HOOFDSTUK I. WATJS VERBRANDING? WAT IS BRAND? HANDBLOSCHAPPARATEN EN BLUSCHMIDDELEN, HOE KOMT MEN AAN BLUSCHWATER ? Het zal den lezer bekend zijn, dat het zich verbinden van een stof met zuurstof, men in scheikundigen zin verbranden noemt. Een verbranding gaat steeds gepaard met ontwikkeling van warmte, echter niet steeds met vuur. Ademhaling is b.v. niets anders dan een verbrandingsproces, vermenging van den zuurstof der lucht met de bloedvaten en daarbij o.m. dient voor de ontwikkeling van de voor het leven vereischte warmte. Het daarbij uit te ademen koolzuur is dan het verbrandingsproduct van dezen „brand", de asch om het zoo maar te noemen. Het oxydeeren of roesten van stoffen is eveneens een verbranding, waarbij die stoffen zich met zuurstof verbinden. Gaat die verbranding echter gepaard met vuurverschijnselen, dan is daartoe een z.g.n. ontbranding noodig, die al of niet met vlammen gepaard gaat. Zijn er vlammen, dan heeft zulks tot oorzaak het ontvlammen van ontwijkende gassen der brandende objecten, hetwelk dan genoemd wordt een vlammend vuur ; een ander vuur, n.l. gloedvuur is zonder gasverbranding. ledere verbranding heeft noodig een zekere warmtegraad, genaamd ontbrandingstemperatuur. Deze verschilt echter voor de verschillende stoffen en scheidt dus hierdoor de meer of minder brandbare van de onbrandbare stoffen. De allersnelste verbranding is een ontploffing. Om nu de branden die met vuurverschijnselen gepaard gaan «n die met water zijn te blusschen te kunnen bestrijden, is het water onontbeerlijk. Hoe komt men nu aan water? Het is te bekomen uit regenputten, grachten, slooten, bronnen, .rivieren, waterleidingen en brandputten, die door middel van
buizen in verbinding staan met open water (grachten, vijvers, tochten enz.). 'Waar echter door de hooge ligging der gronden of wel door andere invloeden in den bodem weinig water aanwezig is, b.v. door het ontbreken van een ondoordringbare laag (klei of Ieem) r zal het water vanzelf diep wegzinken, m.a.w. de grondwaterspiegel ligt dan zeer laag. Dergelijke waterarme streken vindt men in ons land in hoofdzaak alleen in de hooge zandgronden in het Oosten des Lands, voorts in de bergachtige streken van de Provincie Limburg en voornamelijk in de Duinstreek. Reden van voornoemd watergebrek in de waterarme streken,, ligt in het feit, dat de grondwaterspiegel dus laag ligt, omdat het water (neerslag, opgevangen op het maaiveld) door den bodem wegzinkt en afloopt naar de lager gelegen grondwatermeren, en die vervolgens door grondwaterstroomen afstroomen naar de, in berg en heuvelachtige streken lager liggende rivieren, plassen, enz. In polderstreken vooral, maar ook in minder hoog gelegen gronden, treft men grondwater aan, hetwelk bij aanwezigheid van voldoende hoeveelheid, als bluschwater prachtig benut kan worden^ Aangezien de meeste brandweercorpsen tegenwoordig over een of meer motorspuiten kunnen beschikken en mechanisch gedreven brandspuiten dus veel meer water kunnen geven dan een handbrandspuit, is het dus van zelf sprekend, dat het reservoir waaruit het bluschwater betrokken moet worden, de vereischte waterhoeveelheid ook kan afstaan. In verband met het maken van brandputten, die zonder meer door het grondwater moeten worden gevuld en waarop brandspuiten van eenige beteekenis met goed gevolg moeten kunnen werken, is het noodig, voor zoover het volgende U niet bekend is, U met den aanleg en werking van de z.g.n. ,,De Stangsche brandputten" bekend te maken. Een der systemen voor die brandputten berust op het draineeren van den bodem (het hieraan onttrekken van water) door gesloten potaarden (dus poreuze) buizen, welke horizontaal en in de richting der straat worden gelegd en daarbij los tegen elkander worden geplaatst, dus zonder klei of leemdichting. Door de poreuze wanden dezer buizen (buizen van ongeveer 50—75 c.M. middellijn) dringt het grondwater, hetwelk moet worden afgevoerd, naar een reservoir (brandput).
