Hoofdstuk 2 Positiebepaling
2.1 Inleiding: doel van dit hoofdstuk In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke positie gekozen is ten aanzien van het tekstmateriaal, waarmee gewerkt wordt in het onderzoek.1 Vragen, die hierbij aan de orde komen, hebben betrekking op zaken als het ontstaan van het boek: de tijd waarin en de plaats van ontstaan.2 Van hieruit kan iets gezegd worden over de authenticiteit en de eenheid van het boek. De toetsing van de hypothese van de corporate personality van Wheeler Robinson geschiedt aan tekstmateriaal uit het boek Ezechiël. Dit uitgangspunt vraagt om een beoordeling van het boek op bovengenoemde punten. Een kort ‘forschungsgeschichtlich’ overzicht kan niet achterwege blijven om de situatie te schetsen en een positie te bepalen.
2.2 De Forschungsgeschichte Aan het eind van de negentiende eeuw gold in het algemeen3 nog de opvatting, die verwoord is door Smend in zijn commentaar op Ezechiël uit 1880: “Man könnte kein Stück herausnehmen ohne das ganze Ensemble zu gefährden.”4 Vanaf het begin van de twintigste eeuw begon de kritische analyse dit harmonieuze beeld te verstoren. De verstoring van dit harmonieuze beeld is volledig te noemen. Met deze kernachtige conclusie begint Pohlmann zijn studie naar de redactiegeschiedenis van het boek Ezechiël: “Die derzeitige Ezechielforschung ist in den wesentlichen Fragen (...) zu völlig divergierenden Urteilen gelangt.”5 1 Dit hoofdstuk poogt enigszins recht te doen aan de overweging van P.R. Ackroyd, Exile and Restoration, London 19835, p. 103: “The complexity of the literary and other problems attaching to the book Ezekiel is such that any discussion ought ideally to be prefaced by a full-scale consideration of the view that is adopted.” Van een ‘full-scale consideration’ kan hier geen sprake zijn daar de vraagstelling voor het onderzoek niet in die richting geformuleerd is. 2 Verbonden met deze zaken is de vraag naar de persoon van de profeet. Over zijn geestelijke en/of lichamelijke toestand zijn de meest uiteenlopende hypothesen gelanceerd. Zie voor overzicht bijvoorbeeld D.J. Halperin, Seeking Ezekiel. Text and Psychology, University Park 1993, pp. 7-38 (Halperin biedt zelf ook een psychoanalytische benadering van het boek en schetst op grond daarvan de psychische gesteldheid van de persoon Ezechiël). 3 Afwijkende opvattingen over het ontstaan van het boek werden in de negentiende eeuw niet of nauwelijks serieus genomen. Zie B. Lang, Ezechiel. Der Prohet und das Buch (EdF 153), Darmstadt 1981, pp. 1-2. 4 R. Smend, Der Prophet Ezechiel (KeH 8), Leipzig 18802, p. XXI. 5 K.-F. Pohlmann, Ezechielstudien. Zur Redaktionsgeschichte des Buches und zur Frage nach den ältesten Texten (BZAW 202), Berlin New York 1992, p. 3. De mening van Pohlmann sluit aan bij die van Childs: “Modern critical opinion still remains in a far greater state of flux than with any of the other major prophets.” B.S. Childs, Introduction to the Old Testament as Scripture, London 19832, p. 357.
5
Het was Hölscher6 die als eerste daadwerkelijk het kritische mes in het boek Ezechiël zette. Op grond van het door hem gehanteerde criterium kwam hij tot de conclusie, dat slechts éénzevende deel van het boek afkomstig kon zijn van de profeet. Als criterium om de kritische analyse te voltrekken hanteerde Hölscher het onderscheid tussen proza en poëzie. Sedertdien is het niet meer mogelijk om het boek Ezechiël te benaderen op de manier van Smend in 1880. We hebben in het boek Ezechiël niet te maken met het dagboek van de profeet, of met een bloemlezing van zijn uitspraken,7 maar met het product van compositorische arbeid.8 Hoewel deze conclusie door de meeste onderzoekers onderschreven kan worden, is hiermee nog geen uitspraak gedaan over het ontstaan van de compositie.9 Over de compositorische arbeid wordt tegengesteld gedacht.10 De “state of flux”11, waar Childs over spreekt, komt tot uitdrukking in de moeite, die het kost om de verschillende posities te groeperen. In het deel, dat nu volgt, bespreek ik vier voorstellen om te komen tot een indeling van de verschillende onderzoeksresultaten met betrekking tot een positiebepaling binnen het onderzoek naar Ezechiël. De indeling, die door Lang12 voorgesteld wordt, ziet er als volgt uit. Hij onderscheidt drie groepen: ten eerste onderzoekers met gematigde posities (onder anderen Herrmann en Fohrer); ten tweede onderzoekers met radicale posities (onder anderen Hölscher); ten derde onderzoekers met overbruggende13 posities (onder anderen Zimmerli). Lang14 deelt de opvatting van Fohrer, die zijn conclusies trekt in de lijn van Herrmann15, over het 6
