Hoofdstuk 7 Type hond waarmee we werken
7.1 Inleiding Voordat de hoofdstukken met de verschillende afdelingen van het KNPV programma en de NBvdD aan bod komen volgt eerst een uiteenzetting over verschillende type honden waarmee je te maken kunt hebben. Bij het hoofdstuk fokken is deze materie ook al voor een deel aan bod geweest. Het is een goede zaak je weet met wat voor hond je aan het werk bent. Je weet hiermee wat haalbaar is en wat de meest passende opbouw zal zijn! Het zal ook duidelijk zijn dat niet elk beschreven type hond bruikbaar is in de africhting in de KNPV/NBvdD. Maar ook de eigenschappen van de geleider wordt onder de loep genomen. Immers, met africhting heeft men ook te maken met een wisselwerking van karakter tussen de hond en zijn geleider!
7.2 Overgenomen uit Swarovsky, ("opvoeding",blz 23 e.v.) *Typologie van complexe zenuwprocessen Waarnemingen die met name Pawlow bij honden verrichtte, toonden aan, dat er behalve rustige en bezadigde dieren, die zich snel aanpassen aan veranderde omstandigheden, ook honden zijn met duidelijk ontwikkelde afweerreacties, die lange tijd niet wennen aan ongewone situaties. Bij honden van het eerstgenoemde type kunnen gemakkelijk willekeurige reflexen worden gevormd. Daarentegen vormen zich bij dieren van het laatstgenoemde type, honden die men meestal "laf" noemt de willekeurige reflexen slechts heel langzaam. Elke plotselinge verandering van de uitwendige omstandigheden kan leiden tot een blokkering van de aangeleerde reflexen, soms voor heel lange tijd. Speciale tests wezen uit dat de individualiteit van het gedrag inderdaad afhangt van de mate van beweeglijkheid en de evenwichtigheid van zenuwprocessen. AI naar gelang de sterkte van de stimulatie- en remmingsprocessen werden alle dieren ingedeeld in twee hoofdtypen: sterke en zwakke. De dieren van het eerstgenoemde type werden nog eens onderverdeeld in sterk evenwichtige en sterk onevenwichtige. Bij het laatstgenoemde type overweegt de stimulatie over het remmingsproces. Dieren die tot het sterk evenwichtige type behoren, worden al naar gelang de beweeglijkheid van de zenuwprocessen ingedeeld in sterk-evenwichtig-beweeglijke typen en sterk-evenwichtige-trage typen. Bij het type van de zwakke dieren was het buitengewoon moeilijk de mate van evenwichtigheid van hun zenuwprocessen, alsook de mate van hun beweeglijkheid te bepalen. Interessant is dat deze typologie, die berust op de fysiologische karakteristiek van zenuwprocessen, volkomen overeenkomt met de classificatie van de temperamenten, die ooit door de Griekse arts Hippocrates werd opgesteld. Hij vond bij de mens vier basistemperamenten: melancholici, cholerici, sanguinici en flegmatici. Voor ons, fokkers en liefhebbers, opvoeders en africhters, is het van belang te weten over welke typespecifieke eigenschappen een viervoeter beschikt, hoe deze tot uitdrukking komen en vooral, wat dat met de opvoeding heeft te maken. Niemand mag echter de fout maken zijn hond vanwege één eigenschap in te lijven bij een bepaald type. Voor u dat doet, moet u precies weten hoe het 107
hele gedragsspectrum van uw hond is, in de meest verschillende omgevingsvoorwaarden. Er bestaat nauwelijks een hond die geheel en al beantwoordt aan een bepaald type, er zullen altijd mengtypen zijn. Als je herkent welke type-eigenschappen domineren, kan er gericht invloed worden uitgeoefend op gedragingen. De eigenaar van een langzaam reagerende flegmatieke hond wordt aangeraden om snel en zonder veel oponthoud door te stomen naar het examen of de proef. Het gaat meestal slecht als een flegmatieke hond bij een flegmatieke eigenaar terecht komt. Nog erger is het als twee cholerici elkaar vinden. De dieren van het zwakke type (melancholici) zijn meestal angstig, terughoudend en schuw. Zij ondervinden moeilijkheden bij het wennen aan nieuwe omgevingssituaties en falen meestal bij de inwerking van nieuwe sterke prikkels. Levenservaringen worden slechts moeizaam en met geringe bestendigheid gevormd. Steeds opnieuw roepen omgevingsprikkels remmingen op die dikwijls leiden tot passieve afweerreacties. Een dergelijke hond kan nooit tot een goede verdedigingshond worden afgericht. Als hij voldoende scherp is, kan hij echter wel een redelijke gezelschapshond zijn. Ook als waakhond kan de melancholicus worden ingezet, omdat van zulke honden in de meeste gevallen alleen maar wordt verlangd dat zij aanslaan als er onbekenden in de buurt zijn. Wees echter voorzichtig met zulke honden bij kinderen en als er visite komt. In de vertrouwde omgeving voelen zij zich sterk en het kan heus gebeuren dat een melancholicus graag eens van achteren toegrijpt. Kinderen spelen graag met honden, maar dat kan door de hond verkeerd worden opgevat, waardoor er angstbijten kan ontstaan. Tijdens wandelingen, maar vooral in de omgang met onbekenden, moet de grootste voorzorg in acht worden genomen. Zulke honden kunnen het best aan de lijn en eventueel ook nog gemuilkorfd worden uitgelaten! Heel anders is het sterk onevenwichtige type (cholericus). Bij deze dieren overheersen de stimulatieprocessen; dat maakt dat zij niet al te gemakkelijke huisgenoten zijn. Zij zijn onvermoeibaar in hun handelen en daarom slechts moeizaam op te voeden of af te richten. Zij reageren op alle prikkels uit hun omgeving bijzonder actief en zijn dus ook gemakkelijk af te leiden, waarbij ze geen vrees kennen en op alles af gaan. Cholerici zijn erg geschikt voor de africhting tot waak- en verdedigingshond, hoofdzakelijk voor taken in het leger en bij de politie. Goede speurhonden worden het zeker niet. Net als bij de melancholici geldt de waarschuwing: voorzichtig in de omgang met andere mensen, vooral kinderen! In zekere handen, dus daar waar de rangorde duidelijk is en de hond niet de leider van de mensen is, kunnen cholerici uitstekend worden opgevoed en afgericht. Weekhartige, teder besnaarde mensen kunnen hun handen echter beter af houden van dergelijke honden! Duidelijk aan de top als het gaat om prestatiebereidheid, staat het sterk evenwichtige, beweeglijke type (sanguinicus). Dat kenmerkt zich door veel plezier en bekwaamheid in het werk; stimulatie en remmingen zijn evenwichtig, zij wisselen elkaar snel af. Er is nauwelijks een gebruiksgebied waar zo'n hond niet kan worden ingezet en waar geen topprestaties worden geleverd. Maar ook als speelkameraad voor kinderen, als gezelschapshond en waakhond staat hij zijn mannetje. Het is een hond die je in elke situatie kunt vertrouwen. Het type dat erg op dit type lijkt is de flegmaticus, het sterk evenwichtige trage type. Ook bij dit type bestaat een grote werklust en evenwichtige stimulatie- en remmingsprocessen. Alleen het wisselen tussen stimulatie en remming voltrekt zich bij dit type niet zo snel als bij het sanguinische, waardoor hij trager lijkt in zijn gedragingen. De voordelen van de flegmaticus zijn de evenwichtigheid en het feit dat hij erg belast kan worden. Vooral de eerstgenoemde eigenschap leidt ertoe dat men bij hem op voortreffelijke wijze dynamische stereotypen kan vormen. Belangrijk is echter een dergelijke hond tijdens de opvoeding een beetje "kortademig" te maken. Daarbij helpen vooral heel levendige soortgenoten in het groepswerk. De flegmaticus is een
goede verdedigings- en speurhond. Over het sporen zoeken zijn de meningen echter verdeeld. Wij hebben echter de ervaring opgedaan dat juist flegmatici rustig en bestendig zoeken, goed differentiëren en zich nauwelijks laten afleiden. Zo'n hond is voor kinderen een goede kameraad, steeds betrouwbaar en rustig.
109
7.3 De verschillende typen Duitse Herdershonden Dit is een hoofdstuk uit de VDH-handleiding voor een pakwerkerscursus en wordt bij de beschreven materie steeds gesproken over een Duitse Herder. Echter, het mag duidelijk zijn dat de beschreven typen honden ook voorkomen in de gehele populatie honden die wij kennen. Daarom is de informatie in dit hoofdstuk 7.3, afkomstig van de VDH, nuttig voor elke africhter. De tekst uit de VDH-handleiding luidt als volgt. Binnen de verschillende rassen bestaan er in geaardheid van de honden grote verschillen. Deze geaardheid, ook wel karakter genoemd is niet toevallig ontstaan, maar door jarenlang fokken en uitselecteren is men gekomen tot die eigenschappen welke men voor dat ras wilde. In deze handleiding beperken wij ons tot de geaardheid van ons ras "De Duitse Herdershond". Zoals eerder gemeld wordt er in de rasstandaard geschreven over een; eerlijke, temperamentvolle en volgzame hond, die snel leert en graag werkt voor zijn geleider. De hond mag niet schrikachtig zijn. Een hond die voldoet aan deze omschrijving is zonder meer een goede karakterhond en zal in de regel geen probleem opleveren voor zijn omgeving. Ook bij de africhting zal een dergelijk hond niet voor onoverkomelijke problemen zorgen. Toch is het noodzakelijk om wat verschillende typen in karakter weer te geven, daar we in de praktijk, met al deze typen te maken krijgen. De meest voorkomende typen zijn: A)De zelfbewuste en temperamentvolle attente hond. B)De zelfbewuste en natuur scherpe hond. C)De zelfbewuste en niet temperamentvolle attente hond. D)De niet zelf zekere en temperamentvolle attente hond. E)De niet zelf zekere en natuur scherpe hond. Let op, scherpte en temperament zijn niet hetzelfde. Helaas wordt scherpte te vaak als temperament aangeduid en wordt de hond daardoor verkeerd ingeschat. Ook is er een groot verschil tussen natuur scherpte en aangeleerde scherpte. Natuur scherpte is een aangeboren reflex bij de hond die een geringe prikkel dwingt tot een felle reactie. Aangeleerde scherpte is, door middel van specifieke herkenbare handelingen de hond leren fel te reageren wanneer deze handelingen voorkomen. Temperament is het aangeboren vermogen van de hond, om nieuwsgierig, speels en oplettend te zijn en onvermoeibaar en zelfbewust te reageren op zijn omgeving.
AL DEZE EIGENSCHAPPEN ZIJN TE VERSTERKEN OF TE VERMINDEREN DOOR OPVOEDING EN AFRICHTING.
