PME Jaarverslag
Kerncijfers 4 Voorwoord 8
Hoofdstuk 1 Missie en strategie
12
Strategie en governance MN
13
Hoofdstuk 2 Bestuurlijke beschouwing
16
Pensioenen verlaagd
17
Eén nieuw pensioen voor de Techniek
18
Samenwerking met PMT
19
Ontwikkeling dekkingsgraad
19
Herstelplan 2009 en herstelplan 2015
19
Nieuwe wet- en regelgeving leidt tot nieuw herstelplan 2015
20
Aanwas fonds
20
Governance: een nieuw bestuursmodel
20
Kwaliteit pensioenadministratie
21
Communicatie 22 Extern toezicht
22
Hoofdstuk 3 Financiële positie
27
Dekkingsgraad 28 Voorwaardelijk extra pensioen (VEP)
29
Hoofdstuk 4 Integraal risicomanagement
32
Algemeen 33 Elementen risicomanagementbeleid
34
Ontwikkelingen risicomanagement
34
Uitbesteding en integriteit
35
Hoofdstuk 5 Pensioenbeheer: uitvoering
40
Belangrijkste wijzigingen in de PME-regeling
41
Rechtmatigheid pensioenadministratie
42
CEM-benchmark 42 Pensioenconsulenten 42 Servicedesk en accountbeheer
43
Gepensioneerden 43 Werkgeversbijeenkomsten 43 Communicatie nieuwe regeling 2015
44
Klantenpanels 44 Online communicatie
45
Klachten en geschillen
45
Ombudsman Pensioenen
46
Kosten pensioenbeheer
47
Hoofdstuk 6 Pensioenbeheer: statistieken
50
Werkgevers 51 Pensioenpremie 52 Deelnemers 52 Leeftijdsopbouw 54
2
Ontwikkeling pensioenverplichtingen
57
Overzicht verhoging of verlaging van de pensioenen
58
INHOUDSOPGAVE
Aanvullende regelingen
59
Vrijwillige voortzetting
59
Arbeidsongeschikte deelnemers
59
Hoofdstuk 7 Beleggingen
62
Uitgangspunten voor de beleggingen
63
Risicobeheer 64 Maatschappelijk verantwoord beleggen
64
Kosten vermogensbeheer
64
Financiële positie
66
Beleggingsbeleid 67 Rendement 69 Z-score 70 Marktontwikkelingen 2014
70
Vastrentende waarden
71
Verzekeringsgroep Metaalindustrie (VGMI)
72
Aandelen en andere zakelijke waarden
73
Hoofdstuk 8 Organisatie
78
Bestuur 80 Vergoeding/beloning bestuur
82
Deelnemersraad 82 Verantwoordingsorgaan 83 Toezichtcommissie 83 Bestuursbureau 83
Hoofdstuk 9 Jaarrekening Hoofdstuk 10 Overige gegevens
86 132
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
134
Gebeurtenissen na balansdatum
134
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
136
Actuariële verklaring
141
Verklaring toezichtcommissie over eerste helft 2014
142
Intern toezicht over de tweede helft van 2014
144
Reactie bestuur op het intern toezicht van de toezichtcommisie en het niet uitvoerend bestuur
148
Verslag verantwoordingsorgaan
149
Reactie op de verslag van het verantwoordingsorgaan
151
Compliance 152 Vertegenwoordigende organisaties
154
Bestuur PME
155
Personalia bestuursleden PME
156
Verantwoordingsorgaan 158 Toezichtcommissie 158 Uitvoerend dagelijks bestuur PME
159
Samenvatting PME-pensioenregeling
160
Begrippenlijst 162
INHOUDSOPGAVE
3
Aantallen per 31 december
2014
2013
2012
2011
2010
Aangesloten werkgevers
1.282
1.259
1.296
1.266
1.229
Deelnemers (1) - waarvan werkzaam bij gedispenseerde onderneming (wel aangesloten voor TOP-regeling) Deelnemers PME-basisregeling - waarvan premiebetalend - waarvan premievrij vanwege arbeidsongeschiktheid
147.429 6.188
144.407 6.233
146.029 7.491
141.941 11.122
139.054 14.402
141.241 135.112 6.129
138.174 132.381 5.793
138.538 132.818 5.720
130.819 125.686 5.133
124.652 119.326 5.326
Ex-deelnemers (2)
309.449
316.644
320.965
316.950
343.915
Gepensioneerden (3) Ouderdomspensioen (incl. TOP) Weduwen-, weduwnaars- en partnerpensioen Wezenpensioen
167.298 110.291 55.547 1.460
164.563 108.390 54.769 1.404
165.267 109.004 54.844 1.419
150.809 100.557 48.915 1.337
148.850 98.916 48.598 1.336
Totaal (1+2+3)
624.176
625.614
632.261
609.700
631.819
6.774 1.255
6.713 1.351
7.201 1.364
5.645 1.459
5.357 1.378
4.988 9.214
4.808 10.068
4.782 15.231 1
4.392
4.960
7.249
7.514
46,3
45,6
45,2
44,7
43,9
Deelnemers aanvullende regelingen Pensioenopbouw boven maximumsalaris Risicodekking nabestaandenpensioen over variabel salaris Deelnemers met WIA-excedentpensioen Deelnemers met Anw-hiaatpensioen Actieve deelnemers Gemiddelde leeftijd (in jaren) 1
4
Toename veroorzaakt door overkomst Pensioenfonds Stork. Pensioenfonds Stork had relatief veel deelnemers aan deze aanvullende regeling.
KERNCIJFERS
Pensioenverplichtingen 2014 2013 2012 2011 2010 en pensioenvermogen (Bedragen x € 1 miljoen) Pensioenverplichtingen Actieve deelnemers 16.231 11.954 12.403 11.080 8.549 Ex-deelnemers 7.041 5.203 5.254 4.469 3.540 Gepensioneerden 15.610 13.847 14.721 12.874 11.783 Totaal pensioenverplichtingen (A) 38.882 31.004 32.378 28.423 23.872 Marktrente verplichtingen 1,93% 2,77% 2,46% 2,74% 3,44% Pensioenvermogen (B) 39.532 32.332 31.974 25.743 22.800 Dekkingsgraad 2 (C=B/A) 101,7% 104,3% 98,8% 90,6% 95,5% Beleidsdekkingsgraad 3 104,1% n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 2
De pensioenverplichtingen en de dekkingsgraad ultimo 2014 zijn gebaseerd op de situatie na conversie van de reeds opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar naar een ouderdompensioen met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. De conversie is alleen van toepassing op de aanspraken van actieve deelnemers en exdeelnemers. Feitelijk vindt de conversie plaats per 1 januari 2015, zie grondslagen voor de balans.
3
Onder het aangepaste FTK is de beleidsdekkingsgraad van toepassing. Deze beleidsdekkingsgraad wordt vanaf 2015 gebruikt voor de toets of een pensioenfonds voldoet aan de eisen inzake het (minimaal) vereist eigen vermogen. De beleidsdekkingsgraad wordt berekend als het gemiddelde van de aan DNB per ultimo maand gerapporteerde dekkingsgraden over de laatste 12 maanden. Het aangepaste FTK is toegelicht onder de Overige gegevens.
KERNCIJFERS
5
Premies en uitkeringen 2014 2013 2012 2011 2010 (Bedragen x € 1 miljoen) Premiepercentages Premie ouderdoms- en partnerpensioen4 24,1 24,0 24,0 23,0 23,0 Premie overgangsregelingen (TOP-SUM) - - - 1,7 3,5 Premie ter versterking van bestemmingsreserve 5 3,0 3,0 2,5 2,0 nvt Premiebijdragen Premie ouderdoms- en partnerpensioen Premie overgangsregelingen (TOP-SUM) Premie ter versterking van bestemmingsreserve Vrijwillige verzekeringen en koopsommen Premie-inkomen totaal
1.084 1.017 974 922 896
Uitkeringen Uitkeringen ouderdomspensioen 6 Uitkeringen partnerpensioen Uitkeringen wezenpensioen Uitkeringen inzake overgangsregelingen (SUM-oud) Uitkeringen totaal Overig
919 859 832 718 693 - - - 87 172 113 106 93 75 52 52 49 42 31
918 962 1.065 1.001 954 220 215 217 179 171 3 3 2 2 2 - - - - 1
1.141 1.180 1.284 1.182 1.128 2015 2014 2013 2012 2011 2010
(Bedragen x € 1)
Maximumloon Franchise 7
70.000 70.792 69.167 67.738 66.306 65.224 15.304 15.554 15.744 15.563 15.275 15.122
Inflatie (CPI-prijsindex, periode juli-juli) 1,68 2,43 2,42 1,38 (0,10) 4
Het premiepercentage 2014 is inclusief de 0,5% werkgeverspremie die eerder is afgesproken in verband met de verlagings maatregel die PME per 1 april 2013 moest toepassen.
5
De reguliere VEP-premie is in 2014 2,5%. De extra 0,5% is bestemd ter compensatie voor het in 2012 en 2013 bestemmen van een deel van de premie ter versterking van de bestemmingsreserve voor de basispensioenregeling.
6 7
Inclusief afkoopsommen en overige uitkeringen. Per 1 januari 2006 is de pensioenregeling gewijzigd. Voor degenen geboren vóór 1950 blijft de pensioenregeling zoals die bestond vóór 1 januari 2006 grotendeels overeind. Voor deze groep geldt in 2014 voor de pensioenopbouw een franchise van € 20.093 (2015 € 19.843). Voor de heffing van de pensioenpremie wordt in 2014 voor alle leeftijdscategorieën de franchise gehanteerd van € 15.554 (2015 € 15.304).
Gemiddelde onderneming in de Metalektro In het jaar 2014 had de gemiddelde onderneming die was aangesloten bij PME 111 werknemers die pensioen opbouwden. Daarvan waren er 106 actief en 5 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Van de 106 werknemers waren er 14 vrouw en 92 man. De gemiddelde leeftijd van het personeel was 45 jaar voor vrouwen en 47 jaar voor mannen. In 2014 had de gemiddelde onderneming 87 ex-werknemers die een ouderdomspensioen of TOP-uitkering ontvingen en 44 nabestaanden van ex-werknemers met een nabestaandenpensioen. De gemiddelde onderneming bracht samen met haar werknemers in 2014 bijna € 722.000 aan premies op voor het ouderdomspensioen. Het gemiddelde pensioen vermogen eind 2014 bedroeg per aangesloten onderneming € 31 miljoen. Voor de gemiddelde werknemer werd in 2014 € 6.800 premie voor de basisregeling betaald. De werknemer betaalt daarvan maximaal de helft ofwel 3.400.
6
KERNCIJFERS
Andere resultaten 2014 2013 2012 2011 2010 (Bedragen x € 1 miljoen) Opbrengst beleggingen 5.930 300 3.679 2.249 2.531 Waardeoverdrachten inkomend 1.642 230 2.787 726 (3) Waardeoverdrachten uitgaand 243 35 1 1 2 Uitvoeringskosten Pensioenen Vermogensbeheer
36 58
37 57
34 55
35 51
42 55
Totaal kosten (inclusief beleggingskosten)
94
94
89
86
97
Beleggingen Samenstelling portefeuille ultimo 8 Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen
22.918 19.297 20.165 16.053 12.938 13.852 9.937 8.084 6.116 5.770 2.127 2.126 2.253 2.043 1.743 449 909 1.368 1.587 2.619
Totaal belegd vermogen
39.346
32.269
31.870
25.799
23.070
Samenstelling portefeuille ultimo 8 Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen Totaal belegd vermogen Rendement over totaal belegd vermogen Totaal rendement
58,3% 59,8% 63,3% 62,2% 56,1% 35,2% 30,8% 25,3% 23,7% 25,0% 5,4% 6,6% 7,1% 7,9% 7,6% 1,1% 2,8% 4,3% 6,2% 11,3% 100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
17,8%
1,0%
13,0%
9,4%
12,2%
Z-score Z-score per jaar Performance toets 9
0,25 0,21 0,07 0,04 2,22 1,22 (0,28) (0,05)
1,52 0,06
Koers euro/Amerikaanse dollar
1,21
1,34
1,30
1,32
1,30
In de kerncijfers en het bestuursverslag worden de beleggingscategorieën (vermogen en resultaat) gepresenteerd conform de
8
wijze waarop het (strategisch) beleggingsbeleid wordt vormgegeven. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar toelichting op de balans (6). De performancetoets geeft aan in hoeverre het feitelijk behaalde beleggingsrendement over een periode van vijf jaar afwijkt van
9
het beleggingsrendement van de normportefeuille (benchmark) over diezelfde periode. Als beoordeling van de performancetoets is de uitkomst van deze toets (zoals die is beschreven in bijlage 1 bij het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000) vermeld inclusief optelling van 1,28. De performancetoets is gehaald als de vermelde uitkomst groter of gelijk aan nul is.
KERNCIJFERS
7
Voorwoord Op de laatste dag van 2013 bleek de financiële positie van PME nét niet genoeg hersteld om te voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in het wettelijk verplichte herstelplan. Het fonds bereikte de eindstreep met een dekkingsgraad die een half procent te laag was. Daardoor ontkwam PME in 2014, net als het jaar daarvoor, niet aan de pijnlijke maatregel de pensioenen te verlagen. Hoewel de verlaging in 2014 met een half procent beduidend minder was dan het jaar ervoor, realiseert het bestuur zich terdege dat de 2 achtereenvolgende jaren van verlaging niet alleen de koopkracht van gepensioneerden en de toekomstige koopkracht van de overige deelnemers aantasten, maar ook het vertrouwen in het fonds onder druk zetten. Het bestuur ziet het dan ook als zijn taak te werken aan herstel van dat vertrouwen. De zorgvuldige en evenwichtige belangen afweging die gemaakt werd voorafgaand aan het besluit tot verlaging én de wijze waarop over de verlaging en de achter liggende afwegingen is gecommuniceerd, zijn eerste stappen op weg naar het nodige vertrouwensherstel.
Hoog rendement, maar dekkingsgraad gedaald De ontwikkeling van de rente was in 2014 opnieuw de allesbepalende factor bij het verloop van de dekkingsgraad. De sterk dalende rente zorgde voor hoge rendementen op de portefeuille vastrentende waarden. Dat rendement is in feite een voorschot op toekomstig rendement. Door de daling van de rente worden oude obligaties (met een hogere rente) beduidend meer waard. Maar uiteindelijk worden deze leningen afgelost en moet het geld worden herbelegd in veel minder renderende obligaties. Het hoge rendement is dus niet toekomstbestendig. Tegelijkertijd zorgt de extreem lage rentestand voor veel hogere pensioenverplichtingen. Dat betekent dat voor de huidige en toekomstige pensioenen nu veel extra geld opzij moet worden gezet. Het hoge rendement van het afgelopen jaar, veroorzaakt door de dalende rente, is daarmee in feite een type rendement waar het pensioenfonds niet gelukkig mee kan zijn. Uiteindelijk stegen de pensioenverplichtingen harder dan het hoge rendement bij kon houden. De dekkingsgraad daalde 2,6%-punt naar 101,7% eind 2014.
Éen nieuw pensioen voor de Techniek Er was in 2014 zeker ook goed nieuws te melden. Zo bereikten sociale partners in het najaar een akkoord over een gezamen lijke nieuwe pensioenregeling voor de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek. De opdracht deze nieuwe regeling uit te voeren werd door de besturen van de pensioenfondsen PME en PMT aanvaard. Daarmee hebben de grootste deelsectoren in de Nederlandse technieksector nu één pensioenregeling voor de meer dan 540.000 werknemers bij de ruim 34.000 ondernemingen die in de sectoren actief zijn. Een gezamenlijke pensioenregeling scheelt voor veel werkgevers en werknemers een hoop gedoe, want er is van oudsher veel verkeer tussen de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek. De nieuwe regeling neemt obstakels in dat verkeer weg en bevordert zo de arbeidsmobiliteit tussen beide bedrijfstakken. Niet alleen de arbeidsmobiliteit is gebaat bij de nieuwe regeling. De afspraken zorgen de komende vijf jaar ook voor een stabiele premie en door een stapsgewijze verlaging van de franchise worden met name voor de lager betaalden de gevolgen verzacht van de nieuwe wettelijke beperkingen van pensioenopbouw.
Een nieuw bestuursmodel Per 1 juli 2014 heeft PME een nieuw bestuursmodel, met nog slechts 2 fondsorganen: het bestuur en het verantwoordings orgaan. Het bestuur kent een onafhankelijke voorzitter, 3 onafhankelijke uitvoerende bestuurders en 10 toezichthoudende niet-uitvoerende bestuurders. De laatsten zijn vertegenwoordigers van de verschillende groepen van belanghebbenden: werknemers, werkgevers en gepensioneerden. De 3 uitvoerende bestuurders vormen samen het dagelijkse bestuur van het fonds. Zij zijn fulltime in dienst van het fonds en geven leiding aan het bestuursbureau. De 10 niet-uitvoerende bestuurders houden toezicht op de 3 uitvoerende bestuurders en zijn samen met de uitvoerende bestuurders en de onafhankelijke voorzitter verantwoordelijk voor het algemene beleid en de strategie van het fonds. Het bestuur van PME koos voor dit model om de betrokkenheid van sociale partners te waarborgen, de bestuurlijke slagvaardigheid te vergroten en de bestuurlijke complexiteit te reduceren.
8
VOORWOORD
Consolidatie Dit jaarverslag heeft als centrale thema consolidatie. PME is de afgelopen jaren sterk gegroeid door de consolidatietrend in de pensioensector. De fors toegenomen complexiteit van wet- en regelgeving, de toenemende eisen aan bestuurdersdeskundigheid en de onstuimige economische omstandigheden doen steeds meer kleinere en middelgrote ondernemings pensioenfondsen besluiten aansluiting te zoeken bij een groter bedrijfstakpensioenfonds. De afgelopen jaren sloten grote ondernemingspensioenfondsen zoals de pensioenfondsen van Nedcar, DAF, NXP, Stork en Siemens zich aan bij PME. Per 1 januari 2014 is het pensioenfonds van Océ opgegaan in PME. Ook de pensioenfondsen van Draka, Lips en Dutch Space sloten zich in 2014 bij PME aan. Bij de overdracht van deze overkomende fondsen hoorde in 2014 een vermogen van ruim € 1,3 miljard. PME is ervan overtuigd dat een weloverwogen keuze voor consolidatie kan bijdragen aan een beter en betaalbaarder pensioen voor alle betrokken deelnemers. Wanneer immers kennis, kunde en bovenal kosten kunnen worden gedeeld, levert dat een beter pensioen op voor dezelfde euro. In deze woelige tijden is dat belangrijker dan ooit.
Vooruitblik 2015 De aanhoudend lage maar vooral zeer beweeglijke rente in de eerste maanden van 2015 doet vermoeden dat ook dit jaar de financiële positie van het fonds niet substantieel zal verbeteren. Een verhoging van de pensioenen lijkt dan ook voorlopig niet in beeld. Schiphol, 11 juni 2015. Namens het bestuur van PME, Franswillem Briët Voorzitter
VOORWOORD
9
Eric Uijen
Naam: Eric Uijen Functies: nieuwe algemeen directeur en uitvoerend bestuurder PME
.
Laten we streven naar meer efficiency, structureel lagere kosten, eenvoud en een duidelijke uitleg’
‘In mijn vorige bestuursfuncties binnen de pensioenwereld heb ik altijd gestuurd op het structureel verlagen van de kosten. Daarmee waarborg je de betaalbaarheid van de pensioenen op lange termijn en dien je alle belanghebbenden: actieve deelnemers, gepensioneerden en aangesloten bedrijven. Mijn ambities voor de komende jaren zijn daarom meer efficiency en substantieel lagere kosten. Dat zijn zaken die wat mij betreft ook voorop staan in de stappen die PME en PMT gaan zetten nu er één regeling is voor Metalektro en Metaal & Techniek. Door het werk van een pensioenfonds nog efficiënter te organiseren - bijvoorbeeld met behulp van ICT - kunnen de kosten flink omlaag. Dat is in het belang van de deelnemer. Het spreekt voor zich dat als je daar samen in investeert in plaats van dat PME en PMT afzonderlijk het wiel uitvinden, de efficiency een stuk groter wordt en de kosten aanzienlijk lager.’
Eenvoudig en helder ‘Diezelfde deelnemer heeft wat mij betreft recht op een nog betere uitleg over hoe het pensioen werkt en geregeld is. Het moet helder. En dan doel ik op twee dingen: de manier waarop we zijn pensioen uitleggen kan nog eenvoudiger en beter. Maar ook de regeling zelf moet zo eenvoudig mogelijk. Werkgevers en werknemers willen het samen zo goed mogelijk regelen, voor iedereen. Dat zorgde in het verleden voor pensioenregelingen met veel extra’s en veel uitzonderingen. Dat is prachtig, want daarmee regelden we vang netten voor mensen die dat nodig hadden. Maar we moeten er wel op letten dat ons pensioen uitvoerbaar en uitlegbaar blijft. Een gezamenlijke uitdaging voor sociale partners én pensioenfonds. Het is een mooie stap dat er nu een goed basispensioen is voor iedereen binnen de Techniek. ’
Missie en strategie
H
1
PME is het pensioenfonds van de Metalektro. PME werkt voor 1.282 bedrijven en ruim 147.000 deelnemers. Daarnaast krijgen zo’n 167.000 gepensioneerden elke maand een uitkering. Bovendien beheert PME de pensioenaanspraken van ruim 309.000 ex-deelnemers. De aangesloten ondernemingen van PME zijn veelal middelgroot tot groot. De Metalektro omvat vele typen bedrijven: onder meer hightech ondernemingen zoals fabrikanten en ontwikkelaars van halfgeleiders en chipmachines, moderne auto- en vrachtwagenindustrie, internationaal vermaarde scheepswerven en vele toeleveranciers en ondernemingen actief op het gebied van service en montage. De missie van PME is om de pensioenregeling van de Metalektro op een goede, evenwichtige en kosteneffectieve wijze uit te voeren. Hiermee wil PME een zo goed mogelijk pensioen realiseren tegen zo scherp mogelijke kosten. PME belegt en beheert de pensioenpremies tegen verantwoorde risico’s en op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Om deze missie te bereiken is de strategie van PME: • Het realiseren van correcte pensioenuitvoering en vermogensbeheer; • het behalen van een zo hoog mogelijk rendement binnen de vastgestelde risico- en uitvoeringskaders. Hierbinnen zijn duurzaamheid, kostenverlagingen en het reduceren van complexiteit belangrijke aandachtspunten; • het optimaliseren van de dienstverlening aan werkgevers en deelnemers in de bedrijfstak en het verhogen van hun pensioenbewustzijn; • een heldere communicatie over pensioenregeling, beleid en resultaten met alle belanghebbenden; • een nauwere samenwerking met andere pensioenfondsen, met name met Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT).
Strategie en governance MN PME is samen met de pensioenfondsen PMT en Koopvaardij en de sociale partners in de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek eigenaar van pensioenuitvoerder MN. Gedurende het verslagjaar zijn deze partijen met MN nieuwe afspraken overeengekomen over de rol van de aandeelhouders en de governance en strategie van MN. Het not-for-profit karakter van MN speelt in die strategie een belangrijke rol. Groei en het aantrekken van nieuwe opdrachtgevers zijn binnen dat kader nooit een op zichzelf staand doel, maar moeten altijd ook voordelen bieden aan de huidige opdrachtgevers van MN en aan de mensen om wie het uiteindelijk gaat: de werkgevers, werknemers en gepensioneerden in de betrokken bedrijfstakken.
HOOFDSTUK 1 MISSIE EN STRATEGIE
13
Hans van der Windt
Naam: Hans van der Windt Functies: scheidend algemeen directeur en uitvoerend bestuurder PME
.
De tijd dat er verschil was tussen grootmetaal en kleinmetaal is echt voorbij’ ‘Veel ondernemingspensioenfondsen van bedrijven in de Techniek sloten zich de afgelopen jaren aan bij PME. Ik ben in de ruim vijftien jaar die ik voor PME heb gewerkt altijd voorstander geweest van consolidatie. Daarnaast is bekend dat ik voorvechter ben van één fonds voor diezelfde Techniek. De tijd dat er een groot verschil was tussen grootmetaal en kleinmetaal is echt voorbij. Vroeger had je bijvoorbeeld de smid om de hoek en de scheepsbouwindustrie. De historische grondslag van die tweedeling is ingehaald door de ontwikkelingen. Beide bedrijfstakken liggen dicht bij elkaar en regelmatig stappen er deelnemers en bedrijven over. Ook hebben in de afgelopen jaren heel veel ondernemingspensioenfondsen uit de Techniek zich aan gesloten bij PME. De overstap van PME naar pensioenuitvoerder MN in 2007 was heel belangrijk. Een enorme pensioenverhuizing die nog nooit was vertoond. PMT zat al bij MN. Het was essentieel om de stap naar één regeling voor de complete techniek - voor PMT en PME - te kunnen maken. Beleggingen en administraties van beide fondsen onder één dak. Op weg naar meer efficiency, lagere kosten, betere dienstverlening.’
Alleen maar voordelen ‘Die ene regeling is er inmiddels. Het is het resultaat van prima samenwerking in de afgelopen jaren. In mijn visie moet er nu doorgepakt worden. De volgende stap is het werkelijk samengaan van beide fondsen. Het is nog slechts een mentale kwestie binnen beide clubs. PME en PMT zijn er administratief en organisatorisch helemaal klaar voor. De deelnemers ook. En hun belang moet altijd voorop staan. En ja, er zijn mensen die kritisch staan tegenover de omvang van dat ene grote fonds. Ook in de politieke hoek. Maar het grootste bewijs dat het heel goed werkt, is de overheid zelf. Het ABP is al jaren dat ene grote fonds voor alle ambtenaren in Nederland. Ik zie geen enkele reden waarom het in de Techniek niet zou werken. Vanuit het oogpunt van deelnemersbelang, efficiency, kosten, bestuurlijke slagkracht en de positie op de beleggingsmarkt zijn er alleen maar voordelen.’
Bestuurlijke beschouwing
H
2
Pensioenen verlaagd In 2013 moest PME voor het eerst in de geschiedenis van het fonds het buitengewoon pijnlijke, maar onvermijdelijke besluit nemen de pensioenen te verlagen. Ook in 2014 ontkwam het bestuur van het fonds niet aan een dergelijke ultieme maatregel. Op de peildatum 31 december 2013 bleek de financiële positie met een dekkingsgraad van 103,8% nét niet genoeg hersteld om te voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in het wettelijk verplichte herstelplan. Die criteria gingen uit van een dekkingsgraad van 104,3% per ultimo 2013. Een nieuwe verlaging bleek na intensief beraad en grondig onderzoek naar alternatieven onafwendbaar. Hoewel de verlaging van 0,5% in 2014 veel lager was dan de verlaging van 5,1% in 2013, kwam het besluit toch hard aan bij deelnemers en met name bij gepensioneerden. Het bestuur realiseert zich terdege dat de 2 achtereenvolgende jaren van verlaging niet alleen de koopkracht van gepensioneerden en de toekomstige koopkracht van de overige deelnemers aantasten, maar ook het vertrouwen in het fonds onder druk zetten. Dat blijkt ook uit onderzoek naar vertrouwen en klanttevredenheid van deelnemers en gepensioneerden. Het bestuur meent dat de zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging die gemaakt werd voorafgaand aan het besluit én de wijze waarop over de verlaging en de achterliggende afwegingen is gecommuniceerd, op termijn bijdragen aan herstel van dat vertrouwen.
Evenwichtige belangenafweging De pensioenverlagingen in 2013 en 2014 raken alle betrokkenen bij het fonds, waarbij de gepensioneerden de effecten het eerst en meest direct in de portemonnee voelen. De verlagingen raken ook de opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers en ex-deelnemers. Zij voelen de effecten op hun koopkracht op termijn. Werknemers en werkgevers betalen bovendien al sinds enkele jaren de maximale premie. Het effect van deze extra premiedruk is voor werknemers en werkgevers wél direct voelbaar. Daarnaast is de afgelopen jaren het jaarlijkse opbouwpercentage stapsgewijs verlaagd. Per 1 januari 2014 werd dit verlaagd van 1,98% naar 1,9%. Ook dat heeft gevolgen voor de toekomstige koopkracht van actieve deelnemers. Met dit totale pakket aan maatregelen verdeelt PME de lasten van herstel zo evenwichtig mogelijk over alle belanghebbenden. Het spreekt vanzelf dat het fonds de afgelopen jaren ook zelf met verhevigde inzet bijdraagt aan een betere financiële positie, onder meer door te sturen op lagere uitvoeringskosten. Vooral waar het gaat om de kosten van vermogensbeheer zijn de afgelopen jaren substantiële stappen gezet.
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
17
Eén nieuw pensioen voor de Techniek PME stelde in 2011 het strategische plan voor de jaren 2012 tot en met 2015 vast. De houdbaarheid van het pensioencontract neemt in dat plan een centrale plaats in. Een ander speerpunt in het strategische plan is de noodzakelijke complexiteits reductie in de pensioenregelingen en het vermogensbeheer. Op het gebied van de vereenvoudiging van vermogensbeheer zijn de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. In 2012 startten sociale partners in de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek, ondersteund door de pensioenfondsen PME en PMT, met het ontwikkelen van een nieuwe, houdbare en minder complexe pensioenregeling voor de hele technieksector. Aan die ontwikkeling is in 2013 en 2014 gestaag verder gewerkt, al liet de vaststelling van nieuwe wet- en regelgeving in Den Haag lang op zich wachten. Uiteindelijk sloten sociale partners, vooruitlopend op politieke besluitvorming, in september 2014 een principeakkoord over een nieuwe gezamenlijke pensioenregeling voor de Metalektro en Metaal & Techniek (samen: Techniek). Dat principeakkoord werd in november 2014 na consultatie van de betrokken achterbannen bekrachtigd. De besturen van de fondsen PME en PMT aanvaarden vervolgens de uitvoeringsopdracht van de pensioenregeling. Daarmee was een historische gebeurtenis een feit: één pensioenregeling voor de meer dan 540.000 huidige werknemers bij de ruim 34.000 ondernemingen die in de sectoren actief zijn. Eén pensioenregeling voor beide technieksectoren bevordert de arbeidsmobiliteit tussen beide sectoren. Dat biedt voordelen voor werknemers én werkgevers.
Lagere inkomens ontzien Een van de centrale onderdelen van de afspraken over de nieuwe pensioenregeling is een stapsgewijze verlaging van de franchise. Over een periode van 5 jaar wordt de franchise in totaal met € 1000,- verlaagd. Het effect van deze verlaging is dat werknemers over een groter deel van het salaris pensioen gaan opbouwen. Dat is gunstig voor alle werknemers, maar voor werknemers met lagere salarissen is het effect relatief het sterkst. Daarmee worden de gevolgen van de nieuwe wetgeving, die een lager opbouwpercentage afdwingt, voor grote groepen werknemers aanmerkelijk verzacht. Zo blijft vooral voor mensen met lagere salarissen de mogelijkheid bestaan om eerder te stoppen met werken door gebruik te maken van de flexibiliteit die de pensioenregeling biedt. Zeker voor werknemers in fysiek zware beroepen is dat een belangrijk gegeven.
Partnerpensioen deels op risicobasis Om de verruiming van de pensioenopbouw te financieren, is het partnerpensioen versoberd. Vanaf 2015 wordt 50% (in plaats van 70%) van het te behalen ouderdomspensioen als partnerpensioen opgebouwd. Daarnaast is een partnerpensioen verzekerd op risicobasis ter hoogte van 20% van het ouderdomspensioen. Dit deel vervalt op het moment dat de pensioen opbouw stopt. Bij overlijden tijdens het dienstverband is er dus een partnerpensioen geregeld ter hoogte van 70% van het ouderdomspensioen. Na pensionering of na het verlaten van de bedrijfstak is dit 50%. Wel is het net als voorheen mogelijk om op pensioendatum ouderdomspensioen in te ruilen voor extra partnerpensioen, of andersom. Het partnerpensioen dat reeds werd opgebouwd voor 1 januari 2015, blijft vanzelfsprekend behouden.
Stabiele premie Een ander belangrijk kenmerk van de nieuwe pensioenregeling is de afspraak tussen sociale partners dat de pensioen premie de komende vijf jaar stabiel blijft op het niveau van 2014. Werkgevers en werknemers weten zo de komende jaren waar ze aan toe zijn. De stabilisering van de premie wordt in de nieuwe regeling onder meer bereikt door de instelling van een premie-egalisatie depot. In 2015 is de feitelijke premie naar verwachting iets hoger dan de kostendekkende premie. Met de overgebleven premie wordt een premie-egalisatiedepot gevormd. Als door omstandigheden de feitelijke premie in de afgesproken vijfjarige periode op enig moment onvoldoende blijkt, dan kan voor de financiering van nieuwe opbouw worden geput uit het premie-egalisatiedepot. Andersom kan geld in dit depot worden gebruikt voor een eventuele extra indexatie van actieve premiebetalende deelnemers aan het einde van de 5-jarige periode. De premie wordt gedurende de afgesproken 5 jaar niet verhoogd en niet verlaagd.
18
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
Nieuwe pensioenopbouw kan in enig jaar verlaagd worden Blijkt het opgebouwde depot in enig jaar onvoldoende om eventuele premietekorten aan te zuiveren, dan wordt de nieuwe pensioenopbouw in dat jaar voor zover nodig beperkt. De premie zal dus ook in dat geval niet stijgen. Met de nieuwe regeling hebben de sociale partners in de 2 technieksectoren een toekomstbestendig en robuust pensioen ontworpen met voor de komende vijf jaar stabiele kosten voor werkgevers en werknemers. Bovendien worden lagere inkomens ontzien. De lopende politieke en maatschappelijke discussie over hervorming van ons pensioenstelsel is echter nog niet afgerond. Het is voor alle betrokkenen in de beide sectoren te hopen dat ook nieuwe wet- en regelgeving een betaalbaar en robuust pensioen mogelijk blijft maken.
Samenwerking met PMT De nieuwe gezamenlijke pensioenregeling voor de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek leidt tot een intensivering van de samenwerking met pensioenfonds PMT. Het bestuur van PME wil voortgaan op die weg, in het belang van alle deelnemers en werkgevers in beide bedrijfstakken. Het samengaan van de twee fondsen tot één fonds voor de Techniek wordt daarbij op termijn niet uitgesloten.
Ontwikkeling dekkingsgraad De dekkingsgraad daalde van 104,3% (na verwerking van de pensioenverlaging) aan het eind van 2013 naar 101,7% eind 2014. Daarmee was sprake van een verslechtering van de financiële positie. Het was opnieuw de ontwikkeling van de rente die het verloop van de dekkingsgraad bepaalde. De sterk dalende rente zorgde weliswaar voor hoge rendementen op de portefeuille vastrentende waarden, maar dat rendement is in feite een voorschot op toekomstig rendement. Door de daling van de rente worden oude obligaties, met een hogere couponwaarde, beduidend meer waard. Maar uiteindelijk worden deze leningen afgelost en moet het geld worden herbelegd in duidelijk minder renderende obligaties. Het hoge rendement is dus niet toekomstbestendig. Tegelijkertijd zorgt de extreem lage rentestand voor veel hogere pensioenverplichtingen. Dat betekent dat voor de huidige en toekomstige pensioenen nu veel extra geld opzij moet worden gezet. Het hoge rendement van het afgelopen jaar, veroorzaakt door de dalende rente, is daarmee in feite een type rendement waar het pensioenfonds niet gelukkig mee kan zijn.
Herstelplan 2009 en herstelplan 2015 Herstelplan 2009 In de financiële crisis moest PME net als vele andere pensioenfondsen een herstelplan maken en laten beoordelen door De Nederlandsche Bank (DNB). Het goedgekeurde herstelplan trad in werking op 1 januari 2009. In het herstelplan stond hoe PME de financiële positie binnen de geldende termijnen zou versterken tot de in de wet bepaalde niveaus, op basis van de verwachtingen in 2009. Binnen een periode van 5 jaar (uiterlijk eind 2013) moest PME herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,3%. In het herstelplan stond ook hoe verwacht wordt binnen 15 jaar (uiterlijk eind 2023) te herstellen tot een vereiste dekkingsgraad van 118,5%. Om aan het kortetermijnherstelplan (vijfjaars) te voldoen, moest PME in de loop van de jaren voorafgaand aan én op einddatum 31 december 2013 een aantal aanvullende maatregelen nemen. De meest ingrijpende daarvan waren de verlagingen van de pensioenen per 1 april 2013 en 1 april 2014.
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
19
Nieuwe wet- en regelgeving leidt tot nieuw herstelplan 2015 Vlak voor het eind van 2014 werd nieuwe wet- en regelgeving van kracht, waarvan het nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen in dit kader het meest relevant is. Een van de wijzigingen in het FTK is nieuwe regelgeving voor het herstelplan. Zo wordt er niet langer onderscheid gemaakt tussen een kortetermijn- en een langetermijnherstelplan, maar komt er één herstelplan. Daarin moet een pensioenfonds aangeven hoe het binnen een periode van maximaal 12 jaar kan herstellen tot minimaal het niveau van het vereiste eigen vermogen. Een andere belangrijke wijziging is dat gedurende deze herstelperiode een verlaging mag worden uitgesmeerd over de duur van de hersteltermijn. Alleen wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds gedurende 5 jaar lager is dan het minimum vereiste vermogen van 104,3%, moet dit binnen 6 maanden worden aangevuld. Als het daarvoor nodig is de pensioenen te verlagen, moet deze verlaging onherroepelijk worden doorgevoerd. Het oude herstelplan is met deze nieuwe wet- en regelgeving vervallen per 1 januari 2015. Ook voor fondsen die net als PME in 2014 opnieuw in onderdekking zijn beland, geldt uitsluitend de nieuwe regelgeving. DNB vond het opstellen van een herstelplan onder het oude regime niet zinvol. Daarom heeft DNB hiervoor vrijstelling verleend. Onder het nieuwe regime moet het fonds uiterlijk 1 juli 2015 een nieuw herstelplan indienen bij DNB. In dat herstelplan moet PME aantonen dat het fonds met het voorgenomen beleid herstelt tot een wettelijk vereiste dekkingsgraad van 121,8% per eind 2026. Door verzwaarde regelgeving is de vereiste dekkingsgraad 5,3% hoger dan onder het oude regime. Dit betekent dat toekomstige indexatie, die de komende jaren toch al onwaarschijnlijk is, verder wordt bemoeilijkt.
Aanwas fonds PME is de afgelopen jaren sterk gegroeid door de consolidatie in de pensioensector. De fors toegenomen complexiteit van wet- en regelgeving, de toenemende eisen aan bestuurdersdeskundigheid en de onstuimige economische omstandig heden doen steeds meer kleinere en middelgrote ondernemingspensioenfondsen besluiten aansluiting te zoeken bij een groot bedrijfstakpensioenfonds. Ook het balansrisico dat een onderneming kan lopen bij het zelfstandig uitvoeren van een pensioenregeling is soms reden voor aansluiting bij PME. Eerder al sloten grote ondernemingspensioenfondsen zoals de pensioenfondsen van Nedcar, DAF, VCBV, NXP, Stork en Siemens zich aan bij PME. Per 1 januari 2014 is ook het pensioenfonds van Océ opgegaan in PME. Ook de pensioenfondsen van Draka, Lips en Dutch Space sloten zich in 2014 bij PME aan. Bij de overdracht van deze overkomende fondsen hoort een vermogen van ruim € 1,3 miljard. Eind 2014 zijn 1.282 werkgevers aangesloten bij PME. Het totale aantal deelnemers (inclusief gepensioneerden en ex-deelnemers) daalde licht in 2014 van ruim 625.000 naar 624.000. Het aantal gepensioneerden (167.000) is groter dan het aantal premiebetalende deelnemers (135.000). PME betaalt ook al jarenlang meer aan uitkeringen dan er aan premie binnenkomt.
Governance: een nieuw bestuursmodel In augustus 2013 is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen van kracht geworden. Deze wet schrijft voor dat pensioen fondsen op 1 juli 2014 een nieuw bestuursmodel moesten invoeren, waarbij de wetgever de keuze biedt uit 5 modellen. PME koos eind 2013 voor het ‘omgekeerd gemengd model’ en voerde dit model per 1 juli 2014 in. Het bestuur van PME is ervan overtuigd dat het gekozen bestuursmodel het best de betrokkenheid van sociale partners waarborgt, de bestuurlijke slagvaardigheid vergroot en de bestuurlijke complexiteit reduceert. Daarnaast kan het bestuur van PME met dit model het beste voldoen aan de eisen op het gebied van deskundigheid, geschiktheid en beschikbaarheid. In hoofdstuk 8 is een organogram van het nieuwe bestuursmodel opgenomen.
20
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
Bestuur Het omgekeerd gemengde model kent 2 fondsorganen: het bestuur en het verantwoordingsorgaan. In het bestuur zitten 1 onafhankelijke voorzitter, 3 onafhankelijke uitvoerende bestuurders en 10 toezichthoudende niet-uitvoerende bestuurders. De laatsten zijn vertegenwoordigers van de verschillende groepen van belanghebbenden: werknemers, werkgevers en gepensioneerden. De 3 uitvoerende bestuurders vormen samen het dagelijkse bestuur van het fonds. Zij zijn fulltime in dienst van het fonds en geven leiding aan het bestuursbureau. Van de 10 niet-uitvoerende bestuurders vertegenwoordigen er 5 de werkgeversorganisatie, 3 de werknemersorganisaties en 2 de gepensioneerden. De 10 niet-uitvoerende bestuurders houden toezicht op de 3 uitvoerende bestuurders en zijn samen met de uitvoerende bestuurders en de onafhankelijke voorzitter verantwoordelijk voor het algemene beleid en de strategie van het fonds. Met de introductie van het nieuwe bestuursmodel en de toezichthoudende taak van het niet uitvoerende bestuur, zijn de taken van de Toezichtcommissie van PME per 1 juli 2014 beëindigd.
Verantwoordingsorgaan Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af over het beleid en de uitvoering daarvan aan het verantwoordings orgaan. Het verantwoordingsorgaan mag een oordeel geven over het handelen en het beleid van het bestuur en de beleids keuzes voor de toekomst. Dit oordeel is, samen met de reactie van het bestuur daarop, opgenomen in dit jaarverslag. Het verantwoordingsorgaan heeft ook adviesrecht. Dat adviesrecht heeft onder meer betrekking op het beloningsbeleid van het fonds, de vorm en de inrichting van het interne toezicht, het communicatiebeleid, de aansluiting van nieuwe pensioenfondsen en de uitvoeringsovereenkomst. De adviesrechten van het verantwoordingsorgaan van PME zijn zowel wettelijk als bovenwettelijk. Ten opzichte van de situatie voor 1 juli 2014, heeft het verantwoordingsorgaan meer adviserende bevoegdheden dan de toenmalige deelnemersraad. Het verantwoordingsorgaan van PME bestaat per 1 juli 2014 uit 8 leden namens de deelnemers en 8 leden namens de gepensioneerden.
Bestuursvergaderingen en –thema’s in 2014 Het bestuur van PME vergaderde in 2014 9 maal. Prominente thema´s op de bestuursagenda waren onder meer de evaluatie van het herstelplan, de besluitvorming en communicatie over de verlaging van de pensioenen, de ontwikkeling van een nieuwe pensioenregeling voor de technieksector, de dienstverlening van uitvoerder MN, de uitvoeringskosten van het fonds, het risicobeheer, het beleggingsbeleid, de afdekking van het renterisico en de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Naast de reguliere bestuursvergaderingen had het bestuur 2 scholingsdagen, waarin onder andere aandacht is besteed aan de nieuwe governance van het fonds en aan het integrale risicomanagement.