Bij het leggen der buizen moet men den bodem tot op de zandlaag ontgraven, waarna men, op eenigen afstand uit elkander, twee schoeiïngen van planken, met behulp van een waterstraal, tot ongeveer 5 M. onder de straat in den bodem drijft. Vervolgens wordt de grond tusschen de schoeiïngen verwijderd, waarbij de te vormen sleuf door een pomp moet worden drooggehouden. Is de sleuf op diepte, dan wordt daarin eerst een laag schelpen aangebracht (ter dikte van 0.50 M.) waarop de draineerbuis komt te liggen ; op de buis weder een laag schelpen en daarop ± 40 c.M. grind of grof rivierzand. Ter verhooging der waterlevering worden in den regel twee draineerbuizen boven elkander gelegd met inachtneming der werkwijze als voor de eerste buisleiding is voorgeschreven. De draineerbuizen monden uit in waterdichte, cylindervormige brandputten, samengesteld uit cementringen van ongeveer l M. middellijn, die op afstanden van 30 a 35 M. uit elkander in den bodem worden aangebracht. De brandputten moeten 6 M. diep zijn en eveneens omgeven zijn door een schelpenwand. Bij een lengte van 30 M. voor de draineerbuizen kan een put samengesteld als hierboven is omschreven, een hoeveelheid water geven van ± 1500 L. per minuut en wel gedurende 2 uur. Deze draineeringsputten kunnen met goed gevolg in den ondergrond van breede straten of pleinen worden aangebracht. In smalle straten kan men gebruik maken van het volgende systeem. Vijf ijzeren buizen plaatst men verticaal in den bodem, echter met dien verstande, dat het boveneinde der buis gelijk met den grondwaterstand komt, terwijl de buizen, waarvan er vier een middellijn moeten hebben van 50 a 75 m.M. en een van 10 c.M.. ieder bij een lengte van 5 M., aan den onderkant open moeten blijven tot toetreding van het water. Ter hoogte van den grondwaterstand staan de vijf ijzeren buizen met elkander in verbinding door middel van een horizontale buis. Het geheele buizenstelsel moet omgeven zijn van een wand van schelpen ter dikte van 30 c.M. en een tegen den schelpenwand gelegen wand van rivierzand, eveneens ter dikte van 30 c.M. De buizen kunnen in den grond gedreven worden met toepassing van de z.g.n. spuitmethode, waarbij men echter rekening moet houden met de aan te brengen schelpen en zandwanden. Voor het vrijkomen der ruimten, waarin de schelpen moeten
worden gestort, maakt men gebruik van plaatijzeren cylinders, van voldoende grootte, die tegelijkertijd met de buizen in den grond gedreven worden en naderhand worden verwijderd. Onder de werking van dat in het zand spuitende water, daalt de cylinder met de daarin op doelmatige wijze aangebrachte buizen in den bodem. Is de vereischte diepte bereikt, dan wordt de bevestiging losgemaakt en terwijl het water blijft spuiten, de cylinder langzaam teruggetrokken ; tegelijkertijd stort men dan grof rivierzand langs den buitenwand van den cylinder. Dit zand vult de ruimte aan tusschen de schelpenlaag in den cylinder en het door den waterstraal weggespoten bodemzand, waardoor dus geleidelijk een laag grof zand over de schelpenlaag gevormd wordt. Elke verticale draineering van bovenomschreven systeem kan gedurende twee uren, ± 200 Liter water per minuut leveren • een draineerstelsel van 5 buizen levert dus 1000 Liter water per minuut gedurende 2 uur. Het is vanzelf begrijpelijk, dat men niet aan een bepaald aantal dezer buizen verbonden is, maar men kan naar eigen idee en noodzaak, zooveel buizen aanbrengen, als men wil. Deze wijze van aanbrengen van draineering is bijzonder geschikt voor smalle straten. Opgemerkt dient te worden, dat de meest wijde buis tevens dienst moet doen als aansluitbuis voor de zuigslangen der spuiten en dus het boveneinde dezer buis moet worden aangebracht ter hoogte van het straatvlak. Boven de horizontale buisleiding (verbindingsbuis) moet