Mercer, 2006, p. 67). Tot dan werd de telefoon qua gebruik gezien als uitbreiding op de telegraaf, voornamelijk zakelijk. De gebruiker zelf echter had het gebruik uitgebreid naar private conversaties, als sociaal medium. Pas vanaf de jaren ’20 speelden de producenten hier op in en kon de telefoon zich als huishoudelijk
1
Een heliograaf is een apparaat om snel berichten over grote afstanden te versturen met behulp van spiegels en het licht van de zon. Het bestond al in het oude Griekenland (Waardenburg & Schuiten, 2009, p. 19). 2 De optisch-mechanische telegraaf is een soort seinpaal die in verschillende standen kan gezet worden en zo afgesproken tekens vanop afstand kan versturen (Waardenburg & Schuiten, 2009, p. 19).
6
medium verspreiden (Frissen, 1995, p. 80; Mercer, 2006, p. 68). De ruime adoptie in Europa liet echter nog even op zich wachten (cfr. 2.2.2).
2.2.2.
Adoptie
De vaste telefoon verspreidde zich in Europa minder snel dan in de Verenigde Staten. Vanaf de jaren ’50 zien we wel een grote toename van het aantal vaste aansluitingen (Bakker & Scholten, 2009, p. 207). Op het hoogtepunt waren er in België meer dan 5 miljoen abonnees (ITU, 2011). In de loop van de jaren ’90 echter, kwam de mobiele telefoon in opmars. In 2000 haalt deze de vaste telefoon zelfs in qua aantal aangesloten gebruikers (Figuur 1). Het valt wel op dat de vaste telefoon nog vrij stabiel blijft (ITU, 2011). Gezinnen die over een vaste telefoon beschikken, gaan deze niet zomaar afsluiten. Wanneer jonge mensen het huis verlaten, gaan ze wel minder vaak een nieuwe aansluiting aanvragen (Strauts, 2010, p. 23). Qua gebruiksvolume is er wél een sterke daling van de vaste telefoon op te merken, terwijl het gebruik van de mobiele telefoon blijft toenemen (zie figuur 2) (BIPT, 2008). De impact van de mobiele telefoon is dan ook niet te ontzien.
Figuur 1: Trends in the diffusion process of fixed telephones and their transition to cellular telephones in Japan (1953–2000) (Watanabe, Kondo, Ouchi, & Wei, 2004, p. 369)
2.3. Mobiele telefoon 2.3.1.
Ontwikkeling
Mobiele telefonie is ontstaan uit de ontwikkeling van radiocommunicatie. In 1896 ontwikkelde Marconi de draadloze telegraaf die het mogelijk maakte signalen door te zender over radiogolven. Deze technologie werd eerst toegepast in maritieme context en nadien ook gebruikt voor commerciële radio-uitzendingen. Vanaf het einde van de jaren ’40 kon radiotelefonie ook gebruikt worden voor één-op-één communicatie. Praktisch was dit echter nog vrij complex, en pas vanaf de jaren ’80 kwam
7
Figuur 2: Wereldwijd vast en mobiel telefoonverkeer 2004-2008 (BIPT, 2008)
er meer interesse voor de verdere ontwikkeling van mobiele telefonie (Ling, 2004, pp. 6-7). Op het einde van de jaren ’80 werd de GSM standaard dominant en in de loop van de jaren ’90 verspreidde de technologie zich. Net zoals bij de vaste telefoon (cfr. 2.2.1) was de oorspronkelijke doelgroep de zakelijke markt, maar de technologie deed snel zijn intrede in de private sfeer (Ling, 2004, pp. 8-9). Het aanbieden van goedkope toestellen en prepaid abonnementen stimuleerden de adoptie van mobiele telefonie. De toestellen werden ook kleiner en extra functionaliteiten zoals sms, contactgeheugen en spelletjes werden toegevoegd (Ling, 2004, pp. 9-10). Vanaf dan verspreidde de mobiele telefoon zich steeds verder bij het brede publiek, tot een bijna volledige dekking vandaag (zie figuur 3) (ITU, 2011).
Figuur 3: Global ICT developments, 2001-2011 (ITU, 2011)
8
2.3.2.
Adoptie
Het aantal mobiele telefoon gebruikers heeft sinds de ontwikkeling van de technologie wereldwijd een heel sterke groei gekend (zie figuur 3). Anders dan andere is mobiele telefonie een technologie die ook in ontwikkelingslanden vrij goed geadopteerd wordt (zie figuur 4). Het aanleggen van infrastructuur voor vaste lijnen verliep moeizaam in deze landen, maar mobiele telefonie – gekenmerkt door de lagere kost en eenvoudige uitrol – zorgde ervoor dat telefooncommunicatie ook in de ontwikkelingslanden een goede verspreiding kende (ITU, 2011; Waverman, Meschi, & Fuss, 2005, p. 1). Het heeft daarbij ook een positieve en significante impact op de economische groei, wat in ontwikkelingslanden nog veel sterker voelbaar is. Mobiele telefonie is in deze landen namelijk uitgegroeid tot één van de voornaamste communicatiemiddelen (Waverman, et al., 2005, p. 2). In de Westerse wereld zijn er zelfs meer actieve SIM-kaarten dan er inwoners zijn (zie figuur 4). Heel wat mensen hebben immers meer dan één SIM-kaart, al wordt een deel daarvan niet meer gebruikt (Ling, 2004, p. 11). Maar ook in Afrika beschikt meer dan de helft, en in Azië bijna drie kwart van de inwoners, over een mobiele telefoon (zie figuur 4). Vooral tijdens de laatste vijf jaar is dit aantal in ontwikkelingslanden sterk gestegen (ITU, 2011).
Figuur 4: Mobiele telefoonaansluitingen per 100 inwoners in 2011 (ITU, 2011)
In België is de situatie niet anders dan in de rest van Europa. De mobiele telefoon is sterk geïntegreerd in de maatschappij en wordt door velen als onmisbaar ervaren. Dat is zeker zo bij jongeren. Quasi allemaal bezitten ze een mobiele telefoon en sturen hiermee gemiddeld 36 sms’jes per dag (zie tabel 1). 69% van deze jongeren zou hun telefoonrekening niet zelf moeten betalen (Lenhart, Ling, Campbell, & Purcell, 2010). Bellen is minder geïntegreerd in hun gebruik, maar wel zijn ze snel mee met nieuwe mogelijkheden. Sinds de opkomst van de smartphone hebben naast zakenmensen namelijk ook veel jongeren zich zo’n toestel aangeschaft. In Nederland zou het al gaan om 60% van de 15-29 jarigen (Telecom.Paper, 2012a). De mobiele telefoon wordt door hen dus ook gebruikt om online te gaan.
9
Tabel 1: Sms- en belfrequentie via de mobiele telefoon per leeftijdscategorie (De Marez, Schuurman, & Vervoort, 2010)
Leeftijd (in jaren)
15-25
26-35
36-45
46-55
56-65
65+
Aantal sms’jes per dag
36
8
7
4
3
1
Aantal telefoongesprekken per dag
3
4
5
5
3
2
2.3.3.
Domesticatie
De mobiele telefoon heeft zich gedomesticeerd in het dagelijkse leven. En hoewel het vanzelfsprekend lijkt voor velen, heeft deze technologie een reële impact gehad op hoe mensen communiceren en hun leven organiseren (Aoki & Downes, 2003, p. 350). Aanvankelijk werd het vooral aangeschaft als verhoging van de veiligheid, maar wanneer men het echt ging gebruiken, bleek de sociale functie van groter belang (Palen, Salzman, & Youngs, 2000, p. 202). Ling en Yttri (2002, p. 140) geven aan dat de adoptie van de mobiele telefoon geresulteerd heeft in twee soorten interactie, namelijk microcoördinatie en hyper-coördinatie. Door Geser (2004, p. 7) ook wel functionele en expressieve communicatie genoemd. Het eerste omvat het functionele en instrumentele gebruik van de gsm. Dit zijn vooral korte, onpersoonlijke gesprekken waarin praktische zaken worden geregeld. Het tweede overstijgt dit en omvat ook emotionele en sociale communicatie en de ontwikkeling van zelfrepresentatie. Hier gaat het vooral om persoonlijke gesprekken met iemand die men goed kent (Ling & Yttri, 2002, p. 140). De mobiele telefoon creëert met andere woorden ‘a type of integration or ‘coordination’ that goes through several dimensions of social life’ (Ling & Yttri, 2002, p. 141). Er is een verschuiving waar te nemen in de manier waarop jongeren omgaan met de mobiele telefoon, namelijk van instrumenteel naar expressief gebruik (Geser, 2004, p. 7). Voor jongeren is het met andere woorden vooral een medium voor hyper-coördinatie om te interageren met hun peers. Maar het heeft ook het instrumentele gebruik veel efficiënter gemaakt. De mogelijkheid om de mobiele telefoon altijd en overal te gebruiken, zorgde ervoor dat de nood om alles op voorhand te plannen kleiner werd en het leven bijgevolg veranderlijk en onvoorspelbaarder werd (Geser, 2004, pp. 20-21). Naast hun vrienden gaan jongeren vooral communiceren via de mobiele telefoon met hun ouders, partner en naaste familie (Lenhart, et al., 2010). Er liggen verschillende motivaties aan de basis van het mobiele telefoongebruik (Aoki & Downes, 2003, pp. 353-358). Enerzijds geeft het de gebruikers een gevoel van persoonlijke veiligheid, is het financieel voordelig en geeft het hen toegang tot informatie. Daarnaast maakt het vlotte sociale interactie mogelijk en kan tijd gecoördineerd en gemanaged worden zodat deze zo efficiënt mogelijk gebruikt wordt. Tot slot draagt het ook bij tot het imago van een persoon en voelt men zich afhankelijk van het toestel. Voor jongeren is ook privacy management belangrijk: de mobiele telefoon maakt het mogelijk om te communiceren buiten het toezicht van hun ouders.
10
Het belang van elk van deze motivaties is voor elke persoon verschillend. Aoki en Downes (2003, pp. 361-362) konden binnen een groep studenten vijf verschillende groepen mobiele telefoongebruikers onderscheiden: ‘Even within such an ostensibly homogeneous group of cell phone users […] there are five distinct groups in terms of their attitudes toward their cell phone usage and in terms of the levels of integrating cell phones into their lives’. Wilska (2003, pp. 451-456) onderscheidt hierbij ook drie gebruiksstijlen, namelijk ‘addictive use’, ‘trendy use’ en ‘thrifty use’. In het eerste geval is de mobiele telefoon onmisbaar, en gaat men heel veel bellen en sms’en, zonder dat er noodzakelijk iets te bespreken valt. Bij het ‘trendy use’ is vooral het imago belangrijk. De mobiele telefoon is een gadget dat bijdraagt aan de persoonlijke reputatie. En dan is er nog het ‘thrifty use’ waarbij de mobiele telefoon enkel gebruikt wordt voor het noodzakelijke, en een basistoestel voldoende is. De mobiele telefoon heeft er voor gezorgd dat wij in een ‘omni-communicating society’ leven. Naast de mogelijkheid om altijd en overal te telefoneren is ook het niet mondelinge gebruik van de mobiele telefoon hierbij van een niet te onderschatten belang. In sommige delen van de wereld zijn sms’jes gebruikelijker dan gesproken conversaties. Tekst is immers vaak preciezer dan spraak en het kan discreter omdat er geen geluid nodig is. Ook is het minder opdringerig, je kan antwoorden wanneer je wil (Levinson, 2004, p. xv). De mobiele telefoon heeft dus vele voordelen, maar we moeten ook rekening houden met de sociale keerzijde. Je kan er bijna niet meer onderuit om altijd bereikbaar te zijn, er is steeds sociale controle mogelijk. Ook kan telefoneren in het openbaar als storend ervaren worden door de omgeving (Levinson, 2004, p. xiv). De alomtegenwoordigheid van communicatiemogelijkheden is een feit, en het belang van de computer hierin is niet te miskennen.
2.4. Computer-gemedieerde communicatie Communiceren via de computer kan op diverse manieren, en de rol ervan wordt steeds groter. Het belang van computer-gemedieerde communicatie wordt aangehaald door Georgakopoulou (2011, p. 93): ‘This type of interaction has taken the world of communication by storm, thus by now having secured a legitimate place for itself next to the older and well-established forms of mediated communication (e.g. telephone, television). As a result, it is hardly an exaggeration to claim that CMC has truly revolutionized social interaction, at least in technologically advanced societies.’ E-mail, instant messaging, chatsites, sociale netwerksites, fora, blogs enzoverder maken het mogelijk om boodschappen over te brengen. Het gaat dan om tekst-gebaseerde computer-gemedieerde communicatie. Tegenwoordig is het echter ook mogelijk om via gesproken taal te communiceren over het internet, namelijk met het Voice-over-Internet Protocol (VoIP). De populariteit van deze technologie is de laatste jaren sterk toegenomen en is het subject van dit onderzoek. Hierop wordt in
11
hoofdstuk
3
dieper
ingegaan.
Eerst
concentreren
we
ons
op
de
tekst-gebaseerde
communicatiemogelijkheden die al langer bestaan en nog steeds heel veel gebruikt worden. De eerste e-mail werd verzonden in 1972 tussen genetwerkte computers (Hafner & Lyon, 1996). Het eerste gebruik was beperkt tot het leger, de overheid, universiteiten en bedrijven. Pas vanaf de opkomst van Internet Service Providers die het internet toegankelijk maakten bij de mensen thuis, kon computer-gemedieerde communicatie (CMC) zich verder verspreiden. De echte bloeiperiode kwam er in de tweede helft van de jaren ’90. Van Usenet nieuwsgroepen en e-mail in die tijd tot instant messaging en sociale netwerksites nu: heel wat nieuwe mogelijkheden zijn ontstaan (Herring, 2010, p. 1). Geschreven taal is verschillend van gesproken taal. En hoewel CMC ook verloopt via geschreven taal (behalve VoIP), kunnen we het toch situeren tussen de twee: ‘CMC is recognized as combining qualities that are typically associated with face-to-face interactions – i.e. immediacy and informality of style, transience of message, reduced planning and editing, rapid feedback (or immediate feedback in certain discourse types, e.g. electronic-chat) – with properties of written language – i.e. lack of visual and paralinguistic cues, physical absence of the addressee, written mode of delivery, etc.’ (Georgakopoulou, 2011, p. 94).
2.4.1.
Soorten
Er zijn verschillende soorten CMC, elk met hun eigen eigenschappen. E-mail was de eerste, en lange tijd ook de voornaamste vorm. Het werd gebruikt voor heel wat doeleinden. Zowel voor het beheren en managen van taken, het uitwisselen van informatie, om te plannen, als voor sociale communicatie (Dabbish, Kraut, Fussell, & Kiesler, 2005, p. 3). Deze laatste functie echter, wordt steeds meer overgenomen door andere vormen van CMC (cfr. infra). Jongeren zien e-mail tegenwoordig zelfs niet meer als medium voor sociale interactie (Van Cleemput, 2010, p. 82). Net als e-mail is ook chatten of instant messaging tekstueel, met aanvulling van emoticons en bijlagen. Wel verschillen ze op het vlak van synchroniciteit. E-mailberichten zijn eerder asynchroon van aard, terwijl chatberichten vooral synchroon plaatsvinden (Dabbish, et al., 2005, p. 3; Grinter & Palen, 2002, p. 21). Er kan hier een onderscheid gemaakt worden tussen chat en instant messaging. Instant messaging (IM) is de private netwerkcommunicatie tussen twee gebruikers, terwijl een chatgesprek plaatsvindt binnen de netwerkcommunicatie van twee of meer gebruikers (Jennings et al., 2006, p. 16). Vooral bij jongeren is deze communicatievorm populair. Het geeft de mogelijkheid om met meerdere mensen tegelijk te communiceren, dit zijn dan hoofdzakelijk peers (Grinter & Palen, 2002, p. 24). Vooral de sociale functie is dus van belang bij deze communicatiemethode. Bij enkele IM systemen zijn ook videogesprekken mogelijk. Hierop wordt verder ingegaan in het volgende hoofdstuk.
12
Ook zijn er de sociale netwerksites (SNS). ‘SNSs are bundles of technological tools that incorporate features of earlier technologies (such as personal websites) but recombine them into a new context that supports users’ ability to form and maintain a wide network of social connections’ (Ellison, et al., 2010, p. 875). Het is een van de meest baanbrekende communicatietrends die de laatste jaren is opgekomen; pas ontstaan in 2004 en nog steeds met een exponentiële groei. Sociale netwerksites spelen een belangrijke interpersoonlijke en relationele rol voor de gebruikers (Bryant, Marmo, & Ramirez, 2011, p. 3). Ze zijn anders dan andere communicatiemethoden in de zin dat de informatie die wordt weergegeven niet alleen deze van de gebruiker zelf afkomstig is, maar ook van diens vrienden en zelfs van het systeem zelf (Tong, Van Der Heiden, Langwell, & Walther, 2008, p. 532). Het is eerder een ‘one-to-many’ dan een ‘one-to-one’ medium. Er worden zaken op het profiel geplaatst die elke ‘vriend’ kan zien, maar meestal is er ook een mogelijkheid om privé te chatten. Men heeft vaak veel vrienden, maar het blijkt wel dat bijvoorbeeld bij Facebook de gebruikers slechts met een klein percentage van hun Facebookvrienden rechtstreeks interageren (Facebook Data Team, 2009; Golder, Wilkinson, & Huberman, 2007). De opkomst van deze kanalen zorgt voor steeds meer convergentie. Technologieën worden overgenomen en toepassingen kunnen op heel wat verschillende toestellen gebruikt worden. In hoofdstuk 4 wordt op deze convergentietrend in gegaan (cfr. 4.3). Op blogs, fora, en dergelijke gaan we niet verder in omdat dit onderzoek zich focust op interpersoonlijke communicatie.
2.4.2.
Adoptie
Om via de computer te communiceren moet je toegang hebben tot het internet. De Vlamingen tussen 16 en 44 jaar gebruiken bijna allemaal een computer (>93%) en meer dan 84% doet dit dagelijks (FOD Economie, 2011). Vanaf de leeftijd van 45 jaar daalt dit aantal gestaag. Wel hebben bijna alle mensen die een computer gebruiken ook toegang tot het internet. De jongeren tussen 16 en 24 jaar gaan het meest online: 91% zit dagelijks op het internet. Deze leeftijdscategorie is dus heel sterk aanwezig online, en de meest populaire activiteit op het internet is communiceren (Kraut, Brynin, & Kiesler, 2006, p. 198). Online communiceren speelt voor hen dus een belangrijke rol, dat blijkt ook uit de cijfers van de FOD Economie (2011) waarbij het gebruik van verschillende communicatiemethoden per leeftijdscategorie werd onderzocht. In tabel 2 een overzicht. Hieruit blijkt dat e-mail bij alle leeftijdscategorieën geïntegreerd is. Bij de andere vormen van CMC valt op dat de jongere generatie er veel meer gebruik van maakt. Deze categorie wordt dan ook als digital natives omschreven (cfr. 4.2). Naast e-mail zijn vooral sociale netwerksites populair, drie kwart van de jongeren is hierop actief, in Vlaanderen is dit zelfs 82% van de 16-24 jarigen (FOD Economie, 2011). Ook instant messaging is
13
Tabel 2: Computer gemedieerde communicatie gedurende de afgelopen 3 maanden per leeftijdscategorie (in %) (FOD Economie, 2011)
Leeftijd (in jaren)
16-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
E-mail
93
92
90
92
90
91
Instant messaging
38
25
17
13
9
6
Sociale netwerksite
77
65
48
35
22
14
Bellen of videobellen
35
26
20
21
19
20
Chatsite/nieuwsgroep/forum
20
15
11
9
4
4
een bekend fenomeen onder jongeren en jongvolwassenen. 38% van de 16 tot 24 jarigen zou IM gebruiken en scholieren gemiddeld meer dan vier keer per week (De Haan, Leander, Prinsen, & Unlusoy, 2010). Wat betreft opleidingsniveau zijn er geen verschillen op te merken (FOD Economie, 2011). Er is echter ook VoIP. In die zin verschillend van de vorige communicatiemethoden dat er ook spraak overgebracht wordt. Hiermee kunnen namelijk telefoongesprekken en videogesprekken via het internet worden gevoerd. Een kwart van de Belgen doet dit; bij de leeftijdscategorie van 16 tot 24 jaar is dit zelfs zo’n 35%. Deze vorm van CMC kent dus al een aanzienlijke verspreiding in België en is het onderwerp van dit onderzoek. Meer bepaald richten we ons op het gebruik van Skype bij jongeren. In het hoofdstuk 3 wordt Skype toegelicht en in hoofdstuk 4 wordt het volledige communicatiegedrag van jongeren in kaart gebracht.
14
Hoofdstuk 3
3. Skype
3.1. VoIP Vaste telefoonlijnen en gsm’s bieden mensen al lange tijd de mogelijkheid om vanop afstand met elkaar te communiceren (cfr. 2.2.1 en 2.3.1). De komst van het internet en andere technologieën hebben er echter voor gezorgd dat er meer en goedkopere alternatieven zijn om spraak over te brengen. Eén daarvan is ‘Voice-over Internet Protocol’, kortweg VoIP, een technologie die het mogelijk maakt om in real time spraaksignalen en bijbehorende oproepinformatie over te brengen via een IP-netwerk (Khasnabish, 2003, p. xi). In figuur 5 is te zien hoe VoIP gelinkt is aan het volledige telefonienetwerk. VoIP gaat over TCP/IP (internet). Vandaar dat het bellen naar een andere VoIPgebruiker meestal gratis is. Langs de gateway kan ook met andere telefonienetwerken – zoals het mobiele en het vaste (PSTN) netwerk – gecommuniceerd worden. Voor de schakeling tussen deze netwerken vragen de beheerders meestal wel een schakelkost (Unuth, n.d.). Deze VoIP-technologie is uitgegroeid tot een wijdverspreid kanaal om over het internet te communiceren, zowel bij bedrijven als bij particulieren. Er zijn zowel gratis online software als betalende programma’s die meer diensten aanbieden en vaak ook de mogelijkheid hebben om over het internet te bellen via een apart telefoontoestel. VoIP is bij de gewone consument al langer bekend, maar ook bedrijven schakelen steeds meer over op VoIP voor hun spraakcommunicatie. Er wordt zelfs voorspeld dat tegen 2013 79% van de Amerikaanse bedrijven er gebruik van zal maken (In-Stat, 2010). De lagere kostprijs, de verbeterde kwaliteit en de extra diensten zorgen ervoor dat steeds meer bedrijven VoIP gaan gebruiken (Marshall, 2010).
15
Figuur 5: Connectie VoIP tot het volledige telefonienetwerk (VoIP-Info.org, 2009)
3.2. Toepassingen Eén van de koplopers binnen de sector is ‘Skype’. Deze VoIP provider ontstond in 2003 en heeft sindsdien veel nieuwe diensten ontwikkeld. Het gebruikersaantal is ondertussen al gestegen tot zo’n 633 miljoen geregistreerde gebruikers (United States & exchange, 2011). Het programma laat onder meer toe om te chatten, van pc naar pc te bellen met twee of meer personen, videogesprekken te voeren en bestanden te versturen. Daarnaast heeft het ook betalende diensten: het biedt de mogelijkheid om naar vaste en mobiele nummers te bellen aan lage tarieven (Liao & Tsou, 2009, p. 4595) en om groepsvideogesprekken te voeren. Ook kan je een online nummer aanmaken waarmee men je vanop eender welk telefoontoestel kan bereiken. Een Skype-to-go nummer laat toe om via elk toestel te bellen aan Skype-tarieven. Deze betalende diensten kan je gebruiken door het aankopen van tegoed of het nemen van een Skype Premium abonnement (Skype, 2012). Sinds juli 2011 is er ook de integratie van Skype en Facebook. Enerzijds kan je vanuit Facebook videobellen en anderzijds kan je vanop Skype je nieuwsoverzicht en Facebookvrienden raadplegen (Hijink, 2011; Skype, 2012). In oktober 2011 werd Skype overgenomen door softwaregigant Microsoft (Microsoft Corp., 2011).
3.3. Disruptieve technologie Aangezien de basisfunctie van Skype – net als van klassieke telefonie – ‘bellen’ is, kan de vraag worden gesteld in welke mate Skype als vervanger van klassieke telefonie kan dienen. Er zijn echter wel verschillen. Skype is voordeliger en heeft verschillende andere mogelijkheden, maar daarvoor is wel een internetverbinding nodig.
16
In deze context kan Skype omschreven worden als een ‘disruptive innovation’ (Sarkis, 2009, p. 9). Skype kan namelijk gezien worden als een ingrijpende verandering met het potentieel om de waarde van bestaande technologieën en diensten te vernietigen, en het creëren van waarde door het introduceren van nieuwe technologieën en diensten (Christensen, 1997). Het verdringen van de bestaande spelers door Skype heeft echter nog niet plaatsgevonden, maar de disruptieve impact van Skype op de telecomsector is wel waarschijnlijk (Osterwalder, Ondrus, & Pigneur, 2005, p. 16; Rao, Angelov, & Nov, 2006, p. 186). De telecomindustrie neemt een scherpe daling in de inkomsten van internationale gesprekken waar, te wijten aan technologieën zoals e-mail, online messaging en recent ook aan VoIP-diensten zoals Skype (Sarkis, 2009, p. 12). Volgens onderzoek van TeleGeography Research (2011) zou Skype in 2011 al verantwoordelijk zijn voor 25% van de internationale gesprekken. Ook volgens dit onderzoek kent het internationaal telefoonverkeer een vertragende groei, terwijl de Skypegroei versnelt (zie figuur 6). In de cijfers is er dus een trend te zien van de impact van Skype op de telecomsector.
Figuur 6: Where did the growth go? The Skype effect. (TeleGeography, 2009)
Een nieuwe evolutie die zich momenteel voordoet is het mobiele Skypegebruik. We kunnen een verschuiving waarnemen naar een stijgend aantal mobiele VoIP gebruikers (Sale & Rebbeck, 2011). Deze dienst maakt het mogelijk om met de smartphone via VoIP te bellen. Dit is een nog grotere bedreiging voor de telecomsector. Lange tijd was Skype immers onlosmakelijk verbonden met de computer, en hoewel laptops en dergelijke meer mobiliteit toelaten, kost het toch meer tijd en moeite dan het intoetsen van een telefoonnummer op een gsm, wat altijd en overal mogelijk is. Met de applicaties voor de smartphone verdwijnt dit issue van mobiliteit. Een internetverbinding is wel noodzakelijk, wat een hogere kost met zich mee kan brengen. Mobiel internet was aanvankelijk echter niet zo succesvol, hoofdzakelijk door de lage kwaliteit en hoge prijzen. Maar de verspreiding van 3G (en de komst van 4G) netwerken en het verhogen van het
17
gebruiksgemak verandert deze situatie (European commission, 2009, p. 54). In België gaat al 21% van de mensen online op de mobiele telefoon of smartphone (FOD Economie, 2011). Mobiel internet kent in het algemeen dus toch al een relatief succes, maar Skype is er nog niet in geslaagd echt binnen te dringen in deze mobiele wereld (Telecom.Paper, 2010). In de komende jaren zal het aandeel mobiel VoIP gebruik volgens Sale (2011, p. 14) echter wel snel stijgen (zie figuur 7).
Figuur 7: Active subscribers of OTT VoIP services in Western Europe by primary means of access. (Sale, 2011, p. 14)
3.4. Adoptie Skype ontstond in 2003 en was daarmee de eerste grote internet telefonie operator (Tapio, 2005, p. 3). Zoals de diffusietheorie van Rogers (2003) zegt moet eerst een kritische massa bereikt worden. Daarin slaagde Skype, want in 2005 had het al 90 miljoen accounts online (Tapio, 2005, p. 3). Maar verdere groei is daardoor niet verzekerd. Moore (2002) geeft namelijk aan dat er een chasm of kloof kan zijn na de initiële adoptiefase, en de technologie moet deze zien te overbruggen om ook de early en late majority te bereiken. Enkele aspecten van Skype zorgden ervoor dat ook de verdere adoptie vlot verliep. Namelijk de eenvoud in gebruik, de goede geluidskwaliteit en de veiligheid. Ook de installatie en configuratie van het programma waren gemakkelijk en het kon gebruikt worden op alle platformen (Tapio, 2005, p. 3). Daarnaast worden de compatibiliteit met andere diensten (netwerkeffect), de lagere prijs en zo de mogelijkheid om de band met internationale contacten te versterken als voordelen van VoIP ervaren (Constantiou & Kautz, 2008, pp. 206-208). Deze groei leidde tot zo’n 633 miljoen geregistreerde gebruikers in 2011 (United States & exchange, 2011). Wij bekijken de cijfers voor Vlaanderen. Hieruit blijkt dat 33,1% van de Vlamingen al eens telefoneerde of videogesprekken voerde over het internet. 16,6% doet dit regelmatig (De Marez, et al., 2010). Er zijn verschillen op te merken qua leeftijd: net als het gebruik van andere online communicatiekanalen (cfr. 2.4.2), blijkt ook Skype meer gebruikt te worden door de jongere leeftijdscategorieën (Rainie & Zickuhr, 2010; zie figuur 8). De betalende diensten van Skype zouden
18
slechts door 6,5% van de actieve gebruikers worden gebruikt (United States & exchange, 2011). Over het gebruik van Skype op mobiele toestellen zijn er niet veel cijfers. Wel vond Rainie (2011) dat 7% van de mobiele telefoonbezitters al een videogesprek of online chat op dit toestel gevoerd heeft.