G. Hölscher, Hesekiel. Der Dichter und das Buch (BZAW 39), Giessen 1924. R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24, in: J. Lust (ed.), Ezekiel and his Book. Textual and Literary Criticism and their Interrelation (BETL 74), Leuven 1986, p. 294: “Too often scholars have acted as though the purpose of the individual book was simply to provide an anthology of a particular prophet’s sayings.” 8 Zie K.-F. Pohlmann, Ezechielstudien, p. 3. 9 U. Feist, Ezechiel. Das literarische Problem des Buches forschungsgeschichtlich betrachtet (BWANT 138), Stuttgart [etc.] 1995, p. 12: “Die Forschungslage am Ezechielbuch befindet sich demzufolge in der Tat an einem Nullpunkt. Der Minimalkonsens läßt sich auf die Tautologie reduzieren, daß es sich um ein literarisches Werk bzw. Produkt schriftstellerischer Tätigkeit handelt.” Kutsko laat zich positiever uit over deze vaststelling, namelijk “to call Ezekiel a composition is most accurate, for the term identifies the composite nature of the book but recognizes the quality of the work as integrated discourse.” J.F. Kutsko, Between Heaven and Earth. Divine Presence and Absence in the Book of Ezekiel (Biblical and Judaic Studies from the University of California, San Diego, Volume 7), Winona Lake 2000, p. 10. 10 Het bestaan van tegengestelde gedachten over de compositorische arbeid wordt bevestigd door de verschillende bijdragen in J. Lust (ed.), Ezekiel and his Book. Textual and Literary Criticism and their Interrelation (BETL 74), Leuven 1986. Darr pleit voor een vruchtbare wisselwerking tussen verschillende posities, waarbij onderzoekers zich moeten wachten voor extremiteiten: “To my mind, however, extreme stances on either side diminish the potential of Ezekielian scholarship.” K.P. Darr, Ezekiel among the Critics, in: Currents in Research: Biblical Studies 2, Sheffield 1994, p. 21. Kutsko daarentegen neemt een consensus waar onder de onderzoekers van Ezechiël: “I see a consensus in Ezekiel scholarship that endorses further inquiry into the coherent and intergrated nature of the text.” J.F. Kutsko, Between Heaven and Earth, p. 23. 11 B.S. Childs, Introduction to the Old Testament as Scripture, p. 357. 12 B. Lang, Ezechiel, pp. 2-18. Een goed overzicht van minder recente datum is van de hand van H.H. Rowley, The Book of Ezekiel in Modern Study, BJRL 36 (1953), pp. 146-190. 13 Lang noemt dit ‘vermittelnde Positionen’. Uit de invulling blijkt, dat het gaat om het combineren van de posities van de twee andere groepen, namelijk de ‘gemäßigte Positionen’ en de ‘radikale Positionen’. 14 B. Lang, Kein Aufstand in Jerusalem. Der Politik des Propheten Ezechiel (SBB), Stuttgart 19812, p. 127. 15 J. Herrmann, Ezechiel (KAT XI), Leipzig 1924, p. XXXIV: “Überblickt man noch einmal die Analyse des ganzen Buches, so wird man alles in allem sagen müssen, daß das Buch weithin als die von Ezechiel selbst 7
6
ontstaan van het boek: “Es ist (...) anzunehmen, daß Ez seine Worte und Berichte selbst vor oder nach ihrer mündlichen Verkündigung schriftlich niedergelegt und in dieser Form einzeln hinterlassen hat, jedoch weder an ihrer Ordung und Zusammenfassung noch an der Gliederung des gesamten Stoffs beteiligt gewesen ist.”16 De positie van Zimmerli in zijn commentaar17 is met recht een overbruggende te noemen, omdat hij zowel recht probeert te doen aan de historische profeet, als aan de latere bewerkers van de stof. Met de term “Fortschreibung”18 beschrijft hij de weg “vom Prophetenwort zum Prophetenbuch”.19 Dit proces komt reeds op gang tijdens het leven van de profeet en lijkt beperkt te zijn, zowel wat betreft tijd als wat betreft personele verantwoordelijkheid. De tijd is beperkt tot de periode van zijn leven en dat van zijn tijdgenoten. De personele verantwoordelijkheid voor het proces is beperkt tot hem en zijn leerlingen. De verschillen in visies brengen Hossfeld20 ertoe om van drie posities in het onderzoek te spreken. Deze drie komen ongeveer overeen met de drie van Lang in zijn schets. Hossfeld benoemt de posities naar de meest uitgesproken vertegenwoordigers van de desbetreffende positie. Hij noemt Greenberg en Becker als vertegenwoordigers van de uitersten en Zimmerli als vertegenwoordiger van de overbruggende positie. Hossfeld sluit aan bij de benaderingswijze van Zimmerli, die naar zijn mening de enige is om de complexe teksten adequaat te benaderen.21 Becker22 onderscheidt vier posities,23 die hij vastlegt op een glijdende schaal24, waarvan de uitersten worden gevormd door enerzijds de opvatting, dat we te maken hebben met “ein im wesentlichen vom Propheten selbst stammendes und literarisch einheitliches Werk”25, en anderzijds de mening, dat het redactionele aandeel in het boek zo groot is dat de grenswaarde van totale redactionaliteit en daarmee pseudepigrafie26 bereikt is. Dit zijn veranstalltete Sammlung seiner schriftlichen Aufzeichnungen über profetische Erlebnisse, Worte und Handlungen gelten darf; die Einordnung (...) kann durchaus als von der Hand des Ezechiels herrührend begriffen werden.” 16 G. Fohrer, mit einem Beitrag von K. Galling, Ezechiel (HAT 13), Tübingen 1955, p. XI. Zie voor een uitgebreide bespreking G. Fohrer, Die Hauptprobleme des Buches Ezechiel (BZAW 72), Berlin 1952, pp. 27104. 17 W. Zimmerli, Ezechiel. 1. Teilband Ezechiel 1-24 (BKAT XIII,1) Neukirchen-Vluyn 1969; W. Zimmerli, Ezechiel. 2. Teilband Ezechiel 25-48 (BKAT XIII/2), Neukirchen-Vluyn 1969. 18 W. Zimmerli, Ezechiel, p. 106*. 19 W. Zimmerli, Ezechiel, pp. 104*-114*. 20 F.-L. Hossfeld, Die Tempelvision Ez 8-11 im Licht unterschiedlicher methodischer Zugänge, in: J. Lust (ed.), Ezekiel and his Book, pp. 151-152. 21 F.-L. Hossfeld, Die Tempelvision Ez 8-11 im Licht unterschiedlicher methodischer Zugänge, p. 152. 22 J. Becker, Ez 8-11 als einheitliche Komposition in einem pseudepigrafischen Ezechielbuch, in: J. Lust (ed.), Ezekiel and his Book, pp. 136-150. 