een poreuze luchtbuis worden aangebracht, die tot doel heeft om te voorkomen, dat tijdens het pompen luchtverdunning in den bodem ontstaat en waardoor de waterlevering kan worden bemoeilijkt. De luchtbuis moet natuurlijk met één der uiteinden in verbinding staan met de buitenlucht. De zuigopening en luchtopening zijn dan ook gemakkelijk aan te brengen in één z.g.n. straatput. Heeft men de beschikking over een waterleidingnet, waarvan de buizen niet genoeg water kunnen doorlaten om in geval van brand met een motorspuit met meer dan twee stralen te werken, dan laat men op verschillende plaatsen in de gemeente putten maken van betonringen en vult deze, door middel van de water-
leiding met water. Moet men dan een dezer putten gebruiken, dan laat men den watertoevoer naar den bewusten put openzetten. In steden of dorpen, waar in de nabijheid daarvan voldoende open water aanwezig is, zal men in den regel een brandwaterrioleering aanbrengen, welke rioleering dan is aan te sluiten op een rivier, grachten, kanalen, e.d. Op een dergelijke rioleering brengt men op b.v. 200 M. tusschenruimte gemetselde brandputten aan met ijzeren deksels, waarop het woord BRANDPUT. Ijzeren deksels worden daarom noodig geacht, omdat houten deksels, vooral in den winter, danig door vocht uitzetten en dus een met een houten deksel afgesloten brandput in een dergelijk geval zeer slecht en ook wel in het geheel niet is te openen. Het aanbrengen van ijzeren deksels, die tevens flink zwaar zijn, b.v. 45 K.G. per stuk, is noodzakelijk, daar de straatjeugd de putten dan niet kan openen en dezelven dus niet met straatvuil kan volgooien. Het uitvoeren van een brandwaterrioleering eischt zorg en toezicht. Men moet b.v. de inlaten, dat zijn de openingen of wel de uiteinden der rioleeringsbuizen waarin het water uit de gracht, enz. in de rioleering loopt, niet gelijk doen zijn aan de diameter der buis. Indien men zulks toch doet, zal bij groot gebruik van bluschwater een zoodanige stroomversnelling in de rioleering optreden, dat alle bagger die tot op minstens 10 M. rechts, links en voor de inlaten op den grachtbodem aanwezig is, tevens wordt weggezogen naar en in de buizen. Ter voorkoming van dit euvel, doet men de monden der inlaten tot ter breedte van b.v. 1.25 M. uitloopen bij een hoogte van den inlaatmond van minstens 50 c.M. De mondingen worden van een uitneembaar ijzeren drijfvuilrooster voorzien en zoodanig aangebracht, dat zij bij den laagst voorkomenden waterstand niet droog komen te liggen. Onmiddellijk achter de mondingen brengt men in de kade een z.g.n. slikput aan met een over de breedte daarin geplaatst scherm, dit ter voorkoming van modder en vuilmassa's, die eventueel de brandwaterleiding zouden kunnen binnendringen en door de aanwezigheid van het scherm in de eerste helft van den put worden afgezonderd. Bovendien verdient het ten zeerste aanbeveling om op den bodem van gracht, kanaal, sloot e.d. ter plaatse waar de
monden der brandwaterrioleering zijn aangebracht, op dien bodem een cementplaat van ruim voldoende grootte te doen aanbrengen. De mondingen der brandwaterrioleering, de slikputten en de brandputten eischen een doorloopend bijzonder toezicht. Het spreekt vanzelf dat er meerdere manieren zijn om aan de bluschwatervoorziening te voldoen, b.v. het graven van welputten en het aanbrengen van groote ondergrondsche regenwaterreservoirs, die vooral bij groote gebouwen, als kerken, scholen, musea, enz., op haar plaats zijn (altijd indien in de omgeving dezer gebouwen voldoende bluschwater ontbreekt) en dus bij'brand de inhoud van een waterput goud waard is. Is in een' Gemeente een waterleidingnet van voldoende capaciteit aanwezig, dan kan men daarop in geval van brand terstond een standpijp met slangen plaatsen en den brand aanvallen. Staat