Figuur 8: Telefoneren of videogesprekken voeren over het internet (De Marez, et al., 2010)
3.5. Domesticatie van videotelefonie Over de domesticatie en het gebruik van Skype bestaat niet veel literatuur. Om die reden gaan we er in deze masterproef dieper op in. Het gebruik van videotelefonie werd wel al meermaals onderzocht. Relevante bevindingen rond deze belangrijke functionaliteit van Skype worden daarom in het volgende onderdeel besproken.
3.5.1.
Soorten gebruik
Video wordt als een waardevol hulpmiddel ervaren bij het communiceren (Tang & Isaacs, 1993, p. 189). Het zien van gebaren, non-verbale cues en andere visuele informatie maakt het gesprek efficiënter, eenvoudiger en effectiever. Dit kan vooral bij conflicten en samenwerkingsverbanden van pas komen (Isaacs & Tang, 1994, p. 63). VoIP is wel nog steeds een afweging tussen lage prijs en kwaliteit, maar het belang van prijs blijkt toch groter te zijn (Constantiou & Kautz, 2008, p. 204). De gebruikers hechten hierbij wel meer belang aan goede geluidskwaliteit dan aan de beeldkwaliteit (Tang & Isaacs, 1993, p. 170). Judge en Neustaedter (2010, p. 656) onderscheiden twee patronen van videotelefonie gebruik: ‘Sharing conversation vs. sharing life’. In het eerste geval gaat het om een videogesprek waarbij de webcam enkel als functie heeft de contactpersoon te zien en eventueel iets te tonen. In het tweede geval wordt de levenssfeer gedeeld. Men kijkt hier namelijk mee naar activiteiten, en de conversatie komt vaak op de tweede plaats. Het gaat dan vooral om mensen die ver van elkaar wonen, en op die
19
manier toch een deel van hun leven kunnen delen; bijvoorbeeld grootouders die hun kleinkinderen kunnen zien opgroeien. Dit kunnen we ook linken aan de concepten micro-coördinatie en hyper-coördinatie (Ling & Yttri, 2002; cfr. 2.3.3). O'Hara, Black, en Lipson (2006) geven aan dat bij sociale en emotionele gesprekken video een meerwaarde heeft en dat deze niet dagelijks gebeuren. Bij functionele gesprekken daarentegen is video eerder bijkomstig. Mensen gebruiken het omdat het kan, maar het heeft geen extra nut. Ook identificeerden zij nog een derde motivatie voor videogesprekken, namelijk ‘show and talk’. Video wordt immers ook gebruikt wanneer men dingen wil tonen tijdens het gesprek. Video kan dus leiden tot een hoger niveau van emotionele verbondenheid (Neustaedter & Greenberg, 2011, p. 3; Short, Williams, & Christie, 1976) en het geven van een sterker gevoel van nabijheid (Kirk, Sellen, & Cao, 2010, p. 140).
3.5.2.
Locatie
Videotelefonie wordt door de gebruiker als persoonlijk en intiem ervaren (Judge & Neustaedter, 2010, p. 657; Kirk, et al., 2010, p. 139). Via de vaste computer of laptop gebeurt het vooral in persoonlijke kring, maar bij het gebruik van mobiele videotelefonie ligt dit anders: videotelefonie via een mobiel toestel zoals de smartphone of de tablet maakt het mogelijk om altijd en overal te bellen of te videobellen. Maar ondanks deze mobiele mogelijkheden bleek uit het onderzoek van O'Hara, et al. (2006) dat de locatie van mobiele videotelefonie het vaakst thuis (30%) en op het werk (19%) was. Daarnaast werd 20% onderweg gemaakt, 14% in een winkel, 8% vanuit de auto, 6% vanop het openbaar vervoer en 4% vanuit een bar. Belangrijk om op te merken is dat ondanks het feit dat het toch op een verscheidenheid van plaatsen werd gebruikt, het aantal videogesprekken toch laag bleef door sociale en contextuele barrières (O'Hara, et al., 2006, pp. 875-879). De gebruikers wilden de omstaanders niet storen en vaak was het gesprek moeilijk door achtergrondlawaai. Ook het feit dat omstaanders het gesprek kunnen volgen werd als negatief ervaren. Soms vond de ontvanger het ook opdringerig omdat deze geen controle had over de informatie die hij wel en niet wilde tonen. Omtrent de locatie binnenshuis kunnen ook verschillen onderscheiden worden. Bij het gebruik van een desktop is men gebonden aan de locatie van de desktop. Enige flexibiliteit is wel mogelijk wanneer men een externe webcam gebruikt. Een laptop daarentegen is veel mobieler, maar toch valt op dat videobellen vooral vanuit de woonkamer gebeurt en de mobiliteit dus beperkt blijft (Kirk, et al., 2010, pp. 138-139). We kunnen dit linken aan het onderscheid van Neustaedter en Greenberg (2011) tussen ‘sharing conversation’ en ‘sharing life’ (cfr.3.5.1). In het eerste geval is de locatie vrij vast. Hier heeft de webcam enkel als functie de contactpersoon te zien en eventueel iets te tonen. Dit wordt door Kirk, et al. (2010, p. 138) ook omschreven als een gefocust gesprek. Wanneer het gaat om ‘sharing life’ of een open connectie (Kirk, et al., 2010, p. 138) gaat men de laptop wel mobieler gebruiken en deze bijvoorbeeld meenemen in de eigen activiteiten binnenshuis.
20
Daarnaast kunnen we opmerken dat jongeren liever communiceren buiten het toezicht van de ouders. Hierbij was de komst van de gsm voor hen dus een voordeel ten opzichte van de vaste telefoon (Ling & Yttri, 2002, p. 152). Voor de jongeren waarbij de computer zich in de leefruimte bevindt kan dit een barrière zijn om een Skypegesprek te voeren. Het is echter zo dat 62% van de Vlaamse jongeren toegang heeft tot het internet op de slaapkamer (Paulussen, Courtois, Mechant, & Verdegem, 2010, p. 366). Bijgevolg kan een groot deel van de jongeren wel privé Skypegesprekken voeren.
3.5.3.
Contactpersonen
De contactpersonen waarmee men videogesprekken voert blijven beperkt tot familie en dichte vrienden (Judge, Neustaedter, Harrison, & Blose, 2011, p. 1206; Kirk, et al., 2010, p. 139). Videogesprekken worden namelijk als persoonlijk en soms ook als opdringerig ervaren (Judge & Neustaedter, 2010, p. 657; Kirk, et al., 2010, p. 139). Ook komt het voor dat er meerdere personen deelnemen aan het gesprek. Deze starten wel als een één-op-één Skypegesprek, maar er gaan in de loop van het gesprek ook anderen deelnemen; zowel voor langere tijd als voor korte tussenkomsten. Dit fenomeen komt vooral voor bij families waar het groepsgebeuren van belang is wanneer men met familieleden of naasten wil communiceren die veraf wonen. Zeker wanneer kinderen deelnemen aan het gesprek is video praktisch (Ames, Go, Kaye, & Spasojevic, 2010, p. 147).
3.5.4.
Gebruikspatronen
Bij videogesprekken bestaat er oplettendheid rond het privacy aspect. Een videogesprek zal daarom niet vaak onverwacht starten. Volgens Judge en Neustaedter (2010, p. 657) hechten de gebruikers vooral belang aan solitude en autonomie. Dit houdt in dat ze willen vermijden gestoord te worden op een ongepast moment en ze zelf kunnen kiezen met wie ze een videogesprek voeren. Daarnaast is ook vertrouwelijkheid belangrijk. Wanneer men een videogesprek voert met mensen die men goed kent, ervaart men daar geen problemen mee. Bij minder goede contacten kan de videofunctie wel een inkijk geven in de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker. Uit het onderzoek kwam dan ook naar voor dat de gebruikers, voor ze een videogesprek voerden, vaak eerst de contactpersoon contacteerden via een ander
kanaal.
Ze
ervaarden
videotelefonie
namelijk
als
meer opdringerig dan andere
communicatiemiddelen (Judge & Neustaedter, 2010, p. 657; Kirk, et al., 2010, p. 139). Om deze redenen hebben contactpersonen vaak een bepaald patroon in hun gesprekken, waarbij ze in grote lijnen weten wanneer de gesprekspartner beschikbaar is (Kirk, et al., 2010, p. 138). Wanneer de persoon dan ‘online’ is kan men onmiddellijk een gesprek voeren. Dit kunnen we omschrijven als routine videogesprekken. Daarnaast zijn er ook niet-routine videogesprekken. Wanneer men hierbij een persoon wil bereiken, gaat men eerst kijken of deze online is. Als dat niet zo is gaat men de contactpersoon via een ander communicatiemedium – zoals een sms of een kort telefoontje – vragen om online te komen (Kirk, et al., 2010, p. 138). Belangrijk hierbij is ook het onderscheid tussen
21
gebruikers die constant online blijven en gebruikers die enkel online gaan wanneer ze een bepaald gesprek willen voeren (Neustaedter & Greenberg, 2011, p. 4). Een deel van de videogesprekken heeft dus een ‘gepland’ karakter. Dit in tegenstelling tot bellen of sms’en. Mobiele telefonie is gekenmerkt door spontaniteit, wat bij Skype niet altijd het geval is (O'Hara, et al., 2006, p. 878). Voor de groep gebruikers die constant of heel vaak online is, zal een gesprek wel vaker spontaan gebeuren.
22
Hoofdstuk 4
4. Communicatie bij jongeren In dit onderdeel wordt het algemene communicatiegedrag van jongeren uiteengezet. Nadat we verschillende communicatiekanalen afzonderlijk besproken hebben, is het immers belangrijk de samenhang tussen deze te beschouwen. Ze kunnen immers niet los van elkaar gezien worden. Hier focussen we ons specifiek op jongeren. Zij zijn de doelgroep tot dewelke dit onderzoek zich richt, en hun communicatiegedrag onderscheidt zich van de andere generaties.
4.1. Socio-demografische kenmerken Er is al heel wat onderzoek gevoerd naar de verschillen in communicatiepatronen gerelateerd aan socio-demografische factoren zoals geslacht, leeftijd en sociale klasse; en psychologische factoren zoals zelfvertrouwen (Koivusilta, Lintonen, & Rimpela, 2007; Lenhart, Madden, & Hitlin, 2005; Madell & Muncer, 2004; Valkenburg, 2004). Qua leeftijd werd in 2.3.2 en 2.4.2 al duidelijk dat er zich verschillen voordoen. Omtrent geslacht is ook bij jongeren een onderscheid te vinden. Maar het blijkt vooral dat er rond toegang geen grote socio-demografische verschillen meer zijn, en dat de kloof verschuift naar verschillen in vaardigheden. We bespreken dit kort. Geslacht Qua geslacht en ICT gebruik bij jongeren zijn een aantal verschillen te vinden. Zo bezitten en gebruiken jongens meer een computer en het internet. Meisjes gaan dan weer meer interactieve technologieën en applicaties gebruiken (Koivusilta, et al., 2007; Lenhart, et al., 2005; Madell & Muncer, 2004). Vooral gamen doen jongens aanzienlijk meer dan meisjes (Koivusilta, et al., 2007, p. 98). Deze bevindingen liggen redelijk in lijn met de cijfers voor Vlaanderen van de FOD Economie (2011) en Digimeter 3 (De Marez, et al., 2010). De computer- en internetpenetratie in Vlaanderen is al op een heel hoog niveau (cfr. 2.4.2), zodat hierin geen opmerkelijke verschillen te vinden zijn. Maar wel blijkt dat onder de Vlaamse jongeren van 16 tot 24 jaar, jongens significant meer een smartphone bezitten, en bijgevolg ook meer mobiel online gaan (zie tabel 3). Ook gaan ze vaker (video)bellen over het internet, berichten sturen via
23
chatsites, nieuwsgroepen of onlinediscussiefora en aan instant messaging doen. Meisjes gaan dan weer iets vaker dagelijks online, gaan meer e-mailen, maar vooral het hogere gebruik van sociale netwerksites door meisjes valt op (zie tabel 3). Tabel 3: Verschil tussen jongens en meisjes (16-24 jaar) qua communicatiemiddelen (in %) (De Marez, et al., 2010; FOD Economie, 2011)
m Dagelijks online gaan
v
89
93
26,5
7,8
Internetten op gsm/smartphone
20
12
Bellen of videogesprekken voeren over het internet
35
29
Berichten sturen naar chatsites, nieuwsgroepen, of onlinediscussiefora
20
12
Sociale netwerksite gebruiken
75
89
E-mailen
92
95
Instant messaging
42
31
Smartphone bezitten
Opleidingsniveau, sociale klasse en gezinssituatie Wanneer we de cijfers vergelijken van het gebruik van communicatiemedia op het vlak van opleidingsniveau en socio-economische situatie zijn er weliswaar verschillen op te merken, maar deze zijn niet zo uitgesproken (FOD Economie, 2011). We zien bijvoorbeeld dat ook 90% van de laagopgeleiden en werklozen in België communiceert via het internet (FOD Economie, 2011). Sociodemografische en socio-economische variabelen zoals inkomen, geslacht, leeftijd, opleiding en gezinssituatie zijn zeker nog relevant om ongelijkheden te beschrijven (Roe & Broos, 2005; Vandoninck & Roe, 2008), maar de verklarende kracht van deze parameters is beperkt, vooral in gemeenschappen die al een hoog niveau van computer- en internetpenetratie hebben (Paulussen, et al., 2010, p. 362). De grote verschillen op deze niveau’s doen zich nu vooral voor op het vlak van vaardigheden (skills). De digitale kloof verschuift met andere woorden van een kloof van toegang naar een kloof van vaardigheden (van Deursen & van Dijk, 2010, p. 893). De groeiende afhankelijkheid van informatie op het internet zorgt ervoor dat internet skills onmisbaar worden. Terwijl er veel gebeurt om de kloof van toegang te dichten, wordt de kloof van vaardigheden vaak vergeten en bijgevolg steeds groter (Van Dijk, 2005).
4.2. Digital natives Mensen geboren na 1980 worden vaak omschreven als digital natives. Ze zijn opgegroeid met digitale technologieën en ze hebben de skills om ermee te werken (Palfrey & Gasser, 2008, p. 1). Deze zijn
24
dan ook verweven in hun dagelijkse leven: ‘major aspects of their lives—social interactions, friendships, civic activities—are mediated by digital technologies. And they’ve never known any other way of life’ (Palfrey & Gasser, 2008, p. 2). Andere termen hiervoor zijn onder meer net generation (Tapscott, 1998, 2009) of millenials (Oblinger & Oblinger, 2005). De voorgaande generaties worden omschreven als digital immigrants. Zij hebben deze digitale technologieën moeten aanleren, en zullen in meer of mindere mate steeds gewoontes van het analoge tijdperk behouden. Ze zijn immers anders gesocialiseerd dan de digital natives (Prensky, 2001, p. 2). Het digitale tijdperk heeft de manier waarop mensen leven en zich verbinden met anderen en de wereld rondom hen sterk veranderd. Bij digital natives loopt het online en offline leven door elkaar. Kenmerkend is dat ze veel tijd besteden aan digitale technologieën, dat ze multitasken en contact houden via digitale kanalen en deze ook gebruiken om toegang te krijgen tot informatie en zelf nieuwe informatie te creëren (Palfrey & Gasser, 2008, pp. 3-4). Er werden echter ook enkele kritieken op dit concept geformuleerd (Bullen, Morgan, Belfer, & Qayyum, 2009; Czerniewics & Brown, 2010; Hargittai, 2010; C. Jones & Czerniewics, 2010; Kennedy, Krause, Judd, Churchward, & Gray, 2008; Pedró, 2009; Selwyn, 2009). Zo wordt er in vraag gesteld of er wel zo’n expliciet generatieverschil bestaat en zou deze visie technologisch deterministisch zijn. Ook wordt aangegeven dat het vasthouden aan het concept digitale native gestuurd zou worden vanuit politieke en ideologische agenda’s. Ondanks de kritieken bestaat er wel degelijk een sterkere verbondenheid met en een ander gebruik van de digitale technologieën bij de jongere generaties (Selwyn, 2009, p. 376). De onderzochte populatie in dit onderzoek zijn ook digital natives, namelijk jongeren van 15 tot 25 jaar. Het is relevant dieper op deze doelgroep in te gaan, aangezien digitale technologieën voor hen inherent deel uitmaken van het leven, zeker voor hun sociale interactie. Inzicht krijgen in de plaats van Skype hierin is dan ook erg interessant.
4.3. Convergentie Communicatiepatronen van jongeren zijn complex, wat het niet eenvoudig maakt om hun gebruik te onderzoeken (Van Cleemput, 2010, p. 75). Ze communiceren via heel wat kanalen, zoals in de vorige hoofdstukken werd uiteengezet (cfr. 2.2, 2.3, 2.4 en 3.4). We bespraken deze apart, maar in realiteit kunnen ze niet los van elkaar gezien worden. Dit kunnen we verklaren door het fenomeen van convergentie. Convergentie is een belangrijk concept binnen het proces van technologische verandering door de digitalisering. Een algemeen aanvaarde definitie is er niet (Nyström, 2007), toch proberen we hier het begrip te situeren en te verduidelijken.
25
Onze huidige samenleving is een convergentiesamenleving. Hierin is ‘elke vorm van communicatie […] los gekomen van zijn eigen specifieke transmissienetwerk en opslagtechnologie’ (De Marez & Dejonghe, 2011, p. 7). Tot de jaren ’80 had elke dienst zijn eigen hardware en netwerkinfrastructuur. Met de digitalisering van informatie echter, kan eenzelfde boodschap via meerdere technologieën of media verstuurd worden (De Marez & Paulussen, 2009, pp. 300-301). We kunnen drie types convergentie onderscheiden: technologische convergentie, economische convergentie en functionele convergentie (Dejonghe, 2011, p. 4). We spreken van de eerste ‘wanneer in een communicatietoepassing een technologie uit een andere toepassing wordt overgenomen’. Er is sprake van het tweede type ‘wanneer meerdere toepassingen voor communicatie, informatie en ontspanning door eenzelfde dienstverlener worden aangeboden’. Er is functionele convergentie ten slotte, ‘wanneer verschillende gebruiksmogelijkheden in één enkel toestel aangeboden worden’ (Dejonghe, 2011, pp. 4-6). Ook VoIP is een voorbeeld van convergentie. Het combineert namelijk telefonie met videofuncties via het internet toegankelijk op verschillende toestellen (Nyström, 2007).
4.4. Communicatienetwerk In dit informatietijdperk worden de dominante functies en processen steeds meer georganiseerd rond netwerken (Castells, 2011, p. 500). Volgens Castells (2011, p. 500) leven we in een ‘network society’ waarin netwerken een grote invloed hebben op hoe processen van productie, ervaring, macht en cultuur zich ontwikkelen en bestendigen. Deze netwerksamenleving is een mengeling van aloude gedragspatronen met nieuwe, sterk gemedieerde elementen (Frissen, 2004, p. 9). Waar voorheen sociale relaties en netwerken meer plaatsgebonden waren, is de persoon zelf nu het knooppunt van verbindingen geworden. Dit nieuwe gedrag op het snijvlak van technologie en samenleving wordt door Wellman en Haythornthwaite (2002, p. 34) ‘networked individualism’ genoemd.
4.4.1.
Functie
Er staan heel wat communicatiekanalen ter beschikking van jongeren. Deze vervullen elk een andere nood en vullen elkaar aan. Waarbij het ene vaker functioneel gebruikt wordt (micro-coördinatie), zal het andere vaker dienen voor sociale en emotionele communicatie (hyper-coördinatie) (cfr. 2.3.3). Dit komt ook naar voor uit het onderzoek van Neustaedter en Greenberg (2011, p. 3). Dit onderzoek focust zich op langeafstandsrelaties, maar toch geeft dit een duidelijk beeld van de rol van de verschillende communicatiemiddelen. Zo dienen sms’jes voor korte begroetingen, vragen en dergelijke, en ook instant messaging wordt vooral gebruikt voor korte gesprekken. E-mail daarentegen is vooral geschikt om een meer uitgebreide boodschap over te brengen, zowel voor emotionele als praktische zaken. De telefoon heeft een tweeledige rol. Enerzijds geeft het de kans tot het voeren van diepere gesprekken, maar anderzijds
26
wordt het ook voor korte en tijdsgebonden interacties gebruikt. Videogesprekken spelen een ietwat andere rol. Sommigen gebruiken het vooral om pragmatische redenen: het is eenvoudiger dan typen en het is gratis. Voor anderen is vooral het zien van de andere persoon van belang: het is een hoger niveau van emotionele connectie in vergelijking met andere communicatiemiddelen.
4.4.2.
Sterkte relatie
Jongeren maken het onderscheid tussen dichte vrienden – strong ties – en gewone vrienden – weak ties – (Cotterell, 2007). Dit onderscheid is belangrijk wanneer we het communicatienetwerk in kaart willen brengen. Mobiele en vaste telefonie worden vooral gebruikt tussen strong ties zoals dichte vrienden en familie, terwijl e-mail meer onder weak ties wordt gebruikt (Boase, Horrigan, Wellman, & Rainie, 2006; Ishii, 2006; Kim, Kim, Park, & Rice, 2007). Rond instant messaging vonden Boase, et al. (2006) en Kim, et al. (2007) verschillende resultaten. Volgens de eerste studie wordt IM vooral gebruikt tussen weak ties, terwijl de tweede studie concludeert dat het vooral strong ties zijn die via IM communiceren. De verklaring hiervoor kunnen we vinden in de culturele verschillen (een Koreaanse en een Amerikaanse studie) en de verschillende verspreiding van nieuwe technologieën in deze netwerken (Van Cleemput, 2010, p. 77). Vooral belangrijk om hieromtrent op te merken is dat strong ties veel meer verschillende communicatiekanalen gebruiken om contact met elkaar te hebben dan weak ties (Baym, Zhang, & Lin, 2004; Boase, et al., 2006). Dit fenomeen wordt door Haythornthwaite (2005) ‘media multiplexity’ genoemd. Dit concept is vooral kenmerkend bij jongeren. Zij gebruiken een brede waaier aan communicatiemedia om te communiceren, terwijl volwassenen specifieke kanalen gebruiken voor specifieke contactpersonen. Jongeren gaan dus elk kanaal dat ze voorhanden hebben gebruiken, al geven ze wel de voorkeur aan de mobiele telefoon, instant messaging en sociale netwerksites tegenover de vaste telefoon of face-to-face (Lenhart, Madden, Macgill, & Smith, 2007, p. xi). Een belangrijke bevinding die Lenhart, et al. (2007, p. iii) maakten is de volgende: ‘Multi-channel teens layer each new communication opportunity on top of pre-existing channels’. Ook eerdere studies bevestigen deze stelling. Cox en Leonard (1990) stelden vast dat de telefoon eerder een uitbreiding is van het sociale netwerk, en dus communicatie toevoegt die anders niet zou plaatsvinden. En Line, Jain, en Lyons (2011, p. 1496) kwamen in een recenter onderzoek tot dezelfde conclusie: communicatie via de telefoon of sociale netwerksites zal eerder supplementair zijn aan het bestaande face-to-face contact, of een substituut voor de toename ervan. Bij VoIP blijkt er wel een licht substitutie-effect te zijn tussen de vaste telefoon en de frequentie van VoIP-gebruik, maar bij de mobiele telefoon en andere communicatiediensten is er geen significante relatie die op substitutie wijst (Cecere & Corrocher, 2011, p. 526).
27
4.4.3.
Sociale netwerkanalyse
Het is van belang om bij het onderzoek naar de communicatiepatronen en -netwerken ook de grotere sociale structuur mee te nemen: ‘a need for new ways of analyzing CMC has developed with the spread of computer networks and the realization that social interactions online are not simply scaledup individuals and ties. Analysts want to know how third parties effect communications, how relations offline effect relations online and how CMC intersects with the structure and functioning of social systems’ (Garton, Haythornthwaite, & Wellman, 1997). Dat kan aan de hand van een sociale netwerkanalyse. Het onderzoek van Van Cleemput in 2010 rond het gebruik van communicatiemedia bij jongeren, uitgevoerd in België, gebruikt deze methode en is in het kader van dit onderzoek dan ook relevant. De resultaten van dit onderzoek worden kort besproken (Van Cleemput, 2010). Omtrent de combinatie van communicatiekanalen bleek dat er duidelijke overlapping is tussen alle communicatierelaties, wat ook al naar voor kwam in eerdere studies (cfr. 4.4.2). In het gebruik van de verschillende kanalen is wel een hiërarchie te vinden. Een relatie start meestal met face-to-face communicatie, naargelang de relatie groeit worden er andere communicatiekanalen toegevoegd. De hiërarchie in de communicatiepatronen gaat als volgt: face-to-face, instant messaging, e-mail, sms, mobiele telefoon en ten slotte vaste telefoon. Ook vond men een verband tussen de sterkte van de relatie en het aantal mediakanalen dat gebruikt wordt. Hoe dichter de vrienden, hoe meer verschillende kanalen worden gebruikt om te communiceren. Dit sluit aan bij de bevindingen uit eerdere onderzoeken (cfr. 4.4.2). Deze verschillende kanalen zorgen ervoor dat goede vrienden constant verbonden kunnen zijn. Bij weak ties bieden de communicatiekanalen zoals sociale netwerksites de mogelijkheid om de banden te onderhouden en te versterken. Al blijkt dat jongeren met een groot deel van hun contactpersonen (bijvoorbeeld op sociale netwerksites of instant messaging) zelden contact hebben. Dit zijn latent ties. We kunnen dit verklaren door het netwerkeffect: mensen willen deel uitmaken van een grotere gemeenschap (Boneva & Kraut, 2002). Jongeren hebben mixed-mode relationships. Dit zijn relaties die verschuiven van een elektronische context naar een face-to-face gesprek en vice versa (Walther & Parks, 2002). Onder meer sociale netwerksites zorgen ervoor dat relaties zich regelmatig tussen de virtuele en fysieke wereld bewegen (Ellison, et al., 2010, p. 875). Mensen zetten hun reguliere gedrag verder in de digitale context en ook gaan ze stukjes netwerkgedrag meenemen naar de offline wereld (Frissen, 2004, p. 12). Het geeft de gebruikers de mogelijkheid om een groter aantal close ties te behouden (Donath & boyd, 2004). Verschillende onderzoeken constateren bij internetgebruikers een toename van – zowel online als offline – sociale contacten en relaties (Katz & Rice, 2002, p. 327). Internetgebruik stimuleert namelijk het aantal en de intensiteit van sociale contacten, relaties en netwerken (Frissen, 2004, p. 9). De keuze
28
voor een bepaald communicatiemiddel hangt volgens Line, et al. (2011, p. 1495) vooral af van de kost, de contactpersoon en de vereiste antwoordsnelheid. Dat kwam ook naar voor in de vorige paragrafen, we kunnen er ook nog de functie van het gesprek als parameter aan toevoegen (cfr. 4.4.1 en 4.4.2). Al deze nieuwe digitale technologieën zorgen ervoor dat er zich nieuwe gedragspatronen gaan ontwikkelen. Jongeren gaan onder meer op een fundamenteel andere manier afspraken maken: just in time en just in place (Frissen, 2004, p. 9). Ze zijn steeds verbonden met hun netwerk van vrienden, die zelfs als ze er niet zijn, toch aanwezig zijn (Frissen, 2004, p. 10); ze zijn altijd en overal voor elkaar bereikbaar. Gergen (2002) omschrijft dit fenomeen als ‘absent presence’. De communicatienetwerken van jongen zijn dus erg groot en complex geworden. In dit onderzoek wordt de rol van Skype hierin onderzocht aan de hand van de domesticatietheorie.