Het blijkt uit de praktijk, dat alle hiervoor genoemde eigenschappen zeer verdeeld aanwezig zijn. 111
Zo heb je honden die zeer sterk zijn ontwikkeld in een bepaalde positieve of negatieve eigenschap. Maar even zo goed heb je dieren waarbij deze eigenschappen slechts latent (niet zichtbaar) aanwezig zijn. In het algemeen geld, dat we door gerichte oefeningen de aanwezige eigenschappen kunnen versterken of afremmen. Soms echter is een bepaalde positieve of negatieve eigenschap zo dominant aanwezig, dat dit erfelijk gedrag steeds het aangeleerde gedrag zal verdringen. Wanneer dit laatste het geval is spreken wij van ongewenste eigenschappen en moet het fokken met deze dieren worden ontraden. De honden die vallen onder punt E. van de genoemde typen, zijn hiervan een voorbeeld. Daar deze honden natuur scherpte bezitten maar daarnaast niet zelfzeker, zullen deze honden snel geneigd zijn om bij schrik situaties van zich af te bijten. Ook zullen zij onbekenden graag van achteren benaderen en achter snel bewegende (vluchtende) voorwerpen of personen aan gaan. Stopt het object dan zal het agressieve gedrag meteen omslaan in een vluchtgedrag. In een enkel geval kan men door goed pakwerk leren deze honden te verbeteren, maar dit is dan zeer beperkt en plaatsgebonden. Op andere terreinen zullen deze honden snel vervallen in hun oude kwaal. Met de honden onder punt D., is het al veel beter gesteld. Immers door hun temperament zijn deze honden in staat (bij goede trainings ervaringen) hun onzeker gedrag te overwinnen. Bij goede begeleiding en consequente opvoeding moeten deze dieren in staat worden geacht het VHexamen te halen. De honden genoemd onder punt C., geven uiteraard weer een ander probleem. Vaak is het moeilijk deze honden goed aan het bijten te krijgen. Niet vanwege karakter zwakte, maar het gebrek aan temperament maakt de interesse voor het pakwerk en andere oefeningen onvoldoende. Het is de geleider die hier de taak heeft om het temperament op te vijzelen en de interesse aan te wakkeren. Lukt dat dan vormt het VH-programma geen probleem. De honden onder punt B. Dit zijn honden die meteen goed en vol bijten op de zak, worst of de bijtmouw, maar bij dit type hond zal de geleider zijn handen aan vol hebben om deze in het gareel te houden. Lukt dit, dan heeft men een prima hond die zijn mannetje staat en prima geschikt is om te fokken (mits goedgekeurd op fokgeschiktheid) met de honden vermeld onder de punten A, C en D. Wanneer dit niet lukt kan er verzet optreden en zijn ongelukken niet uitgesloten. Wanneer de hond dermate scherp en dominant is, dat zelfs in ervaren handen de hond niet handelbaar is, spreken we van ongewenst gedrag en moet fokken worden afgeraden. Tenslotte de honden die voldoen aan het type vermeld onder punt A. Deze honden zullen over het algemeen weinig problemen opleveren, zij zullen na enkele keren hitsen (aanzetten) al overtuigend bijten op de zak, worst of bijtmouw. Ook het lossen zal voor deze honden geen probleem opleveren. De scherpte moet deze honden echter worden aangeleerd, daar dit van nature minder aanwezig is. Voor de fokkerij zijn deze dieren zonder problemen te gebruiken, bij honden genoemd onder punten B, C en D en in een enkel bestudeerd geval, met honden genoemd onder punt E. Hier moeten dan wel goede redenen aan ten grondslag liggen. Men moet goed begrijpen dat tussen de beschreven typen honden, vele gradaties liggen. Juist de pakwerkers en instructeurs moeten deze verschillende onderkennen. Elke hond is anders, maar ook elke geleider verschilt ook van de andere. Bij de africhting heeft men te maken met een combinatie van hond en geleider. Natuurlijk zijn er onder u personen die na het lezen van het bovenstaande zullen zeggen, wel gevallen te kennen die niet beschreven zijn of waar mee het prima ging of juist niet. Dat is zeker mogelijk want alles hangt af van meerdere factoren en invloeden. Om dezelfde oorzaken waarmee men de aangeboren eigenschappen van een hond kan verbeteren, kan men er juist ook de schuld van zijn dat een in aanleg goede hond verkeerd behandeld wordt en deze voor de verdere sport verloren is. Dit benadrukt hoe belangrijk goede
instructeurs en pakwerkers zijn en welke verantwoording deze sportmensen op zich nemen als zij zich aanmelden als instructeur en pakwerker.
Tot slot moet bij dit hoofdstuk over de verschillende typen honden nog worden vermeld, dat het geschikt zijn voor het pakwerk en of andere oefeningen, slechts onderdelen zijn van het karakter. Het totale karakter van een hond bevat natuurlijk veel meer zaken dan alleen de verdedigingsdienst. Een gouden regel moeten wij altijd hanteren en eisen van ons zelf en onze dieren, deze luidt: "EEN GEZONDE GEEST IN EEN GEZOND LICHAAM" (VDH-handleiding pakwerkerscursus, blz 12)
7.4 Moed, zelfvertrouwen, scherpte, temperament, hardheid, zachtheid, verzet en leidzaamheid Deze termen worden vaak gebruikt bij de omschrijving van een karakter van een hond. Omdat deze termen vaak verkeerd gebruikt of begrepen worden hierover nog het volgende. Moed is de eigenschap die een hond zonder drang of steun doet standhouden tegenover vermeende gevaren of werkelijke gevaren en hem zo nodig handelend daartegen doet optreden. Moed is niet te stimuleren maar is genetisch wel of niet aanwezig en groeit (bij een normale ontwikkeling) met de leeftijd. Het zelfvertrouwen van de hond kan opgebouwd worden door bijvoorbeeld positieve ervaringen bij oefeningen. Zelfvertrouwen kan dus gestimuleerd worden zoals bijvoorbeeld buitdrift, bij moed is dus hiervan geen spraken. Als we spreken over een goede hond voor de sport moet moed dus verankerd zijn in zijn karakter! Onder scherpte verstaan we de aangeboren of aangeleerde eigenschap om op onverwachte prikkels vijandig te reageren. Hoe lager de prikkeldrempel van een hond, ook wel agitatiedrempel genoemd, hoe sneller de scherpte reactie van de hond tegen over zijn omgeving. Scherpte kan echter moed nooit vervangen. Scherpte zonder moed geeft angstbijters en deze zijn onbruikbaar in de africhtingssport. Scherpte moet dus altijd samengaan met moed. Overscherpte die voortkomt uit de natuurlijke aanleg is altijd ongewenst. Temperament is een zeer uitgebreid complex waarin het reageren op dreiging en gevaar een onderdeel vormt. In de africhting wordt het begrip temperament in veel beperkte zin gebruikt. Hier verstaat men er onder de lagere prikkeldrempel, de geestelijke labiliteit, waardoor prikkels van de buitenwereld snel worden opgenomen en omgezet in aan de toestand aangepaste handelingen alsmede het vermogen om snel op veranderlijke situaties te reageren. Dit temperament moet gegrond zijn op zekerheid, vrolijkheid en levenslust, maar moet vooral samen gaan moet een voldoende dosis moed. Onder hardheid verstaan we de mate waarin de hond ongevoelig blijkt te zijn voor terugkerende situaties waarbij hij eerder onaangename ervaringen heeft meegemaakt. De hond is dus zacht van karakter als deze gevoelig is voor terugkerende situaties waarbij hij eerder onaangename ervaringen heeft opgedaan. Verzet is een natuurlijke reactie van de hond, gebaseerd op de rangorde. De hond met veel verzet heeft dus een grote natuurlijke drang om zijn plaats in de 113
rangorde te bevestigen of te verbeteren. Honden met veel verzet zullen zich dus sterk verweren tegen elke vorm van appèl en zijn dus moeilijk af te richten. Leidzaamheid is de type hond die zich snel laat leiden door zijn geleider. Hardheid heeft dus niets met verzet te maken. Een harde hond kan leidzaam zijn.
Hoofdstuk 8 Appèl gerelateerde oefeningen
In dit hoofdstuk worden methodieken beschreven die in relatie staan met de volgende oefeningen uit de verschillende programma’s: Het aangelijnd volgen (afdeling 1A bij PH1 en PH2) Het aangelijnd volgen met tempowisselingen (afdeling 1A bij certificaat toetsing objectbewakingshond en basiscertificaat zoekhonden) Het onaangelijnd volgen (afdeling 1B bij PH1 en PH2) Het onaangelijnd volgen met omcommanderen en afleiding door middel van lawaai / het verwerken van invloeden (afdeling 1B bij toetsing certificaat toetsing objectbewakingshond en basiscertificaat zoekhonden) Het onaangelijnd volgen door een bewegende groep, pratende mensen (afdeling 1C bij basiscertificaat zoekhonden) Het onaangelijnd volgen naast de fiets (afdeling 1C bij PH1, PH2 en bij certificaat toetsing objectbewakingshond) Het blijven liggen (afdeling 1D bij PH1, PH2 en bij certificaat toetsing objectbewakingshond en afdeling 1E bij basiscertificaat zoekhonden) Het blijven liggen tijdens de volgoefening van een andere hond (afdeling 1D bij basiscertificaat zoekhonden) Het weigeren van aangeboden en toegeworpen voedsel (afdeling 1E bij PH1, PH2 en objectbewakingshond) Het lopen op een open trap (afdeling 1E bij certificaat toetsing objectbewakingshond) Het weigeren van gevonden voedsel (afdeling 1F bij PH1, PH2 en bij toetsing objectbewakingshond) Het vooruit sturen gevolgd door het bij zich roepen van de hond (afdeling 1F bij basiscertificaat zoekhonden)
Het stil zijn (afdeling 1G bij PH1, PH2 en bij objectbewakingshond / 2C bij toetsing certificaat objectbewakingshond)
Het optillen, het overgeven en het weer in ontvangst nemen van de hond (afdeling 1G bij basiscertificaat zoekhonden) Het kruipen door een buis (afdeling 1G bij toetsing objectbewakingshond) De vrije sprong over de haag (afdeling 1H bij PH1, PH2 en bij objectbewakingshond / 2A bij basiscertificaat zoekhonden) Het overzwemmen (afdeling 2A bij PH1 en PH2) De breedte sprong (afdeling 2B bij basiscertificaat zoekhonden) Een groot voorwerp aan de over brengen (afdeling 2B bij PH1 en PH2) Lopen op een open trap (afdeling 2C bij basiscertificaat zoekhonden / 1E bij certificaat toetsing objectbewakingshond) Lopen over een plank (afdeling 2D bij basiscertificaat zoekhonden / 1F bij certificaat toetsing objectbewakingshond) De kruipoefening (afdeling 2E bij basiscertificaat zoekhonden / 1G bij certificaat toetsing objectbewakingshond) Lopen over onaangename materialen (afdeling 2F bij basiscertificaat zoekhonden) Het weigeren van gevonden voedsel (afdeling 2G bij basiscertificaat zoekhonden) De klimsprong over de schutting (afdeling 1I bij PH1, PH2 en bij objectbewakingshond) De breedtesprong over de kuil (afdeling 1J bij PH1, PH2 en bij objectbewakingshond / 1B bij basiscertificaat zoekhonden) Het revieren naar een groot voorwerp (afdeling 3B bij PH1, PH2 / 2C bij objectbewakingshond)
8.1 Uitgangsprincipe van de opbouw De opbouw van een appèloefening is weer te geven volgens het volgende uitgangsprincipe: -Eerst hond conditioneren op de geleider en het initiatief verleggen. 117