op een waterleiding minder druk dan 3 atm., dan is het geraden terstond de motorspuit als aanjaagmachine te benutten, om zoodoende het water met meer druk naar den brand te kunnen zenden. Ter voorkoming van verstopping der kamers van de schoepwielen eener centrifugaalpomp, of andere ongemakken aan het inwendige van andere soorten brandpompen door loskomend roest en aanslag uit de waterleidingbuizen, is het een eisch, de verbinding tusschen het buizennet en de pompen te doen bestaan uit persslangen en voor deze verbinding nimmer zuigslang te doen gebruiken. Want wat toch is het geval ? Indien de brandpompen der motorspuiten meer kracht ontwikkelen, d.w.z. grooter zuigvermogen op de waterleiding uitoefenen, dan de toevoer van de hoeveelheid water bedraagt en dus in de toevoerleiding onderdruk optreedt, zal een persslang (linnen of vlas) onmiddellijk plat gaan en geen droppel water meer doorlaten. Zulks is niet het geval bij het gebruik maken van zuigslangen en is dus het gebruik dezer slangen als verbinding tusschen pomp en standpijp, ernstig te ontraden. Door het toerental der motor of stoommachine te verlagen, zal het water weder toetreden in de slang. Bij toepassing van vooromschreven zuigmethode (d.w.z. met linnen- of vlasslangen), voorkomt men tevens meerdere onaangenaamheden en wel in het bijzonder die met den Directeur der Waterleiding.
W^aar tot nu toe de brandwatervoorziening voor branden van eenigen omvang is aangegeven, vermeen ik goed te doen eveneens de kleine handbluschapparaten te beschrijven. Allereerst wil ik U doen kennisnemen van de oudste en kleinste brandbluschmiddelen. Het blusschen van een begin van brand vond b.v. plaats door het op den brand werpen van zout, ammonia, chloroform, aluin, borax, chloorammonium, dubbelkoolzure soda, zwavelzure ammoniak, enz. Later ging men over tot het maken van z.g.n. bluschdoozen. die misschien in een kleine besloten ruimte uitwerking hadden, maar overigens geen blusschenden invloed op den brand uitoefenden. De vulling dezer doozen bestond uit 66 % salpeter, 30 % zwavel en 4 % kool. Zooals U zult opmerken is deze samenstelling van grondstoffen haast gelijk aan die van buskruit, zijnde 75 % salpeter, 12% % zwavel en 12% % kool. Voorts heeft men de z.g.n. Hay-Wardgranaten, zijnde een kogelvormige flesch van donkergroen of wit glas, wegende gevuld 1120 gram, terwijl de vulling alleen 750 gram weegt en bestaat uit 15,7 % chloorcalcium, 5,6 % chloormagnesium, overigen-water. Chloormagnesium geeft zoutzuurdampen, die zwaarder dan ck lucht zijn en een soort van afdekking vormen om en over het brandende object. De Hardersgranaat, eveneens een kogelvormige flesch van blauw glas en gevuld wegende 900 gram, vloeistofinhoud 555 gram. Samenstelling 19J/2 % keukenzout, 9 % chloorammonium en overigens water. De Schönbergsgranaat, totaal gewicht 700 gram, inhoud 440 gram. 1,7 % koolzure natron, 6,5 % zout, overigens water. Het is begrijpelijk dat van deze granaten in géén geval, gezien de kleine hoeveelheid der blusschende vloeistofinhoud, ook maar eenig afdoend resultaat was of is te verwachten. Evenwel ziet men in sommige Rijksmagazijnen en Hospitalen nog wel dergelijke granaten, voor direct gebruik gereed, aanwezig. De Gautische salonspuit of ook wel genaamd salon-exfincteur is een gesloten metalen bus met een inhoud van 3 tot 5 Liter vloeistof. De vulling bestaat uit water met een oplossing van dubbel-
8