29
30
Hoofdstuk 5
5. Domesticatietheorie
5.1. Maatschappij versus technologie: perspectieven Maatschappij en technologie kunnen niet los van elkaar gezien worden. Wanneer een innovatie op de markt komt dan moet deze ook een plaats krijgen binnen de maatschappij. Maar over hoe dat verloopt is er geen consensus. Omtrent de verhouding tussen maatschappij en technologie bestaan bijgevolg verschillende zienswijzen. Enerzijds zijn er technologisch deterministische denkbeelden die stellen dat technologie de maatschappij vorm geeft, anderzijds is er de sociaal deterministische visie die het tegenovergestelde poneert, namelijk dat de maatschappij de technologie vormt (Ling, 2004, p. 21). Deze deterministische visies gaan een fenomeen verklaren aan de hand van één principale en bepalende factor. Ze zijn dan ook al lange tijd controversieel in de sociale wetenschappen (Flichy, 2007, p. 19). Daar tussenin bestaan echter meer genuanceerde perspectieven, die uitgaan van interactie tussen technologie en maatschappij, zoals de ‘affordances approach’ en de domesticatietheorie (Ling, 2004, p. 21). Deze laatste theorie is de basis voor het empirische luik van dit onderzoek. Voor we stilstaan bij deze theorie, lichten we de andere perspectieven kort toe.
5.1.1.
Het technologisch determinisme
De technologisch deterministische visie stelt dat de ontwikkeling en diffusie van een technologie zich onafhankelijk van de maatschappij ontwikkelt, maar wel effecten op deze maatschappij genereert. Technologie wordt hierbij beschouwd als een autonoom, zelf-determinerend en alwetend proces (S. Jones, 2003, p. 433). Het kan geïllustreerd worden aan de hand van een statement van Marx: ‘Give me a hand mill and I will give you feudalism; give me a steam mill and I will give you capitalism’ (Ling, 2004, p. 23). Binnen het onderzoek naar de gebruikerszijde van een technologie, ook de context van dit onderzoek, krijgt de diffusietheorie van Rogers als kritiek technologisch deterministisch te zijn (De Marez, 2006,
31
p. 244). Rogers schreef in 1962 met zijn ‘Diffusion of innovations’ een basiswerk met de focus op de gebruiker van een innovatie. Diffusie focust traditioneel op het adoptieperspectief (Shih & Venkatesh, 2004, p. 59), en onderzoekt het proces waarbij een innovatie verspreid wordt binnen een sociaal systeem via een klokvormige verspreidingscurve met verschillende adoptersegmenten over de tijd heen. Deze adoptie zou afhankelijk zijn van vijf innovatiekenmerken (relatief voordeel, compatibiliteit, complexiteit, probeerbaarheid en observeerbaarheid). Dit wordt door onderzoekers het adoptie-diffusie (AD) paradigma genoemd (Rogers, 2003). Verschillende onderzoeken bestudeerden vanuit dit standpunt Skype en andere VoIP-diensten (Constantiou & Kautz, 2008; Liao & Tsou, 2009; Park, 2010; Tobin & Bidoli, 2006). De voornaamste kritieken die op deze stroming geformuleerd werden zijn de pro-innovation bias3, de te unidirectionele of lineaire visie en het gebrek aan aandacht voor de gebruiker en de gebruikscontext. Deze zijn terug te brengen tot een kritiek op het technologisch determinisme van het diffusionisme (De Marez, 2006, p. 244). Het perspectief tegenovergesteld aan het technologisch determinisme is het sociaal determinisme (Ling, 2004, p. 23).
5.1.2.
Het sociaal determinisme
In het sociaal determinisme worden technologische ontwikkelingen gezien als de producten van sociale omstandigheden. Het concept is vooral door Bijker en Law grondig uitgewerkt (Bijker, Hughes, & Pinch, 1987; Bijker & Law, 1992). Volgens hen worden technologieën voortdurend geherinterpreteerd door gebruikers en krijgen ze zo nieuwe, vaak onverwachte, functies. Vanuit dit perspectief kan een technologie dus gezien worden als een tekst, gemaakt door een auteur (de ontwerper), die ‘gelezen’ en geïnterpreteerd wordt door de gebruiker. Kritieken die op dit denkbeeld werden gegeven zijn onder meer dat aan de technologie geen intrinsieke kwaliteiten meer worden toegeschreven, en enkel de sociale context beschouwd wordt. De identiteit van een technologie wordt bijgevolg vooral gebaseerd op zijn sociaal gecreëerde profiel (Ling, 2004, p. 24). Op deze twee deterministische stromingen is heel wat kritiek geuit. Er zijn dan ook een aantal perspectieven die zich hiertegen verzetten. Onder meer de ‘actor-network theory’ die stelt dat ‘technology should be seen as a product shaped by an actor-network in which not only human actors but also non-human ‘actors’ […] are playing their roles’ (Callon, 1986, pp. 22, 28-33; Latour, 1987, pp. 121-144; Law, 1987). Ook de Social Shaping of Technology (SST) kunnen we hierbij plaatsen. Het overbrugt de tekortkoming van de actor-network theory aangezien ook de structurele en historische context mee in acht worden genomen (Hara, 2003, p. 12). Deze stroming heeft een 3
De weinig kritische aanname dat alle innovatie goed is en dat zonder uitzondering meer innovatie moet nagestreefd worden (Kimberly, 1981).
32
sociaalwetenschappelijke invalshoek met een gebruikersperspectief (De Marez, 2006, p. 195), we gaan hier dan ook verder op in.
5.1.3.
Social shaping of technology
Tijdens de jaren 1980 kwam er als reactie op de deterministische denkbeelden een nieuwe theoretische stroming, de Social Shaping of Technologies (MacKenzie & Wajcman, 1985).
Dit is een
paraplubegrip dat theorieën en onderzoek bij elkaar brengt die stellen dat technologie ook een sociaal product is, beïnvloed door de kenmerken van haar creatie en gebruik (Williams & Edge, 1996, p. 866). Het is belangrijk om te benadrukken dat de Social Shaping of Technology (SST) niet het ‘harde’ sociale determinisme van een technologie is (Hara, 2003, p. 13). Binnen de SST onderkennen ze namelijk de volgende twee factoren: sociale actoren kunnen niet alleen de technologie vormgeven, de natuur belemmert de technologie onvermijdelijk (MacKenzie & Wajcman, 1999, pp. 16-18). En daarnaast beperkt de technologie, als element van de structurele en historische context, ook het gedrag van sociale actoren (MacKenzie & Wajcman, 1999, pp. 22-23; Williams & Edge, 1996, pp. 866-867). Dit denkbeeld stelt dus niet dat de maatschappij de technologie bepaalt, wel dat het belangrijk is om de talloze wijzen te begrijpen waarop de maatschappij de technologie vormgeeft (MacKenzie & Wajcman, 1985, p. 24). De relatie tussen technologie en maatschappij is dus een interactief en recursief proces (Edge, 1995, p. 15). De ‘social shaping’ eindigt namelijk niet bij de uitvinding van een technologie. Het is ‘een continu proces dat zich in elk van de vijf fasen van de ontwikkeling van een nieuw product manifesteert: zowel bij de ‘uitvinding’ van een nieuwe technologie, de ontwikkeling van producten en productconcepten, als de uiteindelijke introductie, de bredere adoptie, en de daaruit resulterende effecten’ (De Marez, 2006, p. 245; Edge, 1995, pp. 18-19). De belangrijkste stroming hiervan binnen de communicatiewetenschappen is domesticatie (De Marez, 2006, p. 245).
5.2. Domesticatietheorie Domesticatie wordt wel eens omschreven als ‘taming the wild animal’. Een nieuwe technologie moet namelijk geïntegreerd worden in de structuren, routines en waarden van mensen en hun omgevingen (Berker, Hartmann, Punie, & Ward, 2006, p. 2). De gebruiker speelt hierbij een actieve rol, het is namelijk mogelijk dat deze zelf nieuwe gebruiken creëert (Silverstone & Haddon, 1996, pp. 68-69). De mobiele telefoon bijvoorbeeld was oorspronkelijk enkel bedoeld om te bellen, maar de gebruiker zelf begon er ook tekstberichten mee te versturen, wat onverwacht uitgroeide tot een heel belangrijke functie. Het domesticatieproces verloopt dan ook bij iedereen anders en is pas geslaagd als de technologie vervlochten raakt met de alledaagse routines (Frissen, 2004, p. 5). Al komt het niet vaak voor dat een technologie volledig gedomesticeerd wordt (Berker, et al., 2006, pp. 2-3). Het is een
33
proces van geleidelijke integratie dat niet altijd volledig slaagt en waarbij niet alleen de functionele toepasbaarheid maar ook de symbolische betekenis van belang is (Frissen, 2004, p. 5). Aanvankelijk werd bij het onderzoek naar de domesticatie van een technologie enkel gekeken naar de plaats in het huishouden (Silverstone & Haddon, 1996; Silverstone, Hirsch, & Morley, 1992). Sørensen (2006, pp. 46-47) echter, stelt dat domesticatie zich niet beperkt tot de gezinsomgeving, maar een proces is dat zich voordoet in het hele sociale netwerk waar verschillende plaatsen en technologieën interageren. Domesticatie focust dus op de manier waarop een technologie een plaats krijgt in het dagelijkse leven van de gebruiker (Jankowski & Van Selm, 2001, p. 218). Dit proces omvat drie fases waarin verschillende interacties tussen de private en de publieke sfeer plaatsvinden, namelijk commodificatie, appropriatie en conversie (Frissen, 2000, pp. 67-68; Silverstone, et al., 1992, pp. 20-26). Commodificatie Met commodificatie wordt het commercialiseringsproces van ICT’s bedoeld (Punie, 2000, p. 60). Hierbij wordt de link tussen design en consumptie gemaakt en vormt men zich een idee van het toekomstige gebruik. Dit heeft in zekere mate een invloed op de incorporatie van de technologie in het huishouden. De gebruiker echter zal vaak zelf het gebruik herinterpreteren, zodat de technologie andere gebruiken kent dan voorzien (Frissen, 2000, p. 67; cfr. supra). Appropriatie Wanneer de consument de technologie aankoopt en deze zowel fysiek als symbolisch en sociaal in zijn persoonlijke omgeving en routines integreert spreken we van appropriatie (Silverstone & Haddon, 1996, pp. 45-46). Deze fase kent twee dimensies. De objectificatie waarbij het object een fysieke plaats krijgt en de incorporatie waarbij de technologie geïntegreerd wordt in het dagelijkse leven van het huishouden (Frissen, 2000, p. 67). De eerste dimensie staat dus voor de ruimtelijke dimensie van appropriatie, de tweede voor de temporele dimensie ervan (Silverstone, et al., 1992, p. 24). Conversie Tot slot gaat de consument via conversie de technologie opnieuw verbinden met de buitenwereld door het tonen van en praten over de technologie met anderen (Silverstone & Haddon, 1996, pp. 45-46). Het vormt de link met de publieke wereld van meningen en betekenissen (Punie, 2000, p. 60). Zo wordt de technologie zichtbaar, gaat men erover spreken en wordt er ook feedback gegeven (Frissen, 2000, p. 68). Een kanttekening die we wel nog moeten maken rond het gebruikersonderzoek van een technologie is dat we de theorieën van diffusie en domesticatie niet lijnrecht tegenover elkaar mogen plaatsen, ze zijn complementair. Zoals diffusie van Rogers het adoptie-diffusie paradigma omvat, kunnen we
34
domesticatie afbakenen binnen gebruiksdiffusie (De Marez, 2006, pp. 251-252). De focus van beiden wordt duidelijk omschreven door Van den Broeck, Pierson en Pauwels (2004, p. 104): ‘Where diffusionism concentrates on the decision-making process to accept or not to accept the new technology (active adopters), domestication focuses on the use and the integration of ICT’s in our daily lives (active users).’ De wederzijdse beïnvloeding van deze concepten kunnen we ‘mutual shaping’ of het ‘interactionisme’-perspectief noemen (De Marez, 2006, p. 254). Het belang van inzicht in de domesticatie van technologieën wordt steeds belangrijker in de huidige maatschappij waarin ICT alomtegenwoordig is: ‘As modern societies increasingly become technologymediated, we need to understand our daily interactions with technologies on the streets, in schools, in town hall, the hospital, at home and in the office’ (Berker, et al., 2006, p. 2).
35
36
Hoofdstuk 6
6. Conclusie In onze technologische maatschappij is de wijze van communiceren sterk geëvolueerd. Van enkel face-to-face contacten, over contacten via de telefoon, naar een echt online gebeuren. De jongeren van vandaag zijn opgegroeid in een computer-gemedieerde wereld en voor hen verloopt communicatie ook grotendeels via computer-gemedieerde kanalen. We noemen ze digital natives: digitale technologieën zijn verweven in hun dagelijks leven. Veel communicatiemiddelen staan tot hun beschikking en afhankelijk van de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid, de kost en de functie van het gesprek kiezen ze voor een bepaald kanaal. Met kennissen en gewone vrienden (weak ties) gebruiken ze een beperkt aantal kanalen. Met dichte vrienden (strong ties) worden alle beschikbare kanalen gebruikt, waaronder regelmatig al Skype. Ook of de communicatie in functie staat van micro-coördinatie (functioneel) of hyper-coördinatie (expressief)
is
sterk
afhankelijk
van
het
communicatiemiddel.
Wanneer
nieuwe
communicatietechnologieën beschikbaar worden voor jongeren, blijkt dat deze media eerder supplementair zijn aan de bestaande communicatie dan een vervanging ervan. Terwijl deze computer-gemedieerde communicatie (CMC) vroeger vooral op tekst gebaseerd was, maakt de opkomst van VoIP en Skype het voor iedereen mogelijk om via spraak en beeld over het internet te communiceren. Deze technologie wordt dan ook al door een derde van de Vlamingen gebruikt, en ook mobiele VoIP kent een stijgende evolutie. Rond het gebruik ervan, en dan meer bepaald van videotelefonie, blijkt dat dit vooral in de persoonlijke omgeving plaatsvindt en vaak vooraf afgesproken wordt. Dit om de reden dat videotelefonie als persoonlijk wordt ervaren. Vooral de lage kostprijs, de mogelijkheid om internationale relaties te versterken en de compatibiliteit met andere communicatiediensten zijn motivaties tot het gebruik van deze videotelefonie-diensten zoals Skype. In het gebruik zijn twee patronen terug te vinden: bij het eerste ligt de nadruk op het gesprek (sharing conversation), terwijl het tweede eerder een open verbinding is waarbij de conversatie soms op de tweede plaats komt en de levenssfeer gedeeld wordt (sharing life). Ten slotte werd ook domesticatie toegelicht. In deze masterproef wordt immers op deze theorie gesteund om het gebruik van Skype te onderzoeken. Het gaat hierbij om het proces waarbij een nieuwe
37
technologie door de gebruiker actief wordt geïntegreerd in zijn dagelijkse leven.
De
domesticatietheorie onderscheidt drie stappen in het adoptieproces van een nieuwe technologie: eerst wordt het product gecommercialiseerd (commodificatie), vervolgens gaat de gebruiker het integreren in zijn persoonlijke omgeving (appropriatie), en ten slotte gaat men opnieuw communiceren over het product naar de buitenwereld toe (conversie). In deze masterproef wordt vooral de tweede fase van dit proces – appropriatie – onderzocht. Aan de hand van deze literatuurstudie werd een duidelijk beeld verkregen op de evolutie en de adoptie van verschillende communicatiemedia. Ook werd specifiek de communicatiestructuur van jongeren uiteengezet. In het onderzoek dat volgt willen we de domesticatie van Skype bij jongeren bestuderen. Naast studies over VoIP en videotelefonie was het van belang ook te kijken naar het communicatiegedrag van jongeren. Op die manier kan Skype in zijn context geplaatst worden en een antwoord verkregen worden op onze onderzoeksvraag: ‘Hoe wordt Skype gedomesticeerd bij jongeren?’. We formuleren de volgende hypothesen die uit de literatuurstudie naar voor zijn gekomen en ons meer inzicht geven in de domesticatie van Skype. Deze hypothesen willen we toetsen in het onderzoek dat in deel 2 aan bod komt.
H1: Gesprekken via Skype zijn vooral gekenmerkt door hyper-coördinatie. H2: Skype zorgt eerder voor een uitbreiding van het communicatiegedrag dan een vervanging. H3: De keuze voor Skype hangt af van de kost, de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid en de functie van het gesprek. H4: Wanneer gebruikers videogesprekken voeren met naasten die veraf wonen zal het videogesprek eerder als ‘sharing life’ dienst doen. H5: Gebruikers zijn liever alleen wanneer ze een Skypegesprek voeren. H6: Men communiceert via Skype vooral met mensen die men goed kent.
38
DEEL 2: EMPIRISCH LUIK
40
Hoofdstuk 7
7. Inleiding In dit empirisch luik willen we een antwoord formuleren op de in hoofdstuk 1 gestelde onderzoeksvragen door het toetsen van de hypothesen die uit de literatuurstudie naar voor kwamen (cfr. hoofdstuk 6). Dit doen we door het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Hierbij wordt gesteund op het twee-fasen model van empirisch onderzoek waarin de twee methoden duidelijk onderscheiden zijn en elkaar opvolgen (Creswell, 1994, p. 173). Op die manier kunnen we de dominante onderzoeksconventies overstijgen en gebruik maken van de waardevolle kenmerken van elke methode (Schulze, 2003, pp. 18-19). Eerst werd een kwantitatieve survey afgenomen bij 216 (valide) respondenten om zo een inzicht te krijgen in de gebruiksfrequentie van verschillende communicatiekanalen en de algemene patronen en motivaties van Skype bij een groot aantal Skypegebruikers. Hieruit konden al enige antwoorden geformuleerd worden ter ondersteuning van de hypothesen en werden ook vier categorieën Skypegebruikers onderscheiden aan de hand van een clusteranalyse (cfr. hoofdstuk 8). Vervolgens werd van elke cluster aan twee respondenten gevraagd om gedurende één week een dagboek bij te houden van het gebruik van de verschillende communicatiekanalen. Hierna werd een diepte-interview werd afgenomen. Dit is het kwalitatieve luik van het onderzoek (cfr. hoofdstuk 9). Door deze methoden kon bij een kleiner aantal respondenten de gebruiker echt aan het woord gelaten worden en werd een beter inzicht verkregen in de patronen en de motivaties van het gebruik van Skype. Zo vullen het kwantitatieve en het kwalitatieve luik van dit onderzoek elkaar aan en kan een duidelijk antwoord geformuleerd worden op de onderzoeksvragen in de conclusie (cfr. hoofdstuk 10).
41
42
Hoofdstuk 8
8. Kwantitatief empirisch luik
8.1. Methode 8.1.1.
Steekproef
De onderzoekspopulatie van deze survey is Skypegebruikers van 15 jaar tot en met 25 jaar. Volgens De Marez, et al. (2010) hebben we het dan over 48% van de Vlaamse jongeren die al getelefoneerd hebben via het internet. Daarvan doet 23,8% het dagelijks tot maandelijks en de overige 24,2% zelden. Deze populatie werd benaderd aan de hand van een online survey. Omwille van deze methode is de steekproef niet aselect, maar wel kunnen we veronderstellen dat alle Skypegebruikers online aanwezig zijn, en we dus bijgevolg geen mensen uitsluiten. De link naar de survey werd online verspreid via mailing en sociale netwerksites. Ook werd gevraagd om de link door te sturen naar vrienden en kennissen zodat via het sneeuwbaleffect meer en een grotere verscheidenheid aan respondenten kon bereikt worden. In de steekproef is er een oververtegenwoordiging van vrouwen. Ook qua leeftijd zijn de respondenten niet helemaal evenredig verdeeld, maar door deze in te delen in leeftijdscategorieën zijn er toch nog een aanvaardbaar aantal respondenten per leeftijdscategorie. De meerderheid van de bevraagden is student, 14,4% werkt (zie tabel 4).
8.1.2.
Opzet
Het doel van de vragenlijst is om inzicht te verwerven in het gebruik van Skype en zo een eerste stap te zetten naar het beantwoorden van onze onderzoeksvragen. Daarvoor gaan we niet alleen in op het gebruik van Skype, ook het gebruik van de communicatiekanalen vaste telefoon, mobiele telefoon en instant messaging werd in de vragenlijst opgenomen. Skype is namelijk geen losstaand gegeven en moet bekeken worden in het volledige communicatienetwerk.
43
Tabel 4: Respondenten volgens geslacht, leeftijdscategorie en beroep/studie %
n
Geslacht Man
33,3
72
Vrouw
66,6
144
Totaal
100
216
15-18
18,5
40
19-21
47,2
102
22-25
34,3
74
Totaal
100
216
Student in het secundair onderwijs
13,4
29
Student in het hoger onderwijs
70,4
152
Tewerkgesteld
14,4
31
Werkzoekend/werkloos
1,9
4
Totaal
100
216
Leeftijdscategorie (in jaren)
Beroep/studie
We gingen daarom de gebruiksfrequentie van deze communicatiemedia naar binnen- en buitenland na, alsook de personen waarmee men communiceert. Inzake Skype werd daarbij ook nog gevraagd naar de context en motivatie van het gebruik aan de hand van stellingen. Voor deze aspecten is het hierop volgende kwalitatieve luik noodzakelijk aangezien een kwantitatieve methode zoals een survey niet de mogelijkheid biedt om het gedrag beter te begrijpen en de achterliggende redenen van de respondent te weten te komen (Burns & Bush, 2006, p. 171). Naast het beschrijven van de gegevens die uit de survey komen, willen we de Skypegebruikers ook categoriseren. Er zullen daarom clusters gemaakt worden die verschillende soorten Skypegebruikers voorstellen. Hierbij worden zowel de gebruiksfrequentie van Skype als van de andere communicatiekanalen vaste telefoon, mobiele telefoon en instant messaging meegenomen. Op die manier kunnen in het kwalitatief onderzoek van elke cluster twee gebruikers diepgaander onderzocht worden.
44
8.1.3.
Materiaal en procedure
Vragenlijst Het kwantitatief onderzoek wordt gevoerd aan de hand van een online survey. Een vragenlijst op het internet kan snel gebeuren en brengt geen kosten met zich mee. Ook kan het vlot en op elk moment van de dag door de respondent ingevuld worden (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2006, p. 135). En aangezien verondersteld kan worden dat de Skypegebruikers aanwezig zijn op het internet, kan de volledige populatie via een online survey bereikt worden. Maar een online survey kent ook nadelen: een representatieve steekproef is niet mogelijk en het is een convenience sample, wat resulteert in zelfselectie van de respondent (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2006, p. 135). Toch hebben we ervoor gekozen om deze methode te gebruiken om zo de doelgroep snel en gemakkelijk te bereiken. De vragenlijst werd opgesteld na een literatuuronderzoek rond Skype en ook ruimer rond gemedieerde communicatie bij jongeren (cfr. deel 1). In de vragenlijst zelf werden eerst enkele demografische gegevens bevraagd. Vervolgens werd naar het bezit en gebruik (zowel binnenland als buitenland) van de vaste en mobiele telefoon gepeild. Ook chatten werd erin opgenomen, meer bepaald via welke kanalen en hoeveel. Het deel over Skype was uitgebreider. Naast de gebruiksfrequentie in zowel binnen- en buitenland, werd ook naar de contactpersonen, toepassingen en de toestellen gevraagd. Aan de hand van stellingen die werden beoordeeld met behulp van Likertschalen werd tot slot nog naar de context en de motieven van het Skypegebruik gepeild. De vragenlijst is terug te vinden in Bijlage A. De survey werd opgesteld in Thesistools (www.thesistools.be) en werd online verspreid via mailing en sociale netwerksites. Ook werd aan vrienden en kennissen gevraagd om de link zoveel mogelijk door te sturen. Voor de survey definitief online werd verspreid, werd een pretest uitgevoerd (n=5). Zo konden eventuele fouten of onduidelijkheden nog aangepast worden. Om de resultaten van de survey te verwerken werd gebruik gemaakt van het statistisch computerprogramma IBM SPSS Statistics 19. De dataset was via Thesistools beschikbaar in een Microsoft Office Excel bestand. Dit kon eenvoudig geïmporteerd worden in SPSS. De SPSS dataset is beschikbaar op de bijgevoegde cd-rom (zie Bijlage H). Verwerking Om informatie uit onze dataset te halen, steunen we op het proces van Knowledge Discovery in Databases (KDD). Dit proces bestaat uit verschillende stappen (Fayyad, Piatetsky-Shapiro, & Smyth, 1996, p. 84.): •
Selection: selecteren van een subset uit de volledige data waarop onderzoek gevoerd wordt.
•
Preprocessing: verwijderen van noise (lege velden, ...) en uitschieters.
45
•
Transformation: verminderen van het aantal dimensies van de data: feature selection of data projection.
•
Data mining: herkennen van patronen in de data.
•
Interpretation: interpreteren van de gevonden resultaten. Indien nodig terugkeren naar een vorige stap in het KDD proces.
Visueel kan het als volgt worden voorgesteld:
Figuur 9: Proces van Knowledge Discovery in Databases (Fayyad, et al., 1996, p. 84)
Dit onderzoek focust zich op Skypegebruikers van 15 tot en met 25 jaar. Bijgevolg werden in de selectiefase enkel de respondenten geselecteerd binnen deze leeftijdscategorie die aangaven Skype te gebruiken. Bij de verspreiding van de online survey werden deze criteria reeds aangegeven, maar toch werden zo 21 cases uit de dataset gehaald: van de 298 originele respondenten, waren er 5 te oud en gebruikten er 16 geen Skype. We gingen verder met 277 cases. In de volgende fase van ‘preprocessing’ (datacleaning) werden alle onvolledige cases verwijderd. Door de lengte van de vragenlijst haakten 61 respondenten tijdens het invullen af. Outliers en onjuiste waarden werden nagegaan aan de hand van frequentietabellen, maar door de automatische invoer die online surveys toelaten, werden er geen gevonden. We konden dus aan de slag met 216 bruikbare cases. In de transformatiefase werden een aantal variabelen gehercodeerd en werden enkele nieuwe variabelen zoals leeftijdscategorie aangemaakt. Deze stap binnen de transformatiefase wordt omschreven als data projection. In dit onderzoek worden enerzijds algemene bevindingen over het Skypegebruik gerapporteerd en anderzijds verschillende segmenten onderscheiden. De analyses voor de algemene bevindingen konden na deze stappen reeds uitgevoerd worden (zie 8.2.1 en Bijlage B). Voor het maken van de clusters moeten we de verdere stappen in het proces van ‘Knowledge Discovery in Databases’ volgen. In deze transformatiefase werd ook een feature selection gedaan: er werden negen features geselecteerd waarop geclusterd moest worden (zie tabel 5). De features zijn variabelen die de gebruiksfrequentie van een aantal communicatiekanalen weergeven. Hiervan werd
46
de variantie nagegaan, aangezien een hoge variantie een gespreide clustervorming bevordert (zie tabel 5). Bij de featureselectie werd niet enkel voor Skype gekozen bij het clusteren omdat een communicatiemedium niet los kan gezien worden van het netwerk waarin het ageert (cfr. 4.4). Inzake de Skypefrequentie werd wel een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en internationale gesprekken aangezien Skype ook op internationaal communicatieniveau sterk staat (cfr. 3.3). De variabelen hadden allen zeven antwoordcategorieën gaande van ‘nooit’, ‘minder dan jaarlijks’, ‘minder dan maandelijks’, ‘maandelijks’, ‘wekelijks’, ‘meermaals per week’ tot ‘dagelijks’. Tabel 5: Gemiddelde en variantie van de gekozen features (7-puntenschaal: 1=nooit; 7=dagelijks)
̅
σ2
Frequentie bellen met vaste telefoon
3,81
3,54
Frequentie bellen met mobiele telefoon
5,41
1,15
Sms-frequentie
6,63
1,04
Chat-frequentie algemeen
5,86
3,11
Chat-frequentie met Skype
4,27
3,20
Frequentie bellen met Skype in het binnenland
3,21
3,29
Frequentie bellen met Skype in het buitenland
2,60
2,51
Frequentie videobellen met Skype in het binnenland
3,50
2,58
Frequentie videobellen met Skype in het buitenland
2,75
2,15
Features
Dan is er de fase van data mining waarin patronen binnen de dataset worden gezocht. Wij wilden verschillende clusters Skypegebruikers onderscheiden en gebruikten daarvoor k-means clustering. Nadelen van deze methode zijn dat het aantal clusters op voorhand vastgelegd moet worden en dat het geen eenduidige oplossing biedt (iteratie-afhankelijkheid). Om de keuze van het aantal clusters te ondersteunen werd eerst een hiërarchische clustering uitgevoerd. Hieruit bleek dat vier clusters de beste oplossing opleverde. Ook wanneer dit via een k-means clusteranalyse werd uitgevoerd, kwamen we tot goede clusters: er was een goede verdeling qua respondenten per cluster. En er waren ook duidelijke inhoudelijke verschillen. Het clusterlidmaatschap van elke case werd opgeslagen in een nieuwe variabele zodat we er later nog verdere analyses mee konden uitvoeren. Aangezien k-means niet altijd tot een goede clustering leidt (Witten & Frank, 2005, p. 138), hebben we twee technieken gebruikt om de consistentie te testen. Eerst hebben we een test set opgemaakt van 32 cases die we manueel geclusterd hebben op basis van de clusterbeschrijving (cfr. 8.2.2). Deze labels werden vergeleken met de k-means clustering. Hierbij kon een juistheid van 65,625% gevonden worden (zie Bijlage E).