Kwaliteit pensioenadministratie PME werkt samen met de uitvoerder MN voortdurend aan het verhogen van de kwaliteit van de pensioenadministratie. Mede naar aanleiding van een sectorbreed onderzoek door toezichthouder DNB naar de juistheid van pensioenaanspraken zoals deze zijn geregistreerd binnen de pensioenadministraties, heeft PME in 2013 en 2014 de risicobeheersing binnen de pensioenadministratie verder aangescherpt. Naast de reeds bestaande maatregelen wordt op kwartaalbasis een objectieve controle uitgevoerd op de kwaliteit van de uitvoering. Daartoe worden ieder kwartaal door middel van steekproeven mutaties in de pensioenopbouw en toekenningen van pensioen inhoudelijk nagerekend door specialisten. Deze specialisten zijn zelf niet betrokken bij het verwerkingsproces. De uitkomst van de narekening wordt vergeleken met de bedragen die in de pensioenadministratie geregistreerd staan. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling internal audit van MN en de uitkomsten worden rechtstreeks aan PME gerapporteerd. Hiermee ontvangt PME ieder kwartaal informatie over de juistheid van de reguliere pensioenopbouw, de verwerking van een aantal bijzondere gebeurtenissen met invloed op het pensioen (specifieke mutaties zoals in geval van arbeidsongeschiktheid, echtscheiding en waardeoverdracht) en het uiteindelijk tot uitkering brengen van de diverse pensioensoorten.
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
21
Naast deze vaste kwartaalcontroles vindt geregeld gericht onderzoek plaats naar specifieke thema’s, bijvoorbeeld vanwege een risico dat onderkend wordt in een bepaalde periode of voor een bepaalde groep deelnemers. In 2014 is op deze wijze extra aandacht besteed aan onderwerpen als de juistheid van de verwerking van de verlaging van de pensioenaanspraken, de juiste behandeling van specifieke aspecten bij uitruil en uitstel van pensioen en een grote collectieve waardeoverdracht. In 2014 heeft het bestuur naar aanleiding van de rapportages een aantal verbeterpunten geïdentificeerd die de kwaliteit van het toekenproces (het tot uitkering brengen van het opgebouwde pensioen) moeten verhogen. Niet alleen in de finan ciële kant van het proces, maar ook in de communicatie met rechthebbenden. Hierop zijn door de uitvoerder acties ondernomen, die leidden tot betere resultaten in de laatste 2 gecontroleerde kwartalen.
Communicatie De communicatie van PME met deelnemers en gepensioneerden begon in 2014 met het brengen van slecht nieuws: het fonds moest kort na het einde van 2013 besluiten om voor het tweede jaar op rij de pensioenen te verlagen. Bij de communicatie over dit besluit heeft het fonds ingezet op helderheid, het benadrukken van de noodzaak en onontkoombaarheid van het besluit en op het evenwichtig verdelen van de lasten van financieel herstel over alle betrokkenen: deel nemers, gepensioneerden, ex-deelnemers en werkgevers. Het besluit de pensioenen te verlagen is bewust gepresenteerd als maatregel in een breder pakket van maatregelen. In de communicatie is steeds getracht rekening te houden met gevoelens van boosheid en onrust die met name onder gepensioneerden speelden. In de laatste maanden van 2014 stonden de communicatie-inspanningen van PME voor een belangrijk deel in het teken van de nieuwe pensioenregeling. Het fonds heeft in korte tijd en met inzet van innovatieve middelen zoveel mogelijk deelnemers en werkgevers bereikt. Meer over deze inspanningen is te lezen in hoofdstuk 5 van dit jaarverslag.
Extern toezicht PME vindt een open relatie met zijn toezichthouders De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van groot belang. Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn de contacten met toezichthouders geïntensiveerd. De contacten waren in 2014 opnieuw vruchtbaar. Onderwerpen van gesprek met DNB waren onder meer risicomanagement, de invoering van het nieuwe PME-bestuursmodel, de invoering van de nieuwe pensioenregeling en de voorbereiding van de pensioenadministratie daarop.
22
HOOFDSTUK 2 BESTUURLIJKE BESCHOUWING
Pieter Omtzigt
Naam: Pieter Omtzigt Functie: Lid Tweede Kamer voor het CDA
.
Het groter groeien van pensioenfondsen is geen doel op zich ‘Consolidatie van pensioenfondsen is prima, maar alleen als de deelnemers erbij gebaat zijn. Hun belangen moeten bij elke beslissing binnen pensioenfondsen voorop staan. Het gaat tenslotte om hun geld. Kleine pen sioenfondsen die samengaan kunnen schaalvoordelen boeken. Zolang die ten goede komen aan de deelnemers zeg ik: doen. Maar groter groeien is geen doel op zich. Want een pensioenfonds dat het prima doet voor zijn deelnemers en een goede koers vaart, hoeft wat mij betreft niet op te gaan in een ander pensioenfonds. En ik vind zeker dat er grenzen zitten aan de omvang van een pensioenfonds. Ik ben tegen financiële conglomeraten waarin deelnemers zich anoniem voelen en zichzelf niet meer herkennen. Een pensioenfonds mag nooit die binding verliezen.’
Kostentransparantie ‘Laten we ook lering trekken uit de ontwikkelingen in andere markten. Kijk naar de sociale huurmarkt. Ook woningcorporaties zijn ooit klein begonnen, als verenigingen die met de inleg van leden voor hun belangen streden. Door de jaren heen zijn ze uitgegroeid tot veel te grote instellingen waar de belangen van de mensen waarvoor ze ooit werden opgericht uit het zicht zijn geraakt. Dat moeten de pensioenfondsen en de politiek niet willen. Wat ik het allerbelangrijkste vind is kostentransparantie. Deelnemers hebben er recht op om te weten welk deel van hun inleg waaraan wordt besteed. Juist dat houdt pensioenfondsen scherp. In dat kader pleit ik er ook voor dat alle fondsen in Nederland gelijke contracten aangaan met vermogens beheerders.’
Financiële positie
H
3
Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de dekkingsgraad en de toekenning van het Voorwaardelijk extra pensioen.
Dekkingsgraad De dekkingsgraad laat zien in welke mate een pensioenfonds is gefinancierd. De dekkingsgraad is de verhouding tussen het beschikbare pensioenvermogen en de verplichtingen van het fonds. De verplichtingen komen overeen met de waarde van de opgebouwde pensioenen die het fonds nu en in de toekomst moet betalen. Deze waarde heet de voorziening pensioenverplichtingen (VPV). De voorziening pensioenverplichtingen wordt berekend tegen een door DNB voorgeschreven rente. (de UFR). Figuur 1 toont de dekkingsgraad van PME.
HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE POSITIE
27
• Figuur 1: Dekkingsgraad PME
(Bedragen x € 1 miljoen)
Beschikbaar pensioenvermogen Voorziening pensioenverplichtingen Dekkingsgraad
31-12-2014 31-12-2013 39.532 32.332 38.882 31.004 101,7% 104,3%
Figuur 2 geeft een gedetailleerder inzicht in de berekening van de dekkingsgraad. De balans uit de jaarrekening is vertaald naar beschikbaar pensioenvermogen en de voorziening pensioenverplichtingen.
• Figuur 2: Specificatie dekkingsgraad PME
(Bedragen x € 1 miljoen)
Totaal activa Verplichtingen en overige schulden Bestemmingsreserve Spaarfonds gemoedsbezwaarden Beschikbaar pensioenvermogen Voorziening pensioenverplichtingen Dekkingsgraad
31-12-2014 31-12-2013 42.356 (2.760)
33.911 (1.551)
39.596 32.360 (61) (25) (3) (3) 39.532 32.332 38.882 31.004 101,7% 104,3%
Ondanks de toename van het beschikbaar pensioenvermogen (met 22%, voornamelijk als gevolg van de beleggings rendementen), is de dekkingsgraad in 2014 gedaald van 104,3% naar 101,7%. In 2014 zijn de sterk toegenomen pensioen verplichtingen de belangrijkste reden voor de daling van de dekkingsgraad. De pensioenverplichtingen stegen door de lage rente. De marktrente is gedurende 2014 gedaald van 2,77% naar 1,93%. Deze daling van de marktrente heeft een negatieve invloed op de dekkingsgraad gehad. Met name door de renteafdekking en het positieve beleggingsrendement is de daling van de dekkingsgraad beperkt gebleven tot 2,6%. Op 1 januari 2015 is het nieuwe Financiële Toetsingskader (nFTK) in werking getreden. Onder het nFTK is naast de hierboven gerapporteerde actuele dekkingsgraad op basis van de UFR-rente, het rapporteren van een beleidsdekkingsgraad voorge schreven. Aan de hand van deze beleidsdekkingsgraad wordt bepaald of een pensioenfonds in een tekortsituatie verkeert. De beleidsdekkingsgraad wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de dekkingsgraadstanden van de afgelopen 12 maandeinden. De beleidsdekkingsgraad eind 2014 was 104,1%. Daarmee heeft PME eind 2014 weliswaar voor elke euro die nu en in de verre toekomst aan pensioen moet worden uitbetaald iets meer dan een euro beschikbaar, maar zijn er onvoldoende middelen om te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen van 104,3%. Een dergelijke situatie wordt dekkingstekort genoemd. Een pensioenfonds moet dan een herstelplan maken. Hierin staat hoe het fonds verwacht zijn financiële situatie in de komende jaren zodanig te verbeteren dat het voldoende middelen heeft. Op grond van het nieuwe Financiële Toetsingskader, dat geldt vanaf 1 januari 2015, moet PME vóór 1 juli 2015 een nieuw herstelplan maken en ter goedkeuring voorleggen aan toezichthouder De Nederlandsche Bank. In hoofdstuk 2 is meer te lezen over het herstelplan.
28
HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE POSITIE
Voorwaardelijk extra pensioen (VEP) Financiering VEP Vanaf eind 2005 heeft PME een reserve gevormd, de bestemmingsreserve, voor de financiering van de overgangsregeling voor deelnemers geboren van 1 januari 1950 tot 1 januari 1973. In 2010 hebben CAO-partijen besloten dat de uitzichten op het zogenoemde Voorwaardelijk extra pensioen van deelnemers in de PME-regelingen die zijn geboren in de jaren 1950 tot en met 1955, mede door middel van een aanvullende premie zullen worden gefinancierd. PME heeft daartoe in 2014 een premie ter versterking van de bestemmingsreserve geheven van 3% over de pensioengrondslag van de basisregeling. Deze premie komt volledig voor rekening van de werkgever en wordt volledig toegevoegd aan de bestemmingsreserve. In 2015 is de premie 2,96% van de pensioengrondslag. De bestemmingsreserve is alleen bedoeld voor de financiering van het Voorwaardelijk extra pensioen van deelnemers van PME.
Toekenning Voorwaardelijk extra pensioen (VEP) In 2014 heeft het bestuur besloten VEP toe te kennen aan deelnemers geboren in 1954. De inkoop van extra pensioen werd gecorrigeerd naar 85% van het oorspronkelijke uitzicht. Met de correctie naar 85% geeft PME invulling aan de gestegen levensverwachting. PME moet het VEP immers langer uitbetalen. Om te zorgen dat het VEP nu en in de toekomst betaalbaar blijft, hebben sociale partners al in 2011 afgesproken om de hoogte van het VEP jaarlijks aan te passen aan de toegenomen levensverwachting. Voor de geboortejaren na 1954 is nog geen besluit tot inkoop genomen. De voorwaardelijke pensioenen van de geboortejaren 1955 t/m 1959 worden naar verwachting in de periode 2015 t/m 2019 ingekocht. In het laatste jaar, per eind 2020, worden naar verwachting de voorwaardelijke pensioenen van de geboortejaren 1960 t/m 1972 ineens ingekocht. Voor de financiering daarvan wordt in de komende jaren de bestemmingsreserve verder opgebouwd. Het definitieve besluit tot toekennen van het VEP blijft afhankelijk van de bestemmingsreserve. Het verloop van de bestemmingsreserve ziet er als volgt uit:
• Figuur 3: Verloop bestemmingsreserve
(Bedragen x € 1 miljoen) 31-12-2014 31-12-2013
Stand per 1 januari 25 85 Premiebaten 113 52 Bijdrage uit collectieve waardeoverdracht 0 1 Inkoop voorwaardelijke aanspraken geboortejaar 1954 (91) (114) (in 2013 inkoop van 1953) Beleggingsopbrengsten 14 1 36 (60) Stand per 31 december 61 25
HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE POSITIE
29
Franswillem Briët
Naam: Franswillem Briët Functie: bestuursvoorzitter PME
.
Consolidatie biedt voordelen voor deelnemers: betere service, lagere kosten, meer pensioen ‘We hebben sinds 1 januari 2015 één regeling voor de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek. PMT en PME willen een eenduidige interpretatie en uitvoering van die gezamenlijke regeling, dus werken we heel nauw samen. Logisch dat we ook nadenken over het samengaan van beide fondsen. Consolidatie is in mijn visie goed voor de deelnemers. Een groot fonds is in staat een kwalitatief goed bestuur aan te stellen dat de belangen van deelnemers optimaal weet te vertegenwoordigen. Verder kan de service omhoog en kunnen de kosten omlaag. Ter illustratie: achter de schermen werken PME en PMT samen aan de ontwikkeling van een nieuw, gezamenlijk ICT-systeem. De service wordt er beter van, de kosten per deelnemer kunnen op termijn dalen van 90 naar 65 euro per jaar. Omgerekend levert dat deelnemers over een periode van tientallen jaren twee à drie procent meer pensioen op. We zouden ook als één groot fonds een krachtigere stem richting politiek kunnen laten klinken namens een flink deel van het bedrijfsleven. Dat is nodig, want de twee andere grote fondsen, APB en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, zijn sterk gelieerd aan de overheid. Het geluid van de markt mag wel wat steviger klinken in de pensioendiscussie.’
Goed huwelijk ‘PME en PMT onderzoeken momenteel samen wat het mooiste en beste is: verliefd zijn en blijven of trouwen. Laat ik het zo zeggen: ik gun beide partijen van harte een heel goed huwelijk. Of we dan niet te groot en daarmee onbestuurbaar en onherkenbaar worden? Ik durf te beweren van niet. In Noorwegen beheert het oliefonds een vermogen van maar liefst 850 miljard euro en dat gaat prima. Het uitgangspunt is daar overigens dat de huidige generatie olie wint en opmaakt, maar dat de opbrengsten ervan bestemd zijn voor de volgende generatie. Dat zouden we in Nederland als gasland ook moeten doen. Het toont aan hoe solidariteit tussen generaties werkt. Net als in bedrijfstakpensioenfondsen. Over de binding tussen deelnemers en een groot fonds maak ik mij ook geen zorgen. Als consolidatie ervoor zorgt dat mensen een beter pensioen krijgen en meer overhouden, is die binding met het fonds er vanzelf.’
Integraal risicomanagement
H
4
Algemeen Integraal risicomanagement is een gemeenschappelijke, systematische en transparante beheersing van risico’s om de doel- en taakstellingen van de organisatie te kunnen behalen. De belangrijkste doelstelling van integraal risicomanagement is de organisatie op koers te houden en de risico’s die zich daarbij voordoen weloverwogen te nemen en onder controle te houden. Dit geldt voor zowel de financiële risico’s als de niet-financiële risico’s. Beide risico’s komen in dit hoofdstuk aan de orde. Goed geïntegreerd risicomanagement is van groot belang bij de invulling van de verantwoordelijkheid van PME voor een goed en betaalbaar pensioen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken, moet het fonds zorgen voor voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen te dekken; daarbij is het nemen van beleggingsrisico’s nodig om een redelijk rendement te kunnen maken. Nu en in de toekomst. Er zijn verschillende risico’s die de vermogenspositie van het fonds bedreigen. Sommige risico’s zijn te beïnvloeden, andere niet. PME investeert daarnaast in solide beleggingen om bij te dragen aan een stabiele financiële positie. PME heeft echter geen invloed op risico´s als de ontwikkeling van de financiële markten of de stijging van de levensverwachting. Beide risico’s zijn wel actueel. Alle risico’s zijn voldoende gemitigeerd. Daarvoor beschikt PME over een integraal risicomanagement. Het bestuur van PME brengt relevante risico’s met een uitgebreid raamwerk van controlemaatregelen helder in beeld, houdt deze hiermee scherp in de gaten en neemt waar nodig maatregelen. Het raamwerk vormt een structureel onderdeel van de beheersing van de risico’s van het beleggingsbeleid, het pensioenbeheer en de niet-financiële risico’s van PME.
HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
33
Elementen risicomanagementbeleid Het risicomanagement is een kerntaak van het bestuur en het is verweven in de bestuurscultuur van het fonds. PME werkt voortdurend aan het structureel vormgeven van het geïntegreerde risicomanagementbeleid. Belangrijke elementen hiervan zijn: • PME bepaalt het premie- en indexatiebeleid, de risicoambitie en risicodoelstelling met behulp van strategische studies als ALM-studies, optimalisatiestudies en stressscenario’s. Hierbij gebruikt PME de dekkingsgraad, de verwachte beleggingsrendementen en risico’s en de grondslagen voor de pensioenvoorzieningen. Zo ontstaat een gefundeerd en evenwichtig totaalbeleid dat in de processen en de besluitvorming van het fonds is geïntegreerd. • PME onderhoudt de functie van risicomanagement, waaronder de beschrijving van functies, taken en bevoegdheden binnen het bestuur en het bestuursbureau. Deze zijn vastgelegd in risicohandboeken. • PME zorgt voor het inrichten en onderhouden van een raamwerk voor geïntegreerd risicomanagement. Dit doet PME met breed geaccepteerde standaarden zoals het COSO-raamwerk en het principe van 3 verdedigingslijnen (three lines of defense principle). De eerste verdedigingslijn is verantwoordelijk voor de operationele activiteiten. De tweede verdedigingslijn monitort en valideert de controls. De derde verdedigingslijn controleert de eerste en tweede lijn. • PME onderhoudt een geïntegreerd risicomanagementproces (identificatie, meting, monitoring, controle en bijsturing), waarbij PME voor alle geïdentificeerde risico’s de beheersmaatregelen benoemt. • PME gebruikt risicomanagementtechnieken zoals de tracking error en stress testing bij het financiële beleid, waaronder vermogensbeheer. • PME gebruikt operationele procedures voor de beheersing van risico’s, zoals incidentenmelding en -rapportage, compliance monitoring op de beleggingsrichtlijnen en de periodieke evaluatie van het geïntegreerde risicomanagementproces en -beleid. • PME monitort de adequate uitvoering van de risicomanagementfunctie bij de externe uitvoerders op grond van de criteria die PME hieraan stelt. Hierdoor bestaan goede waarborgen voor een juiste uitvoering conform het uitbestedingsbeleid. • PME leeft uitgebreide waarderingsprocedures na. Deze zijn vastgelegd in een waarderingshandboek. Voor producten waarvoor geen dagelijkse marktwaarderingen beschikbaar zijn, gebruikt PME aparte modellen. Daarbij steunt PME op tweede meningen (second opinions) van gespecialiseerde bedrijven. • PME inventariseert, evalueert, communiceert en rapporteert over risico’s. De belangrijkste risico´s waarover structureel per kwartaal wordt gerapporteerd zijn balansrisico, liquiditeitsrisico, valutarisico, renterisico, actief risico, reputatierisico, kredietrisico en tegenpartijrisico. Ook op ad-hocbasis (zoals bijvoorbeeld bij investeringsvoorstellen) beoordeelt PME deze risico’s. • PME monitort de beleggingsportefeuille en werkt eraan om de risico’s binnen deze portefeuille verder te beheersen. Bij het selecteren en evalueren van managers wordt aandacht besteed aan het gevoerde risicomanagementbeleid bij de externe vermogensbeheerders. • PME steunt bij het beheersen van de risico’s ook op het risicobeheer zoals dat is ingericht bij onze uitvoerder MN. Daarbij maakt PME gebruik van de rapportages van MN en heeft PME periodiek overleg met de verantwoordelijke afdelingen, waarbij PME de uitvoering toetst. Voorbeelden van rapportages zijn onder andere de SLA-rapportage en ISAE3402-rapportage. • Ons bewaarbedrijf monitort, naast de monitorende rol van MN, onafhankelijk van MN, in hoeverre de vermogensbeheerders zich houden aan de door PME afgegeven mandaten. • Vanuit het oogpunt van transparantie en beheersbaarheid heeft PME zijn beleggingen in discretionaire mandaten onder gebracht.
Ontwikkelingen risicomanagement Deze paragraaf gaat dieper in op 2 belangrijke ontwikkelingen op dit beleidsterrein: • Risicomanagement bij de uitvoerder; • beheersing van het renterisico.
Risicomanagement bij de uitvoerder Zoals in bovenstaande paragraaf beschreven steunt PME bij het beheersen van de risico’s ook op het risicobeheer zoals dat is ingericht bij onze uitvoerder MN. De belangrijkste operationele processen voor PME (vermogensbeheer en pensioen beheer) worden immers voor het grootste gedeelte bij MN uitgevoerd. Om voldoende inzicht te krijgen in de processen en de beheersing hiervan maakt PME gebruik van rapportages en van de inzichten van de afdeling risicomanagement bij MN. Deze afdeling zit dichter op de processen en kan daarmee een gedetailleerder oordeel geven.
34
HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
Essentieel daarbij is dat de risicomanagementafdeling onafhankelijk binnen de MN- organisatie is geplaatst. Daarnaast is het noodzakelijk dat risicomanagement van PME rechtstreeks contact kan hebben met risicomanagement bij MN en dat dit niet via de eerste lijn verloopt. Met name op het laatste punt, het rechtstreekse contact tussen de risicomanagementafdelingen, heeft het fonds het afgelopen jaar verbeteringen gezien. Zo zijn periodieke overleggen vastgesteld en worden planningen en rapportages met elkaar gedeeld. Daarbij toetst PME of het gevoerde beleid van MN conform het risicobeleid van PME is.
Beheersing van het renterisico De stand van de rente is een van de belangrijkste factoren voor de financiële positie van het fonds. Dat komt omdat de waarde van de pensioenverplichtingen in hoge mate afhankelijk is van de rentestand. Een lage rente zorgt voor hoge verplichtingen en een lage dekkingsgraad. Bij een hoge rente zijn de verplichtingen lager en is de dekkingsgraad hoger. Het verloop van de rente is in hoge mate onvoorspelbaar. Onder normale omstandigheden bepalen de financiële markten de rentestand. Nu is dat echter anders. De Europese Centrale Bank (ECB) houdt met stimuleringsmaatregelen de (korte) rente kunstmatig laag. De economie als geheel kan daarvan mogelijk profiteren, maar de lage rente waarmee pensioenfondsen volgens de wet moeten rekenen, stelt de Nederlandse fondsen voor grote problemen. Het beleid van PME is erop gericht een groot deel van het renterisico te dempen. Dit gebeurt met obligaties en rente derivaten. De dekkingsgraad van PME wordt hierdoor minder gevoelig voor rentebewegingen. PME wil bescherming tegen een dalende rente, maar ook profiteren van een stijgende rente. Hoe hoger het afdekpercentage, hoe meer bescherming, maar hoe minder het fonds profiteert van een stijgende rente. PME wil het afdekpercentage dan ook weloverwogen vaststellen. Om dit zichtbaar en structureel te doen, heeft PME in 2013 een strategische beslismatrix opgesteld. Met behulp van deze matrix worden de belangrijkste criteria (onder andere risicoruimte, rentevisie en kosten) met betrekking tot de rentafdekking structureel en in samenhang periodiek beoordeeld en het renteafdekpercentage geëvalueerd en zo nodig aangepast. In 2014 is voor het eerst gewerkt met deze beslismatrix. De ervaring leert dat het gebruik van de matrix de discussie over het niveau van de renteafdekking transparanter en duidelijker heeft gemaakt. Voor 2014 was het renteafdekpercentage 50%. Voor 2015 is besloten dit percentage te handhaven.
Uitbesteding en integriteit Goed risicomanagement is van belang bij uitbesteding. Ook bij de uitbesteding van activiteiten wil PME in control blijven. Het fonds steunt hierbij in belangrijke mate op een goede taakverdeling, functiescheiding en procedures bij de uitvoerder MN. PME voert hierbij echter zelfstandig de regie en heeft een toetsende rol. PME vervult deze rollen met behulp van uitgebreide en inzichtelijke verantwoordingsrapportages en de ISAE3402-rapportages. Door structureel en incidenteel overleg vindt er met MN afstemming plaats en kan er waar nodig bijsturing plaatsvinden. Hieronder worden de uitbesteding van het vermogensbeheer en het pensioenbeheer uitgesplitst en verder beschreven.
Uitbesteding vermogensbeheer MN is de fiduciaire vermogensbeheerder van PME. De rechten en verplichtingen van uitvoerder en fonds staan in een contract voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 jaar. Een uitgebreid overzicht van afspraken over het niveau van de diensten (servicelevelagreement, SLA) is onderdeel van het contract. MN verricht op basis van het door het bestuur vastgestelde beleggingsplan het vermogensbeheer. Als onderdeel hiervan verzorgt MN de integrale beleggingsadmini stratie. MN stuurt de uitvoering van het beheer van de beleggingsportefeuille aan en voorziet PME van rapportages over de uitvoering van het vermogensbeheer. MN verricht het feitelijke vermogensbeheer deels zelf. Een ander deel is uitbesteed aan verschillende vermogensbeheerders wereldwijd. Hierbij gebruikt MN wereldwijd geaccepteerde vermogensbeheerders. De contracten met deze externe beheerders zijn zonder verdere voorwaarden snel opzegbaar, vaak in 1 handelsdag. In de dagelijkse operatie oefent het uitvoerend bestuur van PME de controle uit op MN. Het door het algemeen bestuur vastgestelde jaarlijkse beleggingsplan is hierbij het kader. Voor deze controle gebruikt het uitvoerende bestuur verantwoordingsrapportages zoals de uitvoeringsplannen en week-, maand- en kwartaalrapportages. In een verantwoordelijkhedenmatrix staat de verdeling van verantwoordelijkheden per deelproces tussen PME en MN. Er is regelmatig overleg over de uitvoering van het vermogensbeheer met MN. De implementatie van bestuursbesluiten is ook onderdeel van deze besprekingen.
HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
35
Het uitvoerend bestuur informeert het niet-uitvoerend bestuur in de specifieke bestuurscommissie en het algemeen bestuur regelmatig over de ontwikkelingen van het vermogensbeheer, onder meer aan de hand van uitvoeringsrapportages met commentaar. Het volledige bestuur kan zich zo zelfstandig een goed oordeel vormen over de voortgang. Het niet-uitvoerend bestuur toetst of het vermogensbeheer zich heeft ontwikkeld volgens het vastgestelde beleid. Het beoordelen van nieuwe mandaten en van nieuwe managers behoort ook tot deze taak PME heeft een eigen effectenbewaarder (Northern Trust) in aanvulling op de integrale beleggingsadministratie van MN. De effectenbewaarder verzorgt de bewaarneming, beleggingsadministratie, managementinformatie en externe rapportages. Op verzoek rapporteert Northern Trust rechtstreeks aan PME. De toetsing of de externe vermogensbeheerders handelen binnen de contractvoorwaarden is ook uitbesteed aan de effecten bewaarder. Deze rapporteert hierover aan MN. Voor zowel MN als de effectenbewaarder heeft een externe accountant na onderzoek verklaard dat de werking van de interne beheersmaatregelen voldoende effectief is. Bij MN met een ISAE3402-type 2-rapport en bij Northern Trust met een SSAE16-rapport. Een SSAE16-rapport is de Amerikaanse versie van het ISAE3402rapport.
Uitbesteding pensioenbeheer De uitvoering van de pensioenadministratie is uitbesteed aan MN. De voorwaarden van de uitbesteding staan in een contract voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 jaar. Hierin zijn onder meer de volgende elementen verwerkt: • De werkzaamheden die de uitvoerder verricht. Deze bestaan uit administratieve, financiële, secretariële, actuariële, juridische en overige werkzaamheden; • de verplichting deze werkzaamheden op een efficiënte, zorgvuldige en professionele manier uit te voeren; • de verplichting tot geheimhouding van de gegevens van het fonds en de verklaring in te staan voor de deskundigheid en de betrouwbaarheid van het personeel dat de werkzaamheden uitvoert; • de verplichting de boekhoudkundige verwerking en verantwoording uit te voeren volgens in Nederland geldende algemene accountingprincipes. In de dagelijkse operatie oefent het uitvoerend bestuur van PME de controle uit op MN. Voor deze controle gebruikt het uitvoerend bestuur verantwoordingsrapportages. Er is regelmatig overleg over de uitvoering van het pensioenbeheer met MN. De implementatie van bestuursbesluiten is ook onderdeel van deze besprekingen. Het uitvoerend bestuur informeert het niet-uitvoerend bestuur in de specifieke bestuurscommissie en het algemeen bestuur regelmatig over de ontwikkelingen van het pensioenbeheer, onder meer aan de hand van uitvoeringsrapportages met commentaar. Het volledige bestuur kan zich zo zelfstandig een goed oordeel vormen over de voortgang. Het niet-uitvoerend bestuur toetst of het pensioenbeheer zich heeft ontwikkeld volgens het vastgestelde beleid. Binnen deze kaders kan het fonds nadere invulling geven aan de uitvoering van de werkzaamheden en de grenzen daarvan. Ook kan het bestuur aan MN specifieke bevoegdheden verlenen, bijvoorbeeld bij de uitvoering van het pensioenreglement. PME voert periodiek overleg met het management van MN over de dagelijkse uitvoeringspraktijk en beleidsmatige aangelegenheden. De diensten die MN aan PME levert staan in een dienstencatalogus, die deel uitmaakt van het contract tussen PME en de uitvoerder. Daarin zijn tijdigheidsnormen, en vanaf 2014 ook kwaliteits- en juistheidsnormen, vastgelegd in SLA’s. De controle op het behalen van deze normen vindt bij PME plaats door middel van een hiertoe ontwikkeld systeem van continue monitoring. In de monitoring heeft een accentverschuiving van tijdigheids- naar kwaliteitstoetsing plaatsgehad. MN heeft voor 2014 een ISAE3402-type 2-rapport afgegeven. Vanaf 2014 is PME betrokken bij het bepalen van de reikwijdte en thema’s die de externe accountant betrekt bij het ISAE3402-onderzoek. Dit geldt zowel voor pensioenbeheer als vermogensbeheer. Vanaf 2015 is deze betrokkenheid van PME structureel ingebed. PME is hierdoor in staat naast de verplichte processen die samenhangen met financiële processen, aandacht te vragen voor bijvoorbeeld niet financiële processen die verbetering behoeven. In dit kader zijn voor 2014 onder andere de processen herziening van de toekenning en de actuariële vastlegging toegevoegd aan de scope. Deze waren op orde. Voor het ISAE3402-onderzoek in 2015 is onder meer aandacht gevraagd voor beheersing van de kosten van de activiteiten met betrekking tot vermogensbeheer, de niet uit de balans blijkende verplichtingen en de beheersing van de zogenaamde “uitval” in pensioenbeheerprocessen.
36
HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
Overigens is inmiddels het “right to audit”, het recht om te controleren, in de uitvoeringsafspraken formeel vastgelegd. Hierdoor kan PME, waar nodig geacht, zelfstandig controles op de uitvoering uit laten voeren.
Integriteit Risicomanagement heeft ook betrekking op het bewaken van integriteit. Aan bestuursleden en de directie en medewerkers van het bestuursbureau worden daartoe hoge eisen gesteld. Deze eisen betreffen niet alleen integriteit, maar ook ervaring, opleiding en achtergrond. Alle direct betrokkenen zijn gehouden aan een complianceprogramma. Een gedragscode maakt deel uit van dit programma. De gedragscode bevat gedragsregels op het gebied van belangenconflicten. PME wil (de schijn van) vermenging van zakelijke en privébelangen voorkomen. Dit alles draagt bij aan de integriteit van PME en bestendigt het vertrouwen van betrokken organisaties, belanghebbenden en derden in het fonds. De gedragscode bevat ook regels over geheimhoudingsplicht en het voorkomen van vermenging van zakelijke en privébelangen. Een externe compliance officer houdt toezicht. Ook aan derde partijen worden in service level agreements hoge integriteitseisen gesteld. In het contract van PME met MN staan afspraken over het integriteitsbeleid. MN monitort door regelmatig overleg met en bezoeken aan de externe vermogensbeheerders het beleid op dit gebied. Daarnaast beschikt MN over een uitgebreide gedragscode inclusief onder andere een klokkenluidersregeling en maatregelen om belangenverstrengeling en marktmanipulatie te voorkomen.
HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
37
Olaf Sleijpen
Naam: Olaf Sleijpen Functie: Divisiedirecteur Toezicht Beleid bij DNB
.
Het is nu de uitdaging om voordelen voor deelnemers te realiseren ‘Consolidatie is een duidelijke trend uit de achterliggende jaren, het aantal pensioenfondsen is sterk afgenomen. Tegelijkertijd is bijna de helft van alle deelnemers in Nederland aangesloten bij de drie grootste pensioenfondsen en dat is al geruime tijd zo. Met andere woorden, een groot deel van de pensioendeelnemers heeft nog niet van consolidatie geprofiteerd. De beweegredenen voor consolidatie waren tot op heden meestal dezelfde en vaak gedreven door noodzaak: de kosten van de pensioenuitvoering, de toegenomen complexiteit van pensioenen, strengere wet- en regelgeving, de beperkte beschikbaarheid van bestuurders, ontwikkelingen bij werkgevers en de financiële positie van fondsen. Mijn conclusie is: consolidatie heeft de meeste deelnemers tot op heden geen enkel voordeel opgeleverd. Dat moet veranderen en wat DNB betreft ligt dáár dus de komende jaren de uitdaging.’
Metaal geeft goede voorbeeld ‘In dit kader vind ik de nieuwe pensioenregeling voor de Metalektro en Metaal & Techniek een goed voorbeeld. Dit is een vorm van consolidatie die start vanuit kracht, met een belangrijke rol voor sociale partners. Er werd gekozen voor innovatieve elementen in de financiering en het voordeel voor de werknemers was de belangrijkste drijfveer. Waardeoverdrachten worden voor deelnemers en werkgevers eenvoudiger en goedkoper. Er blijft meer pensioen over. En ook op het gebied van heldere, eenduidige communicatie en de kwaliteit van dienstverlening zie ik voordelen voor de deelnemers. Of het complete samengaan van PME en PMT wenselijk is? Dat hangt af van het antwoord op de vraag: hebben we met een gezamenlijke regeling het maximale voor de deelnemer al bereikt of biedt consolidatie hen nog meer voordelen? Dat laatste zou best het geval kunnen zijn. Het woord ‘metaalregeling’ is een anagram van ‘metaallegering’. Zo’n mengsel van metalen is vaak steviger en duurzamer dan de afzonderlijke materialen. Ik kijk dus met belangstelling uit naar de verkenningen van PME en PMT.’
Pensioenbeheer: uitvoering
H
5
In het jaar 2014 domineerden 2 onderwerpen de pensioenuitvoering. Allereerst moest PME helaas voor het tweede jaar op rij een verlaging van de pensioenen doorvoeren. Verder stond 2014 voor een belangrijk deel in het teken van de aanloop naar en voorbereiding op de nieuwe pensioenregeling die met ingang van 1 januari 2015 van kracht werd. In hoofdstuk 2 (Bestuurlijke beschouwing) wordt hier uitgebreider bij stilgestaan. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de (oude) PMEregeling en overige ontwikkelingen binnen de uitvoering van de pensioenregeling. Ook komt de CEM-benchmark aan de orde. Dat is een onafhankelijk vergelijkend onderzoek naar het kosten- en serviceniveau van pensioenfondsen. Verder wordt onder meer stilgestaan bij de communicatie richting deelnemers, gepensioneerden en werkgevers, de ontwikkeling van de digitale dienstverlening en de uitvoeringskosten van pensioenbeheer.
Belangrijkste wijzigingen in de PME-regeling In 2014 zijn er, in aanloop naar een nieuwe pensioenregeling per 2015, nauwelijks aanpassingen aan de bestaande pensioenregeling gedaan. De belangrijkste wijzigingen in de PME-regeling in 2014 waren: • Wijziging premievrije deelneming; • inkoop Voorwaardelijk extra pensioen.
Premievrije deelneming In het kader van de vereenvoudiging van de PME-regeling, besloot het bestuur vanaf 1 januari 2014 automatisch (dat wil zeggen zonder expliciete aanvraag) premievrije deelname bij arbeidsongeschiktheid te verlenen. Deelnemers die arbeidsongeschikt raken, zijn zo automatisch verzekerd van de voortzetting van hun pensioenopbouw. De automatische premievrije deelname gaat in op het moment dat door middel van een nieuw informatiesysteem van het UWV de benodigde gegevens worden ontvangen. Verder is het PME-reglement aangepast om het convenant te verwerken dat de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars sloten over een verbeterde afstemming van de dekking van premievrijstelling in pensioenregelingen.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
41
Inkoop Voorwaardelijk extra pensioen Voor de opbouw en financiering (inkoop) van het Voorwaardelijk extra pensioen besluit het bestuur jaarlijks of er voldoende financiële middelen zijn. Inkoop zal in beginsel plaatsvinden op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin deelnemers uit een bepaald geboortejaar 61 jaar worden. Voor deelnemers uit het geboortejaar 1954 die aan de voorwaarden voldeden en die op 31 december 2014 nog niet met pensioen waren, heeft op 31 december 2014 inkoop plaatsgevonden met de correctiefactor 85%. Dat betekent dat 85% van de hoogte van het oorspronkelijke Voorwaardelijk extra pensioen is toegezegd. Dit is een correctie voor de toegenomen levensverwachting: de uitkering wordt gemiddeld langer verstrekt en daarom is de uitkering per maand wat lager. De correctiefactor is ongewijzigd ten opzichte van die van het voorgaande jaar.
Rechtmatigheid pensioenadministratie In 2013 is PME begonnen met een structurele audit op de juistheid van de pensioenadministratie. Ieder kwartaal worden steekproeven getrokken van mutaties in de pensioenopbouw en toekenningen van pensioen. Deze worden inhoudelijk nagerekend door specialisten die niet betrokken zijn bij het verwerkingsproces. De uitkomst van die narekeningen wordt vervolgens vergeleken met de bedragen die in de pensioenadministratie geregistreerd staan. Naast deze vaste controles per kwartaal wordt geregeld gericht onderzoek gedaan naar de juistheid op specifieke thema’s. Zo is in 2014 onder meer getoetst of de verlaging van de pensioenaanspraken juist was uitgevoerd. Met deze metingen komt er meer inzicht in de kwaliteit van de administratie en kan PME beter sturen op handhaving en verbetering van de kwaliteit. In 2014 is onderkend dat de kwaliteit van het toekenproces (het tot uitkering brengen van het opgebouwde pensioen) verbeterd diende te worden. Niet alleen in financiële zin, maar ook in de communicatie met rechthebbenden. Hierop zijn bij de uitvoerder MN acties ondernomen, waarvan de effectiviteit bevestigd werd door de resultaten van de laatste 2 gecontroleerde kwartalen.
CEM-benchmark De CEM-benchmark is een onafhankelijk vergelijkend onderzoek naar het kosten- en serviceniveau van pensioenfondsen. Centraal staan de kosten per (ex-)deelnemer of gepensioneerde. Het kostenniveau wordt afgezet tegen de complexiteit van de regeling, het serviceniveau en de omvang van het fonds. In 2014 waren de belangrijkste conclusies van het onderzoek over 2013 voor PME: • De kosten per actieve deelnemer en gepensioneerde waren € 95. PME vergelijkt zich met het gemiddelde van de grote Nederlandse bedrijfstakpensioenfondsen. De gemiddelde kosten bij deze grote fondsen bedroegen €91. Het verschil in kosten per deelnemer is vooral te verklaren doordat de fondsen waarmee PME zich vergelijkt gemiddeld drie keer groter zijn dan PME, waardoor zij schaalvoordeel hebben. De kosten worden bij deze fondsen immers over meer deelnemers verdeeld, waardoor de kosten per deelnemer lager uitvallen. Ook besteedt PME onder andere meer aan 1-op-1 voorlichting en het call center. Meer informatie over de uitvoeringskosten vindt u aan het einde van dit hoofdstuk. • De totale servicescore (een maat voor de geboden service) van PME is 78, op een schaal van 0 tot 100. Binnen de peergroup varieert de servicescore tussen 75 en 85 en het gemiddelde ligt op 80. Belangrijke verbeterpunten voor PME zijn het aanbieden van meer online zelfservice en het terugbrengen van de gemiddelde wachttijd bij de servicedesk. Voor 2014 zijn de uitkomsten van het CEM-onderzoek nog niet bekend.
Pensioenconsulenten PME heeft pensioenconsulenten in dienst om deelnemers en werkgevers in de Metalektro bij te staan bij vragen, problemen of klachten. Van de pensioenconsulenten zijn er 8 gestationeerd bij de in de bedrijfstak actieve vakorganisaties. De consulenten, die ieder een eigen regio bedienen, houden zich onder meer bezig met het maken van individuele pensioenberekeningen voor deelnemers, vaak in het zicht van pensionering. Bij werkgeversorganisatie FME zijn 3 pensioenconsulenten gestationeerd, ook met een eigen regio. Voor de werkgevers consulenten is de ondersteuning van HRM-afdelingen en salarisadministraties de hoofddoelstelling.
42
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
In 2014 hebben de consulenten ruim 16.000 unieke contacten gehad via telefoon en e-mail, zijn ruim 3.600 één-op-ééngesprekken gevoerd en werden 123 groepspresentaties verzorgd. De werkgeversconsulenten gaven daarnaast een negental workshops voor P&O´ers en medewerkers die namens de werkgever belast zijn met pensioenzaken.
Servicedesk en accountbeheer Deelnemers en gepensioneerden kunnen met vragen terecht bij de servicedesk van PME. De medewerkers van de servicedesk hebben direct toegang tot de relevante gegevens, zodat zij algemene vragen meteen kunnen beantwoorden. Vragen waarop de servicedesk geen direct antwoord heeft, gaan naar de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor pensioentoekenningen en het beheer van pensioenaanspraken. Wanneer een deelnemer tijdens een telefoongesprek een uitgebreider en persoonlijk gesprek wenst, dan wordt de deelnemer doorverwezen naar de pensioenconsulenten. Medewerkers van de servicedesk krijgen permanente bijscholing, zowel inhoudelijk als op het gebied van communicatie vaardigheden. Alle medewerkers hebben minimaal de SPO-opleiding Collectieve Pensioenen of de opleiding Pensioenpraktijk 1 gevolgd. In 2014 behandelde de servicedesk 64.000 telefoongesprekken en 21.000 e-mails. Voor de afhandeling van deze contacten zijn met de uitvoerder normen afgesproken rondom onder meer tijdigheid en juistheid. De afdeling accountbeheer is het aanspreekpunt voor werkgevers voor administratieve aangelegenheden en uitvoerings kwesties. De afdeling is onderverdeeld in regionale teams, zodat werkgevers vaste aanspreekpunten hebben. Ook zorgt de afdeling voor ondersteuning van de pensioenconsulenten. Zo komt informatie van werkgever en deelnemer bij elkaar, wat een efficiënte afhandeling bevordert.