23 J. Becker, Ez 8-11 als einheitliche Komposition in einem pseudepigrafischen Ezechielbuch, pp. 137-138. 24 Vergelijk de typering van Mein: “Hence it is safer to speak of a ‘spectrum’ or ‘continuum’ of Ezekiel research where different studies can be located.” A. Mein, Ezekiel and the Ethics of Exile (Oxford Theological Monographs), Oxford [etc.] 2001, p. 50. 25 J. Becker, Ez 8-11 als einheitliche Komposition in einem pseudepigrafischen Ezechielbuch, p. 137. 26 De bekendste pleitbezorger van een pseudepigrafische benadering van het boek Ezechiël is C.C. Torrey, Pseudo-Ezekiel and the Original Prophecy (YOS, Researches, Vol. 18), New Haven 1930. In 1970 is het werk van Torrey herdrukt met toevoeging van kritische artikelen van Spiegel en Torrey en een prolegomenon van Greenbergs hand: C.C. Torrey, Pseudo-Ezekiel and the Original Prophecy. Critical Articles by Shalom Spiegel
7
respectievelijk de eerste en vierde positie in Beckers telling.27 Greenberg en zichzelf noemt hij als vertegenwoordigers van de twee uitersten, die elkaar op het punt van de literaire eenheid van het boek als bondgenoten kunnen zien. De beide tussenliggende posities stelt Becker vast op grond van het criterium in hoeverre het werk beschouwd wordt als afkomstig van de historische Ezechiël of in hoeverre het herleid wordt tot redactionele arbeid. Al naar gelang het echte woord van de historische profeet of de redactie de overhand heeft, wordt de positie bepaald. Vertegenwoordigers van de tweede positie zijn Kraetzschmar en Herrmann, maar de vertegenwoordiger bij uitstek van deze positie is Zimmerli. De derde positie heeft zijn vertegenwoordiger in Hölscher.28 Een recentere schets van de kritische studie van het boek Ezechiël is van de hand van Joyce.29 Hij geeft aan, dat het onderzoek zich in twee verschillende richtingen ontwikkeld heeft. De ene richting typeert hij met het werk van Garscha30, die voortgaat in de lijn van Hölscher. Garscha stelt een grote mate van gelaagdheid vast in de tekst, die het gevolg is van opeenvolgende redacties. Tot een vergelijkbare conclusie als Garscha komt ook Pohlmann31, hoewel hij andere redacties waarneemt dan Garscha. Beide onderzoekers stemmen overeen waar het de duur van de redactiegeschiedenis betreft. Naar hun bevindingen beslaat deze enige eeuwen.32 De andere richting heeft een belangrijke vertegenwoordiger in Greenberg.33 Zijn benadering omschrijft hij zelf als ‘Holistic Interpretation’. Deze benadering neemt afstand van hypothesen zoals die van Garscha. Structurele analyse van de tekst en onderzoek naar retorische structuren doen hem veronderstellen “that the present Book of Ezekiel is the product of art and intelligent design (...). A consistent trend of thought expressed in an distinctive style has emerged, giving the impression of an individual mind of powerful and passionate proclivities (...). The persuasion grows on one as piece after piece falls into the established patterns and ideas that a coherent world of visions is emerging,
and Charles Cutler Torrey. Prolegomenon by Moshe Greenberg (LBS), New York 1970. Feist is een recente pleitbezorger van een pseudepigrafische benadering. Zie U. Feist, Ezechiel, passim. 27 J. Becker, Erwägungen zur ezechielischen Frage, in: L. Ruppert, P. Weimar und E. Zenger (Hrsg.), Künder des Wortes. Beiträge zur Theologie der Propheten. Josef Schreiner zum 60. Geburtstag gewidmet, Würzburg 1982, pp. 137-149. 28 De mogelijkheden tot een nog verfijndere indeling van de posities lijken schier onuitputtelijk. In zijn ‘woord vooraf’ in het boek Ezekiel and his Book komt Lust tot een vijfdeling langs een glijdende schaal, die vergelijkbaar is met die van Becker. Een grotere mate van duidelijkheid schept deze verfijning niet. Eveneens tot een vijfdeling in ‘Lektüremodelle’ komt U. Feist, Ezechiel, pp. 12-15. De indeling van Feist verschilt van die van Lust, maar schept evenmin een grotere mate van duidelijkheid. 29 P.M. Joyce, Divine Initiative and Human Response in Ezekiel (JSOTS 51), Sheffield 1989, pp. 28-31. Zie voor een overzicht ook A. Mein, Ezekiel and the Ethics of Exile, pp. 41-50. 30 J. Garscha, Studien zum Ezechielbuch. Eine redaktionskritische Untersuchung von Ez 1-39 (Europäische Hochschulschriften 23), Bern 1975. 31 K.-F. Pohlmann, Ezechielstudien, passim. 32 Met woorden van K.-F. Pohlmann, Ezechielstudien, p. 254: “Dieses Buch ist somit Zeugnis einer Jahrhunderte währenden Glaubensgeschichte.” Tot deze conclusie komt ook T. Krüger, Geschichtskonzepte im Ezechielbuch (BZAW 180), Berlin New York 1989, pp. 305-306, onder verwijzing naar Garscha. 33 Bijvoorbeeld in zijn commentaar: M. Greenberg, Ezekiel 1-20. A New Translation with Introduction and Commentary (AB 22), Garden City 19862; M. Greenberg, Ezekiel 21-37. A New Translation with Introduction and Commentary (AB 22A), New York [etc.] 1997.
8
contemporary with the sixth-century prophet and decisively shaped by him, if not the very words of Ezekiel himself.”34 Het onderzoek naar retorische structuren en technieken in het boek Ezechiël is door Renz verder gevoerd langs de weg van “a rhetorical critical approach”35, waarbij hij concludeert, dat het boek Ezechiël te benaderen is als een “rhetorical unit”36.