47
Bij de tweede controle werd cross validation toegepast. Met deze techniek kunnen we bepalen hoe de resultaten van een statistische analyse te generaliseren zijn naar een onafhankelijke dataset (Witten & Frank, 2005, p. 149). We gebruikten de test set van hierboven nu als training set om het model op te stellen. De set kon dan aan de hand van het programma RapidMiner 5.0 de clustering van de overige cases voorspellen. Het model dat hiervoor werd gebruikt is terug te vinden in bijlage E (figuur 20). In tabel 6 zien we een vergelijking van zowel k-means als cross validation ten opzichte van de manuele clustering. Deze bleken beiden een juistheid van 62,5% te hebben. Tabel 6: Controletests aan de hand van manuele labelling en cross validation
Respondent nr. 6 18 31 49 66 76 78 82 92 95 104 111 116 128 132 147 150 151 157 162 168 186 187 196 202 210 219 226 233 243 251 259 Juistheid
48
Manuele labelling
Labelling k-means
Labelling cross validation model
3 3 2 4 4 3 3 3 3 3 4 3 4 3 2 3 4 3 3 2 3 2 1 4 3 2 3 4 2 4 3 4
3 4 2 4 4 1 2 2 2 3 4 3 2 2 2 3 2 3 3 2 3 4 1 1 2 2 3 4 2 4 3 2
3 3 2 4 4 3 2 4 2 3 4 3 2 2 2 3 3 3 3 2 3 4 2 3 4 1 3 4 2 4 3 1
62,5 %
62,5 %
Uit deze controles blijkt dat de door k-means gevormde clusters voldoende juist zijn. Door de variabiliteit in Skypegebruikers – ze kunnen niet allemaal exact tot één cluster behoren – is een correctheid van twee derden goed genoeg. Een opmerking hierbij is ook dat de manuele clustering gepaard gaat met enige subjectiviteit. Analyse Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn de analyses essentieel. Hiervoor werden enerzijds frequentietabellen gebruikt die de variabelen beschrijven, en anderzijds werden om groepen te vergelijken afhankelijk van het meetniveau testen zoals Chi-kwadraat, Kruskal-Wallis, MannWhitney, ANOVA, t-toets en gepaarde t-toets gebruikt. De significanties werden steeds bepaald op het 95% betrouwbaarheidsniveau (α=0,05). In het geval van een vijfpuntenschaal werd ervoor gekozen om deze te benaderen als metrische variabele (Pervan & Klass, 1992). Bij ordinale variabelen is het namelijk niet mogelijk na te gaan hoe groot de verschillen precies zijn en waar ze liggen in de schaal: we weten enkel iets over de rangordes. Het is daarom belangrijk om steeds het hoogst mogelijke meetniveau te benutten en zo de meeste informatie te verkrijgen. De analyses en de outputs van de uitgevoerde tests die in het volgende onderdeel worden beschreven, zijn terug te vinden in Bijlage B en Bijlage D.
8.2. Resultaten Nu gaan we in op de resultaten van de survey. Hier werd een opdeling gemaakt tussen ‘Algemene bevindingen’ en ‘Clusters’. In het eerste onderdeel worden verschillende aspecten van Skype belicht en de resultaten hieromtrent beschreven. Het tweede onderdeel gaat in op de categorieën Skypegebruikers die uit de clusteranalyse bekomen werden. Deze clusters worden beschreven en verschillen worden aangehaald.
8.2.1.
Algemene bevindingen
Gebruiksfrequentie Wanneer we vragen hoeveel de jongeren Skype gebruiken, blijkt dit gemiddelde relatief laag te zijn (zie tabel 7). Chatten gebeurt het meest, gemiddeld maandelijks, terwijl bellen en videobellen minder dan maandelijks wordt gedaan. Hierbij zien we dat men significant meer binnenlandse gesprekken voert dan buitenlandse en men ook iets meer videobelt dan gesprekken voert zonder video (gepaarde ttoets). Wel blijkt dat gebruikers zich vaker aanmelden, namelijk gemiddeld wekelijks. Het is echter relevanter om deze cijfers te vergelijken tussen de clusters. Dit wordt beschreven in 8.2.2.
49
Tabel 7: Gebruiksfrequentie Skype
Frequentie Wekelijks 5,14
Aanmelden
Maandelijks 4,27
Chatten
Minder dan maandelijks 3,21
Bellen binnenland Bellen buitenland Videobellen binnenland Videobellen buitenland
Minder dan maandelijks 2,60 (Minder dan) maandelijks 3,50 Minder dan maandelijks 2,75
Gespreksduur Een opvallende vaststelling is dat de gespreksduur tussen gesprekken via de vaste telefoon, mobiele telefoon en Skype significant verschilt (gepaarde t-toets). Mobiele telefoongesprekken zijn het kortst met een gemiddelde gespreksduur van zo’n 5 minuten. Voor vaste telefoongesprekken is dat gemiddeld 15 à 30 minuten. Skypegesprekken daarentegen duren duidelijk langer met een gemiddelde van 30 minuten à 1 uur.
Vaste telefoon
Mobiele telefoon
Skype 0
10
20
30
40
50
Gemiddelde gespreksduur (in minuten) Figuur 10: Gemiddelde gespreksduur van de vaste telefoon, mobiele telefoon en Skype
Contactpersonen Zowel chatten, bellen en videobellen doen de respondenten het meest met vrienden. Ook met familie en partner wordt vaak gecommuniceerd via Skype. Met kennissen gaat men wel chatten, maar (video)bellen veel minder. Skypen met collega’s en zakenrelaties gebeurt zelden. Als we kijken naar het aantal contactpersonen dat men heeft zien we dat dit vrij laag blijft. Iets meer dan de helft heeft 1 tot 15 contactpersonen en slecht 12% heeft er meer dan 30. Er is wel een relatie tussen het aantal contactpersonen en de gebruiksfrequentie: de gebruikers met 1 tot 5 contactpersonen
50
Skypen significant minder dan de gebruikers met meer contactpersonen. Het netwerkeffect speelt hier dus wel enige rol. Betalende Skypediensten 9,7% van de respondenten heeft reeds gebruik gemaakt van één van de betalende diensten van Skype. Wanneer we echter gaan kijken hoeveel men dit gebruikt, blijkt dat er slechts twee van deze respondenten wekelijks betalende diensten gebruiken. Gebruiksfrequentie betalende Skypediensten
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Meermaals per week
Wekelijks
Maandelijks
Minder dan maandelijks
Minder dan jaarlijks
Nooit
90%
100%
Figuur 11: Gebruiksfrequentie betalende diensten onder de betalende Skypegebruikers
Toestellen Skypen is via verschillende toestellen mogelijk. Deze kunnen ook een invloed hebben op het waar, wanneer en waarom een persoon Skype gaat gebruiken. Aan de hand van de survey krijgen we een zicht op welke toestellen men Skype gebruikt (zie tabel 8). Tabel 8: Skypegebruik via verschillende toestellen
%
n
Vaste computer
30,7
66
Laptop
92,6
200
Smartphone
13,9
30
Tablet
4,2
9
Skype-telefoon
0,9
2
Televisie
0,00
0
Jongeren Skypen aanzienlijk meer vanop de laptop dan vanop de vaste computer. Dit ligt in lijn met de trend van het dalend aantal vaste computers en een toename aan laptops. Vooral bij jongeren gebruikt de meerderheid een laptop (Smith, 2010). 13,9% van de respondenten gebruikt Skype op de smartphone. Het stijgend aantal smartphonebezitters – vooral onder jongeren (cfr. 2.3.2) – blijkt er dus voor te zorgen dat ook mobiele VoIP een opmars kent. Het tabletbezit ligt lager (11%) (Telecom.Paper, 2012b) en is vooral populair bij 30 plussers (Rainie, 2012). Het is dan ook logisch dat een kleiner aandeel van de respondenten Skype op de tablet gebruikt, namelijk 4,2%.
51
Skypen via de Skype-telefoon en de televisie gebeurt amper. Een Skype-telefoon wordt door twee van de ondervraagde jongeren gebruikt, terwijl niemand Skype gebruikt via de televisie. Een Skype telefoon moet speciaal aangekocht worden en om te Skypen op de televisie heb je ofwel een voor Skype geschikte Blu-ray™-speler en een tv-webcam nodig, ofwel een met Skype uitgeruste tv. Het aankopen van deze extra toestellen wordt door weinig mensen gedaan. Locatie Skypen wordt vooral in de eigen leefomgeving gedaan (cfr. 8.2.1). Dat blijkt ook uit onze cijfers. Op de vaste computer, maar ook op mobiele toestellen zoals de laptop, smartphone en tablet gebruikt men Skype vooral thuis (zie figuur 12). De smartphone wordt het meeste buitenshuis gebruikt. Onderweg gaat een derde (36,7%) Skype gebruiken, en een kwart (26,7%) gebruikt het overal wanneer het nodig is. Videobellen doet slecht 60% van deze groep mobiele Skypegebruikers. Dit is te wijten aan de sociale en contextuele barrières (cfr. 3.5.2). 100% 90%
Thuis
80% 70%
Bij iemand anders thuis
60%
Op school
50%
Op het werk
40%
Onderweg
30%
Overal wanneer het nodig is
20% 10% 0%
Laptop
Smartphone
Tablet
Figuur 12: Locatie van Skypegebruik per toestel
Tijdens het gesprek is men niet zo mobiel. Hoewel deze toestellen verplaatsbaar zijn, geeft de meerderheid van de gebruikers er toch de voorkeur aan om op dezelfde plaats te blijven tijdens het gesprek (zie figuur 13). Bij de laptop gaat het om 70,2%, maar ook bij de smartphone en de tablet is iets meer dan de helft niet mobiel tijdens het gesprek. Ook binnenshuis speelt de locatie een rol. Uit de literatuurstudie (cfr. 3.5.2) bleek al dat mensen, vooral tieners, het liefst alleen zijn wanneer ze een videogesprek voeren. De survey bevestigt dit. Slechts 18,3% heeft er geen probleem om een Skypegesprek te voeren wanneer anderen in de buurt zijn. Wel geeft 87,5% aan dat men de mogelijkheid heeft om alleen te zijn wanneer ze een
52
Skypegesprek voeren. Wanneer men niet alleen kan zijn om een Skypegesprek te voeren, gebruikt 44,2% zelfs liever een ander communicatiemiddel (zie figuur 14).
Laptop
Ik blijf steeds op dezelfde plaats tijdens het gesprek
Smartphone
Ik blijf meestal op dezelfde plaats tijdens het gesprek Tablet
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 13: Mobiliteit tijdens een Skypegesprek
Ik heb er geen probleem mee Skype gesprekken te voeren wanneer er iemand in de buurt is Ik heb de mogelijkheid om alleen te zijn wanneer ik een Skype gesprek voer
Helemaal akkoord Eerder akkoord
Wanneer ik niet alleen kan zijn als ik een Skype gesprek voer, gebruik ik liever een ander communicatiemiddel 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 14: Beoordeling stellingen rond de context van Skypegebruik
Gebruikspatronen Skypegesprekken kunnen spontaan starten of vooraf afgesproken zijn. Uit eerder onderzoek bleek dat door het persoonlijke karakter van videogesprekken deze vaak vooraf worden afgesproken via een ander kanaal (cfr. 3.5.4). Bij de ondervraagde jongeren bleek dit gelijkmatig verdeeld te zijn en komen zowel spontane als afgesproken gesprekken voor. Wel zijn chatgesprekken significant spontaner dan (video)bellen (gepaarde t-toets). Deze worden namelijk als minder opdringerig ervaren (cfr. 3.5.4). Videogesprekken zijn het meest afgesproken, bij 44,9% van de jongeren zijn ze vaak tot altijd afgesproken. De helft van de jongeren is vaak online op Skype. Om zelf mensen te contacteren, maar ook gewoon om bereikbaar te zijn (zie figuur 15). Zij gaan dan ook significant meer spontane gesprekken voeren (ttest). 71,8% gaat zich aanmelden op Skype omdat ze afgesproken hebben een gesprek te voeren en 42,6% gaat ook op Skype kijken wanneer men iemand wil bereiken (zie figuur 15).
53
Ik ga op Skype wanneer ik afgesproken heb om een gesprek te voeren
Ik ga op Skype wanneer ik iemand nodig heb Ik ben vaak online op Skype. Om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 15: Motivatie om zich aan te melden op Skype
Tijdens het gesprek zelf wordt de hele tijd gepraat, bij slechts 15,1% komt de conversatie soms op de tweede plaats. Een derde van de respondenten (34,7%) is ondertussen wel vaak met iets anders bezig. En dit significant meer bij telefoongesprekken via Skype dan bij videogesprekken (gepaarde t-toets). Wanneer men een telefoongesprek voert via Skype heeft een derde het gevoel zo de levenssfeer te delen met de andere. Bij videogesprekken is dit significant meer: 47,2% van de gebruikers heeft het gevoel de levenssfeer te delen met de andere (gepaarde t-toets). Wanneer het om korte of dringende boodschappen gaat, zullen de meeste respondenten geen Skype gebruiken (zie figuur 16).
Voor een dringende boodschap zal ik geen Skype gebruiken. Helemaal akkoord Eerder akkoord
Voor een korte boodschap zal ik geen Skype gebruiken.
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 16: Skype voor dringend en kort gesprek
Motivaties De grootste motivatie om Skype te gebruiken blijkt het goedkope karakter te zijn (figuur 17). Maar ook de internationale mogelijkheden zijn van belang: 69,7% gebruikt Skype om te communiceren met mensen in het buitenland. Het aspect ‘video’ is voor 65,4% een meerwaarde waarop Skype zich onderscheidt van andere communicatiekanalen. Het netwerkeffect is hier ook van belang, 63,3% gebruiken Skype omdat familie of vrienden het gebruiken. En jongeren blijken Skype ook gewoon leuker te vinden dan een ander communicatiemedium (60,2%).
54
Goedkoper Contactpersoon in het buitenland Helemaal akkoord
Meerwaarde video
Eerder akkoord Omdat familie/vrienden/… het gebruiken Leuker 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 17: Motivaties Skype
De redenen waarom men video gebruikt zijn vooral om iets te tonen en omdat het meer emotionele verbondenheid en gevoel van nabijheid geeft tegenover de gesprekspartner (figuur 18). Uit eerder onderzoek (Tang & Isaacs, 1993) bleek dat video nuttig kan zijn wanneer een complex onderwerp wordt behandeld (cfr. 3.5.1), al blijkt slechts een derde van de jongeren (34,1%) hiervoor een videogesprek te voeren (figuur 18).
Complex onderwerp
Om iets te tonen Helemaal akkoord Meer emotionele verbondenheid
Eerder akkoord
Gevoel van nabijheid 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 18: Motivaties videogesprekken
Substitutie Het valt buiten de mogelijkheden van dit onderzoek om een substitutie-effect tegenover andere communicatiekanalen na te gaan. Wel werd in de survey bevraagd in welke mate men Skype een vervanging vond voor sms, mobiele en vaste telefoon en chat. Door het mobiele en korte karakter van sms’jes blijkt dat deze niet vervangen worden door Skype gesprekken. Wel telefoongesprekken via zowel de mobiele als vaste telefoon worden door meer dan 40% van de gebruikers soms vervangen door Skypegesprekken. 36,6% voert Skypegesprekken terwijl men anders zou chatten (figuur 19).
55
Vervanging van sms'jes Vervanging van mobiele telefoongesprekken Helemaal akkoord Vervanging van vaste telefoongesprekken
Eerder akkoord
Vervanging van chatgesprekken 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 19: Substitutie Skype
8.2.2.
Clusters
Uit de dataset van de survey werden ook clusters gemaakt. Dit gebeurde aan de hand van een k-means clusteranalyse (cfr. 8.1.3). Zo konden vier clusters onderscheiden worden qua gebruiksfrequentie van de vaste telefoon, mobiele telefoon, instant messaging en Skype. In tabel 9 wordt de gemiddelde score van deze variabelen per cluster weergegeven. Significant lage en hoge gemiddelden werden gemarkeerd in respectievelijk rood en groen. Verschillen tussen de clusters op andere variabelen werden geanalyseerd aan de hand van een Chi-kwadraattoets, Kruskal Wallis en ANOVA. De tabellen van de analyses met de significante verschillen die we tussen de clusters vonden zijn te vinden in Bijlage D. We beschrijven hier de vier clusters. Cluster 1: Offline communicator Deze cluster bestaat uit mensen die zelden online communiceren via instant messaging en Skype. Ook via de vaste telefoon bellen ze minder. Het zijn lichte Skypegebruikers die in het algemeen niet veel via gemedieerde kanalen communiceren. Ze melden zich gemiddeld maandelijks aan op Skype en hun gesprekken zijn bijgevolg vaker vooraf afgesproken en ze gebruiken het minder voor korte of dringende boodschappen. Ook hebben ze niet zo veel contactpersonen, gemiddeld 1 tot 15. Chatten en videobellen doen ze het meest, al is dit nog steeds gemiddeld minder dan maandelijks. Hoewel ze weinig Skype gebruiken, geven ze wel aan het leuker te vinden dan een gewoon telefoongesprek (74,2%) en het als vervanging van de mobiele telefoon te gebruiken (67,8%). 74,2% gebruikt het omdat hun contactpersoon in het buitenland is. Deze cluster bevat significant meer vrouwen.
56
Tabel 9: Gemiddelde waarde features per cluster
Cluster 1
2
3
4
14,8%
41,2%
21,3%
22,7%
Hoe vaak telefoneert u met de vaste telefoon?
2.56
4.25
4.74
2.96
Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon?
4.97
5.34
5.63
5.61
Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon?
6.75
6.53
6.87
6.51
Hoe vaak chat u in het algemeen?
2.25
6.39
6.39
6.76
Hoe vaak chat u op Skype?
3.38
3.17
5.52
5.69
Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in eigen land?
2.75
2.16
3.59
5.08
Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in het buitenland?
2.13
1.74
4.54
2.65
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in eigen land?
3.16
3.02
3.35
4.76
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in het buitenland?
2.53
2.25
4.37
2.31
Clustergrootte
Cluster 2: Occasionele Skyper De leden van deze cluster bellen, sms’en en chatten veel. Skypen doen ze echter niet vaak. Ze melden zich gemiddeld maandelijks aan en hebben ook een klein aantal contactpersonen (1 tot 15). Wanneer ze het wel gebruiken (gemiddeld minder dan maandelijks) gaan ze meer chatten en videogesprekken voeren. Deze gesprekken zijn wel meestal vooraf afgesproken, en zijn dus niet voor korte en dringende boodschappen. Ze zien Skype significant minder als een vervanging voor de vaste en mobiele telefoon. 66,3% gebruikt het omdat hun contactpersoon in het buitenland is. Dit is de grootste cluster 41,2% van de respondenten behoort hiertoe. Ook deze cluster bevat significant meer vrouwen.
57
Cluster 3: Internationale communicator Deze cluster communiceert veel, zowel via de vaste en mobiele telefoon als via instant messaging en Skype. Het zijn zware Skypegebruikers. Kenmerkend voor deze cluster zijn de internationale gesprekken. Zowel via de vaste en mobiele telefoon en via Skype bellen ze meer naar het buitenland dan de andere clusters. Via Skype gaan ze zelfs vaker naar het buitenland communiceren dan naar contactpersonen in eigen land. Buitenlandse gesprekken voeren ze maandelijks tot wekelijks, binnenlandse gesprekken minder dan maandelijks. Een aanzienlijke 95,4% geeft dan ook aan Skype te gebruiken omdat hun contactpersoon in het buitenland is. Ze melden zich meermaals per week tot dagelijks aan en zijn dus vaak online, om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken. Ze voeren bijgevolg ook meer spontane gesprekken. Ze hebben meer contactpersonen, 56,5% heeft er meer dan 15. Cluster 4: Binnenlandse beller De leden van deze cluster zijn zware Skypegebruikers. Daarnaast bellen, sms’en en chatten ze ook vaak, enkel telefoneren via de vaste telefoon doen ze minder. Ze maken dus veel gebruik van gemedieerde communicatie, en dan vooral voor binnenlandse gesprekken. Kenmerkend voor deze cluster is namelijk dat ze heel vaak (wekelijks) nationaal bellen en videobellen via Skype. Internationaal daarentegen gebruiken ze Skype minder dan jaarlijks. In deze cluster meldt men zich meermaals per week tot dagelijks aan en is men bijgevolg vaak online, om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken. Dat zorgt er ook voor dat zij veel spontane gesprekken voeren. 53% heeft meer dan 15 contactpersonen. Ze vinden Skypen leuker dan gewoon telefoneren (80,8%) en zijn tijdens het gesprek vaak met andere dingen bezig. Het is voor hen ook significant meer een vervanging voor chatgesprekken. Deze cluster bevat significant meer mannen en ook meer mensen gebruiken Skype op de smartphone (26,5%).
8.3. Bespreking De survey leverde tal van interessante en waardevolle informatie op rond het gebruik van Skype bij jongeren. Deze resultaten worden nu gelinkt aan de hypothesen die we geformuleerd hebben om de onderzoeksvragen te beantwoorden. H1: Gesprekken via Skype zijn vooral gekenmerkt door hyper-coördinatie. De eerste hypothese stelt dat Skypegesprekken vooral hyper-coördinatie zijn. Dit betekent dat men via Skype vooral persoonlijke gesprekken zal voeren met mensen die men goed kent en dat het regelen van praktische, korte zaken minder geschikt is voor Skype.
58
Uit de resultaten blijkt dat Skype vooral onder dichte vrienden en familie wordt gebruikt en men voor korte en dringende boodschappen geen Skype zal gebruiken. Ook valt op dat gesprekken via Skype significant langer duren dan vaste of mobiele telefoongesprekken. Jongeren ervaren dat de video leidt tot een groter gevoel van nabijheid en emotionele verbondenheid. De bevindingen wijzen in de richting van het gebruik van Skype vooral als hyper-coördinatie en bevestigen dus de hypothese. Kwalitatief onderzoek is echter nodig om deze bevindingen verder te ondersteunen. H2: Skype zorgt eerder voor een uitbreiding van het communicatiegedrag dan een vervanging. Net als andere computer-gemedieerde communicatie (Cox & Leonard, 1990; Line, et al., 2011, p. 1496) kunnen we veronderstellen dat ook Skype eerder een uitbreiding is van het communicatiegedrag van jongeren dan een vervanging. Dit is moeilijk te onderzoeken bij een momentopname zoals de survey en zou beter te vatten zijn in longitudinaal onderzoek. Wel kon aan de respondenten gevraagd worden in welke mate zij het zelf zien als een vervanging. In het geval van sms is dit niet zo, maar mobiele telefoongesprekken , chatgesprekken, en vooral vaste telefoongespreken worden door meer dan een derde van de respondenten wel soms vervangen door Skype. Omtrent deze stellingen waren ook verschillen tussen de clusters te vinden. Cluster 2 gebruikt Skype significant minder als vervanging van de vaste en mobiele telefoon, en cluster 4 gebruikt het significant meer als vervanging van chatgesprekken. De resultaten op deze rudimentaire stellingen kunnen ons echter niet tot conclusies leiden. De context en motivaties zijn hierbij van groot belang en inzicht hierin wordt verkregen in het kwalitatieve onderzoek. H3: De keuze voor Skype hangt af van de kost, de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid en de functie van het gesprek. De variabelen die in de literatuur naar voor komen als afhankelijk voor de keuze van een bepaald communicatiemedium zijn de kost, de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid en de functie van het gesprek (cfr. 4.4.3). We onderzoeken of dit bij Skype ook het geval is. De kost blijkt wel degelijk van belang; 82,9% van de respondenten gebruikt Skype omdat het goedkoper is. Een tiende van de gebruikers zou wel reeds betalende diensten gebruikt hebben, maar men blijkt dit toch niet vaak te gebruiken. Qua contactpersoon blijken dit bij Skype vooral mensen te zijn die men goed kent zoals dichte vrienden en familie. En door bijna 70% wordt Skype ook gebruikt met mensen die in het buitenland verblijven. Voor korte en dringende boodschappen zal men eerder geen Skype gebruiken dus de vereiste antwoordsnelheid zal meestal niet spoedig zijn. Dit kan gekoppeld worden aan de eerste hypothese waarbij Skype vooral voor hyper-coördinatie gebruikt wordt, wat meestal niet van dringende aard is. Hier is wel een verschil tussen de clusters te
59
onderscheiden: cluster 1 en 2 zijn niet vaak online en voeren daarom meestal afgesproken gesprekken. Bijgevolg voeren zij ook significant minder korte en dringende gesprekken in vergelijking met cluster 3 en 4. De functie van het gesprek ten slotte is ook van belang. Ook dit ligt in lijn van hypothese 1 rond hyper-coördinatie. Hieruit blijkt dat gesprekken via Skype eerder persoonlijk dan praktisch van aard zullen zijn. De functie van het gesprek zal wanneer men voor Skype kiest dus eerder sociaal en persoonlijk zijn. Het is wel van belang deze aspecten te toetsen en te verklaren aan de hand van de diepte-interviews om inzicht te krijgen in hoe deze factoren tijdens de dagelijkse communicatie een rol spelen. H4: Wanneer gebruikers videogesprekken voeren met naasten die veraf wonen zal het videogesprek eerder als ‘sharing life’ dienst doen. ‘Sharing life’ is een begrip van Judge en Neustaedter (2010) dat betreft de functie van videogesprekken. Zij stellen dat hierbij een onderscheid te maken is. Enerzijds zijn er videogesprekken waarbij een gewoon gesprek gevoerd wordt en de video enkel als functie heeft elkaar te zien en eventueel iets te tonen (sharing conversation), anderzijds kan de video ook dienen om mee te kijken in elkaars ruimte en zo de levenssfeer te delen waarbij het gesprek niet steeds centraal staat (sharing life). Er zijn een aantal aspecten die sharing life typeren. Zo zou het toestel tijdens het gesprek soms verplaatst worden, mee met de activiteiten van de contactpersoon, en wordt er niet voortdurend gesproken, men is ook soms met iets anders bezig, een soort open verbinding. Deze elementen werden in de survey bevraagd. Hieruit blijkt dat men qua locatie meestal op dezelfde plaats blijft tijdens het gesprek en dat slechts bij een kleine minderheid de conversatie soms op de tweede plaats komt. Wel is men vaak met iets anders bezig tijdens het gesprek en heeft bijna de helft van de respondenten het gevoel de levenssfeer te delen wanneer men een Skypegesprek voert. Uit deze cijfers blijkt dat er toch wel enige vorm van sharing life is, maar niet zo ver als in de zin van Judge en Neustaedter (2010). Het dagboek en het diepte-interview zullen hier op een kwalitatieve manier een dieper inzicht kunnen geven. H5: Gebruikers zijn liever alleen wanneer ze een Skype gesprek voeren. Videotelefonie wordt door de gebruiker als persoonlijk en intiem ervaren (Judge & Neustaedter, 2010, p. 657; Kirk, et al., 2010, p. 139) waardoor ze dit liever doen in hun persoonlijke omgeving. Dit blijkt ook uit de resultaten van de survey waarbij Skype vooral thuis wordt gebruikt. Ook mobiele toestellen zoals de laptop, smartphone en tablet gebruiken jongeren vooral thuis. Van de gebruikers op de smartphone doet een derde dit wel onderweg. Maar ook binnenshuis is de locatie voor jongeren van belang. Videotelefonie wordt als persoonlijk ervaren zodat men dit niet met iedereen wil delen, maar ook communiceren jongeren liever buiten het toezicht van hun ouders (cfr. 3.5.2). De surveyresultaten ondersteunen dit. Slechts een kleine groep
60
heeft er geen probleem mee een Skypegesprek te voeren wanneer er iemand in de buurt is, en meer dan 40% zou zelfs een ander communicatiemiddel gebruiken wanneer men niet alleen kan zijn tijdens het Skypegesprek. Wel heeft de grote meerderheid de mogelijkheid alleen te zijn wanneer men belt via Skype. H6: Men communiceert via Skype vooral met mensen die men goed kent. Ook door het persoonlijke karakter van videotelefonie wordt dit vooral gedaan met dichte vrienden en familie (cfr. 3.5.3). Dit wordt bevestigd in de survey. Men gaat via Skype het meest communiceren met vrienden, en ook met familie en partner wordt dit communicatiekanaal gebruikt. Dit is dan zowel chatten, bellen als videobellen. Met kennissen daarentegen gaat men vooral chatten. Ook valt op dat het aantal contactpersonen dat men heeft steeds beperkt blijft. Slechts 12% heeft er meer dan 30. Clusters Ten slotte werden er in dit kwalitatief empirisch luik ook clusters gevormd. Deze werden gemaakt op basis van de gebruiksfrequentie van vaste telefoon, mobiele telefoon, instant messaging en Skype. Hieruit kwamen vier verschillende soorten Skypegebruikers naar voor. Twee clusters Skypen regelmatig (cluster 3 en 4) en de andere twee weinig (cluster 1 en 2). Cluster 1 en 2 – respectievelijk de offline communicator en de occasionele Skyper – verschillen op het vlak van instant messaging: terwijl alle andere clusters bijna dagelijks chatten, chat cluster 1 bijna nooit. Ook telefoneert cluster 1 significant minder via de vaste telefoon dan cluster 2. Het verschil tussen cluster 3 en 4 – de internationale communicator en de binnenlandse beller – ligt in het al dan niet internationale karakter van de Skypegesprekken. Terwijl cluster 3 maandelijks tot wekelijks internationale gesprekken voert via Skype, doet cluster 4 dit bijna nooit. Wel (video)bellen zij wekelijks naar mensen in eigen land, terwijl cluster 3 dit minder dan maandelijks doet. Naast de gebruiksfrequentie van een aantal communicatiekanalen, verschillen de clusters ook qua gedrag. Zo zijn cluster 3 en 4 vaker online, om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken, en voeren ze bijgevolg meer spontane gesprekken. Ook hebben ze meer contactpersonen. Cluster 1 en 2 daarentegen voeren vooral afgesproken gesprekken, en melden zich daarom pas aan. Het aantal contactpersonen blijft bij hen beperkt, gemiddeld 1 tot 15. Ook ziet cluster 2 Skype minder als vervangend voor de vaste en de mobiele telefoon en gaat cluster 4 meer afgeleid zijn en met andere dingen bezig zijn tijdens het gesprek. Qua leeftijd en beroep konden er tussen de clusters geen significante verschillen gevonden worden, maar wel bevatten cluster 1 en 2 meer vrouwen, terwijl in cluster 4 meer mannen zitten. Ook is het mobiel Skypen via de smartphone bij deze laatste groep significant hoger.