-Vervolgens het aanleren van het commando zonder dwang en zonder vermijden op te roepen, met gebruikmaking van het begrip positief geconditioneerd signaal en het begrip “shaping”. “Shaping” zou men kunnen vertalen als “het vormen in stapjes van het gewenste gedrag”. Onder “shaping” verstaat men het proces waarbij stapsgewijs in de goede richting naar gewenst gedrag wordt versterkt, waarbij de norm steeds een beetje verhoogd wordt totdat het uiteindelijk van te voren bepaalde doel bereikt is. Met andere woorden, voor het verkrijgen van het positief geconditioneerd signaal moet de hond steeds perfecter/sneller werken. Daarna volgt de driftbevrediging (voedsel/bal). -Dan volgt het interval toepassen voor wat betreft het geven van een positief geconditioneerd signaal met daarna een driftbevrediging (voedsel/bal). Nogmaals, een onvoorspelbare/variabele (=het creatief in zijn bij) beloning is de beste manier om een bepaald commando te onderhouden. Men moet wel zorgen dat de link tussen gedrag en de driftbevrediging blijft bestaan. -Gedurende de gehele opbouw van de hond het oogcontact met de geleider uitbouwen. In het vervolg van dit hoofdstuk “Appèl gerelateerde oefeningen” zullen deze uitgangsprincipes verder worden uitgewerkt. Gedurende de opbouw van de hond zullen een aantal van deze principes door elkaar heen lopen. Het is echter wel van groot belang de samenhang van deze uitgangsprincipes voor ogen te blijven houden. Weten waar men mee bezig is zal de basis zijn voor een goed eindresultaat. Ik besef dat voor velen africhters de africhtingmethoden in dit werkstuk zullen beoordelen als overdreven voorzichtig of als “soft”. Zij zullen staan voor de africhtingmethoden van het aanleren van oefeningen door middel van correcties/dwang met behulp van een slip(prik)ketting(band). Als dit uitgevoerd wordt met het nodige gevoel voor wat betreft de dosering van de negatieve bekrachtiger en men met een type hond werkt die dit goed weet te verdragen, dan zal men ongetwijfeld tot een aanvaardbaar resultaat komen. Ik besef ook dat het gebruik van een bal of voedsel als positieve bekrachtiger bij de zelfde groep africhters de nodige vraagtekens oproept. Echter ben ik er van overtuigd dat er veel honden zijn die het onnodig niet gered hebben in de KNPV/NBvdD. Want is het niet een feit dat niet iedereen de gave in huis heeft zich te kunnen aanpassen aan het karakter van de hond? Een feit blijft, hoe meer risico’s aan een bepaalde africhtingmethode verbonden zijn, hoe meer gevoel voor het africhten de geleider in huis moet hebben. Niet elke africhter heeft de gave zijn hond met zijn/haar stem of door het geven van wat vrijheid, te kunnen laten ontladen van opgebouwde spanning na het hoofdzakelijk toepassen van de africhtingmethode met negatieve bekrachtiging in de aanleerfase. Daar in tegen is een bal of voedsel door iedereen te gebruiken met een groot rendement. Men kan ook niet heen om de stelling dat gemiddelde honden, die opgebouwd worden volgens het uitgangsprincipe van dit werkstuk, uiteindelijk gemiddeld een hoger rendement in prestatie zullen geven dan de honden die hoofdzakelijk alleen worden opgebouwd met het toepassen van negatieve bekrachtiging en het prikkelen van hun reactieve agressie. Maar ook de honden die door hun karakter in alle opzichten uitmuntend zijn voor de africhting in de KNPV/NBvdD, zullen veel hoger uit kunnen komen in hun prestaties bij het toepassen van de africhtingmethoden van dit werkstuk. Bedenk dat beschreven theorieën in dit werkstuk feiten zijn die wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. Bedenk ook dat ik uitga van een jarenlang gebruik van een hond op wedstrijden en/of als
diensthond. Het uitgangsprincipe is niet het alleen behalen van bijvoorbeeld PH1, maar veel verder te gaan. En juist dat “verder gaan” brengt weer een kritische stelling met zich mee en wel deze. Een hond brengen op een bepaald goed niveau is vaak al een kunst op zich. De hond behouden op dat niveau is nog vele en vele malen moeilijker. Een ander uitgangsprincipe is ook honden niet na korte tijd van de hand te doen omdat hij/zij niet passen bij de africhtingmethode van de africhter. Honden van de hand blijven doen totdat men een hond gevonden heeft die daar wel in past, zegt in de regel veel over deze africhter. Het is dan in de meeste gevallen de grote kwaliteiten van de hond die deze heeft voor het KNPV/diensthond programma die het eventuele grote succes brengt. Het zegt niets over de africhtingkwaliteiten van de geleider en zijn hulp om hem heen. Het is jammer genoeg wel zo dat grote successen de waarderingen opleveren van de omgeving ondanks dat sportief gezien dan niets gepresenteerd is. Een africhter die door middel van doordacht africhten met veel pijn en moeite een “matige” hond naar een toetsing/keuring kon brengen zou juist grote waardering als africhter moeten krijgen. Kort samengevat, het aanzien van de africhter wordt in de praktijk meestal bepaald door de kwaliteiten van zijn hond en niet door vaardigheden of karakter van de betreffende persoon. Ik besef ook weldegelijk dat alles zijn grenzen heeft. Honden die echt niet voldoen voor de sport, bij toepassing van welke africhtingmethode dan ook, is nimmer iets mee te behalen. En werken met “mindere” honden vraagt veel doorzettingsvermogen met in de regel dus weinig waardering van de omgeving. Men moet dan stevig in de schoenen staan om toch door te blijven zetten. Daarnaast is support wel nodig van dezelfde omgeving. Immers, africhten van een hond kan men nooit in zijn eentje! Het geheel maakt het er niet gemakkelijker op. Men moet ook goed beseffen dat de africhtingmethoden die ik prefereer, waarbij gebruik wordt gemaakt van veel positieve bekrachtiging, “shaping”, een positieve conditionering op de geleider en het vermijdgedrag voor te zijn, vooral belangrijk vind gedurende de AANLEERFASE! En de aanleerfase duurt in de regel totdat de hond volwassen is geworden, in ieder geval tot hij de betekenis van de commando’s begrijpt. Na de aanleerfase en de hond dus gerijpt is, zal een eventueel stevig gebruik van negatieve bekrachtiging geen punt moeten zijn of misschien zelfs noodzakelijk. Echter de voorwaarden: gevoel voor het africhten en kynethologisch bezig zijn, zal altijd van kracht blijven. Deze fase na de aanleerfase wordt in de regel de UITBOUWFASE genoemd. Het is een fase waarbij gedrag geconditioneerd wordt. Tot slot aan het eind van deze lange inleiding. Vergeet niet dat je tegenwoordig als africhter de maatschappij waarin wij leven verantwoording af moet kunnen leggen. IPO, KNPV, NBvdD, het wordt allemaal oplettend gevolgd door diverse instanties/belangengroepen etc. Of je daar van gediend bent of niet, feit is wel dat je er niet meer omheen kunt. De methodieken in dit werkstuk zijn als maatschappelijk verantwoord te verdedigen!
8.2 De basis, de hond conditioneren op de geleider en activiteit creëren bij de hond Wat vooral gedurende eerste zes levensmaanden van de hond bewerkstelligd moet worden is activiteit bij de hond en een conditionering op de geleider. Deze activiteit heeft men bij de hond gecreëerd als de hond door de geleider snel geactiveerd kan worden in buitdrift. Door met dit actieve gedeelte van de hond te gaan werken heeft men het grote voordeel dat men kan voorkomen om vermijdgedrag te bewerkstelligen. Buitdrift kan namelijk geen vermijdgedrag oproepen. Bij het hoofdstuk “Oefeningen gerelateerd aan de inzet van een pakwerker(helper)” 119
komt dit onderwerp nog uitgebreid aan bod. Met de gecreëerde activiteit als basis worden later de basisoefeningen als “ZIT” en “AF” aangeleerd. De eerste trainingsinspanningen met de hond bestaat dus uit het creëren van activiteit. Dit kan men bewerkstelligen met een rubberen bal ter grote van een tennisbal met een touwtje eraan. Men laat de hond, die aan een lange lijn van een meter of drie vast zit, achter de bal jagen die men in aan het touwtje vast houdt. (Prik)Kettingen en dergelijke moeten in deze fase nog niet nodig zijn. Wanneer het wel tijd is voor dergelijk materiaal is afhankelijk van de hond en vooral de vaardigheid van de geleider. Wat men zou kunnen stellen is dat men de hond leert met de geleider te spelen met behulp van de bal. De hond raakt het meest gefascineerd op de bal als de geleider de bal in beweging brengt als zijnde een klein buitdiertje voor hem. Dit bereikt men door met behulp van het touwtje aan de bal rukkende snelle bewegingen te maken die snel van richting veranderen. Het doel is de hond te laten “jagen” achter de bal aan, met andere woorden activiteit door middel van buitdrift te creëren. Om deze leerfase optimaal te laten verlopen dient er bij deze eerste trainingssessies geen verdere afleiding voor de hond aanwezig te zijn. Men gaat dus niet met het balletje gooien! De hond krijgt de bal alleen rechtstreeks van uit je hand in zijn bek. Het gaat er namelijk om dat de hond begrijpt dat het jou bal is. Het is namelijk zo dat de hond van nature graag datgene heeft wat jij bezit! Het is namelijk een stukje autoriteit die je dan prijs geeft aan de hond. Dus rechtstreeks uit je hand is altijd beter dan de bal te gooien als het gaat om het creëren van activiteit. De hond moet weten dat jij diegene bent die de bal tot beweging kan brengen. De hond heeft dus nu de bal en zit aan de lange lijn. Wat betreft het gebruik van een lange lijn het volgende. Dat de hond nu aan de lange lijn zit is niet alleen handig om eventueel te voorkomen dat deze met de bal weg wil. Het is tevens belangrijk om de hond te laten gewennen dat hij een lange lijn met zich mee moet “sleuren”. Bij latere trainingshandelingen, bijvoorbeeld bij het manwerk, heeft men hier alleen maar profijt van. Bovendien mag het niet zo zijn dat een hond alleen aan een lange lijn wordt gedaan als men met behulp van deze lijn problemen op wil gaan lossen. De hond zal dit snel door hebben en heeft het gebruik van een lange lijn dus niet meer het gewenste effect. Het gebruik van een stugge/harde lange lijn heeft het voordeel dat deze minder snel om je benen of de benen van de pakwerker slaat en de hond minder snel deze problemen heeft met zijn poten. Nadeel ten opzichte van lichte/slappe lijn is natuurlijk dat deze erg zwaar kan worden als deze vocht op neemt. Terug naar het spel met de bal. Wil de hond niet naar je toekomen en/of de bal niet graag afgeven, dan moet men dit niet gaan afdwingen bij de hond. Immers we willen geen vermijdgedrag gaan oproepen. Beter is in dit geval gebruik te maken van het gegeven dat de hond van nature iets liever heeft wat jij hebt dan wat hij heeft. Dus die ene bal die jij nog hebt is veel interessanter dan die honderd die hij misschien zelf al heeft. Dus door nu een tweede bal te activeren op de wijze men deed voordat men de eerste bal gaf, gaat de aandacht van de hond naar deze tweede bal. Hij zal nu zijn eerste bal laten vallen of graag afgeven. Belangrijk is dan op dat moment deze tweede bal direct uit de hand te geven. Immers zijn handeling moet wel bevredigd worden. Honden kunnen een voorkeur hebben of krijgen voor een bepaalde bal. Raadzaam dus om te werken met twee exact de zelfde ballen. Men moet deze oefeningen net zo lang uitvoeren totdat de hond zelf jou gekregen bal wil teruggeven of op zijn minst tegen je opspringt en de bal op commando af wil geven. Het niet willen afgeven van de bal is een signaal dat hij zijn werkdrift met de geleider aan het ondermijnen is. De hond mag dus zeker niet wat gaan rondlopen met zijn bal of er op gaan liggen
knagen. De bal is van jou en dat hoort de hond te weten. Wat men dus wil bereiken is een volledige conditionering van de hond op de geleider. Het vervolg van het verhaal is dat men het initiatief gaat verleggen naar de hond. Dat wil zeggen dat de hond gaat vragen om actie van de geleider. Het is dan dus niet meer zo dat de geleider zijn hond in drift brengt met de bal, maar de hond het initiatief neemt om actie te bewerkstelligen. Het initiatief verleggen kan men door zich als geleider plotseling stil te gaan staan met de bal uit zicht van de hond, bijvoorbeeld onder de jas, een beetje door je knieën gaan en je lichaam gespannen maken. Als de hond dan tegen je aanspringt of de bal gaat zoeken onder je jas ga je over tot hiervoor genoemde acties om de hond te activeren. Men kan dus hiermee een ideale situatie verkrijgen. Het is niet meer de geleider die de aandacht van de hond wil vasthouden, maar het is de hond die de aandacht van de geleider wil vasthouden. Om deze activiteit en de conditionering op de geleider nog verder te verankeren kan men dezelfde al hierboven beschreven oefeningen uitvoeren maar dan met aanwezigheid van afleiding door derde.