2.3 Positiebepaling Om te komen tot een positiebepaling is de schets van Joyce een goed vertrekpunt, omdat hij in zijn schets uitgaat van de twee duidelijkst onderscheiden benaderingswijzen van het boek Ezechiël, te weten de benadering van de tekst als literaire eenheid enerzijds en de benadering van de tekst in zijn redactionele gelaagdheid anderzijds. Met deze gepolariseerde weergave van de benaderingswijzen is echter nog niet voldoende helderheid verkregen. De door de onderzoekers gehanteerde paradigmata laten zich niet altijd uitsluitend37 onderbrengen bij de benadering van de tekst als literaire eenheid, dan wel bij de benadering van de tekst in zijn redactionele gelaagdheid, omdat met name de geschiedenis en het resultaat van de literaire vormgeving verschillend beoordeeld worden. In de schets die Joyce geeft, had het noemen van de naam van Becker naast die van Garscha en Greenberg een verheldering tot stand gebracht, omdat de posities die deze drie onderzoekers innemen de complexiteit van de paradigmata38 illustreren.39 34 M. Greenberg, Ezekiel 1-20, pp. 26-27. Tot een soortgelijke conclusie komt ook Boadt: “Ezekiel did not have to complete his book in his lifetime, but it seems most reasonable to presume that such a formal structure linking together concrete messages which had been geared to particular situations would have been developed personally and directed by the prophet in accord with his visionary outlook.” L. Boadt, Mythological Themes and the Unity of Ezekiel, in: L.J. de Regt, J. de Waard and J.P. Fokkelman (eds.), Literary Structure and Rhetorical Strategies in the Hebrew Bible, Assen 1996, pp. 215-216. Vergelijk eveneens de visie van Rösel op grond van zijn onderzoek naar de weergave en aanduiding van God en de Godsnaam: “Die Untersuchung legt also nahe, das Wachstum des Buches als einen in sich geschlosseneren Vorgang zu sehen, hinter dem eine Person –„Ezechiel“ selbst?– oder Gruppe/Schule stand.” M. Rösel, Adonaj – warum Gott ,Herr‘ genannt wird (FAT 29), Tübingen 2000, p. 162. 35 T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel (SVT 76), Leiden [etc.] 1999, p. 11. 36 T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel, p. 23. Renz (p. 22) wil in zijn monografie laten zien, dat de meest plausibele manier om het boek Ezechiël te lezen is als “an integrated whole”. In de conclusie van de monografie merkt Renz (p. 249) hierbij op: “To argue that a book is a rhetorical unit is different from arguing that a book is a literary whole.” 37 Vergelijk U. Feist, Ezechiel, p. 176, die spreekt van “den auf der Ebene des Modells begegnenden Mischformen.” Zelf stelt Feist (p. 177) een principiële polarisatie vast: “Die Grundfrage lautet wesentlich: geht das Buch in der heute vorliegende Gestalt auf den prophetischen Dichter und dessen ,lebensechte‘ Verkündigung oder aber auf einen, mit aller diesbezüglichen Freiheit vorzustellenden, Schriftsteller zurück? - Daß es neben dieser bewußt plakativ formulierten, ,glatten‘ Alternative noch dritte, vermittelnde Lösungsmöglichkeiten gibt (...), tut dem keinen Abbruch, im Gegenteil: die grundsätzliche(!) Gegenübersetzung von ,Prophet‘ und ,Schriftsteller‘ ist nämlich, wie sich zeigen läßt, durchgängig.” 38 Hoewel de principiële polarisatie van Feist in vele gevallen niet onjuist is (‘Prophet’ of ‘Schriftsteller’) kan deze geen recht doen aan de complexiteit van de paradigmata in hun verhoudingen ten opzichte van elkaar (in hun overeenstemming met dan wel afwijking van elkaar), omdat Greenberg bijvoorbeeld de facto van mening is, dat de ‘Prophet’ ook de ‘Schriftsteller’ is. Terwijl Greenberg zeker niet een ‘vermittelnde Lösungsmöglichkeit’ biedt. 39 In de bijdrage P.M. Joyce, Synchronic and Diachronic Perspectives on Ezekiel, in: J.C. de Moor (ed.), Synchronic or Diachronic? A Debate on Method in Old Testament Exegesis. Papers Read at the Ninth Joint
9
Becker komt tot een conclusie, die dan weer diametraal staat tegenover de conclusie van Greenberg om vervolgens weer diametraal te staan tegenover de conclusie van Garscha. Aan het diametrale verschil tussen Becker en Greenberg ligt een ander criterium ten grondslag dan aan het verschil tussen Becker en Garscha. Dit illustreert de moeite om te komen tot een inzichtelijke indeling van de posities, die men kiest in het onderzoek. Opvallend is het feit, dat verschil van mening met de een leidt tot overeenstemming op dat punt met de ander. De paradigmata overlappen elkaar op het ene punt, terwijl zij elkaar op een ander punt uitsluiten. De visies van Becker en Greenberg hebben gemeen, dat beide hun uitgangspunt hebben in de eenheid van het werk. De totstandkoming van de eenheid verloopt echter langs volstrekt verschillende lijnen volgens beide onderzoekers. Met hun conclusie staan zij tezamen tegenover de visie van Garscha met zijn grote mate van gelaagdheid in de tekst. De visies van Becker en Garscha stemmen overeen op het punt van redactionele bewerking van de tekst door latere hand(en). Op dit punt vinden zij in elkaar een bondgenoot tegenover Greenberg. Dit heeft betrekking op de lijnen waarlangs de literaire vormgeving tot stand is gekomen. In het krachtenveld van deze bijzondere driehoeksverhouding poneert Joyce zijn stelling, dat het een uitgesproken homogeniteit is, die de Ezechiël-traditie kenmerkt.40 Waar Greenberg op grond van de homogeniteit aanneemt van doen te hebben met de eigen woorden van de profeet, opteert Becker voor een apocalyptisch pseudepigrafisch werk,41 gekenmerkt door totale redactionaliteit, dat hij ergens in de 5e eeuw v.C. plaatst. De frappante overeenkomst tussen beiden in hun benadering is zoals gezegd gelegen in het feit dat Greenberg en Becker de tekst ‘holistic’ benaderen. Volgens Joyce komt Garscha tot zijn opvatting van een grote gelaagdheid van de tekst juist omdat deze zo homogeen is.42 Het is deze homogeniteit, die er bij Greenberg de facto toe leidt om aan te nemen, dat alles van de profeet zelf komt naar de mening van Joyce.43 Meeting of Het Oudtestamentisch Werkgezelschap in Nederland en België and The Society for Old Testament Study. Held at Kampen, 1994 (OTS 34), Leiden 1995, pp. 115-128, betrekt hij Becker wel in zijn overwegingen. Joyce constateert in dit artikel eveneens de complexiteit van de paradigmata. 