61
62
Hoofdstuk 9
9. Kwalitatief empirisch luik
9.1. Methode 9.1.1.
Steekproef
In de survey werd aan de respondenten gevraagd om hun e-mailadres achter te laten als ze wilden meewerken aan het verdere onderzoek. Zo konden respondenten voor het kwalitatief luik gerekruteerd worden. Uit elke cluster werden een aantal mensen gecontacteerd met de vraag om een dagboek bij te houden en vervolgens een diepte-interview af te nemen. Bij het selecteren van de respondenten werd rekening gehouden met de mate waarin hun antwoorden overeenkomen met de clustereigenschappen, dit aangezien niet elke respondent helemaal gelijkloopt met de cluster. Concreet gaan we op zoek naar kandidaten met een kleine afstand tot de centroids (de zwaartepunten) van de verschillende clusters. Daarnaast hebben we – indien mogelijk – ook getracht een goede spreiding te bekomen in zowel leeftijd als geslacht. Zo kan het kwalitatief luik een goede uitdieping leveren van onze clusters. De gegevens van de acht geselecteerde respondenten zijn terug te vinden in tabel 10. Tabel 10: Kenmerken respondenten per cluster
Cluster 1
2
3
4
Man
0
1
0
1
Vrouw
2
1
2
1
Leeftijd
18j 24j
17j 22j
22j 22j
18j 20j
Geslacht (n)
63
9.1.2.
Opzet
Eerst werd een kwantitatieve methode gebruikt om een zicht te krijgen op het Skypegebruik en welke gebruikerssegmenten onderscheiden konden worden. Nu wordt dieper ingegaan op de tijd, plaats en context van het gebruik en de plaats die Skype krijgt in het dagelijkse leven. Dit gebeurde aan de hand van etnografisch onderzoek. We lieten de respondenten een dagboek invullen en namen nadien een diepte-interview af. Dit is een onmisbaar onderdeel van het onderzoek. Het zorgt namelijk voor een kwalitatieve aanvulling op de survey, zodat de nadelen die aan een online survey verbonden zijn, gecompenseerd worden. Aan de hand van een dagboek wordt het feitelijke gebruik gedurende één week geregistreerd, zodat het gebruik nauwkeuriger kan worden beschreven en de verhouding tussen het gebruik van de verschillende communicatiekanalen waargenomen kan worden. Het diepte-interview schept daarna meer duidelijkheid rond de context en de motieven van de gebruiker. Hiernaar werd in de survey wel al kort gepeild, maar via een diepte-interview kan de gebruiker zelf aan het woord gelaten worden en kunnen we meer in detail treden. We bespreken de methode en de resultaten van het dagboek en het diepte-interview samen omdat deze één geheel vormden tijdens het onderzoek, en ook bij de analyse niet los van elkaar kunnen worden gekoppeld. Ook is het dagboek een methode van zelfobservatie. Zo kregen de respondenten zelf een duidelijk beeld van welke communicatiekanalen ze wanneer en hoeveel gebruiken. Aangezien bleek dat men hier zelf niet altijd bewust van is, was het dagboek een belangrijk attribuut voor het afnemen van de diepte-interviews.
9.1.3.
Materiaal en procedure
Er werden acht respondenten gevonden om mee te werken aan het kwalitatief luik van dit onderzoek. Via mail of telefonisch werd een afspraak gemaakt om het dagboek af te geven en een korte uitleg te geven over het dagboek. De respondenten vulden dan gedurende één week het dagboek in (allen tussen 24 maart en 13 april). Na het invullen werd een afspraak gemaakt om het dagboek te komen ophalen en het diepte-interview af te nemen. In het dagboek werd gevraagd om dagelijks het gebruik van de vaste telefoon, mobiele telefoon, instant messaging en Skype te registreren. Er werd telkens gevraagd om het tijdstip (voormiddag, namiddag en avond), de contactpersoon, de duur van het gesprek, de locatie, de status (bij IM en Skype) en het toestel aan te geven. Ook kon men aanduiden of het gesprek spontaan of afgesproken was, en was er plaats voorzien om eventuele opmerkingen of nota’s over de gevoerde gesprekken neer te schrijven. Een voorbeeld van het dagboekformulier is te vinden in Bijlage F.
64
Wanneer het dagboek werd opgehaald, werd een diepte-interview afgenomen. Hierin werden vragen gesteld rond het algemene communicatiegedrag en het gebruik van specifiek Skype. De vragen werden opgesteld om een antwoord te kunnen formuleren op de gestelde onderzoeksvragen. Zowel de frequentie, de contactpersonen, de motivatie als de context kwamen aan bod. Om inzicht te krijgen in de keuze voor een bepaald communicatiekanaal werd de respondenten ook negen scenario’s voorgelegd. Dit waren situaties waarbij ze iemand wilden contacteren en die varieerden op het vlak van antwoordsnelheid (dringend of niet), locatie (thuis, op de computer, onderweg) en binnen- of buitenland. De respondenten moesten dan zeggen wat ze zouden doen en welk communicatiemiddel ze in die situatie zouden gebruiken. De volledige vragenlijst van het diepte-interview is terug te vinden in Bijlage G. Uiteraard werd er tijdens het diepte-interview steeds ingespeeld op wat de respondent zei, zodat er altijd wel enkele extra vragen werden gesteld, en andere elementen niet expliciet werden gevraagd, omdat de respondent hier zelf al was op ingegaan.
9.2. Resultaten We rapporteren de resultaten die uit het diepte-interview en het bijbehorende dagboek naar boven kwamen. Dit doen we in functie van de vooropgestelde hypothesen. Wanneer verschillen tussen de clusters opvallen gaan we hier ook op in. In 9.3 bespreken we deze resultaten en linken we ze aan de bevindingen uit het kwantitatief onderzoek.
9.2.1.
Contactpersonen
Alle acht de respondenten Skypen enkel met contactpersonen die men goed kent, zoals dichte vrienden en familie. Hierbij is een duidelijk verschil te zien tussen de clusters. De lichte gebruikers Skypen bijna uitsluitend met mensen die men niet vaak ziet. Dit kunnen contactpersonen in het buitenland zijn, maar ook mensen die gewoon veraf wonen of waarmee men niet de mogelijkheid heeft om regelmatig af te spreken: ‘Meestal zijn dat mensen die ik niet veel kan zien. Dus lange afstand: in het buitenland, of gewoon in een andere stad’ (Elise, 18 jaar, cluster 1). Ook cluster 3 – de internationale communicator – communiceert vooral met contactpersonen in het buitenland. Maar aangezien zij vaak online zijn, komen ook gesprekken met mensen die men regelmatig ziet voor. De binnenlandse bellers (cluster 4) ten slotte, communiceren via Skype bijna uitsluitend met mensen die men ook regelmatig ziet zoals vrienden en klasgenoten: ‘vooral met goede vriendinnen, die kunnen soms in een straal van één kilometer van mij zijn’ (Eva, 20 jaar, cluster 4).
9.2.2.
Afhankelijke factoren
Zoals in 9.1.3 werd besproken, werden aan de acht respondenten steeds een aantal scenario’s voorgelegd. Onder meer de locatie en de vereiste antwoordsnelheid waren variabele factoren in deze
65
scenario’s. Zo kunnen we zien welke plaats Skype inneemt in hun leven en wanneer ze kiezen voor elk communicatiekanaal. Hieruit bleek dat de meeste respondenten aangeven Skype niet te gebruiken voor dringende en korte boodschappen. Daarvoor wordt vooral sms gebruikt, of CMC zoals Facebook chat als men toegang heeft tot het internet: ‘Als een kort antwoord volstaat, ga ik altijd sms doen, en als het wat langer moet, ga ik ofwel mailen ofwel een privé-bericht [op Facebook] sturen’ (Elise, 18 jaar, cluster 1). Wanneer het gaat om een contactpersoon in het buitenland, geven vijf respondenten aan bij een dringende boodschap toch te telefoneren of te sms’en, ondanks de extra kost. Als de boodschap niet dringend is, zal men voor internationale gesprekken steeds Skype gebruiken. Sommigen zullen een afspraak voor een Skypegesprek maken, terwijl anderen zullen afwachten tot die persoon online is: ‘ik ga me regelmatig online zetten eigenlijk, en wachten tot ze online is’ (Lotte, 24 jaar, cluster 1). Uit de scenario’s blijkt dat wanneer men op de computer zit en men iemand wil bereiken, men meestal eerst de computer-gemedieerde kanalen zal bekijken om te zien of de contactpersoon online is: ‘Ik zou ze beginnen zoeken, kijken of ze online is op Facebook, of Gmail ofzo’ (Lotte, 24 jaar, cluster 1). Als persoonlijke ervaringen willen gedeeld worden, gaven een aantal respondenten aan elkaar het liefst te ontmoeten ‘Ik zou bellen om af te spreken, om dan op café te gaan’ (Eva, 20 jaar, cluster 4). Ondanks alle gemedieerde kanalen, die zoals hier blijkt een belangrijk deel van de communicatie tussen jongeren dragen, hechten jongeren er toch nog belang aan om elkaar te zien.
9.2.3.
Motivaties
Alle respondenten geven aan Skype te gebruiken omdat het goedkoper is: ‘want ja, anders bellen, dat kost geld, en met Skype niet’ (Eva, 20 jaar, cluster 4). Voor sommigen geldt dit zowel in binnen- en buitenland, anderen gaan als het nationaal blijft niet onmiddellijk de moeite doen om Skype te gebruiken: ‘Is het hier in België en ‘k heb iemand nodig, dan ga ik direct sms’en […] of bellen, maar als het naar het buitenland is, zal ik wel eerst via Skype, als het niet te dringend is’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3). Ze vinden het dus een voordeel dat ze gratis kunnen bellen, maar dit betekent niet dat dit steeds een vervanging is van andere communicatie (cfr. 9.2.5). Het gratis karakter zorgt er ook wel voor dat ze langere gesprekken gaan voeren via Skype dan via de telefoon (cfr. 9.2.5). Een andere motivatie om Skype te gebruiken is de videofunctie. Hierbij onderscheidt cluster 4, de binnenlandse beller, zich duidelijk van de andere clusters. Zij zijn verschillend in die zin dat zij bijna uitsluitend Skypen met mensen die zij ook vaak zien. Bijgevolg heeft de video een andere functie voor hen. De ene vindt het niet nodig: ‘Ik heb daar weinig aan, […] ik ga zelf nooit een videogesprek beginnen’ (Jonathan, 18 jaar, cluster 4), terwijl de andere wel degelijk graag videogesprekken voert, maar eerder belang hecht aan de praktische en leuke kant ervan in plaats van de emotionele meerwaarde: ‘Ja, da’s grappig. […] Tijdens een videogesprek ben je soms met andere dingen bezig
66
[…] en zo weet je tenminste dat die persoon daar nog is, als er niets gezegd wordt. […] Maar ’t is niet dat ik een emotionele waarde hecht aan het beeld van iemand’ (Eva, 20 jaar, cluster 4). Voor alle andere respondenten is de videofunctie een sterke meerwaarde, vooral met contactpersonen die veraf wonen: ‘op grotere afstand wel, als je iemand lang niet ziet, dan vind ik dat wel belangrijk. […] Bij mensen die je wel vaak ziet vind ik het minder nodig. […] Maar ik zou het wel doen, ja, da’s maar op een knopje duwen.’ (Veerle, 17 jaar, cluster 2). De video zorgt ook voor een beter begrip: ‘als je bijvoorbeeld iets typt, gewoon tekst, zonder die mimiek is dat echt helemaal anders, dat is echt een meerwaarde’ (Melanie, 22 jaar, cluster 3). Video blijkt dus een heel belangrijk aspect van Skype te zijn, nagenoeg alle respondenten voeren enkel of voornamelijk videogesprekken. Soms hebben deze een echte meerwaarde, soms gebruikt men ze gewoon omdat het kan. Een sprekend voorbeeld dat de meerwaarde van video voor een respondent aantoont is de volgende: ‘via Skype kan ik mijn nicht Linde in Spanje nog eens zien, zeker nu ze zwanger is kan je zo de verandering volgen’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3). Enkele andere motivaties voor het gebruik van Skype die aangehaald werden tijdens de diepteinterviews waren het gemak, de goede kwaliteit (al waren anderen hierover minder tevreden), omdat het leuker is, uit verveling en voor schoolwerk.
9.2.4.
Context
De meeste gebruikers voeren Skypegesprekken in de slaapkamer of bureau, waar ze alleen zijn. De twee respondenten die – al dan niet noodzakelijk – hun computer in de leefruimte gebruiken ervaren het wel als storend als er anderen in de buurt zijn. Enkel één respondent geeft aan meestal op de slaapkamer te Skypen, maar ook in de leefruimte gebruikt ze soms Skype: ‘ze kunnen dan wel eens lachen omdat mama of papa achter mij rondlopen, maar nee, ik vind dat niet erg’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3).
9.2.5.
Substitutie
Skype blijkt eerder een extra communicatiekanaal te zijn dan vervangend voor gesprekken via andere kanalen. Mocht Skype er niet zijn, zouden jongeren wel een ander kanaal gebruiken om de communicatie te onderhouden, maar opvallend is dat – op één na – alle respondenten aangeven dat ze wel minder zouden communiceren: ‘Ik zou nooit zoveel met haar praten, […] dan zou ik zeggen, aja, oké, ze zit in het buitenland, ‘k zal ze volgende week wel nog eens een mailtje sturen ofzo’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3). De uitzondering op deze stelling is een respondent waarvan de partner in het buitenland woont. Om die reden stelt zij dat Skype wel een bijna volledige vervanging is voor telefoongesprekken en andere communicatiemedia. Daarnaast duurt een Skypegesprek ook langer, je
67
moet namelijk ‘niet meer letten op je geld, […] dan steekt dat niet op een half uur’ (Veerle, 17 jaar, cluster 2). Skype is dus eerder een uitbreiding van de communicatie bij jongeren. Omwille van de kost zouden ze niet evenveel naar elkaar bellen, en omwille van het gemak en de interactiviteit zou communicatie via tekst-gebaseerde CMC minder en korter voorkomen. Dit vooral wanneer het gaat om niet dringende sociale communicatie. Skype kan wel vervangend zijn wanneer men iemand wil bereiken en toegang heeft tot Skype. Als men denkt of weet dat beide contactpersonen toegang hebben tot Skype, wordt een Skypegesprek geïnitieerd via een ander kanaal: ‘Ik heb dat al gedaan bij de examens, sms’en van ‘kan je op Skype komen?’, zodat ik inderdaad niet moet bellen als ik al weet dat ik een half uur uitleg ga nodig hebben’ (Jonathan, 18 jaar, cluster 4). Ook bij twee respondenten van de lichte gebruikers komt dit voor. Zij denken er echter pas aan wanneer men al aan het communiceren is dat men zou kunnen overschakelen op Skype omdat het goedkoper, gemakkelijker of persoonlijker is. Zij gaan dan onmiddellijk of op een later tijdstip een Skypegesprek voeren: ‘Zeker als je voelt dat het lang gaat duren, dan is het meestal het moment om over te schakelen. Zo van ‘Hey, ik ben eigenlijk thuis, gaan we op Skype?’’ (Lotte, 24 jaar, cluster 1).
9.2.6.
Gebruikspatronen
Zoals het kwantitatief onderzoek al aantoonde is er een verschil tussen de clusters qua spontane en afgesproken gesprekken. Dit blijkt ook uit de diepte-interviews en de dagboeken. Uit het kwalitatief luik konden we echter een belangrijke nuance opmerken: wanneer het om afgesproken gesprekken gaat, betekent dit niet steeds dat dit een aantal dagen voordien afgesproken is. Vooral cluster 1 en 2 gaan niet vaak online, en horen hun Skype-contactpersonen ook via andere kanalen. Een Skypegesprek kan dan op twee manieren geïnitieerd worden: ofwel vraagt de gebruiker via een ander kanaal om een Skypegesprek vast te leggen, ofwel start men een conversatie via een ander kanaal, en gaat men – om praktische of emotionele redenen – overschakelen naar Skype. Ook bij cluster 3 en 4 kunnen gesprekken op deze manier starten, al voeren zij wel meer spontane gesprekken. Uit de interviews blijkt ook dat alle respondenten Skype gebruiken om bij te praten en contact te houden, al dan niet met mensen in het buitenland: ‘Meer bijpraten, dat is dan ook wel eens leuker, om ze eens te zien. ’t Is niet dat ik zeg, ah, ik moet echt iets vertellen ofzo. Dan gaat dat via sms.’ (Elise, 18 jaar, cluster 1) en ‘voornamelijk om contact te houden zo’ (Veerle, 17 jaar, cluster 2). Door alle vier de zware gebruikers (cluster 3 en 4) echter, wordt Skype ook gebruikt voor functionele doeleinden. Zij Skypen meer en gaan het bijgevolg niet alleen gebruiken om het contact te onderhouden. Ook voor praktische dingen zoals schoolwerk, om dingen te regelen en af te spreken zal men soms Skype gebruiken: ‘we gebruiken wel soms Skype om activiteiten voor te bereiden [voor de Chiro]’ (Eva, 20
68
jaar, cluster 4). Dit gebeurt echter enkel wanneer het (video)bellen een meerwaarde geeft en noodzakelijk is om vlot te communiceren: ‘Dat is best wel handig als je een schoolwerk moet maken ofzo, en je kan dan interactief elkaar helpen’ (Jonathan, 18 jaar, cluster 4). Anders gebruiken alle clusters voor praktische zaken vooral sms en Facebook chat. Cluster 3 en 4 gebruiken Skype dus ook voor functionele en praktische zaken, al blijkt dat hypercoördinatie (sociale communicatie) ook bij hen het meest voorkomt. De videofunctie en hoe deze door de respondenten gebruikt en ervaren wordt is ook van belang. Vijf van de acht respondenten geven aan dat ze door het videobellen meer elkaars levenssfeer delen; het zorgt voor een nauwere betrokkenheid. Zij ervaren dat video ook de mogelijkheid biedt om mee te kijken in de ruimte van de ander en zo te zien hoe het er daar aan toe gaat: ‘Ze zien dan ook in wat voor huis je ergens zit, of het donker is buiten of niet, dat soort dingen’ (Lotte, 24 jaar, cluster 1) en ‘als de andere persoon bijvoorbeeld in de living zit bij zijn ouders ofzo, dan zie je wat meer gebeuren, en weet je in welke situatie hij zit’ (Pieter, 22 jaar, cluster 2). Dit wordt vooral ervaren bij internationale gesprekken. Ze gaan de webcam dan ook gebruiken om dingen te tonen: ‘dat ze dan de laptop draaien, zodat je meer kan zien’ (Elise, 18 jaar, cluster 1), ‘ze kunnen dan hun appartement eens tonen met de webcam, […] zo eens rondtoeren in hun huisje’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3). Situaties waarbij de conversatie op de tweede plaats komt zoals Judge en Neustaedter suggereren komen bij de respondenten minder voor. Vooral de lichte Skypegebruikers ervaren dat; wanneer men contact heeft met een persoon die men niet vaak ziet, zal men het gesprek ten volle benutten en de hele tijd gefocust blijven: ‘Als je afspreekt, dan spreek je gewoon af en dan gebruik je dat’ (Veerle, 17 jaar, cluster 2). ‘Als we Skype gebruiken is het echt om elkaar te zien en niet om ondertussen iets anders te doen’ (Pieter, 22 jaar, cluster 2). Toch blijkt dat verschillende respondenten wel met iets anders bezig zijn tijdens het gesprek, zoals chatten, surfen en schoolwerk: ‘Ik ben meer bezig met andere dingen als ik bel denk ik, omdat je dan gewoon kunt typen en praten tegelijk’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3). Bij de lichte gebruikers (cluster 1 en 2) blijft het gesprek ook dan wel centraal staan, terwijl bij cluster 3 en 4 vaker een open verbinding plaatsvindt: ‘dat kan uren gewoon aanstaan, terwijl je niet constant iets zegt’ (Anneke, 22 jaar, cluster 3).
9.3. Bespreking Net zoals bij het kwantitatieve luik linken we de resultaten uit het dagboek en het diepte-interview aan de geformuleerde hypothesen. We zullen deze ook linken aan de resultaten van het kwantitatieve onderzoek om nadien de conclusie van dit onderzoek te formuleren.
69
H1: Gesprekken via Skype zijn vooral gekenmerkt door hyper-coördinatie. Hyper-coördinatie is een concept van Ling en Yttri (2002) dat emotionele en sociale communicatie omvat. Het overstijgt micro-coördinatie waarbij enkel functionele en instrumentele interactie plaatsvindt. De acht bevraagde jongeren gaven allen aan Skype te gebruiken om bij te praten en contact te houden, waar hyper-coördinatie dus ook voor staat. Maar de zware Skypegebruikers (cluster 3 en 4) gaan daarnaast ook functionele gesprekken voeren via Skype. Dit is echter alleen het geval wanneer (video)bellen het gesprek vlotter kan doen verlopen en het zo een meerwaarde geeft. Anders gaan ook zij andere kanalen gebruiken. Maar ook bij deze clusters is hyper-coördinatie de voornaamste vorm van communicatie op Skype. Uit het kwantitatieve luik werden bevindingen gemaakt die wijzen op de functie van Skype als hypercoördinatie. Dit kwalitatieve onderzoek heeft echter enkele nuances blootgelegd. De hypothese kan aanvaard worden voor de lichte gebruikers die Skype minder vaak gebruiken. Voor de clusters zware gebruikers blijkt dat zij naast hyper-coördinatie, Skype ook gebruiken voor micro-coördinatie. Toch is het belang van hyper-coördinatie ook bij hen nog steeds groot, zodat we de hypothese, rekening houdend met deze nuance, kunnen aanvaarden. H2: Skype zorgt eerder voor een uitbreiding van het communicatiegedrag dan een vervanging. Een reëel substitutie-effect kan in dit onderzoek niet gemeten worden. Wel is getracht om het standpunt van de respondenten over het vervangende karakter van hun eigen Skypegedrag te bevragen. Hieruit blijkt dat zonder Skype de communicatie wel via een ander kanaal zou verlopen, maar dat dit aanzienlijk minder zou zijn en de duurtijd van het gesprek korter zou zijn. Dit door de voordeligheid en interactiviteit die Skype toelaat. Wanneer het echter gaat om eerder functionele gesprekken waarbij men op een bepaald moment iemand nodig heeft, kan Skype wel vervangend van aard zijn. Als men weet dat de andere contactpersoon ook toegang heeft tot Skype, blijken drie respondenten een Skypegesprek te initiëren via een ander kanaal. Dit kan vooraf zijn, maar ook tijdens de communicatie via een ander kanaal wordt soms overgeschakeld op Skype. Skype is met andere woorden bij alle clusters vooral een uitbreiding van het communicatiegedrag en in mindere mate en maar in bepaalde gevallen ook een vervanging.