8.3 De kunst om de hond bij het appèl zo lang mogelijk in drift te houden Er is natuurlijk ook nog de voorwaarde dat men gedurende het uitwerken van de oefeningen op een evenement de hond goed in drift weet te houden. Ook dit steeds langer in drift blijven, lees het steeds verder uitstellen van de driftbevrediging, kan men steeds verder opbouwen. Dit kan men bij het appèl bewerkstelligen door diverse positieve bevestigingen van het gedrag in een vaste volgorde toe te dienen voordat de echte driftbevrediging volgt. Met andere woorden de hond wordt geleerd dat een reeks van bevestigingen vooraf gaan aan de echte driftbevrediging en dit houdt hem in drift. Bij de opbouw van de hond moet het uiteindelijk zo zijn dat men bij de trainingen uiteindelijk de nu volgende volgorde positieve bevestiging van het gedrag kan aanhouden. 1)positieve gezichtsuitdrukking, met andere woorden een positief geconditioneerd visueel signaal (bijvoorbeeld een glimlach) 2)akoestische bevestiging, met andere woorden een positief geconditioneerd akoestisch signaal (bijvoorbeeld GOED ZO, of een CLICK met de clicker) 3)lichamelijk contact (bijvoorbeeld een aai) 4)het krijgen van jou bal (dat wil zeggen, stukje autoriteit direct uit jou hand + driftbevrediging) Met het geven van je bal, ofwel een stukje autoriteit, moet men dus steeds spaarzamer worden. De “verwachtingstijd” tot driftbevrediging wordt dus steeds langer, met andere woorden de hond wordt langer in drift gehouden. Wat dit betreft heb ik al bij het hoofdstuk “Communicatie en hoe honden leren” uiteengezet hoe men beloning moet toepassen om het beste effect te bereiken. In drift houden hangt ook samen met de “honger” naar driftbevrediging of anders gezegd het “voedsel” die al voor bevrediging is gegeven. Ik doel hier op de huisvesting van de hond en de samenhang hiervan met de roedeldrift. Het gericht houden op de geleider bij het appèl komt namelijk voort uit een stuk buitdrift (bal) en een stuk roedeldrift (samen (bezig) zijn met de geleider). Het mag voor zich spreken dat de roedeldrift het sterkst is wanneer “het in roedel zijn” vaak niet van toepassing is voor de hond. 121
Leeft de hond altijd in een roedel, dan zal de roedeldrift al voor een groot deel verzadigd zijn. Het altijd in roedel zijn kan van toepassing zijn als de hond thuis altijd samen met een andere hond in één hok ligt! Een hond altijd binnen in huis geeft het zelfde effect. Echter.....sociaal contact, omgang met de kinderen en alle overige wat zich in en om het huis zich afspeelt, moet deel uitmaken van de wereld van de hond! Ik spreek dan ook over het bezwaar van ALTIJD in roedel zijn, niet over SOMS of REGELMATIG!
8.4 Werken naar ultieme aandacht van de hond = OOGCONTACT Iemand die gelijk zijn gedachte legt bij het beoordelingsreglement van toetsingen en wedstrijden zal direct nu al zijn wenkbrauwen fronsen. Echter wie dit hoofdstuk en de daaropvolgende goed doorleest en de materie begrijpt, zal niet anders dan de conclusie moeten trekken dat het werken aan oogcontact alleen maar grote voordelen met zich meebrengt. Het nadeel met “oogcontact” dat mogelijk gecreëerd wordt door de reglementen vallen in het niet ten opzichte van de voordelen. Daarnaast zijn de nadelen na de volledige opbouwfase van de hond mogelijk wat weg te trainen als daar behoefte aan zou zijn. Want….
Oogcontact van de hond met de geleider is een zeer sterk punt voor het bereiken van een perfecte uitvoering van de appèloefeningen, ook rond en bij het pakwerk!. Het is de ultieme vorm van aandacht voor de geleider. Bovendien is oogcontact een zeer goed en eenvoudig middel om de intensiteit van de aandacht voor de geleider te meten. Immers de hond kijkt je wel of niet aan in de ogen en is er dus de ultieme aandacht wel of niet aanwezig. De hond moet worden geleerd dat oogcontact het middel is om uiteindelijk tot driftbevrediging te komen.
Het is van zeer groot belang de samenhang van de zaken die hier spelen goed voor ogen te houden. Vanwege dit grote belang geef ik een korte opsomming hiervan. *De hond is uit op driftbevrediging. *Hem is geleerd dat oogcontact uiteindelijk de driftbevrediging zal brengen. *De drift is nodig voor de uitvoering van een snelle goede oefening. *De hond is in drift omdat deze weet dat het correct uitvoeren van de oefening driftbevrediging brengt. *Voor het in drift komen is het initiatief bij de hond gelegd. De hond is geleerd de geleider te activeren tot het gaan uitvoeren van oefeningen.
123
Schematisch zou je het zo kunnen uitteken:
OVERZICHT VAN DE SAMENHANG VAN DE VERSCHILLENDE ELEMENTEN BIJ HET UITVOEREN VAN OEFENINGEN DRIFT OEFENING INITIATIEF BIJ DE HOND OOGCONCTACT DRIFBEVREDIGING
Oogcontact is vaak al een bijproduct dat ontstaat gedurende de opbouw. De basis van oogcontact wordt al gelegd bij het verleggen van het initiatief bij de hond om tot het uitvoeren van oefeningen over te gaan. Het belang van oogcontact voor de hond kan hier al geconditioneerd worden. Mocht het echter gedurende de opbouw blijken dat het niet tot het gewenste oogcontact gaat komen, kan men besluiten zeer bewust oogcontact te gaan aanleren. Een methode om de hond oogcontact te gaan aanleren kan als volgt luiden. Neem voedsel of een balletje en houdt dat tussen de ogen van de hond en je eigen ogen. Op deze wijze kijkt de hond naar het begeerde en naar jou. Zodra de hond in je ogen kijkt beloon je deze door het voedsel of de bal te geven. Begint de hond het spelletje door te krijgen dan gaat men een stap verder door de hond echt bewust te leren kijken. Dit doet men door de buit nu in een gesloten vuist een deel zijwaarts van je eigen lichaam af te houden. De hond zal zich uiteraard eerst fixeren op de vuist of zelfs proberen te snuffelen, belikken etc. negeer dit gedrag en wacht af totdat de hond je aankijkt van "waarom niet?”. Op dit moment van oogcontact komt de beloning voor de hond uit de vuist. De hond leert dus dat het in drift zijn naar iets, het oogcontact de driftbevrediging geeft. Uiteraard wordt de verleiding naar het voedsel of de bal uitgebouwd door bijvoorbeeld meer beweging met de arm en wordt de tijdsduur van het aankijken langzaam uitgebouwd. Uiteraard moet men ook gedurende de opbouw van de appèloefeningen erg goed op blijven letten als de hond oogcontact maakt. Oogcontact zal bij aanvang altijd een beloning moeten opleveren voor de hond. Met andere worden, de hond moet geconditioneerd worden dat oogcontact uiteindelijk driftbevrediging op zal leveren. Uitbouwen van de tijdsduur van het oogcontact moet langzaam geschieden.
8.5 Het aanleren van de eerste oefening met een actieve hond - ZIT Een hond is erg gemakkelijk het commando “ZIT” aan te leren. Logisch dat we dan ook hiermee aanvangen. Uiteraard hebben de conditionering op de geleider en het activeren van de hond er goed ingebracht. Het is wat we dan nu ook als eerste doen, de hond in drift brengen. We laten hierbij het initiatief zo veel mogelijk over aan de hond. Als de hond goed in drift is, hij jaagt dus achter onze bal aan
die in de hand is of aan een touwtje, geven we een visueel teken (een vingertje omhoog bijvoorbeeld) en, in deze fase nog tegelijkertijd, het commando “ZIT”. De hond zit aan een lange lijn en kunnen we daardoor een beetje voor ons trekken op dat moment. Het is nu afwachten of de hond wil gaan zitten. Desnoods herhalen we het visuele en akoestische signaal. Het is natuurlijk moeilijk aan te geven wat de reactie van de hond zal zijn. Maar de opzet moet dit zijn. Zodra de hond gaat zitten geeft men zeer vlug (fractie van een seconde) een positief geconditioneerd signaal en de bal uit de hand (dus rechtstreeks in de bek). Het uitvoeren van het commando “ZIT” brengt dus voor de hond een driftbevrediging. Dit moet dus de motivatie worden voor de hond om het commando snel uit te voeren. Het blijven zitten is in deze fase nog helemaal nog niet aan te orde!! Dat komt pas veel later aan bod. Dit gaan we bereiken door het toepassen van het in het begin van dit hoofdstuk beschreven begrip “shaping”. Echter de hond moet wel helemaal doorzitten voordat hij zijn balletje krijgt. De kunst is geen, of in ieder geval zo min mogelijk, dwang in deze fase te gebruiken. Immers dwang brengt geen activiteit bij de hond en kan vermijdgedrag oproepen. Het is juist activiteit die we willen hebben en vermijdgedrag voorkomen. Ik verwijs naar het boek “Nog beter omgaan met je hond, M.Gaus, blz 132 e.v.”, voor bruikbare methode dit voor elkaar te krijgen. Heeft de hond de bal dan handelt men verder zoals men deed bij de activeringsoefeningen. Het niet meer helemaal door gaan zitten na een bepaalde periode is bij deze trainingsmethodiek het grote nadeel indien men hier niet alert op is. Dit is dan het gevolg van een te hoog in drift zijnde hond. Het is ook een reden om de bal in de bek van de hond te gooien en niet van de hond vandaan. Het balletje van de hond vandaan gooien stimuleert het zeer snel van de plaats willen gaan om achter het balletje aan te jagen. De oplossing van de nijging om niet meer helemaal door te gaan zitten mag duidelijk zijn. Minder drift (=bal) en meer technische dwang. Doordat er drift is zal de hond geen moeite hebben met de technische dwang waarmee de noodzakelijke perfectie afgedwongen wordt. Deze perfectie is noodzakelijk omdat we absoluut consequent t.o.v. de hond moeten zijn om het respect te behouden. Wat betreft de technische dwang het volgende. Onervaren honden hebben de natuurlijke neiging om bij druk op het lichaam, een tegendruk uit te oefenen. Dat houdt in bij de methode halt houden en vervolgens op de kont van de hond drukken, men bewerkstelligt dat de hond verstijft en men daardoor veel druk op de achterste met uitoefenen om hem tot zitten te krijgen. Daarom behoort men bij het toepassen van de technische dwang in eerste instantie alleen lijnhulp te gebruiken! In een latere fase kan men eventueel ook handhulp gebruiken maar dan alleen voor de richting van het zitten correct te krijgen. Dus niet drukken op de kont, maar de hand aan de linkerzijde van de heup van de hond houden zodat hij beter aan de voet komt te zitten. De hand van de geleider is dus een “glijdende rails”. In een nog verdere fase kan men eventueel perfectie gaan creëren door middel van negatieve bekrachtiging
8.6 AF Zou het tweede commando kunnen zijn die aangeleerd zou kunnen worden. Voor wat betreft “AF” zou je het zelfde verhaal kunnen aanhouden als beschreven bij “ZIT”. Je gaat wederom uit van een hoog in drift gebrachte hond. Uiteraard heb je, buiten een ander akoestisch signaal, (bijvoorbeeld vlak hand richting grond) ook een ander visueel signaal (“AF”). Er moet wel gezegd worden dat een hond meestal meer moeite heeft om “AF” te gaan dan te gaan “ZITTEN”. Evenals bij de zitoefening bestaat hier het gevaar van het niet helemaal door willen gaan liggen als gevolg van de gebruikte trainingsmethodiek. De oplossing is identiek als bij de opbouw van de zitoefening. 125
Wederom wijs ik op het belang van het kunnen afleggen van de hond en hiermee helemaal tot rust te kunnen laten komen indien deze veel te hoog in zijn drift was. Alleen vanuit deze positie met volledige rust is een correcte start om de hond iets bij te brengen weer mogelijk
8.7 Drift, dwang, drift, dwang, driftbevrediging Hebben we een actieve hond die snel gaat “ZITTEN” en snel “AF” gaat en helemaal doorzit en doorligt, dan kunnen we deze oefeningen gaan combineren. De oefeningen kunnen er als volgt uitzien. Hond wordt met bal in drift gebracht. Hond krijgt het visueel/akoestisch commando “ZIT”. Hond wordt weer in drift gebracht. Hond krijgt het visueel/akoestisch commando “AF” en indien hond “Af” is krijgt hij snel zijn driftbevrediging (bal uit je hand). Uiteraard kan men deze oefening steeds langer maken en variëren. Echter blijf er voor waken niet te veel drift te creëren!