koolzure soda (natricum bicarbonium), terwijl tevens in de bus een glazen buis met een wijnsteenzuuroplossing is aangebracht, hetwelk bij het omkeeren der bus zich verbindt met de eerstgenoemde vermengde vloeistof en terstond koolzuur verwekt onder druk (± 3 a 4 atm.), waardoor de vloeistof door een klein spuitgat de bus uitgedreven wordt. Alle andere dergelijke handbluschapparaten hebben vooromschreven bluschmiddelen tot vulling, terwijl de grootte dezer apparaten vanzelf in nauw verband staat met de hoeveelheid daarvan. Inplaats van wijnsteenzuur gebruikt men ook wel zoutzuur of zwavelzuur. In deskundige handen zijnde, kunnen afdoende resultaten bij een begin van brand met deze toestellen bereikt worden. Maar ook zijn reeds heel dikwijls, door leeken op brandbluschgebied, flinke brandjes met behulp van een der vooromschreven bluschapparaten gebluscht, zoodat de aanrukkende brandweer niet behoefde op te treden. Als men kalm blijft, kan men veel bereiken tijdens het blusschen eener brand. Het meest doeltreffend en steeds mobiel zijnd handbluschapparaat is een annihilateur of ook wel genaamd annihilator. Een dergelijk toestel bestaat uit een metalen bus met hengsel en met een inhoud van 30 L. schoon water ; echter zijn ook annihilateurs in den handel waarvan het waterreservoir grooter of kleiner van inhoud is. Eerstgenoemd apparaat (30 L.) is wel het meest in gebruik zijnde toestel. De prijs daarvan is ƒ 28—ƒ 30. In deze bus is een goed werkend zuig-perspompje aangebracht met een slang ter lengte van ± 0,8 M. en straalpijpje met mondstuk van 3 a 4 m.M. De straallengte bedraagt van 12—15 M. en heeft op 8 Meter afstand een goed werkdadig bluschvermogen. Het groote voordeel van een annihilateur is : 1°. Men kan ieder oogenblik van den dag op het toestel afdoende controle uitoefenen. 2°. Het is steeds zonder kosten te beproeven. 3°. De bluschwatervoorraad is onbeperkt, mits een 2e persoon tijdens het gebruik van het toestel voor wateraanvoer zorg draagt.
4°. Na gebruik terstond en zonder onkosten voor direct gebruik
gereed. Het is wel het meest goede toestel voor het blusschen van kleine branden, ook al hebben zij reeds eenigen omvang aangenomen. Voor het blusschen van brandende vluchtige vloeistoffen en andere licht brandbare vloeistoffen, alsmede calciumcarbid, kan men met goed gevolg gebruik maken van zand, aluin, zwavelzure dampen, ammoniak (groote bluschkracht), gemalen krijt, vloeibare koolzuur, zwaveldampen en voor besloten ruimten, tetrachloorkoolstof. Tevens kan men met een zeer goed resultaat gebruik maken van verschillende soorten schuimbluschapparaten, waarvan een nadere beschrijving volgt. Het gebruik van tetrachloorkoolstofapparaten eischt echter wel degelijk, dat de gebruikers dezer toestellen op de hoogte zijn van de gevaren, verbonden aan de uitwerking van tetrachloorkoolstof op gloeiende metalen en organische stoffen. Indien n.l. deze blusschende vloeistof in aanraking komt met gloeiend metaal en zulks is altijd het geval bij het in brand geraken b.v. van een auto, motorboot, benzinebergplaats, enz., dan vormt zich terstond het voor mensch en dier zeer gevaarlijke phosgeengiftgas ; eveneens is zulks het geval met organische stoffen als hooi, stroo, vlas e.d.
In de door den Duitschen Professor Dr. T. WIRTH geschreven brochure, genaamd : „Ueber die Bildung von Phosgen aus dem Tetrachlorkohlenstoff" en welk geschrift eveneens is opgenomen in de „Chemiker-Zeitung" 1925 No. 88 S. 615, is door genoemden
professor gewezen op het feit, dat tijdens den Wereldoorlog met „goed gevolg" dit zéér werkzame giftgas is toegepast. Hij schrijft o.a. dat het giftgas, toegepast op een kat, bij een wijze van ademhaling van per minuut 10 L., de doodelijke phosgeendosis slechts een milligram bedraagt. Duidelijker aangegeven, is door genoemden Professor uitgemaakt, dat een kat ten doode is gedoemd, bij inademing van i/jg c.M3. of ï/4 milligram phosgeengiftgas. Het gas is ± 800 maal giftiger dan zoutzuur. " In 1919 was brand uitgebroken in een onderzeeboot der Amerikaansche Marine. Ter voorkoming van beschadiging aan de in deze boot aanwezige toestellen, heeft men den brand gebluscht met tetrachloorkoolstof.