70
H3: De keuze voor Skype hangt af van de kost, de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid en de functie van het gesprek. Jongeren hebben heel wat communicatiekanalen ter beschikking, en wanneer ze kiezen welke te gebruiken hangt dat af van verschillende factoren. We veronderstellen hier dat dit bij Skype afhankelijk is van de kost, de contactpersoon, de vereiste antwoordsnelheid en de functie van het gesprek. Alle respondenten geven aan Skype te gebruiken omdat het goedkoper is. Voor sommigen speelt dit voordeel enkel voor internationale gesprekken, andere gebruikers zullen ook bij binnenlandse gesprekken Skype gebruiken omdat het gratis is. Ook de contactpersoon is van belang. Skypegebruikers hebben slechts een beperkt aantal contactpersonen op Skype en dus enkel wanneer ze met iemand van deze eerder selecte groep willen communiceren zullen ze Skype gebruiken. Dit zijn enkel mensen die men goed kent zoals dichte vrienden en familie. Bij cluster 1 tot 3 gaat het vooral om mensen die men niet vaak ziet, terwijl cluster 4 vooral communiceert via Skype met mensen die men ook regelmatig in het echt ontmoet. Daarnaast voert men via Skype voornamelijk gesprekken om bij te praten en contacten te onderhouden. Voor dringende en korte gesprekken wordt Skype dus niet gebruikt, ook niet voor internationale gesprekken. De functie van het gesprek ten slotte kunnen we linken aan de eerste hypothese: Skype wordt zowel voor sociale communicatie als (voor sommigen) voor functionele gesprekken gebruikt. Wanneer men praktische zaken (functioneel) wil regelen zal men wel eerder kiezen voor andere kanalen zoals sms en Facebook chat zolang (video)telefonie niet nodig is. Deze resultaten komen overeen met de bevindingen uit het kwantitatieve onderzoek en komen overeen met de hypothese. We kunnen de hypothese dan ook bevestigen. H4: Wanneer gebruikers videogesprekken voeren met naasten die veraf wonen zal het videogesprek eerder als ‘sharing life’ dienst doen. Zoals in de literatuurstudie besproken (cfr. 3.5.1) onderscheiden Judge en Neustaedter (2010, p. 656) twee patronen van videotelefonie gebruik: ‘Sharing conversation vs. sharing life’. In het eerste geval gaat het om een videogesprek waarbij de webcam enkel als functie heeft de contactpersoon te zien en eventueel iets te tonen. In het tweede geval wordt de levenssfeer gedeeld. Men kijkt hier namelijk mee naar activiteiten, en de conversatie komt vaak op de tweede plaats. In de eerste hypothese kwam reeds naar voor dat een groot deel van de gesprekken via Skype dienen om bij te praten. Dit is kenmerkend voor sharing life. Ook geven de meeste respondenten aan het gevoel te hebben de levenssfeer te delen met de contactpersoon. Ze gaan de webcam gebruiken om
71
dingen te tonen en mee te kijken in de omgeving van de contactpersoon. Dit moet genuanceerd worden want er zijn ook drie respondenten die dit niet als zodanig ervaren. Net als de resultaten van het kwantitatief luik geven de respondenten wel aan dat het gesprek wel centraal blijft staan. Wanneer ze communiceren met iemand die ze niet vaak zien of horen, willen ze de tijd tijdens het gesprek nuttig besteden. Al houdt dit hun meestal niet tegen om ondertussen andere dingen te doen. Maar echt sharing life in de zin van Judge en Neustaedter (2010) werd er niet gerapporteerd. We kunnen deze hypothese dus niet aanvaarden. Al blijkt wel dat de video voor de meeste Skypegebruikers echt een meerwaarde geeft en ze zich zo meer verbonden voelen. Sharing life waarbij een open verbinding plaatsvindt en men meekijkt met de activiteiten van de ander komt echter niet voor bij jongeren. Zoals uit de literatuur bleek (cfr. 3.5.4) is wel te vermoeden dat dit bij families die zich ver van elkaar bevinden meer het geval kan zijn. H5: Gebruikers zijn liever alleen wanneer ze een Skypegesprek voeren. De meeste respondenten gebruiken Skype enkel in de slaapkamer of bureau. Diegene die soms wel een gesprek voerden wanneer iemand in de buurt was, ervaarden dit wel als storend. Met uitzondering van één respondent die het meestal op de slaapkamer doet, maar het niet vervelend vindt om in de woonkamer te Skypen. Dit bevestigt de bevindingen uit de survey, aangezien de meeste jongeren Skype kunnen gebruiken in een omgeving waar ze alleen zijn, maar wanneer dit niet kan, men dit wel als storend ervaart. We kunnen deze hypothese dan ook accepteren. H6: Men communiceert via Skype vooral met mensen die men goed kent. Net als in het kwantitatieve onderzoek wordt hier de hypothese bevestigt dat men enkel communiceert via Skype met mensen die men goed kent, deze kunnen zowel dichtbij als veraf wonen. Clusters Een element dat niet vooraf als hypothese werd geformuleerd, maar zowel uit het kwantitatief als kwalitatief onderzoek naar voor komt is de spontaniteit van de gesprekken. Dit blijkt te verschillen tussen de clusters. Cluster 3 en 4 voeren vooral spontane gesprekken, terwijl deze bij cluster 1 en 2 meestal afgesproken zijn. Deze lichte Skypegebruikers melden zich namelijk vooral aan op Skype wanneer ze vooraf afgesproken hebben. Wel blijkt dit niet steeds lange tijd vooraf afgesproken, vaak wordt het Skypegesprek ook geïnitieerd via een ander kanaal en gaat men onmiddellijk over tot Skype. Een opmerking die we ook nog willen meegeven omtrent de clustering is dat een aantal respondenten aangaven vroeger ander Skypegedrag te vertonen, zowel qua frequentie als gebruikspatronen. En ook
72
wezen ze op variatie in de gebruiksfrequentie afhankelijk van de situatie (bijvoorbeeld examens). Hierdoor lijkt het ons aannemelijk te stellen dat er verschuiving tussen de clusters mogelijk is en zeker ook voorkomt afhankelijk van verschillende variabelen (leeftijd, wijziging in locatie (eigen en contactpersonen), beroep, …). We kunnen dus stellen dat het communicatiegedrag van Skypegebruikers kan evolueren waardoor ze tot een andere cluster gaan behoren.
73
74
Hoofdstuk 10
10. Conclusie Uit dit onderzoek blijkt dat het communicatiegedrag van jongeren heel divers is. Zij maken gebruik van bijna alle beschikbare kanalen. Zowel uit de literatuurstudie als uit het empirisch onderzoek blijkt dat elk kanaal voor bepaalde functies wordt gebruikt: wanneer men iets kort en snel wil weten zal men vooral sms gebruiken. Terwijl wanneer men online is, men ook heel vaak Facebook zal ‘checken’. Zo ook bij Skype. Skype is dus geenszins het enige communicatiemedium waarmee jongeren contacten onderhouden. De keuze voor Skype is dan ook meerzijdig. De lage kostprijs en de videofunctie zijn de voornaamste motivaties. Wanneer men iets dringends of kort te vertellen heeft is Skype dan weer niet het aangewezen kanaal. Ook is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld sociale netwerksites, het aantal contactpersonen beperkt en communiceert met via Skype enkel met mensen die men goed kent. Vooral videotelefonie wordt immers als persoonlijk ervaren. Dit blijkt ook uit het feit dat men liever alleen is wanneer men een Skype gesprek voert, men doet het dan ook vooral thuis. Smartphonegebruikers Skypen ook wel meer buitenshuis. Deze laatste groep omvat zo’n 13,9% van de ondervraagde respondenten, wat wijst op de opmars van mobiele VoIP. Daarnaast werden de betalende diensten van Skype door een tiende van de respondenten reeds gebruikt. Wanneer we echter kijken naar de frequentie ervan, blijkt die relatief laag te zijn. Omtrent de verhouding met andere communicatiekanalen wordt Skype eerder als een uitbreiding van het communicatiegedrag ervaren dan een vervanging ervan. De jongeren geven aan dat ze hun contactpersoon minder zouden horen wanneer ze geen Skype zouden hebben. Al kan substitutie wel voorkomen wanneer het gesprek functioneel van aard is. Tijdens het verloop van een Skypegesprek blijft de conversatie meestal centraal staan. Wel kunnen de gebruikers ondertussen andere dingen aan het doen zijn. Daarbij wordt meestal ook video gebruikt. In sommige gevallen omdat het een meerwaarde geeft en men elkaars levenssfeer deelt, in andere gevallen gewoon omdat het kan. Deze Skypegesprekken duren ook aanzienlijk langer dan gesprekken via andere kanalen. Tijdens het gesprek gaat men niet vaak functionele of praktische zaken regelen, enkel wanneer de (video)telefonie van nut is. Skypegesprekken functioneren dus vooral – bij de lichte
75
Skypegebruikers zelfs bijna uitsluitend – als hyper-coördinatie waarbij men sociale contacten wil onderhouden. De frequentie van het gebruik van Skype door jongeren bleek gemiddeld maandelijks te zijn. Chatten gebeurt het meest en videobellen doet men ook iets vaker dan bellen. Het is op basis van deze gebruiksfrequenties dat ook verschillende soorten Skypegebruikers werden onderscheiden. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen jongeren die veel en weinig Skypen. Tot de eerste categorie behoren de internationale communicators (cluster 3) en de binnenlandse bellers (cluster 4). Zij gebruiken beiden veel Skype (wekelijks), maar elk om een andere reden. Cluster 3 gaat via Skype vooral communiceren met internationale contacten, alsook via andere kanalen voeren zij meer dan gemiddeld internationale gesprekken. Dit terwijl cluster 4 bijna uitsluitend communiceert met mensen die men ook vaak ziet. De lichte Skypegebruikers Skypen minder dan maandelijks, en doen dit vooral afgesproken met mensen die men niet vaak ziet, zowel in het binnen- als buitenland. Het verschil tussen de offline communicators (cluster 1) en de occasionele Skypers (cluster 2), is dat de tweede groep ondanks het lage Skypegebruik wel erg online actief is en dagelijks gaat chatten. De eerste cluster daarentegen chat weinig tot nooit, en bij hun communicatie ligt de nadruk dus minder op het interactieve online gegeven. Onder jongeren komen het meeste occasionele Skypers voor, deze cluster vertegenwoordigt namelijk 41,2% van de surveyrespondenten. We kunnen dus stellen dat deze studie onze onderzoeksvragen heeft beantwoord en dat er meer inzicht is verkregen in het gebruik van Skype bij jongeren. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen de verschillende clusters, maar ook een aantal trends en motivaties in het gebruik werden waargenomen. De rol van Skype in het leven van jongeren is verscheiden. Zowel voor het versterken van verre contacten als
voor dagelijkse
communicatiekanaal.
76
communicatie tussen vrienden
is
Skype een
waardevol
Hoofdstuk 11
11. Discussie In deze discussie gaan we in op de beperkingen van het onderzoek en worden ook suggesties voor verder onderzoek gedaan. Een eerste beperking is dat de steekproef door de methode van een online survey niet aselect is. Het is een convenience sample die resulteert in zelfselectie van de respondent. Wel kunnen we veronderstellen dat de volledige onderzoekspopulatie aanwezig is op het internet. Daarnaast is er bij de surveyrespondenten een oververtegenwoordiging van vrouwen (66,6%) en studenten in het hoger onderwijs (70,4%). We kunnen echter veronderstellen dat deze cijfers niet in die mate afwijkend zijn dat ze onze bevindingen negatief beïnvloeden. Maar we moeten dus wel stellen dat de survey niet volledig representatief is voor alle Vlaamse Skypegebruikers tussen 15 en 25 jaar. Ook is een survey een methode van zelfrapportering waarbij de respondent zich bepaald gedrag misschien niet meer exact kan herinneren wat kan leiden tot over- en onderschattingen. Daarnaast is de mogelijkheid om te peilen naar motivaties in een survey beperkt. Aan de hand van stellingen werd daarvoor om een beoordeling van de respondenten gevraagd, als was het daaropvolgende diepteinterview wel noodzakelijk voor een grondig inzicht. In dit kwalitatieve luik bleek de dagboekmethode van minder waarde bij het formuleren van de resultaten dan oorspronkelijk gedacht. Een periode van één week is hiervoor beperkt aangezien de lichte Skypegebruikers slechts maandelijks Skypen en het Skypegebruik dus niet gerapporteerd kon worden bij deze respondenten. Ook bleek hieromtrent dat het gebruik fluctueert en het Skypegedrag van de respondenten tijdens de week van het dagboek daarom niet altijd overeen kwam met hun cluster. Aan de hand van het diepte-interview kon echter wel hun algemene gebruik gerapporteerd worden zodat dit niet voor afwijkingen zorgde. Wel kunnen we stellen dat een langere dagboekperiode of een longitudinaal onderzoek hier opportuun zouden zijn. Dit was in het kader van deze masterproef echter niet mogelijk. Daarnaast werd in het kwalitatief onderzoek gewerkt met slechts acht respondenten. Deze leverden toch veel waardevolle informatie, maar om veralgemenende conclusies te maken is dit eigenlijk te beperkt. Omtrent de clusters zien we dat deze terug te brengen zijn tot twee categorieën: lichte en
77
zware Skypegebruikers. Deze laatste groep kent een belangrijk onderscheid qua al dan niet internationale communicatie. Het verschil tussen de offline communicators en de occasionele Skypers, de twee clusters lichte Skypegebruikers, daarentegen is erg klein. Ook formuleren we enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. Deze studie focuste zich op jongeren omdat dit het mogelijk maakte om één doelgroep grondig te bestuderen in het beperkte kader van de masterproef. Het is in de context van Skype echter zeker relevant om in te gaan op andere doelgroepen zoals gezinnen of senioren. Ook kan het betrekken van niet-Skypegebruikers interessante inzichten opleveren. Ten slotte is een heel boeiende piste om verder onderzoek naar te verrichten het gebruik van Skype op mobiele toestellen zoals de smartphone of tablet. Door de opmars van deze toestellen, en in dit onderzoek al een adoptie van Skype op de smartphone door 13,9% van de respondenten, lijkt onderzoek rond de domesticatie hiervan erg actueel en relevant.
78
Bibliografie Ames, M. G., Go, J., Kaye, J. J., & Spasojevic, M. (2010). Making love in the network closet: the benefits and work of family videochat. Paper gepresenteerd op Proceedings of the 2010 ACM conference on Computer supported cooperative work. Aoki, K., & Downes, E. J. (2003). An analysis of young people’s use of and attitudes toward cell phones. Telematics and Informatics, 20(4), 349-364. Bakker, P., & Scholten, O. (2009). Communicatiekaart van Nederland: overzicht van media en communicatie. Amsterdam: Kluwer. Baym, N. K., Zhang, Y. B., & Lin, M.-C. (2004). Social interaction across media. New Media & Society, 6, 299-318. Berker, T., Hartmann, M., Punie, Y., & Ward, K. J. (Eds.). (2006). The domestication of technology. Berkshire: Open University Press. Bijker, W. E., Hughes, T. P., & Pinch, T. J. (Eds.). (1987). The social construction of technological systems: New directions in the sociology and history of technology. Cambridge, Mass.: MIT Press. Bijker, W. E., & Law, J. (Eds.). (1992). Shaping technology/building society: studies in sociotechnical change. Cambridge: MIT Press. BIPT. (2008). Economische situatie van de telecomsector 2008. Brussel: BIPT. Boase, J., Horrigan, J. B., Wellman, B., & Rainie, L. (2006). The strenght of internet ties: Pew Internet & American Life Project. Boneva, B. S., & Kraut, R. E. (2002). Email, gender, and personal relationships. In B. Wellman & C. Haythornthwaite (Eds.), The Internet in everyday life (pp. 372-403). Malden, MA: Blackwell. Bryant, E. M., Marmo, J., & Ramirez, A. (2011). A functional approach to social networking sites. In K. B. Wright & L. M. Webb (Eds.), Computer-mediated communication in personal relationships (pp. 3-20). New York: Peter Lang Publishing. Bullen, M., Morgan, T., Belfer, K., & Qayyum, A. (2009). The net generation in higher education: rhetoric and reality. International Journal of Excellence in e-Learning, 2, 1-13. Burns, A. C., & Bush, R. F. (2006). Principes van marktonderzoek: toepassingen met SPSS. New Jersey: Pearson Education.
79
Callon, M. (1986). The sociology of an actor-network: The case of the electric vehicle. In M. Callon, J. Law & A. Rip (Eds.), Mapping the dynamics of science and technology: sociology of science in the real world (pp. 19-34). London: The Macmillan Press Ltd. Carey, J. W. (1989). Communication As Culture: Essays on Media and Society. London: Routledge. Castells, M. (2011). The rise of the network society. West-Sussex: Wiley-Blackwell. Cecere, G., & Corrocher, N. (2011). The intensity of VoIP usage in Great Britain: Users' characteristics and firms' strategies. Telecommunications Policy, 35(6), 522-531. Constantiou, I. D., & Kautz, K. (2008). Economic factors and diffusion of IP telephony: empirical evidence from an advanced market. Telecommunications Policy, 32(3-4), 197-211. Cotterell, J. (2007). Social networks in youth and adolescence. London: Routledge. Cox, E., & Leonard, H. (1990). Weaving community links: the cost benefits of telephones in maintaining the social fabric through the unpaid work of women. Australië: The Distaff Papers. Creswell, J. W. (1994). Research design: qualitative and quantitative approaches. Thousand Oaks: Sage. Czerniewics, L., & Brown, C. (2010). Born into the digital age in the south of Africa: the reconfiguration of the 'digital citizen'. Paper gepresenteerd op 7th International Conference on Networked Learning, Aalborg. Dabbish, L. A., Kraut, R. E., Fussell, S., & Kiesler, S. (2005). Understanding email use: predicting action on a message. Paper gepresenteerd op CHI '05, Portland, Oregon. De Haan, M., Leander, K. M., Prinsen, F. R., & Unlusoy, A. (2010). Social network interview. Utrecht University. De Marez, L. (2006). Diffusie van ICT-innovaties: accurater gebruikersinzicht voor betere introductiestrategieën. Universiteit Gent. De Marez, L., & Dejonghe, E. (2011). Inleiding tot de nieuwe communicatietechnologieën. Leuven: Acco. De Marez, L., & Paulussen, S. (2009). De internationale ICT-sector. In D. Biltereyst (Ed.), Internationale communicatie (pp. 293-318). Gent: Academia Press. De Marez, L., Schuurman, D., & Vervoort, K. (2010). Digimeter wave 3: dataset. In IBBT & iLab.o (Eds.). De Pelsmacker, P., & Van Kenhove, P. (2006). Marktonderzoek: methoden en toepassingen (Vol. 2). Amsterdam: Pearson Education Benelux. Dejonghe, E. (2011). Generieke digitale technologieën. Niet-gepubliceerd lesmateriaal. Universiteit Gent. Donath, J., & boyd, d. (2004). Public displays of connection. BT Technology Journal, 22(4), 71-82. Edge, D. (1995). The social shaping of technology. In N. Heap, R. Thomas, G. Einon, R. Mason & H. Mackay (Eds.), Information technology and society: a reader
80
(pp. 14-34). London: Sage Publications. Ellison, N. B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2010). Connection strategies: social capital implications of Facebook-enabled communication practices. New media & society, 13(6), 873-892. European commission. (2009). Europe's digital competitiveness report 2009. Brussels: Commission of the European Communities. Facebook Data Team. (2009). Maintained relationships on Facebook. Geraadpleegd op 12 april 2012, op het World Wide Web: http://www.facebook.com/note.php?note_id=55257228858&id=8394258414&ref=nf Fayyad, U., Piatetsky-Shapiro, G., & Smyth, P. (1996). Knowledge discovery and data mining: towards a unifying framework. Paper gepresenteerd op 2nd international conference on Knowledge Discovery and Data mining (KDD '96), Portland, OR. Flichy, P. (2007). Understanding technological innovation: a socio-technical approach. Cheltenham, UK: Edward Elgar Publishing Limited. FOD Economie. (2011). ICT-indicatoren bij huishoudens en individuen (2005-2011). Geraadpleegd op 28 maart 2012, op het World Wide Web: http://economie.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomstandighe den/ict_indicatoren_bij_huishoudens_individuen.jsp Frissen, V. (1995). Gender is calling: some reflections on past, present and future uses of the telephone. In K. Grint & R. Gill (Eds.), The gender-technology relation: contemporary theory and research (pp. 79-94). London: Taylor & Francis. Frissen, V. (2000). ICTs in the rush hour of life. The information society, 26, 65-75. Frissen, V. (2004). De domesticatie van de digitale wereld, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Garton, L., Haythornthwaite, C., & Wellman, B. (1997). Studying online social networks. Journal of Computer-Mediated Communication 3(1). Georgakopoulou, A. (2011). Computer-mediated communication. In J. O. Östman & J. Verschueren (Eds.), Pragmatics in practice (pp. 93-110). Amsterdam: John Benjamins Publishing Company. Gergen, K. J. (2002). The challenge of absent presence. In J. Katz & M. Aakhus (Eds.), Perpetual contact: mobile communication, private talk, public performance (pp. 227-241). Cambridge: Cambridge University Press. Geser, H. (2004). Towards a sociology of the mobile phone. Sociology in Switzerland: sociology of the mobile phone. Geraadpleegd op het World Wide Web: http://socio.ch/mobile/t_geser1.pdf Golder, S., Wilkinson, D., & Huberman, B. (2007). Rhythms of social interaction: messaging within a massive online network. In C. Steinfield, B. T. Pentland, M. Ackerman & N. Contractor (Eds.), Communities and technologies 2007: Proceedings of the Third International Conference on Communities and Technologies (pp. 41-66). London: Springer. Grinter, R. E., & Palen, L. (2002). Instant messaging in teen life. Paper gepresenteerd op ACM Conference on Computer Supported Cooperative Work, New Orleans, Louisiana.
81
Grossberg, L., & Wartelle, D. C. W. (1998). MediaMaking: mass media in a popular culture. Londen: Sage. Hafner, K., & Lyon, M. (1996). Where Wizards Stay Up Late: The Origins Of The Internet. New York: Simon & Schuster. Hara, T. (2003). Innovation in the pharmaceutical industry: the process of drug discovery and development. Cheltenham, UK: Edward Elgar Publishing Limited. Hargittai, E. (2010). Digital na(t)ives? Variation in internet skills and uses among members of the 'net generation'. Sociological Inquiry, 80, 92-113. Haythornthwaite, C. (2005). Social networks and internet connectivity effects. Information, Communication & Society, 8, 125-147. Herring, S. C. (2010). Computer-mediated conversation: introduction Language@Internet, 7. Geraadpleegd op het World http://www.languageatinternet.org/articles/2010/2801
and overview. Wide Web:
Hijink, M. (2011). Videobellen via Facebook, dankzij Skype. nrc.nl. Geraadpleegd op het World Wide Web: http://www.nrc.nl/tech/2011/07/06/videobellen-via-facebook-dankzij-skype/ In-Stat. (2010). US business VoIP overview: optimization trumps expansion: In-Stat. Isaacs, E. A., & Tang, J. C. (1994). What video can and cannot do for collaboration: A case study. Multimedia systems, 2(2), 63-73. Ishii, K. (2006). Implications of mobility: the uses of personal communication media in everyday life. Journal of Communication, 56, 346-365. ITU. (2011). World Telecommunication/ICT Indicators database. Geraadpleegd op 8 april 2012: http://www.itu.int/ITU-D/ict/statistics/index.html Jankowski, N., & Van Selm, M. (2001). ICT en samenleving. Vier terreinen voor empirisch onderzoek. In H. Bouwman (Ed.), Communicatie in de informatiesamenleving. Utrecht: Lemma. Jennings, R. B., Nahum, E. M., Olshefski, D. P., Saha, D., Shae, Z.-Y., & Waters, C. (2006). A study of internet instant messaging and chat protocols. IEEE Network, 20(4), 16-21. Jones, C., & Czerniewics, L. (2010). Describing or debunking? The net generation and digital natives. Journal of computer assisted learning, 26(5), 317-320. Jones, S. (Ed.). (2003). Encyclopedia of new media: an essential reference to communication and technology. Thousand Oaks, California: Sage Publications. Judge, T., & Neustaedter, C. (2010, 2010). Sharing conversation and sharing life: video conferencing in the home. Paper gepresenteerd op CHI2010: At home with computing. Judge, T., Neustaedter, C., Harrison, S., & Blose, A. (2011). Family portals: connecting families through a multifamily media space. Paper gepresenteerd op Proceedings of the 2011 annual conference on Human factors in computing systems. Katz, J., & Rice, R. E. (2002). Social consequences of internet use. Access, involvement and interaction. Cambridge: MIT Press.
82
Kennedy, G. E., Krause, K.-L., Judd, T. S., Churchward, A., & Gray, K. (2008). First year students' experiences with technology: are they really digital natives? Australasian Journal of Educational Technology, 24, 108-122. Khasnabish, B. (2003). Implementing voice over IP. Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons. Kim, H., Kim, G. J., Park, H. W., & Rice, R. E. (2007). Configurations of relationships in different media: FtF, email, instant messenger, mobile phone and SMS. Journal of Computer-Mediated Communication, 12(4). Kirk, D. S., Sellen, A., & Cao, X. (2010). Home video communication: mediating 'closeness'. Paper gepresenteerd op Proceedings of the 2010 ACM conference on Computer supported cooperative work. Koivusilta, L. K., Lintonen, T. P., & Rimpela, A. H. (2007). Orientations in adolescent use of information and communication technology: a digital divide by sociodemographic background, educational career, and health. Scandinavian Journal of Public Health, 35, 95103. Kraut, R. E., Brynin, M., & Kiesler, S. (2006). Computers, phones, and the internet: domesticating information technology. New York: Oxford University Press. Latour, B. (1987). Science in action: how to follow scientists and engineers through society. Cambridge, Mass.: Harvard University Press. Law, J. (1987). Technology and heterogeneous engineering: the case of Portuguese expansion. In W. E. Bijker, T. P. Hughes & T. J. Pinch (Eds.), The social construction of technological systems: New directions in the sociology and history of technology (pp. 111-134). Cambridge, Mass.: MIT Press. Lenhart, A., Ling, R., Campbell, S., & Purcell, K. (2010). Teens and mobile phones: Pew Internet and American life project. Lenhart, A., Madden, M., & Hitlin, P. (2005). Teens and technology: Pew Internet and American Life Project. Lenhart, A., Madden, M., Macgill, A., & Smith, A. (2007). Teens and social media: Pew Internet & American Life Project. Levinson, P. (2004). Cellphone. New York: Palgrave Macmillan. Liao, C.-H., & Tsou, C.-W. (2009). User acceptance of computer-mediated communication: The SkypeOut case. Journal of Information Technology, 36, 4595-4603. Line, T., Jain, J., & Lyons, G. (2011). The role of ICTs in everyday mobile lives. Journal of Transport Geography, 19(6), 1490-1499. Ling, R. (2004). The mobile connection: the cell phone's impact on society. San Francisco: Morgan Kaufmann. Ling, R., & Yttri, B. (2002). Hyper-coordination via mobile phones in Norway. In J. Katz & M. Aakhus (Eds.), Perpetual contact: Mobile communication, private talk, public performance (pp. 139-169). Cambridge: Cambridge University Press. MacKenzie, D. A., & Wajcman, J. (1985). Social shaping of technologies: how the refrigerator got it's hum (Vol. 1). Milton Keynes: Open University Press.
83
MacKenzie, D. A., & Wajcman, J. (1999). The social shaping of technology: Open University Press. Madell, D., & Muncer, S. (2004). Back from the beach but hanging on the telephone? English adolescents' attitudes and experiences of mobile phones and the Internet. CyberPsychology & Behavior, 7, 359-367. Marshall, A. (2010). The improvement in business VoIP. Geraadpleegd op 26 maart 2012, op het World Wide Web: http://www.businessvoipnews.com/?p=261 Mercer, D. (2006). The telephone: the life story of a technology. Westport, Connecticut: Greenwood Press. Microsoft Corp. (2011). Microsoft verwelkomt officieel Skype. Geraadpleegd op 29 maart 2012, op het World Wide Web: http://www.microsoft.com/belux/nl/presspass/2011/skype.mspx Moore, G. A. (2002). Crossing the chasm : marketing and selling disruptive products to mainstream customers. New York: HarperCollins. Moran, T. P. (2010). Introduction to the history of communication: evolutions & revolutions. New York: Peter Lang Publishing. Neustaedter, C., & Greenberg, S. (2011). Intimacy in long-distance relationships over video chat. Calgary: University of Calgary. Nyström, A. (2007). Perceptions of convergence - The case of the Finnish telecom and media sectors. Paper gepresenteerd op The 18th European Regional ITS Conference. O'Hara, K., Black, A., & Lipson, M. (2006). Everyday practices with mobile video telephony. Paper gepresenteerd op Proceedings of the SIGCHI conference on Human Factors in computing systems. Oblinger, D. G., & Oblinger, J. L. (2005). Education the net generation beschikbaar op http://net.educause.edu/ir/library/pdf/pub7101.pdf Osterwalder, A., Ondrus, J., & Pigneur, Y. (2005). Skype's disruptive potential in the telecom market: a systematic comparison of business models. Palen, L., Salzman, M., & Youngs, E. (2000). Going wireless: behavior and practice of new mobile phone users. Paper gepresenteerd op ACM 2000 Conference on Computer Supported Cooperative Work, Philadelphia, PA. Palfrey, J., & Gasser, U. (2008). Born digital: understanding the first generation of digital natives. New York: Basic Books. Park, N. (2010). Adoption and use of computer-based voice over internet protocol phone service: toward and integrated model. Journal of communication, 60(1), 40-72. Paulussen, S., Courtois, C., Mechant, P., & Verdegem, P. (2010). Adolescents' new media literacy in Flanders (Belgium). Observatio (OBS*) Journal, 4(4), 361-374. Pedró, F. (2009). New millennium learners in higher education: evidence and policy implications. Paris: Centre for Educational Research and Innovation (CERI). Pervan, G. P., & Klass, D. J. (1992). The use and misuse of statistical methods in information systems research. In R. D. Galliers (Ed.), Information systems research: issues, methods and practical guidelines (pp. 208-229). Oxford: Blackwell.
84
Prensky, M. (2001). Digital natives, digital immigrants. On the horizon, 9(5), 1-6. Punie, Y. (2000). Domesticatie van informatie- en communicatietechnologie. Adoptie, gebruik en betekenis van media in het alledaagse leven: continue beperking of discontinue bevrijding?, Onuitgegeven doctoraatsverhandeling: Vrije Universiteit Brussel: Vakgroep Communicatiewetenschappen. Rainie, L. (2011). Internet phone calls: Pew Internet and American life project. Rainie, L. (2012). Tablet and e-book reader ownership nearly double over the holiday gift-giving period: Pew Internet & American Life Project. Rainie, L., & Zickuhr, K. (2010). Video calling and video chat: Pew Internet & American Life Project. Rao, B., Angelov, B., & Nov, O. (2006). Fusion of disruptive technologies: lessons from the skype case. European Management Journal, 24(2-3), 174-188. Roe, K., & Broos, A. (2005). Marginality in the information society: the socio-demographics of computer disquietude. Communications: The European Journal of Communication, 30(1), 9196. Rogers, E. M. (2003). Diffusion of innovations (Vol. 5). New York: Free press. Sale, S. (2011). Mobile VoIP: operators must re-evaluate their core portfolio: Analysys Mason. Sale, S., & Rebbeck, T. (2011). The future of voice: quantifying the impact of mobile VoIP. London: Analysys Mason. Sarkis, H. (2009, 2009). Disruptive innovations and technologies and their impact on the telecommunication industry: an exploratory study. Paper gepresenteerd op ASAC 2009. Schulze, S. (2003). Views on the combination of quantitative and qualitative research approaches. Progressio, 25(2), 8-20. Selwyn, N. (2009). The digital native - myth and reality. Aslib Proceedings, 61(4), 364-379. Shih, C.-F., & Venkatesh, A. (2004). Beyond adoption: development and application of a usediffusion model. Journal of marketing, 68(1), 59-72. Short, J., Williams, E., & Christie, B. (1976). The social psychology of telecommunications. London: Wiley. Silverstone, R., & Haddon, L. (1996). Design and the domestication of information and communication technologies: technical change and everyday life. In R. Mansell & R. Silverstone (Eds.), Communication by design : the politics of information and communication technologies (pp. 44-74). Oxford: Oxford University Press. Silverstone, R., Hirsch, E., & Morley, D. (1992). Information and communication technologies and the moral economy of the household. In R. Silverstone & E. Hirsch (Eds.), Consuming technologies. Media and information in domestic spaces (pp. 15-31). London en New York: Routledge. Skype. (2012). Skype. Geraadpleegd op 26 maart 2012, op het World Wide Web: www.skype.com Smith, A. (2010). Americans and their gadgets: Pew Internet & American Life Project.
