HdV, feb 2007
Hoofdstuk 1: Taalverwerving bij kinderen
Kinderen gebruiken vaak in hun zinscontructies en toen. Uit en toen blijkt namelijk dat er een tijdsverband is tussen twee delen uit de zin. Tijdsverbanden zijn makkelijker dan oorzaakverbanden. Voorbeeld:
Hij schoot op de huizen en toen gingen de huizen kapot.
Hij schoot op de huizen en daardoor gingen de huizen kapot. Zo’n kind moet leren dat er niet alleen een opvolging van tijd is, maar ook een oorzakelijk verband. Het eerste verbindingswoord dat kinderen leren is en. Ze maken lijsten en opsommingen: Eén blijft thuis en één gaat met de auto. Pas daarna leren ze het hierboven genoemde en toen, dat een opvolging in tijd laat zien. Vanaf de leeftijd van +/- 2,5 leren kinderen omgaan met verbindingswoorden die een reden of oorzaak aangeven, zoals want, omdat en daarom.
Hoofdstuk 2: Taalaanbod en interactie
De manier waarop ouders tegen hun kinderen praten wordt ook wel Mammiaans (babytalk, motherese, oudertaal) genoemd. Het is een aangepast taalgebruik tegenover kinderen. pagina 1 van 6
HdV, feb 2007
Misschien wordt deze eenvoudige grammatica gebruikt als opstapje voor het leren van een volledige natuurlijke taal. Speciaal op het kind gericht taalaanbod is van belang voor het gemak waarmee de taal wordt geleerd. Kinderen van doofstomme ouders leren nauwelijk wat van de taal door te kijken naar televisieprogramma's die niet voor kinderen zijn gemaakt. Ouders vereenvoudigen de taal wanneer zij tegen hun kinderen spreken omdat ze dan zorgen voor een duidelijk verstaanbaar, foutloos taalaanbod. De functie ervan is het aanmoedigen van communicatie bij jonge kinderen. Kinderen hebben deze vereenvoudigde taal nodig om de taalcode te kunnen breken; zij leren met behulp van Mammiaans het taalsysteem te koppelen aan de wereld om hen heen. Voor een normale taalontwikkeling is blootstelling aan een dergelijke taal noodzakelijk (Beheydt, 1986). De ideale leeromgeving voor het leren van taal voor een baby´s is een omgeving waarin er interactie met andere taalgebruikers is. Alleen door deze interactie leren kinderen taal, er is dus feedback vanuit de omgeving nodig. De televisie levert geen feedback en is dus geen geschikt middel voor het leren van taal. Het vocabulaire van de non-native speaker is doorgaans kleiner en deze taalgebruiker heeft minder kennis van synoniemen en de kleine nuanceverschillen tussen betekenissen. Het eren van grammaticaregels gaat niet meer automatisch, maar via instructie. De zinsbouw is vaak eenvoudiger. Wat vooral opvalt is een verschil in uitspraak. Een non-native speaker kan er, weliswaar na veel oefening, wel in slagen de grammaticaregels, spellingregels en het vocabulaire onder de knie te krijgen, maar de uitspraak blijft vaak een struikelblok. Onderzoek wijst uit dat het leren van nieuwe klanken op latere leeftijd meer moeite kost (en soms zelfs is het langdurig uitspreken van klanken die in de eigen taal niet voorkomen een vermoeiende bezigheid). Slechts een klein gedeelte van de non-native speakers van een taal slaagt er in de uitspraak op het niveau van de native speaker te krijgen, je zult zelf wel herkennen dat je bij buitenlanders toch een bepaald accent kunt horen.