10 Deze wijze van blussching heeft echter aan twee menschen het leven gekost; terwijl bij een terstond ingesteld onderzoek bleek, dat zich in het ruim, behoudens de blusschende tetradampen, daarin eveneens 13,2 % phosgeengiftgas aanwezig was. De groote gevaren verbonden aan deze wijze van brandblusschen,
heb ik van te groot belang geacht om het een en ander niet breedvoerig te behandelen. Tetra is een goed bluschmiddel voor het blusschen van verschillend brandende vluchtige vloeistoffen e.d.; men zij echter bij de blussching steeds bedacht op de groote gevaren, die aan deze wijze van brandblusschen zijn verbonden voor zichzelf, zoowel als voor anderen. Het gebruik van tetra in besloten ruimten zal afdoende resultaten opleveren ; maar alvorens na de blussching van den brand deze ruimten binnen te treden, moet men ze volkomen uitspuien. Voor kortsluitingsbranden en branden, waarvan de voeding door electrische energie plaats heeft, is een tetra-apparaat het middel, daar tetra geen geleidend vermogen heeft voor electriciteit.
In het jaar 1927 zijn in een laboratorium te Hamburg proeven met deze wijze van blussching genomen op electrische apparaten
en geleidingen die onder 2.000.000 volt (twee millioen volt) spanning stonden. De proefnemingen gelukten volkomen.
Tetra moet geborgen zijn in absoluut goed afgesloten metalen bussen, langdurige inwerking der ultravioletstralen op dezen vloeistof, doet haar sterk verminderen van gehalte en bluschkracht. Onbevoegden en niet terzake kundigen geve men nimmer deze toestellen in handen. Met- een goed werkend poederapparaat is eveneens een brand te blusschen die door electriciteit is ontstaan, ook al heeft men nog geen afsluiting van den stroom kunnen bewerkstelligen.
SCOUIMBLUSCHTOESTELLEN* De schuimbluschapparaten kunnen, mits een goede vulling is ingebracht, met zeer goed verloop een brand blusschen, waarbij vluchtige vloeistoffen een hoofdrol spelen. Men heeft in dit artikel onderscheiden merken en soorten, die echter niet allen aan de aan hun gestelde eischen voldoen.
11 Men heeft handbluschapparaten, waarvan het schuim wordt uitgedreven door het inslaan eener stop of het opendraaien van een afsluitventiel van een koolzuurpatroon, die is aangebracht in het toestel en waardoor meergenoemd schuim onder een druk van 4—6 atm. uit het apparaat wordt gedreven. Een andere methode ter verkrijging van druk in het toestel is die als reeds hiervoor is beschreven, betreffende de Gautische salonspuit, de minimax, de extincteur e.d., dus zwavelzuur, wijnsteenzuur of wel zoutzuur dat inwerkt op dubbel koolzure soda. De vulling b.v. van een der in den handel zijnde hand-schuimbluschapparaten bestaat uit: 15 % Aluminium-sulfaat,
2 % Saponine, 10 % Natrium-bicarbonaat, de overige % zijn water, benevens een glazen buisje met zwavelzuur, zoutzuur of wijnsteenzuur. Voor het verwekken van schuim gebruikt men ook wel zoethoutwortelextract, hetwelk een taai schuim geeft. ïn verschillende steden van Amerika heeft de Brandweer op haar voertuigen extincteurs (geen schuimblusch) gevuld met 25 gallons (l gallon is 41/2 L.) of 112^ Liter water en welk water is vermengd met 13 Eng. ponden (l Eng. pond is 4^ ons) of 5,85 K.G. dubbel koolzure soda en 3,1 K.G. zwavelzuur. Met een dergelijk mengsel en hoeveelheid is wel wat te bereiken, temeer indien de blussching daarmede in deskundige handen is In ons land zijn reeds een paar brandweercorpsen, die schuimbluschapparaten op hun rijdend materieel medevoeren; deze apparaten zijn in den regel groot model handbluschapparaten en kunnen, mits van goede hoedanigheid en inhoud met succes gebruikt worden bij beginbranden in : tankschepen, schepen met oliestookinrichting, fabrieken voor destillatie van petroleum, teer. enz., smeermiddelen, zeep, kaarsen, verf, lak, vernis, terpentijn, margarine, olie, chemische fabrieken en wasscherijen, vulcaniseerinrichtingen, extracteerinrichtingen en in alle mogelijke bedrijven, waar gemakkelijk-brandbare stoffen en vloeistoffen bewaard, gewonnen of gebruikt worden. Voor het blusschen van branden van reeds eenigen omvang en
uitgebroken in een der voornoemde inrichtingen, zal men met één hand-schuimbluschapparaat niets kunnen uitrichten.