85
Sørensen, K. H. (2006). Domestication: the enactment of technology. In T. Berker, M. Hartmann, Y. Punie & K. J. Ward (Eds.), Domestication of media and technology (pp. 40-61). Berkshire: Open University Press. Strauts, E. (2010). Prediction of cell phone versus landline use in the general social survey. Res publica - journal of undergraduate research, 15(1). Suidman, M. (2001). De goudmijn van Gutenberg. Uitgeven in een nieuw tijdperk. Zutphen: Plataan. Tang, J. C., & Isaacs, E. A. (1993). Why do users like video? Studies of multimedia-supported collaboration. Computer supported cooperative work: an internationale journal, 1(3), 163196. Tapio, A. (2005, 26-27 april). Future of telecommunication - Internet telephony operator Skype. Paper gepresenteerd op Seminar on Internetworking, Helsinki. Tapscott, D. (1998). Growing up digital: the rise of the net generation. New York: McGraw-Hill. Tapscott, D. (2009). Grown up digital: how the net generation is changing your world. New York: McGraw-Hill. Telecom.Paper. (2010). Wat betekent mobiele VoIP voor operators?: Telecom.Paper BV. Telecom.Paper. (2012a). Dutch Smartphone User - Q4 2011 Telecom.Paper. Telecom.Paper. (2012b). Dutch Tablet User 2011-Q4. TeleGeography. (2011). TeleGeography Report & Database. Geraadpleegd op 26 maart 2012, op het World Wide Web: http://www.telegeography.com/research-services/telegeography-reportdatabase/ Tobin, P. K. J., & Bidoli, M. (2006). Factors affecting the adoption of Voice over Internet Protocol (VoIP) and other converged IP services in South Africa. South African Journal of Business Management, 37(1), 31-40. Tong, S. T., Van Der Heiden, B., Langwell, L., & Walther, J. B. (2008). Too much of a good thing? The relationship between number of friends and interpersonal impressions on Facebook. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 531-549. United States, s., & exchange, c. (2011). Amendment no. 2 to form S-1 registration statement. Unuth, N. (n.d.). What is VoIP? Geraadpleegd op 2 mei 2012, op het World Wide Web: http://voip.about.com/od/voipbasics/a/whatisvoip.htm Valkenburg, P. (2004). Children's responses to the screen: a media psychological approach. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum. Van Cleemput, K. (2010). “I’ll See You on IM, Text, or Call You”: A Social Network Approach of Adolescents’ Use of Communication Media. Bulletin of science, technology & society, 30(2), 75. Van den Broeck, W., Pierson, J., & Pauwels, C. (2004, 2004). Does interactive television imply new uses? A Flemish case study. Paper gepresenteerd op EuroiTV'04. Proceedings of the Second European Conference on Interactive TV.
86
van Deursen, A., & van Dijk, J. (2010). Internet skills and the digital divide. New media & society, 13(6), 893-911. Van Dijk, J. (2005). The deepening divide: inequality in the information society. Londen: Sage Publications. Vandoninck, S., & Roe, K. (2008). The digital divide in Flanders: disappearance of persistence? Communications, 33(2), 247-255. Verstraeten, H. (2004). Communicatiewetenschap - Een inleiding tot het media-onderzoek. Gent: Academia Press. VoIP-Info.org. (2009). ITS telecom VoIP, PSTN and digital gateways. Geraadpleegd, 2 mei 2012, op het World Wide Web: http://www.voipinfo.org/wiki/view/ITS+Telecom+VoIP,+PSTN+and+Digital+Gateways Waardenburg, M., & Schuiten, S. M. (2009). De geschiedenis van de communicatie. Deventer: Kluwer. Walther, J. B., & Parks, M. R. (2002). Cues filtered out, cues filtered in: Computer-mediated communication and relationships. In M. L. Knapp & J. A. Daly (Eds.), Handbook of interpersonal communication (3 ed., pp. 529-563). Thousand Oaks, CA: Sage. Watanabe, C., Kondo, R., Ouchi, N., & Wei, H. (2004). A substitution orbit model of competitive innovations. Technological forecasting and social change, 71(4), 365-390. Waverman, L., Meschi, L., & Fuss, M. (2005). The impact of telecoms on economic growth in developing countries. Geraadpleegd op het World Wide Web: http://www.buzzinbees.com/docs/Leonard%20Waverman%20%20mobile%20penetration%20and%20GDP%20growth.pdf Wellman, B., & Haythornthwaite, C. (2002). The internet in everyday life. Oxford: Blackwell Publishers. White, T. H. (2003, 11 maart 2003). United States early radio history. Geraadpleegd op 6 maart 2012, op het World Wide Web: http://earlyradiohistory.us/index.html Williams, R., & Edge, D. (1996). The social shaping of technology. Research policy, 25(6), 865-899. Wilska, T.-A. (2003). Mobile phone use as part of young people's consumption styles. Journal of Consumer Policy, 26(4), 441-463. Witten, I. H., & Frank, E. (2005). Data mining: practical machine learning tools and techniques. San Francisco, CA: Morgan Kauffman Publishers.
87
88
Bijlage A: Vragenlijst survey Beste, Naar aanleiding van mijn studies ‘Nieuwe media en maatschappij’ aan Universiteit Gent voer ik voor mijn masterproef een onderzoek naar het gebruik van Skype en vaste en mobiele telefonie. Mag ik u vragen om de onderstaande vragenlijst zo volledig mogelijk in te vullen. Het invullen neemt zo’n 10 minuten in beslag. Het spreekt voor zich dat uw antwoorden strikt vertrouwelijk behandeld worden. Belangrijk: u dient deze vragenlijst enkel in te vullen indien u Skype gebruikt en tussen 15 en 25 jaar oud bent. Voor eventuele vragen of onduidelijkheden kan u steeds mailen naar
[email protected] Alvast hartelijk bedankt voor uw medewerking! Kaat Van der Veken Master Nieuwe media en maatschappij Vakgroep Communicatiewetenschappen Universiteit Gent Socio-demografische gegevens Wat is uw geslacht? * Man Vrouw Wat is uw geboortejaar? * ………………… Waar woont u? * België Europa Buiten Europa
89
Wat is uw hoogst behaalde diploma? * Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs (Hogeschool) Universitair onderwijs Post-universitair onderwijs Wat is uw beroep? * Student in het secundair onderwijs Student in het hoger onderwijs (hogeschool of universiteit) Arbeider Bediende Ambtenaar Zelfstandige Kaderlid Huisvrouw/-man Werkzoekend/werkloos Andere, nl. … Wat is uw burgerlijke staat? * Alleenstaand In een relatie Samenwonend Gehuwd Weduwe/weduwnaar Hoeveel kinderen heeft u? * Geen 1 2 3 4 of meer Wat is uw bruto beroepsinkomen per maand (geen studentenjob)? * Geen inkomen < €1000 €1000 - €1500 €1500 - €2500 €2500 - €3500
90
€3500 - €4500 > €4500 Geen antwoord Gebruikt u Skype? * Ja Nee De volgende vragen gaan over het gebruik van de vaste telefoon Opmerking: In de vragen wordt vaak het onderscheid gemaakt tussen het gebruik in 'binnenland' en 'buitenland' en tussen 'bellen zonder video' en videobellen'. Heeft u een vaste telefoonlijn? * Ja (ik woon op mezelf) Ja (ik woon bij mijn ouders) Nee Hoe vaak telefoneert u met de vaste telefoon naar binnenlandse nummers? Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak telefoneert u met de vaste telefoon naar het buitenland? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Welke stellingen zijn op uw tariefplan voor de vaste telefoon van toepassing? Ik betaal een bepaald tarief per minuut Ik bel gratis tussen bepaalde uren Ik bel gratis naar bepaalde nummers Ik heb een bepaald aantal gratis belminuten
91
Ik bel voordelig of gratis naar bepaalde landen De volgende vragen gaan over het gebruik van mobiele telefonie. Heeft u een mobiele telefoon? * Ja Nee Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon naar binnenlandse nummers? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon naar het buitenland? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon naar binnenlandse nummers? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon naar het buitenland? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks
92
Welke stellingen zijn op uw tariefplan voor de mobiele telefoon van toepassing? Ik betaal een bepaald tarief per minuut Ik bel gratis naar bepaalde nummers Ik heb een bepaald aantal gratis belminuten Ik bel voordelig of gratis naar bepaalde landen Ik sms onbeperkt gratis Ik sms beperkt gratis Ik betaal voor elke sms Wie betaalt uw gsm-rekening? * Ikzelf Ouders Werk Andere, nl. … De volgende vragen gaan over uw chatgedrag. Chat u? * Ja Nee Geef aan hoe vaak u via de verschillende kanalen chat. Dagelijks
Meermaals Wekelijks per week
Minder Minder Maandelijks dan dan maandelijks jaarlijks
Nooit
Skype Windows Live Messenger Facebook Chat Google Talk Chatsites Andere
De volgende vragen gaan over uw Skype-gebruik. Hoelang heeft u reeds een account op Skype? * Minder dan 6 maand 6 maand tot 1 jaar 1 tot 3 jaar Meer dan 3 jaar
93
Hoe vaak meldt u zich aan op Skype? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoeveel contactpersonen heeft u op Skype? * 1-5 5 - 15 15 - 30 30 + Belt of videobelt u nog via andere programma's? Hoe vaak? Dagelijks
Meermaals Wekelijks per week
Maandelijks
Minder dan Minder dan Nooit maandelijks jaarlijks
Windows Live Messenger Google Talk Viber Fring iCall VikingTalk Andere
De volgende vragen gaan over het gebruik van de gratis diensten van Skype. Hoe vaak chat u op Skype? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in eigen land? *
94
Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in het buitenland? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in eigen land? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in het buitenland? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks De volgende vragen gaan over het gebruik van de betalende diensten van Skype. Heeft u reeds gebruik gemaakt van betalende diensten van Skype? * Ja Nee
95
Hoe vaak belt u via Skype naar een vast of mobiel nummer? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Hoe vaak stuurt u een sms via Skype? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks In de volgende vragen wil een dieper inzicht verkregen worden in uw Skype-gebruik. Binnenland Duid per dienst aan met welke personen in eigen land u via deze Skype-diensten communiceert. Partner Familie Vrienden Kennissen Collega's Zakenrelaties Niemand Chatten Bellen (zonder video) Videogesprek Telefoneren naar vaste en mobiele nummers SMS
Buitenland Duid per dienst aan met welke personen in het buitenland u via deze Skype-diensten communiceert. Partner Familie Vrienden Kennissen Collega's Zakenrelaties Niemand Chatten Bellen (zonder video)
96
Videogesprek Telefoneren naar vaste en mobiele nummers SMS
Geef aan hoe vaak u met de volgende personen via Skype communiceert. Dagelijks
Meermaals Minder dan Minder dan Wekelijks Maandelijks per week maandelijks jaarlijks
Nooit
Partner Familie Vrienden Kennissen Collega's Zakenrelaties
Met welke van deze personen communiceert u ook via de vaste of mobiele telefoon? Partner Familie Vrienden Kennissen Collega's Zakenrelaties Niemand Geef aan wat de gemiddelde duur is van een gesprek. 2'
5'
15'
30'
1 uur of meer
N.v.t.
Via de vaste telefoon Via de mobiele telefoon Via Skype
97
De volgende reeks vragen gaat over het gebruik van Skype op verschillende toestellen. Gebruikt u Skype op de smartphone? * Ja Nee Op welke locatie(s) belt u via Skype op de smartphone (zonder video)? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is bij het voeren van een Skype gesprek zonder video. Indien u dit niet doet hoeft u deze vraag niet in te vullen. Ik blijf steeds op dezelfde plek Ik neem de smartphone mee tijdens het gesprek. naar andere plaatsen tijdens het gesprek. Op welke locatie(s) videobelt u via Skype op de smartphone? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet
98
Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is bij het voeren van een Skype videogesprek. Indien u dit niet doet hoeft u deze vraag niet in te vullen. Ik blijf steeds op dezelfde plek Ik neem de smartphone mee tijdens het gesprek. naar andere plaatsen tijdens het gesprek. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. (Duid "n.v.t." aan wanneer u niet videobelt in het openbaar) Wanneer ik via mijn smartphone een Skype videogesprek voer in het openbaar, dan ... Helemaal niet akkoord
Helemaal n.v.t. akkoord
Dan heb ik het moeilijk om de grenzen tussen publiek en privaat af te bakenen. Dan heb ik het gevoel dat de camera binnendringt in andermans ruimte. Dan wordt er te veel visuele info gegeven. Dan is het moeilijker om te liegen. Dan heb ik het gevoel de omstaanders te storen. Dan wordt het gesprek verstoord door achtergrondlawaai. Dan heb ik het gevoel dat de omstaanders het gesprek kunnen meevolgen. Ik heb geen problemen om een mobiel videogesprek in het openbaar te voeren. Gebruikt u Skype op de tablet? * Ja Nee Op welke locatie(s) belt u met Skype op de tablet (zonder video)? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel
99
In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is bij het voeren van een Skype gesprek zonder video. Indien u dit nooit doet hoeft u deze vraag niet in te vullen. Ik blijf steeds op dezelfde Ik neem de tablet mee naar plaats tijdens het gesprek. andere plaatsen tijdens het gesprek. Op welke locatie(s) videobelt u met Skype op de tablet? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is bij het voeren van een Skype videogesprek. Indien u dit niet doet hoeft u deze vraag niet in te vullen. Ik blijf steeds op dezelfde Ik neem de tablet mee naar plaats tijdens het gesprek. andere plaatsen tijdens het gesprek. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. (Duid "n.v.t." aan wanneer u niet videobelt in het openbaar) Wanneer ik via mijn tablet een Skype videogesprek voer in het openbaar, dan ... Helemaal niet akkoord Dan heb ik het moeilijk om de grenzen tussen publiek en privaat af te bakenen. Dan heb ik het gevoel dat de camera binnendringt in andermans ruimte.
100
Helemaal n.v.t. akkoord
Dan wordt er te veel visuele info gegeven. Dan is het moeilijker om te liegen. Dan heb ik het gevoel de omstaanders te storen. Dan wordt het gesprek verstoord door achtergrondlawaai. Dan heb ik het gevoel dat de omstaanders het gesprek kunnen meevolgen. Ik heb geen problemen om een mobiel videogesprek in het openbaar te voeren.
Gebruikt u Skype op de laptop? * Ja Nee Op welke locatie(s) belt u via Skype op de laptop (zonder video)? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet Op welke locatie(s) videobelt u met Skype op de laptop? Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Onderweg In een winkel
101
In een bar Overal wanneer het nodig is Ergens anders, nl. Ik doe dit niet Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is bij het voeren van een Skype gesprek. De laptop blijft steeds op Ik neem de laptop mee naar dezelfde plaats staan tijdens het andere plaatsen tijdens het gesprek. gesprek. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. (Duid "n.v.t." aan wanneer u niet videobelt in het openbaar) Wanneer ik via mijn laptop een Skype videogesprek voer in het openbaar, dan ... Helemaal niet akkoord Dan heb ik het moeilijk om de grenzen tussen publiek en privaat af te bakenen. Dan heb ik het gevoel dat de camera binnendringt in andermans ruimte. Dan wordt er te veel visuele info gegeven. Dan is het moeilijker om te liegen. Dan heb ik het gevoel de omstaanders te storen. Dan wordt het gesprek verstoord door achtergrondlawaai. Dan heb ik het gevoel dat de omstaanders het gesprek kunnen meevolgen. Ik heb geen problemen om een mobiel videogesprek in het openbaar te voeren. Gebruikt u Skype op de televisie? * Ja Nee Hoe vaak gebruikt u Skype op de televisie om een videogesprek te voeren? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks
102
Helemaal n.v.t. akkoord
Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Waar videobelt u via Skype op de televisie? In de woonkamer In de slaapkamer Ergens anders in huis Bij iemand anders thuis Ergens anders, nl. ….. Gebruikt u Skype via een Skype telefoon? * Ja Nee Hoe vaak belt u via een Skype telefoon? * Nooit Minder dan jaarlijks Minder dan maandelijks Maandelijks Wekelijks Meermaals per week Dagelijks Waar belt u via de Skype telefoon? Thuis Op het werk Bij iemand anders thuis Ergens anders, nl. …….. Gebruikt u Skype op de vaste computer? * Ja Nee Waar belt u via Skype op de vaste computer (zonder video)? Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Op andere publieke plaatsen Andere, nl. …………. Ik doe dit niet
103
Waar videobelt u via Skype op de vaste computer? Thuis Bij iemand anders thuis Op school Op het werk Op andere publieke plaatsen Andere, nl. ………………. Ik doe dit niet De volgende vragen gaan over de deelnemers aan het gesprek. Voert u soms een Skype gesprek waaraan meerdere mensen deelnemen (samen aan één computer of ander toestel). * Ja Nee Geef telkens aan welke stelling het meest bij u van toepassing is wanneer u een Skype gesprek met meerdere personen (samen aan één computer of ander toestel) voert. Er wordt vooraf afgesproken Andere mensen nemen om samen te bellen. spontaan deel aan het gesprek. Dit gebeurt vooral met Dit gebeurt vooral met contactpersonen die dichtbij contactpersonen die veraf wonen. wonen. Welke personen nemen deel aan zo'n gesprek? Partner Familie Vrienden Kennissen Collega's Andere, nl. De volgende vragen gaan over hoe een Skype gesprek verloopt. Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is wanneer u chat op Skype. Indien u niet chat via Skype hoeft u deze vraag niet in te vullen. Het gesprek start spontaan. Het gesprek wordt vooraf afgesproken. Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is wanneer u belt op Skype (zonder video). Indien u niet belt zonder video via Skype hoeft u deze vraag niet in te vullen. Het gesprek start spontaan. Het gesprek wordt vooraf afgesproken. Er wordt de hele tijd gepraat. De conversatie komt soms op de tweede plaats.
104
Ik ben gefocust op het gesprek. Ik heb niet het gevoel de levenssfeer te delen met de andere.
Ik ben soms ook met iets anders bezig. Ik heb het gevoel de levenssfeer te delen met de andere.
Geef aan welke stelling het meest bij u van toepassing is wanneer u videobelt op Skype. Indien u niet videobelt via Skype hoeft u deze vraag niet in te vullen. Het gesprek start spontaan. Het gesprek wordt vooraf afgesproken. Er wordt de hele tijd gepraat. De conversatie komt soms op de tweede plaats. Ik ben gefocust op het gesprek. Ik ben soms ook met iets anders bezig. Ik heb niet het gevoel de Ik heb het gevoel de levenssfeer te delen met de levenssfeer te delen met de andere. andere. Geef aan welke stellingen bij u van toepassing zijn. Ik ga op Skype wanneer ik afgesproken heb om een gesprek te voeren. Ik ga op Skype wanneer ik iemand nodig heb. Ik ben vaak online op Skype. Om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen? Helemaal niet akkoord Wanneer ik een Skype gesprek (zonder video) voer heb ik liever dat er niemand meekijkt of luistert.
Helemaal akkoord
Wanneer ik een Skype videogesprek voer heb ik liever dat er niemand meekijkt of luistert. Ik heb er geen probleem mee Skype gesprekken te voeren wanneer er iemand in de buurt is. Ik heb de mogelijkheid om alleen te zijn wanneer ik een Skype gesprek voer. Wanneer ik niet alleen kan zijn als ik een Skype gesprek voer, gebruik ik liever een ander communicatiemiddel.
Geef aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen. Helemaal niet akkoord Ik ga een Skype gesprek voeren omdat het goedkoper is.
Helemaal akkoord
105
Ik gebruik Skype omdat familie/vrienden/... het gebruiken. Ik gebruik Skype omdat mijn contactpersoon in het buitenland is. Ik gebruik Skype omdat 'video' voor mij een meerwaarde geeft. Voor een korte boodschap zal ik geen Skype gebruiken. Voor een dringende boodschap zal ik geen Skype gebruiken. Ik vind het leuker om een Skype gesprek te voeren dan gewoon te telefoneren. Ik bel liever via de vaste of mobiele telefoon omwille van de betere kwaliteit. Skype gesprekken zijn voor mij een vervanging van chatgesprekken. Skype gesprekken zijn voor mij een vervanging van sms'jes. Skype gesprekken zijn voor mij een vervanging van mobiele telefoon gesprekken. Skype gesprekken zijn voor mij een vervanging van vaste telefoon gesprekken.
Geef aan in welke mate u akkoord gaat met de volgende stellingen rond het voeren van een videogesprek. Indien u geen videogesprekken voert via Skype hoeft u deze vraag niet in te vullen. Helemaal niet Helemaal akkoord akkoord Ik ga een videogesprek voeren wanneer het om een complex onderwerp gaat. Een videogesprek geeft meer emotionele verbondenheid met de contactpersoon. Een videogesprek geeft mij een gevoel van nabijheid met de contactpersoon. Ik voer een videogesprek wanneer ik iets wil tonen.
106
Ten slotte Bent u bereid om mee te werken aan het verdere onderzoek en wilt u kans maken op een van de Fnac-waardebonnen t.w.v. €10, laat dan hier je e-mailadres achter. ……………………………………………………… Bedankt voor het invullen van deze enquête. U heeft er mij enorm mee geholpen!
107
108
Bijlage B: Analyses survey B.1
Gebruiksfrequentie
Zie tabel 7, p. 50. Tabel 11: Vergelijken frequentie (video)bellen binnen- en buitenland (gepaarde t-toets)
Significantie
Gepaarde t-toets Paar 1 Bellen binnenland
3,21
Bellen buitenland
2,60
Paar 2 Videobellen binnenland
3,50 0,000**
Videobellen buitenland
B.2
0,000**
2,75
Paar 3 Totaal bellen
3,63
Totaal videobellen
3,99
0,006**
Gespreksduur Tabel 12: Gespreksduur via verschillende kanalen (frequentietabel en gepaarde t-toets)
2'
5'
15'
30'
1 uur of meer
n.v.t.
Vaste telefoon
11,60% 29,60% 21,30% 13,90%
5,60% 18,10%
Mobiele telefoon
32,90% 44,90% 16,20%
0,90%
1,90%
2,30% 14,40% 30,60% 49,50%
1,90%
Skype
1,40%
3,20%
Gepaarde t-toets 0,000**
109
B.3
Contactpersonen Tabel 13: Frequentie Skype met bepaalde contactpersonen
Meermaals Minder dan Dagelijks Wekelijks Maandelijks per week maandelijks
Minder dan jaarlijks
Nooit
Partner
8,20%
15,40%
4,30%
7,70%
10,10%
3,40%
51,00%
Familie
1,40%
7,10%
12,90%
20,00%
13,30%
11,90%
33,30%
Vrienden
6,10%
14,10%
16,90%
24,90%
21,10%
8,50%
8,50%
Kennissen
1,50%
4,40%
6,90%
12,80%
8,40%
6,40%
59,60%
Collega's
1,00%
3,60%
2,60%
2,60%
3,60%
1,00%
85,70%
Zakenrelaties
0,00%
1,00%
1,00%
2,60%
2,00%
3,10%
90,30%
Tabel 14: Aantal contactpersonen en bestaansduur account
Hoeveel contactpersonen heeft u op Skype? 1 tot 5
5 tot 15
15 tot 30
30+
27,40%
35,30%
25,10%
12,10%
Hoelang heeft u reeds een account op Skype? Minder dan 6 maand
6 maand tot 1 jaar
1 tot 3 jaar
Meer dan 3 jaar
13,90%
15,30%
50,90%
19,90%
Tabel 15: Relatie aantal contactpersonen en Skypefrequentie (ANOVA) Totaalfrequentie_Skype Sum of Squares Between Groups
Df
Mean Square
F
683.917
3
227.972
Within Groups
2807.614
209
13.434
Total
3491.531
212
Sig.
16.970
.000
Multiple Comparisons Totaalfrequentie_Skype Scheffe (I) Hoeveel
(J) Hoeveel
contactpersonen
contactpersonen
heeft u op Skype?
heeft u op Skype?
1-5
110
5-15
95% Confidence Interval
Mean Difference (I-
Std.
J)
Error *
-2.76985
.63596
Sig. .000
Lower
Upper
Bound
Bound
-4.5622
-.9775
5-15
15-30
30+
*
.69026
.000
-5.9862
-2.0954
*
.88737
.000
-7.7686
-2.7667
1-5
*
2.76985
.63596
.000
.9775
4.5622
15-30
-1.27096
.65232
.287
-3.1095
.5676
*
.85819
.040
-4.9165
-.0791
15-30
-4.04080
30+
-5.26766
30+
-2.49781
1-5
4.04080
*
.69026
.000
2.0954
5.9862
5-15
1.27096
.65232
.287
-.5676
3.1095
30+
-1.22685
.89917
.602
-3.7611
1.3074
*
.88737
.000
2.7667
7.7686
1-5
5.26766
5-15
2.49781
*
.85819
.040
.0791
4.9165
15-30
1.22685
.89917
.602
-1.3074
3.7611
*. The mean difference is significant at the 0.05 level.
B.4
Betalende Skypediensten Tabel 16: Frequentie betalende Skypediensten Dagelijks
Meermaals per week
Bellen naar een vast of mobiel nummer
0,00%
4,80%
4,80%
Sms'en
0,00%
0,00%
9,50%
Minder dan maandelijks
Minder dan jaarlijks
Nooit
19,00%
38,10%
28,60%
4,80%
0,00%
4,80%
9,50%
76,20%
Wekelijks Maandelijks
Enkel van de Skypegebruikers die gebruik maken van de betalende diensten (9,7%=21 respondenten)
B.5
Toestellen
Zie tabel 8, p. 51.
B.6
Locatie Tabel 17: Locatie bellen en videobellen op verschillende toestellen Vaste computer Laptop Smartphone Bellen
Tablet
Videobellen
Bellen
Videobellen
Bellen
Videobellen
Bellen
Videobellen
Thuis
82,1%
85,1%
80,5%
91,0%
70,0%
50,0%
55,6%
77,8%
Bij iemand anders thuis
13,4%
13,4%
24,0%
24,5%
40,0%
16,7%
11,1%
22,2%
Op school
1,5%
0,0%
10,5%
5,0%
20,0%
6,7%
11,1%
11,1%
Op het werk
1,5%
1,5%
5,0%
3,5%
16,7%
6,7%
22,2%
22,2%
Onderweg
0,0%
0,0%
1,5%
0,5%
36,7%
20,0%
11,1%
11,1%
In een winkel
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
In een bar
0,0%
0,0%
11,5%
1,0%
3,3%
3,3%
0,0%
0,0%
Overal wanneer het
0,0%
0,0%
5,5%
3,0%
26,7%
16,7%
11,1%
22,2%
111
nodig is
Tabel 18: Context Skype op verschillende toestellen
Smartphone
Tablet
SD Mobiliteit tijdens telefoongesprek Skype Mobiliteit tijdens videogesprek Skype
Laptop SD
SD
2,72 1,51 Gemiddeld
2,00 1,41 Eerder niet mobiel
2,07 1,31 Eerder niet mobiel
2,32 1,46 Eerder niet mobiel
2,33 1,41 Eerder niet mobiel
2,07 1,31 Eerder niet mobiel
Wanneer ik een videogesprek voer in het openbaar …
112
dan heb ik het moeilijk om de grenzen tussen publiek en privaat af te bakenen.
2,71 1,40 Neutraal
2,50 1,76 Eerder niet akkoord
2,73 1,35 Neutraal
dan heb ik het gevoel dat de camera binnendringt in andermans ruimte.