Hoofdstuk 3: Aangeboren taalvermogen Voorbeelden: Lopen Linda naar haar werk. De advocaat liet met een potlood de televisie dansen. De eerste zin is grammaticaal incorrect, de tweede is correct maar we weten niet wat het betekent. Dit hebben we nooit echt geleerd maar 'weten' we gewoon. Taal heeft een structuur en een stelsel van regels op basis waarvan we zinnen vormen. Volgens Noam Chomsky leren mensen geen taal, 'it just grows'. Talen zijn zo complex dat kinderen wel een aangeboren aanleg nodig hebben om taal te verwerven. Chomsky denkt dat kinderen sommige fouten niet maken omdat ze genetisch zijn uitgerust voor het leren van taal. De mens beschikt over een aangeboren taalvermogen: de Universele Grammatica. De Universele Grammatica is gebasseerd op principes en parameters. Principes zijn in elke taal hetzelfde, de parameters in elke taal verschillend. Een voorbeeld van een principe is dat er in elke zin een onderwerp moet zijn. In sommige talen wordt het onderwerp niet vermeld omdat het al in het werkwoord verwerkt zit. Dan is de parameter onderwerp 'leeg'. Een andere theorie is de optimaliteitstheorie. Deze houdt in dat woorden en zinnen misschien niet helemaal perfect gehoorzamen aan alle taalregels, maar wel zo optimaal mogelijk. pagina 2 van 6
HdV, feb 2007
Het verschil tussen de principes-en-parameters-theorie en de optimaliteitstheorie is duidelijk te maken aan de hand van het volgende voorbeeld: In het Italiaans zeggen ze piove, wat letterlijk regent betekent. Wij zeggen daarentegen ‘het regent’. Om dit probleem op te lossen nemen de aanhangers van de principes-en-parameters-theorie aan dat zinnen als piove wel degelijk een onderwerp hebben, maar dat deze niet worden uitgesproken en dus alleen in abstracte vorm bestaan. Volgens Prince en Smolensky, de bedenkers van de optimaliteitstheorie, is het onuitgesproken onderwerp niet de juiste verklaring voor het verschil tussen het nederlands en het italiaans. Volgens hen moet elke taal zich aan dezelfde regels houden, maar is niet elke regel overal even belangrijk. Als men namelijk aanneemt dat er ook zoiets is als een betekenisregel (elk woord in de zin moet bijdragen aan de betekenis), moeten we kiezen of we een onderwerp aan de zin toe moeten voegen (het regent) of juist niet omdat het betekenisloos is. In het nederlands is de onderwerpregel belangrijker dan in het italiaans. De optimaliteitstheorie hanteert dus sterkere en minder sterke regels. Regels die in conflict met elkaar overtreden mogen worden, worden zacht genoemd. De optimaliteitstheorie geldt ook voor klanken. Het woord karp bestaat niet maar zou wel kunnen, het woord rpak daarentegen niet. Hier zijn dus ook regels voor. De theorie suggereert dat vorm en betekenis niet scherp zijn afgebakend, wat taalkundigen al lang hebben aangenomen. Het is de belangrijkste theorie in de fonologie. Overeenkomsten en verschillen tussen de optimaliteitstheorie en de principes-parameters-theorie: Principes en parameters Zijn de regels aangeboren?
Hoe zien de regels eruit?
Optimaliteitstheorie
Ja, omdat kinderen in hoog tempo
Ja, vanwege het hoge tempo
de regels van hun taal verwerven
waarin taal verworven wordt,
moet er wel iets aangeboren zijn.
moet er wel iets aangeboren
In dit geval de grammaticale prin-
zijn. Hier gaat het ook om
cipes.
grammaticale regels.
Hard, de regels zijn algemeen gel-
Zacht, met de mogelijkheid
dend.
om een regel niet te volgen als een andere regel dwingender is.
pagina 3 van 6
Of:
Of:
als X, dan Y
als X, dan Y
als Q, dan P
als Q, dan P
X & Q kunnen zich niet gelijktijdig
als X & Q, dan Y of P
voordoen
(optimale kiezen)
HdV, feb 2007
Hoofdstuk 4: Alternatieve theorieën over taalverwerving Volgens Tomasello is niet het taalinstinct aangeboren maar het sociale instinct. Volgens hem hebben baby's het vermogen om patronen te leren herkennen en hier dan een betekenis aan te hechten. Volgens Chomsky is het taalaanbod dat kinderen krijgen niet goed genoeg om van te leren want er komen nogal eens versprekingen, onafgemaakte, ongrammaticale en onhoorbare zinnen in voor. Volgens Tomaselllo is het taalaanbod wel voldoende voor kinderen om het over te nemen. Ook de neurale-netwerktheorieën gaan uit van voldoende taalaanbod. De neurale-netwerktheorie houdt in dat wanneer de input steeds dezelfde neuronale route volgt, er iets opmerkelijks gebeurd. De neuronen die op dat traject liggen, veranderen langzaamaan en de route wordt steeds 'begaanbaarder'. Er is sprake van iets dat vergelijkbaar ios met het geleidelijk inslijten, door het volgen van steeds dezelfde route over een grasveld, van een voetpad. Er wordt een specifieke configuratie van neuronen geactiveerd bij het horen van een bepaald woord. Er is sprake van het toepassen van cognitieve principes en mechanismen. Kinderen leren dat de verleden tijd (eerste persoon enkelvoud) van ‘lopen’ niet ‘loopte’ maar ‘liep’ is. Als je dat gaat uitleggen met de neurale-netwerktheorie, doe je dat als volgt: Naarmate kinderen vaker de vorm liep horen worden de verbindingen voor de verleden tijd van het werkwoord lopen versterkt. Voor de vorm loopte komt er geen representatie omdat deze vorm niet gehoord wordt in tegenstelling tot de vorm liep, de representatie daarvan wordt steeds sterker.
Hoofdstuk 5: Tweede taalverwerving Verschillen tussen het spontaan leren van een taal (je moedertaal) en het verwerven van een tweede taal zijn belangrijke verschillen.