Gepensioneerden PME hecht vanzelfsprekend grote waarde aan een goede relatie met de gepensioneerden. Zij ontvangen viermaal per jaar PME magazine. PME heeft een aparte digitale nieuwsbrief voor gepensioneerden, met informatie op maat. Belangstellenden kunnen zich via de website van het fonds abonneren. Van deze dienstverlening wordt nog slechts beperkt gebruik gemaakt (3.771 abonnees eind 2014), maar de belangstelling is groeiende. Om de contacten verder aan te halen, organiseert PME sinds 2004 jaarlijks een serie regionale bijeenkomsten voor gepensioneerden. Tijdens de 9 bijeenkomsten in 2014 werden gepensioneerden en hun partners door de directie en staf van PME bijgepraat over de ontwikkelingen bij het fonds. Er werd uitvoerig stilgestaan bij de financiële positie van PME, de invloed van de historisch lage rente hierop en de sterk gestegen levensverwachting. Ook de noodmaatregel om de pensioenen per 1 april 2014 met een half procent te verlagen, kreeg de nodige aandacht. Tot slot werd stilgestaan bij het nieuwe Financieel Toetsingskader en de hieraan gekoppelde slechte vooruitzichten voor de indexatie in de komende jaren. Tijdens de bijeenkomsten is er ruim de tijd om vragen te stellen en met vertegenwoordigers van het fonds van gedachten te wisselen. Na afloop van de bijeenkomsten houden de pensioenconsulenten van PME spreekuur voor individuele pen sioenvragen. Ook afgevaardigden van het verantwoordingsorgaan (tot 1 juli 2014 de deelnemersraad) van PME zijn aanwezig om eventuele vragen te beantwoorden. In 2014 bezochten in totaal 2.600 gepensioneerden een bijeenkomst.
Werkgeversbijeenkomsten In het najaar van 2014 organiseerde PME verspreid over het land 5 bijeenkomsten voor de aangesloten werkgevers. De bijeenkomsten, die jaarlijks worden gehouden, stonden dit keer met name in het teken van de nieuwe regeling per 1 januari 2015. De opkomst was met circa 460 bezoekers groot (2013: 260 personen).
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
43
Communicatie nieuwe regeling 2015 Eind september 2014 bereikten sociale partners een principeakkoord over een nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2015. Vanaf dat moment hebben PME en pensioenfond PMT een (vrijwel) gelijke pensioenregeling. Direct na het sluiten van het principeakkoord zette PME in nauwe afstemming met sociale partners een groot aantal communicatieactiviteiten in gang. Om alle betrokkenen snel en adequaat te kunnen informeren is voornamelijk ingezet op online communicatie. Ook is veel gebruik gemaakt van het werkgeverskanaal. Waar mogelijk werd in de communicatie samen opgetrokken met PMT. Ruim voordat het principeakkoord een feit was, lanceerde PME een aparte campagnewebsite waar steeds het laatste nieuws over de ontwikkeling van de nieuwe regeling gepubliceerd werd. Op deze website hadden werkgevers toegang tot een toolkit, met daarin alle beschikbare communicatiemiddelen om hun werknemers te informeren. De informatie die door het fonds aan deelnemers werd verstrekt, verscheen steeds vooraf in deze werkgeverstoolkit. PME ontwikkelde voor de communicatie rondom de nieuwe regeling een Facebookpagina en zette ook Twitter in, om zo een directe dialoog met deelnemers te kunnen voeren. Hoewel er nog slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van deze kanalen, waren de ervaringen positief. De dialoog met deelnemers werd verder vormgegeven met een tweetal zogenoemde webcasts, één voor werkgevers en één voor deelnemers. Tijdens deze live-internetuitzendingen, waarvan één met studiopubliek, schetste de directie van PME de hoofdlijnen van de nieuwe regeling en werden realtime vragen van kijkers beantwoord door de directie en een deskundigenpanel van PME. Kort na het akkoord over de nieuwe regeling produceerde PME een viertal korte animatiefilms, waarin voor verschillende doelgroepen de hoofdlijnen van de regeling beknopt en toegankelijk uiteen worden gezet. De films, waarvan de belang rijkste ook in het Engels werd ondertiteld, zijn verspreid via werkgevers, Youtube en (extra) digitale nieuwsbrieven. Voor deelnemers zonder internettoegang worden de filmpjes aangeboden op dvd’s. Naast deze nieuwe digitale media zette PME ook de traditionele communicatiekanalen in bij de voorlichting over de nieuwe regeling. Zo was er een speciale editie van PME magazine, kregen werkgevers en actieve deelnemers een brief op maat en ontvingen gepensioneerden een begeleidende brief bij hun uitkeringsoverzicht. Ex-deelnemers ontvangen een uniform pensioenoverzicht (UPO) met daarop hun opgebouwde pensioen vóór en na de omrekening naar de nieuwe pensioenrekenleeftijd van 67 jaar.
Klantenpanels PME startte in 2010 met klantenpanels. Met behulp van de panels toetst het fonds of de huidige en nieuwe communicatie middelen voldoen en waar verbeteringen mogelijk zijn. Er zijn 3 regionale werkgeverspanels en een gepensioneerdenpanel. Het deelnemerspanel is in 2014 niet bijeengeweest. In 2014 werden bij werkgevers en gepensioneerden onder meer de vindbaarheid van informatie op de website, de speciale site over de nieuwe regeling en onderwerpen voor het magazine getoetst. In 2014 is een start gemaakt met een onlinepanel. Met dit panel kan PME periodiek de mening en voorkeuren van een zo groot mogelijke groep deelnemers en gepensioneerden peilen en waar mogelijk inspelen op de geuite wensen. In de zomer van 2014 is een pilot gehouden onder ruim 100 deelnemers. Eind 2014 bevatte het panel ruim 500 deelnemers. Deelnemers kunnen per onderzoek beslissen of ze meedoen of niet. Eind 2014 is via het panel de opinie onderzocht over de gewenste mate van transparantie van de beleggingen. Deelnemers en pensioengerechtigden bleken sterk geïnteresseerd in het beleggingsbeleid en -resultaten van PME. Het inzicht dat PME via de website van het fonds biedt in welke specifieke ondernemingen wordt belegd, wordt gewaardeerd. Ook de maatschappelijke rol van PME is belangrijk: de panelleden vinden verantwoord beleggen belangrijk, al mag dat niet ten koste gaan van het rendement.
44
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
Online communicatie De website van PME neemt een centrale plaats in bij de voorlichting van en het contact met deelnemers, gepensioneerden en werkgevers. De huidige website gaat al een tijdje mee en wordt in de loop van 2015 vernieuwd. Eind 2014 is in dat traject een eerste stap gezet. Samen met pensioenfonds PMT is onderzocht wat deelnemers vonden van de nieuwe website van PMT. De resultaten van dit onderzoek geven mede sturing aan de vernieuwing van de PME-website. Naast de website heeft PME nog 2 digitale omgevingen voor werkgevers en deelnemers. ‘PME Online’ biedt werkgevers inzicht in hun pensioenadministratie. Een beveiligde omgeving geeft toegang tot pensioenmeldingen en nota’s. Deelnemers en gewezen deelnemers kunnen via ‘Mijn PME’ hun persoonlijke gegevens en pensioen bij PME bekijken. Actieve deelnemers kunnen daarnaast met de pensioenplanner persoonlijke berekeningen maken en een pensioenvoorstel aanvragen.
Verdere ontwikkeling digitale kanalen PME beschouwt de verdere digitalisering van de communicatie en de pensioenuitvoering als één van de speerpunten van het fonds, om zo de communicatie met en dienstverlening aan (ex-)deelnemers, gepensioneerden en werkgevers verder te verbeteren. Online dienstverlening maakt het mogelijk beter, sneller en goedkoper te werken. Het deelnemersportaal is daarom in 2014 uitgebreid met onder meer de mogelijkheid tot het aanvragen van waardeoverdracht. Ook is het portaal aangepast aan de nieuwe pensioenregeling die in 2015 is ingegaan. Bij deze ontwikkelingen werkt PME nauw samen met PMT en uitvoerder MN. Voor 2015 ligt de focus op verdere verbeteringen in het portaal en op aanpassingen in het kader van de nieuwe Wet Pensioencommunicatie.
Klachten en geschillen PME doet vanzelfsprekend zijn best om deelnemers, gepensioneerden en aangesloten werkgevers zo goed mogelijk van dienst te zijn. Toch kan het voorkomen dat zij niet tevreden zijn over de dienstverlening of over beslissingen van PME. Voor deze gevallen heeft PME een klachten- en geschillenregeling. De klachtenprocedure is er voor schriftelijke klachten over de uitvoering van de pensioenregeling. Bij de geschillenregeling kunnen belanghebbenden bezwaar maken tegen een besluit dat PME op grond van het reglement heeft genomen.
Klachten In 2014 ontving PME 455 schriftelijke klachten, 7 minder dan in het voorgaande jaar. Bij elke klacht onderzoekt PME de oorzaak en voert het fonds waar mogelijk verbeteringen door om herhaling te voorkomen. Ook de telefonische uitingen van ongenoegen en klachten die binnenkomen via de pensioenconsulenten worden geregistreerd en geanalyseerd. Zo ontstaat een compleet beeld van zaken die mogelijk verbetering behoeven. In 2014 had het merendeel van de klachten betrekking op het niet tijdig reageren op een verzoek. De piek van dit type klachten lag tussen maart en juni 2014, toen de extra werkzaamheden in verband met de verlaging van de pensioenen per april 2014 ervoor zorgden dat niet alle binnenkomende verzoeken tijdig werden behandeld. Daarnaast zijn er in 2014 klachten ontvangen over de verwerking van enkele grote collectieve waardeoverdrachten. In vergelijking met 2013 is het aantal klachten over de berekening of de hoogte van de uitkering in 2014 gedaald (163 versus 77).
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
45
Geschillen en bezwaarschriften De Commissie Individuele Zaken (CIZ) van het PME-bestuur beoordeelt individuele pensioenzaken waarbij belanghebbenden bezwaar maken tegen een besluit van PME of het niet eens zijn met de afhandeling van een klacht. Daarnaast behandelt de CIZ verzoeken van werkgevers om vrijgesteld te worden van deelname aan de PME-regeling en verzoeken van werkgevers om zich vrijwillig bij PME aan te sluiten. Naar aanleiding van de zaken die de CIZ behandelt, kijkt PME altijd of en hoe het fonds de dienstverlening dan wel het reglement kan verbeteren respectievelijk verduidelijken. In 2014 behandelde de commissie 99 beroeps- of bezwaarschriften en 2 vrijstellingsverzoeken van werkgevers. De meest voorkomende onderwerpen van de beroepen en bezwaren in 2014 waren: • Bezwaren tegen terugvordering van teveel ontvangen pensioen; • verzoeken van erfgenamen om in aanmerking te komen voor niet uitbetaald pensioen van een overleden pensioengerechtigde; • verzoeken om in aanmerking te komen voor Voorwaardelijk extra pensioen als niet werd voldaan aan de reglementaire voorwaarden; • verzoeken om in aanmerking te komen voor partnerpensioen als niet (geheel) werd voldaan aan de reglementaire voorwaarden; • verzoeken om uitbetaling van wettelijke rente of een schadevergoeding; • bezwaren tegen de berekening van of de hoogte van het pensioen. Van de 99 behandelde zaken honoreerde de CIZ er 40 geheel of gedeeltelijk. Van de 2 vrijstellingsverzoeken werd er 1 gehonoreerd en 1 afgewezen.
Ombudsman Pensioenen Wanneer een belanghebbende er via de geschillenprocedure van het fonds niet uitkomt, kan de Ombudsman Pensioenen bemiddelen. Als er bij de bemiddeling van de Ombudsman nieuwe feiten bekend worden, dan beoordeelt de CIZ de zaak opnieuw. In 2014 zijn er 32 zaken van de Ombudsman Pensioenen ontvangen, een toename van 7 ten opzichte van het voorgaande jaar. Hiervan waren 9 zaken niet eerder aan de CIZ voorgelegd. Deze zaken betroffen voornamelijk klachten over de hoogte van de pensioenaanspraken en de berekening hiervan. De Ombudsman heeft in 7 van deze zaken het advies van PME gesteund en in 1 zaak een afwijkend advies gegeven. Eind 2014 was 1 zaak nog in behandeling. In de andere 23 zaken heeft de belanghebbende zich ná een uitspraak van de CIZ gericht tot de Ombudsman Pensioenen. Deze zaken waren divers van aard. In 19 zaken heeft de Ombudsman het besluit van PME gesteund en 4 zaken waren eind 2014 nog in behandeling. Na bemiddeling van de Ombudsman Pensioenen is 1 zaak opnieuw voorgelegd aan de CIZ en gehonoreerd.
Kosten pensioenbeheer In de samenleving bestaat een breed gedragen behoefte aan inzicht in de uitvoeringskosten van pensioenfondsen. PME deelt deze behoefte. Niet alleen omdat het fonds graag verantwoording aflegt, maar ook omdat goed inzicht sturing op kosten beter mogelijk maakt. PME maakt uitvoeringskosten voor pensioenbeheer en vermogensbeheer. PME zet zich in om de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden. In de uitvoeringskosten van pensioenbeheer geeft PME al jaren een zo goed en zo transparant mogelijk inzicht. Voor pensioenbeheer verwacht PME dat in 2015 de uitvoeringskosten ongeveer gelijk zullen blijven aan 2014. Hogere eisen van de toezichthouders en toenemende wettelijke eisen, zoals de nieuwe wetgeving op het gebied van pensioencommunicatie, hebben echter een kostenverhogend effect. In hoofdstuk 7 wordt afzonderlijk ingegaan op de kosten voor vermogensbeheer.
46
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
Kosten per deelnemer Bij pensioenbeheer bestaat een goed inzicht in de totale kosten. Dit inzicht wordt vaak gegeven door het relateren van de totale reguliere uitvoeringskosten aan het totale aantal actieve en gepensioneerde deelnemers. De kosten worden hierdoor gerelateerd aan de deelnemersgroepen die de meeste kosten met zich meebrengen. Deze presentatie heeft onze voorkeur en is in lijn met de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. De kosten hangen af van het serviceniveau, de kwaliteit en complexiteit van de pensioenregeling en de hierbij gewenste dienstverlening. Het beter inzichtelijk maken van de kosten in relatie tot deze factoren is een volgende stap voor PME. Vanwege het ontbreken van voldoende objectief vergelijkingsmateriaal is deze stap nu nog niet goed mogelijk. De kosten per deelnemer zijn in 2014 met 1% gestegen ten opzichte van 2013. Het bestuur heeft de expliciete ambitie de stijgende trend in de kosten per deelnemer om te buigen. Een efficiëntere uitvoering door onder meer vernieuwing van ICT-systemen en meer online selfservice mogelijkheden voor deelnemers moet hierbij helpen.
• Figuur 4: Kosten pensioenbeheer
(Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013 2012 Uitvoerder MN1 26 25 23 Toerekening overige kosten2 4 4 5
Totaal Deelnemers Per deelnemer (in €) 1 2
30 29 28 314.727 308.970 311.296 95 94 90
it zijn de reguliere uitvoeringskosten. Incidentele projectkosten ad € 4 miljoen zijn buiten deze berekening gehouden. D Het deel van de overige uitvoeringskosten dat is toegerekend aan pensioenbeheer. Deze kosten hebben onder andere betrekking op de kosten van het bestuursbureau, het honorarium van de accountant, communicatie, de kosten van toezicht van DNB en AFM en de bezoldiging van bestuurders.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENBEHEER: UITVOERING
47
Fieke van der Lecq
Naam: Fieke van der Lecq Functie: Deeltijdhoogleraar APG-leerstoel Pensioenmarkten Erasmus School of Economics
.
In de pensioenmarkt zijn onderzoek en de beschikbaarheid van data hard nodig ‘Wat is de ideale omvang van een pensioenfonds? Waar ligt de grens? Wat is het optimum als je kijkt naar met name schaaleffecten bij consolidatie van pensioenfondsen? Om op die vragen antwoord te kunnen geven is het onderzoek dat Jaap Bikker vanuit DNB en de Universiteit Utrecht deed, eigenlijk de enige waardevolle bron. En op basis daarvan mag je hooguit zeer voorzichtige conclusies trekken. De pensioenmarkt is matig geconcentreerd. De optimale omvang van een fonds zou op tien miljoen deelnemers liggen. En voorbij een beheerd vermogen van tussen de honderd en tweehonderd miljoen euro zijn er geen schaalvoordelen meer te behalen. Kijk je naar de kostenontwikkeling, dan is er eigenlijk geen optimum. De kosten per deelnemer dalen steeds maar door naarmate een fonds groter wordt.‘
Data beschikbaar stellen ‘Als het gaat om de consolidatie van pensioenfondsen kun je op basis van Bikkers onderzoek dus voorzichtig concluderen: hoe groter hoe beter. Maar om meer inzicht te krijgen is meer onderzoek hard nodig. En daarvoor moeten onderzoekers kunnen beschikken over veel meer data. Die data zijn er wel maar ze zijn nu niet voor derden beschikbaar. Ze zijn immers vertrouwelijk gerapporteerd aan DNB. Ik pleit er dan ook voor dat DNB een vorm zoekt om die data beschikbaar te stellen voor onderzoek. Ook omdat de pensioen markt volop in ontwikkeling is. Denk maar aan de mogelijke komst van het Algemene Pensioenfonds. Wie richten dat op, wie gaan er in samen? Je hebt data nodig om zulke vragen te beantwoorden.’
Pensioenbeheer: statistieken
H
6
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de kwantitatieve ontwikkeling van het fonds. Het beschrijft de ontwikkeling van het aantal deelnemers, gepensioneerden en werkgevers. Deze aantallen bepalen het draagvlak van het fonds en zijn belangrijk voor het op peil houden van de regeling. Dit hoofdstuk geeft ook inzicht in de premie-inkomsten en uitgekeerde bedragen.
Werkgevers De ondernemingen die op grond van hun bedrijfsactiviteiten tot de Metalektro behoren, hebben totaal circa 147.000 werknemers in dienst. Voor ongeveer 6.000 werknemers geldt dat hun werkgever een eigen ondernemings-cao heeft en op grond hiervan van de CAO Metalektro is vrijgesteld (gedispenseerd). Veelal is zo’n onderneming of groep van ondernemingen door een eigen pensioenregeling ook vrijgesteld van de verplichte aansluiting. De bij PME verplicht en vrijwillig deelnemende ondernemingen hebben ruim 141.000 premiebetalende deelnemers in dienst, waarvan ruim 13.000 werkzaam bij vrijwillig deelnemende ondernemingen. Figuur 5 toont het aantal ondernemingen dat is aangesloten bij het fonds. Dit totaal is de som van bedrijven die zowel onder de verplichtstelling van het fonds vallen als werkgevers die zich vrijwillig bij PME hebben aangesloten.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
51
• Figuur 5: Aantal werkgevers
Aantal werkgevers ultimo december Werkgevers verplicht aangesloten bij PME Werkgevers vrijwillig aangesloten bij PME Verleende vrijstellingen Aantal pensioenregelingen bij vrijgestelde ondernemingen Aantal faillisemenetn
2014
2013
2012
2011
951 946 991 1.266 331 313 305 28 37 36 59 16 15 15 19 13 15 17 62
Vrijgestelde ondernemingen Op basis van de verplichtstelling zijn ondernemingen en werknemers verplicht tot deelname en premiebetaling aan het fonds. Uitgaande van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 verleent het bestuur in bijzondere situaties vrijstelling aan een onderneming. Het aantal gedispenseerde ondernemingen is in 2014 gedaald naar 28 (2013: 37).
Pensioenpremie In 2014 bedroeg de premie voor de basisregeling 24,1% (2013: 24,0%) van de pensioengrondslag. Het maximum pensioen gevende salaris was € 70.792 (2013: € 69.167). In het verslagjaar werd geen premie meer gevraagd voor de TOP-overgangsregeling. De extra premie voor de versterking van de bestaande bestemmingsreserve bedroeg in 2014 3% (2013: 3%). Deze premie komt volledig voor rekening van de werkgever. Voor de basisregeling ontving PME in 2014 in totaal € 919 miljoen premie. Voor de versterking van de bestemmingsreserve kwam € 113 miljoen binnen. De ontvangen premie voor vrijwillige verzekeringen en koopsommen anders dan de basisregeling bedroeg € 52 miljoen. Figuur 6 toont de premie-inkomsten en uitkeringsuitgaven. Duidelijk is te zien dat de uitgaven de inkomsten overstijgen. PME is daarmee een zogenoemd ‘rijp’ fonds, met meer gepensioneerden dan actieve deelnemers. Figuur 7 laat dat ook zien. Ten opzichte van 2013 bedroeg de stijging van de premie-inkomsten € 67 miljoen. Het aantal gepensioneerden is ten opzichte van 2013 met 2.735 gestegen naar 167.298. Het totaal aan pensioenuitkeringen is daarentegen gedaald naar € 1.141 miljoen (2013: € 1.180 miljoen). De belangrijkste oorzaak hiervoor was de verlaging van de pensioenen per 1 april 2014 met 0,5%.
Deelnemers In 2014 is het aantal deelnemers gestegen naar 147.429. Dit is een stijging van 3.022 ten opzichte van 2013. Deze toename is grotendeels terug te voeren op de vrijwillige overkomst van Océ. Figuur 7 toont de rijpheid van het fonds (relatief veel gepensioneerden ten opzichte van actieve deelnemers). De verticale as van deze grafiek begint niet bij nul; de grafiek zoomt in op de bovenkant van de staven. Zo wordt het verschil in de aantallen duidelijk.
52
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
• Figuur 6: Ontwikkeling premie-inkomsten versus uitkeringen x € 1 miljoen Premie-inkomsten
Uitkeringen
1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 2009 2010 2011 2012 2013 2014
• Figuur 7: Ontwikkeling aantallen gepensioneerden en actieve deelnemers Aantal gepensioneerden
Aantal actieve deelnemers
175
Duizenden
160 145 130 115 100 2009 2010 2011 2012 2013 2014
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
53
• Figuur 8: Aantal deelnemers per 31 december 2014
I
II III
IV
Jaar Aantal premie- Aantal I + II Ex-deelnemers betalende arbeidsongeschikte met premievrije rechten deelnemers deelnemers, die volledig of gedeeltelijk premievrij deelnemen 2001 132.508 13.599 146.107 282.661 2002 129.739 13.587 143.326 371.934 2003 151.802 12.776 164.578 372.712 2004 150.232 10.563 160.795 365.221 2005 146.981 9.015 155.996 357.926 2006 138.393 7.752 146.145 349.511 2007 149.335 6.847 156.182 344.193 2008 151.103 6.292 157.395 334.282 2009 140.854 5.808 146.662 328.731 2010 133.728 5.326 139.054 343.915 2011 136.808 5.133 141.941 316.950 2012 140.309 5.720 146.029 320.965 2013 138.614 5.793 144.407 316.644 2014 141.300 6.129 147.429 309.449 Exclusief gedispenseerden 2010 119.326 2011 2012 2013 2014
125.686 132.818 132.381 135.112
5.326 124.652 5.133 130.819 5.720 138.538 5.793 138.174 6.129 141.241
343.915 316.950 320.965 316.644 309.449
Leeftijdsopbouw Deze paragraaf gaat over de leeftijdsopbouw van actieve deelnemers en gepensioneerden.
Leeftijdsopbouw actieve deelnemers De gemiddelde leeftijd van de actieve deelnemer bedroeg in 2014 47 jaar (2013: 46). Het percentage mannen bedroeg 87%, met een gemiddelde leeftijd van 47 jaar (46 jaar in 2013). Het percentage vrouwen in het pensioenfonds was 13%. De gemiddelde leeftijd bij de vrouwen bedroeg 45 jaar (2013: 44).
54
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
• Figuur 9: Grafiek leeftijdsopbouw actieve deelnemers 2014
2013
2012
2011
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 tot 25 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60+
• Figuur 10: Tabel leeftijdsopbouw deelnemers
Leeftijdsgroep tot 25 25- 29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60 en ouder Totaal
Aantal deelnemers
% van het totaal
2014 2013 2012 2011
2014 2013 2012 2011
4.612 4.442 4.797 3.641 9.610 9.324 9.562 10.570 13.463 13.177 13.543 13.191 15.430 15.462 16.538 17.265 21.431 22.601 24.051 24.322 25.288 25.025 25.497 24.898 23.863 23.381 23.019 22.158 19.820 19.091 18.970 18.349 13.912 11.904 10.052 7.547
3,1% 3,1% 3,3% 2,6% 6,5% 6,5% 6,6% 7,4% 9,1% 9,1% 9,3% 9,3% 10,5% 10,7% 11,3% 12,2% 14,5% 15,7% 16,4% 17,1% 17,2% 17,3% 17,4% 17,6% 16,2% 16,2% 15,7% 15,6% 13,5% 13,5% 13,0% 12,9% 9,4% 8,2% 6,9% 5,3%
147.429 144.407 146.029 141.941
100,0% 100,0% 100,0% 100,0%
Leeftijdsopbouw gepensioneerden De gepensioneerden bestaan uit personen die een (tijdelijk) ouderdomspensioen ontvangen en personen die een nabestaandenpensioen (partnerpensioen of wezenpensioen) ontvangen. De gepensioneerden nemen in aantal toe en zij worden ook steeds ouder. Vanaf 2009 heeft PME meer gepensioneerden dan actieve deelnemers. Figuur 11 toont dit als grafiek. Figuur 12 toont dit als tabel.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
55
• Figuur 11: Grafiek leeftijdsopbouw gepensioneerden (inclusief TOP, partnerpensioen, wezenpensioen) (Incl. ouderdomspensioen, TOP, partnerpensioen en wezenpensioen)
2014
2013
2012
45.000 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000
> 95
90-94
85-89
80-84
75-79
70-74
65-69
60-64
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
< 20
0
• Figuur 12: Tabel leeftijdsopbouw gepensioneerden (inclusief TOP, partnerpensioen, wezenpensioen)
Leeftijdsgroep tot 20 20 – 24 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44 45 – 49 50 – 54 55 – 59 60 – 64 65 – 69 70 – 74 75 – 79 80 – 84 85 – 89 90 – 94 95 en ouder Totaal
56
Aantal gepensioneerden
% van het totaal
2014 2013 2012 2014 2013 2012 1.035 1.018 1.067 0,6% 0,6% 0,6% 373 334 301 0,2% 0,2% 0,2% 62 60 58 0,0% 0,0% 0,0% 36 32 34 0,0% 0,0% 0,0% 90 92 94 0,1% 0,1% 0,1% 240 253 282 0,1% 0,2% 0,2% 584 592 639 0,3% 0,4% 0,4% 1.187 1.135 1.147 0,7% 0,7% 0,7% 2.102 2.056 2.111 1,3% 1,2% 1,3% 6.663 9.323 12.311 4,0% 5,7% 7,5% 40.607 37.543 37.678 24,3% 22,8% 22,8% 33.726 32.914 32.556 20,2% 20,0% 19,7% 30.159 29.731 29.102 18,0% 18,1% 17,6% 25.797 25.747 25.029 15,5% 15,6% 15,1% 16.541 16.050 15.654 9,9% 9,8% 9,5% 6.849 6.480 5.984 4,1% 3,9% 3,6% 1.247 1.203 1.220 0,7% 0,7% 0,7% 167.298 164.563 165.267 100,0% 100,0% 100,0%
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
Ontwikkeling pensioenverplichtingen Figuur 13 toont de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen.
• Figuur 13: Pensioenverplichtingen
Verplichtingen 2014 2013 2012 (Bedragen x € 1 miljoen) na verlaging na verlaging
Actieve deelnemers 16.231 11.954 12.403 Ex-deelnemers 7.041 5.203 5.254 Gepensioneerden 15.610 13.847 14.721 Totaal 38.882 31.004 32.378
Figuur 14 geeft het aantal gepensioneerden (in personen) en de betaalde uitkeringen weer. De vergrijzing is zichtbaar. Het aantal gepensioneerden stijgt.
• Figuur 14: Pensioenverplichtingen
(Bedragen x € 1 miljoen)
Aantallen
Bedragen
2014 2013 2012
2014 2013 2012
Ouderdomspensioen (inclusief TOP) Nabestaandenpensioen Wezenpensioen
110.291 108.390 109.004 55.547 54.769 54.844 1.460 1.404 1.419
918 962 1.065 220 215 217 3 3 2
Totaal
167.298 164.563 165.267
1.141
1.180
1.284
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
57
Overzicht verhoging of verlaging van de pensioenen Het bestuur beoordeelt ieder jaar of, en zo ja in welke mate, de middelen van het fonds het toelaten de ingegane pensioenen en opgebouwde pensioenrechten te verhogen of dat verlaging onvermijdelijk is. Een verhoging is dus altijd voorwaardelijk. Tot en met 2014 was het de ambitie van PME om de pensioenen van actieve deelnemers jaarlijks aan te passen met de cao-loonstijging in de bedrijfstak en de ingegane pensioenen en de pensioenen van ex-deelnemers aan te passen met de prijsstijging (inflatie). Die ambitie heeft PME de afgelopen jaren als gevolg van de financiële crisis helaas niet kunnen waarmaken. PME heeft voor de periode vanaf 1 januari 2009 een herstelplan opgesteld. Daarin staat hoe de financiële positie binnen geldende termijnen moet herstellen tot in de wet genoemde minimumniveaus. In het herstelplan staan de kaders van de voorwaarden die gelden tijdens de periode van herstel. Zolang de reserves niet voldoende zijn, verhoogt PME de pensioenen niet. Zolang de dekkingsgraad van PME lager is dan 104,3%, is er geen verhoging. Als de dekkingsgraad daarboven stijgt, kan een gedeeltelijke verhoging van de pensioenen weer in beeld komen. Meer informatie over het herstelplan is te vinden in hoofdstuk 2. Figuur 15 geeft een overzicht van de verhogingen en de inflatie sinds 1998.
• Figuur 15: Overzicht verhogingen en inflatie sinds 1998
Jaar
Opgebouwde
Ingegane aanspraken
CAO-loonstijging pensioenen
1998 1 n.v.t. 2,00% 1999 1 n.v.t. 1,75% 2000 1 n.v.t. 1,50% 2001 1 n.v.t. 2,35% 2002 1 n.v.t. 3,00% 2003 - 2,70% 2004 1,95% 1,19% 2005 1,65% 0,39% 2006 1,41% 1,10% 2007 - 1,72% 2008 2 5,54% 2,29% 2009 - - 2010 - - 2011 - - 2012 - - 2013 - - 2014 - -
58
Inflatie (juli-juni)
% van volledige indexatie
2,25% 2,00% 3,25% 1,75% 2,75% 1,50% 5,36% 2,35% 3,45% 3,75% 3,25% 3,38% - 1,98% 2,75% 0,65% 1,76% 1,38% - 1,72% 4,29% 1,29% 3,01% 2,95% 1,76% (0,10%) 1,66% 1,38% 2,16% 2,42% 2,11% 2,43% 2,35% 1,68%
100% 100% 100% 100% 80% 80% 60% 60% 80% 100% 100% -
1
Tot 2003 kende PME een eindloonregeling. Indexatie van de pensioenen was voor de actieven dus niet van toepassing.
2
In 2008 is er een gedeeltelijke inhaalindexatie opgenomen in de verhogingen van 1,25% voor actieven en 1% voor slapers en gepensioneerden.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
Aanvullende regelingen Naast de basisregeling biedt PME ook mogelijkheden om aanvullende regelingen te treffen. In 2014 betrof dit de volgende regelingen: • Pensioenopbouw boven het maximumsalaris; • pensioenopbouw over het variabele salaris; • tijdelijke risicodekking partner- en wezenpensioen over variabel salaris; • Anw-hiaatpensioen; • WIA-excedentpensioen. Werkgevers kunnen 1 of meer aanvullende regelingen uit het bovenstaande overzicht aanbieden. Werknemers kunnen uit het aanbod van hun werkgever kiezen. Het totale premievolume voor de aanvullende regelingen is in 2014 licht gedaald. Deze daling wordt vooral veroorzaakt door de afname van de pensioenopbouw boven het maximumsalaris. Het premievolume voor het WIA-excedentpensioen en het Anw-hiaatpensioen vertoonde een lichte stijging.
• Figuur 16 : Aanvullende regelingen
Pensioenopbouw boven maximumsalaris Risicodekking partnerpensioen over variabel salaris
Premievolume (x € 1 duizend)
Aantal werkgevers
Aantal actieve deelnemers
WIA-excedentpensioen Anw-hiaatpensioen
37.341 464 6.774 98 8 1.255 2.652 152 4.988 4.316 518 9.214
Totaal
44.407
1.142
22.231
Bij iedere aanvullende regeling is het aantal werkgevers vermeld. Werkgevers maken echter vaak gebruik van meerdere aanvullende regelingen. In de totaaltelling zijn die werkgevers voor iedere regeling opgenomen. Het feitelijke aantal deelnemers en werkgevers dat meedoet aan aanvullende regelingen is dus kleiner. NB: Pensioenopbouw over variabel salaris is niet meegenomen in dit overzicht, omdat dit niet door iedere werkgever als een apart product aan PME wordt doorgegeven. Hierdoor is geen goede opgave mogelijk.
Vrijwillige voortzetting Op 31 december 2014 was het totale aantal deelnemers dat de basisregeling vrijwillig voortzette 585. Hieronder waren 501 deelnemers met een WW-uitkering die via een bijdrage van het FVP de pensioenopbouw voortzetten (2013: 369). Er waren geen deelnemers met voortzetting tegen gereduceerde premie. De toename van het aantal voortzetters met een WW-uitkering hangt onder andere samen met een toename van de aanvragen in verband met faillissementen.
Arbeidsongeschikte deelnemers Het aantal arbeidsongeschikte deelnemers nam in het verslagjaar toe van 5.793 in 2013 naar 6.129 in 2014. De omvang van de financiering voor de collectieve risicodeling voor arbeidsongeschiktheid blijft gezien de geringe stijging beperkt.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENBEHEER: STATISTIEKEN
59
Benne van Popta
Naam: Benne van Popta Functies: werkgeversvoorzitter PMT
.
Je moet heel veel stappen zetten voor je überhaupt over consolidatie kunt nadenken ‘Bedrijfstakken worden steeds groter en breder, medewerkers zijn daarbinnen steeds mobieler. Pensioenfondsen mogen daarbij geen belemmering zijn. Het past niet in deze tijd dat een deelnemer voor zijn gevoel binnen dezelfde bedrijfstak blijft werken maar zich wel bij een ander pensioenfonds moet aansluiten. En een bedrijf dat in een bepaalde bedrijfstak succesvol is en groter groeit, moet vanwege de grotere omvang niet ineens hoeven over te stappen naar een ander fonds. Daarom hebben we gekozen voor één pensioenregeling voor de sectoren Metalektro en Metaal & Techniek. Op basis van de zekerheid dat we echt te maken hebben met twee sectoren waarin werkgevers en werknemers dicht bij elkaar staan en het buiten kijf staat dat iedereen dezelfde pensioenregeling verdient. Die stap moest in mijn visie eerst zetten vóór je überhaupt over het mogelijke samengaan van fondsen kunt denken.’
Voorwaarden en schaalvoordelen Een absolute voorwaarde is dat je heel dicht bij je deelnemers staat. Want meer dan ooit vragen zij zich terecht af: wordt er goed voor mijn ingelegde premies gezorgd? Dus moet je uiterst transparant zijn. Natuurlijk biedt consolidatie schaalvoordelen. Bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuwe ICT-infrastructuur of de ontwikkeling van een online informatieportal voor deelnemers en bedrijven. Dat zijn complexe en dure processen waarbij je dan het wiel niet twee maar een keer hoeft uit te vinden en dezelfde kosten over veel meer deelnemers verdeelt. Verder beschik je na consolidatie over een groter pensioenvermogen waarmee je ook in complexere, minder eenvoudig te verhandelen beleggingscategorieën - bijvoorbeeld infrastructuur - zou kunnen beleggen. De kwaliteit van het bestuur en je operational excellence moet van topkwaliteit zijn als je tot consolidatie overgaat. Want een verkeerde beslissing van een fondsbestuur heeft immers een nadelig effect voor een veel grotere groep deelnemers.’
Beleggingen
H
7
Uitgangspunten voor de beleggingen Algemeen beleid Voor een zo goed mogelijk en betaalbaar pensioen zijn de opbrengsten uit beleggen onmisbaar. De premie van werknemers en werkgevers is namelijk onvoldoende om de pensioenen op de lange termijn te laten meegroeien met de stijgende prijzen van het levensonderhoud. Daarbij komt dat PME een fonds is met een hoge gemiddelde leeftijd van de actieve deelnemers. PME telt al jarenlang meer gepensioneerden dan werkenden. De pensioenuitkeringen overstijgen ook al jarenlang de premie-inkomsten. Het beleggingsbeleid van het fonds is op deze omstandigheden afgestemd.
Voorzichtig beleggingsbeleid PME voert een beleggingsbeleid met een relatief beperkt risicoprofiel. Dit voorzichtige beleggingsbeleid sluit aan bij de relatief geringe mate van risicobereidheid onder de deelnemers en gepensioneerden van PME die naar voren kwam uit het risicobereidheidsonderzoek van het fonds in 2013. Daar komt bij dat het herstelplan dat PME eind 2009 moest indienen bij DNB, weinig ruimte biedt voor een stijging van het risicoprofiel. Het beleggingsbeleid van PME is ingericht om bescherming te bieden in neergaande markten. Ook biedt de portefeuille bescherming tegen het effect dat grote rentebewegingen kunnen hebben op de dekkingsgraad. Het positieve rendement van 17,8% in 2014 is een direct gevolg van deze beleidskeuze om het fonds te beschermen tegen een dalende rente. Doordat de rente in 2014 daalde tot een ongekend laag niveau, behaalde PME juist met de vastrentende beleggingen, die bescherming bieden tegen rentedaling, een zeer hoog rendement. Over de afgelopen 5 jaar bedroeg het gemiddelde jaarlijkse rendement van PME 10,7%. Ook in de rendementsportefeuille werd een behoorlijk positief resultaat behaald, zij het niet zo hoog als in de obligatieportefeuille.
Positief rendement toch geen goed nieuws Het positieve rendement in 2014 lijkt goed nieuws, maar is het niet. De sterk dalende rente was aanjager van het hoge rendement op de vastrentende-waardenportefeuille. Die zelfde lage rente zorgde aan de andere kant van de balans voor een zeer sterke stijging van de waarde van de pensioenverplichtingen. Per saldo resulteerde dit in een verslechtering van de financiële positie van PME gedurende 2014.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
63
Risicobeheer De uitgangspunten voor het totale beleggingsbeleid zijn het financiële beleidskader en de uitkomsten van een periodieke financiële langetermijnplanning, de ALM-studie. Het beleidskader en de ALM-studie vormen zo de basis voor het beleggings plan. Uiteindelijk weegt het bestuur risico, rendement en kosten op een verantwoorde manier tegen elkaar af. Zo stelt het bestuur een normportefeuille vast. Het bestuur stuurt op de normportefeuille en bewaakt continu de uitvoering ervan. Ook met een relatief voorzichtig beleggingsbeleid zijn er echter altijd risico’s verbonden aan de beleggingen. Risicomanage ment vormt dan ook een structureel en integraal onderdeel van het beleggingsbeleid van PME. Strikte monitoring van de beleggingen en de vermogensbeheerders is daarbij cruciaal. De laatste jaren heeft het bestuursbureau van PME daarin een veel zwaardere rol gekregen. De inrichting van het risicomanagement is nader toegelicht in hoofdstuk 4.
Spreiding Beleggingen met een hoger risico dan staatsleningen met de hoogste kredietwaardigheid geven naar verwachting op de lange termijn ook een hoger rendement. Daarom belegt PME niet alleen in relatief veilige staatsleningen maar ook in risico vollere beleggingen zoals aandelen, vastgoed en hoogrentende (bedrijfs-)leningen. Het fonds wil zo het rendement van de beleggingsportefeuille door spreiding stabieler maken, met een op termijn voldoende hoog rendement. Het fonds voorkomt met deze spreiding bovendien dat specifieke risico’s, zoals rente- en valutaschommelingen of sterk dalende aandelenbeurzen, een te grote invloed op de portefeuille kunnen hebben. PME wil bovendien slechts risico’s lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Het renterisico en het valutarisico zijn door het fonds dan ook voor een belangrijk deel afgedekt.
Maatschappelijk verantwoord beleggen Het bestuur van PME wil het pensioenvermogen op een maatschappelijk verantwoorde manier beleggen. PME heeft daarom een uitgewerkt beleid op dit terrein. Dit beleid houdt onder meer in dat PME zijn stemrecht actief gebruikt. PME stelt bovendien, als dat passend en zinvol is, actief onderwerpen aan de orde bij de ondernemingen waarin PME belegt. Bedrijven die direct betrokken zijn bij producten of diensten die niet in overeenstemming zijn met internationale verdragen sluit PME uit. Om belangenconflicten te voorkomen, sluit PME ook Nederlandse ondernemingen in de sector Metalektro uit. PME publiceert een aparte uitgave over maatschappelijk verantwoord beleggen. Deze uitgave is onderdeel van het jaarverslag.
Kosten vermogensbeheer PME kijkt samen met uitvoerder MN kritisch naar de toegevoegde waarde en de verhandelbaarheid van met name de meer complexe beleggingen. Voor het vermogensbeheer van goed verhandelbare categorieën in efficiënte markten (zoals bij voorbeeld Amerikaanse aandelen) is passief beheer tegen lage kosten het uitgangspunt. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken als duurder actief beheer in de ogen van PME voldoende waarde toevoegt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij hoogrentende bedrijfsobligaties. PME vindt niet alleen de direct zichtbare beheerkosten van belang, maar juist ook de minder zichtbare onderliggende transactiekosten, de mate van transparantie en de aanwezigheid van adequate controlemechanismen bij externe vermogensbeheerders. PME streeft continu naar het vergroten van de transparantie van de kosten van vermogensbeheer én naar het omlaag brengen van het kostenniveau. In 2014 zijn de relatieve kosten voor vermogensbeheer (als percentage van het totaal belegde vermogen) fractioneel lager dan in 2013.
Overzicht van kosten PME wil een zo goed en volledig mogelijk inzicht geven in de kosten die het maakt voor pensioenbeheer en vermogensbeheer. Niet alleen omdat de samenleving in toenemende mate inzicht vraagt in de kosten van pensioen, maar ook omdat goed inzicht een scherpe en kritische sturing op kosten beter mogelijk maakt. De presentatie van de kosten van vermogensbeheer is gebaseerd op de ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten, nadere uitwerking kosten vermogensbeheer’, van de Pensioenfederatie.
64
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
Het bruto rendement van de beleggingsportefeuille bedroeg over 2014 circa 18,17% en het netto rendement 17,78%. Het verschil tussen bruto en netto, 0,39% oftewel 39 basispunten, geeft de totale kosten. De totale kosten bestaan uit reguliere vaste beheerkosten (0,22%), performance gerelateerde beheerkosten (0,05%), overige kosten (0,03%) en tot slot transactiekosten (regulier en eenmalig 0,09%). De beheerkosten omvatten de kosten voor het beheer van de beleggings portefeuille van zowel de beleggingen in eigen bezit als het vermogen in beleggingsfondsen. De vermogensbeheerkosten bedroegen in 2014 € 109 miljoen, tegen € 92 miljoen in 2013. Daarnaast zijn in 2014 transactie kosten gemaakt van in totaal € 35 miljoen (2013: € 37 miljoen). De totale kosten kwamen daardoor in 2014 uit op € 144 miljoen (2013: € 129 miljoen). De kostenstijging is met name het gevolg van de stijging van het totaal belegde vermogen in 2014. Vermogensbeheerders rekenen gewoonlijk een vergoeding als percentage van het belegde vermogen. Uitgedrukt als een percentage van het gemiddeld belegde vermogen zijn de kosten in 2014 juist iets lager: 0,39% (2013: 0,40%). Een ander deel van de stijging is te wijten aan een beter inzicht in de kosten voor illiquide beleggingen, met name waar het betreft de prestatieafhankelijke beheerskosten. Dit zijn beleggingen zoals in onroerend goed, private equity en infrastructuur. Deze beleggingen hebben in de regel een hoger risicoprofiel en hoger verwacht rendement en worden actiever beheerd dan beleggingen in bijvoorbeeld obligaties. Dat actievere beheer brengt hoger dan gemiddelde kosten met zich mee. Van de totale vermogensbeheerkosten van € 144 miljoen heeft € 26 miljoen betrekking op de uitvoeringsorganisatie MN. In 2013 was dit eveneens 26 miljoen. Figuur 17 toont de totale kosten van vermogensbeheer. In de CEM-benchmark 2013, een vergelijkend onderzoek naar kosten en serviceniveaus van pensioenfondsen, bedroegen de berekende kosten voor het vermogensbeheer bij PME 29,1 basispunten, dichtbij het gemiddelde voor pensioenfondsen met een vergelijkbare beleggingsmix (29,3 basispunten). De kosten van vermogensbeheer zijn bij PME in vergelijking met andere grote bedrijfstakpensioenfondsen relatief laag, omdat de beleggingsmix van PME afwijkt. Gegevens over de CEM benchmark 2014 zijn overigens nog niet beschikbaar.