40 P.M. Joyce, Synchronic and Diachronic Perspectives on Ezekiel, p. 118. Krüger stelt juist grote spanningen vast in de eindredactie van het boek, waarmee hij het boek in zijn canonieke vorm bedoelt. T. Krüger, Geschichtskonzepte im Ezechielbuch, p. 305: “Die Makrostruktur des vorliegenden EB (= Ezechielbuch - JFM) steht mit ihren konzeptionellen Implikationen in Spannung zu Struktur und Gehalt einzelner Text(komplex)e dieses Buches. (...) In dem von der “Endredaktion” tradierten Material finden sich sowohl Aussagen und konzeptionelle Elemente, die den konzeptionellen Implikationen des von ihr dem Buch aufgeprägten dreigliedrigen Schemas glatt widersprechen (v.a. in Ez 20 und 26,18ff), als auch Gedankenreihen, die sich ihnen stärker annähern (v.a. Kap. 25; 35f).” 41 Becker trekt de uiterste consequentie, namelijk die van totale redactionaliteit van het werk, waar Garscha nog ongeveer 30 verzen (geheel of gedeeltelijk) in zijn onderzoek aan de historische profeet toeschrijft en het overige aan een ‘deutero-Ezechiël’. De facto benadert Garscha het boek Ezechiël eveneens als pseudepigrafisch met dit verschil tussen hem en Becker, dat hij de tekst als redactioneel gelaagd beschouwt en Becker de tekst als een redactionele eenheid. 42 P.M. Joyce, Divine Initiative and Human Response in Ezekiel, p. 31: “Garscha’s stratifications have to be so minutely detailed (if they are to have plausability at all) precisely because there is no clear-cut distinction between the style and theology of Ezekiel and of those who followed him.” 43 P.M. Joyce, Divine Initiative and Human Response in Ezekiel, p. 31: “But it is this same ‘family resemblance’ between primary and secondary material which allows Greenberg to believe (in effect) that it all comes from the prophet himself.” Vergelijk in dit verband de visie van De Vries (p. 59): “The Book of Ezekiel is by no means a perfect unity, and some of the passages which will be involved in our discussion occur in sections which are probably secondary, but there is reason to believe that whoever expanded Ezekiel’s original oracles was
10
Greenberg zelf laat op dit punt nog enige ruimte bestaan. Becker is volkomen duidelijk: de homogeniteit is het resultaat van totale redactionaliteit. Joyce neemt in zijn onderzoek het bestaan van primair materiaal en secundaire bewerking binnen de homogeniteit aan. Waar mogelijk moet het onderscheid aangebracht worden met dien verstande dat zekere uitspraken zeldzaam zullen zijn vanwege de homogeniteit van het tekstmateriaal. Voor deze voorzichtige benadering verwijst Joyce naar Clements44, waarbij zowel recht gedaan wordt aan het feit van redactionele bewerking als aan de homogeniteit van de Ezechiël-traditie.45 In een helder artikel zet Clements uiteen hoe een plaats gegeven kan worden aan zowel de homogeniteit van het tekstmateriaal in Ezechiël als aan de redactionele activiteit, die herkenbaar aanwezig is.46 De meest overtuigende visie op de wordingsgeschiedenis van het boek Ezechiël is die van Clements, waarbij Joyce zich aansluit.47 Het ‘Forschungsbericht’ van Joyce daarentegen is te sterk vereenvoudigd met zijn tweedeling van de kritische studie van Ezechiël. Tot deze conclusie komt Joyce in feite zelf ook door zowel de benadering van Greenberg van het boek als die van Garscha als ontoereikend te kwalificeren en zelf een andere positie te kiezen. Dit leidt tot een driedeling met de benaderingswijze van Clements als meest waarschijnlijke binnen de driehoeksverhouding tussen Greenberg, Garscha en Becker.
2.4 De visie van R.E. Clements Het vertrekpunt voor de visie van Clements48 op de wordingsgeschiedenis van het boek Ezechiël is tweeledig. Enerzijds is hij van mening, dat er te lang en te zwaar gesteund is op de hypothese van profeten-leerlingen en profeten-scholen, waar de gesproken profetieën in hun poëtische vormgeving in een voortdurend proces van memorisatie bewaard werden. In Ezechiël zijn ruimschoots voorbeelden aanwezig van verbindingen
expressing that prophet’s own essential interest and spirit.” Zie S.J. de Vries, Remembrance in Ezekiel. A Study of an Old Testament Theme, Int 16 (1962), pp. 58-64. 44 R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24. 45 Instructief in deze samenhang is een artikel van B.S. Childs, Retrospective Reading of the Old Testament, ZAW 108 (1996), pp. 362-377. 46 R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24, passim. 47 Ook Renz sluit zich aan bij de visie van Clements op het boek Ezechiël. Zie T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel, p. 10 noot 32. Mein sluit zich eveneens aan bij de visie van Clements. A. Mein, Ezekiel and the Ethics of Exile, p. 50: “[T]he book of Ezekiel is largely the work of the prophet himself and of his exilic editors, who lived and wrote in a social context not radically dissimilar to Ezekiel’s.42” In noot 42 bij dit citaat verwijst Mein naar Clements. 48 In een tweetal artikelen heeft Clements zijn visie duidelijk toegelicht: R.E. Clements, The Ezekiel tradition: prophecy in a time of crisis, in: R.J. Coggins, A.C. Phillips and M.A. Knibb (eds.), Israel’s Prophetic Tradition, Essays in Honour of Peter R. Ackroyd, Cambridge [etc.] 1982, pp. 119-136; R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24.