WAAROM BELANGRIJK? Leersituatie - De situatie waarin een taal geleerd wordt, is natuurlijk van groot belang. In een natuurlijke situatie zal de taal sneller geleerd worden dan in een kunstmatige situatie. Bovendien is wat je leert van en over een taal in een kunstmatige leersituatie anders dan in een natuurlijke situatie. In een kunstmatige situatie maakt de docent de keuzes.
pagina 4 van 6
HdV, feb 2007
Taalaanbod - Om een taal te kunnen leren heb je input nodig, liefst mondelinge input van een native speaker. Het aanbod bepaalt hoe snel en goed je de taal leert beheersen. Cognitieve ontwikkeling - Vreemde taalverwerving op latere leeftijd is veel meer dan eerste taalverwerving een cognitief proces. Taal moet daadwerkelijk “geleerd” worden. Beschikbare oefentijd - Oefening baart kunst en een taal leren is een kwestie van veel oefenen en veel woordjes leren. Dit kost natuurlijk tijd.
VISIES OP DE ROL DIE MOEDERTAAL SPEELT BIJ HET LEREN VAN EEN VREEMDE TAAL: Interferentietheorie - Het leren bestaat voor een groot deel uit het vergelijken van de structuren van de te leren taal met de structuren van de moedertaal en het leren van de overeenkomsten en verschillen. Als een vreemde taal eigenschappen heeft die niet overeenkomen met de eigenschappen van de moedertaal, interfereert de moedertaal echter met de te leren taal en het verwervingsproces wordt gestoord. Constructietheorie - Verwerving van tweede taal gaat niet anders dan bij de verwerving van de moedertaal. Als je een taal leert, of dat nou de eerste of de vijfde is, dan construeer je de regels van die taal aan de hand van aangeboren principes. Je vult de aangeboren principes als het ware bij het leren van een tweede taal in. TWEETALIG OPVOEDEN Mogelijkheden tot tweetalig opvoeden: • Eén persoon - één taal: ouders spreken ieder hun moedertaal, waarvan één de omgevingstaal is • Niet-dominante thuistaal 1: ouders spreken beide de niet-dominante thuistaal, die de moedertaal is van één van de ouders; de andere ouder heeft de omgevingstaal als moedertaal • Niet-dominante thuistaal 2: ouders spreken beide de niet-dominante thuistaal, die van beide ouders de moedertaal is • Dubbele niet-dominante thuistaal: beide ouders hebben verschillende moedertaal, geen van beide is omgevingstaal, beide ouders gebruiken hun eigen taal tegen hun kind • Non-native ouders: beide ouders hebben omgevingstaal als moedertaal, maar één van beide gebruikt tegen het kind een andere taal • Taalmix: beide ouders zijn twee- of meertalig en gebruiken de verschillende talen door elkaar met het kind
Factoren die ouders die hun kind tweetalig op willen voeden in acht kunnen nemen: • eigen standpunt t.o.v. de moedertaal: bij negatieve gevoelens is het niet verstandig te taal te gebruiken in de opvoeding • mate van begrip van de twee talen door de ouders • manier waarop de taal gebruikt wordt: niet mengen • combinatie met de zorg voor het kind: zijn beide ouders voldoende met het kind bezig om tweetalig op te voeden? • contacten met de rest van de familie: voor het goed leren beheersen van de taal is het goed om contact te hebben met andere native speakers van die taal, taal verandert nou eenmaal • de mate van ondersteuning die te vinden is (lees- en luistermateriaal): is er weinig ondersteunend materiaal, dan ligt er veel druk op de ouder die de niet-dominante taal spreekt, omdat die veel tijd met het kind door moet brengen
pagina 5 van 6
HdV, feb 2007
Argumenten voor tweetalig opvoeden: • • • •
kind leert van beide ouders de moedertaal, dit is van belang voor de band met het kind kind leert de taal van de rest van de familie kind heeft later op school een voorsprong voor wat betreft die taal (deze staan niet letterlijk in de tekst, maar zijn er wel uit af te leiden)
Argumenten tegen tweetalig opvoeden: • gering belang voor de toekomst van het kind • tweetaligheid kan negatieve effecten hebben op de ontwikkeling • er kan clan-vorming ontstaan binnen het gezin (doordat één van de ouders de twee talen onvoldoende beheerst) • kinderen kunnen zich verzetten tegen tweetalig opvoeden • vergt bovengemiddelde inzet van de ouders, terwijl consequent zijn bij “gewone” dingen al moeilijk genoeg is. Fasen van de tweetalige ontwikkeling: • Woorden worden uit de twee talen door elkaar als één systeem verworven. Een bepaald object wordt nog maar aangeduid met één woord uit één van de talen. • Begin van systeem van vertaalequivalenten in de twee talen. Bewustwording van het feit dat er twee talen in het spel zijn en dat daar verschillende personen bij horen. • Talen worden van elkaar gescheiden en worden niet meer door elkaar gebruikt. De taal van de gesprekspartner bepaalt in welke taal het gesprek zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 6: Individuele verschillen Mensen die in twee talen zijn opgevoed hebben een beter geheugen dan kinderen die opgevoed zijn in maar één taal. Mensen die het grootste deel van hun leven tweetalig geweest zijn, kunnen zich op latere leeftijd beter concentreren op hun taak. Wanneer beheerst iemand een taal goed? Die definitie is lastig vast te stellen. Zelf wij kunnen niet perfect Nederlands, want we weten lang niet alle woorden. Wanneer ben je dan meertalig? Dat is een probleem.
pagina 6 van 6