8.8 VOLGEN Het volgen gaat men ook leren met een actieve hond als start. Dat wil zeggen met een hond die
zijn bal heel graag wilt, gaat men van start met het commando “VOLG”. De hond zit nog steeds in deze trainingsfase vast met behulp van een lange lijn van een meter of drie. De hond volgt links van ons. Als visueel teken kan het linkerbeen dienen dat overdreven naar voren wordt gezet. Later kan men het rechterbeen overdreven naar voren gaan brengen bij de oefeningen waar de hond moet BLIJVEN (ZIT, AF). Zodoende dan kan het linkerbeen voor de hond het “actieve been” worden en het rechterbeen het “passieve been”. Men moet hierin dan wel erg consequent blijven. Uiteraard werkt dit alleen als wij de hond hoofdzakelijk links van ons laten volgen. Het gaat bij het volgen dus om de hond zo te fixeren op ons, de geleider en zijn bal, dat de hond altijd op ons let. Dwang moet dus niet nodig zijn. De bal wordt op die manier gedragen, zodat de hond de beste positie gaat innemen die voor het volgen de meeste winst met zich meebrengt. De bal mag niet direct zichtbaar gedragen worden. De aanwezigheid van de bal moet wel bij de hond een bewust punt blijven. Hier komt de creativiteit van de geleider even om de hoek kijken. Hier moeten ook middelen en kwalen tegen elkaar afgewogen worden. De grootste kwaal die deze methode met zich mee kan brengen is wel het voordringen/hinderlijk volgen. Honden met een lage prikkel in dit spel en daardoor dus snel geprikkeld zijn, hebben de meeste neiging om met deze kwaal besmet te worden. De hond is dan dus reactief naar zijn bal toe. Dit is goed want later kan men deze reactiviteit onderdrukken door “pijn” en de hond in een reactieve fasetijd brengen (hond doet dan wel perfect zijn werk, maar is vol verwachting om de bal). Maar in deze begin fase is dit dus nog niet mogelijk daar dit onvermijdelijk vermijdgedrag met zich mee zal brengen. Toch is het voordringen/hinderlijk volgen al wat te voorkomen door gebruik te maken van de volgende trucjes zodat het volgen niet totaal onmogelijk wordt gemaakt door de hond. De voorkeur gaat bij deze honden dan meestal uit om de bal links van de geleider te dragen zodat de hond niet voor de geleider gaat lopen. Ook dient de geleider er rekening mee te houden op welke hoogte hij de bal gaat dragen. Ook dit kan in de hand werken dat de hond hinderlijk gaat volgen/voordringen. Je ziet dat hier wat gepast en gemeten moet worden alvorens we een definitieve keuze maken uit de onderstaande mogelijkheden om de bal te dragen: Op de buik recht voor in een buidel Op de borst recht voor in een buidel In de mouw links of recht Onder de pols links of recht
In de jaszak links of rechts Bovenbeen links of rechts Onder de oksel links of rechts Op de heup links of rechts
Meestal geniet de linkerkant en de voorkant van de geleider de voorkeur om de bal te dragen. De rechterkant wil ik hiermee niet uitsluiten. Elke mogelijkheid moet in overweging genomen, omdat het anders alleen maar beperkingen met zich meebrengt. De eerste keren is het volgen van enkele stappen of meters al voldoende om een positie geconditioneerd signaal te horen en de bal uit onze handen te krijgen, echter is er altijd de voorwaarde dat de hond ons aankijkt/ er oogcontact is! Indien nodig hebben we dus nog een tweede bal bij de hand als de hond nog moeite heeft de bal gelijk te komen brengen en af te geven. Duurt het te lang voordat hij zijn bal krijgt gedurende het volgen dan treedt er verlies aan activiteit op. Het gevolg kan zijn snuffelen, geeuwen, riembijten of ander ongewenst gedrag. Langzaam wordt de lengte van de volgoefening uitgebouwd. De lichaamstaal van de geleider bij het volgen is erg belangrijk. Ritme en het tempo, de beweging van de ledematen, de stand van het lichaam, pas lengte, lichaamshouding en het inzetten van het 127
linkerbeen (actieve been) spelen een grote rol bij het gekregen resultaat. Een vast patroon in de lichaamstaal geven aan welke bewegingen aanleiding geven tot een volgende beweging of een gewenste handeling van de hond! Het mag duidelijk zijn dat de lichaamstaal positief moet overkomen bij de hond.
8.9 Volgen met wendingen Leer de wendingen één voor één aan. Dus eerst rechtsom leren. Gaat dit goed dan... De linksom leren. Gaat dit goed dan... De linksom en rechtsom door elkaar oefenen. Gaat dit goed... Keerwending leren. Mijn voorkeur gaat na met de hond achter de geleider om, want gaat dit goed... Gelijk na de keerwending een hoek van 90 graden rechtsom gaan maken om de hond te verrassen en daardoor een snellere aansluiting aan de voet te krijgen. Uiteindelijk moet het zo worden, en dan spreek ik over het moment dat we al een heel eind verder zijn gekomen in de opbouw van de hond, dat deze zich gaat concentreren op een mogelijk komende wending. Hij moet dan weten dat het niet perfect uitvoeren van een wending pijn geeft, een goede wending driftbevrediging. Dit houdt de hond in drift, je houdt zijn aandacht vast. Een slechte zaak is het als de hond weet dat er naar een 30 - 40 meter een hoek komt. De spanning van wat er gaat komen behoort te blijven. Dus altijd bij de volgoefeningen het patroon aflopen zoals die gelopen moet worden volgens het programma is niet zinvol. Extra onverwachte wendingen en keerwendingen verrichten houdt de hond scherp. Het niet correct volgen (geen aandacht, snuffelen, kop omlaag etc.) moet gecorrigeerd worden door middel van een wending en een negatieve bekrachtiging totdat correct gedrag ontstaat. (lees: een wending met "pijn" door middel van een correctie met behulp van de lijn en halsketting). Zeker niet bij het niet correct volgen aandacht gaan vragen met de bal (=beloning). Zo wordt ongewenst gedrag alleen maar beloond. Alleen goed actief volgen met het uitvoeren van een correcte wending mag driftbevrediging geven, al het andere geeft nu alleen maar pijn. Toont de hond frequent het gedrag van geen aandacht hebben voor de geleider, snuffelt veel en/of heeft de kop omlaag, dan is de fase van het aanleren van het oogcontact niet goed afgerond. Men dient dan een aantal stappen terug te doen in de opbouw om het noodzakelijke oogcontact voor elkaar te krijgen! Voordringen wordt nu helemaal onderdrukt door pijn. Let op, er kan een perfect oogcontact zijn met sterk voordringen. Honden die hardnekkig blijven voordringen kan men een lijn om aan doen die om de liezen loopt en boven op het achterwerk stropt. Je laat de lijn achter je eigen rug langs lopen en houdt hem vast in je rechterhand. Correcties met de lijn kunnen nu goed gedoseerd worden en wordt tevens de hond bij een correctie op de gewenste positie getrokken. Een goede gebruikshond mag hier geen moeite mee hebben. Dit omdat een goede gebruikshond zich kenmerkt door bij dwang en pijn niet in het vermijden te blijven, maar dwang en pijn om te zetten in activiteit! Natuurlijk valt en staat dit alles met de vaardigheid van de africhter. Hij/zij zal moeten kunnen anticiperen op het karakter van de hond. Het halt houden en gaan zitten aan de voet wordt heel langzaam in de oefening ingebouwd. Belangrijk is dat de hond in drift gehouden wordt als deze aan de voet zit. Lichaamshouding en dergelijke dragen hier aan bij. Blijf echter er voor waken dat men de hond niet te hoog in drift brengt
8.10 Volgen met omcommanderen LINKS en RECHTS Als het oogcontact goed is en de hond volgt netjes zoals het hoort dan is het omcommanderen snel aangeleerd. De hond volgt ons links en we geven het commando “RECHTS”. We houden ons tempo van lopen gewoon aan. Direct na het commando brengen we met behulp van de lijn de hond rustig naar de rechterzijde van ons. Zodra de hond dan ook maar een paar stappen netjes volgt belonen we deze met een bal of dergelijke. Deze oefeningen herhalen we regelmatig. We zullen vanzelf merken dat de hond op een bepaald moment geen lijnhulp meer nodig heeft na het commando “RECHTS”. Voor wat betreft het oogcontact en dergelijke tijdens het rechts van ons volgen, blijven de zelfde regels van kracht als gedurende het links van ons volgen. We laten de hond na het commando “RECHTS” steeds iets langer rechts volgen voordat we met de beloning komen. Het rechts volgen kan in het begin bij de hond wat verwarring geven, maar vrij snel zal het voor de hond niets meer uitmaken. Gaat het “RECHTS” commanderen goed en is het rechts volgen prima, dan gaan we de hond gedurende het rechts volgen het commando “LINKS” geven. Op dezelfde wijze wordt de hond weer rustig met behulp van de lijn naar de linker zijde geleidt en volgt een beloning volgt bij correct links volgen. De opbouw mag duidelijk zijn. Men zal merken dat de hond op een bepaald moment op eigen initiatief naar links of naar rechts zal willen gaan. Immers, hij heeft hier positieve ervaringen mee en daar is niets mis mee (de hond is reactief geworden). Echter moet men de hond voor zijn om dit voor elkaar te krijgen! Dit eigen initiatief moet men dus onderdrukken. De hond moet leren alleen op commando te mogen werken.