11
met andere corpora van teksten,49 die de gedachte van een voornamelijk op zichzelf opererende profeten-school onwaarschijnlijk maakt. De kring, waarbinnen de teksten van Ezechiël overgeleverd en geredigeerd zijn, is wijder dan die van een profeten-school of een groep profeten-leerlingen. De overeenkomsten met teksten van de priesterlijke school (met Lev. 17-26 als schoolvoorbeeld) wijzen op een wijdere kring. Zo ook de overeenkomsten met Jeremia, waarvan een deuteronomistische bewerking wordt aangenomen. Op grond waarvan een Jeremia-school bijvoorbeeld onwaarschijnlijk is. Anderzijds is hij van mening, dat de bewerking van de tekst van Ezechiël niet voldoende verklaard kan worden met het model van de ‘Fortschreibung’ zoals Zimmerli dat ontwikkeld heeft. De secundaire bewerking van de teksten is geen proces van toevoegen aan het bestaande primaire materiaal. Veelmeer heeft de secundaire bewerking tot doel om het primaire materiaal in te passen in het geheel van de profetische boodschap, zoals die geformuleerd wordt in de profetische literatuur. Er is geen sprake van een agglomeratief proces rondom een kern van primair materiaal. De secundaire bewerking draagt de trekken van becommentariëring van het primaire materiaal voor een nieuwe situatie, in een nieuwe context. Dit is geschied in een proces van de-contextualisatie van de originele profetie vanuit de duidelijk historische en politieke context waarbinnen de profetie geplaatst was, en een hierop volgende re-contextualisatie, waarin de originele profetie van commentaar voorzien is om de re-contextualisatie zinvol te doen zijn voor de nieuwe historische context en de literaire context, waarbinnen de profetie geplaatst is. Dit verklaart in de optiek van Clements waarom de teksten van Ezechiël een grote mate van homogeniteit vertonen. Op dit punt is er overeenstemming met Greenberg, die aandacht vraagt voor de literaire structuren in de teksten. Duidelijk verschil van mening is er tussen Clements en Greenberg over de totstandkoming van deze literaire structuren. Greenberg gaat uit van een zorgvuldig door de profeet zelf geplande structuur. Clements ziet de literaire structuren als een merkteken van de technieken en belangen van de kring van schrijvers, die verantwoordelijk is voor de literaire vormgeving van het boek.50 De specifieke vorm van ‘Fortschreibung’51 in Ezechiël is het gevolg van het behoud van de originele uitspraken van de profeet op schrift. Of Ezechiël zelf dit proces in gang gezet heeft, of dat dit van meet af aan gebeurd is door een wijdere kring maakt weinig tot geen verschil. Het centrale punt is, dat het werk van de originele profeet vastgehouden is met de karakteristieken van mondelinge profetie en dat de bewerking van deze profetieën herkenbaar is en op te vatten is als literaire activiteit. Deze literaire activiteit is verantwoordelijk voor de homogeniteit van de tekst.
49 Vergelijk met betrekking tot dit aspect M. Greenberg, Notes on the Influence of Tradition on Ezekiel, JANES 22 (1993), p. 29: “No one reading Ezekiel with a knowledge of biblical literature can miss Ezekiel’s frequent allusions to the language, the figures and the stories found elsewhere in that literature.” Zie ook M. Fishbane, Biblical Interpretation in Ancient Israel, Oxford 19863 via de index van de teksten uit Ezechiël. 50 In het licht van zijn onderzoek naar de retorische functie van het boek stelt Renz, dat “the book Ezekiel was to function not only as an archive, but also as an argument, interpreting Ezekiel’s prophetic ministry for the following generation.” T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel, p. 15. Hiermee heeft Renz een van de belangen van de (kring van) schrijver(s) op het oog. Dit werkt Renz (pp. 242-245) uit in een paragraaf getiteld “Whose Interests Might Have Been Served Originally?”. 51 Clements gebruikt de term van Zimmerli, maar vult de term anders in. Clements stipuleert ‘Fortschreibung’ als becommentariëring van het primaire materiaal op een pesher-achtige wijze. Zie R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24, p. 290.
12
2.5 Conclusies Aansluitend bij de visie van Clements op de wordingsgeschiedenis van het boek Ezechiël kunnen de volgende conclusies getrokken worden. Het boek Ezechiël in de ons door de Masoreten overgeleverde vorm is het product van literaire activiteit,52 die ontplooid is door een kring van schrijvers, die geplaatst kan worden in de kringen van de priesterlijke school53.54 52 De tekst van Ezechiël, die overgeleverd is in de LXX, reflecteert een eerder stadium van de wording van het tekstencorpus, dat bekend is in de MT. Veelmeer dan dit te constateren is er niet (vergelijk J. Lust, The Use of Textual Witnesses for the Establishment of the Text. The Shorter and Longer Texts of Ezekiel. An Example: Ez 7, in: J. Lust (ed.), Ezekiel and his Book, p. 19 en M. Dijkstra, The Valley of Dry Bones: Coping with the Reality of the Exile in the Book of Ezekiel, in: B. Becking and M.C.A. Korpel (eds.), The Crisis of Israelite Religion. Transformation of Religious Tradition in Exilic and Post-Exilic Times (OTS 42), Leiden 1999, p. 115). Uitgangspunt in dit onderzoek is de compositie in de MT. 53 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 126: “Moreover, whereas all the theological connections of the book of Jeremiah are with the Deuteronomistic movement, those of Ezekiel are to be found in the work of the emergent Priestly school. This may be used as a broad, and admittedly loosely-defined, title for the authors of the Holiness Code (Lev. 17-26) and the Priestly Document.” Voor de relatie tussen H en P zie I. Knohl, The Sanctuary of Silence. The Priestly Torah and the Holiness School, Minneapolis 1995. Over de nauwe relatie tussen Ezechiël en de “Priestly sources” schrijft Knohl (p. 202): “Ezekiel does, indeed, draw on material of the Priestly sources of the Pentateuch, but may in turn have influenced the later strata of this composition.” Knohl schrijft (zie p. 202, noot 9) nog een speciale studie te willen wijden aan deze relatie. Zonder een uitspraak te doen over de ontstaanstijd van P of Ezechiël, stelt Hurvitz, dat “the similarity in language is dictated by the simple fact that both P and Ez are the literary products of writers belonging to the same socio-religious circle with its common interests and concerns. Consequently, it is not surprising that P and Ez should deal with identical topics and employ similar phraseology – regardless of the specific historical age in which each literary work was created.” A. Hurvitz, Dating the Priestly Source in Light of the Historical Study of Biblical Hebrew. A Century after Wellhausen, ZAW 100 (Supplement) (1988), p. 92. Hurvitz