• Figuur 17: Vermogensbeheerskosten/transactiekosten (Bedragen x € 1 miljoen)
2014
2013
Gefactureerde kosten (1) 0,13% 48 0,16% Vaste beheerkosten 0,13% 48 0,15% 47 Prestatieafhankelijke beheerkosten - - 0,01% 2
49
In fondsen verwerkte kosten (2) 0,14% 51 0,11% Vaste beheerkosten 0,09% 33 0,10% 33 Prestatieafhankelijke beheerkosten 0,05% 18 0,01% 2
35
Overige kosten (3) 0,03%
10 0,02%
8
Totaal kosten exclusief transactiekosten en in fondsen verwerkte overige kosten (1+2+3) 0,30% 109 0,29% 92 Transactiekosten (4) 0,07% In fondsen verwerkte overige kosten (5)* 0,02% Totaal kosten (1+2+3+4+5) 0,39%
28 0,09% 7 0,02% 144 0,40%
Behaald Netto Rendement 17,8%
30 7 129
1,0%
(5)* In de aanbevelingen van de Pensioenfederatie staat beschreven dat er waar mogelijk een verdere ‘doorkijk’ gegeven dient te worden naar de overige kosten in onderliggende beleggingsfondsen. PME maakt een schatting van deze kosten. In 2014 bedroegen de overige kosten in de onderliggende beleggingsfondsen ongeveer 0,02%.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
65
Financiële positie Eind 2014 bedroeg het belegde vermogen van PME € 39,3 miljard, een toename ten opzichte van eind 2013 met € 7,1 miljard. Eind 2013 bedroeg de dekkingsgraad van PME 104,3%, na verwerking van de verlaging van de pensioenen met 0,5%. Ondanks het goede beleggingsresultaat daalde de dekkingsgraad naar 101,7% aan het eind van 2014. De oorzaak was de daling van de rente tot historisch lage niveaus. Daardoor nam de waarde van de pensioenverplichtingen nog sterker toe dan de waardestijging van de beleggingen. Figuur 18 laat dit zien.
• Figuur 18: Ontwikkeling dekkingsraad door rendement en stijging verplichtingen
+ 13,2% - 21,8% + 6,0% 104,3%
101,7%
31-12-2013
Obligatie portefeuille
Rendements portefeuille
Rendement Verplichtingen Nominaal
31-12-2014
De dekkingsgraad werd in 2014 berekend op basis van de door DNB voorgeschreven ultimate forward rate, de UFR-rente gecombineerd met een middeling van de actuele marktrente over een periode van 3 maanden. Bij de UFR-methode wordt de rekenrente voor de pensioenvoorzieningen boven een looptijd van 20 jaar nog maar deels bepaald door de marktrente. Het andere deel is een modelmatig vastgestelde rente die hoger lag dan de marktrente. Daarbij middelt DNB de rente over 3 maanden, waarmee de UFR-rentecurve wat stabieler beweegt dan de marktrente. Figuur 19 laat zien dat de waarde van de pensioenverplichtingen in 2014 harder steeg dan de waarde van de beleggingen.
• Figuur 19: Ontwikkeling vermogen door beleggingsresultaten en ontwikkeling pensioenverplichtingen (Bedragen x € 1 miljoen)
Vermogen
Pensioenverplichting
45.000 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000
66
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
5.000
Stijging vermogen Het belegde vermogen van PME is over de afgelopen jaren flink gestegen: sinds het dieptepunt van de financiële crisis begin 2009 is het vermogen meer dan verdubbeld. Dit is het gevolg van beleggingsresultaten, maar ook van de aansluiting van voorheen vrijgestelde ondernemingspensioenfondsen bij PME. Uit de collectieve waardeoverdracht van Stichting Pensioenfonds Océ is per 1 januari 2014 een bedrag van circa € 1,16 miljard aan de beleggingsportefeuille toegevoegd. In totaal is daarmee de afgelopen jaren circa € 7 miljard aan het belegd vermogen toegevoegd door de aansluiting van andere pensioenfondsen.
Beleggingsbeleid Strategisch beleid Het beleggingsbeleid beoogt ook in tijden van economische onzekerheid te zorgen voor een zo goed mogelijk rendement. Daarbij heeft, ook gezien de leeftijdssamenstelling van de deelnemers van PME, waardebehoud voor het fonds een hoge prioriteit. Ieder jaar stelt het bestuur van PME een normportefeuille vast voor het nieuwe kalenderjaar. De normportefeuille beschrijft de verdeling over verschillende beleggingscategorieën en regio’s. Deze verdeling is beleidsmatig wenselijk voor een bepaald jaar, maar is vooral gericht op de langere termijn. PME vergelijkt de feitelijk behaalde beleggingsprestaties met de resultaten van de normportefeuille. De basis voor de verdeling van het vermogen rust op 2 pilaren: de financiële langetermijnstudie op het gebied van asset liability management (ALM-studie) en het financiële beleidskader van het fonds. In de ALM-studie wordt het effect van verschillende beleggingskeuzes en de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen doorgerekend bij verschillende economische scenario’s. Aanvullend maakt PME gebruik van kortere-termijnscenarioanalyses en stress tests.
Renteafdekking In 2013 heeft PME de procedure voor de periodieke evaluatie van de renteafdekking aangescherpt en de parameters hiervoor expliciet gemaakt. Op basis hiervan is de strategische renteafdekking voor 2014 vastgesteld op 50%, berekend op basis van de door DNB voorgeschreven rente.
Vermindering complexiteit alternatieve beleggingen PME besteedt veel aandacht aan de bestuurlijke beheersing van de beleggingen. Een van de methodes daarvoor is de complexiteit van de beleggingen te verminderen als deze geen direct aantoonbare toegevoegde waarde levert. In dit kader wordt in het bijzonder kritisch gekeken naar de alternatieve beleggingen. In een eerder stadium is binnen deze categorie de portefeuille hedge funds afgebouwd. In de invulling van de portefeuilles private equity, infrastructuur en (indirect) internationaal vastgoed spelen de reductie van de complexiteit en verbetering van de liquiditeit een belangrijke rol. PME besloot eind 2013 de grondstoffenportefeuille volledig af te bouwen, met uitzondering van bosbouw. De beperkte toegevoegde waarde van deze beleggingscategorie in de totale portefeuille en argumenten op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen speelden een rol bij deze beslissing. Begin 2014 zijn de posities in grondstoffenbeleggingen volledig verkocht. Binnen de portefeuille indirect internationaal vastgoed wordt de focus verschoven richting corevastgoedfondsen, met als doel de portefeuille minder risicovol te maken. Corefondsen kennen doorgaans een relatief laag risico ten opzichte van andere vastgoedfondsen, doordat ze investeren in vastgoed dat over het algemeen al volledig verhuurd is. Bovendien wordt er beperkt gebruik gemaakt van vreemd vermogen, wat aansluit bij het beleid van PME om de financiering met vreemd vermogen in de internationale vastgoedportefeuille te verminderen. In 2014 heeft PME het afgeven van toezeggingen voor investeringen in private equity hervat. Doel hierbij is een evenwichtige in de tijd gespreide portefeuille op te bouwen. Voor het beheer van private equity, waar hoge beloningen voor vermogensbeheerders regelmatig voorkomen, is een maximale beheervergoeding vastgelegd.
Minder liquide middelen PME verlaagde in 2014 de strategische allocatie naar liquide middelen (de kaspositie) van 4% naar 2%, omdat het fonds verwacht minder liquide middelen nodig te hebben voor de financiering van de eventuele verplichtingen uit de derivatenposities. De contracten met tegenpartijen voor derivaten zijn in 2013 aangepast, waardoor de mogelijkheid is vergroot om onderpand in de vorm van effecten met tegenpartijen uit te wisselen in plaats van liquide middelen. In de loop van 2014 is de rente die ontvangen werd op liquide middelen gedaald tot vrijwel nihil. Herbelegging (met een hoger risico) levert naar verwachting een hoger rendement op. Voor 2015 is de strategische normweging voor liquide middelen verder verlaagd tot 1,5%. In 2015 zal een integrale evaluatie worden uitgevoerd voor de aan te houden liquide middelen, waarbij wordt onderzocht of de normweging verder omlaag kan.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
67
Afdekking rente- en valutarisico PME wil alleen beleggingsrisico lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Renteschommelingen hebben grote invloed op de pensioenverplichtingen en daarmee op de dekkingsgraad, terwijl het renterisico naar verwachting geen structureel rendement oplevert. Daarom dekt PME de gevoeligheid voor de rente voor een belangrijk deel af. De rentegevoeligheid van de pensioenverplichtingen was eind 2014 voor circa 50% afgedekt, op basis van de door DNB gepubliceerde rente. Het fonds dekt ook grotendeels het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro. In 2014 dekte het fonds het dollarrisico af voor 75%. Het risico op het Britse pond en de Japanse yen wordt voor 100% afgedekt. Ook hier geldt: dit risico levert naar verwachting op lange termijn geen structureel rendement op en past daarom niet binnen het beleggingsbeleid van het fonds.
Strategische evaluaties In 2014 zijn strategische evaluaties uitgevoerd op verschillende beleggingscategorieën. Bij aandelen uit opkomende landen is de mandatering geëvalueerd. Verder is een alternatieve invulling van betrokken aandeelhouderschap bij Europese aandelen opgesteld, die in 2015 geëffectueerd zal worden. Tot slot heeft het fonds in 2014 nieuw beleid vastgesteld voor het uitlenen van effecten (securities lending). Met ingang van 2015 zullen aandelen en obligaties weer worden uitgeleend. Voor 2015 staan nieuwe productevaluaties op de agenda, waarbij de aandacht met name op het gebied van vastgoed en infrastructuur ligt.
Beleggen in Nederland Er loopt al enige jaren een brede maatschappelijke discussie over het beleggen van pensioengelden in de Nederlandse economie. PME heeft sinds jaar en dag een belangrijk deel van het vermogen belegd in Nederland. Eind 2014 was 16,7% van het vermogen, ofwel ongeveer € 6,6 miljard, belegd in Nederland. Vergeleken met de omvang van de Nederlandse economie ten opzichte van de wereldwijde economie, is PME daarmee duidelijk overwogen in Nederland. PME belegt van oudsher veel in Nederlands vastgoed, hypotheken en bedrijfsobligaties, maar ook in Nederlandse staats obligaties. PME is voorstander van en staat open voor nieuwe initiatieven die de Nederlandse economie kunnen stimuleren. Zo is in 2014 besloten om deel te nemen in de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII). De NLII biedt een platform waarmee institutionele beleggers specifieke investeringen in Nederlandse initiatieven kunnen financieren. Uiteraard staat bij de beslissing meer gelden te beleggen in de Nederlandse economie het belang van de deelnemers en gepensioneerden voorop. Uitgangspunt daarbij is, net als bij alle beleggingen van het fonds, een goed rendement tegen een beheerst risico en acceptabele kosten.
Normportefeuille in 2014 Figuur 20 toont de normweging eind 2014 en de verschuiving ten opzichte van eind 2013. In 2014 heeft PME, binnen de gestelde risicokaders, de weging van aandelen in de portefeuille geleidelijk verhoogd.
• Figuur 20: Verschuivingen in normportefeuille ten opzichte van 2013
Beleggingscategorie Vastrentende waarden Aandelen Vastrentende waarden, hoogrentend Vastgoed
2014
2013 Verschuiving
49,1% 48,4% 0,7% 32,7% 29,2% 3,5% 9,8% 10,5% (0,7%) 4,5% 5,8% (1,3%) 1,9% 2,0% (0,1%) Private equity Speciale projecten 1,2% 1,2% 0,0% Infrastructuur 0,8% 0,8% 0,0% 0,0% 2,1% (2,1%) Grondstoffen Totaal 100,0% 100,0% 0,0%
68
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
Figuur 21 laat de normportefeuille eind 2014 zien.
• Figuur 21: Samenstelling normportefeuille PME eind 2014 1,2%
0,8%
1,9 %
4,5%
Vastrentende waarden | 49,1%
9,8%
Aandelen | 32,7% Vastrentende waarden, hoogrentend | 9,8% Vastgoed | 4,5% Private equity | 1,9%
49,1%
Speciale projecten | 1,2% Infrastructuur | 0,8%
32,7%
Rendement Figuur 22 bevat het feitelijke rendement van PME afgezet tegen het rendement van de normportefeuille, die het fonds als maatstaf voor de beleggingsresultaten gebruikt. Het feitelijke rendement was met 17,8% in 2014 hoog en gelijk aan het rendement van de normportefeuille. Verder in dit hoofdstuk worden de beleggingsresultaten per categorie nader toegelicht.
• Figuur 22: Feitelijk rendement en het rendement van de maatstaf (benchmark)
Beleggingscategorie 2013
Portefeuille
Benchmark
Outperformance
Rendement inclusief renteafdekking Bijdrage Renteafdekking* Rendement exclusief renteafdekking
17,8% 17,8% (0,0%) 5,5% 5,5% nvt 12,3% 12,3% (0,0%)
- Vastrentende waarden - Hoogrentende waarden - Aandelen - Onroerend goed & Infrastructuur - Alternatieve beleggingen
15,3% 7,2% 11,5% 9,0% 6,1%
*
15,1% 8,0% 11,4% 8,9% 8,0%
0,2% (0,8%) 0,1% 0,1% (1,9%)
Bijdrage aan het totaal rendement
Duiding rendement In 2014 daalde de lange rente fors, waardoor langlopende vastrentende waarden (en renteswaps) met afstand de beste belegging van 2014 werden. Zowel vastrentende waarden als swaps maken overigens deel uit van de obligatieportefeuille die bedoeld is om de rentegevoeligheid van de verplichtingen te verminderen. De rendementsportefeuille met zakelijke waarden als aandelen, hoogrentende obligaties en vastgoed behaalde over 2014 ook een positief resultaat, gedreven door de koersstijging van met name aandelen uit de ontwikkelde landen.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
69
Z-score Een bedrijfstakpensioenfonds kan ondernemingen vrijstelling van de verplichte deelneming verlenen. De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder dat kan of moet, staan in het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Eén van de vrij stellingsgronden is het beleggingsresultaat, dat wordt gemeten met de performancetoets. Deze toets gaat uit van de gemiddelde zogenoemde z-score over 5 jaar. De z-score laat zien of de vermogensbeheerder van het pensioenfonds de normportefeuille (benchmark) al dan niet heeft verslagen. De z-score geeft dus aan in hoeverre het actieve beheer heeft bijgedragen aan het rendement. De z-score zegt niets over het totale absolute rendement. Ondernemingen die op grond van de z-score om vrijstelling vragen, dienen overigens wel een andere pensioenregeling aan te bieden. Deze pensioen regeling moet ten minste dezelfde aanspraken bieden als PME. De maatstaf voor de performancetoets is minus 1,28 of hoger. Scoort een pensioenfonds lager, dan vervalt de verplichte aansluiting van werkgevers. Met andere woorden: een structureel slecht vermogensbeheer maakt de weg vrij voor werkgevers om te vertrekken bij het fonds. De z-score 2014 van PME bedraagt 0,25. Het totale rendement was over de periode 2010 tot en met 2014 met jaarlijks gemiddeld 10,7% ruim positief. De z-scores over de periode 2010 – 2014 bepalen de performancetoets. Hierbij worden ook normen voor het rendement, de wegingen en de beleggingskosten meegenomen. De score voor de performancetoets was in 2014 0,94. Deze score ligt ruim boven de norm van minus 1,28.
• Figuur 23: Rendement en z-score
2014 2013 2012 2011 2010 Feitelijk rendement 17,8% 1,0% 13,0% 9,4% 12,2% Normrendement* 17,4% 1,1% 13,2% 9,8% 10,6% Z-score 0,25 0,21 0,07 0,04 1,52 Performance Toets 0,94 (0,06) (1,56) (0,05) 0,01 Het normrendement t.b.v. de Z-score wijkt af van het benchmarkrendement omdat hier voor enkele categorieën andere benchmarks gelden of zijn gehanteerd.
*
Marktontwikkelingen 2014 Er bestond begin 2014 een groeiend optimisme over de economische vooruitzichten, vooral voor de ontwikkelde landen. Zorgen over opkomende markten bleven sluimeren, maar het vertrouwen nam toe dat ook zij zouden profiteren van een mondiaal economisch herstel. Dit optimisme werd echter al snel getemperd, toen bleek dat de economische groei toch tegenviel, vooral in de Verenigde Staten. Ook de economische ontwikkeling in de Eurozone, Japan en China viel tegen. De groei in de Eurozone bleef zo laag, dat er neerwaartse druk op de inflatie bleef staan en het risico op deflatie toenam. In de zomer zorgden geopolitieke spanningen voor een verdere verslechtering van het economische sentiment en de volatiliteit van de financiële markten nam daardoor toe. Het neerhalen van vlucht MH17 en de daaropvolgende verdieping van de Oekraïnecrisis, een opleving van het conflict in Gaza, de militaire opmars van terreurbeweging IS en een hevige uitbraak van het ebolavirus in Afrika: de zomer bracht vooral slecht nieuws en onzekerheid. Toen na de zomer de geopolitieke spanning enigszins afnam na de Oekraïense wapenstilstand van begin september, daalden de olieprijzen. Nadat OPEC in november afzag van een productiebeperking, was er feitelijk sprake van een prijsoorlog in de oliemarkt met als gevolg een halvering van de olieprijzen binnen enkele maanden. Hoewel een lagere olieprijs theo retisch positief is voor de economische ontwikkeling, droeg het toch bij aan toenemende onzekerheid en risicoaversie in de financiële markten. Die onzekerheid werd verder aangewakkerd door de politieke onrust in Griekenland en een toenemende vrees dat Griekenland de Eurozone zou kunnen verlaten. Een toenemende risicoaversie op de financiële markten vertaalt zich normaal gesproken in hoge rendementen op staatsobligaties en lagere rendementen op meer risicovolle beleggingen. Dat mechanisme ging nu niet op: voor vrijwel elke beleggingscategorie waren de rendementen goed.
70
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
In 2014 hield de trend van lage inflatie in de Eurozone aan. De Europese Centrale Bank (ECB) kondigde in verschillende ronden maatregelen aan om de economie te stimuleren en de speculatie nam sterk toe dat de ECB uiteindelijk staatsobligaties zou gaan opkopen, wat uiteindelijk in het najaar ook gebeurde. Dit zorgde voor een sterke neerwaartse druk op de rentes. De sterke ontwikkeling van de Amerikaanse en Britse economieën in de tweede helft van het jaar kon de verslechtering van het sentiment ten aanzien van de mondiale economie niet keren. Wel daalde door de ontwikkelingen de euro/Amerikaanse dollar-koers naar rond het laagste niveau van de laatste 10 jaar, lager zelfs dan tijdens het hoogtepunt van de eurocrisis. Hoewel vrijwel alle beleggingscategorieën uiteindelijk in waarde stegen, bleef deze waardestijging achter bij de stijging van de pensioenverplichtingen als gevolg van de lage rente.
Vastrentende waarden De investeringen in vastrentende waarden zijn gespreid over regio’s en debiteurenkwaliteiten. Op de kredietwaardige vastrentende waarden (inclusief rentederivaten) werd in 2014 een (historisch) hoog rendement van 26,5% behaald. Hoogrentende obligaties, die als meer risicovolle categorie in de rendementsportefeuille opgenomen zijn, behaalden een rendement van 7,2%.
• Figuur 24: Belangrijke posities in vastrentende waarden
Categorie 2014 2013 (Bedragen x € 1 miljoen)
Staatsobligaties (euro) 8.445 5.823 Staatsobligaties (non euro) 2.901 2.289 Bedrijfsobligaties (euro) 2.623 2.133 Bedrijfsobligaties (USD) 1.264 959 VMGI 1.635 1.620 Hypotheken 1.037 1.037 Obligaties Opkomende Landen 2.366 2.138 Hoogrentende US-obligaties 970 862 Hoogrentende EU-obligaties 437 410
Staatsobligaties De portefeuille van in euro genoteerde staatsobligaties steeg in waarde, hoofdzakelijk als gevolg van de dalende rente. Door zwakkere dan verwachte groei- en inflatiecijfers, daalde de Duitse tienjaarsrente gedurende het jaar met 139 basispunten naar 0,54%, een historisch laag niveau. De groei viel vooral tegen in Duitsland, Frankrijk en Italië. De sterke daling van de olieprijs in de tweede helft van het jaar zorgde voor nog lagere inflatie en inflatieverwachtingen. De ECB nam als reactie hierop gedurende het jaar meerdere maatregelen. Zo werd de rente verschillende keren verlaagd, werden in juni stimuleringsprogramma’s aangekondigd en is de ECB begonnen met het opkopen van obligaties in september. Deze stappen en de verwachting dat de ECB begin 2015 nog meer maatregelen zou nemen, zorgde er voor dat de spreads van staatspapier van Europese landen flink daalden in 2014. Door de daling van de rente stegen bestaande obligaties sterk in waarde. Het totaalrendement in 2014 op in euro’s genoteerde staatsobligaties bedroeg 24,5%. Ook de beleggingen in staatsobligaties van niet-eurolanden stegen in waarde, eveneens door (wereldwijd) lagere dan verwachte groei- en inflatiecijfers. Het rendement op staatsobligaties van niet-eurolanden bedroeg 8,9%.
Investment grade bedrijfsobligaties Investment grade bedrijfsobligaties zijn obligaties van ondernemingen van hoge kwaliteit en een bijbehorend relatief beperkt risico. Het rendement op deze obligaties was in 2014 circa 8%. De belangrijkste aanjager van dit rendement was de dalende rente. Daarnaast is de opslag voor het kredietrisico met ongeveer 20 basispunten gedaald. De markt bleef goed presteren door de aanhoudende zoektocht van beleggers naar rendement, in een omgeving van historisch lage rentestanden.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
71
Verzekeringsgroep Metaalindustrie (VGMI) Vanaf 1969 mochten alle werkgevers in de Metalektro kiezen om pensioen óf via het bedrijfstakpensioenfonds óf via een verzekeraar te regelen. De verzekeraars besloten de nieuwe regeling samen uit te voeren in de Verzekeringsgroep Metaalindustrie (VGMI). Per 1 januari 1994 droeg VGMI de pensioenaanspraken van de deelnemers in de VGMI-regeling en de beleggingsportefeuille over aan PME. In ruil daarvoor werd door PME het aandeel van VGMI in de totale voorziening pensioenverplichtingen van PME bij VGMI herverzekerd. PME ontvangt van VGMI over het herverzekerde bedrag een rentevergoeding. Deze is gekoppeld aan de rente van tienjarige Nederlandse staatsobligaties met daarop een opslag. Sinds 2009 heeft het contract niet langer de status van een herverzekering, maar van een onderhandse lening. Deze lening loopt met ingang van 1 januari 2009 in 30 jaar geleidelijk af, waarbij elk jaar 1/30 van het contract wordt uitgekeerd aan PME. Het rendement over 2014 bedroeg 8,8%.
Hypotheken PME belegt 2,6% van de portefeuille (circa € 1 miljard) in Nederlandse hypothecaire leningen. Dit zijn leningen aan Neder landse particulieren en bedrijven met vastgoed als zekerheid. De hypotheekportefeuille is ondergebracht in 2 fondsen: één fonds voor zakelijke hypothecaire leningen (iets minder dan 70% van de PME-hypotheekportefeuille) en één fonds voor particuliere hypothecaire leningen (ruim 30% van de portefeuille). Bij een hypotheekportefeuille zijn de spreiding over objecten en de kwaliteit van de debiteuren van belang. Het particuliere hypothekenfonds bestond eind 2014 uit circa 42.000 individuele leningen, waarvan meer dan 60% met de zekerheid van de Nationale Hypotheek Garantie. Het zakelijke hypothecaire fonds is relatief risicovoller en telt ongeveer 1.200 leningen. Voor de waardering van beide fondsen hanteert PME een risico-opslag ten opzichte van de euroswaprente. Voor de beide fondsen daalde deze opslag in 2014. Dit had een positief effect op het rendement, met name bij het particuliere hypothekenfonds. Per saldo bedroeg het jaarrendement op de totale hypotheekportefeuille 5,8%.
Hoogrentende waarden Hoogrentende waarden zijn vastrentende waarden met een wat hoger risico en bijbehorend hoger verwacht rendement. In 2014 werd een rendement van 5,3% behaald op de portefeuille Europese hoogrentende bedrijfsobligaties. Met name in de eerste helft van het jaar was de performance van deze beleggingscategorie sterk, vooral als gevolg van de dalende rente. In de tweede helft van het jaar werd dat positieve effect beperkter, doordat de vergoeding voor kredietrisico toenam. De beleggingen in Amerikaanse hoogrentende bedrijfsobligaties behaalden in 2014 een rendement van 6,8%. Ook voor deze portefeuille werd in de eerste helft van het jaar geprofiteerd van de sterke vraag, aangejaagd door de lage rente. Na het tweede kwartaal ontstond echter terughoudendheid, mede ingegeven door waarschuwingen van autoriteiten als de Bank voor Internationale Betalingen (BIS). Zij stelde dat financiële markten geen correcte afspiegeling vertoonden van de onderliggende economische ontwikkelingen. Ook de spectaculaire daling van de olieprijs drukte het rendement, omdat de energiesector 15% tot 20% van de markt voor hoogrentende bedrijfsobligaties omvat. De beleggingen in obligaties van opkomende landen behaalden in 2014 een rendement van 7,8%. Het verschil tussen de rendementen van obligaties genoteerd in harde valuta (dollars) en lokale valuta was opnieuw aanzienlijk. Alle lokale valuta’s van de landen in de index daalden ten opzichte van de US dollar. De dalende rente in de Verenigde Staten was de belang rijkste factor in het behaalde positieve rendement op harde valuta obligaties. Oekraïense en Russische obligaties daalden in waarde als gevolg van de geopolitieke spanningen in het gebied. Ook Venezuela leverde een negatieve bijdrage aan het rendement. Venezuela is voor een groot deel van haar inkomsten afhankelijk van de olieprijs en onzekerheid over de houdbaarheid van de schulden leidde tot een daling van de waarde van de obligaties. Turkije, Indonesië, Mexico en de Filippijnen droegen juist positief bij aan het totaalrendement. Argentinië behoorde in 2014 tot de best presterende landen. Figuur 25 geeft de verdeling van de hoogrentende obligaties.
• Figuur 25: Hoogrentende obligaties
Hoogrentend en opkomende markten Hoogrentende US-obligaties Hoogrentende EU-obligaties Emerging markets obligaties
72
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
AAA
AA
A
BBB
BB
B
≤CCC
Geen rating
- -
- -
- -
1% -
44% 46%
50% 50%
- -
- -
5% 4%
100% 100%
3% 21%
50%
11%
7%
3%
2%
3%
100%
-
Cash Totaal
Aandelen en andere zakelijke waarden Aandelen Op de totale aandelenportefeuille (inclusief private equity) werd in 2014 een rendement van 11,5% behaald. Alle regio’s droegen bij aan het positieve resultaat. Aandelen zijn belangrijk in de beleggingsportefeuille vanwege het, in vergelijking met andere beleggingen, op termijn hogere verwachte rendement. Dit hogere rendement is nodig om de kans op indexatie, en daarmee op koopkrachtbehoud van de pensioenen, te vergroten. De keerzijde van aandelenbeleggingen is dat het risicoprofiel van aandelen hoger is, met name op de korte termijn. Om het risico te beperken, vindt spreiding binnen de aandelenportefeuille plaats over regio’s en segmenten. PME belegt in aandelen in Europa, de Verenigde Staten, het Verre Oosten en in opkomende markten. Bij de Europese en Amerikaanse aandelenmandaten volgt PME sinds enkele jaren diverse beleggingsstrategieën. Naast de meest gangbare strategie op basis van de marktwaarde van ondernemingen, zijn ook alternatieve strategieën opgenomen in de portefeuille. In deze alternatieve strategieën worden aandelen opgenomen waarbij boekwaarde en kwaliteitseisen als maatstaf gelden. Hiermee beoogt PME de portefeuille een kwaliteitsimpuls te geven en robuuster te maken. Op de beleggingen in opkomende landen na worden alle aandelenbeleggingen passief ten opzichte van de benchmark uitgevoerd. Dit zorgt voor een kostenefficiënte uitvoering en vermindert het risico ten opzichte van de benchmark.
• Figuur 26: Aandelenverdeling per regio
17% 28% Europa | 28% Noord-Amerika | 44%
11%
Verre Oosten | 11% Opkomende landen | 17%
44%
De Europese aandelenbeurzen stonden in 2014 voor een belangrijk deel in het teken van de verschillende maatregelen die de ECB nam om de economie aan te jagen, uit angst voor een deflatiescenario. Dat stuwde de koersen, ondanks het conflict tussen Oekraïne en Rusland, de sterk dalende olieprijs en het Schotse referendum. De Amerikaanse aandelenbeurs presteerde in 2014 het beste van de grote aandelenbeurzen, met als enige uitzondering de energiesector. Japanse aandelen, die een groot deel uitmaken van de portefeuille aandelen uit het Verre Oosten, hadden het moeilijker dan in 2013. Beleggers twijfelden over de effectiviteit van de in 2013 door de Japanse overheid gestarte stimuleringsmaatregelen. Een van de belangrijke ontwikkelingen voor de opkomende markten was de sterk dalende olieprijs. Het rendements verschil tussen opkomende landen was in 2014 groot, waarbij het feit of een land een grondstoffenexporteur of -importeur is een belangrijke rol speelde. Wie goedkoop kon inkopen deed het goed. Wie weinig voor zijn grondstoffen kreeg had het moeilijk.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
73
Private equity In 2014 is PME opnieuw gestart met het investeren in private equity. Dit gebeurt door middel van het afgeven van een commitment aan een private-equitymanager. De manager vraagt vervolgens in de daaropvolgende jaren, wanneer zich een investeringskans voor doet, geld op bij de investeerder. Een investering in private equity is daarom een belegging waar PME zich voor meerdere jaren aan verbindt. Ruim beschikbaar en goedkoop kapitaal zorgde voor een gunstig klimaat voor bedrijfsovernames. Het rendement op private equity bedroeg in 2014 ruim 11%.
Vastgoed Het totaalrendement op vastgoed kwam in 2014 uit op 7,7%. PME belegt voornamelijk (voor circa € 1,1 miljard) in direct onroerend goed in Nederland. Het gaat daarbij om woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijfsgebouwen. Het ingezette traject om de Nederlandse vastgoedportefeuille te ‘verversen’ is voortgezet door enerzijds uitbreiding van het aantal verkopen van huurwoningen en waar mogelijk een complexgewijze verkoop van het verouderde deel van de portefeuille. En anderzijds zijn objecten getransformeerd van kantoorbestemming naar woningen (zoals bijvoorbeeld het Molenwerf complex in Amsterdam) en zijn nieuwe objecten aangekocht. Tot slot zijn stappen gezet om de portefeuille te verduurzamen en worden voor de kantoren- en winkelportefeuille strategieën ontwikkeld om de kwaliteit in deze portefeuilles te verbeteren. De internationale vastgoedportefeuille behaalde een hoog rendement, deels dankzij de afwaardering van de euro ten opzichte van veel valuta. Verder is in deze portefeuille de leegstand afgenomen en werden gunstige transacties gedaan. Figuur 27 toont de spreiding van vastgoed naar regio.
• Figuur 27: Vastgoed naar regio
5%
18% Nederland | 63% Europa | 14% Noord-Amerika | 18% 14%
63%
Verre Oosten | 5%
Infrastructuur De gematigde groei in Europa biedt kansen voor institutionele investeerders om samen met overheden nieuwe infrastructuur te financieren, of in te spelen op privatisering van bestaande infrastructuur. De infrastructuurportefeuille behaalde in 2014 een hoog rendement van bijna 17%. De investeringen zijn gespreid over verschillende sectoren waarbij de nadruk ligt op gas- en elektriciteitsdistributie en havens. Ook waterbedrijven en spoorwegmateriaal maken een belangrijk onderdeel uit van de portefeuille. Met name infrastructuurinvesteringen in de communicatie- en energiesector behaalden goede resultaten. Naast het resultaat op de onderliggende investeringen, gaf ondanks de afdekking van het dollarrisico met 75% de stijgende dollar het portefeuillerendement een extra impuls.
74
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
Alternatieve beleggingen Het rendement op de categorie alternatieve beleggingen bedroeg in het verslagjaar 6,1%. PME spreidt ook het risico binnen deze portefeuille over verschillende categorieën, zoals bosbouw, microfinanciering en levensverzekeringen. Eind 2013 heeft PME besloten de grondstoffenbeleggingen te verkopen. De toegevoegde waarde van deze categorie binnen het gehele beleggingsbeleid was de afgelopen jaren minder geworden en ook speelden overwegingen op het vlak van maatschappelijk verantwoord beleggen een rol bij de beëindiging van deze beleggingen. De investeringen in grondstoffen bestonden voor een belangrijk deel uit beleggingen in olie en gas. Daarnaast bestond een kleiner deel van de portefeuille uit metalen, edelmetalen, landbouwproducten en vee. Begin 2014 is de portefeuille, met uitzondering van bosbouw, volledig geliquideerd. Dit besluit pakte in 2014 door de scherp dalende olieprijs goed uit. De beleggingen in bosbouw, Amerikaanse levensverzekeringen (life settlements) en microfinanciering van PME hebben andere risico- en rendementsverhoudingen dan de meer traditionele beleggingscategorieën. Zij zijn ook minder gemakkelijk verhandelbaar dan bijvoorbeeld beursgenoteerde beleggingen. De belangrijkste bijdrage aan het achterblijvende relatieve rendement in 2014 vormde de prudentie in de waardering van deze illiquide beleggingen.
HOOFDSTUK 7 BELEGGINGEN
75
Jacob van der Velde
Naam: Jacob van der Velde Functie: lid Verantwoordingsorgaan PME
.
Consolidatie is prima, zolang het fonds dicht bij sector en achterban blijft staan ‘Zelf heb ik als werknemer van Fokker, dat failliet ging, meegemaakt dat mijn ondernemingspensioenfonds opging in het grotere ondernemingspensioenfonds van Stork. Een fonds dat later, nadat Stork door een private equity fonds was overgenomen, toetrad tot PME. Er wordt steeds meer kennis en kunde van fondsbesturen gevraagd, pensioenmaterie wordt steeds complexer. Binnen internationale bedrijven is het per land managen van een ondernemingspensioenfonds niet meer te doen. Stork is dus een voorbeeld van een bedrijf dat beter af is onder de vleugels van het grote PME. Ook een eventueel samengaan van PME en PMT is prima. Want de Metalektro en de Metaal & Techniek vormen samen één grote, herkenbare sector. En de kosten kunnen erdoor omlaag.’
Stem van de gewone man ‘Natuurlijk zijn er voorwaarden verbonden aan consolidatie. Het mag nooit zo zijn dat de sector en de mensen die daar werken zich niet meer in hun fonds herkennen. En een fonds mag ook nooit zo groot worden dat het bestuur niet meer weet voor wie ze hun werk doen. Enerzijds pleit ik er daarom voor dat bestuurders hun deelnemers en gepensioneerden vaker opzoeken en met hen in gesprek gaan. Inlevingsvermogen is een must. Anderzijds denk ik dat we naast vertegenwoordigers van deelnemers en gepensioneerden in het bestuur en het Verantwoordingsorgaan ook meer naar de stem van de gewone man en vrouw moeten luisteren. En met name ook die van jongeren. De mensen die niet vanuit specifieke kennis, maar gewoon vanuit hun dagelijkse situatie wensen en ideeën hebben. Ik denk aan klankborden, contactdagen enzovoort. Op die manier houd je de binding tussen pensioenfonds en achterban in stand.’
Organisatie
H
8
Per 1 juli 2014 heeft PME een nieuw bestuursmodel ingevoerd, het zogenoemde ‘omgekeerd gemengd bestuur’. Aanleiding was de in augustus 2013 aangenomen Wet versterking bestuur pensioenfondsen. In de optiek van PME waarborgt het ‘omgekeerd gemengd model’ het best de betrokkenheid van sociale partners, vergroot het de bestuurlijke slagvaardigheid en reduceert het de bestuurlijke complexiteit. Daarnaast kan het bestuur van PME met dit model het best voldoen aan de eisen op het gebied van deskundigheid, geschiktheid en beschikbaarheid. In hoofdstuk 2 leest u meer over het nieuwe governancemodel per 1 juli 2014. Het omgekeerd gemengde model kent 2 fondsorganen: het bestuur en het verantwoordingsorgaan. Het bestuur kent 2 soorten bestuurders: uitvoerend bestuurders (UB’s) en niet-uitvoerend bestuurders (NUB’s).
HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE
79
Bestuur Sinds 1 juli 2014 heeft PME een bestuur met 14 leden: 1 onafhankelijke voorzitter, 10 niet-uitvoerende bestuurders en 3 uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders zijn vertegenwoordigers van de werkgeversorganisatie (5), de werknemersorganisaties (3) en de gepensioneerden (2). De niet-uitvoerende bestuurders houden toezicht op de uitvoerende bestuurders en zijn samen met de uitvoerende bestuurders verantwoordelijk voor strategie en beleid. De 3 uitvoerende bestuurders zijn onafhankelijk en benoemd op basis van hun geschiktheid en deskundigheid. Zij zijn fulltime in dienst van het fonds en vormen samen het dagelijks bestuur van PME. Zij geven in die hoedanigheid ook leiding aan het bestuursbureau van het fonds. Van de 10 niet-uitvoerende bestuursleden van PME worden er 8, op voordracht van de werkgeversorganisatie en de werk nemersorganisaties in de Metalektro, benoemd door de Raad van Overleg in de Metalektro (ROM). De 2 niet-uitvoerende bestuursleden, die de gepensioneerden vertegenwoordigen, worden door de gepensioneerden gekozen. De niet-uitvoerende bestuurders benoemen de onafhankelijke voorzitter en de uitvoerende bestuursleden. Van werkgeverszijde bestaat de vertegenwoordiging uit 5 leden, afgevaardigd door de Vereniging FME. De vertegenwoordiging van werknemerszijde bestaat uit 2 leden namens FNV en 1 lid namens CNV Vakmensen. De vertegenwoordiging van de gepensioneerden bestaat uit 1 lid namens de Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden bij PME (VOG-PME) en 1 lid namens de gezamenlijke werknemersorganisaties. De onafhankelijke voorzitter heeft geen stemrecht. Hij treedt na 2 jaar af en kan direct worden herbenoemd. Herbenoeming kan maximaal 3 keer, zodat de maximale zittingstermijn van de voorzitter 8 jaar is. Ook de zittingstermijn van de niet- uitvoerende bestuursleden is beperkt. Zij worden voor 4 jaar benoemd. Deze benoeming kan maximaal 2 keer worden verlengd. Er zijn binnen het bestuur 4 commissies: • Commissie Pensioenbeheer & Communicatie; • commissie Vermogensbeheer; • commissie Finance, Control & Riskmanagement (FCR); • audit-commissie. De commissies Pensioenbeheer & Communicatie, Vermogensbeheer en Finance, Control & Riskmanagement bereiden de bestuursvergaderingen voor op hun betreffende deskundigheidsgebied. De audit-commissie helpt het bestuur bij de toezichthoudende taak op het gebied van risicobeheersing, beleggingsbeleid en de financiële informatieverschaffing door het fonds, maar kijkt ook naar andere processen en thema’s, zoals in 2014 de invoering van de nieuwe pensioenregeling. De commissieverdeling binnen het bestuur vindt zijn weerslag in de organisatie van het bestuursbureau. De 3 uitvoerende bestuurders vormen samen het dagelijkse bestuur van het fonds. Zij zijn fulltime in dienst van het fonds en geven leiding aan het bestuursbureau. Zij hebben elk hun eigen aandachtsgebied: • Strategie en Beleid en Finance, Control & Riskmanagement; • Vermogensbeheer; • Pensioenbeheer en Communicatie.
80
HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE
• Figuur 28: Organogram PME
Algemeen Bestuur
Niet-uitvoerend bestuur Voorzitter
Niet-uitvoerend bestuurder*
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder*
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder*
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder
Niet-uitvoerend bestuurder
Dagelijks bestuur Algmeen directeurUitvoerend bestuurder
Uitvoerend bestuurder Vermogensbeheer
Uitvoerend bestuurder Pensioenbeheer & Communicatie
Hoofd Finance, Control & Riskmanagement **
Senior Strategist Beleggingen
Hoofd Pensioenbeheer
Bestuurssecretaris
Senior Strategist Beleggingen
Manager Comunicatie PA / PR
Senior Risk Manager **
Contentmanager Communicatieadviseur
Bestuursbureau • Secretariaat • Receptie
Werkingssfeerspecialist
Beleidsmedewerker pensioenen
Werkgeversconsulenten
Werknemersconsulenten
Commissie Finance Control & Riskmanagement
*
Commissie Vermogensbeheer (plus adviserend lid)
** Hoofd Finance, Control & Riskmanagement en Senior Riskmanager hebben een directe escalatielijn naar het niet-uitvoerend bestuur
Commissie Pensioenbeheer en Communicatie
Leden Audit-commissie (plus adviserend lid)
HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE
81
Commissie Individuele Zaken De Commissie Individuele Zaken (CIZ) wordt, sinds de nieuwe bestuurssamenstelling, gevormd door 2 uitvoerende bestuurders: de Algemeen directeur – Uitvoerend bestuurder en de Uitvoerend bestuurder Pensioenbeheer & Communicatie. Deze commissie beoordeelt individuele en collectieve pensioenzaken van deelnemers of ondernemingen. Het gaat om gevallen waarin niet wordt voldaan aan de reglementaire voorwaarden en medewerkers van het bestuursbureau of de administrateur niet zijn gemachtigd deze gevallen zelfstandig af te handelen. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aantal CIZ-zaken en de beslissingen van de CIZ.
Vergoeding/beloning bestuur Kostendekkende vergoeding niet-uitvoerende bestuurders In mei 2011 deed de Pensioenfederatie aanbevelingen over de financiële compensatie voor de tijdsbesteding die het besturen van een pensioenfonds kost. Deze staan in de ‘Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur’. Sinds 1 januari 2012 volgt het bestuur van PME de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Het uitgangspunt van deze aanbevelingen is de zogenoemde vervangingswaarde. Voor een groot pensioenfonds is de voltijds vervangingswaarde (salaris plus alle bijkomende kosten) destijds vastgesteld op € 140.000. Met de indexatie sindsdien is dit inmiddels € 144.733. PME leidt de feitelijke bestuursvergoedingen af van dit bedrag. De bestuursvoorzitter ontvangt daarboven gezien zijn meer prominente rol een opslag van 20%. De vergoedingen volgen de cao-loonontwikkelingen in de sector Metalektro. PME berekent de feitelijke vergoedingen op basis van de binnen het bestuur gemaakte afspraken over de tijdsbesteding. Met de voorzitter is een tijdsbesteding van 3 dagen per week overeengekomen. Voor de overige bestuursleden is dit 1,5 dag per week. Daarmee komt in 2014 de jaarvergoeding van een bestuurslid op € 43.420, van de bestuursvoorzitter op € 104.208. Er is geen vacatiegeld per bezochte vergadering. Voor bestuursleden die in dienst zijn van een werkgevers- of een werknemersorganisatie maakt PME deze vergoeding over aan de betreffende organisatie. In 2014 betaalde PME het niet-uitvoerende bestuur in totaal € 533.000 aan vergoedingen (2013: € 507.000, in de oude bestuurssamenstelling).