8.11 Volgen met afleidingen Volgt de hond perfect en is het oogcontact dus perfect, dan zal het volgen met afleidingen in de regel geen problemen mogen geven. Rustig de afleiding steeds dichterbij opzoeken en intensiever maken. Wat de afleiding dan is, is een kwestie van wat fantasie er op los laten…. honden, paraplu's, mensen, herrie.......
8.12 Volgen naast de fiets De opbouw van de hond bij het volgen aan de fiets is eigenlijk niets anders dan het “normale” volgen. Als het “normale” volgen correct is opgebouwd, zal het volgen aan de fiets geen problemen geven. Het is een kwestie van laten gewennen aan de fiets. De ene hond zal in het begin wat gereserveerd kunnen zijn voor de fiets, een andere hond juist te nieuwsgierig en bijvoorbeeld neigen zijn neus in de wielen te willen steken of voor de wielen willen gaan lopen. Hond volgt altijd rechts van de fiets. De regels bij de opbouw zijn niet anders als bij aanleren van het “normale” volgen. Uiteraard geldt hier dan ook dat de opbouw geschiedt aan een lijn. Conditioneer de hond zodanig dat hij volgt met zijn hoofd ter hoogte van de as van het voorwiel. ( in ieder geval tussen de trapas en de as van het voorwiel). Bedenk dat de oefening niet alleen beoordeeld wordt als je fietst doch ook met de fiets aan de hand. 129
8.13 Alle volgoefeningen los Alle oefeningen waar “volgen” in voor komt dienen gedurende de trainingen zeer lang aangelijnd uitgevoerd te worden. Het draagt bij om het “volgen” goed te conditioneren in zijn perfectie. Dit geldt dan ook uiteraard voor het “volgen” tijdens bijvoorbeeld pakwerk trainingen. Te vroeg oefeningen los van de lijn uit gaan voeren geeft alleen maar verval in de gewenste uitvoering van de oefeningen. Liever wat te lang aan de lijn werken dan een moment te vroeg van de lijn los gaan werken, is een gouden regel. Volledig los van de lijn werken is ook niet noodzakelijk. Met een zeer kort lijntje van ongeveer 15 tot 20 centimeter aan de band (meestal noem ik dat het handvatje) kan men met de hond de oefeningen vrij van de lijn uitvoeren, terwijl altijd de mogelijkheid bestaat eenvoudig in te grijpen met het korte lijntje.
8.14 HIER roepen en het VOORZITTEN Bij het basiscertificaat zoekhonden heb je de oefening “het vooruit sturen gevolgd door het bij zich roepen van de hond”. Daar het uitgangsprincipe van de opbouw van de hond moet zijn dat de elementen van de verschillende oefeningen los van elkaar worden aangeleerd, is “HIER” dus het eerste element van de oefening die aangeleerd behoord te worden, gevolgd door het “voorzitten”. Echter is een goed opgebouwde “HIER” ook van belang voor bijvoorbeeld het werken naar het certificaat politiehond 1. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de op oefening “TERUG ROEPEN” bij het manwerk. Een hond waarbij het commando “HIER” goed geconditioneerd is en de hond het gretig uitvoert door een opbouw met een positieve bekrachtiger, is een dergelijk geconditioneerd “HIER” heel veel waard bij de opbouw van de oefening “terug roepen”. Een goede opbouw van “HIER” is dus voor iedereen van belang! “HIER” en “VOORZITTEN” zijn dus twee zaken die men uit elkaar moet gaan halen gedurende het trainen. Met het “HIER” roepen moet men eerst bereiken dat de hond zeer snel komt. Het voorzitten gaan betrekken bij deze oefening haalt alleen maar de snelheid uit deze oefening! Dus het “HIER” roepen moet eerst snelheid brengen. Beste kan men gaan werken met hulp van een tweede persoon. Deze houd je hond vast en jij verwijder je op ongeveer 30 meter van de hond. Op het commando “HIER” laat deze tweede persoon je hond los, mits de hond op dat moment ook aangeeft graag te willen gaan. Wordt de hond losgelaten dan geeft je het positief geconditioneerde signaal. Is de hond vlak bij je dan gooi je een balletje door je benen achter je en laat je de hond tussen je benen door razen (tweede bal nog altijd eventueel stand-by houden). De stand van de oren is een goed hulpmiddel om te zien hoeveel stimulans een geleider moet geven op het moment dat de hond wordt losgelaten. Liggen de oren namelijk tegen de kop van de hond aan dan duidt dit op snelheid. Komen de oren gedurende het aankomen omhoog dan duidt dat op afremming van de snelheid. Hier kan men dus goed op gaan inspringen met een eventuele snelheid verhogende maatregel. De oefening voor gaan zitten moet men dus los gekoppeld houden van de oefening “HIER” roepen. Het voor gaan zitten oefent men met de hond kort op hooguit drie meter. Deze loskoppeling van deze twee oefeningen moet men zolang mogelijk volhouden. Tevens is het zo
dat ook het commando “VOET” los gekoppeld moet worden van het voorkomen en het voorzitten. 8.15 Commando VOET of een gerelateerd commando als bijvoorbeeld “PLAATS” Het commando “VOET/PLAATS” heeft zondermeer een praktische waarde voor iedere africhter dat het zijn hond het beheerst. Daarnaast is het een oefening die de hond snel en eenvoudig aan te leren is. “VOET/PLAATS” laat ik bij voorkeur de hond uitvoeren met een loop beweging achter de geleider langs. Dit omdat ik dit de gemakkelijkste manier vind om de hond “VOET/PLAATS” aan te leren. Men brengt hiervoor de hond met de bal in drift en geeft het commando “ZIT”. De hond heeft op dat moment een twee meter lijn aan. Men gaat voor de hond staan, doet de lijn rechtsom achter de rug langs en houd hem in de linker hand vast. Deze linker hand bevindt zich een beetje op de rug. Men geeft het commando “VOET/PLAATS” en op dat moment stapt men met alleen het rechterbeen een stukje naar achteren, waardoor de hond wordt geactiveerd en er ruimte komt om achter langs om de geleider getrokken te worden met de lijn. Men zorgt er voor dat de hond netjes aansluit aan de voet. Uiteraard probeert men de hond zoveel mogelijk in drift te houden. Gaat de hond goed reageren op het commando en gaat de uitvoering goed, dan gaat men de lijnhulp en rechterbeen hulp afbouwen. Het is een goede zaak de voetoefening niet te snel te gaan combineren met andere oefeningen waar deze voetplaats-oefening een deel van uit maakt.
8.16 Drift, dwang, drift, dwang, driftbevrediging oefening verder uitbouwen Deze oefening, zoals al eerder beschreven met het de combinatie van het commando “ZIT” en “AF”, kan verder uitgebouwd worden met het commando “VOLG” en het “HIER” (kort op ongeveer twee meter!). Alle denkbare combinatie zijn mogelijk. Belangrijk is dat bij het niet snel opvolgen van een commando nu dwang/pijn om de hoek komt kijken. Perfectie in de uitvoering moet je gaan eisen, echter niet in te grote stappen voorwaarts maar beetje bij beetje. Daarnaast moet dwang/pijn goed en met gevoel gedoseerd worden bij de hond. Pijn en dwang moet de hond leren om te zetten in activiteit. Echter blijf waken dat men niet te veel drift krijgt en dus niet meer doorkomt! Men kan ook afleiding door een tweede persoon in gaan bouwen. Bijvoorbeeld een hond zit voor, is in drift richting geleider en zijn bal en wacht op zijn driftbevrediging (jou bal). Een tweede persoon is op dat moment op zeer kort afstand en gooit een bal voor omhoog of voor zijn voeten en vang hem weer op. Laat de hond zich afleiden volgt er pijn. Pas als hond zich niet meer af laat leiden en gefixeerd blijft op zijn geleider volgt er driftbevrediging. De tweede persoon kan ook nog een andere hond in dit spel betrekken.