heeft eerder een uitspraak gedaan over de relatieve chronologie van P en Ezechiël: “Whatever the absolute dating of P and Ezekiel, then, it can definitely be stated that P comes first in a relative chronological order.” A. Hurvitz, A Linguistic Study of the Relationship between the Priestly Source and the Book of Ezekiel. A New Approach to an Old Problem (CRB 20), Paris 1982, p. 155. Levitt Kohn gaat een stap verder dan Hurvitz door te stellen, dat “close analysis (...) suggests at least some level of literary dependency” van Ezechiël van P. R. Levitt Kohn, Ezekiel, the Exile and the Torah, in: Society of Biblical Literature 1999 Seminar Papers. One Hundred Thirty-Fifth Annual Meeting, November 20-23, 1999, Sheraton Boston Hotel, Boston, Massachusetts (SBL Seminar Papers Series 38), Atlanta 1999, p. 507. Een uitgebreide versie van het artikel met overeenkomstige conclusies: R. Levitt Kohn, A Prophet Like Moses? Rethinking Ezekiel’s Relationship to the Torah, ZAW 114 (2002), pp. 238-254. Zie ook J. van Seters, In the Babylonian Exile with J. Between Judgment in Ezekiel and Salvation in Second Isaiah, in: B. Becking and M.C.A. Korpel (eds.), The Crisis of Israelite Religion, p. 89: “Ezekiel and his school represent a priestly tradition which has close affinities with some of the material in the Holiness Code and ultimately P.” De aandacht voor de overeenkomst tussen Ezechiël en P mag er niet toe leiden, dat er geen oog is voor beïnvloeding van het boek Ezechiël door de deuteronomistische manier van denken. Zie hiervoor bijvoorbeeld G.H. Matties, Ezekiel 18 and the Rhetoric of Moral Discourse (SBL Dissertation Series 126), Atlanta 1990, pp. 13-17, en R. Levitt Kohn, Ezekiel, the Exile and the Torah, pp. 501-502, 509-511. 54 Deze kring van schrijvers wordt in recent onderzoek met betrekking tot het boek Ezechiël wel nader omschreven als de “Ezechiel-Schule”. De “Ezechiel-Schule” is “eine priesterliche Reformgruppe (...), die sich um den 597 deportierten Priester-Propheten Ezechiel (Ez 1,3) und seine literarische Hinterlassenschaft gebildet hatte.” R. Albertz, Religionsgeschichte Israels in alttestamentlicher Zeit. Teil 2: Vom Exil bis zu den Makkabäern (GAT 8/2, ATD Ergänzungsreihe), Göttingen 1992, p. 446. Van Seters spreekt ook over “Ezekiel and his school.” J. van Seters, In the Babylonian Exile with J. Between Judgment in Ezekiel and Salvation in
13
De literaire activiteit van deze kring van schrijvers is met een hoge mate van zekerheid te voorzien van een terminus ante quem. Deze terminus ante quem kan afgeleid worden uit het grote ‘Herstel Program’ voor de tempelcultus in Jeruzalem, dat te vinden is in Ez. 4048, het jongste deel van het boek. De voltooiing van de herbouw van de tempel in Jeruzalem en het herstel van de offerdienst in 516/5 v.C.55 lijkt de meest waarschijnlijke indicatie voor de terminus ante quem.56 Op grond van deze overwegingen is het waarschijnlijk, dat het ‘Herstel Program’ gereed gekomen is rond het jaar 538 v.C., waarin Babylon gevallen is. De val van Babylon gaf hoop op herstel van de tempelcultus in Jeruzalem. In anticipatie hierop werd de beoogde inrichting van het cultische leven in Jeruzalem geformuleerd in priesterlijke kringen onder de Judese ballingen in Babylonië. Het ‘Herstel Program’ is een vorm van literair commentaar op en aanpassing van Ezechiëls profetieën, die gericht waren op de hoop van herstel van de cultus in Jeruzalem.57 De conclusie van de terminus ante quem (516 v.C.) en de waarschijnlijke afronding van de literaire vormgeving rond 538 v.C.58 kan gegeneraliseerd worden met betrekking tot het geheel van het boek. De plaats van de literaire vormgeving is dezelfde als die waar Ezechiël zijn profetische activiteiten heeft ontplooid. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de gegevens in het boek zelf op het punt van Ezechiëls profetische werkzaamheid.59 Als lid van een priesterlijke familie uit Jeruzalem werd Ezechiël in 597 v.C. in ballingschap gevoerd. In 593 v.C. volgde zijn roeping tot profeet en zijn dienst duurde tot 571 v.C., het jaar waarin de laatste profetie gedateerd is (Ez. 29:17).60 Dit maakt Ezechiël tot de profeet van de ballingen in Babylonië. Door de schrijvers van de priesterlijke kringen onder de ballingen (de priesterlijke school) heeft de traditie van Ezechiëls profetieën gestalte gekregen, is zij bewaard en heeft zij een literaire vorm gekregen. Als zeker kan gelden, dat Babylonië de plaats is waar de Ezechiël-traditie bewaard is.
Second Isaiah, pp. 72, 89. Deze ‘Ezechiel-Schule’ mag niet opgevat worden als een voornamelijk op zichzelf operende profeten-school (zie boven de opmerking van Clements over profeten-scholen in § 2.4). 55 Zie J. Bright, A History of Israel. Second Edition, London 19742, p. 372; G. Widengren, The Persian Period, in: J.H. Hayes and J.M. Miller (eds.), Israelite and Judean History, London 1977, p. 522; A.S. van der Woude, Geschiedenis van Israël en zijn godsdienst vanaf de tijd van de babylonische ballingschap tot de komst van Alexander de Grote, in: A.S. van der Woude (red.), Bijbels Handboek. Deel IIA: Het Oude Testament, Kampen 1982, p. 150. 56 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 131: “It is surely extremely unlikely that the authors of the Ezekiel Reconstruction Programme are to be placed any later in time than 516 B.C. The completion of the work of rebuilding the Jerusalem Temple must indicate the most probable terminus ante quem of their work.” Vergelijk Boadt, die tot een vergelijkbare conclusie komt. L. Boadt, Mythological Themes and the Unity of Ezekiel, p. 214. 57 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 132. 58 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 132: “In the case of the development of the Ezekiel tradition, however, the period of its literary shaping cannot have been very extended, since the great bulk of it, including the Reconstruction Programme, must have been completed by 516 B.C., and very probably before 538 B.C.” Joyce onderschrijft deze conclusie. Zie P.M. Joyce, King and Messiah in Ezekiel, in: J. Day (ed.), King and Messiah in Israel and the Ancient Near East. Proceedings of the Oxford Old Testament Seminar (JSOTS 270), Sheffield 1998, pp. 323-337. De instemming met de conclusie is te vinden op p. 329. 59 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 127. Een duidelijk overzicht van de verschillende posities ten aanzien van het punt van de plaats van de profetische werkzaamheid van Ezechiël is te vinden in T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel, pp. 27-38. Op dit punt stemt Renz, net als ik, in met de visie van Clements. 60 Zie R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 127.