12 In. dergelijke gevallen is men aangewezen op een of meer schuimbluschgeneratoren, die echter één ernstig bezwaar hebben, n.l. zij kunnen niet anders hun diensten bewijzen, tenzij een waterdruk van ten minste 3—6 atm. in het toestel gebracht wordt. De nieuwste schuimbluschapparaten (mortieren) werken onder lageren druk. Betreffende de groot model schuimbluschtoestellen, z.g.n. schuimgeneratoren, nog het volgende. Sedert eenigen tijd neemt de Berlijnsche Brandweer verschillende proeven, om met behulp van schuimblussching een binnenbrand te overmeesteren. Deze wijze van blussching van binnenbranden heeft haar ontstaan te danken aan het feit, dat men in den regel bij brand, vooral indien brand is ontstaan op een bovenverdieping, door de blussching daarvan met water, meer waterschade maakt dan brandschade is ontstaan. De door den Commandant der Berlijnsche Brandweer gehouden proefnemingen, n.l. het blusschen van een brand eerst met water en dan met schuim, hebben hem méér dan duidelijk doen kennen, dat de hier nader te noemen gunstige factoren ten voordeele van de schuimblussching, sterk op den voorgrond traden. Zulks kon van een gehouden blussching van een brand met water, niet worden gezegd. Om de beide brandproeven goed te doen slagen en tevens ter verkrijging van een zuivere uitkomst ten overstaan der beide te nemen bluschproeven, was een uit twee verdiepingen bestaand houten gebouwtje geplaatst groot 6 X 7 M., bij een hoogte van 4,60 M. en bestaande uit twee gelijke deelen. Beide deelen waren gelijk van bouw en van inhoud (meubels enz.). De waterblussching verliep als volgt. Gebruikt werd 45 M. slanglengte met een doorlaat van 45 m.M. terwijl de blussching plaats had met een straal van 14 m.M. aan het mondstuk onder een druk van 6 atm. op de pomp. Nadat de eene helft van het houten gebouwtje 5 minuten had gebrand, werd de blussching van den brand aangevangen met behulp van vooromschreven waterstraal. De blussching vorderde l minuut en 30 seconden. Verbruikt werd 400 L. water, d.i. per minuut 267 L. Van deze hoeveelheid water is natuurlijk een groot aantal
13 Liters door de hitte van den brand niet verdampt en kan dus waterschade veroorzaken. Een zoodanige schade kan bij schuimblussching niet plaat? vinden, hetgeen U uit het nu volgende zult bemerken. Vervolgens werd het tweede deel van het huisje in brand gestoken en, nadat het 4 minuten en 30 seconden gebrand had, werd de blussching aangevangen met een schuimstraal van 45 m.M. wijdte, onder een druk van 7 atm. op den generator en met gebruik van 15 M. slang van 45 m.M. doorlaat. Deze wijze van blussching vorderde l minuut en 13 seconden. Het waterverbruik ten behoeve van de schuimblussching bedroeg 190 L., d.i. per minuut 156 Liters. Aan schuimpoeder werd gebruikt 30 K.G. Krijgt men nu een brand te blusschen waarbij het er ten zeerste op aankomt om waterschade te voorkomen, dan is een schuimblussching zeker aan te bevelen. Eerstens omdat daarbij de helft minder water verbruikt wordt dan wanneer men denzelfden brand met water zoude blusschen en ten tweede en dit is wel een factor van groot belang, is het water op een zoodanige wijze in het schuim opgenomen, dat men na afloop van den brand door het schuim te laten opscheppen, tevens daardoor het water laat verwijderen. Het blusschen van vooromschreven brand door middel van schuim, heeft aan schuimpoeder