8.17 VOORUIT 131
Bij het basiscertificaat zoekhonden heb je de oefening “het vooruit sturen gevolgd door het bij zich roepen van de hond”. Het commando “HIER” is de hond al aangeleerd, we gaan nu ook het commando “VOORUIT” aanleren. Bij deze oefening wordt, zoals bij elke oefening dat hoort, de hond eerst duidelijk gemaakt wat de bedoeling is. Hierbij hebben we hulp nodig van een tweede persoon. De geleider heeft zijn hond, die bevestigd is aan een lange lijn, vast en laat zien dat hij een bal geeft aan de hulppersoon. Deze hulppersoon probeert te bewerkstelligen dat de hond de aandacht op de bal houdt en legt de bal op circa 10 meter van de hond en zijn geleider weg. De plaats waar de bal nu ligt is ongeveer de plaats waar normaal gesproken de hond “AF” moet op het terrein bij de oefening vooruit sturen. N.B. Indien de hulp van een tweede persoon niet aanwezig is kan men als volgt te werk gaan. Breng de hond in drift met behulp van een bal, houdt de hond in drift en leg de bal op een verhoging om vervolgens afstand te nemen van de bal. Zie voor deze variant de volgende clip. De geleider probeert vervolgens zijn hond te pushen richting bal en geeft een visueel signaal in de vorm van een armbeweging richting bal en geeft direct daarop volgend het commando “VOORUIT”. Het blijkt dat de spanning bij het vooruit sturen te verhogen is door de hond vanuit “ZIT” in drift te brengen en vanuit “ZIT” te laten vertrekken op het commando. Nu rent de geleider met zijn hond naar de bal en aangekomen bij de bal het commando “AF”. Bij dit commando “AF” heeft men nu twee mogelijkheden. (1) Men laat de hond “AF” gaan met de kop richting de looprichting of (2) men laat de hond 180 graden draaien zodat hij met de kop richting geleider ligt. Mogelijkheid (1) is hoe de oefening volgens de letter van het programma dient te worden uitgevoerd, mogelijkheid (2) is de manier dat in de praktijk het meest wordt gehanteerd. Mogelijkheid (2) geeft waarschijnlijk iets meer controle over de hond voor wat betreft het rustig blijven liggen bij het inkomen van de geleider na het commando “AF”. Bij de verdere opbouw van deze oefening wordt de afstand tot de bal vanaf de plaats van het vertrek van het vooruit gaan steeds groter gemaakt. Tevens probeert men de afstand dat men achter de hond aanrent steeds groter te maken. Bij het “HIER” voorroepen heb ik het al gehad over de taal van de oren van de hond. Ook bij deze oefening geldt dat de oren in de nek snelheid betekent, komen de oren omhoog dan is er spraken van afremming. Dus gaat de hond vooruit en komen de oren omhoog dan kan men al op dat moment stimulans, later in de opbouw dwang, op de hond uitvoeren om te zorgen dat hij snel vooruit blijft gaan. Men hoeft dus niet te wachten totdat hij daadwerkelijk vertraagt of omkijkt gedurende het vooruit gaan. Het vervolg van het verhaal blijft het zelfde, met dat verschil dat men gebruik gaat maken van een zeer lange lijn. Deze lijn moet een meter of 30 lang zijn, behoorlijk dik en uit één stuk bestaan. Er mogen absoluut geen knopen in deze lijn zitten daar deze knopen dan erg storend zouden zijn. Wat men in het vervolg ook aan zal moeten doen is een paar goede werkhandschoenen. Wat men namelijk de hond moet gaan leren is dat hij met grote snelheid vooruit blijft gaan ondanks men deze lijn door de handen laat glijden. Wat men dus wil bereiken dat de hond zich een beetje vooruit moet trekken. Het mag duidelijk zijn dat de hond hierbij geen prikketting om mag hebben en in het begin zal moeten wennen aan de situatie. Heeft men de situatie bereikt dat de hond zich over een afstand van ongeveer 30-40 meter hard vooruit trekt aan de lijn en goed “AF” gaat dan kan men overstappen naar de volgende in de opbouw van het vooruit gaan. De geleider gaat de hond nu leren direct “AF” te gaan op commando, ondanks hij nog niet bij de bal is. In de praktijk ziet dit er als volgt uit. De hond krijgt het commando “VOORUIT”. Op ongeveer 15 meter krijgt hij het commando “AF” en wordt gelijk geblokkeerd m.b.v. de lijn. Nu is het belangrijk dat de hond leert door snel “AF” te gaan op commando hij zijn driftbevrediging
krijgt. De hond ligt dus en de geleider rent snel met een positieve lichaamshouding naar de hond toe, knielt naast hem neer, braaf hem en geeft de bal uit de hand. Het vervolg van de opbouw is dat men de hond soms helemaal tot de 30-40 meter waar de bal ligt laat doorlopen voordat het commando “AF” komt en soms eerder, en wel dit eerder steeds op verschillende afstanden van het startpunt. Men zal hierbij ongetwijfeld de situatie krijgen dat de hond gaat omkijken of twijfelen. Hierbij is dan maar één actie van de geleider van toepassing. Kijkt de hond om of twijfelt hij dan dient de geleider direct m.b.v. de lijn de hond vooruit te trekken, met als consequentie pijn voor de hond, tot aan de bal waar de hond dan “AF” moet. De hond moet leren, eigen initiatief nemen tot remmen/omkijken etc. geeft pijn, niet direct “AF” gaan geeft pijn, snel vooruit gaan en correct “AF” op commando geeft driftbevrediging. Als dit door de hond is begrepen en dit levert in de praktijk geen problemen meer op, dan gaat men over tot de volgende fase in de opbouw. Het gevoel van de lijn moet nu worden afgebouwd. Het is hierbij noodzakelijk dit zeer zorgvuldig te doen er de nodige tijd voor uit te trekken. Elke fout die de hond nog maakt moet afgestraft kunnen worden. De eerste stap is dat men de 30 meter lijn niet meer door de handen laat glijden. De hond ondervindt dus minder weerstand. Blijven de oefeningen goed gaan dan kan men over gaan tot het gebruik van een 10 meter lijn i.p.v. de 30 meter lijn. Het is niet vreemd als de hond hier eerst vreemd op zal reageren. Het is echter belangrijk dat de hond wel de oefening naar wens blijf uitvoeren en men ingrijpt met pijn/dwang indien de oefening niet perfect gaat. Stil aan moet de hond weten dat de driftbevrediging alleen nog maar uit de hand van de geleider komt. Bal achteraan het veld zal niet meer nodig moeten zijn. Is men overtuigd dat de 10 meter lijn niet meer nodig is, dan kan deze bij de uitvoering er ook af. Belangrijk blijft bij het uitvoeren van deze oefening dat men altijd enthousiast blijft bij het naar de hond toe gaan als deze “AF” ligt na het uitvoeren van een perfecte oefening. Immers lichaamshouding is een belangrijk communicatie signaal. Bij het alle eerste begin in de opbouw van deze oefening kan men het beste steeds het zelfde terrein gebruiken. Wat later in de opbouw, als men al met de 30 meter lijn werkt, moet de factor terrein niet meer van invloed zijn op de vorderingen met de hond. Het “HIER” gaan roepen zoals dat bij de oefening is voorgeschreven, moet men gedurende het trainen slecht zelden toepassen. Immers zal dit in de regel niet het probleem zijn van de oefening. Daarom is het beter bij trainingen de oefening af te sluiten bij het “AF” roepen van de hond op de gewenste afstand om vervolgens dan naar de hond toe te lopen en daar de hond te belonen voor zijn goede gedrag.
8.18 Af met afleiding Daar deze oefening in de regel geen problemen geeft wil ik er niet te woorden aan besteden. Kwestie van rustig opbouwen. Heeft men gezag over de hond, zal deze oefening geen problemen opleveren.
8.19 Het weigeren van aangeboden en toegeworpen voedsel 133
De basis van deze oefening is uiteraard een goed geconditioneerde oefening “blijven liggen op de plaats”. In de aanvang van de opbouw van het weigeren van voedsel kan men het beste eerst zelf de hond het voedsel aanbieden. We liggen hiervoor onze hond af om vervolgens hem daarna voedsel aan te bieden. In eerste instantie van een wat grotere afstand, in een latere fase van dichter bij. Het voorzijn dat de hond in de fout gaat is uiteraard voor de opbouw erg belangrijk. Bouw deze oefening zo op dat de hond leert dat hij zijn kop weg moet draaien op het moment dat het voedsel in zicht van de hond komt. Kunnen we onze hond het voedsel probleemloos aanbieden dan gaan we de oefening uitbreiden met het ook toewerpen van het voedsel. In eerste instantie werpt men natuurlijk nog ver van de hond af. Gaat deze fase naar wens dan kan men beginnen een ander persoon op de zelfde wijze stapsgewijs het voedsel laten aanbieden zoals we dat zelf deden. Uiteraard bevinden we nu naast onze hond om de opbouw goed te coördineren. In de laatste fase laten we het aanbieden over aan een pakwerker. De laatste stap in de opbouw is dat we ons steeds verder afstand nemen van de hond op het moment dat het voedsel wordt aangeboden, om uiteindelijk zo ver in de opbouw te komen dat men als geleider uit het zicht van de hond kan verdwijnen zonder dat deze in de fout gaat.
8.20 Het weigeren van gevonden voedsel Is de oefening “het weigeren van aangeboden en toegeworpen voedsel” goed geconditioneerd, dan kan deze oefening betrokken gaan worden in de opbouw. Ook hier geldt, stap voor stap de moeilijkheidsgraad/de verleiding vergroten.
8.21 De vrije sprong over de haag Deze oefening kan zonder stress de hond gemakkelijk aan geleerd worden. De commando’s “ZIT” en “BLIJF” zijn de hond al perfect aangeleerd voordat we met de opbouw met deze oefening aanvangen. Wat resteert, is dus het aanleren van een springtechniek die betrekkelijk eenvoudig is. Uiteraard moeten we er van overtuigd zijn dat de hond lichamelijk goed in elkaar steekt! We gebruiken een haag die opgebouwd is uit meerdere losse planken op elkaar. Met één plank in de haag, dus een hoogte van circa 20 centimeter, begeven we ons de aangelijnde hond voor de haag. We geven de hond het commando “HOOG” en springen samen met de hond over de plank en belonen daarna de hond. In de loop van de tijd doen we er steeds een plank er bovenop. Heeft de hond de bedoeling door dan lopen we zelf langs de haag heen terwijl de
aangelijnde hond op commando over de haag heen moet. Heeft de hond de techniek onder de knie en kan hij de voorgeschreven hoogte gemakkelijk springen dan gaan we het BLIJVEN na het heen springen er bij betrekken. We geven de aangelijnde hond het commando “HOOG”, lopen wederom met de hond mee en geven na de sprong een commando “ZIT”. Vanuit deze positie gaan we beginnen met de terugsprong. De opzet mag duidelijk zijn. Blijkt dat de hond de bedoeling door heeft dan hoeven we niet meer mee te lopen met de hond. Voor het terug springen wordt in de regel het commando “TERUG” gebruikt. Om de oefening goed te conditioneren blijven we vrij lang nog aan de lijn werken. We moeten er zorg voor dragen dat we zelf niet in de weg staan voor de hond bij de terugsprong. “Luie” honden willen nog wel eens de bovenkant van de haag gaan tippen, wat uiteraard niet de bedoeling is. Een oplossing zou kunnen zijn een dun metalen draad aan de bovenrand te spannen en hierop eventueel ook een zeer zwak elektrisch stroompje te zetten. Het tippen slechts lichtjes gevoelig maken voor de hond is vaak al voldoende voor de hond om het tippen in het vervolg achterwegen te laten.
8.22 De breedte sprong over de kuil De opbouw van deze oefening kent veel overeenkomsten met het aanleren van de vrije sprong over de haag. Uiteraard is de te aan te leren techniek wel anders. In de regel worden hier de commando’s “OVER” en “TERUG” gebruikt. Om de techniek aan te leren zijn er verschillende mogelijkheden. Ten eerste kan men hiervoor gebruik maken van kleinere kuilen dan voorgeschreven volgens het programma. De kuil moet dan zodanig breed zijn dat dit zeer gemakkelijk voor de hond te nemen is. We blijven gedurende de opbouw wederom lang trainen met de hond aangelijnd. Het moeten blijven en terug springen komt wederom pas aan de orde als de techniek van het springen door de hond goed beheerst wordt. Een ideale opbouw van de techniek is ook hier te bewerkstelligen als men de breedte van de sprong, net als bij de sprong over de haag, langzaam en stapsgewijs zou kunnen vergroten. Indien men een kuil ter beschikking heeft volgens onderstaande tekening is dat mogelijk!
De opzet van bovenstaande kuil mag duidelijk zijn en behoefd verder weinig commentaar. Een andere mogelijkheid om de basistechniek bij de hond aan te leren zou kunnen geschieden met een toestel uit de behendigheidssport voor honden. Deze sport kent een breedte sprong dat opgebouwd is uit meerdere “tafeltjes”. Met deze “tafeltjes” is de breedte gemakkelijk uit te bouwen tot de gewenste lengte. 135
Tijdens het conditioneren van de oefening ziet men vaak dat men een pijp over de kuil heen legt. Dit is een visueel hulpmiddel om te voorkomen dat de hond de neiging krijgt om in de kuil te springen. Een ander hulpmiddel zou een oud matras met springveren in de kuil te plaatsen. Door dit matras zou het onaangenaam voor de hond worden zich in de kuil te begeven en dus liever dan maar overspringt. Echter dit zijn hulpmiddelen die bij een goede opbouw van de oefening niet nodig hoeven te zijn. “Luie” honden willen nog wel eens de binnenrand van de kuil aantippen, wat uiteraard niet de bedoeling is. Een oplossing zou kunnen zijn een dun metalen draad aan de bovenrand te spannen en hierop eventueel ook een zeer zwak elektrisch stroompje te zetten. Het tippen van de binnenrand voor de hond slechts lichtjes gevoelig maken is vaak al voldoende voor de hond om het tippen in het vervolg achterwegen te laten.
8.23 De klimsprong over de schutting Meest logische is uiteraard dat je deze oefening opbouwt door de hoogte van de schutting plank voor plank steeds verder te verhogen gedurende de opbouw. De aanvanghoogte is de hoogte van de sprong over de haag die de hond al beheerst. Komt men in de fase dat de hond echt een spring- en klimtechniek moet gaan beheersen, dan mag men de hond gerust nog helpen met een zetje zodat hij over de schutting geraakt. Bij de oefening hoort ook dat de hond leert het afloopschot daadwerkelijk af te lopen en niet af te springen.