Beloning uitvoerende bestuurders In het nieuwe governancemodel zijn in de tweede helft van 2014 3 uitvoerend bestuurders benoemd. Deze uitvoerende bestuurders van PME hebben de dagelijkse leiding over het bestuursbureau en zijn in loondienst bij PME. Aan de 3 uitvoerend bestuurders is in de 2e helft van 2014 in totaal €245.000 aan salaris, pensioenpremies en sociale lasten betaald. PME voert een beloningsbeleid waarbij geen sprake is van variabele beloningen of bonussen.
Deelnemersraad Met de nieuwe bestuursstructuur is de Deelnemersraad per 1 juli 2014 opgehouden te bestaan. Een groot aantal leden van de oude Deelnemersraad heeft nu zitting in het Verantwoordingsorgaan.
Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan van PME bestaat per 1 juli 2014 uit 8 leden namens de deelnemers en 8 leden namens de gepensioneerden. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af over het beleid en de uitvoering daarvan aan het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan mag een oordeel geven over het handelen van het bestuur, het door het bestuur uitgevoerde beleid en beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan heeft adviesrecht. Dat adviesrecht heeft onder meer betrekking op het beloningsbeleid van het fonds, de vorm en de inrichting van het interne toezicht, het communicatiebeleid, de aansluiting van nieuwe pensioenfondsen en de uitvoeringsovereenkomst.
82
HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE
Behandelde adviesaanvragen De deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan hebben in 2014 geadviseerd over de volgende onderwerpen: • Bestuursmodel PME; • Huishoudelijk reglement; • Premievaststelling 2014; • Statutenwijziging; • Pensioenverlaging; • Diverse reglementswijzigingen; • Jaarverslag 2013; • Aanpassing vergoedingsregelingen bestuursorganen PME; • Statutenwijziging; • Uitvoeringsreglement. Over de pensioenverlaging is negatief geadviseerd. De andere adviezen waren positief.
Toezichtcommissie Met de invoering van het omgekeerd gemengde bestuursmodel per 1 juli 2014 zijn ook de werkzaamheden van de toezicht commissie per die datum beëindigd. De toezichtrol is overgenomen door de niet-uitvoerende bestuurders van het fonds en door de audit-commissie. De toezichtcommissie heeft een verklaring uitgegeven over haar werkzaamheden tot 1 juli 2014. Deze verklaring is in hoofdstuk 10 van dit jaarverslag opgenomen.
Bestuursbureau Het bestuursbureau staat onder dagelijkse leiding van de uitvoerende bestuurders. Van de uitvoerende bestuurders is Hans van der Windt tevens algemeen directeur. Het bestuursbureau verzorgt – onder leiding van de uitvoerende bestuurders – voor het bestuur de beleidsvoorbereiding, de aansturing en monitoring van de uitvoering en de evaluatie van het beleid en de uitvoering. Op het bestuursbureau werken, naast de uitvoerende bestuurders, in totaal 24 medewerkers. De staf bestaat uit medewerkers voor pensioenbeheer, communicatie, vermogensbeheer, finance en control en riskmanagement. Naast de staf, die bestaat uit 13 medewerkers, werken vanuit het bestuursbureau ook 11 pensioenconsulenten voor deelnemers en werkgevers in de regio. Schiphol, 11 juni 2015 Het bestuur Mr. F.C.W. Briët, onafhankelijk voorzitter Uitvoerend bestuurders: J. van der Windt Drs. M.R. Andringa RBA Mevrouw drs. M.H.A.C.J. Simons Niet-uitvoerende bestuurders: Werkgeversleden namens FME: Ir. R.F.M. de Charro Mr. drs. H. Kroezen Drs. A.A. Nagtegaal AAG G.E.A. van Til BS MBA Drs. W. Vlasblom Werknemersleden: J.P.M. Brocken - FNV Ing. WJ.M. Noordman - FNV L.P. Raadgever - CNV Vakmensen
Namens de pensioengerechtigden: H. Duijst - VOG-PME Mr. I. Slikkerveer - De Unie
HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE
83
Ko Minderhoud
Naam: Ko Minderhoud Functie: Hoofd Arbeidszaken VDL Nedcar
We zitten in een nieuwe werkelijkheid waarin we samen op zoek zijn naar nieuwe zekerheden
.
‘Begin 2007 maakte het ondernemingspensioenfonds van Nedcar de overstap naar PME. Het was een bewuste keuze, na een uitgebreid continuïteitsonderzoek. Daaruit bleek dat het draagvlak voor een eigen fonds binnen Nedcar afnam. Er werden strengere eisen door de overheid gesteld. En de kosten - en daarmee de premie - gingen verder omhoog. De belangrijkste reden om te consolideren was voor ons de bestuurlijke hanteerbaarheid en de slagvaardigheid van het fonds. Daarbij biedt consolidatie schaalvoordelen. Je kunt als groter fonds een beter beleggingsbeleid voeren. Je staat dan immers sterker in onderhandelingen met vermogensbeheerders.’
Tevreden ‘Kies je als fonds voor consolidatie? Dan moeten aan beide kanten van de tafel bestuurders hun huiswerk goed doen en alerte onderhandelingen voeren. Het toetredende fonds mag geen kat in de zak kopen. En het fonds waarin je opgaat mag geen nadelen ondervinden van de toetreding, deelnemers mogen er niet op achteruitgaan. Bij Nedcar kijken we tevreden terug op onze overstap. Onder de vleugels van PME zijn we beter af, vooral omdat PME opereert ten behoeve van de Metalektro, de bedrijfstak waarin ook NedCar van oudsher actief is. De pensioenregeling van NedCar was nagenoeg gelijk aan de regeling van PME. Ook in dat opzicht voelde de overgang als een beetje thuiskomen. Natuurlijk, we hebben daarna ook de tijd van kortingen als gevolg van de crisis en strengere regelgeving meegemaakt. Maar de nieuwe, toekomstbestendige regeling waarbij medewerkers ook nog eens eenvoudig hun pensioen van het ene naar het andere bedrijf in de twee metaalsectoren kunnen meenemen is een goede zaak voor alle deelnemers. Het zijn allemaal ontwikkelingen die ons gebracht hebben naar een nieuwe tijd. Een nieuwe werkelijkheid waarin we samen op zoek zijn naar nieuwe zekerheden.’
H
Jaarrekening
9
Inhoud Balans per 31 december 2014
88
Staat van baten en lasten over het boekjaar 2014
89
Kasstroomoverzicht 2014
90
Algemene toelichting
91
Risicoparagraaf
99
Toelichting op de balans per 31 december 2014
110
Toelichting op de staat van baten en lasten over het boekjaar 2014
121
Actuariële analyse
126
Niet uit balans blijkende verplichtingen
129
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
87
Balans per 31 december 2014 (Na resultaatbestemming)
(Bedragen x € 1 miljoen)
ACTIVA 2014 2013 Beleggingen voor risico pensioenfonds 1 Vastrentende waarden 23.522 20.322 2 Aandelen 12.614 9.007 3 Vastgoedbeleggingen 2.130 2.084 4 Alternatieve beleggingen 2.411 1.607 5 Derivaten 1.308 328 6 Totaal beleggingen 41.985 33.348 7 8 9
Vorderingen uit hoofde van beleggingen 55 348 Overige vorderingen en overlopende activa 74 97 Liquide middelen 242 118
TOTAAL ACTIVA 42.356 33.911
PASSIVA 2014 2013 10 Reserves Algemene reserve Bestemmingsreserve
650 61
Totaal reserves 11 12 13
1.328 25
711
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds vóór verlaging Effect herstelmaatregel verlaging
38.882 -
31.157 (153)
Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Spaarfonds gemoedsbezwaarden
38.882 3
31.004 3
1.353
Totaal technische voorzieningen na verlaging
38.885
31.007
Verplichtingen uit hoofde van beleggingen Overige schulden en overlopende passiva
2.694 66
1.427 124
TOTAAL PASSIVA 42.356 33.911
88
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Staat van baten en lasten over het boekjaar 2014
(Bedragen x € 1 miljoen)
BATEN 2014 2013 14 Premiebijdragen voor risico pensioenfonds 1.084 1.017 15 Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds 5.930 300 16 Overige baten 1 4 TOTAAL BATEN 7.015 1.321
LASTEN
17 Uitkeringen 1.141 1.180 18 Pensioenuitvoeringskosten 36 37 19
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen Pensioenopbouw Verhoging pensioenen Interesttoevoeging Onttrekking voor uitkeringen Effect wijziging marktrente
811 2 120 (1.122)
877 3 114 (1.160)
Wijzigingen uit hoofde van waardeoverdrachten Overige mutaties
6.543 (127) 143 86 1.307 115
(1.036) (125) 110 194 (198)
Subtotaal mutatie voorziening pensioenverplichtingen Effect herstelmaatregel verlaging
7.878 -
(1.221) (153)
Schattingswijziging Resultaat op actuariële uitgangspunten Inkoop voorwaardelijke aanspraken
Totaal mutatie voorziening pensioenverplichtingen
7.878
(1.374)
20 Saldo overdrachten van rechten (1.399) (195) Overige lasten 1 1
TOTAAL LASTEN 7.657 (351)
SALDO VAN BATEN EN LASTEN (642) 1.672
Verdeling fondsresultaat 2014 2013 Naar algemene reserve (678) 1.732 Bestemmingsreserve 36 (60)
(642)
1.672
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
89
Kasstroomoverzicht 2014 2013
(Bedragen x € 1 miljoen)
Pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangsten wegens inkomende waardeoverdrachten Uitgekeerde pensioenen Afkopen Uitgaven wegens uitgaande waardeoverdrachten Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overige mutaties
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
Beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsresultaten Aankopen van beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Overige mutaties
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
(1.159)
(99)
Mutatie in geldmiddelen
124
(68)
1.107 1.633 (1.124) (19) (261) (47) (6)
1.035 227 (1.162) (13) (35) (35) 14
1.283
30.229 1.256 (32.589) (58) 3
31
101.836 1.163 (103.010) (57) (31)
De mutatie in geldmiddelen bestaat uit de volgende balansposten:
90
Stand per einde boekjaar Stand per einde vorig boekjaar
242 118
118 186
Mutatie in geldmiddelen
124
(68)
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Algemene toelichting Algemeen Activiteit Stichting Pensioenfonds van de Metalektro, statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te Schiphol, is een bedrijfstakpensioenfonds ten behoeve van de werknemers in de Metalektro. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld op basis van in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening, zoals deze zijn vermeld in Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ), in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Verbonden partijen STAK MN en Mn Services N.V. PME is als certificaathouder van Stichting Administratiekantoor MN voor 16,7% aandeelhouder van Mn Services N.V. Het aandeel van MN is gepresenteerd onder de post aandelen en is tegen marktwaarde gewaardeerd. De door Mn Services N.V. voor de stichting verrichte werkzaamheden worden uitgevoerd tegen marktconforme tarieven. Algemene grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening Algemene waardering De beleggingen zijn gewaardeerd op reële waarde, tenzij hierna anders is vermeld. Per categorie is aangegeven hoe deze waarde is bepaald. De overige balansposten zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs- of vervaardigingswaarde, tenzij anders vermeld. Alle bedragen in de balans luiden in miljoenen euro’s. De baten en lasten worden toegerekend aan het verslagjaar waarop ze betrekking hebben, tenzij anders vermeld. Alle bedragen in de staat van baten en lasten luiden in miljoenen euro’s. Vergelijking met voorgaand boekjaar De gehanteerde grondslagen van waarderingen en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande boekjaar, met uitzondering van de toegepaste stelsel- en schattingswijziging zoals opgenomen onder de desbetreffende paragrafen. Schattingswijziging Aanpassing AG-prognosetafel
Eind 2014 is overgegaan op de nieuwe Prognosetafel AG 2014 (zoals in september 2014 gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap) met toe passing van de voor PME geldende leeftijdsafhankelijke reductiefactoren op de sterftekansen. Hierdoor is de voorziening pensioenverplichtingen met € 112 miljoen afgenomen. Aanpassing kostenvoorziening Op grond van de artikel 126 van de Pensioenwet (PW) en de uitwerking daarvan in artikel 2, lid 1 van het besluit FTK, dient een adequate voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten onderdeel te zijn van de voorziening pensioenverplichtingen van een pensioenfonds. Met een adequate voorziening is het pensioenfonds dan in staat om in een discontinuïteit scenario de toekomstige uitvoeringskosten, die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenverplich tingen, naar verwachting onder alle omstandigheden zelf te kunnen dragen dragen zonder daarbij afhankelijk te zijn van toekomstige bijdragen. Na een toets hierop is besloten om per 31 december 2014 de opslag, als percentage van de voorzieningen, te verhogen naar 1,65% (was 1,50%). Hierdoor stijgt de voorziening pensioenverplichtingen met € 57 miljoen. Aanpassing niet opgevraagde Eind 2014 is de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen van de pensioenen niet opgevraagde pensioenen gewijzigd. Daarbij wordt voor de waardering een afslagpercentage toegepast afhankelijk van het geboortejaar van de deelnemer. Hierdoor daalt de voorziening pensioenverplichtingen met € 72 miljoen.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
91
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Opname van actief, passief, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Omrekeningskoersen In de balans zijn alle niet-euro bedragen naar euro’s omgerekend tegen de valutakoersen aan het einde van het jaar. De ontvangsten en uitgaven in de loop van het jaar worden omgerekend tegen de dagkoers. Valutaresultaten zijn verantwoord onder de beleggingsresultaten. Omrekening per balansdatum vindt plaats tegen de dagkoers per die datum. Rentetermijnstructuur
Als rekenrente is ultimo 2014 gehanteerd de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Dit is dezelfde grondslag als ultimo 2013.
Grondslagen voor de balans Beleggingen De beleggingen zijn gerubriceerd naar de aard van de financiële instrumenten. In de toelichting is de aansluiting op de indeling volgens het strategisch beleggingsbeleid van het fonds weergegeven. Deze laatste indeling is gehanteerd in de kerncijfers en het bestuursverslag.
92
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Vastrentende waarden
De post vastrentende waarden bestaat uit: • Obligaties, leningen op schuldbekentenis en andere waardepapieren met een variabele of vaste rente. Hierbij zijn ook inflatiedekkende obligaties verantwoord; • participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastrentende waarden; • hypothecaire leningen; • deposito’s; • overige vastrentende waarden VGMI.
Beursgenoteerde obligaties
O bligaties zijn gewaardeerd tegen de beurskoers (bied) op balansdatum inclusief de lopende interest ultimo jaar. Leningen op schuldbekentenis zijn gewaardeerd tegen reële waarde op basis van de contante waarde van toekomstige kasstromen.
Beleggingsinstellingen vastrentende waarden
Participaties in beleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de beurs k oers (bied) op balansdatum. Voor niet aan een beurs genoteerde fondsen betreft het de actuele waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van dat fonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde.
Hypothecaire leningen Hypothecaire leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Voor participaties in hypothekenfondsen is dit de berekende intrinsieke waarde, die de actuele waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Deposito’s Deposito’s zijn gewaardeerd tegen reële waarde op balansdatum inclusief lopende interest. Deze is gelijk aan de netto contante waarde van de toekomstige kasstromen. Overige vastrentende waarden VGMI De gelden zijn belegd in vastrentende waarden en hebben het risicoprofiel van leningen op schuldbekentenis aan de desbetreffende verzekeringsmaatschappijen. De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde op basis van de geschatte toekomstige nettokasstroom die uit de beleggingen zullen toevloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente, rekening houdend met het risicoprofiel en de looptijd van de beleggingen. Aandelen
Onder de post aandelen zijn verantwoord: • Beursgenoteerde aandelen; • niet-beursgenoteerde aandelen; • participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen.
Beursgenoteerde aandelen Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers (bied) op balansdatum. Aan deze beurswaarde worden de ultimo jaar betaalbaar gestelde maar nog niet ontvangen dividenden toegevoegd. Niet beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen worden gewaardeerd tegen de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van dat fonds laatste afgegeven intrinsieke waarde. Participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen
Participaties in beleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de beurs koers (bied) op balansdatum.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
93
Vastgoedbeleggingen
Onder de post vastgoedbeleggingen zijn opgenomen: • Directe vastgoedbeleggingen; • indirecte vastgoedbeleggingen.
Directe vastgoedbeleggingen De directe beleggingen in vastgoed worden gewaardeerd tegen de verkoopwaarde in verhuurde staat (waarbij rekening wordt gehouden met o.a. inschatting door de externe taxateur van leegstandsperiode / incentives / huurvrije periode etc.) onder aftrek van kosten koper. Ieder kwartaal wordt een kwart van de portefeuille volledig extern gewaardeerd en ultimo jaar wordt de gehele portefeuille extern gewaardeerd (25% via een volledige taxatie; 75% via een update taxatie). Aanvullend hierop vinden de volgende taxaties plaats: • Ultimo jaar een second opinion desktop taxatie op de grotere objecten in portefeuille. • Voor objecten die in kwartaal 1 t/m 3 niet extern worden getaxeerd, maar waarbij een huurmutatie > 1.000 m2 plaatsvindt, een aparte externe taxatie. Indirecte vastgoedbeleggingen De indirecte vastgoedbeleggingen betreffen de participaties in vastgoedmaatschappijen of vastgoedbeleggingsinstellingen. Deze aandelen worden gewaardeerd tegen reële waarde, gebaseerd op de beurskoers per balans datum, inclusief de ultimo jaar toegezegde maar nog niet verrekende dividenden. Ook de belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedmaatschappijen of vastgoedbeleggingsinstellingen zijn onder deze post opgenomen. Waardering daarvan vindt plaats tegen de netto vermogenswaarde. Deze is gebaseerd op de ultimo jaaropgave van de fondsmanager of, indien die niet beschikbaar is, een gefundeerde inschatting op basis van marktanalyse door de fiduciaire vermogensbeheerder (MN / statutaire naam: Mn Services N.V.). Alternatieve beleggingen Onder de alternatieve beleggingen zijn de volgende overige beleggingen opgenomen; Private Equity, Hedge Funds, overige alternatieve beleggingen waaronder bosbouw en liquiditeiten. Alternatieve beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Ter beurze genoteerde beleggingen worden gewaardeerd tegen beurswaarde. Niet genoteerde beleggingen worden gewaardeerd tegen netto vermogenswaarde zijnde de benaderde reële waarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaaropgave van de fondsmanager maakt de fiduciaire vermogensbeheerder (MN) een gefundeerde inschatting op basis van marktanalyse. Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. Het betreft valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default swaps, life settlement swaps en commodities. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van beleggingen. De nominale waarde van derivaten geeft het bedrag aan waarover het contract is afgesloten. De marktwaarde is de waarde als het contract ultimo jaar zou worden verkocht of teruggedraaid. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen.
94
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Ten aanzien van derivatencontracten zijn er afspraken gemaakt die voorzien in kredietbescherming door middel van onderpand (collateral). Deze afspraken zijn vastgelegd in Credit Support Annexen (CSA; onderpanduitwisselings overeenkomsten). Hiervoor worden de openstaande vorderingen en verplich tingen van de derivatencontracten wekelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort aan c.q. ontvangen van de tegenpartij. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per tegenpartij gesaldeerd, waarbij een positief saldo per tegenpartij op de debetzijde van de balans terechtkomt (onder vorderingen uit hoofde van beleggingen) en een negatief saldo per tegenpartij op de credit zijde van de balans (onder verplichtingen uit hoofde van beleggingen). Vorderingen uit hoofde van beleggingen De post vorderingen uit hoofde van beleggingen betreft vooral de waarde van onderhanden beleggingstransacties die tegen reële waarde gewaardeerd zijn. Verplichtingen uit hoofde De post verplichtingen uit hoofde van beleggingen betreft ondermeer de vervan beleggingen plichtingen inzake derivaten zoals beschreven onder derivaten. Overige vorderingen en overlopende De overige vorderingen en overlopende activa omvatten onder meer de te activa vorderen premiebijdragen op werkgevers met een looptijd korter dan 1 jaar. De te vorderen premies zijn zowel bij eerste als vervolgwaarderingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid. Liquide middelen De liquide middelen betreffen positieve rekening-courantposities bij bancaire instellingen die zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Algemene reserve Het fondsresultaat over 2014 is, na aftrek van de toevoeging aan de bestemmingsreserve, ten laste gebracht van de algemene reserve. De algemene reserve dient als ‘buffer’ ter dekking van algemene risico’s, zoals het risico van een toenemende levensverwachting van de deelnemers. Tevens dient de algemene reserve als ‘buffer’ voor opvang van jaarlijkse schommelingen in de baten en lasten, vooral de beleggingsopbrengsten. Eind 2014 is de algemene reserve positief. Bestemmingsreserve Deze reserve is bestemd als reservering voor de financiering van de overgangsregeling voor deelnemers die geboren zijn in de periode 1 januari 1950 tot 1 januari 1973. Besluitvorming over financiering van de overgangsregeling is bij CAO-partijen neergelegd. Hiermee wordt inhoud gegeven aan het voornemen om deze voorwaardelijke extra pensioenaanspraken uiterlijk 2020 af te financieren. Aan de reserve wordt premie en een evenredig deel van het fondsrendement toegevoegd en wordt de inkoop van voorwaardelijke aanspraken onttrokken. PME heeft in 2014 een premie ter versterking van de bestemmingsreserve geheven van 3,0% over de pensioengrondslag van de basisregeling. Deze premie komt volledig voor rekening van de werkgever. In 2014 komt de premie ter versterking van de bestemmingsreserve volledig ten gunste van de bestemmingsreserve.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
95
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds wordt voor risico fonds gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De omvang van de voorziening pensioenverplichtingen wordt gebaseerd op de contante waarde van de verwachte toekomstige uitkeringen. Deze zijn gebaseerd op de ultimo verslagjaar opgebouwde pensioenen van de actieven, ex-deelnemers en gepensioneerden, alsmede de toekomstige totaal bereikbare pensioenen van arbeidsongeschikte deelnemers met een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salaris ontwikkelingen. Rekenrente De rekenrente is gebaseerd op de rentetermijnstructuur (RTS, zijnde markt rente) die door DNB is gepubliceerd. De gemiddelde marktrente ultimo 2014 behorende bij het profiel van de voorziening pensioenverplichtingen is 1,93% (2013: 2,77%). Tegen de achtergrond van het Septemberpakket is besloten vanaf 30 september 2012 de rentetermijnstructuur voor pensioenfondsen aan te passen door de introductie van een ultimate forward rate (UFR). Het gaat hierbij om een aanpassing van de rentetermijnstructuur voor looptijden vanaf 20 jaar. Voor looptijden tot en met 20 jaar is de rente gelijk aan de waargenomen driemaands gemiddelde marktrente. Voor looptijden vanaf 21 jaar wordt de rente aangepast door deze gelijkmatig te laten stijgen naar het zogenoemde UFR niveau van 4,2%. Conversie
er 1 januari 2015 wordt de pensioenleeftijd verhoogd van 65 naar 67 jaar. P Het ouderdomspensioen is daarom geconverteerd naar ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 67 jaar voor (ex-)deelnemers geboren vanaf geboortejaar 1950. Het effect van de conversie is verwerkt in de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen.
Overlevingskansen De overlevingskansen worden ontleend aan de Prognosetafel AG 2014 (zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap) met toepassing van de voor PME geldende leeftijdsafhankelijke reductiefactoren op de sterftekansen en startjaar 2015 per eind 2014. Voor ingegane wezenpensioenen worden geen sterftekansen in aanmerking genomen. Eind 2013 werden de overlevingskansen ontleend aan de Prognosetafel AG 2012-2062. Veronderstellingen partnerpensioen Voor de verzekering van het partnerpensioen is aangenomen dat de partner drie jaar jonger is dan de verzekerde man en drie jaar ouder dan de verzekerde vrouw. De bij de berekening in aanmerking genomen partnerfrequenties voor mannen en vrouwen zijn gebaseerd op statistieken van het CBS. Vanwege de verhoging van de pensioenleeftijd per 1 januari 2015 van 65 naar 67 jaar zijn de partnerfrequenties per eind 2014 aangepast. Arbeidsongeschiktheid De jaarlijkse pensioenopbouw van de arbeidsongeschikte deelnemers is begrepen in de opgebouwde aanspraken. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers is daarnaast de contante waarde van de in de toekomst op te bouwen aanspraken tot aan de pensioenrichtdatum gereserveerd. De in de toekomst op te bouwen aanspraken worden met 1% per jaar tot de pensioendatum verhoogd. Tevens is een voorziening voor toekomstige arbeidsongeschiktheidsgevallen opgenomen ter grootte van de laatste twee jaar in de premie opgenomen opslag voor premievrijstelling. Toeslagen De per 1 januari van het volgende jaar toegezegde toeslagen op de pensioenen zijn opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen, voor zover het toeslagbesluit voor jaareinde is genomen.
96
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Dekking excassokosten Met toekomstige kosten wordt rekening gehouden door een opslag van 1,65% op de voorziening pensioenverplichtingen. De opslag is per eind 2014 gewijzigd van 1,5% naar 1,65%. Risico’s en herverzekering Het overlijdensrisico van het Anw-hiaatpensioen was herverzekerd tot eind 2012. Vanaf 2013 draagt PME dit risico voor eigen rekening. Tijdens de uitkerings periode van het ingegane Anw-hiaatpensioen worden alle risico’s door het fonds gedragen. PME draagt alle overige risico’s voor de basisregeling en de aanvullende verzekeringen voor eigen rekening. Overige schulden en overlopende passiva De overige schulden en overlopende passiva omvatten de posten verschuldigd aan externe partijen en zijn bij de eerste verwerking en de vervolgwaardering gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs. Grondslagen voor de staat van baten en lasten Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gereali seerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen Als premiebijdragen is vermeld het totaal van de in het verslagjaar gefactureerde premies, rekening houdend met per balansdatum nog te factureren premies. Beleggingsresultaten Onder de beleggingsresultaten zijn opgenomen de directe en de indirecte beleggingsresultaten, onder aftrek van de kosten van vermogensbeheer. Directe beleggingsresultaten
Als directe beleggingsresultaten zijn verantwoord: e aan het verslagjaar toe te rekenen interest, (netto) huren en dergelijke; •d e in het verslagjaar gedeclareerde dividenden, inclusief stockdividend. •d
Indirecte beleggingsresultaten Als indirecte beleggingsresultaten zijn verantwoord alle gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten. Kosten vermogensbeheer De kosten van vermogensbeheer worden toegerekend aan de periode waarop ze vermogensbeheer betrekking hebben. Overige kosten en performance vergoedingen zijn verrekend met de indirecte beleggingsresultaten.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
97
Overige baten Deze zijn opgenomen voor de aan het boekjaar toe te rekenen bedragen. Uitkeringen De uitkeringen pensioenen betreffen de opeisbare uitkeringen inzake het ouder domspensioen, overbruggingspensioen, partner- en wezenpensioen en de afkopen. Pensioenuitvoeringskosten
oor pensioenuitvoeringskosten die hun oorsprong in het boekjaar hebben, V maar waarvan de uitgaven pas in de toekomst zullen plaatsvinden, is een voorziening getroffen. Deze voorziening is inbegrepen in de voorziening pensioenverplichtingen.
Mutatie voorziening Ten aanzien van toeslagen, wijziging van de rentevoet en de aanpassing actuariële pensioenverplichtingen grondslagen wordt de rentetermijnstructuur (marktrente) ultimo verslagjaar gehanteerd. Voor de overige mutatiesoorten van de voorziening pensioenverplichtingen gedurende het boekjaar wordt uitgegaan van de forward rente gebaseerd op de rentetermijnstructuur (markrente) primo verslagjaar. De omrekening van de waarde van de verplichtingen naar de marktwaarde ultimo verslagjaar wordt gerealiseerd via de post effect wijziging marktrente. Saldo overdrachten van rechten De bij overdrachten van individuele pensioenen bepaalde overdrachtswaarden zijn gebaseerd op de wettelijke berekeningsgrondslagen. Overdrachtswaarden van collectieve waardeoverdrachten komen tot stand door overleg tussen PME en tegenpartij. De waardeoverdrachten worden toegerekend aan het verslagjaar waarin de bijbehorende pensioenaanspraken zijn verwerkt. Overige lasten Deze zijn opgenomen voor de aan het boekjaar toe te rekenen bedragen. Grondslagen voor het kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode, waarbij onderscheid is gemaakt tussen kasstromen uit pensioen- en beleggings activiteiten. De geldmiddelen bestaan uit de mutatie van de posten Liquide middelen en Schulden bij bancaire instellingen (als onderdeel van Verplich tingen uit hoofde van beleggingen).
98
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Risicoparagraaf Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening en dat er geen volledige uitkering mogelijk is. Wettelijk moet er een toereikende algemene reserve zijn voor het opvangen van tegenvallers. Die tegenvallers kunnen te maken hebben met de ontwikkeling van de rente en de koersen op de financiële markten, maar ook met actuariële zaken (zoals de levensverwachting van deelnemers). De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder een standaardmethode vastgesteld om te toetsen of in het fonds voldoende vermogen aanwezig is om beschermd te zijn tegen genoemde risico’s. In de standaardmethode wordt elk risico omgerekend naar een bepaalde vermogenseis. De combinatie van deze factoren geeft de vereiste solvabiliteit ofwel het vereist eigen vermogen. Omdat de risico’s onderling gecorreleerd zijn - sommige risico’s zullen zich simultaan manifesteren terwijl andere risico’s dat nu juist niet doen - vindt nog een aftrek vanwege diversificatie plaats. Onderstaande tabel laat de uitkomsten zien van het standaard risicomodel voor PME: Vereist eigen vermogen Solvabiliteit (na iteratie) (Bedragen x € 1 miljoen) Risicofactor 2014 2013 S1 Renterisico (inclusief inflatie) 1.964 1.965 S2 Aandelen- en vastgoedrisico 4.589 3.718 S3 Valutarisico 2.414 2.024
S4 Grondstoffenrisico 140 103 S5 Kredietrisico 423 416 S6 Verzekeringstechnisch risico 992 779 S7 Liquiditeitsrisico - S8 Concentratierisico - S9 Operationeel risico - S10 Actief (beheer) risico - -
Subtotaal van alle risico’s 10.522 9.005 Diversificatie-effect (4.123) (3.539)
Vereist eigen vermogen
6.399
5.466
Op basis van het standaard risicomodel dient PME ultimo 2014 een vereist eigen vermogen te hebben ter grootte van 16,5% van de voorziening pensioenverplichtingen (2013: 17,6%). Vanaf 1 januari 2015 geldt een aangepast Financieel Toetsingkader (FTK). Het effect van het aangepast FTK op onder andere het vereist eigen vermogen is toegelicht onder de overige gegevens; gebeurtenissen na balansdatum.
Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de vastrentende beleggingen en de pensioenverplichtingen zich verschillend ontwikkelen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is een maat voor de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de kasstromen in jaren. Indien de duration van de beleggingen niet ‘matcht’ met en lager is dan de duration van de pensioenverplichtingen, betekent dit dat de pensioenverplichtingen gevoeliger zijn voor renteveranderingen dan de beleggingen.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
99
Ultimo 2013 bedraagt de modified duration bijdrage van de beleggingsportefeuille 4,4 jaar. De duration van de pensioenverplich tingen bedraagt 18,3 jaar. Met inachtneming van de verhouding van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen, is er sprake van een ‘duration mismatch’. Dit houdt in dat de waarde van de verplichtingen gevoeliger is voor renteontwikkelingen dan de waarde van de beleggingen. Door middel van rentederivaten met in totaal een duration bijdrage van 3,5 jaar is de duration bijdrage van de totale beleggingen verlengd van 4,4 tot 7,9 jaar. Hierdoor wordt het risico op een daling van de dekkingsgraad voortvloeiend uit een rentedaling verkleind.
Modified Duration bijdrage balansposities
2014
2013
Beleggingen exclusief rentederivaten 4,4 3,7 Rentederivaten 3,5 4,3 Beleggingen inclusief rentederivaten 7,9 8,0 Pensioenverplichtingen 18,3 16,5
Het verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingen en de verplichtingen kan ook zichtbaar worden gemaakt door de invloed op de dekkingsgraad van een renteschok van 100 basispunten (= één procentpunt):
Gevoeligheid dekkingsgraad voor veranderingen in de marktrente Renteschok Dekkingsgraad
1% daling
Stand 31/12/14
93,2%
1% stijging
101,7% 110,6%
Aandelen- en vastgoedrisico Het aandelen- en vastgoedrisico (marktrisico) is het risico dat de waarde van deze zakelijke waarden verandert als gevolg van veranderingen in de desbetreffende marktprijzen. De fondsportefeuille bevat zowel beursgenoteerde aandelen als niet-beursgenoteerde beleggingen (i.e. Private Equity en Infrastructuur). Het aandelenrisico wordt voornamelijk gemitigeerd door het diversificeren van de beleggingsportefeuille ofwel het spreiden van de beleggingen over sectoren en regio’s. De onderstaande tabel geeft weer de spreiding van de aandelenportefeuille van PME naar regio’s: Regionale verdeling aandelen (Bedragen x € 1 miljoen) Regio 2014 2013 Aandelen Europa 3.536 2.407 Aandelen Noord-Amerika 5.644 3.487 Aandelen Verre Oosten 1.272 1.146 Aandelen Emerging Markets 2.162 1.967 Totaal
100
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
12.614
9.007
Sector verdeling aandelen (Bedragen x € 1 miljoen) Sector 2014 2013
Consumers discretionary Consumers Staples Energy Financials Health Care Industrials Info Technicals Materials Telecom Services Overig Aandelen Overig
1.455 502 149 2.679 1.238 1.319 1.577 97 220 3.378 -
930 1.055 883 1.612 999 904 1.206 514 545 359 -
Totaal
12.614
9.007
De vastgoedbeleggingen van PME zijn deels direct en deels indirect. Het betreft voor 53,5% beleggingen in Nederland. Deze beleggingen in Nederland zijn vervolgens verspreid over verschillende soorten vastgoedbeleggingen. Uit de onderstaande tabel blijkt de spreiding van de vastgoedportefeuille naar binnen- en buitenland: Verdeling vastgoed naar binnen- en buitenland (Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013 Direct/indirect Direct vastgoed 1.049 1.108 Indirect vastgoed 1.081 976 Totaal 2.130 2.084 Binnen-/buitenland Nederland 1.140 1.215 Europa (exclusief Nederland) 282 284 Verenigde Staten 498 372 Verre Oosten 198 206 Overig 12 7 Totaal 2.130 2.084
Spreiding direct vastgoed naar sector (Bedragen x € 1 miljoen)
Woningen Winkels Kantoren Participaties in vastgoedmaatschappijen Overige bedrijfsgebouwen Openstaande posten
2014 2014 2013 662 176 171 26 15 (1)
63% 17% 16% 3% 1% 0%
659 232 195 2 13 7
1.049
100,0%
1.108
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
101
Valutarisico Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen en de verplichtingen vermindert als gevolg van verande ringen van vreemde valutakoersen. Aangezien de pensioenverplichtingen van PME in euro luiden en een aanzienlijk deel van de beleggingsportefeuille in vreemde valuta, loopt PME valutarisico. Het strategisch beleid van het fonds is om valutaposities in de Amerikaanse dollar voor 75% af te dekken en de valutaposities in de Japanse yen en het Britse pond volledig af te dekken. De overige valutaexposures worden niet afgedekt, maar binnen de restricties van de beleggingsmandaten kunnen aangestelde vermogensbeheerders valutarisico’s eventueel wel (deels) afdekken. Gedurende het jaar 2011 heeft PME een strategische besluit genomen over te gaan tot een wereldwijde spreiding in de staatsobligatieportefeuille. Zodoende zijn naast obligaties uitgegeven door landen uit de Eurozone, ook staatsobligaties van kredietwaardige niet-euro landen opgenomen. Naast de obligaties uitgegeven in euro zijn ook obligaties in Australische dollars, Canadese dollars, Deense kronen, Noorse kronen, Singaporese dollars en Zweedse kronen opgenomen in de wereldwijde staatsobligatieportefeuille. Deze valutaposities worden vooralsnog niet afgedekt. Obligaties in de overige Europese obligatieportefeuilles kunnen luiden in verschillende Europese valuta. Met uitzondering van strategische allocaties naar Britse ponden (High Yield), worden deze posities, gezien de relatief kleine omvang van de posities in deze niet-euro valuta’s in de niet-staatsobligatie portefeuilles, niet afgedekt. De afdekking van valutaposities bij PME blijkt uit de volgende tabel: Valutaderivaten naar valuta (Bedragen x € 1 miljoen) Valutacontracten
Verkopen Amerikaanse dollar (USD) Verkopen Japanse yen (JPY) Verkopen Britse pond (GBP)
Overig Totaal
2014 Contractomvang
2013
Reële waarde
Contractomvang
Reële waarde
7.948 879 1.358 (316)
(433) 28 (34) (2)
5.399 751 957 (266)
119 75 (20) -
9.869
(441)
6.841
174
Daarnaast is de valuta-afdekking via valutaderivaten als volgt te specificeren: Valuta-afdekking (Bedragen x € 1 miljoen) Valuta
2014
2013
valutaderivaten valutaderivaten voor valutahedge valutaderivaten na valutahedge reële waarde reële waarde Euro 47,7% 25,1% 72,8% - Amerikaanse dollar 29,1% (20,2%) 8,9% (433) 119 Japanse yen 2,3% (2,2%) 0,1% 28 75 Britse pond 3,3% (3,5%) (0,2%) (34) (20) Overige valuta 17,6% 0,8% 18,4% (2) 100,0% - 100,0% (441) 174 Totaal
102
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Grondstoffenrisico Grondstoffen ofwel commodities zijn een beleggingscategorie waarin wordt geïnvesteerd in onder andere energie en metalen. Hierbij wordt voornamelijk gebruik gemaakt van total returns swaps. Een total return swap is een ‘over the counter’ (OTC-) derivaat tussen twee partijen waarbij periodiek (i.e. per kwartaal) over een vooraf vastgestelde omvang (onderliggende waarde) een variabele (rente)betaling wordt geruild tegen het totale rendement van een andere belegging (i.e. grondstoffenindex). Het grondstoffenrisico betreft het risico van prijsfluctuaties in de onderliggende waarde. Begin 2014 heeft PME de positie in grondstoffen volledig afgebouwd met uitzondering van bosbouw. Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor PME als gevolg van het feit of de kans dat een tegenpartij in gebreke blijft om aan haar verplichtingen te voldoen, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement of betalingsonmacht. Dit kunnen verplichtingen zijn tot het betalen van rente, maar het kan ook om de terugbetaling van de uitgeleende bedragen zelf gaan. Voor PME betreft het voornamelijk de beleggingen in obligaties en leningen. Het kredietrisico wordt gemitigeerd door spreiding van de vastrentende waarden naar regio en sector. De samenstelling van de vastrentende waarden kan als volgt worden samengevat: Samenstelling vastrentende waarden (Bedragen x € 1 miljoen) Soort
2014 2014 2014 2013 Credit spread 1 Duration
Langlopende staatsobligaties 0,0% 13,4 Non Euro Staatsobligaties (0,2%) 6,7 Bedrijfsobligaties Europa 0,5% 5,1 Bedrijfsobligaties USA 0,9% 4,4 Onderhandse leningen 1,0% 4,3 High Yield Europa 4,0% 3,2 High Yield USA 3,9% 4,2 Hypotheken 4,1% 3,7 Emerging Markets obligaties 1,9% 5,8 Deposito’s Kortlopende staatsobligaties - Money Funds - VGMI 0,5% 11,0
8.366 2.877 2.596 1.295 14 425 959 1.028 2.341 1.230 178 580 1.633
5.785 2.285 2.117 940 16 397 822 1.030 2.010 2.262 695 341 1.622
Totaal 23.522 20.322
Credit spread is de opslag op de risicovrije rentevoet. Hoe hoger de credit spread (hoe hoger de opslag), hoe meer kredietrisico de markt heeft ingeprijsd op de tegenpartij.
1
Gedurende het jaar 2011 heeft PME een strategische besluit genomen over te gaan tot een wereldwijde spreiding in de staatsobligatieportefeuille. Zodoende zijn naast obligaties uitgegeven door landen uit de Eurozone, ook staatsobligaties van kredietwaardige niet-euro landen opgenomen. Naast de obligaties uitgegeven in euro zijn ook obligaties in Australische dollars, Canadese dollars, Deense kronen, Noorse kronen, Singaporese dollars en Zweedse kronen opgenomen in de wereldwijde staatsobligatieportefeuille. Deze valutaposities worden vooralsnog niet afgedekt. Obligaties in de overige Europese obligatieportefeuilles kunnen luiden in verschillende Europese valuta. Deze posities worden gezien de relatief kleine omvang van de posities in deze niet-euro valuta’s in de niet-staatsobligatie portefeuilles, niet afgedekt.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
103
Het kredietrisico wordt primair beperkt door te beleggen in bedrijven en landen met een hoge kredietwaardigheid. In de tabel op de volgende pagina is de verdeling naar kredietwaardigheid weergegeven zoals deze door internationale rating agencies wordt toegekend. Het betreft de portefeuille vastrentende waarden:
Kredietwaardigheid portefeuille vastrentende waarden
Rating categorie 2014 2013
AAA AA A BBB
42% 13% 19% 14% 8% 4%
42% 16% 16% 10% 9% 7%
Totaal 100% 100%
De categorie ‘Geen rating’ bevat voornamelijk de hypothekenportefeuille 2014: 4% (2013: 5%). De hypothekenportefeuille heeft geen officiële rating, aldus worden ze onder de categorie ‘Geen rating’ geclassificeerd. Van de portefeuille hypothecaire leningen betreft 67% zakelijke hypotheken (2013: 69%) en 33% particuliere hypotheken (2013: 31%).
Looptijdverdeling vastrentende waarden
2014 2013
0-3 jaar 3-5 jaar 5-10 jaar 10-20 jaar > 20 jaar
19% 13% 31% 18% 19%
56% 8% 26% 7% 3%
Totaal 100% 100%
Het kredietrisico hoeft niet alleen te worden beperkt door de keuze van de bedrijven waarin wordt belegd. Het is ook mogelijk om het risico af te dekken door de aanschaf van credit default swaps (CDS). Een CDS is een soort kredietverzekering. Tegen betaling van een bepaald bedrag garandeert de ene partij jegens de andere dat hij het kredietrisico over een afgesproken hoofdsom overneemt. PME treedt zowel op als koper als verkoper van CDS. Ultimo jaar zijn de volgende posities ingenomen: Posities in Credit Default Swaps (Bedragen x € 1 miljoen) Exposure 2014 Exposure 2013 220 295 Protectie gekocht met behulp van CDS Protectie verkocht met behulp van CDS -
Per saldo protectie gekocht respectievelijk verkocht
220
295
Een laatste vorm van kredietbescherming speelt bij zogeheten ‘over the counter’ (OTC) derivaten. Dit zijn financiële instrumenten waarbij een afspraak wordt gemaakt met een tegenpartij zonder tussenkomst van een beursinstantie. De marktwaarde van OTC derivaten is niet gegarandeerd. Er is sprake van een kredietrisico tussen beide partijen. Dit risico wordt beperkt door zogeheten ‘collateral’ (onderdeel van onderpanduitwisselingsovereenkoment / Credit Support Annexenovereenkomst) waarbij liquide middelen of obligaties worden gebruikt als onderpand ter bescherming tegen het kredietrisico en limieten per counterparty om OTC-transacties mee te mogen doen.