ƒ 36,— gekost. Het blusschen eener kamerbrand met behulp van schuim zal. bij niet voldoende ervaring en routine, zeker een duur experiment worden, want het gebruik van veel schuim eischt eveneens veel geld. Een bus schuimpoeder kost ± ƒ 18,—j. Verscheidene brandweercorpsen in ons land zijn reeds uitgerust met een groot schuimbluschtoestel. De Amsterdamsche Brandweer bezit zelfs twee toestellen (generatoren) die bij een druk van 2 atm. op den schuimstraal 7000 L. schuim per minuut kunnen geven. De daarbij te gebruiken slanglengte kan dan 50 M. bedragen en de schuimstraal heeft een lengte van 15 Meters. Voorts zijn in den handel langwerpige breeder uitloopende roode bussen gevuld met een blusschende stof, bestaande uit een mengsel van zeer fijn duinzand, keukenzout en dubbel' koolzuresoda. Zand en de andere voornoemde stoffen hebben bluschkracht,
H indien men het in groote hoeveelheden op den vuurhaard kan werpen. Een der laatst uitgekomen kleine handbluschapparaten is een reservoir van ± 7 Liter inhoud en gevuld met dubbelkoolzure-soda in poedervorm. Door het opendraaien van een ventiel van een zich aan het apparaat bevindende bonbonne met koolzuur, wordt het poeder door koolzuurdruk uitgedreven. De bedoeling die bij de fabricatie van het toestel heeft voorgezeten, kan niet anders dan goed genoemd worden. Het bluschvermogen is, mits het poeder goed droog en voldoende koolzuur in het reservoir aanwezig is, niet slecht te noemen en kleine beginbranden van allerlei soort, dus ook benzinebrandjes, e.d. en electriciteitsbrandjes kunnen, als het toestel in ervaren handen is, daarmede worden gebluscht. Waar dubbelkoolzure-soda door vocht en warmte in z'n gehalte aan koolzuur vermindert, dient men er voor te waken, dat de toestellen niet op vochtige en te warme plaatsen hangen of worden geborgen. Het in de toestellen aanwezige poeder zal zich tot klonters vormen en daardoor het nauwe spuitgat van het apparaat niet kunnen passeeren ; het toestel is dan absoluut waardeloos. Een nog grooter bezwaar is het feit, dat de op koolzuur bonbonnes aangebrachte afsluitventielen dikwijls niet volkomen gasdicht afsluiten. Een dergelijk bluschapparaat zal men misschien pas 5, 10 of langer jaren na aankoop, voor een uitgebroken brandje moeten benutten, terwijl dan maar al te vaak zal blijken, dat het apparaat wegens gebrek aan koolzuur waardeloos is. Nu zal men daartegen inbrengen, houdt dan controle over de apparaten. Zeker, dat is te doen, het poeder kan men uitschudden en zoonoodig vernieuwen en de bonbonne kan men op gezette tijden wegen. Maar een ieder weet, dat niemand, op welk voorwerp dan ook, controle blijft uitoefenen, steeds maar weer, jaar in jaar uit en de enkelingen die het wel doen, zijn lang niet in evenredigheid met het aantal der bezitters dezer toestellen, die het niet doen» Als eerste brandbluschmiddeï schrijft men wel eens voor, het hangen van emmers met water aan de muren in werkplaatsen en fabrieken. Het voorschrift is goed, maar meestal zullen deze
15 emmers in gebruik worden genomen door werkvrouwen of ander personeel en blijken dan in geval van nood, verdwenen te zijn. Indien men bij het geven van een zoodanig brandveiligheidsvoorschrift daaraan tevens de voorwaarde verbindt, dat de bodems dezer emmers naar buiten bol moeten uitstaan, dan zal men nimmer last hebben dat de „brandemmers" verdwenen zijn.