8.24 Het stil zijn In hoofdstuk 9.5, “Het revieren naar een groot voorwerp” wordt beschreven hoe men een hond
kan leren op commando te gaan blaffen. Heeft men bereikt dat de hond op het commando “LUID” intensief gaat blaffen, dan kan men de oefening gaan combineren met het op commando “STIL”. De bedoeling mag duidelijk zijn. De hond blaft intensief op commando, men geeft het commando “STIL” en drukt rustig de bek van de hond dicht. Zodra de hond stil is volgt er een beloning. Door dit rustig op te bouwen kan men een oefening creëren waarbij de hond wisselend beloond wordt, bijvoorbeeld met een bal, voor het intensief blaffen of het juist op commando weer stil worden. Men krijgt een uitermate conditionering van de commando’s “LUID” en “STIL”. En dat is natuurlijk de basis om met deze oefening “Het stil zijn” te beginnen. Men bouwt het geheel op door eerst een pakwerker op grote afstand de hond rustig uit te lokken. Reageert de hond dan volgt uiteraard het commando “STIL”, wat de hond dan dus al uitermate beheerst. De verdere opbouw mag duidelijk zijn. Er wordt langzaam, stapje voor stapje, richting de omstandigheden gewerkt zoals de oefening dat voorschrijft. 8.25 Lopen op een open trap DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.26 Lopen over een plank DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.27 De kruipoefening DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.28 Lopen over onaangename materialen DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.29 Het kruipen door een buis DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.30 Het optillen, het overgeven en het weer in ontvangst nemen van de hond DIT HOOFDSTUK MOET ZIJN UITWERKING NOG KRIJGEN 8.31 Het overzwemmen / groot voorwerp uit het water apporteren Een goede basis voor deze oefeningen is uiteraard dat de hond graag zwemt, of in ieder geval vertrouwd is met water en weet wat zwemmen is. Men kan dit bereiken door de hond spelenderwijs kennis te laten maken met water. Een balletje kan hierbij erg nuttig zijn. Dat de hond de benodigde commando’s zoals AF, BLIJF en het apporteren al uitermate goed moet beheersen voordat men met het aanleren van deze oefeningen begint moet men stilaan logisch vinden. Zo niet, dan heeft men de “rode draad” van dit werkstuk nog niet ontdekt. 137
Bij het aanleren van de oefening overzwemmen is het erg handig een zeer geschikte locatie hiervoor op te zoeken. Dit is een plaats waar men zelf over een bruggetje of dergelijke de hond kan begeleiden. Als men kort op de hond kan blijven gedurende het aanleren van de oefening is dat gewoonweg ideaal. Het water moet in deze aanleerfase ook niet erg breed zijn. Een lichte maar sterke drijvende lijn is ook een noodzakelijk hulpmiddel. Een hulppersoon kan nuttig werk verrichten bij de opbouw van deze oefening. Een mogelijke aanleermethode kan zijn dan een hulppersoon de hond, die aan de lange lijn zit, vast houdt en men zelf met het uiteinde van deze lange lijn aan de andere kant van het water gaat staan. Met een bal of ander geliefd voorwerp van de hond roept/lokt men de hond naar zich toe die dus door het water moet. Aangekomen krijgt de hond de bal. Bij de volgende fase van de oefening moet de hond bij aankomst bij de geleider eerst gaan liggen alvorens hij de bal krijgt terwijl hij nog ligt. De hond wordt nu geleerd te moeten blijven liggen met zijn bal in zijn bek. De motivatie voor het overzwemmen wordt zo gecreëerd, namelijk een bal in de bek terwijl hij rustig ligt. Het reglement spreekt dat de hond ook mag zitten of blijven staan, maar door de hond AF te laten gaan bouwt men gewoonweg met zekerheid en rust in bij de gehele oefening. Leer de hond van het begin af aan alleen maar recht over te mogen steken van oever naar oever. Verloopt deze fase prima dan kan men een stap verder gaan. Men kan nu duidelijk aan de hond laten zien dat men zijn bal laat vallen aan de andere kant van de oever. Men loopt nu echter terug naar de hond, die nog steeds vast wordt gehouden door een hulppersoon. De focus op de bal behoort overeind gehouden te worden. Is men aangekomen bij de hond dan geeft men de deze een commando om richting de bal te gaan. Handig is nu dat de hulppersoon ondertussen met het einde van de lijn aan de andere kant van het water staat. Het mag niet zo zijn dat deze hulppersoon correctie of commando’s aan de hond geeft. Het africhten moet geschieden door de geleider! De hulppersoon dient slechts om grote fouten van de hond voor te zijn door zo nodig met behulp van de lijn de hond hierin te blokkeren. De volgende stap is dat de geleider niet meer zichtbaar voor de hond weglegt, maar zichtbaar voor de hond al aan de overkant van het water te zien is. In de daarop volgende stap is de bal wel aanwezig maar niet zichtbaar bij het te water gaan richting de bal. Men kan in deze verschillende stappen in het begin beter de hond steeds ophalen om zodoende het “BLIJVEN” goed te conditioneren. Later kan men het ophalen of terugroepen, waarbij de hond dus weer door het water moet, afwisselen. Conditionering van de gehele oefening kan uiteraard het beste plaatsvinden door steeds op exact de zelfde locatie te trainen in deze opbouwfase. Als de oefening op deze locatie met de hond los van de lijn goed in de praktijk gebracht kan worden gaat men ook andere locatie opzoeken voor de oefening, waarbij ook breder water aan bod kan gaan komen. Werk wel altijd in eerste instantie op deze nieuwe locaties aan de lijn om zodoende grote fouten voor te kunnen zijn. Doe desnoods een stapje terug in de opbouw op deze nieuwe locaties. Wie de bovenstaande tekst leest zal overeenkomsten zien met de tekst uit hoofdstuk 8.17 “VOORUIT”. Nadeel van deze methode is zondermeer dat hulp van een andere persoon nodig is en de aanwezigheid van deze hulppersoon en zijn handelingen met de lijn, altijd invloed zal hebben op het doen en laten van de hond. De aanwezigheid van deze persoon moet dus worden afgebouwd. Wie deze persoon niet ter beschikking heeft kan werken met een dubbele lijn in combinatie met een goed katrol. Het nadeel is dan wel weer dat de technische vaardigheid van de africhter hoger moet zijn. Voordeel is dus weer dat het afbouwen van de aanwezigheid van de hulppersoon niet nodig is. De oefening van het apporteren van een voorwerp uit het water hoeft niet moeilijk meer aan te
leren te zijn als het (over)zwemmen goed wordt beheerst. Immers in deze fase is het apporteren al goed geconditioneerd en de hond is goed vertrouwd met het water. De aanleerfase kan weer het beste plaatsvinden op steeds dezelfde locatie. Het voorwerp dat uit het water gehaald moet worden is in de meeste gevallen een plank van een meter lang, 10 centimeter breed en een centimeter of 2 dik. Verder is de plank dan licht van kleur of blank hout en aan weerzijde in het midden voorzien van een latje zodat de hond grip kan hebben bij het apporteren. Omdat het voorwerp voor de hond wat ongebruikelijk kan zijn is het in de regel het beste de hond eerst op de oever de plank te laten apporteren. Gebruik hierbij de beginselen van het apporteren zoals beschreven in hoofdstuk 9.1. Als de hond aangeeft de plank goed te apporteren, dan kan men het water erbij betrekken. Uiteraard gebeurt dit allemaal aan de lange lijn zodat de gehele opbouw goed gecontroleerd kan geschieden en daarmee goed geconditioneerd. Los werken doen we pas als de conditionering heeft plaatsgevonden. We beginnen uiteraard met de plank één meter van de over in het water te deponeren en het appèl van het rustig moeten wachten op het commando om te mogen gaan apporteren wordt gelijk meegenomen in de oefening. Gaande weg wordt de afstand die de hond moet zwemmen naar de plank langzaam groter gemaakt. Heeft de hond de vaardigheid gekregen de oefening uit te voeren zodat deze voldoet aan alle eisen die de reglementen stellen, dan gaat men op andere locatie de oefening in de praktijk brengen. Werk hierbij altijd weer eerst met een lange lijn, totdat men overtuigd is dat alles goed zal gaan indien de hond los van de lijn aan het werk gaat.
8.32 Appèl en de elektronische dressuurband In het hoofdstuk “Communicatie en hoe honden leren” ben ik al uitgebreid ingegaan op de introductie van de elektronische dressuurband. Als men besluit over te gaan tot het gebruik van een elektronische dressuurband is de kennis zoals beschreven in het gehele hoofdstuk “Communicatie en hoe honden leren” een MUST! In het hoofdstuk “Oefeningen gerelateerd aan de inzet van een pakwerker(helper)” kom ik ook nog uitgebreid terug over het gebruik van elektrische dressuurbanden. Het is ook noodzakelijk dit deel van dat hoofdstuk goed te bestuderen. Ik wijs er opnieuw op dat het gebruik van elektronische hulpmiddelen iets is voor mensen met een grote ervaring en vooral met “gevoel” kunnen africhten. Het is niets voor een beginner om er zonder deskundige hulp aan te beginnen. Is men zeer goed in staat door middel van mechanische inwerking met behulp van een lijn en een halsketting een hond goed af te richten dan kan een elektronische dressuurband verdere perfectie brengen in timing en dossering. Het perfectioneert dus je manier van trainen. In het hoofdstuk “Communicatie en hoe honden leren” ben ik al uitgebreid ingegaan hoe de perfectionering met de elektrische dressuurband in de praktijk te brengen. Ik wijs er nog eens op dat er een wezenlijk verschil kan zitten op de betekenis van een elektronische stimulans voor de hond, want het doel bij het appèl kan mogelijk anders zijn dan bij het manwerk. Zaak dus de betekenis van de elektronische stimulans altijd duidelijk te maken en te houden! De hond mag hierbij niet in verwarring worden gebracht.
8.33 Tot slot 139
Het is moeilijk te beschrijven hoe men in de praktijk alles moet uitvoeren. Dit zal voor iedere combinatie een ander ideale uitvoering zijn. Maar de opdracht is deze: de hond geconditioneerd op de geleider en veel drift behouden. Bij de opbouw van de hond behoort men niet het nut van het gebruik van een positief geconditioneerd signaal te vergeten. Enkele zullen moeite hebben met het feit dat bewust het toedienen van pijn aan de hond wordt opgezocht. Maar ik moet dan nog eens duidelijk stellen dat ik er van uit ga dat men traint met een hond die genetisch voor dit werk geschikt is. Met nadruk wil ik dan ook nog eens even ingaan op het vergroten van de belastbaarheid van de hond. Deze behoord stuk verankerd te zitten in zijn herkomst. Bij de jonge hond kan deze belastbaarheid vergroot worden door het spelelement met zijn baas. Dit heeft een niet te onderschatten waarde. Dit wil niet zeggen: en nu maar veel spelen en het wordt een kanjer!.... , daar is natuurlijk meer voor nodig. Vergeet niet dat het beste contact tussen hond en baas het spel is van waaruit de africhting het meest groeit. Hoe hoger en intensiever het spel kan worden opgebouwd, des te belastbare zal de hond zich ontwikkelen. Hierbij wil ik belastbaarheid definiëren als: Het ondergaan van intensieve trainingen, waarbij de hond dit als prettig ervaart. Dit alles impliceert niet dat de hond niet gedwongen zal worden. In een gevorderd stadium in de opbouw zal de hond behoorlijk belast worden met felle korte correcties. De hond zal door driftmatige opbouw van de oefeningen echter zeer snel van een correctie herstellen.