14
De eenheid of homogeniteit van deze traditie wijst op het werk van een school, zoals die door Clements omschreven is. De manier waarop zij de profetieën van Ezechiël bewerkt en verwerkt hebben is duidelijk. Zij hebben de originele boodschap van de profeet bewerkt voor en aangepast aan de tijd en situatie waarin zij zichzelf bevonden.61 Met betrekking tot de authenticiteit betekent dit, dat het boek niet gezien kan worden als het werk van de profeet zelf. Het authentieke materiaal is literair verwerkt, wellicht in aanvang door de profeet zelf, maar zeker niet tot de huidige vormgeving.62 De conclusie, dat wij te maken hebben met een pseudepigrafisch werk op grond van deze overweging is te verstrekkend. Authentiek materiaal van de profeet is in de huidige literaire vormgeving bewaard.63 De interpretatie van het tekstmateriaal vindt in dit onderzoek plaats op grond van de huidige literaire vormgeving.64 De homogeniteit van het boek maakt een holistische benadering van de teksten tot een mogelijke en voor de hand liggende, waarbij het bestaan van authentiek materiaal en secundaire bewerking in de teksten niet ontkend wordt. Waar nodig zal de synchrone benaderingswijze aangevuld worden met de diachrone (in gevallen van verschil tussen de visie van de profeet en de kringen van de priesterlijke school, die verantwoordelijk zijn voor het ons overgeleverde boek65).66 De visie op de verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid in het boek Ezechiël is in dit licht bekeken de visie zoals die aangehangen werd in kringen van de priesterlijke school in Babylonië. Een visie, die gebaseerd is op de authentieke
61
Renz brengt dit als volgt onder woorden: “The book Ezekiel not only presents an exilic prophet who is very much addressing “a concrete group of hearers,” but, more importantly in the context of our discussion, the book does this in a way which was very suitable for a concrete group of readers, namely a late-exilic readership.” T. Renz, The Rhetorical Function of the Book of Ezekiel, p. 9. Patton zegt hierover: “I assume that the book reflects the experience of the exiled community.” C. Patton, Priest, Prophet and Exile: Ezekiel as a Literary Construct, in: Society of Biblical Literature 2000 Seminar Papers. One Hundred Thirty-Sixth Annual Meeting, November 1721, 2000, Opryland Hotel, Nashville, Tennessee (SBL Seminar Papers Series 39), Atlanta 2000, p. 703. 62 C. Patton, Priest, Prophet and Exile: Ezekiel as a Literary Construct, p. 700: “The reader should also know that, at least in the final form of the text, the author and Ezekiel are not identical.” 63 Een voorloper van deze conclusie is de visie van Howie op het ontstaan van het boek Ezechiël. Hij neemt aan, dat de hoofdstukken 1-24 als hoofdboek door de profeet gedicteerd zijn aan een discipel met de hoofdstukken 25-32 als een appendix. Beide delen zijn gerangschikt volgens “the framework of a chronological sequence of outstanding events with a secondary arrangement according to subject matter.” Vervolgens concludeert Howie uit zijn onderzoek: “Later, probably after the death of the prophet himself, one or more disciples made a collection of Ezekiel’s teachings. Naturally he started with the written work, chapters 1 through 32, and then gathered other material from memory and records. How could a disciple combine the two? By joining three doublets and moving the last two verses of chapter 24 (i.e., 33:21-22) he was able to create a literary binder in the form of chapter 33. Thus he united his independent material with the original book and also attached chapters 40-48, a well-known vision of the prophet, to the collection.” C.G. Howie, The Date and Composition of Ezekiel (JBL, MS 4), Philadelphia 1950, pp. 101-102. 64 Op zichzelf staande glossen en kleinere tekstuele ontwikkelingen zullen zeker in de tekst aanwezig zijn van na de tijd, waarin de huidige literaire vormgeving tot stand gekomen is, vergelijk R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 120. 65 Gevallen waar de de- en re-contextualisatie van de originele profetie tot een verschuiving in betekenis geleid heeft. 66 Zie P.M. Joyce, Synchronic and Diachronic Perspectives on Ezekiel, passim.
15
profetieën van Ezechiël, die daaraan ook haar autoriteit ontleent67 en geplaatst is in de schrift geworden weergave van de boodschap van de profeet in de context van de Babylonische ballingschap. Hierbij moet opgemerkt worden, dat een vergaande verschuiving in betekenis niet waarschijnlijk is, omdat de autoriteit van de literaire vormgeving ontleend is aan de authentieke profetieën. Bovendien blijkt de context van het secundaire materiaal meestal geleverd te worden door die van de authentieke profetieën.68 Op grond hiervan kan een grote mate van congenialiteit tussen de profeet Ezechiël en de kringen van de priesterlijke school in Babylonië verondersteld worden.
67 R.E. Clements, The Ezekiel Tradition, p. 121: “This pointed to the fact that it is precisely the special nature, and consequent special authority, of the original prophetic saying that was believed to make it applicable to a whole series of situations.” 68 R.E. Clements, The Chronology of Redaction in Ez 1-24, p. 291: “On the contrary there is a recognisable phenomenon which characterises this (secondary - JFM) material so that its context, so far as this is made up of specific ideas and themes, is provided by the original authentic saying of the prophet.” Dit is uiteraard van toepassing op Ez. 1-24, waartoe Clements zich bepaald heeft in dit artikel. Beide zwaartepunten (Ez. 18 en 20) in dit onderzoek vallen onder deze constatering.
16