104
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Derivaten versus Onderpanduitwisselingsovereenkomsten (CSA) (Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013 Derivatenposities 1.308 328 Verplichtingen inzake derivaten (480) (698) Totale derivatenpositie 828 (370) Vorderingen uit hoofde van onderpand1 121 555 Verplichtingen uit hoofde van onderpand (986) (158) Totale positie uit hoofde van onderpand (865) 397 Resteert
1
(37)
27
e vorderingen uit hoofde van onderpand bestaan voor afgerond € 0 miljoen uit vorderingen die op de balans D opgenomen zijn (2013: € 187 miljoen) en voor € 121 miljoen uit fysiek onderpand welke niet op de balans opgenomen is (2013: € 368 miljoen).
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds over onvoldoende liquiditeiten beschikt om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Omdat de inkomende geldstroom in de vorm van premies en directe beleggingsopbrengsten de uitgaande geldstroom in de vorm van uitkeringen en kosten ver te boven gaat, is het liquiditeitsrisico van het fonds zeer beperkt. Op korte termijn bestaat wel het risico dat bij extreme marktontwikkelingen de contractuele bijstortingsverplichtingen uit hoofde van derivatenposities kunnen leiden tot een vraag naar liquide middelen. PME heeft voor dit risico een aantal risicomitigerende maatregelen genomen, zoals het aanhouden van een strategische buffer van liquide middelen en het maken van afspraken met tegenpartijen tot het uitwisselen van obligaties als onderpand, waarmee de kans op gedwongen verkoop van beleggingen wordt beperkt. Het beleid van PME blijft er vooralsnog op gericht de hoeveelheid illiquide beleggingen op een adequate manier te beheersen. Liquiditeitsrisico (Bedragen x € 1 miljoen) Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Alternatieve beleggingen Derivaten Verplichtingen inzake derivaten
23.522 12.614 2.130 2.411 1.308 (480)
2.666 14 1.804 1.360 95 -
11% - 85% 56% 7% -
13% 90% 69% 26% -
41.505
5.939
14%
18%
Totaal
2014 2014 2014 2013 Totaal Illiquide Illiquide Illiquide
Risico marktwaardebepaling De beleggingen zijn gewaardeerd op reële waarde. Niet voor alle beleggingsinstrumenten zijn frequente marktnoteringen beschikbaar. Dat levert een hoger risico op ten aanzien van de benadering van de waardering van een belegging. In de onderstaande tabel is het totale belegd vermogen uitgesplitst naar vier niveau’s van waardering. Dit betreft het belegd vermogen, inclusief de vorderingen en verplichtingen uit hoofde van beleggingen én de liquide middelen. De investeringen in Hedge Funds zijn in de level verdeling opgenomen in level 2 en Private Equity in level 3. De Private Equity en Hedge Funds zijn niet marktgenoteerd en worden per kwartaal op basis van een opgave van de General Partner gewaardeerd en getoetst aan het jaarverslag, dat is gecontroleerd door een externe accountant. Voor de waardering van de derivaten wordt gebruik gemaakt van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen die worden gevuld met marktconforme parameters. De toekomstige kasstromen van de rentederivaten worden contant gemaakt tegen de EONIA-curve. De verwachte kasstromen van de valutaderivaten worden contant gemaakt tegen de relevante yieldcurve van de betrokken valuta. De waardering van obligatiefutures geschiedt tegen genoteerde marktprijzen.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
105
De investeringen in de aandelenbeleggingsfondsen zijn opgenomen inde categorie genoteerde marktprijzen. De waardering van de beleggingsfondsen in aandelen is gebaseerd op de dagelijkse afgegeven waarde door de manager. De onderliggende beleggingen in de fondsen zijn beursgenoteerd. De waardering van direct vastgoed in Nederland gebeurt op basis van taxaties conform de richtlijnen van ROZ-IPD. Alle vastgoedbeleggingen worden om de drie jaar extern getaxeerd. De belangrijkste parameters voor de taxatie zijn de huurprijs, vierkante meters en de huur- en verkoopprijzen van referentieobjecten. Hypotheken betreft participaties in beleggingsfondsen. Voor waardering van onderliggende hypotheken worden de kasstromen contant gemaakt. De VGMI-portefeuille bestaat uit leningen verstrekt aan Nederlandse verzekeraars. De waardering van de portefeuille is gebaseerd op ontwikkelde modellen die getoetst wordt met de waardering van een onafhankelijke partij. De investeringen in de overige alternatieve beleggingen (Infrastructuur en Bosbouw) en buitenlands direct vastgoed worden gewaardeerd aan de hand van onafhankelijke taxaties, uitgevoerd door de General Partner en getoetst aan de desbetreffende gecontroleerde jaarrekening.
Marktwaardebepaling 2014 (Bedragen x € 1 miljoen)
Beleggingscategorieën Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties Beleggingsinstellingen Hypotheken Deposito’s VGMI Aandelen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen
Beleggingsinstellingen aandelen
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
Alternatieve beleggingen Private Equity Hedge Funds Overige alternatieve beleggingen
Derivaten Rentederivaten Valutaderivaten Overige derivaten
106
Genoteerde Onafhankelijke Netto contante Andere Totaal marktprijzen taxaties waarde methode
19.017 580 - - -
- - - - -
12.370 - 230
34 -
19.051
1.028 1.230 1.633
- - - - -
- - -
- - -
- 14 -
12.370 14 230
- 327
1.049 -
- 754
- -
1.049 1.081
- - -
- - -
- - -
725 8 627
725 8 627
- - -
- - -
1.174 (441) -
- - 95
1.174 (441) 95
32.524
1.049
5.412
580 1.028 1.230 1.633
Totaal
1.469
40.454
Niet in de beleggingscategorieën meegenomen onderdelen van het belegd vermogen: Kortlopende vorderingen beleggingen Kortlopende schulden beleggingen (excl. Derivaten en Liquide middelen) Liquide middelen positief (opgenomen onder de Alternatieve beleggingen) Liquide middelen negatief (opgenomen onder de Verplichtingen uit hoofde van beleggingen)
55 (1.159) 1.051 (1.055)
Totaal belegd vermogen
39.346
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Marktwaardebepaling 2013 (Bedragen x € 1 miljoen)
Beleggingscategorieën Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties Beleggingsinstellingen Hypotheken Deposito’s VGMI Aandelen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen aandelen Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
Alternatieve beleggingen Private Equity Hedge Funds Overige alternatieve beleggingen
Derivaten Rentederivaten Valutaderivaten
Genoteerde Onafhankelijke Netto contante Andere Totaal marktprijzen taxaties waarde methode
14.850 542 - - -
- - - - -
16 - 1.030 2.262 1.622
- - - - -
14.866 542 1.030 2.262 1.622
8.770 - 216
- - -
- - -
- 21 -
8.770 21 216
- 208
1.108 -
- 768
- -
1.108 976
- - -
- - -
- - -
598 10 502
598 10 502
- - -
- - -
(635) 174 6
- - 85
(635) 174 91
24.586
1.108
5.243
Overige derivaten
Totaal
1.216
32.153
Niet in de beleggingscategorieën meegenomen onderdelen van het belegd vermogen: Kortlopende vorderingen beleggingen Kortlopende schulden beleggingen (excl. Derivaten en Liquide middelen) Liquide middelen positief (opgenomen onder de Alternatieve beleggingen) Liquide middelen negatief (opgenomen onder de Verplichtingen uit hoofde van beleggingen)
348 (347) 497 (382)
Totaal belegd vermogen
32.269
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
107
Gevoeligheidsanalyses van niet genoteerde marktprijzen Bij de marktwaardering van illiquide beleggingen is de gevoeligheid in veronderstellingen met name bij niet genoteerde marktprijzen groot. De waardering hiervan is niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op modellen en technieken waarvan de aannames en schattingen de prijs significant beïnvloeden. Naast de marktwaardering is daarom de gevoeligheid voor andere uitgangspunten expliciet in een bandbreedte tot uit drukking gebracht. Een dergelijke gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd op de waardering per ultimo 2014. Gevoeligheidsanalyses van niet genoteerde marktprijzen (Bedragen x € 1 miljoen) Beleggingscategorie
Niet genoteerde marktprijzen
Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen Hypotheken VGMI
1.049 754 1.028 1.633
Effect van redelijke alternatieve aannames (+/-) Toename 105 146 (19) (90)
Afname (105) (146) 19 90
Schok 10% 10% (0,5%) (0,5%)
(10%) (10%) 0,5% 0,5%
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Voor directe en indirecte vastgoedbeleggingen. Schok van 10% (omhoog en omlaag) bij vastgoed, waarbij voor indirecte vastgoedbeleggingen is gecorrigeerd voor leverage. Bij directe vastgoedbeleggingen zijn rechtstreeks woningen, winkels, kantoren en bedrijfsruimten in Nederland gekocht en is geen sprake van leverage. Bij indirecte vastgoedbeleggingen is de exposure groter dan het totaal van de door PME geïnvesteerde bedragen (NAV). Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de fondsen deels gefinancierd zijn met vreemd vermogen dat in principe niet risicodragend is. Het percentage vreemd vermogen (leverage) is ultimo 2014 gemiddeld 49% (2013: 48%). De 10%-schok is berekend over de voor leverage gecorrigeerde NAV (welke resulteert in de GAV). In de berekening is geen rekening gehouden met de outstanding committment (committed capital minus de reeds opgevraagde (en dus geïnvesteerde) bedragen). • Voor Hypotheken en VGMI. Parallelle renteschok van 0,5% (omhoog en omlaag), verandering waardering o.b.v. duration. Deze schok heeft betrekking op de rentegevoelige beleggingen VGMI en Hypotheken. De gehanteerde durations komen overeen met de opgave in de risicoparagraaf, waarbij de duration van VGMI gelijk is aan 11,0 (2013: 9,9) en Hypotheken 3,7 (2013 3,6). De schok wordt bepaald door de marktwaarde van de beleggingen te vermenigvuldigen met de duration en schok. • Voor overige niet genoteerde marktprijzen . Inzicht in de gevoeligheid van de alternatieve beleggingen (Private Equity, Infrastructuur en Bosbouw) en de overige derivaten (life settlements), die bij PME eveneens betrekking hebben op alternatieve beleggingen, is niet goed te geven op basis van generieke marktschokken. De waarde van alternatieve beleggingen vertoont met generieke marktschokken een veel geringere samenhang, dan bijvoorbeeld de waarde van vastgoed en reguliere vastrentende producten. Dit vanwege het zeer specifieke karakter van alternatieve beleggingen. Om toch inzicht te geven in de gevoeligheid laat PME het effect zien van verwachte waardedalingen, indien alternatieve beleggingen voor het einde van de looptijd worden verkocht. Tegenpartijen op markten voor voortijdige verkopen eisen forse kortingen op de waarde van deze beleggingen. Afhankelijk van de tijdsdruk alsmede type belegging kan deze korting variëren van 5-15% tot mogelijk wel circa 50-70% in extreme gevallen. Waar PME ultimo 2014 verkoop overweegt voor voornoemde alternatieve beleggingen, is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de verwachte verkoopprijs. • Niet-beursgenoteerde aandelen zijn buiten beschouwing gelaten vanwege het geringe belang.
108
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Concentratierisico Concentraties van risico’s kunnen zich voordoen als gevolg van risico’s ten opzichte van een debiteur of ten opzichte van een groep debiteuren met zodanig vergelijkbare kenmerken dat hun mogelijkheden om aan hun verplichtingen te voldoen naar verwachting op vergelijkbare wijze worden beïnvloed door veranderingen in economische of andere omstandigheden. In het beleid van het fonds staat risicospreiding centraal. Ten aanzien van de beleggingen zijn strikte risicorestricties gesteld in de vorm van limieten welke dagelijks worden bewaakt. Beleggingen groter dan 2% van de totale balansstand worden aangegeven. Deze posities betreffen staatsobligaties van Europese landen. (Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013 Waarde % van het Waarde % van het balanstotaal balanstotaal
Duitse overheid Nederlandse overheid Franse overheid PVF zakelijke hypothekenfonds
2.991 1.719 1.423 695
7% 4% 3% < 2%
2.791 1.928 897 687
8% 6% 3% 2%
Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico bestaat uit risico’s van negatieve resultaten op de verzekeringstechnische (actuariële) grondslagen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. PME keert ouderdoms- en partnerpensioen levenslang uit. Daarom is de gemiddelde levensverwachting van de actieven, ex-deelnemers en gepensioneerden een zeer belangrijk gegeven voor het fonds. De levensverwachting van de Nederlandse bevolking is de afgelopen decennia gestaag omhoog gegaan. PME houdt rekening met deze ontwikkeling en de verwachte trend van een toename van de toekomstige levensverwachting door de omvang van de verwachte uitkeringen steeds af te stemmen op recente informatie inzake de levensverwachting. Daarnaast doet PME regelmatig onderzoek naar de sterfteontwikkeling binnen de deelnemerspopulatie van PME. Een ander verzekeringstechnisch risico is het indexatierisico. Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om de pensioenen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de indexatietoezegging voorwaardelijk is.
Actief beheer risico Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de benchmark. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. Bij PME wordt beperkt gebruik gemaakt van actief beheerde beleggingsstrategieën. Actief beheer risico heeft dan ook geen materiële impact op het vereist eigen vermogen en wordt daarom niet apart opgenomen bij de berekening van de buffer.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
109
Toelichting op de balans per 31 december 2014
(Bedragen x € 1 miljoen)
ACTIVA 2014 2013 1
Vastrentende waarden De post vastrentende waarden bestaat uit:
Obligaties Directe beleggingen Beursgenoteerde obligaties Indirecte beleggingen: Beleggingsinstellingen vastrentende waarden
19.051
14.866
580
542
Totaal obligaties
19.631
15.408
Hypothecaire leningen 1.028 1.030 Deposito’s 1.230 2.262 Overige vastrentende waarden VGMI (VerzekeringsGroep MetaalIndustrie) 1.633 1.622
Waarde 31 december
23.522
20.322
In 2014 zijn er geen obligaties uitgeleend (2013: geen). De totale waarde van vastrentende waarden is inclusief de lopende interest ultimo 2014 ad € 40 miljoen (2013: € 17 miljoen).
110
Obligaties Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
15.408
15.973
Aankopen Verkopen en ontvangen aflossingen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Overige mutaties
11.388 (9.337) 2.130 42
10.648 (9.858) (1.353) (2)
Waarde 31 december
Hypothecaire leningen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
Aankopen Verkopen en ontvangen aflossingen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Overige mutaties
Waarde 31 december
Beleggingen in hypotheken vinden uitsluitend plaats via participaties in beleggingsfondsen.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
19.631
1.030
1.139
- (20) 21 (3)
(115) (12) 18
1.028
15.408
1.030
(Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013
Deposito's Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
Aankopen Verkopen en ontvangen aflossingen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten
Waarde 31 december
Overige vastrentende waarden (VGMI) Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
1.622
1.670
Aankopen Verkopen en ontvangen aflossingen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten
- (121) 132
(125) 77
Waarde 31 december
2.262
2.077
17.962 (18.999) 5
89.357 (89.172) -
1.230
1.633
2.262
1.622
2 Aandelen
De post aandelen bestaat uit:
Directe beleggingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen
12.371 14
8.770 21
12.385 Indirecte beleggingen Beursgenoteerde aandelen beleggingsinstellingen 229 216
8.791
229 216
Waarde 31 december
12.614
9.007
In 2014 zijn er geen aandelen uitgeleend (2013: geen). Er wordt per 31 december 2014 niet direct belegd in premiebijdragende ondernemingen (2013 werd ook niet belegd in premiebijdragende ondernemingen).
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
111
(Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013
Waarde 31 december
Indirecte beleggingen in aandelen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari 216
203
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Herrubricering naar Hedge Funds Overige mutaties
146 (65) (7) (61) -
Waarde 31 december
3
Vastgoedbeleggingen Onder vastgoedbeleggingen zijn begrepen: Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
Waarde 31 december
Directe beleggingen in aandelen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Herrubricering naar indirect vastgoed Overige mutaties
Directe vastgoedbeleggingen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
112
8.791
7.227
3.703 (1.610) 1.482 - 19
2.296 (1.556) 1.034 (207) (3)
12.385
237 (237) 25 - (12)
229
1.049 1.081
1.108
1.236
57 (91) (25)
54 (99) (83)
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten
Indirecte vastgoedbeleggingen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Herrubricering van directe beleggingen in aandelen Overige mutaties
Waarde 31 december
De waarde van indirecte vastgoedbeleggingen is inclusief de nog te ontvangen dividenden.
Waarde 31 december
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
216
1.108 976
2.130
8.791
1.049
976
804
79 (159) 185 - -
62 (79) (19) 207 1
1.081
2.084
1.108
976
(Bedragen x € 1 miljoen) 4 Alternatieve beleggingen Hieronder zijn begrepen:
2014 2013
Private equity Hedge funds Overige alternatieve beleggingen Liquide middelen inzake beleggingen
725 8 627 1.051
598 10 502 497
Waarde 31 december
Private equity Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten
Waarde 31 december
Hedge funds
Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
10
79
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Herrubricering van indirecte beleggingen in aandelen
- (2) - -
2 (133) 1 61
Waarde 31 december
2.411
598
615
132 (106) 101
10 (85) 58
725
8
Overige alternatieve beleggingen Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
502
478
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten
30 (46) 141
20 (15) 19
Waarde 31 december
627
1.607
598
10
502
Liquide middelen inzake beleggingen Liquide middelen inzake beleggingen betreffen posities in rekening-courant bij bancaire instellingen. Het betreffen liquide middelen in verband met beleggingstransacties. De liquide middelen bestaan voor € 1.010 miljoen uit direct opeisbare tegoeden bij kredietinstellingen en voor € 41 miljoen uit liquide middelen waarover PME niet direct kan beschikken. De schulden aan kredietinstellingen zijn verantwoord onder de verplichtingen uit hoofde van beleggingen. Het saldo van de liquide middelen inzake beleggingen (actief) en schulden bij bancaire instellingen bedraagt € 4 miljoen negatief (2013: €115 miljoen).
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
113
(Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013
5 Derivaten Per 31 december betreft het de volgende posities: 5 Derivaten 12 Verplichtingen inzake derivaten
1.308 328 (480) (698)
Saldo positie in derivaten
Het verloop is als volgt: Waarde 1 januari
Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen en verkoopresultaten Overige mutaties
Waarde 31 december
828
(370)
160
- 605 612 (19)
406 (573) (374) 11
828
(370)
(370)
De door middel van derivaten verkregen posities zijn in de balans gesplitst weergegeven. De positieve posities uit hoofde van derivatencontracten zijn opgenomen onder de post Derivaten (als onderdeel van de Beleggingen). De negatieve posities zijn opgenomen onder de post Verplichtingen uit hoofde van beleggingen. Per saldo bedragen de totale aan- en verkooptransacties inzake derivaten in 2014 € 605 miljoen positief (2013: € 167 miljoen negatief).
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt PME gebruik van financiële derivaten. Derivaten worden in beginsel defensief gebruikt om risico’s af te dekken, maar afgeleide instrumenten worden ook ingezet om een doeltreffend portefeuillebeheer te vergemakkelijken. Voor wat betreft de risicoafdekking worden derivaten specifiek ingezet ten behoeve van afdekking van het renterisico (rente swaps) en afdekking van het valutarisico (valutatermijncontracten). De omvang waarin deze instrumenten zijn ingezet blijkt uit de navolgende tabel.
114
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
De met betrekking tot de beleggingsportefeuille door middel van derivaten per saldo verkregen posities op balansdatum zijn als volgt te specificeren naar onderliggende waarde: Beleggingscategorie en soort instrument (activa en passiva gesaldeerd 1) (Bedragen x € 1 miljoen) Vastrentende waarden Rentederivaten Futures Index Futures Bonds Credit default swaps protectie gekocht Zero Coupon swap Cross Currency swap Alternatieve beleggingen Commodities swaps Life-settlements
2014 2013 Nominale waarde2 Marktwaarde3
Nominale waarde2 Marktwaarde3
6.025 1.173 7.749 (637) 158 3 93 3 26 - (16) 220 (2) - - - -
295 (2) 10 9 1
- - - 95
667 6 - 85
Valuta Valutatermijncontacten
9.869
Totaal derivaten (per saldo)
(441)
6.841
828
174 (370)
1 Het betreft saldo posities van activa en passiva en dus niet de exposure (die in totaal is verantwoord onder Derivaten respectievelijk Verplichtingen uit hoofde van beleggingen).
2
De nominale waarde geeft het absolute bedrag aan waarover het contract is afgesloten.
3
De marktwaarde is de waarde als het contract ultimo jaar zou worden verkocht of teruggedraaid.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
115
6 Totaal beleggingen* (Bedragen x € 1 miljoen) Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen Derivaten Vorderingen1 Verplichtingen1
Totaal
Portefeuillesamenstelling ultimo 2014 Portefeuillesamenstelling ultimo 2013
1
Beleggingsbeleid Jaarrekening Vastrentende Aandelen Vastgoed- Alternatieve waarden beleggingen beleggingen
Totaal
23.522 2 - 385 1.654 37 (2.682)
- 12.612 327 907 - 18 (12)
- - 1.783 344 - - -
- - 20 775 (346) - -
23.522 12.614 2.130 2.411 1.308 55 (2.694)
22.918
13.852
2.127
449
39.346
58,3% 59,8%
35,2% 30,8%
5,4% 6,6%
1,1% 2,8%
100,0% 100,0%
Vorderingen respectievelijk verplichtingen uit hoofde van beleggingen. De verplichtingen zijn inclusief negatieve posities uit hoofde van derivatencontracten ad € 480 miljoen.
* Relatie jaarrekening en beleggingsbeleid De beleggingscategorieën zoals opgenomen in de jaarrekening wijken af van de categorieën zoals die worden gehanteerd in het beleggingsbeleid van PME. In de jaarrekening worden de beleggingen gepresenteerd naar de aard van de financiële instrumenten. In de kerncijfers en het bestuursverslag worden de beleggingscategorieën gepresenteerd conform de wijze waarop het (strategisch) beleggingsbeleid wordt vormgegeven. Het betreft vooral de toerekening van de derivaten en de liquide middelen. Uiteraard heeft het fonds wel altijd de beschikking over een bepaalde positie in liquide middelen. Voor het beleggingsbeleid worden deze liquide posities toegewezen aan de beleggingscategorieën waar wel een strategische weging aan is toegekend. In de jaarrekening zijn de liquide middelen verantwoord onder de alternatieve beleggingen. Uit het volgende overzicht blijkt de aansluiting tussen de jaarrekening enerzijds en het beleggingsbeleid anderzijds. Uitgeleende effecten Sinds 1 mei 2010 stelt het pensioenfonds haar beleggingsportefeuille niet meer beschikbaar voor het in bruikleen geven van effecten (securities lending).
(Bedragen x € 1 miljoen)
2014 2013
7 Vorderingen uit hoofde van beleggingen Onder de post vorderingen uit hoofde van beleggingen zijn per 31 december opgenomen:
Vorderingen uit hoofde van onderpand Kortlopende vorderingen
- 55
Totaal
116
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
187 161
55
348
(Bedragen x € 1 miljoen) 2014 2013 8 Overige vorderingen en overlopende activa Onder de post overige vorderingen en overlopende activa zijn per 31 december opgenomen:
Te vorderen premiebijdragen op werkgevers Overige overlopende activa
34 40
67 30
Totaal 74 97
Te vorderen premiebijdragen op werkgevers De samenstelling per 31 december is als volgt:
Te vorderen van werkgevers Af: Voorziening voor oninbare vorderingen
Bedrag van de vorderingen nà aftrek van de voorziening
Het verloop van de voorziening voor oninbare vorderingen is als volgt: Voorziening 1 januari Mutatie vanwege oninbaarheid Mutatie via staat van baten en lasten
40 (6)
72 (5)
34
5
7
(3) 4
(4) 2
Voorziening 31 december
6
67
5
In de te vorderen premiebijdragen op werkgevers per 31 december 2014 zijn de met collectieve waardeoverdrachten overgekomen betalingsregelingen opgenomen ad € 15 miljoen (2013: € 29 miljoen). De daarmee gemoeide bedragen zijn als nog toe te kennen rechten inkoopsommen onder de overige schulden en overlopende passiva gepresenteerd en worden aangewend voor ophoging van pensioen nadat de vordering voldaan is. De post te vorderen premiebijdragen op werkgevers heeft een looptijd korter dan 1 jaar.
(Bedragen x € 1 miljoen)
Overige overlopende activa Per 31 december bestaan de overige overlopende activa uit:
Nog te ontvangen inzake waardeoverdrachten Vooruitbetaalde uitvoeringskosten Aandeel herverzekeraar Claims op uitkering OP/OBP Voorziening op de claims op uitkering OP/OBP Nog te ontvangen FVP-bijdragen Diverse vorderingen en overlopende activa
2014 2013
19 9 3 2 (2) - 9
9 3 2 (2) 15 3
Totaal 40 30 Van de overige overlopende activa heeft € 6 miljoen een looptijd langer dan 1 jaar en € 34 miljoen een looptijd korter dan 1 jaar.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
117
9
Liquide middelen
De liquide middelen ad € 242 miljoen betreffen posities in rekening-courant bij bancaire instellingen inzake pensioen activiteiten (2013: € 118 miljoen). Alle tegoeden zijn direct invorderbaar en staan geheel ter vrije beschikking. PME heeft een ongebruikte (intraday) kredietfaciliteit bij de ING bank voor een totaalbedrag van € 100 miljoen.
PASSIVA (Bedragen x € 1 miljoen)
2014 2013
10 Reserves Het verloop van de algemene reserve is als volgt:
Beginstand Aandeel fondsresultaat
1.328 (678)
Eindstand
Het verloop van de bestemmingsreserve is als volgt:
Beginstand Premiebaten Bijdrage uit de collectieve waardeoverdracht Inkoop voorwaardelijke aanspraken geb.jaar vóór 1954 Inkoop voorwaardelijke aanspraken geb.jaar 1954
Beleggingsopbrengsten
(404) 1.732
650
25 113
85 52
- (2) (89) 14
1 (114) 1
1.328
Eindstand 61 25
Solvabiliteit 2014 2013
(Bedragen x € 1 miljoen) % %
Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist vermogen Vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen aangepast FTK per 1 januari 2015
650 1.681 6.399 8.461
1,7 4,3 16,5 21,8
1.328 1.328 5.466 n.v.t.
4,3 4,3 17,6 n.v.t.
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als een dekkingstekort. De berekening van het vereist eigen vermogen is gebaseerd op het standaard model. Ultimo 2014 is de dekkingsgraad van PME 101,7%.
118
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Ontwikkelingen 2014 met betrekking tot de dekkingsgraad In 2014 heeft de dekkingsgraad zich als volgt ontwikkeld:
Ontwikkeling dekingsgraad (in procenten)
Dekkingsgraad per 1 januari
Sturingsmiddelen Premie Effect herstelmaatregel verlaging Beleggingen
Werkelijk 2014
Werkelijk 2013
104,3 98,8
0,2 - 18,0
0,1 0,5 0,6
Overige effecten Rentetermijnstructuur Schattingswijziging en resultaat op actuariële uitgangspunten Overig
(20,6) - (0,2)
3,3 0,4 0,6
Dekkingsgraad per 31 december
101,7
104,3
Eind 2014 is niet voldaan de wettelijke vereiste minimale dekkingsgraad. Hoofdstuk 2 gaat nader in op de te nemen maatregelen voor het herstel van de financiële positie. 11 Technische voorzieningen (Bedragen x € 1 miljoen) De voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds is in 2014 toegenomen met € 7.887 miljoen (2013: afgenomen met € 1.374 miljoen). De samenstelling en de ontwikkeling van de voorziening is als volgt nader toe te lichten. De mutatie van 2013 bestaat uit een afname van € 153 miljoen vanwege de herstelmaatregel (verlagen van zowel ingegane als opgebouwde pensioenenaanspraken van (ex-)deelnemers) en een afname van € 1.221 miljoen vanwege andere effecten. Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico 2014 2013 pensioenfonds per groep van deelnemers De voorziening is als volgt: Aantal Bedrag Aantal Bedrag Actieve deelnemers 147.429 16.231 144.407 11.954 Ex-deelnemers 309.449 7.041 316.644 5.203 Gepensioneerden 167.298 15.610 164.563 13.847 Totaal
624.176 38.882 625.614 31.004
Per 31 december 2014 is de voorziening pensioenverplichtingen berekend uitgaande van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De daarvan afgeleide gemiddelde marktrente bedraagt ultimo 2014 1,93% (2013: 2,77%).
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
119
11 Technische voorzieningen (vervolg) (Bedragen x € 1 miljoen)
Ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds De ontwikkeling is als volgt: Voorziening 1 januari
Pensioenopbouw Verhoging pensioenen Interesttoevoeging Onttrekking voor uitkeringen Effect wijziging marktrente Schattingswijziging Resultaat op actuariële uitgangspunten Inkoop voorwaardelijk aanspraken Wijziging uit hoofde van waardeoverdrachten Overige mutaties
Subtotaal mutatie voorziening pensioenverplichtingen Effect herstelmaatregel verlaging
Totaal mutatie van de voorziening pensioenverplichtingen
2014
2013
31.004
32.378
811 2 120 (1.122) 6.543 (127) 143 86 1.307 115
877 3 114 (1.160) (1.036) (125) 110 194 (198)
7.878 -
(1.221) (153)
7.878
(1.374)
Voorziening 31 december 38.882 31.004 Het effect herstelmaatregel verlaging betreft de daling van de voorziening pensioenverplichtingen als gevolg van het verlagen van zowel de pensioenen die al zijn ingegaan als de opgebouwde pensioenaanspraken van (ex-)deelnemers per 1 april 2014.
Het spaarfonds gemoedsbezwaarden heeft een waarde van € 3 miljoen (2013: € 3 miljoen).
12 Verplichtingen uit hoofde van beleggingen Onder deze post zijn opgenomen: Verplichtingen inzake derivaten 480 698 Verplichtingen uit hoofde van onderpand 986 158 Kortlopende schulden 173 189 Bancaire instellingen 1.055 382 Totaal 2.694 1.427 13 Overige schulden en overlopende passiva Onder deze post zijn opgenomen:
120
Nog toe te kennen rechten inkoopsommen Verschuldigde loonheffing Nog te betalen uitgaande waardeverdrachten Vooruitgefactureerde premies 2014 Nog toe te kennen rechten inkomende waardeoverdrachten Nog te betalen uitvoeringskosten Nog te betalen overige premies
Totaal
De post overige schulden en overlopende passiva heeft een looptijd korter dan 1 jaar.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
29 24 - - 5 4 4
54 26 18 12 4 6 4
66
124
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2014
(Bedragen x € 1 miljoen)
BATEN 2014 2013 14 Premiebijdragen voor risico pensioenfonds De premiebijdragen zijn als volgt: Verplichte verzekering 924 852 Ter versterking van bestemmingsreserve 113 105 Bijdrage tbv bestemmingsreserve (2013: Voestalpine & Poseidon) - 1 Voortgezette verzekering (inclusief FVP) (5) 7 Vrijwillige verzekering (exclusief WIA) 37 43 ANW en WIA 7 5 1.076 1.013 Koopsommen 8 4 Totaal 1.084 1.017 Het premiepercentage van de basisregeling is gestegen van 24% voor 2013 naar 24,1% van de premiegrondslag voor 2014. Het premiepercentage van de premie ter versterking van de bestemmingsreserve is ten opzichte van 2013 gelijk gebleven op 3,0%. Van de 3,0% premie was in 2013 1,5%-punt bestemd voor de basisregeling. In 2014 komt de premie ter versterking van de bestemmingsreserve volledig ten gunste van de bestemmingsreserve. Voor 2014 komt hierdoor de totale premie voor de basisregeling uit op 24,1% van de pensioengrondslag (2013: 25,5%) Het werkgeversgedeelte van de premiebijdrage bedraagt in totaal € 602 miljoen (2013: € 559 miljoen), het werknemersgedeelte € 482 miljoen (2013: € 458 miljoen). Kostendekkende premie Samenstelling premiebijdragen: De verantwoorde premiebijdragen (€ 1.084 miljoen) exclusief premies bestemmingsreserve (€ 113 miljoen) en exclusief de premies voor WIA-excedent en ANW, tezamen € 7 miljoen, bedragen feitelijk € 964 miljoen. De benodigde kostendekkende premie wordt bepaald op basis van de in het boekjaar geldende rentetermijnstructuur. De gedempte kostendekkende premie 2014 is vastgesteld op basis van een gedempte rentevoet van 3,5% (2013: 4,0%). De (gedempte) kostendekkende premie voor de basisregeling en aanvullende regeling is als volgt samengesteld: Kostendekkende premie 2014 2013 Kosten pensioenopbouw Opslag uitvoeringskosten Solvabiliteitsopslag Totaal Feitelijke premie Marge tussen feitelijke premie en kostendekkende premie
benodigde gedempte benodigde gedempte DBN-rts 3,5% DBN-rts 4,0% 846 759 910 654 16 16 15 15 149 133 138 100 1.011 908 1.063 769 964 964 959 959 (47) 56 (104) 190
De kosten pensioenopbouw betreft de actuarieel benodigde premie voor de opbouw van aanspraken en risicopremies.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
121
De feitelijke premie in 2014 is lager dan de benodigde kostendekkende premie. Dit wordt veroorzaakt door de lagere rente ultimo 2013 van 2,77%. Vanwege de situatie van onderdekking voor PME was de feitelijke premie in 2013 gelijk aan de minimaal vereiste premie en daarmee lager dan de benodigde kostendekkende premie. De feitelijke premie in 2014 is hoger dan de gedempte kostendekkende premie. Aangezien het premiebeleid in 2014 is gebaseerd op de gedempte kostendekkende premie, voldoet de feitelijke premie aan het vastgestelde premiebeleid in de ABTN. 15 Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds (Bedragen x € 1 miljoen)
De beleggingsopbrengsten bestaan uit:
Beleggingsresultaat voor risico pensioenfonds
2014
5.930
Totaal
2013
300
5.930
300
Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds De beleggingsresultaten (op de fondsportefeuille) kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Beleggingscategorie
2014
Vastrentende waarden Aandelen Direct vastgoedbeleggingen Indirect vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen Derivaten
(Bedragen x € 1 miljoen)
Totaal 2013 Vastrentende waarden Aandelen Direct vastgoedbeleggingen Indirect vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen Derivaten
Totaal
Direct Indirect Kosten Totaal resultaat resultaat resultaat
677 300 55 34 20 90
2.288 1.507 (25) 185 245 612
(34) (19) (2) (1) (2) -
2.931 1.788 28 218 263 702
1.176 4.812 (58) 5.930
583 (1.288) (35) (740) 219 1.027 (16) 1.230 52 (83) (3) (34) 26 (19) (1) 6 19 75 (2) 92 148 (402) - (254) 1.047
(690)
(57)
300
PME paste gedurende het jaar 2014 een portefeuillebrede valuta-afdekking van Britse pond en de Japanse yen toe. De Amerikaanse dollar is met ingang van januari 2012 voor 75% afgedekt. De bijbehorende resultaten en het resultaat op andere valuta-afdekkingen en andere derivaten zijn verantwoord onder de categorie ‘Derivaten’. Dit geldt voor alle derivaten (ook als de positie negatief is). De genoemde kosten betreffen alleen de door managers gefactureerde kosten ad € 54 miljoen en het bewaarloon van € 4 miljoen. Een uitgebreide toelichting op de uitvoeringskosten wordt gegeven in hoofdstuk 7 van het bestuursverslag.
122
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Relatie jaarrekening en beleggingsbeleid In de jaarrekening zijn de beleggingen gerubriceerd naar de aard van de financiële instrumenten. De beleggingsresultaten worden op overeenkomstige manier verantwoord. In de kerncijfers en het bestuursverslag worden de beleggingscategorieën en de resultaten daarop gepresenteerd conform de wijze waarop het (strategisch) beleggingsbeleid wordt vormgegeven. Uit het volgende overzicht blijkt de aansluiting tussen de jaarrekening enerzijds en het beleggingsbeleid anderzijds.
(Bedragen x € 1 miljoen)
Beleggingsbeleid Jaarrekening
Vastrentende Aandelen Vastgoed- Alternatieve waarden beleggingen beleggingen
Totaal
Vastrentende waarden Aandelen Direct vastgoedbeleggingen Indirect vastgoedbeleggingen Alternatieve beleggingen Derivaten
2.931 - - - - 702
- 1.788 - - - -
- - 28 218 - -
- - - - 263 -
2.931 1.788 28 218 263 702
Totaal
3.633
1.788
246
263
5.930
Rendement 2014 17,8% Rendement 2013 1,0%
16 Overige baten 2014 2013 (Bedragen x € 1 miljoen)
De post overige baten bestaat uit:
Actuariële korting pensioenfondsen Uitkeringen uit hoofde van herverzekering Overig
- 1 -
3 1
Totaal 1 4
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
123
LASTEN (Bedragen x € 1 miljoen)
2014 2013
17 Uitkeringen
De post uitkeringen is als volgt opgebouwd:
Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Overige
Subtotaal uitkeringen Afkoopsommen
893 220 3 6
943 215 3 6
1.122 19
1.167 13
Totaal 1.141 1.180
18 Pensioenuitvoeringskosten (Bedragen x € 1 miljoen)
De post pensioenuitvoeringskosten bestaat uit:
Aandeel administratiekosten boekjaar
26 25
26 25 Overige kosten Directie- en secretatiaatskosten 4 4 Overige fondkosten (inclusief projectkosten) 4 6 Administratiekosten aanvullende verzekeringen 2 2 10 12 Totaal 36 37 De kosten van de pensioenuitvoering ad € 36 miljoen (2013: € 37 miljoen) zijn exclusief de beleggingskosten. De beleggingskosten worden direct ten laste gebracht van het beleggingsresultaat. De uitvoering van het vermogens beheer en de pensioenregeling is net als voorgaande jaren uitbesteed. Onder de kosten van pensioenuitvoering en vermogensbeheer zijn de personeelskosten van 24 medewerkers van het bestuursbureau (2013: 25) en 3 uitvoerende bestuursleden verwerkt. Alle werknemers verrichten hun werkzaam heden in Nederland op de locatie van het fonds dan wel op decentrale locaties.
124
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
18 Pensioenuitvoeringskosten (vervolg) 2014 2013 (Bedragen x € 1 duizend)
Salarissen Pensioenlasten Sociale lasten Overige personeelskosten
1.921 477 265 12
2.002 422 208 11
Totaal
2.675
2.643
Aan crisisheffing werd over 2014 € 1.000 betaald (2013 € 1.000).
Onder de kosten zijn opgenomen de vergoedingen aan bestuurders ad € 862.000 (2013: € 507.000). De vergoeding in 2014 is gestegen door de invoering van het nieuwe bestuursmodel, hierdoor zijn er 3 uitvoerend bestuurders benoemd per 1 juli 2014. De vergoeding is in lijn met de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. De onafhankelijke externe accountant is Ernst & Young Accountants LLP. Op grond van artikel 382a Titel 9 Boek 2 BW is de vermelding van de honoraria van de accountant inclusief BTW in duizenden euro’s als volgt:
Onderzoek van de jaarrekening Overige controlewerkzaamheden Fiscale adviesdiensten Andere, niet controlediensten
103 - -
103 -
-
-
Totaal 103 103
19 Mutatie voorziening pensioenverplichtingen In 2014 is de voorziening pensioenverplichtingen met € 7.878 miljoen toegenomen (2013: € 1.374 miljoen afgenomen). Twee onderdelen van de mutatie van de voorziening kunnen als volgt worden toegelicht. In 2014 had de post onttrekking voor uitkeringen de grootste invloed op de mutatie van de voorziening met een effect van € 1.122 miljoen (2013: € 1.160 miljoen). Een andere grote invloed op de mutatie van de voorziening betreft de wijziging van de rekenrente. Het gaat hierbij om de omrekening van de rentetermijnstructuur primo verslagjaar naar de rentetermijnstructuur ultimo verslagjaar. Voor wat betreft 2014 is de omrekening gebaseerd op een benaderde gemiddelde rekenrente van 2,77% naar 1,93% ad € 6.543 miljoen (lasten). In 2013 is dat de omrekening van 2,46% naar 2,77% ad € 1.036 miljoen (baten). De voorziening is ultimo jaar verhoogd met de toeslagen die primo het volgende verslagjaar zijn toegekend. De toeslagen worden toegepast indien en voor zover de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Jaarlijks neemt het bestuur hieromtrent een besluit. Gezien de financiële positie van PME zijn de pensioenen van enerzijds actieven en anderzijds ex-deelnemers en gepensioneerden ultimo 2014 niet verhoogd met de looninflatie respectievelijk de prijsinflatie. De voorziening pensioenverplichtingen is opgerent; met 0,379%, dit betreft de 1-jaarsrente van de rentetermijnstructuur primo boekjaar.
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
125
20 Saldo overdrachten van rechten De afhandeling van nieuwe individuele waardeoverdrachten is afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. Vanaf 1 oktober 2013 liet de dekkingsgraad van PME weer afhandeling van waardeoverdrachten toe. Vanaf dat moment zijn individuele waardeoverdrachten afgehandeld. Tevens hebben er in 2013 en 2014 inkomende collectieve waardeoverdrachten plaatsgevonden. De collectieve waardeoverdrachten betreffen voornamelijk Océ ad € 1.163 miljoen, Dutch Space ad € 118 miljoen, Voestalpine ex-deelnemers ad € 42 miljoen en Draka ad € 88 miljoen (2013: Poseidon €119 miljoen en Voestalpine actieven € 89 miljoen). 2014 2013 De post saldo van overdrachten van rechten bestaat uit:
126
Uitgaande waardeoverdrachten individueel Inkomende waardeoverdrachten individueel Inkomende waardeoverdrachten collectief
Totaal
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
243 (178) (1.464)
35 (4) (226)
(1.399)
(195)
Actuariële analyse 2014 2013 (Bedragen x € 1 miljoen) De actuariële resultaten zijn als volgt:
Ontvangen premies Opslagen Pensioenopbouw Inkoop voorwaardelijk aanspraken
1.084 (60) (811) (86)
Resultaat op premie
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds Wijziging rentetermijnstructuur Interesttoevoeging
1.017 (54) (877) (110)
127
5.930 (6.543) (120)
(24)
300 1.036 (114)
Resultaat op interest
(733)
1.222
Resultaat op toeslagen Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid Resultaat op kosten
(2) 17 6 1
(3) 31 4 (3)
Resultaat op waardeoverdrachten Schattingswijziging Resultaat op actuariële grondslagen Effect herstelmaatregel verlaging Overige resultaten
92 127 (143) - (134)
1 125 153 166
Saldo van baten en lasten
(642)
1.672
De actuariële analyse wordt hieronder toegelicht. Resultaat op premie De ontvangen premie ten behoeve van de pensioenopbouw bedraagt in 2014 24,1% (2013: 24%) van de premiegrondslag voor de basisregeling. Daarnaast is in 2014 nog een premie ontvangen ter versterking van de bestemmingsreserve, namelijk 3% van de premiegrondslag. In 2013 was deze premie ook 3% van de premiegrondslag. Dit zorgt voor een lichte stijging van de premie. De opslagen bestaan uit risicopremies voor overlijden en arbeidsongeschiktheid, en de opslag voor administratiekosten. In 2014 zijn de opslagen gelijk gebleven ten opzichte van 2013. De kosten van de pensioenopbouw voor de basisregeling zijn gedaald ten opzichte van 2013. In 2014 is de inkooplast van de voorwaardelijke aanspraken van geboortejaar 1954 ingekocht, terwijl in 2013 de lasten voor de geboortejaar 1953 zijn ingekocht. De inkooplast van het geboortejaar 1954 is lager dan die van geboortejaar 1953. De inkooplast van de voorwaardelijke aanspraken wordt gefinancierd uit de bestemmingsreserve en wordt minimaal kostendekkend ingekocht. Op fondsniveau wordt het premieresultaat gesaldeerd met de inkooplasten van de voorwaardelijk aanspraken uit de bestemmingsreserve. Resultaat op interest Ondanks het positieve rendement op de beleggingen van 17,8% (€ 5.930 miljoen) leidt de sterke daling van de marktrente van 2,77% (eind 2013) naar 1,93% (eind 2014) tot een negatief resultaat. Door de daling van de marktrente neemt de voorziening pensioenverplichtingen met 20,2% toe (ofwel een bedrag van € 6.543 miljoen).