2,60 1,06 Neutraal
2,40 1,82 Eerder niet akkoord
2,50 1,30 Eerder niet akkoord
dan wordt er te veel visuele info gegeven.
2,71 0,91 Neutraal
2,80 1,92 Neutraal
2,44 1,31 Eerder niet akkoord
dan is het moeilijker om te liegen.
3,46 1,05 Eerder akkoord
2,80 1,64 Neutraal
2,70 1,36 Neutraal
dan heb ik het gevoel de omstaanders te storen.
3,50 1,09 Eerder akkoord
3,00 2,00 Neutraal
3,22 1,37 Neutraal
dan wordt het gesprek verstoord door achtergrondlawaai.
3,40 0,63 Neutraal
3,20 1,92 Neutraal
3,21 1,25 Neutraal
dan heb ik het gevoel dat de omstaanders het gesprek kunnen meevolgen.
3,54 1,05 Eerder akkoord
3,40 1,95 Neutraal
3,85 1,26 Eerder akkoord
Ik heb geen problemen om een mobiel videogesprek in het openbaar te voeren.
2,75 1,215 Neutraal
1,60 1,140 Eerder niet akkoord
2,50 1,381 Eerder niet akkoord
Tabel 19: Locatie Skype binnenshuis
SD Wanneer ik een Skypegesprek (zonder video) voer heb ik het liever dat er niemand meekijkt of luistert.
3,81 1,142 Eerder akkoord
Wanneer ik een Skype videogesprek voer heb ik liever dat er niemand meekijkt of luistert.
4,01 1,093 Eerder akkoord
Ik heb er geen probleem mee Skypegesprekken te voeren wanneer er iemand in de buurt is.
2,52
Ik heb de mogelijkheid om alleen te zijn wanneer ik een Skypegesprek voer.
4,33 0,952 Eerder akkoord
Wanneer ik niet alleen kan zijn als ik een Skypegesprek voer, gebruik ik liever een ander communicatiemiddel.
B.7
1,720 Neutraal
3,19
1,279 Neutraal
Gebruikspatronen Tabel 20: Gesprekspatronen
SD Ik ga op Skype wanneer ik afgesproken heb om een gesprek te voeren.
0,72
Ik ga op Skype wanneer ik iemand nodig heb. Ik ben vaak online op Skype. Om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken. CHAT
0,43
Start gesprek (spontaan afgesproken)
2,54 1,356 Vaak spontaan
0,451 71,80% 0,496 42,60%
0,47
0,5 46,80%
GESPREK (zonder video) Start gesprek (spontaan afgesproken)
2,93 1,415 Gemiddeld
Conversatie centraal of niet
2,32 1,077 Vaak centraal
Gefocust of met andere dingen bezig
2,87 1,17 Gemiddeld
Delen levenssfeer
3,08 1,048 Gemiddeld
VIDEOGESPREK
113
Start gesprek (spontaan afgesproken)
3,16 1,432 Gemiddeld
Conversatie centraal of niet
2,25 1,07 Vaak centraal
Gefocust of met andere dingen bezig Delen levenssfeer
2,62 1,227 Vaak gefocust gemiddeld 3,39 1,085 Gemiddeld
Tabel 21: Vergelijken gesprekspatronen tussen chat, bellen en videobellen (gepaarde t-toets)
Significantie
Gepaarde t-toets Paar 1 Spontaniteit chatgesprek
2,52
Spontaniteit gesprek zonder video
2,88
Paar 2 Spontaniteit chatgesprek Spontaniteit videogesprek
0,000**
2,55 3,04
0,000**
Paar 3 Spontaniteit gesprek zonder video Spontaniteit videogesprek
2,98
0,322
3,06
Paar 4 Conversatie centraal of niet- gesprek zonder video
2,29
Conversatie centraal of niet - videogesprek
2,24
0,480
Paar 5 Gefocust of met andere dingen bezig - gesprek zonder video
2,87
Gefocust of met andere dingen bezig – videogesprek
2,54
0,001**
Paar 6 Delen levenssfeer gesprek zonder video Delen levenssfeer – videogesprek
114
3,07 0,000** 3,38
Tabel 22: Relatie online – spontaan (t-test)
T-test
Ik ben vaak online op Skype. Om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken.
Spontaniteit van het Nee Skypegesprek (spontaan – afgesproken) Ja
B.8
SD 3,5789
1,3163
2,5743
1,0232
Significantie
0,000**
Motivaties Tabel 23: Motivaties
SD Ik ga een Skypegesprek voeren omdat het goedkoper is.
4,31 1,067 Helemaal akkoord
Ik gebruik Skype omdat familie/vrienden/… het gebruiken.
3,66 1,138 Eerder akkoord
Ik gebruik Skype omdat mijn contactpersoon in het buitenland is.
3,81 1,352 Eerder akkoord
Ik gebruik Skype omdat 'video' voor mij een meerwaarde geeft.
3,59 1,335 Eerder akkoord
Voor een korte boodschap zal ik geen Skype gebruiken.
3,66 1,287 Eerder akkoord
Voor een dringende boodschap zal ik geen Skype gebruiken.
3,89 1,216 Eerder akkoord
Ik vind het leuker om een Skypegesprek te voeren dan gewoon te telefoneren.
3,65 1,219 Eerder akkoord
Ik bel liever via de vaste of mobiele telefoon omwille van de betere kwaliteit.
2,46 1,100 Eerder niet akkoord
Ik ga een videogesprek voeren wanneer het om een complex onderwerp gaat.
2,85
1,212 Neutraal
Een videogesprek geeft meer emotionele verbondenheid met de contactpersoon.
3,78 1,045 Eerder akkoord
Een videogesprek geeft mij een gevoel van nabijheid met de contactpersoon.
3,97 0,966 Eerder akkoord
115
Ik voer een videogesprek wanneer ik iets wil tonen.
B.9
3,90 1,037 Eerder akkoord
Substitutie Tabel 24: Substitutie
SD
B.10
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van chatgesprekken.
2,88 1,263 Neutraal
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van sms'jes.
1,88 1,043 Eerder niet akkoord
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van mobiele telefoongesprekken.
3,03 1,347 Neutraal
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van vaste telefoongesprekken.
3,18 1,327 Neutraal
Frequenties
SD
Tabel 25: Frequentie verschillende toepassingen Meermaals Minder dan Dagelijks Wekelijks Maandelijks per week maandelijks
Minder dan jaarlijks
Nooit
Aanmelden
5,14
1,594
27,8%
19,4%
17,1%
16,7%
13,9%
4,2%
0,9%
Chatten
4,27
1,787
13,4%
14,8%
17,6%
18,5%
20,4%
6,0%
9,3%
Bellen binnenland
3,21
1,815
2,8%
11,1%
12,0%
18,5%
17,6%
10,2%
27,8%
Bellen buitenland
2,60
1,584
2,8%
3,2%
5,6%
14,4%
22,7%
16,7%
34,7%
Videobellen binnenland
3,50
1,605
1,4%
13,0%
12,5%
22,2%
24,5%
11,6%
14,8%
Videobellen buitenland
2,75
1,466
1,9%
3,2%
5,6%
18,5%
24,1%
22,2%
24,5%
B.11
Steekproef
Zie tabel 4, p. 44.
116
Bijlage C: K-means clustering Initial Cluster Centers Cluster 1
2
3
4
Hoe vaak telefoneert u met de vaste telefoon?
1.00
4.00
7.00
1.00
Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon?
6.00
1.00
7.00
6.00
Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon?
7.00
1.00
7.00
6.00
Hoe vaak chat u in het algemeen?
1.00
6.00
7.00
7.00
1.00
5.00
7.00
7.00
1.00
2.00
1.00
7.00
5.00
1.00
7.00
6.00
1.00
2.00
1.00
3.00
5.00
2.00
7.00
1.00
Hoe vaak chat u op Skype? Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in eigen land? Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in het buitenland? Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in eigen land? Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in het buitenland?
117
Iteration History
a
Change in Cluster Centers Iteration
1
2
3
4
1
5.804
6.487
5.549
5.245
2
.455
.620
.581
.587
3
.405
.232
.152
.181
4
.361
.232
.248
.144
5
.252
.156
.364
.118
6
.156
.089
.275
.159
7
.207
.102
.171
.123
8
.349
.151
.184
.137
9
.187
.072
.230
.120
10
.282
.103
.193
.174
a. Iterations stopped because the maximum number of iterations was performed. Iterations failed to converge. The maximum absolute coordinate change for any center is .208. The current iteration is 10. The minimum distance between initial centers is 10.724. Final Cluster Centers Cluster 1
3
4
2.56
4.25
4.74
2.96
Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon?
4.97
5.34
5.63
5.61
Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon?
6.75
6.53
6.87
6.51
Hoe vaak chat u in het algemeen?
2.25
6.39
6.39
6.76
3.38
3.17
5.52
5.69
2.75
2.16
3.59
5.08
Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in het buitenland?
2.13
1.74
4.54
2.65
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in eigen land?
3.16
3.02
3.35
4.76
2.53
2.25
4.37
2.31
Hoe vaak chat u op Skype? Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in eigen land?
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in het buitenland?
118
2
ANOVA Cluster
Error
Mean Square
df
Mean Square
Df
F
Sig.
Hoe vaak telefoneert u met de vaste telefoon?
47.331
3
2.921
212
16.204
.000
Hoe vaak telefoneert u met uw mobiele telefoon?
3.647
3
1.109
212
3.287
.022
Hoe vaak smst u met uw mobiele telefoon?
1.576
3
1.036
212
1.521
.210
164.860
3
.817
212
201.729
.000
101.675
3
1.801
212
56.448
.000
94.527
3
2.003
212
47.194
.000
82.229
3
1.382
212
59.483
.000
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in eigen land?
34.109
3
2.131
212
16.009
.000
Hoe vaak voert u een videogesprek op Skype met mensen in het buitenland?
51.446
3
1.451
212
35.451
.000
Hoe vaak chat u in het algemeen? Hoe vaak chat u op Skype? Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in eigen land? Hoe vaak belt u op Skype (zonder video) met mensen in het buitenland?
The F tests should be used only for descriptive purposes because the clusters have been chosen to maximize the differences among cases in different clusters. The observed significance levels are not corrected for this and thus cannot be interpreted as tests of the hypothesis that the cluster means are equal.
Number of Cases in each Cluster Cluster
Valid Missing
1
32.000
2
89.000
3
46.000
4
49.000 216.000 .000
119
120
Bijlage D: Vergelijking clusters
121
Tabel 26: Vergelijking clusters
Cluster
Grootte Geslacht
2
Offline communicator
Occasionele Skyper
3 Internationale communicator
4
Significantie
Binnenlandse beller
** = p < 0,01 * = p < 0,05
32 (14,8%)
89 (41,2%)
46 (21,3%)
49 (22,7%)
M 28,1% V 71,9%
M 21,3% V 78,7%
M 32,6% V 67,4%
M 59,2% V 40,8%
**
54,80%
88,60%
89,10%
69,30%
**
Belfrequentie vaste telefoon binnenland
Maandelijks 3,78
Wekelijks 4,66
Wekelijks 5,2
Maandelijks 3,82
**
Belfrequentie vaste telefoon buitenland
Nooit 1,50
Nooit 1,56
Minder dan jaarlijks 2,2
Nooit 1,47
**
Belfrequentie mobiele telefoon binnenland
Wekelijks 4,97
Wekelijks 5,39
Meermaals per week 5,63
Meermaals per week 5,61
*
Belfrequentie mobiele telefoon buitenland
Minder dan jaarlijks 1,72
Minder dan jaarlijks 1,75
Minder dan jaarlijks 1,84
**
Smsfrequentie binnenland
Dagelijks 6,75
Dagelijks 6,63
Smsfrequentie buitenland
Minder dan maandelijks 2,84
Minder dan maandelijks 2,61
Maandelijks 3,48
Minder dan maandelijks 2,53
**
Maandelijks wekelijks 4,56
Maandelijks 4,17
Meermaals per week 6,17
Meermaals per week 6,33
**
5 tot 15 2,09
5 tot 15 1,81
15 tot 30 2,59
15 tot 30 2,69
**
9,40%
3,40%
19,60%
12,20%
*
Vaste telefoon bezit
Frequentie van aanmelden op Skype Aantal contactpersonen op Skype Betalende diensten
122
1
Minder dan maandelijks 2,39 Dagelijks 6,87
Dagelijks 6,51
Niet sign.
Skype op de smartphone
12,50%
7,90%
13%
26,50%
*
Ik ga op Skype wanneer ik afgesproken heb om een gesprek te voeren.
87,50%
80,90%
60,90%
55,10%
**
Ik ben vaak online op Skype. Om bereikbaar te zijn en anderen te bereiken.
31,30%
22,50%
76,10%
73,50%
**
Ik ga een Skypegesprek voeren omdat het goedkoper is.
Helemaal akkoord 4,74
Eerder akkoord 4,07
Eerder - helemaal akkoord 4,45
Eerder akkoord 4,33
*
Ik gebruik Skype omdat mijn contactpersoon in het buitenland is.
Eerder akkoord 3,74
Eerder akkoord 3,76
Helemaal akkoord 4,61
Neutraal 3,2
**
Voor een korte boodschap zal ik geen Skype gebruiken.
Eerder akkoord 3,94
Eerder akkoord 4
Neutraal 3,2
Neutraal 3,3
**
Ik vind het leuker om een Skypegesprek te voeren dan gewoon te telefoneren.
Eerder akkoord 3,94
Neutraal 3,24
Eerder akkoord 3,7
Eerder akkoord 4,15
**
Ik bel liever via de vaste of mobiele telefoon omwille van de betere kwaliteit.
Eerder niet akkoord 2,39
Neutraal 2,77
Eerder niet akkoord 2,32
Eerder niet akkoord 2,08
**
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van chatgesprekken.
Eerder niet akkoord 2,43
Neutraal 2,7
Neutraal 2,95
Neutraal - eerder akkoord 3,42
**
Eerder akkoord 3,58
Eerder niet akkoord neutraal 2,54
Neutraal - eerder akkoord 3,48
Neutraal 3,13
**
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van mobiele telefoongesprekken.
123
Skypegesprekken zijn voor mij een vervanging van vaste telefoongesprekken. Start gesprek (spontaan afgesproken) Conversatie centraal of niet Gefocust of met andere dingen bezig Delen levenssfeer
124
Neutraal - eerder akkoord 3,55
Neutraal 2,74
Neutraal - eerder akkoord 3,55
Neutraal 3,4
**
Vaak afgesproken 3,50
Vaak afgesproken 3,50
Vaak spontaan 2,65
Vaak spontaan 2,57
**
Vaak centraal 2,25
Vaak centraal 2,42
Vaak centraal 2,17
Gemiddeld 2,79
*
Vaak gefocust 2,47
Gemiddeld 2,78
Gemiddeld 2,67
Vaak met iets anders bezig 3,39
**
Vaak 3,87
Soms 3,13
Soms - vaak 3,46
Soms 3,29
**
Bijlage E: Controle k-means
125
Tabel 27: Manuele labelling 1
Respondent nr. 3 30 50 53 61 64 72 86 87 88 94 98 106 110 122 129 133 135 146 159 177 178 179 184 215 225 229 234 242 245 276 283
126
Frequentie bellen met vaste telefoon 3.0 4.0 4.0 1.0 4.0 1.0 1.0 5.0 1.0 1.0 5.0 5.0 4.0 4.0 3.0 4.0 1.0 5.0 4.0 1.0 1.0 5.0 5.0 5.0 4.0 4.0 5.0 5.0 6.0 4.0 5.0 5.0
Frequentie bellen met mobiele telefoon 5.0 6.0 5.0 6.0 4.0 4.0 4.0 7.0 7.0 7.0 6.0 7.0 6.0 6.0 6.0 5.0 5.0 5.0 6.0 6.0 6.0 5.0 5.0 6.0 6.0 7.0 5.0 5.0 6.0 6.0 3.0 4.0
Frequentie sms’en met mobiele telefoon 6.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 6.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 6.0 7.0 7.0 7.0 6.0 7.0 7.0 1.0 7.0 7.0 7.0 7.0 5.0 7.0
Totale frequentie chatten
Frequentie chatten met Skype
4.0 1.0 1.0 1.0 5.0 1.0 5.0 2.0 1.0 1.0 4.0 3.0 1.0 1.0 1.0 1.0 7.0 7.0 7.0 1.0 7.0 1.0 3.0 2.0 1.0 1.0 1.0 3.0 1.0 1.0 1.0 1.0
4.0 7.0 3.0 5.0 3.0 7.0 3.0 6.0 4.0 3.0 2.0 2.0 5.0 4.0 1.0 6.0 6.0 1.0 4.0 4.0 3.0 3.0 5.0 2.0 3.0 7.0 2.0 2.0 5.0 7.0 2.0 7.0
Frequentie bellen met Skype binnenland 4.0 3.0 3.0 3.0 1.0 5.0 3.0 6.0 4.0 3.0 2.0 2.0 4.0 4.0 7.0 6.0 1.0 5.0 1.0 4.0 4.0 2.0 2.0 1.0 3.0 7.0 1.0 1.0 1.0 6.0 1.0 2.0
Frequentie bellen met Skype buitenland 4.0 1.0 2.0 4.0 1.0 4.0 3.0 4.0 4.0 2.0 1.0 2.0 1.0 1.0 3.0 4.0 1.0 1.0 1.0 4.0 4.0 2.0 4.0 1.0 3.0 1.0 2.0 2.0 1.0 3.0 1.0 7.0
Frequentie Videobellen met Skype binnenland 3.0 1.0 3.0 5.0 3.0 5.0 3.0 5.0 1.0 3.0 2.0 2.0 6.0 4.0 5.0 3.0 6.0 4.0 4.0 4.0 4.0 2.0 2.0 1.0 3.0 7.0 1.0 2.0 5.0 6.0 1.0 2.0
Frequentie videobellen met Skype buitenland 2.0 1.0 3.0 4.0 1.0 3.0 3.0 4.0 4.0 2.0 1.0 2.0 2.0 1.0 3.0 3.0 1.0 1.0 1.0 4.0 3.0 2.0 3.0 2.0 2.0 1.0 2.0 2.0 4.0 2.0 1.0 7.0
Label 1 4 2 3 1 4 1 3 3 2 2 2 4 4 4 3 4 4 2 3 2 2 3 2 2 4 2 1 3 4 1 3
Tabel 28: Controle k-means a.d.h.v. manuele labelling
Respondent nr 3 30 50 53 61 64 72 86 87 88 94 98 106 110 122 129 133 135 146 159 177 178 179 184 215 225 229 234 242 245 276 283 Juistheid
Manuele labelling
Labelling k-means
1 4 2 4 1 4 1 3 3 2 2 2 4 4 4 3 4 4 2 3 2 2 3 2 2 4 2 1 3 4 1 3
1 2 2 4 1 4 1 3 3 2 2 2 4 2 4 4 1 1 1 4 1 2 3 2 2 4 2 2 2 4 2 3 65,625 %
127
Tabel 29: Manuele labelling 2
Respondent nr. 6 18 31 49 66 76 78 82 92 95 104 111 116 128 132 147 150 151 157 162 168 186 187 196 202 210 219 226 233 243 251 259
128
Frequentie bellen met vaste telefoon 6.0 1.0 3.0 5.0 5.0 1.0 4.0 3.0 5.0 6.0 6.0 5.0 4.0 4.0 4.0 6.0 5.0 4.0 5.0 1.0 4.0 1.0 1.0 4.0 4.0 5.0 6.0 1.0 7.0 3.0 6.0 5.0
Frequentie bellen met mobiele telefoon 7.0 7.0 6.0 6.0 5.0 7.0 5.0 3.0 7.0 6.0 6.0 5.0 5.0 5.0 5.0 6.0 5.0 5.0 4.0 7.0 2.0 7.0 5.0 5.0 5.0 4.0 4.0 5.0 6.0 5.0 7.0 4.0
Frequentie sms’en met mobiele telefoon 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 6.0 6.0 7.0 7.0 7.0 3.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 5.0
Totale frequentie chatten
Frequentie chatten met Skype
7.0 7.0 6.0 6.0 6.0 5.0 6.0 7.0 6.0 7.0 6.0 7.0 6.0 7.0 6.0 6.0 7.0 7.0 6.0 6.0 5.0 7.0 1.0 4.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 7.0 6.0
6.0 5.0 3.0 6.0 7.0 4.0 4.0 4.0 4.0 7.0 6.0 4.0 4.0 3.0 3.0 6.0 5.0 5.0 5.0 1.0 5.0 5.0 4.0 5.0 4.0 4.0 7.0 6.0 3.0 7.0 6.0 5.0
Frequentie bellen met Skype binnenland 1.0 4.0 1.0 6.0 4.0 3.0 1.0 3.0 1.0 6.0 6.0 3.0 3.0 4.0 4.0 4.0 1.0 4.0 4.0 4.0 1.0 2.0 2.0 5.0 4.0 4.0 1.0 6.0 2.0 6.0 5.0 3.0
Frequentie bellen met Skype buitenland 1.0 5.0 1.0 3.0 1.0 3.0 1.0 1.0 3.0 4.0 1.0 4.0 1.0 2.0 2.0 4.0 1.0 4.0 4.0 1.0 4.0 2.0 2.0 1.0 1.0 3.0 6.0 1.0 3.0 3.0 4.0 2.0
Frequentie Videobellen met Skype binnenland 1.0 5.0 3.0 5.0 6.0 4.0 3.0 4.0 4.0 4.0 6.0 3.0 4.0 3.0 4.0 4.0 6.0 4.0 4.0 3.0 1.0 5.0 3.0 3.0 4.0 2.0 1.0 1.0 1.0 4.0 4.0 3.0
Frequentie videobellen met Skype buitenland 6.0 5.0 3.0 3.0 1.0 4.0 4.0 1.0 3.0 4.0 1.0 4.0 2.0 3.0 2.0 4.0 1.0 4.0 4.0 1.0 4.0 2.0 3.0 1.0 4.0 2.0 6.0 1.0 3.0 2.0 4.0 1.0
Label 3 3 2 4 4 3 3 3 3 3 4 3 4 3 2 3 4 3 3 2 3 2 1 4 3 2 3 4 2 4 3 4
Tabel 30: Controle k-means a.d.h.v. manuele labelling en cross validation
Respondent nr. 6 18 31 49 66 76 78 82 92 95 104 111 116 128 132 147 150 151 157 162 168 186 187 196 202 210 219 226 233 243 251 259 Juistheid
Manuele labelling
Labelling k-means
Labelling cross validation model
3 3 2 4 4 3 3 3 3 3 4 3 4 3 2 3 4 3 3 2 3 2 1 4 3 2 3 4 2 4 3 4
3 4 2 4 4 1 2 2 2 3 4 3 2 2 2 3 2 3 3 2 3 4 1 1 2 2 3 4 2 4 3 2
3 3 2 4 4 3 2 4 2 3 4 3 2 2 2 3 3 3 3 2 3 4 2 3 4 1 3 4 2 4 3 1
62,5 %
62,5 %
129
Figuur 20: Cross validation model
130
Bijlage F: Dagboekformulier
131
132
Bijlage G: Vragenlijst diepte-interview Dag, [bekijken dagboek] “Als je naar iets wil verwijzen in het dagboek, doe maar.” Opwarmertjes -
Hoe ging het invullen van het dagboek?
-
Waren er dingen die je moeilijk vond/last mee had?
-
Heb je een eigen computer? (vast of laptop)
-
Ga je nog op andere toestellen online?
-
Heb je Skype gebruikt afgelopen week?
Communicatie in het algemeen -
Noem eens op via welke kanalen je allemaal communiceert?
-
Welke gebruik je het meest? (Hoe vaak via elk van deze kanalen?)
-
Met wie communiceer je het vaakst?
-
Met wie communiceer je uitsluitend via 1 kanaal? Waarom?
-
Als je eens een dag niet via de computer hebt gecommuniceerd, is dit dan omdat je een hele dag niet thuis bent geweest? Of komt het ook voor dat je een hele dag thuis bent, en je niet chat/mailt/(video)belt?
-
Loopt je offline leven en online leven door mekaar? Of communiceer je via de computer je vooral met mensen die je niet in het echt ziet? En specifiek bij Skype?
Hoe past het Skypen in je dagelijkse leven? -
Open je Skype altijd als je op de computer bezig bent?
133
-
Zet je soms je computer aan enkel om te kunnen Skypen, of is dat meestal om een andere reden?
-
Hoe vaak meld je je gemiddeld aan op Skype?
-
Heb je meestal een reden om je aan te melden op Skype? Zoals iemand die je via een ander kanaal laat weten dat hij/zij je via Skype wil spreken? Of als je iemand nodig hebt? Of ga je ook op Skype om gewoon bereikbaar te zijn en anderen te bereiken?
-
Met wie Skype je het vaakst? Hoe komt dit?
-
Ga je zowel chatten, bellen en videobellen? Van wat hangt dat af? (contactpersoon, onderwerp, …)
-
Ervaar je Skype vooral als een extra communicatiekanaal? Als er geen Skype zou zijn zou je niet of minder met die persoon communiceren? Of zou je dat dan via een ander kanaal doen? Welk?
Hoe gebruik je Skype? -
Op welk toestel gebruik je Skype?
-
Hoe lang (video)bel je gemiddeld?
-
Ben je altijd gefocust op het gesprek (zoals een telefoongesprek)? Of ben je ook met andere dingen bezig (surfen, chatten met anderen, iets gaan halen, …)?
-
Valt het voor dat je een tijd niets zegt, omdat je allebei met iets anders bezig bent?
-
Heb je het gevoel dat de video een meerwaarde geeft? Hoezo?
-
Heb je het gevoel elkaar levenssfeer te delen door een videogesprek te voeren?
Waarom gebruik je Skype? (Indien nee: steeds vragen, doe je dit dan wel via andere communicatiekanalen?) -
Skype je soms omdat je niets anders te doen hebt/uit verveling? Omdat je gewoon zin hebt om met iemand te praten?
-
Ga je soms Skypen omdat het goedkoper is, terwijl je anders zou bellen? (=vervanging) Of enkel in bepaalde gevallen?
134
-
Vind je Skypen leuker?
-
Skype je enkel met bepaalde personen? Waarom?
-
Waarvoor gebruik je Skype het meeste? o
Gebruik je Skype voor schoolwerk (om te overleggen, vergelijken of een groepswerk)?
o
Om bij te praten met mensen die veraf wonen of tijdelijk verblijven?
o
Tijdens het gamen?
o
Gewoon voor het plezier als je online bent? Om bij te kletsen over je dag/ervaringen/…?
o
Skype je ook als je iets dringends wil weten? Of als je iets heel kort te vertellen hebt?
o
Gebruik je Skype om iets praktisch te regelen? Een afspraak/…
o
Zijn Skypegesprekken toch eerder persoonlijke gesprekken, bijpraten, babbelen over vanalles en nog wat?
SCENARIO’S Wat doe je en welk communicatiemiddel gebruik je in de volgende situaties? Je bent thuis en zit niet op de computer, het is 8u ‘s avonds. Je wil snel vragen aan je vriend(in) of hij vanavond nog iets wil gaan drinken. Je bent thuis en zit niet op de computer. Je vriend(in) is net terug van een fantastische rondreis, je wil er alles over horen. Je bent thuis en zit niet op de computer. Je vriend(in) is al een maand op Erasmus in Italië en je hebt hem/haar nog niet gehoord. Je bent benieuwd hoe het daar gaat. Je zit thuis op de computer. Je vraagt je af wanneer die volgende taak nu weer binnen moet, morgen of overmorgen? Je wilt het vragen aan een klasgenoot/schoolvriend(in). Je zit thuis op de computer. Een vriend(in) heeft een nieuw lief, je wil er alles over horen. Je zit thuis op de computer. Je nicht woont in Barcelona. Je zou graag eens op bezoek gaan, en je wil dit regelen met haar. Je bent een avond gaan bowlen met de familie, je moet nog laten weten aan je vrienden wanneer jullie morgenvroeg vertrekken naar een festival.
135
Je zit op café met vrienden, je krijgt een sms van je vriendin op Erasmus dat ze van de trap is gevallen en in het ziekenhuis ligt. Je bent bezorgd en wil snel weten hoe het met haar gaat. Je loopt rond in de stad. Je denkt er net aan dat je nog moet regelen met je nicht in Barcelona hoe en wanneer ze jou komt ophalen van de luchthaven als je binnen twee dagen bij haar op bezoek gaat.
136
Bijlage H: Cd-rom H.1
SPSS dataset
H.2
SPSS outputs
H.3
Geluidsfragmenten diepte-interviews
H.4
Uitgeschreven diepte-interviews
137