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
127
Resultaat op sterfte Het resultaat op sterfte laat zien in hoeverre de werkelijke sterfte afwijkt van de verwachte sterfte, zoals deze is opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. In 2014 is het resultaat op sterfte gedaald ten opzichte van 2013. De werkelijke sterfte kon dus worden gedekt uit de aanwezige middelen. Resultaat op arbeidsongeschiktheid Het resultaat op arbeidsongeschiktheid ontstaat door het verschil tussen de ontvangen premies voor arbeidsongeschiktheid en de benodigde lasten in verband met nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. Resultaat op kosten Het resultaat op kosten bestaat enerzijds uit de beschikbare vergoedingen in de premies voor kosten, de vrijval van excasso kosten opslagen uit de voorziening en anderzijds uit de werkelijk gemaakte kosten. In 2014 zijn de opslagen voldoende om de werkelijk gemaakte kosten te dekken. In 2013 was dat niet het geval. Resultaat op waardeoverdrachten Het resultaat op waardeoverdrachten ontstaat door de verschillen tussen de ontvangen en betaalde middelen voor de in komende en uitgaande waardeoverdracht en de vrijval en de toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) in verband met de waardeoverdrachten. Vanwege het herstel van de vermogenspositie van PME zijn de individuele waardeoverdrachten vanaf 1 oktober 2013 weer opgestart. Daarnaast zijn de collectieve inkomende waardeoverdrachten van pensioenfonds Océ, Dutch Space, Lips, Draka Holding en Voestalpine ontvangen. Hierbij is afgesproken dat de overdrachtswaarde wordt gebaseerd op de dekkingsgraad van ongeveer 103% variërend tot 105%, die gold op de overdrachtsdatum van de waardeoverdrachten. De inbreng van de collectieve waardeoverdrachten is hiermee dekkingsgraadneutraal voor het fonds. In 2014 ontstond hierdoor een winst van € 92 miljoen. In 2013 was het resultaat op de collectieve en individuele waardeoverdrachten vrijwel nihil. Resultaat op schattingswijziging In 2013 is besloten om het latente wezenpensioen voor niet-ingegane pensioenen te laten vervallen. Hierdoor valt eind 2013 € 125 miljoen vrij uit de VPV. Eind 2014 is overgegaan op de nieuwe (door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde) Prognosetafel AG2014, is de opslag voor excassokosten verhoogd van 1,50% naar 1,65% en valt er VPV vrij als gevolg van de wijziging van de voorziening voor niet opgevraagde pensioenen. Hierdoor daalt de VPV met € 127 miljoen, met als gevolg een positief resultaat. Resultaat op actuariële uitgangspunten Het negatieve resultaat op actuariële uitgangspunten van € 143 miljoen in 2014 is veroorzaakt door de verhoging van de VPV door de omrekening naar de pensioenleeftijd van 67 jaar en de opvoer vanwege de voorziening SUAG. Resultaat op effect herstelmaatregel verlaging Het verlagen van de pensioenen met 0,5% (per 1 april 2014) in verband met de herstelmaatregel leidt in 2013 tot een positief resultaat van € 153 miljoen. In 2014 is geen sprake van een verlaging van de pensioenen. Resultaat op overige resultaten Hierin zijn een aantal verschillende posten opgenomen. De belangrijkste posten hebben betrekking op correcties voorgaande boekjaren en pensionering. In 2014 heeft dit geleid tot een negatief resultaat en in 2013 is daarentegen sprake van een positief resultaat.
128
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Ultimo 2014 bedroegen de niet in de balans opgenomen beleggingsverplichtingen inzake alternatieve beleggingen € 233 miljoen (ultimo 2013: € 254 miljoen). Deze verplichtingen zijn maximale bedragen die op basis van afgesloten contracten kunnen worden gevraagd te storten. De uiteindelijk hieruit voortvloeiende beleggingen zijn onzeker voor wat betreft werkelijke omvang en moment van opvragen. Ultimo 2014 staan voor € 93 miljoen aan toekomstige verplichtingen uit in verband met vastgoedbeleggingen (ultimo 2013: € 37 miljoen). Schiphol, 11 juni 2015 Het bestuur Mr. F.C.W. Briët, onafhankelijk voorzitter Uitvoerend bestuurders: J. van der Windt Drs. M.R. Andringa RBA Mevrouw drs. M.H.A.C.J. Simons Niet-uitvoerende bestuurders: Werkgeversleden namens FME: Ir. R.F.M. de Charro Mr. drs. H. Kroezen Drs. A.A. Nagtegaal AAG G.E.A. van Til BS MBA Drs. W. Vlasblom Werknemersleden: J.P.M. Brocken - FNV Ing. WJ.M. Noordman - FNV L.P. Raadgever - CNV Vakmensen Namens de pensioengerechtigden H. Duijst - VOG-PME Mr. I. Slikkerveer - De Unie
HOOFDSTUK 9 JAARREKENING
129
Henk Schuijt
Naam: Henk Schuijt Functie: Bestuurder en toezichthouder bij diverse pensioenfondsen
Het gaat niet om groot of klein. Het gaat om goed of slecht voor de deelnemer
.
‘Bij consolidatie is omvang niet het belangrijkste criterium. Het gaat niet om de vraag: ben je als fonds te klein of te groot? Het gaat erom of je het als fonds goed of slecht doet. Een klein fonds mist vaak wel de schaalvoordelen van een groot fonds. Een goed draaiend pensioenfonds kan prima zelfstandig blijven Werkt je fonds niet efficiënt, is je fonds niet goed te besturen of worden de risico’s te groot? Kies dan de weg naar consolidatie. Elke stap die je zet en elke beslissing die je neemt moet in het belang van de deelnemer zijn. Het is een complex proces. Je moet immers tussen twee fondsen alles gelijk trekken. Regeling, admini stratie, premie, dekkingsgraden. De stap naar consolidatie is ook een belangrijk evaluatiemoment voor de besturen van de fondsen die samengaan. Je moet immers ook van twee besturen een bestuur maken. De vraag is dan: wie heeft welke capaciteiten en wat hebben we nodig? Een goede bestuurder moet - als het nodig blijkt – zichzelf dan ook kunnen en durven wegsaneren.’
Enorme verantwoordelijkheid ‘PME en PMT hebben hun stappen tot nu toe zorgvuldig gezet. Eén regeling voor de hele bedrijfstak. Meer mobiliteit, vanzelfsprekende binding met de bedrijfstak, lagere kosten en meer efficiency als doelstellingen. Het belang van de deelnemer voorop. Bij een eventueel volgende stap moet men waken voor een te grote beleggingsdrang, bureaucratie en machtsstructuren. Ook moet er het besef zijn dat het fonds een enorm vermogen gaat vertegenwoordigen. Daar moet je dagelijks op kunnen sturen en je moet ook grote risico’s kunnen managen. Ik pleit ervoor dat diversiteit in de pensioenmarkt blijft bestaan. Een mix van grote en kleine fondsen, ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen, beroepspensioenfondsen, verzekeraars en mogelijk nieuwe partijen. Je zou deelnemers een breder keuzespectrum moeten bieden, binnen een bepaalde bedrijfstak. Laat sociale partners bijvoorbeeld drie fondsen aanwijzen waaruit deelnemers kunnen kiezen. Zo houd je fondsen scherp .’
H 10
Overige gegevens
Inhoud Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
134
Gebeurtenissen na balansdatum
134
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
136
Actuariële verklaring
141
Verklaring toezichtcommissie over eerste helft 2014
142
Intern toezicht over de tweede helft van 2014
144
Reactie bestuur op het intern toezicht van de toezichtcommisie en het niet uitvoerend bestuur
148
Verslag verantwoordingsorgaan
149
Reactie op de verslag van het verantwoordingsorgaan
151
Compliance
152
Code Pensioenfondsen
152
Vertegenwoordigende organisaties
154
Bestuur PME
155
Personalia bestuursleden PME
156
Verantwoordingsorgaan
158
Uitvoerend dagelijks bestuur PME
159
Samenvatting PME-pensioenregeling
160
Begrippenlijst
162
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
133
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. Het voorstel voor de verdeling van het fondsresultaat 2014 is opgenomen onder de staat van baten en lasten. Voorgesteld wordt € 36 miljoen toe te voegen aan de bestemmingsreserve en het restant van € 678 miljoen ten laste te brengen van de algemene reserve. Dit voorstel is verwerkt in de balans.
Gebeurtenissen na balansdatum Aangepast Financieel Toetsingskader Achtergrond Vanaf 1 januari 2015 geldt een aangepast Financieel Toetsingkader (FTK). De herziening is gebaseerd op de Wet aanpassing Financieel Toetsingskader die is gepubliceerd op 24 december 2014. Onderdeel hiervan is de gewijzigde vaststelling van de rentetermijnstructuur zoals pensioenfondsen die toepassen voor de berekening van de voorziening pensioenver plichtingen. Vergeleken met 2014 is de 3-maandsmiddeling vervallen. De Ultimate Forward Rate (UFR) zal vooralsnog niet per 1 januari 2015 worden aangepast aan het voorstel van de Commissie UFR. Voor deze aanpassing wordt de vaststelling van de Europese UFR voor verzekeraars afgewacht. Deze wordt naar verwachting in de loop van 2015 definitief vastgesteld. Pensioenverplichtingen Per 31 december 2014 is de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op het in 2014 geldende FTK. Deze voorziening pensioenverplichtingen op de balans per 31 december 2014 bedraagt € 38.882 miljoen. De voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op het aangepaste FTK (zonder 3-maandsmiddeling) per 31 december 2014 bedraagt € 40.652 miljoen. Het effect op de voorziening van het nieuwe FTK betreft derhalve een stijging van € 1.770 miljoen (4,6%). Dekkingsgraad Het vermogen ten opzichte van de voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op het aangepaste FTK (zonder 3-maands middeling) per 31 december 2014 leidt tot een dekkingsgraad van 97,2%. Dat is 4,5%-punt lager dan de dekkingsgraad die volgt uit de balans per 31 december 2014. Onder het aangepaste FTK is de beleidsdekkingsgraad van toepassing. Deze beleidsdekkingsgraad wordt vanaf 2015 gebruikt voor de toets of een pensioenfonds voldoet aan de eisen inzake het (minimaal) vereist eigen vermogen. De beleidsdekkingsgraad wordt berekend als het gemiddelde van de aan DNB per ultimo maand gerapporteerde dekkingsgraden over de laatste 12 maanden. Per eind 2014 komt de beleidsdekkingsgraad uit op 104,1%. Vereist Eigen Vermogen (VEV) Het uitgangspunt in het FTK is om het VEV zodanig te bepalen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat een pensioenfonds binnen een jaar minder vermogen heeft dan zijn verplichtingen. De herziening van de berekeningssystematiek is gericht op het standaard risicomodel. Bij deze methode wordt het effect van een aantal standaardscenario’s op de bezittingen en pensioenverplichtingen van een pensioenfonds doorgerekend. Door de herziening stijgt het VEV met 5,3%-punt.
134
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Effecten op een rij In de volgende tabel zijn de effecten van deze gebeurtenis na balansdatum weergegeven: Aangepast FTK per 1 januari 2015 (Bedragen x € 1 miljoen) Voorziening pensioenverplichtingen Dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad Vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
Stand ultimo 2014 FTK 2014
FTK aangepast
Mutatie
38.882 101,7% n.v.t. 6.399 16,5%
40.652 97,2% 104,1% 8.461 21,8%
(1.770) (4,5%) n.v.t. (2.062) 5,3%
Nieuwe pensioenregeling 1 januari 2015 De verplichte basisregeling en de vrijwillige excedentregeling is vanwege de nieuwe fiscale wetgeving gewijzigd vanaf 1 januari 2015. De pensioenrichtleeftijd wordt daarom verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar. De basisregeling heeft een salaris grens van € 70.000. De excedentregeling heeft het fiscaal pensioengevend maximumsalaris van € 100.000. De sociale partners hebben op bedrijfstakniveau geen afspraken gemaakt over het uitvoeren van een nettopensioenregeling voor het salaris boven € 100.000. De leeftijd om deel te nemen aan de regelingen bedraagt minimaal 18 jaar en maximaal de individuele AOW-leeftijd. De basisregeling is een voorwaardelijke middelloonregeling met voorwaardelijke toeslagverlening. De opbouw ouderdoms pensioen in de basisregeling wordt verlaagd van 1,90% naar een geambieerde opbouw van maximaal 1,875%. De franchise wordt stapsgewijs gedurende 5 jaar verlaagd. De eerste stap in 2015 betreft een verlaging met € 250 (van € 15.554 naar € 15.304). Het partnerpensioen ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen wordt voor 50% gefinancierd op opbouwbasis en voor 20% op risicobasis (voor dienstjaren vanaf 2015); bij einde deelneming vervalt het partnerpensioen op risicobasis. Het wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen. De premie voor de basisregeling ligt voor de periode van 2015 t/m 2019 vast en wordt uitgedrukt in een percentage van de geldende pensioengrondslag. Voor 2015 geldt een premie van 23,6%. Als de premie in enig jaar onvoldoende is voor een volledige pensioenopbouw en de premie niet (volledig) kan worden aangevuld uit het premie-egalisatiedepot, dan wordt het opbouwpercentage van 1,875% voor dat jaar verlaagd. Voor de excedentregeling geldt een leeftijdsafhankelijke premietabel waarmee een pensioenopbouw van 75% respectievelijk 100% van de basisregeling wordt beoogd. Ook deze premietabel is voor de periode van 2015 t/m 2019 afgesproken.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
135
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds van de Metalektro
Verklaring over de jaarrekening 2014 Ons oordeel Wij hebben de jaarrekening 2014 van Stichting Pensioenfonds van de Metalektro te Amsterdam gecontroleerd. Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds van de Metalektro op 31 december 2014 en van het resultaat over 2014, in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). De jaarrekening bestaat uit: 1. de balans per 31 december 2014; 2. de staat van baten en lasten over 2014; en 3. de toelichting met een overzicht van de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
De basis voor ons oordeel Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening’. Wij zijn onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds van de Metalektro (hierna ’PME’) zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.
Materialiteit Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel. Op basis van onze professionele oordeelsvorming hebben wij voor de planning en uitvoering van onze werkzaamheden de materialiteit voor de jaarrekening als geheel bepaald op € 162 miljoen. De materialiteit is gebaseerd op het pensioenvermogen, zijnde het totaal van de pensioenverplichtingen en de reserves. Dit betreft het vermogen dat de basis vormt voor de berekening van de dekkingsgraad. Wij houden ook rekening met afwijkingen en/of mogelijke afwijkingen die naar onze mening voor de gebruikers van de jaarrekening om kwalitatieve redenen materieel zijn. Wij zijn met het bestuur overeengekomen dat wij aan het bestuur tijdens onze controle geconstateerde afwijkingen boven de € 4 miljoen rapporteren alsmede kleinere afwijkingen die naar onze mening om kwalitatieve redenen relevant zijn. Op verzoek van het bestuur hebben wij voor de controle van de pensioenuitvoeringskosten een lagere materialiteit bepaald, namelijk € 4 miljoen, en zijn wij overeengekomen dat wij aan het bestuur voor dit specifieke onderdeel geconstateerde afwijkingen boven de € 200 duizend rapporteren.
De kernpunten van onze controle In de kernpunten van onze controle beschrijven wij zaken die naar ons professionele oordeel het meest belangrijk waren tijdens onze controle van de jaarrekening. De kernpunten van onze controle hebben wij met het bestuur gecommuniceerd, maar vormen geen volledige weergave van alles wat is besproken. Wij hebben onze controlewerkzaamheden met betrekking tot deze kernpunten bepaald in het kader van de jaarrekeningcontrole als geheel. Onze bevindingen ten aanzien van de individuele kernpunten moeten in dat kader worden bezien en niet als afzonderlijke oordelen over deze kernpunten.
136
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Ontwikkeling van de dekkingsgraad De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten aan de hand van de dekkingsgraad, hetgeen de verhouding tussen de activa en verplichtingen tot uitdrukking brengt. Per 31 december 2014 bedraagt de dekkingsgraad van PME 101,7%. Dit betekent dat PME ultimo 2014 zich in situatie van onderdekking en reservetekort bevindt. De financiële positie per 31 december 2014 van PME en de belangrijkste maatregelen zoals opgenomen in het herstelplan zijn beschreven in toelichting 10 van de jaarrekening en hoofdstuk 3 van het jaarverslag. De ontwikkeling van de dekkingsgraad is afhankelijk van een groot aantal factoren. Wij hebben de ontwikkelingen in de finan ciële positie van PME beoordeeld op basis van het actuarieel rapport van de certificerend actuaris en onze controle van de jaarcijfers. Vanwege de gevoeligheid van schattingselementen hebben wij bijzondere aandacht besteed aan de waardering van de niet-(beurs) genoteerde beleggingen en de waardering van de technische voorzieningen, waaronder de voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten. De werkzaamheden die wij in dit kader hebben uitgevoerd zijn hieronder beschreven. Waardering en toelichting van niet-(beurs) genoteerde beleggingen De beleggingen zijn een significante post op de balans van PME. Alle beleggingen dienen krachtens de Pensioenwet te worden gewaardeerd op marktwaarde. Voor een groot deel van de beleggingen is deze marktwaarde te verifiëren aan transacties die tot stand zijn gekomen op de financiële markten (marktprijzen), maar er zijn ook beleggingen die worden gewaardeerd op basis van onafhankelijke taxaties, netto contante waarde berekeningen of een andere geschikte methode, waaronder de intrinsieke waarde per participatie voor posities in beleggingsfondsen. De waarderingsonzekerheid neemt toe bij (onafhankelijke) taxaties en netto contante waarde berekeningen en hangt samen met de beschikbaarheid en toepasbaarheid van marktgegevens. Bij PME betreffen dit de posities in direct vastgoed, onder handse leningen (VGMI) en derivaten. De posities in niet-(beurs)genoteerde fondsen, met name in hypotheken, private equity, hedgefunds en indirect vastgoed kennen eveneens relatief veel waarderingsonzekerheid doordat de waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fondsmanagers gecorrigeerd voor kasstromen tot aan balansdatum en inschattingen op basis van marktanalyses. PME heeft de waarderingsgrondslagen voor de beleggingen beschreven op pagina 92 tot en met 95 van het jaarverslag en een nadere toelichting opgenomen in de toelichtingen op pagina 1 tot en met 6 van de jaarrekening. Uit deze toelichting blijkt dat per 31 december 2014 € 1.049 miljoen is belegd in direct vastgoed, € 754 miljoen is belegd in niet genoteerd indirect vastgoed, € 5.299 miljoen is belegd in andere niet-genoteerde fondsen en per saldo € 828 miljoen is belegd in derivaten. Dit betreft 17,0% van de totale beleggingen. Wij hebben de gehanteerde waarderingsgrondslagen beoordeeld en controlewerkzaamheden uitgevoerd op de waardering van de beleggingen per 31 december 2014. Voor de posities in direct vastgoed hebben wij de interne beheersmaatregelen van het taxatieproces onderzocht en met gebruikmaking van eigen vastgoedspecialisten voor een selectie van objecten de onafhankelijke taxaties en daarbij gehanteerde uitgangspunten getoetst op basis van marktgegevens (bandbreedtes). Voor de waardering van onderhandse leningen (VGMI) hebben wij een controle uitgevoerd op de netto contante waarde berekening en de geschiktheid van de gehanteerde rentecurve, inclusief opslagen voor de risicokenmerken van de portefeuille, onderzocht. Voor de posities in derivaten hebben wij de interne beheersmaatregelen van het waarderingsproces onderzocht en met gebruikmaking van onze eigen waarderingsexperts voor een selectie van derivaten de waardering en de daarbij gehanteerde uitgangspunten getoetst. Voor de posities in niet-genoteerde fondsen hebben wij door middel van een deelwaarneming de aansluiting vastgesteld met de meeste recente (niet gecontroleerde) rapportages van de fondsmanagers, indien nodig gecorrigeerd voor kas stromen tot aan balansdatum, alsmede de back-testing (met gecontroleerde jaarrekeningen) en de monitoring procedures van de uitvoeringsorganisatie onderzocht.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
137
Waardering van en toelichting ten aanzien van de technische voorzieningen De technische voorzieningen waaronder de voorziening pensioenverplichtingen betreffen een significante post in de balans van PME. De technische voorzieningen dienen evenals de beleggingen krachtens de Pensioenwet te worden gewaardeerd op marktwaarde. De waardering is gevoelig voor de gehanteerde (actuariële) veronderstellingen en schattingselementen. Hier ligt een aantal belangrijke conventies aan ten grondslag namelijk dat voor de waardering uitgegaan wordt van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur alsmede de meeste recente informatie (tafels) omtrent de levensverwachting. PME hanteert voor het bepalen van de voorziening pensioenverplichtingen de AG Prognosetafel 2014-2064 van het Actuarieel Genootschap, welke in 2014 is gepubliceerd zodat PME gebruikmaakt van de meest recente informatie omtrent levensverwachting, waarbij de overlevingskansen uit de prognosetafel zijn gecorrigeerd voor leeftijdsafhankelijke correctie factoren naar aanleiding van intern (fondsspecifiek) ervaringssterfte onderzoek uitgevoerd in 2013. Deze veronderstellingen hebben tezamen met de hoogte van de voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten, waaraan schattingen aan ten grondslag liggen, bijzondere aandacht gehad in onze controle. Op pagina 91 zijn de doorgevoerde schattingswijzigingen terzake van de technische voorzieningen toegelicht. Dit betreft de toepassing van de meest recente prognosetafels en aanpassing van de ervaringssterfte op basis van nader onderzoek. Volgens deze toelichting is de voorziening pensioenverplichtingen hierdoor € 112 miljoen lager uitgekomen. Daarnaast is op basis van nader onderzoek de opslag voor toekomstige uitvoeringskosten, (als percentage van de voorzieningen) verhoogd van 1,50 % naar 1,65 %. Hierdoor stijgt de voorziening met € 57 miljoen. Tot slot is de waardering van de technische voorziening voor niet-opgevraagde pensioenen gewijzigd, waardoor de technische voorziening met € 72 miljoen daalt. PME heeft de waarderingsgrondslagen voor de technische voorzieningen beschreven op pagina 96 en 97 en een nadere toelichting opgenomen in toelichting 11 van de jaarrekening. Bij de controle hebben wij gebruik gemaakt van de controlewerkzaamheden van de certificerend actuaris van PME. De certi ficerend actuaris onderzoekt onder meer de toereikendheid van de technische voorzieningen en de naleving van een aantal specifieke wettelijke bepalingen, te weten artikel 125 tot en met 140 PW. De certificerend actuaris heeft daarbij gebruikgemaakt van door de ons in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte basisgegevens. Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel bij de jaarrekening hebben wij met de certificerend actuaris onze planning, werkzaamheden en verwachtingen afgestemd voor de controle. De rolverdeling en afspraken zijn vastgelegd en aan elkaar bevestigd. Daarnaast hebben wij met de certificerend actuaris de uitkomsten van diens uitgevoerde werkzaamheden afgestemd door middel van een dossierreview. Hierbij hebben wij specifiek aandacht gevraagd voor de toets van de ervaringssterfte op basis van de aangepaste sterftegrondslagen en de hoogte van de voorziening van toekomstige uitvoeringskosten. Wij hebben de gehanteerde waarderingsgrondslagen beoordeeld en controlewerkzaamheden uitgevoerd op de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen per 31 december 2014. Daartoe hebben wij ons een beeld gevormd van de redelijkheid van de aannames en schattingen van het bestuur met betrekking tot de gekozen actuariële grondslagen door het beoordelen van de uitkomsten van de door PME uitgevoerde analyses. Wij hebben de uitkomsten van deze analyses, alsmede de uitkomsten van het actuariële grondslagenonderzoek en de gehanteerde waarderingsgrondslagen besproken met de certificerend actuaris. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden hebben wij een eigen actuariële specialist betrokken en specifiek de uitkomsten van de door PME uitgevoerde analyses op de ervaringssterfte en kostenopslag beoordeeld. Uitvoering van vermogensbeheer en pensioenbeheer processen bij de uitvoeringsorganisatie PME heeft de pensioenuitvoering en het vermogensbeheer uitbesteed aan derde partijen. Het bestuur blijft conform wetgeving eindverantwoordelijk voor de gehele dienstverleningsketen. De financiële informatie die ontvangen wordt van deze partijen is betrokken bij de totstandkoming van de jaarrekening van PME. PME heeft dit toegelicht in de risicoparagraaf op pagina 35 en 36 van de van het jaarverslag. Voor zover relevant voor onze controle van de jaarrekening, hebben wij de juiste werking van interne beheersmaatregelen bij de uitvoeringsorganisatie(s) beoordeeld op basis van de ontvangen ISAE 3402 of soortgelijke rapportages. Verder hebben wij gegevensgerichte werkzaamheden uitgevoerd zoals cijferanalyses en deelwaarnemingen gericht op de uitkomsten van de relevante financiële informatiestromen.
138
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Verantwoordelijkheden van het bestuur voor de jaarrekening Het bestuur is verantwoordelijk voor het opmaken en het getrouw weergeven van de jaarrekening en voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. In dit kader is het bestuur verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude. Bij het opmaken van de jaarrekening moet het bestuur afwegen of PME in staat is om haar werkzaamheden in continuïteit voort te zetten. Op grond van genoemd verslaggevingsstelsel moet het bestuur de jaarrekening opmaken op basis van de continuïteitsveronderstelling, tenzij het bestuur het voornemen heeft om PME te liquideren of de activiteiten te beëindigen of als beëindiging het enige realistische alternatief is. Het bestuur moet gebeurtenissen en omstandigheden waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of PME haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten, toelichten in de jaarrekening. Het niet uitvoerend bestuur is verantwoordelijk voor het uitoefenen van toezicht op het proces van financiële informatieverschaffing van PME en de vaststelling van de jaarrekening.
Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel. Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle fouten en fraude ontdekken. Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordeelsvor ming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, ethische voorschriften en de onafhankelijk heidseisen. Onze controle bestond onder andere uit: • het identificeren en inschatten van de risico’s dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing; • het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van PME; • het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het bestuur en de toelichtingen die daarover in de jaarrekening staan; • het vaststellen dat de door het bestuur gehanteerde continuïteitsveronderstelling aanvaardbaar is. Tevens het op basis van de verkregen controle-informatie vaststellen of er gebeurtenissen en omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of PME haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten. Als wij concluderen dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat, zijn wij verplicht om aandacht in onze controleverklaring te vestigen op de relevante gerela teerde toelichtingen in de jaarrekening. Als de toelichtingen inadequaat zijn, moeten wij onze verklaring aanpassen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die verkregen is tot de datum van onze controleverklaring. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat PME haar continuïteit niet langer kan handhaven; • het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening en de daarin opgenomen toelichtingen; en • het evalueren of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende transacties en gebeurtenissen. Wij communiceren met het bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
139
Wij bevestigen aan het bestuur dat wij de relevante ethische voorschriften over onafhankelijkheid hebben nageleefd. Wij communiceren ook met het bestuur over alle relaties en andere zaken die redelijkerwijs onze onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden en over de daarmee verband houdende maatregelen om onze onafhankelijkheid te waarborgen. Wij bepalen de kernpunten van onze controle van de jaarrekening op basis van alle zaken die wij met het bestuur hebben besproken. Wij beschrijven deze kernpunten in onze controleverklaring, tenzij dit is verboden door wet- of regelgeving of in buitengewoon zeldzame omstandigheden wanneer het niet vermelden in het belang van het maatschappelijk verkeer is.
Verklaring betreffende overige door wet- of regelgeving gestelde vereisten Verklaring betreffende het jaarverslag en de overige gegevens Wij vermelden op basis van de wettelijke verplichtingen onder Titel 9 Boek 2 BW (betreffende onze verantwoordelijkheid om te rapporteren over het jaarverslag en de overige gegevens): • dat wij geen tekortkomingen hebben geconstateerd naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de door Titel 9 Boek 2 BW vereiste overige gegevens zijn toegevoegd; • dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening. Benoeming Wij zijn door het bestuur benoemd als accountant van PME. Ondergetekende treedt op als externe accountant sinds de controle van het boekjaar 2011.
Den Haag, 25 juni 2015 Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. J. Niewold RA
140
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds van de Metalektro te Amsterdam Schiphol is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (mate riële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. Mijn oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet met uitzondering van artikel 131 en artikel 132 vanwege een dekkingstekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds van de Metalektro is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkings tekort. Ik merk op dat de verwachtingen rondom toekomstige toeslagverlening, mede door introductie van het nieuw Financieel Toetsingskader, zeer beperkt zullen zijn. Bovendien zal het pensioenfonds als gevolg van de huidige vermogens positie in 2015 een nieuw en haalbaar herstelplan moeten indienen (op basis van de vereisten van het nieuwe Financieel Toetsingskader), waarin wordt aangetoond dat het pensioenfonds binnen de maximale wettelijke termijnen over het vereist eigen vermogen beschikt. Amstelveen, 11 juni 2015 B. den Hartog AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
141
Verklaring toezichtcommissie over eerste helft 2014 Inleiding Op 1 juli 2014 voerde PME het omgekeerd gemengde bestuursmodel in. Hierdoor eindigden per die datum de werkzaamheden van de toezichtcommissie, die in 2008 door het bestuur van PME was ingesteld. De taken van deze toezichtcommissie vloeiden voort uit de Pensioenwet en hadden betrekking op het beoordelen van: • de beleids- en bestuursprocedures, bestuursprocessen en de checks and balances binnen het pensioenfonds; • de wijze waarop het bestuur omgaat met de risico’s op langere termijn; • de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd. Deze verklaring betreft het oordeel van de toezichtcommissie over deze 3 thema’s over het eerste half jaar van 2014. De verklaring is als volgt opgebouwd: • paragraaf 1 beschrijft de samenstelling van de toezichtcommissie en de wijze waarop zij heeft gewerkt; • in paragraaf 2 geeft de toezichtcommissie haar beoordeling van de wijze waarop het bestuur van PME in het eerste half jaar van 2014 heeft gefunctioneerd; • tot slot geeft de toezichtcommissie in paragraaf 3 haar conclusies en aanbevelingen.
1. Samenstelling en werkwijze toezichtcommissie De toezichtcommissie, benoemd in 2008, bestond tot 1 juli 2014 uit de heren mr. A.A. Westerlaken, voorgedragen door de werknemersgeleding van het bestuur, en J.Th.W. Vrijland, voorgedragen door de werkgeversgeleding. De heer mr. H.J. Thoman, voormalig voorzitter van de Stichting Pensioenfonds Stork, was per 24 mei 2012 aan de commissie toegevoegd. De heer drs. A. Kraaijeveld was onafhankelijk voorzitter. Voor de toezichtcommissie stond het belang van het fonds en zijn belanghebbenden voorop. De commissie achtte het haar taak en verantwoordelijkheid toezicht te houden op de kwaliteit van de besturing van het fonds, zoals vastgelegd in de wetgeving, de statuten en het huishoudelijke reglement. Daarbij hechtte de commissie er veel waarde aan dat het bestuur in zijn besluitvorming een evenwichtige afweging maakt tussen de belangen van de verschillende stakeholders van het pensioenfonds. Het uitvoeren van de toezichthoudende taak leverde de toezichtcommissie inzichten op die haar in staat stelden ook als klankbord voor het bestuur te dienen. De toezichtcommissie hechtte eraan, naast de toezichthoudende functie, ook deze klankbordfunctie te vervullen. Daarmee gaf de toezichtcommissie invulling aan haar eigen verantwoordelijkheid in het toezicht op het bestuur. In de eerste helft van 2014 is er regelmatig overleg geweest tussen toezichtcommissie, bestuur en bestuursbureau. De toezichtcommissie is in 2014 driemaal bijeengekomen. Daarnaast had de toezichtcommissie regelmatig telefonisch overleg, zowel onderling als met het bestuur en het bestuursbureau. Het bestuursbureau voorzag de toezichtcommissie frequent van informatie: week- en maandrapportages, bestuursagenda’s en -verslagen en voortgangsnotities. Hierdoor was de toezichtcommissie goed op de hoogte van de ontwikkelingen bij het fonds. Door de frequente contacten en genoemde informatieverstrekking heeft de toezichtcommissie een goed inzicht kunnen krijgen in de besturing van het fonds. De commissie wil benadrukken dat zij, mede dankzij deze informatieverstrekking, in staat is geweest haar rol professioneel te vervullen.
2. 2014: een gedenkwaardig jaar De toezichtcommissie heeft ook in 2014 aandacht gehad voor een veelheid aan ontwikkelingen van het fonds. Daarbij heeft de commissie in 2014 een zwaar accent gelegd op het volgen van de besluitvorming over de noodzakelijke verlagingsmaatregel en de invoering van het omgekeerd gemengde bestuursmodel. Verlagen van de ingegane pensioenen en pensioenaanspraken Na de zeer ingrijpende, maar helaas onvermijdelijke, verlaging van de ingegane pensioenen en pensioenaanspraken met 5,1% in 2013 heeft het bestuur ook in 2014 tot een dergelijke maatregel moeten besluiten. Hoewel de verlaging per 1 april 2014 met 0,5% minder ingrijpend was dan de vorige 2013, was ook deze onvermijdelijk.
142
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
De toezichtcommissie spreekt ook nu haar waardering uit voor de correcte en zorgvuldige procesgang die het bestuur hierin heeft gevolgd. Daarnaast constateert de toezichtcommissie dat ook de communicatie over deze maatregel – zowel naar de belanghebbenden als naar de buitenwereld – goed is verlopen. Afweging van belangen Naar het oordeel van de toezichtcommissie heeft het bestuur het besluit tot verlaging zodanig vormgegeven dat sprake is van een evenwichtige afweging van de belangen van de verschillende stakeholders van het pensioenfonds. Invoering omgekeerd gemengd bestuursmodel Het bestuur van PME besloot eind 2013 om per 1 juli 2014 het omgekeerd gemengd bestuursmodel in te voeren. In het jaarverslag over 2013 heeft de toezichtcommissie haar waardering uitgesproken voor de grondige wijze waarop het bestuur destijds de verschillende bestuursmodellen heeft afgewogen tegen de voor het bestuur relevante criteria: waarborgen draagvlak sociale partners, vergroten bestuurlijke slagvaardigheid en efficiency en tegemoetkomen aan eisen van geschiktheid en beschikbaarheid. Het bestuur heeft het eerste half jaar van 2014 alle noodzakelijke voorbereidingen getroffen voor de daadwerkelijke invoering van het nieuwe bestuursmodel. Het model is per 1 juli 2014 operationeel geworden. In het bestuursmodel is het interne toezicht een belangrijke taak van de niet-uitvoerende bestuurders. Zij houden toezicht op de uitvoerende bestuurders die het dagelijks bestuur van het fonds vormen. De ingestelde audit-commissie ondersteunt de niet-uitvoerende bestuurders bij de uitoefening van deze toezichthoudende taak. Deze audit-commissie wordt gevormd door 3 niet-uitvoerende bestuurders en een extern, adviserend lid. Vanaf 1 juli 2014 wordt de toezichtfunctie uitgeoefend door de niet-uitvoerende bestuurders.Naar het oordeel van de toezichtcommissie heeft het bestuur bij de invoering van het nieuwe bestuursmodel zorgvuldig en effectief geopereerd. De toezichtcommissie heeft vertrouwen in de gekozen vorm van toezicht. De uitvoering van het pensioenbeheer Voor de toezichtcommissie is een zorgpunt dat, vooral op het gebied van pensioenbeheer, de uitvoering nog steeds niet optimaal verloopt. Dit ondanks de intensieve bestuurlijke aandacht hiervoor. De toezichtcommissie heeft deze zorg met het bestuur gedeeld. Relatie met uitvoeringsorganisatie MN De toezichtcommissie constateert met genoegen dat in dit proces belangrijke stappen zijn gemaakt die erin hebben geresul teerd dat de koers van MN volledig gericht wordt op het optimaal bedienen van de opdrachtgevende pensioenfondsen. De governance van MN – en zeggenschap van de fondsen in MN – is in maart 2014 met deze strategie in lijn gebracht. De toezichtcommissie heeft dit proces intensief gevolgd en heeft met genoegen van het resultaat kennisgenomen. Relatie met deelnemersraad De invoering van het nieuwe bestuursmodel had mede tot gevolg dat de deelnemersraad werd opgeheven. De deelnemersraad is tot 1 juli 2014 intensief bij het fonds betrokken geweest, ook in de besluitvorming over en bij de invoering van het nieuwe bestuursmodel.De toezichtcommissie heeft veel waardering voor de wijze waarop het bestuur de deelnemersraad gedurende een reeks van jaren bij het bestuurlijke proces betrokken heeft en voor de constructieve wijze waarop de deelnemersraad zijn werkzaamheden heeft verricht. Relatie met verantwoordingsorgaan In het nieuwe bestuursmodel heeft het verantwoordingsorgaan, ten opzichte van de situatie van voor 1 juli 2014, een uitgebreidere functie gekregen. Zo heeft het verantwoordingsorgaan nu meer adviserende bevoegdheden. De toezichtcommissie heeft geconstateerd dat ook het ‘oude’ verantwoordingsorgaan door het bestuur uitgebreid is geïnformeerd over lopende zaken. Samenwerking met PMT In 2014 is door sociale partners in de Metalektro en in de Metaal & Techniek, ondersteund door de fondsen PME en PMT, hard gewerkt aan de totstandkoming van één gezamenlijke en toekomst vaste pensioenregeling voor de sector techniek. Uiteindelijk hebben deze inspanningen in september 2014 geleid tot het gewenste resultaat. Door de ontwikkeling van de nieuwe regeling is de samenwerking tussen PME en PMT in 2014 verder geïntensiveerd. De toezichtcommissie waardeert de inspanningen van het fonds die hebben geleid tot de totstandkoming van de nieuwe regeling en de initiatieven om de samenwerking met PMT te intensiveren.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
143
Zelfevaluatie Het bestuur heeft – door de invoering van het nieuwe bestuursmodel en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de bestuurlijke samenstelling – in de eerste helft van 2014 geen uitgebreide evaluatie van het functioneren van de governance, het bestuur – individueel en collectief – en het bestuursbureau gehouden. De toezichtcommissie is geïnformeerd dat deze evaluatie in het voorjaar van 2015 zal plaatsvinden. Risicomanagement Het risicomanagement is in 2014 steeds meer naar integraal risicomanagement geëvolueerd, waarbij risico een integraal element vormt in de bestuurlijke besluitvorming. Daarbij is ook het risicomanagement op het gebied van pensioenbeheer verder ontwikkeld. De toezichtcommissie acht het risicomanagement adequaat georganiseerd en uitgevoerd. Verstandhouding met DNB De toezichtcommissie constateert dat de verstandhouding van het bestuur met toezichthouder DNB van een voldoende niveau is. Toekomstgerichtheid bestuur Het bestuur van PME is zich er goed van bewust dat het fonds ook in de nabije toekomst voor grote uitdagingen zal komen te staan. Zo zullen tendensen als de verdergaande consolidatie in de pensioensector en de permanente maatschappelijke discussie over de inrichting van ons pensioenstelsel voortdurend bestuurlijke aandacht vragen. De toezichtcommissie waardeert de wijze waarop het bestuur hier proactief op heeft geacteerd en verwacht dat het bestuur deze proactieve opstelling zal voortzetten.
3. Conclusie De toezichtcommissie is van mening dat het bestuur in het eerste half jaar van 2014 op een goede wijze invulling heeft gegeven aan zijn taken. Nu de commissie haar werkzaamheden medio 2014 heeft beëindigd, wenst zij het niet-uitvoerend bestuur veel wijsheid en succes in zijn functie van intern toezichthouder in een ongetwijfeld dynamische en uitdagende toekomst.
Rapportage intern toezicht PME over tweede helft van 2014 1. Organisatie PME, rollen niet uitvoerend bestuurders en audit-commissie. 2. Taakstelling Intern Toezicht bij PME. 3. Ambitieniveau en toetsingscriteria. 4. Evaluatie Intern Toezicht tweede helft van 2014. 5. Thema s voor 2015. 6. Samenstelling Intern Toezicht PME: audit-commissie en niet uitvoerend bestuurders.
1. Organisatie PME, rollen niet uitvoerend bestuurders en audit-commissie Per 1 juli 2014 heeft PME een nieuw bestuursmodel ingevoerd, het zogeheten omgekeerd gemengd model. Aanleiding hiervoor was de invoering van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen. Het gevolg hiervan is dat de niet uitvoerend bestuurders van PME (hierna NUB-ers) naast hun bestuurlijke verantwoordelijkheid het Intern Toezicht moeten uitoefenen, hierbij ondersteund door de audit-commissie. Naast de in de Wet vastgelegde taken bereidt de audit-commissie van PME de vergaderingen van de NUB-ers voor, alsmede deze rapportage. Het intern toezicht over het eerste halfjaar werd onder de oude structuur nog uitgevoerd door de toezichtcommissie, die hierover verantwoording aflegt. Het intern toezicht volgens het nieuwe governancemodel richt zich hoofdzakelijk op de tweede helft van 2014. Het niet uitvoerend bestuur heeft, ondersteund door de audit-commissie, veel aandacht besteed aan de inrichting van het intern toezicht nieuwe stijl. Onder meer door het opstellen van een plan van aanpak intern toezicht. De aandachtspunten die over de tweede helft van 2014 worden benoemd, zijn voor een belangrijk deel ontleend aan de opgedane ervaringen vanuit de bestuurs- en commissievergaderingen. Over 2015 zal de interne toezichtsrol worden uitgebouwd. Onder meer in de specifieke NUB-vergaderingen.
144
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
2. Taakstelling Intern Toezicht bij PME Het Intern Toezicht (bij PME: NUB-ers ondersteund door de audit-commissie) heeft de wettelijke taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken van het fonds. Het Intern Toezicht is belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt daarover verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan, aan de werkgevers en in het jaarverslag. In aanvulling hierop is in de Pensioenwet in artikel 28B opgenomen dat het Intern Toezicht via de audit-commissie zich in ieder geval richt op de volgende drie taken: • Risicobeheer • Beleggingsbeleid • Financiële informatieverstrekking door het fonds Er wordt ook rekening gehouden wat hierover in de Code Pensioenfondsen is vastgelegd: Het Intern Toezicht vervult zijn toezichttaak zodanig dat het bijdraagt aan het effectief en slagvaardig functioneren van het pensioenfonds en aan een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het Intern Toezicht strekt zich hierbij niet alleen uit over het functioneren van het Uitvoerend Bestuur (hierna: UB) maar ook over het functioneren van het gehele fonds, dus inclusief de NUB-ers. Hierbij vindt het Intern Toezicht deels plaats tijdens de bestuurs- en commissievergaderingen. Belangrijk zijn de plannen die door het Algemeen Bestuur en de commissies zijn overeengekomen en die door het UB worden uitgevoerd. Voor 2015 zijn deze plannen en doelstellingen vastgelegd in een overkoepelend jaarplan PME, dat dient als basis voor het intern toezicht.
3. Ambitieniveau en toetsingscriteria PME is een van de vijf grootste pensioenfondsen in Nederland. Hierbij hoort een ambitieniveau, zoals vastgelegd in de missie en strategie van PME: Het uitvoeren van de pensioenregeling op een goede, evenwichtige en kosteneffectieve wijze. Het Intern Toezicht van PME hanteert hierbij de volgende toetsingscriteria: a. Draagt bij aan doelstellingen PME. b. Realiseert beoogd resultaat. c. Op een efficiënte en effectieve wijze. Verder dienen de werkzaamheden van en door het fonds op een integere, beheerste en transparante wijze verricht te worden in overeenstemming met de complianceregels van PME.
4. Evaluatie Intern Toezicht tweede helft van 2014 Naast de wettelijke thema’s: a. risicobeheersing; b. beleggingsbeleid; c. financiële informatieverschaffing; d. beleid en algemene gang van zaken; e. evenwichtige belangenafweging; heeft het Intern Toezicht van PME nog voor de volgende aanvullende thema’s gekozen: f. gang van zaken rondom de invoering van de nieuwe pensioenregeling die eind 2014 is geïmplementeerd; g. governance: heeft het bestuur voldoende invulling gegeven aan de nieuwe governance met een omgekeerd gemengd model (one tier board)? A. Risicobeheersing PME hanteert een robuust systeem en proces van risicomanagement waarbij de risico’s inzake vermogensbeheer, pensioen beheer en niet-financiële aspecten periodiek worden geanalyseerd, beheersingsmaatregelen worden toegepast en worden geëvalueerd en eventueel bijgesteld; dit proces wordt ondersteund door een risicorapportage op kwartaalbasis. Het onderwerp komt periodiek op de bestuurstafel en komt regelmatig aan de orde tijdens de bijeenkomsten van de diverse commissies.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
145
Wij willen er twee risico’s uitlichten waarover het Intern Toezicht ondanks de aanwezige beheersmaatregelen zijn zorgen uit, als onderdeel van het uitbestedingsrisico: de uitvoering van het pensioenbeheer bij MN en als financieel en reputatierisico: de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Ondanks veel inspanningen van het UB moet geconcludeerd worden dat de kwaliteit van dienstverlening van MN inzake pensioenbeheer niet aansluit bij het beoogde ambitieniveau van PME en dat structurele aanpassingen in de organisatie en systemen bij MN noodzakelijk zijn. MN is dezelfde mening toegedaan en is gestart met de voorbereidingen van een groot verbeterprogramma onder de naam MN 3.0. Voorts zal MN 3.0 in overleg en samenwerking met de fondsen worden uitgevoerd, waarbij vertegenwoordigers van de fondsen een governance-rol hebben gekregen, waardoor monitoring en bijsturing kan plaatsvinden. Tijdens dit veelomvattende project zullen er voldoende aandacht en voorzieningen moeten zijn die de kwaliteit van de reguliere uitvoering borgen. Het is noodzakelijk dat de beoogde verbeteringen de komende jaren worden gerealiseerd. Ook vanuit PME zal hiervoor veel aandacht moeten zijn, waarbij ook de effectiviteit van de door het UB toegepaste inspanningen zal worden geëvalueerd. Wij merken op dat PME op twee manieren betrokken is bij MN, namelijk als aandeelhouder en als opdrachtgever. Met MN is via het aandeelhouderschap vorig jaar overeengekomen dat MN zich primair gaat richten op de bestaande grote opdrachtgevers, te weten de pensioenfondsen PME, PMT en Koopvaardij en de sociale partners. Dit heeft nog niet de gewenste kwaliteit opgeleverd. Wat betreft de dekkingsgraad moet geconcludeerd worden dat PME een robuust beleid voert waarin risicomanagement is ingebed. Hierin is opgenomen een proces inzake rente-afdekking. Dit beleid heeft tot het beoogde resultaat van afdekking geleid; echter er waren externe invloeden zoals het monetaire beleid van de Centrale banken en de ECB waardoor de dekkingsgraad zich op een laag niveau bevindt. Wij zijn ons ervan bewust dat deze externe invloeden moeilijk te sturen zijn binnen het fonds, maar zijn van mening, dat gezien de impact van een en ander dit onderwerp regelmatig op de bestuurs agenda moet komen om eventuele bewegingen zo goed mogelijk te volgen. Verder merken wij op dat periodiek overleg en afstemming met het risicomanagement van MN zijn geïntensiveerd waarbij de focus zal liggen op concrete resultaten. Vanuit het UB zal worden gewerkt aan het verhogen van de awareness en kwaliteit van risicomanagement. Dit onder meer door structurele opvolging van het risk assessment dat begin van 2015 is uitgevoerd en het betrekken van het volledig bestuur hierbij. B. Beleggingsbeleid Wij zijn tevreden over de wijze waarop het beleggingsbeleid door MN onder aansturing van het UB is uitgevoerd. Er hebben geen onverwachte onvolkomenheden of gebeurtenissen plaatsgevonden. Dit geldt ook voor nieuwe initiatieven inzake beleggingscategorieën die door het UB in overleg met MN zijn ontwikkeld. Aandachtspunten zijn nog wel: • Pro-activiteit met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen inzake geopolitiek en beleggingstrends. • Verdere kostenverlaging als gevolg van meer efficiency, zonder dat het risico- rendementsprofiel hierbij wordt aangetast. Beide onderwerpen zijn onder de aandacht van het UB (in overleg met MN) C. Financiële informatieverschaffing Bestuursleden worden in voldoende mate voorzien van periodieke financiële informatie. Het proces van informatieverschaffing is verbeterd door de invoering van een digitaal bestuurdersportaal, iBabs, waardoor deze informatie makkelijker toegankelijk wordt. Het UB verstrekt periodiek, in aanvulling op deze overzichten, additionele informatie over relevante onderwerpen. Het Intern Toezicht zal over 2015 nagaan of de financiële informatieverschaffing aan de andere stakeholders toereikend is. D. Beleid en algemene gang van zaken PME heeft een missie en doelstellingen die inmiddels zijn vertaald in beleidsplannen voor 2015 voor de processen pensioenbeheer en communicatie, vermogensbeheer en finance, control en risicomanagement. Het Intern Toezicht houdt zich onder meer bezig met het toezicht op de uitvoering van deze beleidsplannen door het UB. Bij deze evaluatie wordt ook het totale proces (algemene gang van zaken) in kaart gebracht en geanalyseerd. Kortom, er is een beleidscyclus opgezet binnen het fonds waar alle relevante partijen een rol in hebben. Een aandachtspunt hierbij is nog de planning: de plannen voor 2016 moeten voor het eind van 2015 opgesteld en geaccordeerd zijn.
146
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
E. Evenwichtige belangenafweging Wij zijn van mening dat zowel in de voorbereiding door het UB als in de besluitvorming door het bestuur voldoende rekening wordt gehouden met dit aspect waarbij de gevolgen voor alle stakeholders worden meegenomen en afgewogen. F. Gang van zaken rondom de invoering van de nieuwe pensioenregeling in de metaal Wij vinden dat sociale partners in de groot en klein metaal, alsmede het UB en MN een bijzondere inspanning hebben verricht om deze nieuwe regeling bijtijds ingevoerd te krijgen. Echter een aantal aanbevelingen is hierbij op zijn plaats. Aangezien er aan het einde van 2014 veel druk op het bestuur van PME is gelegd om deze nieuwe regeling in uitvoering te nemen, heeft het bestuur weinig tijd gehad voor de voorbereiding van de besluitvorming hierover; voorts ging het om veel informatie die geanalyseerd moest worden. Daarnaast waren vanwege de additionele complexiteit van een uniforme regeling de marges voor besluitvorming beperkt. G. Implementatie van de nieuwe governance. Heeft het bestuur voldoende invulling gegeven aan de implementatie van de nieuwe governancestructuur? PME heeft gekozen voor het omgekeerd gemengd model (one tier board) hetgeen de benodigde aanpassingen in zowel organisatie, cultuur en gedrag maar ook in vele documenten met zich meebrengt. Het Intern Toezicht is van mening dat het bestuur hierin behoorlijk op koers ligt: • De diverse documenten zijn vastgesteld. • Tijdens bestuursvergaderingen is veel aandacht aan dit onderwerp besteed. • Het niet uitvoerend bestuur, ondersteund door de audit-commissie, heeft aan een dialoog over het intern toezicht invulling gegeven. Er zijn gesprekken gevoerd met het uitvoerend bestuur, het verantwoordingsorgaan en de externe accountant en actuaris. Inmiddels heeft in begin 2015 de eerste evaluatie onder leiding van een extern deskundige (nul-meting) plaatsgevonden, waarbij een aantal aandachtspunten is benoemd. Besloten is dat het gekozen model periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van de gekozen criteria: • Vergroten bestuurlijke slagkracht. • Verminderen bestuurlijke complexiteit. • Waarborgen betrokkenheid sociale partners. Onze conclusie is dat de eerste bevindingen positief zijn maar dat we nog een weg te gaan hebben met als aandachtspunten: • Omgaan met de verschillende functies van bestuurder en toezichthouder door de NUB-ers. • Taakinvulling van het niet uitvoerend bestuur en in het verlengde hiervan van de bestuurlijke commissies, bij de beleidsbepaling. • Taakuitvoering uitvoerend bestuur en dan met name of er, binnen het afgegeven mandaat en de afstemming en wissel werking met het niet uitvoerend bestuur, voldoende ruimte is adequaat te functioneren. De gemaakte afspraken inclusief het mandaat voor het UB moeten helder en transparant zijn en dienen periodiek geëvalueerd te worden. • Verantwoording van het uitvoerend bestuur aan het niet uitvoerend bestuur op een goede en transparante wijze. Nagegaan wordt op welke wijze dit effectief plaats kan vinden. • Een efficiënte en effectieve borging van risicomanagement. Het is zaak de inrichting van deze belangrijke taak over de diverse gremia op een adequate wijze te borgen, onder meer door dit vaker expliciet aan de orde te laten komen. In de huidige opzet is het risico van overlapping en dubbeling van taken aanwezig. Onderzocht moet worden hoe dit op een efficiënte en effectieve wijze kan plaatsvinden. Het thema Governance komt ook in 2015 aan de orde.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
147
5. Thema’s voor 2015 Het Intern Toezicht heeft voor 2015 de volgende thema’s vastgesteld waarop men zich (naast de wettelijk voorgeschreven thema’s) gaat richten: A. Implementatie van de nieuwe governance B. Draagvlak voor PME Er zijn diverse ontwikkelingen die het draagvlak uithollen zoals de toegepaste verlagingen, de lage dekkingsgraad en het uitblijven van indexatie. Een goed draagvlak voor de pensioenregeling van PME moet een belangrijk bestuurlijk aandachts punt blijven. Bij het werken aan behoud en uitbreiden van draagvlak is heldere communicatie naar alle betrokken deelnemersgroepen en werkgevers een essentieel onderdeel. C. De relatie met MN MN is onze uitvoerder voor vermogens- en pensioenbeheer en is een essentiële schakel in de dienstverlening aan de PME-deelnemers. Uit de rapportages blijkt dat er niet alom tevredenheid over MN is. Het is van groot belang te blijven werken aan verbetering op dit vlak. Een strakke monitoring en waar nodig bijsturing van MN maken hier onderdeel van uit. Naast de reguliere uitvoering dient er aandacht uit te gaan naar het veelomvattende verbeterproject MN 3.0. In 2014 zijn er ingrijpende wijzigingen geweest in het strategisch kader en het governancemodel van MN. Hiermee zijn fundamentele veranderingen beoogd in de samenwerking van MN met PME, PMT en Pensioenfonds Koopvaardij. De impact van deze veranderingen zal onderdeel uitmaken van het intern toezicht. D. In stand houden van de uniformiteit van de pensioenregeling met PMT Zoals vermeld geldt er nu één regeling voor de groot- en kleinmetaal. Er zal tussen PME en PMT samenwerking en afstemming georganiseerd moeten worden, die de instandhouding van de uniformiteit voldoende borgt en zekerstelt. E. Invoering van het nieuwe FTK Hiervoor moeten veel werkzaamheden worden verricht; er is sprake van een strakke planning waarbinnen diverse stakeholders zoals bestuur, sociale partners en het Verantwoordingsorgaan een eigen rol hebben. Voorts spelen in dit proces financiële aspecten en een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging een grote rol. Het is van belang na te gaan of de voorbereiding door het UB zodanig is dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan, maar ook zodanig is dat alle stakeholders op tijd worden geïnformeerd en van voldoende informatie worden voorzien, zodat zij op een verantwoorde wijze besluiten kunnen nemen.
Reactie bestuur op het intern toezicht van de toezichtcommisie en het niet uitvoerend bestuur Het algemeen bestuur onderschrijft de bevindingen van het intern toezicht, in het bijzonder de zorg over de uitvoering van het pensioenbeheer en de pensioencommunicatie. In 2014 zijn er belangrijke stappen gezet in de verbetering van deze uitvoering door MN. Ook de komende jaren behoort dit onderdeel tot één van de speerpunten. Het zogenoemde Programma MN 3.0 speelt daarin een belangrijke rol. Het algemeen bestuur onderkent eveneens de financiële en reputatierisico’s waarmee PME wordt geconfronteerd. Enerzijds worden deze risico’s waar mogelijk gemitigeerd door het verder verbeteren van het risicomanagement. Anderzijds poogt PME een positiever beeld van de eigen pensioenregeling en het eigen pensioenfonds te bereiken door meer pro-actief naar buiten te treden. In 2015 geeft het algemeen bestuur verder invulling aan de vijf thema’s, zoals ook door het intern toezicht geïdentificeerd.
148
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Verslag verantwoordingsorgaan Dit verslag 2014 heeft de volgende onderdelen • Opdracht • Activiteiten • Uitgebrachte adviezen • Oordeel over (voorgenomen) beleid en uitvoering • Bevindingen en aanbevelingen bij (voorgenomen) beleid en uitvoering • Aandachtsgebieden 2015 • Tenslotte
Opdracht Het verantwoordingsorgaan heeft als hoofdtaken: • Adviseren van het bestuur over de in de PME-statuten vastgelegde thema’s. • Verantwoording afnemen van het bestuur en jaarlijks oordeel uitspreken over het handelen van het bestuur, het door het bestuur uitgevoerde beleid en over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan richt zich bij het hiervoor aangegeven uitspreken van een oordeel op het beleid en handelen van het bestuur inclusief de belangenafwegingen die het bestuur maakt. Door sociale partners in de pensioenovereenkomst vastgelegde inhoudelijke pensioenafspraken inclusief de daarbij afgewogen belangen maken geen onderdeel uit van het oordeel.
Activiteiten De activiteiten van het verantwoordingsorgaan in het tweede halfjaar van 2014 zijn op hoofdlijnen: • Vier interne vergaderingen van het verantwoordingsorgaan. In deze interne vergaderingen is vaak één bestuurslid aanwezig die bijpraat over de plannen van het bestuur en de voortgang. • Een overlegvergadering met het bestuur over beleidsmatige onderwerpen en over het jaarwerk, inclusief bespreking van oordeel, bevindingen en aanbevelingen van het verantwoordingsorgaan. • Diverse commissievergaderingen over het jaarwerk, waaronder een afstemming met de niet uitvoerende bestuursleden, de audit-commissie en accountant en actuaris.
Uitgebrachte adviezen Het verantwoordingsorgaan heeft in de periode 1 juli tot en met 31 december 2014 een positief advies uitgebracht over een statutenwijziging, het uitvoeringsreglement en de premievaststelling 2015.
Oordeel over (voorgenomen) beleid en uitvoering Het verantwoordingsorgaan heeft in het algemeen een positief oordeel over beleid en uitvoering door het bestuur. Daarbij hebben we specifieke kanttekeningen op enkele in de toelichting aangegeven onderwerpen. Deze kanttekeningen werken we uit onder ‘Bevindingen en aanbevelingen bij (voorgenomen) beleid en uitvoering’. De kanttekeningen doen geen afbreuk aan ons positief oordeel. Toelichting op oordeel over beleid en uitvoering Het in het algemeen positieve oordeel is gebaseerd op de waarneming - uit de aangeleverde stukken en gevoerde bespre kingen - dat sprake is robuuste beheersing van de activiteiten door het bestuur en van intensieve aandacht voor een kwalitatief goede interne beheersing. Daarbij nemen we bij bestuur, bestuursbureau en MN als pensioenuitvoerder een sterke wil waar om continue verbeteringen in met name de pensioenuitvoering door te voeren. De kanttekeningen bij het positief oordeel hebben betrekking op de volgende onderwerpen: • Pensioenuitvoering/uitbesteding; • Communicatie en afstemming van meetbare fondsdoelen en beleidsuitgangspunten. Hierna werken we onze bevindingen en aanbevelingen uit en gaan we nader in op de kanttekeningen.
Bevindingen en aanbevelingen bij (voorgenomen) beleid en uitvoering Algemeen Het verantwoordingsorgaan nieuwe stijl heeft ruim een half jaar afstemmingen met het bestuur gehad. Uit de rapportages van accountant en actuaris blijkt dat de interne beheersing van de uitvoering bij MN is verbeterd. We nemen waar dat in beleidsplannen en managementinformatie doelen en kaders duidelijk en concreet zijn uitgewerkt. In het
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
149
bestuursverslag is op dit moment – in lijn met wat bij andere pensioenfondsen waarneembaar is – per beleidsthema een wisselend beeld zichtbaar van verantwoording over gevoerd beleid en beleidskaders. Het verantwoordingsorgaan wil in 2015/2016 in nauw overleg met het bestuur haar rol van verantwoording afnemen verder invullen. Het verantwoordingsorgaan stelt voor met het bestuur een format te ontwikkelen voor de verantwoording over de gestelde en gerealiseerde doelen. Op basis van dit format zal het verloop in de voortgang van het beleid regelmatig onderwerp van afstemming zijn. In het bestuursverslag zien we dat het bestuur in de paragraaf ‘bestuurlijke beschouwingen’ verantwoording aflegt over afwijkingen ten opzichte van beoogde beleidsresultaten. Het verantwoordingsorgaan wil zich bij haar oordeel over het beleid breder laten informeren. Van belang is dat het bestuur op alle materiële beleidsgebieden inzicht geeft in de beoogde en feitelijke resultaten, verschillen analyses en de sturing. In dit kader bevelen we het bestuur aan de verantwoording die intern en extern wordt afgelegd aansluitend te evalueren op onderlinge consistentie. We vragen het bestuur hierin vanaf 2015 planmatig stappen te zetten en hiervoor met het intern toezicht en het verantwoor dingsorgaan van gedachten te wisselen. Pensioenfondsbestuur Wij zijn tevreden over de inspanningen van bestuur en bestuursbureau voor de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Zowel bestuur als verantwoordingsorgaan hebben sinds juli 2014 gezocht naar invulling van de rollen. We nemen waar dat het bestuur zich bewust is van, goede aandacht heeft voor en acties neemt op specifieke invulling van het omgekeerd gemengd model. Dit blijkt onder meer uit een door het bestuur uitgevoerde tussenevaluatie en uit onze gesprekken met de niet uitvoerende bestuursleden en de audit-commissie. De acties van het verantwoordingsorgaan zijn gericht op het verder invullen van tegenwicht in de gesprekken die wij hebben met bestuur en bestuursbureau. In 2015 vullen we dit mede in door duidelijker aan te geven welke informatie we nodig hebben en wat we van belangrijke beleids- en uitvoeringsthema’s vinden. Daarnaast zullen we ook de relatie met bestuur en controleurs verstevigen en acties op bevindingen en aanbevelingen gaan volgen. We vragen het bestuur elkaar verder te versterken door leerpunten van het afgelopen jaarwerk in de jaarplanning 2015/2016 te verwerken.
Pensioenuitvoering/uitbesteding Reguliere pensioenuitvoering Het bestuur is van mening dat de kwaliteit van de reguliere pensioenuitvoering niet aansluit bij de ambitie van het fonds, vooral voor wat betreft de behandeling van complexe en uitzonderingssituaties. Uitvoerder MN staat mede in verband daarmee – zoals hiervoor is aangegeven - voor een grote transitie (MN 3.0). Tijdens deze transitie is belangrijk dat de reguliere pensioenuitvoering ongestoord blijft plaatsvinden. Het bestuur monitort de pensioenuitvoering onder meer via de verschillende ad hoc en kwartaalrapportages van MN, alsmede met behulp van de eigen risicorapportage. Wij vragen aandacht voor de invloed van het verbetertraject op de reguliere pensioenuitvoering en de risico’s die hiermee samenhangen. In dit kader is ook van belang voldoende rekening te houden met de implementatie van het systeem voor de invoering van de nieuwe pensioenregeling. Wij hebben begrepen dat deze implementatie onderdeel wordt van de transitie.
Communicatie Het bestuur heeft aandacht voor de feitelijke communicatie met deelnemers, gepensioneerden en andere belanghebbenden bezien vanuit het perspectief van de nieuwe pensioenwetgeving. Wij benadrukken het belang hiervan. Na de kortingen en de nieuwe pensioenregeling is communicatie een belangrijk middel om de verwachtingen van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden te sturen. Het bestuur vult dit onder meer in via bijeenkomsten met gepensioneerden, nieuwsbrieven, website en pensioenconsulenten voor werknemers en werkgevers. Wij nemen waar dat de bijeenkomsten met gepensioneerden voorzien in een behoefte en goed worden gewaardeerd.
150
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Wij vragen het bestuur het verantwoordingsorgaan in 2015 goed mee te nemen in vervolgstappen. Het verantwoordings orgaan wil vanuit haar rol graag bijdragen aan de communicatie door het fonds.
Verbetertraject Vanwege het niet aansluiten van de feitelijke pensioenuitvoering van MN bij de ambitie van PME zien we dat het bestuur en het bestuursbureau bezig zijn meer grip te krijgen op de pensioenuitvoering door MN. Daarbij nemen we – mede aan de hand van het verslag van intern toezicht (niet uitvoerende bestuursleden en audit-commissie) - waar dat de governance en het verbetertraject (project MN 3.0) hiervoor gedegen wordt opgezet. We vragen aandacht van het bestuur voor een effectieve aansturing en monitoring van MN met aandacht voor het concreet vertalen door MN van de kerndoelen van het verbetertraject naar: • Duidelijk te bereiken (deel)resultaten; • Een indeling naar duidelijk beheersbare onderdelen in het traject. Doel is dat MN voortgang en verantwoording duidelijk en concreet kan rapporteren. In het belang van het in de nabije toekomst door het verantwoordingsorgaan te vormen oordeel over beleid en uitvoering op het gebied van pensioenuitvoering, vragen we het bestuur om samen een dialoog op te zetten en duidelijke afspraken te maken over hoe het verantwoordingsorgaan wordt meegenomen in het verloop van het verbetertraject.
Aandachtsgebieden 2015 Het verantwoordingsorgaan zal in 2015 specifiek aandacht besteden aan het nieuw Financieel toetsingskader, communicatiebeleid, pensioenfondsbestuur en transitie (MN 3.0).
Tenslotte Wij danken bestuur en bestuursbureau voor de constructieve samenwerking. Wij zien uit naar een verdere uitbouw in 2015 van onze relatie. Schiphol, 11 juni 2015 Het verantwoordingsorgaan
Reactie op het verslag van het verantwoordingsorgaan Het algemeen bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor het uitgebrachte positieve oordeel over het beleid en uitvoering in 2014. Met het verantwoordingsorgaan is het algemeen bestuur van mening dat het monitoren van de pensioenuitvoering een belangrijk aandachtsgebied is. In 2014 zijn er belangrijke stappen gezet in de verbetering van de aan MN uitbestede uitvoering. Ook de komende jaren behoort dit onderdeel tot één van de speerpunten. Het zogenoemde Programma MN 3.0 speelt daarin een grote rol. Daarnaast onderschrijft het algemeen bestuur het belang van een goede communicatie en afstemming met het verant woordingsorgaan over gestelde en gerealiseerde fondsdoelen en beleidsuitgangspunten. Het algemeen bestuur zal daarvoor ook de komende jaren op alle materiële beleidsgebieden het benodigde inzicht verschaffen. Daarbij gaat het algemeen bestuur graag mee in het initiatief tot het gezamenlijk ontwikkelen van een uniform format voor de verantwoording. Door aandacht te schenken aan de hiervoor genoemde opmerkingen en de ontvangen aanbevelingen, rekent het algemeen bestuur op een verdere versterking van de goede samenwerking met het verantwoordingsorgaan.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
151
Compliance Het Nederlands Compliance Instituut controleert de naleving van de wet- en regelgeving en de gedragscode. Hiertoe voert de complianceofficer de noodzakelijk geachte controles uit en rapporteert zijn bevindingen aan het bestuur. In het verslagjaar zijn geen overtredingen van de gedragscode geconstateerd.
Code Pensioenfondsen In september 2013 is de Code Pensioenfondsen gepubliceerd. Deze code is opgesteld door de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, die hiermee normen voor ‘goed pensioenfondsbestuur’ hebben geformuleerd. De code is per 1 januari 2014 ingegaan. Pensioenfondsen passen de normen van de code toe, of leggen in hun jaarverslag uit waarom zij bepaalde normen niet toepassen. De tabel hieronder laat zien aan welke normen uit de Code Pensioenfondsen PME voldoet en wordt toegelicht aan welke normen PME niet of nog niet voldoet.
Toepassing Code pensioenfondsen Normen uit Code Pensioenfondsen
Status naleving PME
Taken en werkwijze bestuur
Voldaan
Normen 1 t/m 9 Norm 3: De missie, visie en strategie worden, onder meer gezien de financieel-economische ontwikkelingen en het nieuwe FTK, in 2015 geëvalueerd en mogelijk herijkt. Door de introductie van het nieuwe bestuurs-model wordt de beleids- en verantwoordelijk heidscyclus opnieuw ingericht. Taak en werkwijze Belanghebbendenorgaan Normen 10 t/m 13
Niet van toepassing
Taken en werkwijze intern toezicht Normen 14 t/m 16
Voldaan
Verantwoording afleggen Voldaan Normen 17 t/m 22 Norm 21: In de 2e helft van 2014 is PME overgegaan naar het nieuwe bestuursmodel. Rapportage over het functioneren van het bestuur volgt in het Jaarverslag 2015 onder meer naar aanleiding van de in maart 2015 gehouden bestuursevaluatie. Integraal risicomanagement
Voldaan
Normen 23 en 24
152
Communicatie en transparantie Normen 25 en 26
Voldaan
Verantwoord beleggen Normen 27 t/m 29
Voldaan
Uitvoering, uitbesteding en kosten Normen 30 t/m 37
Voldaan
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Normen uit Code Pensioenfondsen
Status naleving PME
Rol accountant en actuaris Normen 38 en 39
Voldaan
Klachten en geschillen
Voldaan
Normen 40 en 41 Melding onregelmatigheden
Voldaan
Normen 42 t/m 44 Benoeming, ontslag en schorsing Normen 45 t/m 47
Voldaan
Geschiktheid bestuur, intern toezicht en Voldaan verantwoordingsorgaan Aandachtspunt: Normen 48 t/m 58 Norm 50: Het programma van permanente educatie zal in 2015
worden geactualiseerd. Normen 54 en 55: niet van toepassing.
Niet voldaan Stemverhoudingen Norm 59 Het Algemeen Bestuur heeft bepaald dat de onafhankelijke voorzitter geen stemrecht heeft, ter waarborging van de onafhankelijke positie. Zittingsduur en herbenoeming Normen 60 t/m 64
Voldaan Normen 62 t/m 64: niet van toepassing
Diversiteit Deels voldaan Normen 65 t/m 71 Norm 66 (beleid): Hoewel PME nog geen vastgesteld diversiteitsbeleid heeft, onder-schrijft PME de normen t.a.v. diversiteit volledig. Het diversiteitsbeleid wordt in 2015 formeel vastgelegd. Norm 67 (geslacht): Het Verantwoordingsorgaan kon, ondanks vele inspanningen daartoe, nog niet aan deze norm voldoen. Norm 68 (leeftijd): Het bestuur en het Verantwoordingsorgaan voldoen niet aan deze norm. Integer handelen Normen 72 t/m 76
Voldaan
Beloningsbeleid Voldaan Normen 77 t/m 81 Compliance
Voldaan
Normen 82 en 83
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
153
Vertegenwoordigende organisaties Het bestuur van PME bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers, van werkgevers en van gepensioneerden. Daarnaast heeft het bestuur 3 onafhankelijke leden, de uitvoerende bestuurders. Ten slotte heeft het bestuur een onafhankelijke voorzitter. Van de 10 niet-uitvoerende bestuurders zijn 5 bestuurders benoemd op voordracht van de werkgeversorganisatie in de sector: Vereniging FME. Drie bestuurders zijn benoemd op voordracht van de werknemersorganisaties FNV Metaal en CNV Vakmensen. De 2 bestuurders namens de gepensioneerden zijn gekozen: 1 bestuurder is voor verkiezing voorgedragen door de gezamenlijke werknemersorganisaties (FNV Metaal, CNV Vakmensen, De Unie en VHP2), 1 bestuurder is voor verkiezing voorgedragen door VOG-PME (Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden bij PME). De onafhankelijke voorzitter is benoemd door de niet-uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuursleden worden benoemd door de Raad van Overleg in de Metalektro (ROM), het overlegorgaan van de bedrijfstak, op voorstel van de volgende organisaties: Vereniging FME Boerhaavelaan 40 Postbus 190 2700 AD Zoetermeer FNV Metaal Varrolaan 100 Postbus 9208 3506 GE Utrecht CNV Vakmensen Tiberdreef 4 Postbus 2525 3500 GM Utrecht De Unie Multatulilaan 12 Postbus 400 4100 AK Culemborg VHP2 Ruusbroeclaan 21 5611 LT Eindhoven VOG-PME Bennenbroekstraat 10 5712 BM SOMEREN
154
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Bestuur PME Het niet-uitvoerende bestuur heeft 11 leden inclusief de voorzitter. Onafhankelijke voorzitter Mr. F.C.W. Briët Werkgeversleden (namens de Vereniging FME) Mr. drs. H. Kroezen Drs. A.A. Nagtegaal AAG G.E.A. van Til BS MBA Drs. W. Vlasblom Ir. R.F.M. de Charro Werknemersleden, namens J.P.M. Brocken, FNV Metaal Ing. W.J.M. Noordman, FNV Metaal L.P. Raadgever, CNV Vakmensen Namens de gepensioneerden H. Duijst, VOG-PME (m.i.v. 2 juli 2014) Mr. I. Slikkerveer, gezamenlijke werknemersorganisaties Het dagelijks bestuur bestaat uit de volgende onafhankelijke uitvoerende bestuursleden: J. van der Windt Algemeen directeur – Uitvoerend bestuurder Drs. M.R. Andringa RBA Uitvoerend bestuurder Vermogensbeheer Drs. M.H.A.C.J. Simons Uitvoerend bestuurder Pensioenbeheer & Communicatie
Deskundigheid bestuur Bij de voordracht en benoeming van leden van het PME-bestuur spelen kwaliteit, kennis en ervaring de hoofdrol. Daarbij toetst PME de aanwezigheid van ruime kennis op pensioen- en beleggingsgebied en de gedegenheid van de bestuurs- en managementervaring. De bestuursleden van PME volgen regelmatig opleidingen, cursussen en seminars om de al aanwezige kennis aan te scherpen en actueel te houden. Waar nodig biedt PME het bestuur op maat gesneden opleidingen.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
155
Personalia bestuursleden PME Per 31 december 2014 Franswillem Briët (1947) Functie in bestuur Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Jos Brocken (1958) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep
Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Ruud de Charro (1948) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep
Henk Duijst (1936) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Henri Kroezen (1956) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
156
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Voorzitter Lid RvC en voorzitter remuneratiecommissie Monuta
Bestuurslid commissie Pensioenbeheer & Communicatie Werknemers, FNV Metaalsectoren Metalektro en Metaal en Techniek Landelijk bestuurder FNV Metaal voor de sectoren Metalektro en Metaal en Techniek en Motorvoertuigen Werknemersvoorzitter Raad van Overleg in de Metalektro (ROM), bestuurslid Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT), bestuurslid Vakraad Metaal en Techniek
Bestuurslid commissie Vermogensbeheer Werkgevers, Vereniging FME Gepensioneerd, bestuurder, coach
Bestuurslid commissie Finance, Control & Riskmanagement en audit-commissie Vereniging VOG-PME Gepensioneerd Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie: Lid van het college van vereffenaars van Pensioenfonds Stork
Bestuurslid commissie Pensioenbeheer & Communicatie Werkgevers, Vereniging FME Manager CAO en Arbeidszaken Lid STAR werkgroep Pensioenen
Dries Nagtegaal (1950) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Willem Noordman (1954) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Lex Raadgever (1955) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Ivo Slikkerveer (1963) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Geert van Til (1954) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep Nevenfunctie(s) relevant voor bestuursfunctie
Wouter Vlasblom (1951) Functie in bestuur In bestuur namens Beroep
Bestuurslid commissie Finance, Control & Riskmanagement (FCR) en audit-commissie Werkgevers, Vereniging FME Bestuurder en toezichthouder Bestuurder Pensioenfonds Sabic, lid van de visitatiecommissie van het Rabobank pensioenfonds, voorzitter Raad van Toezicht Bedrijfstakpensioenfonds Bouwnijverheid
Bestuurslid commissie Finance, Control & Riskmanagement en audit-commissie. Werknemers, FNV Metaal ‘Organizing Department’ FNV Metaal Bestuurslid Pensioenfederatie
Bestuurslid commissie Vermogensbeheer Werknemers, CNV Vakmensen Bestuurder CNV Vakmensen Bestuurslid Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel
Bestuurslid commissie Pensioenbeheer & Communicatie Gepensioneerden Senior Adviseur Pensioenen Bestuurslid Pensioenfonds Nederlandse Groothandel en Pensioenfonds Architecten bureaus, lid examencommissie SPO
Bestuurslid commissie Vermogensbeheer Werkgevers, Vereniging FME Bestuurder, toezichthouder, adviseur Voorzitter commissie Intern Toezicht Stichting Pensioenfonds Hoogovens, lid Raad van Advies Kempen Capital Management, lid Raad van Advies Vroom & Van den Heuvel, lid Raad van Advies The Index People
Bestuurslid commissie Pensioenbeheer & Communicatie Werkgevers, Vereniging FME Bestuurder, toezichthouder, adviseur
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
157
In 2014 namen een aantal bestuursleden afscheid van PME. Dit waren: • Drs. M. Hulsegge (bestuurslid tot 01-07-2014); • drs. L.C. van de Kieft (bestuurslid tot 01-04-2014); • W. Mudde (bestuurslid tot 01-07-2014).
Deelnemersraad Met de nieuwe bestuursstructuur is de deelnemersraad per 1 juli 2014 opgehouden te bestaan. Een groot aantal leden van de oude deelnemersraad heeft nu zitting in het verantwoordingsorgaan.
Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan bestaat uit 16 leden, 8 namens de actieve deelnemers en 8 namens gepensioneerden. Samenstelling verantwoordingsorgaan J. Janissen (voorzitter), gepensioneerd W. Kaastra (secretaris), gepensioneerd H. Bruggeman (lid DB), gepensioneerd A. de Haas (lid DB), gepensioneerd A. Kortenhoff (lid DB), gepensioneerd P. Wehrmeijer (lid DB), gepensioneerd Ir. R. Hofman, actief in bedrijfstak W. Jansen, gepensioneerd E. Kaspers, actief in bedrijfstak I. Kramer, actief in bedrijfstak G. Lathouwers, actief in bedrijfstak H. Meijer, actief in bedrijfstak H. van Rooy, gepensioneerd J.S. van de Velde, actief in bedrijfstak J. Wijma, actief in bedrijfstak J. van Zuydam, actief in bedrijfstak
namens FNV Metaal CNV Vakmensen FNV Metaal De Unie VOG-PME VHP2 FNV Metaal FNV Metaal FNV Metaal CNV Vakmensen FNV Metaal VHP2 VOG-PME FNV Metaal CNV Vakmensen De Unie
Postadres: Postbus 75635, 1118 ZR Schiphol E:
[email protected] W: www.vo-pme.nl
Toezichtcommissie In de bestuursstructuur tot 1 juli 2014 had PME een toezichtcommissie. Deze toezichtcommissie bestond uit de heren mr. A.A. Westerlaken, J.Th.W. Vrijland en mr. H.J. Thoman. De heer drs. A. Kraaijeveld was onafhankelijk voorzitter.
158
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Uitvoerend dagelijks bestuur PME Het Dagelijks bestuur van PME bestaat uit de volgende uitvoerende bestuurders: Hans van der Windt (1953) Algemeen directeur
Functie in bestuur: Uitvoerend bestuurder Strategie en Beleid, Finance, Control & Riskmanagement Relevantie nevenfunctie(s): Lid Raad van Advies Stichting Pensioen Opleidingen (SPO)
Marcel Andringa (1970)
Functie in bestuur: Uitvoerend bestuurder Vermogensbeheer Relevante nevenfunctie(s): Lid Progress Advisory Committee, Lid Algemeen Bestuur Eumedion, Lid AEX Steering Committee, Lid Bestuur Stichting Fondsenbeheer Spoorwegmuseum
Mariëtte Simons (1963)
Functie in bestuur: Uitvoerend bestuurder Pensioenbeheer & Communicatie Relevantie nevenfunctie(s): Lid raad van advies PBM/lid redactieraad PBM, Adviesraad IIR voor onderdeel pensioenen, Docent SPO
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
159
Accountant De externe accountant controleert de jaarrekening en de door het fonds opgegeven z-score. Ook geeft hij een verklaring af aan het bestuur dat het fonds tijdig een normportefeuille heeft vastgesteld. Dit is verplicht op grond van artikel 5 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. De accountant controleert ook het feitelijke rendement van de gekozen normportefeuille. Momenteel is de heer drs. J. Niewold RA van Ernst & Young Accountants LLP de certificerende accountant.
Actuaris De actuaris van het fonds controleert jaarlijks of de technische voorzieningen juist zijn vastgesteld en of de voorziening pensioenverplichtingen op voldoende veilige grondslagen is berekend. Momenteel is de heer B. den Hartog AAG van Towers Watson de certificerende actuaris.
Locatie PME is gevestigd op Schiphol. Folkstoneweg 38, 1118 LM Schiphol Postbus 75635, 1118 ZR Schiphol Telefoon: 020 316 12 34 Fax: 020 316 12 70 Website: www.metalektropensioen.nl Voor uitvoeringszaken pensioenen: Pensioenfonds van de Metalektro p/a MN Postbus 9103 1006 AC Amsterdam
Samenvatting PME-pensioenregeling Hieronder Hieronder staan de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling in 2014. Vanaf 2015 heeft is er een nieuwe, gelijke pensioenregeling voor de sector Techniek, dus voor de Pensioenfondsen PME en PMT (Metaal& Techniek). Pensioensysteem Middelloonregeling met na-indexatie. Pensioen wordt opgebouwd vanaf toetreding in de bedrijfstak. De regeling kent geen minimumleeftijd. Pensioenrichtdatum De eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. De deelnemer kan vanaf 55 jaar en tot 70 jaar met pensioen gaan. Voor deelnemers geboren vóór 1950 gold een pensioen richtdatum van 62 jaar. Pensioensalaris Vast loon per 1 januari, vermeerderd met vakantietoeslag, vaste jaarlijkse uitkeringen, oververdiensten in de zin van de cao en provisie over voorgaand kalenderjaar. Het pensioengevend loon is gemaximeerd op €70.792. Dit maximum wordt jaarlijks gewijzigd aan de hand van de algemene loonontwikkeling in de bedrijfstak. Franchise De franchise is het deel van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd, omdat ook AOW van de overheid wordt ontvangen. De hoogte van de franchise wordt jaarlijks per 1 januari gewijzigd op basis van de ontwikkeling van de AOW. Per 1 januari 2014 bedraagt de franchise € 15.554. Voor deelnemers geboren vóór 1950 geldt een franchise voor de pensioenopbouw van € 20.093. Voor de berekening van de premie geldt voor alle deelnemers de lage franchise van € 15.554. Pensioengrondslag is het Pensioensalaris minus franchise. De maximumpensioengrondslag bedraagt € 55.238.
160
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Ouderdomspensioen In 2014 per deelnemingsjaar 1,90% van de pensioengrondslag. Overbruggingspensioen Uitsluitend voor deelnemers geboren vóór 1950, ter overbrugging van de periode 62-65 jaar, waarin nog geen AOW wordt ontvangen. Het pensioen wordt uitgekeerd vanaf de pensioendatum tot de AOW-leeftijd. Omdat alle deelnemers van deze groep inmiddels de 62-jarige leeftijd hebben bereikt, is er geen opbouw meer. Toeslag PME probeert de pensioenen jaarlijks te verhogen. Of een verhoging mogelijk is, hangt af van de financiële positie van het fonds. Als een verhoging mogelijk is, is ook de hoogte daarvan afhankelijk van de financiële positie. PME heeft geen geld gereserveerd voor toekomstige verhogingen. Er bestaat dan ook geen recht op toekomstige verhogingen. Toeslag is in het verleden betaald uit de beleggingsrendementen. In 2014 zijn de pensioenen niet verhoogd. Partnerpensioen Ten behoeve van echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of ongehuwde partner met notarieel verleden samenlevings overeenkomst. Voor deelnemers geboren vóór 1950 per deelnemingsjaar 1,25% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag. Het pensioen is verzekerd op risicobasis. Deelnemers geboren in of na 1950 bouwen een kapitaalgedekt partnerpensioen op. Dit bedraagt 70% van het te bereiken ouderdomspensioen op 65 jaar. Wezenpensioen Voor deelnemers geboren vóór 1950 20% van het partnerpensioen tot 18 jaar of 27 jaar indien het kind studeert. Voor volle wezen geldt 28%. Voor deelnemers geboren in of na 1950 bedraagt het wezenpensioen 14% van het te bereiken ouderdoms pensioen per kind tot de 18-jarige leeftijd of 27-jarige leeftijd indien het kind studeert. Flexibilisering Bij pensionering kan de deelnemer het opgebouwde pensioen ruilen voor een andere pensioensoort. De deelnemer kan het opgebouwde ouderdomspensioen verlagen voor (extra) partnerpensioen of het ouderdomspensioen vervroegd laten ingaan. Eventueel opgebouwd partnerpensioen kan worden geruild voor een hoger ouderdomspensioen. Tevens kan de deelnemer de hoogte van de pensioenuitkering in de tijd variabel maken. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid In geval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van de mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid premievrije deelneming verleend. Geheel premievrije deelnemers bouwen 70% van de basisregeling op. Aanvullende regelingen Deelnemers die verplicht verzekerd zijn, kunnen daarnaast vrijwillig bij het fonds verzekerd zijn. De verzekering heeft dan het karakter van een aanvullende pensioenregeling. Opties zijn onder andere een pensioenregeling voor salarissen boven het maximumloon, een variabelloonregeling, een invaliditeitspensioen (WIA-excedent) en Anw-hiaatverzekering. Overgangsregeling SUM De deelnemer geboren vóór 1950 krijgt een aanvulling op zijn opgebouwde aanspraken indien hij 7 jaren voorafgaand aan uittreding werkzaam is geweest in de bedrijfstak. Deze netto-aanvulling (TOP-regeling) zorgt bij ingang voor een uitkerings niveau van ongeveer 80% van het nettosalaris op 56-jarige leeftijd, verhoogd met de cao-loonstijgingen in de bedrijfstak. De uitkering stopt op 65-jarige leeftijd. Overgangsregeling SUMO De overgangsregeling SUMO is per 1 januari 2006 vervallen. Deelnemers geboren na 31 december 1952 en vóór 1 januari 1973 en vanaf 1 januari 1998 tot aan pensioendatum onafgebroken werkzaam in de bedrijfstak, hebben onder voorwaarden uitzicht op een Voorwaardelijk extra ouderdomspensioen (VEP), ter waarde van de TOPSUMO-aanspraken waar zij op 31 december 2005 uitzicht op hadden. Het bestuur beslist jaarlijks of de VEP ook kan worden toegekend en welk percentage van de aanspraken kan worden toegekend.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
161
Begrippenlijst Aandelen Bewijzen van deelneming in het vermogen van een onderneming. Sommige bewijzen zijn verhandelbaar op de beurs. Aanvullende regeling Een pensioenregeling die een werkgever voor (een deel van) zijn werknemers heeft afgesloten bij het pensioenfonds. Deze regeling geeft de werknemers extra pensioen ten opzichte van de verplichte regeling. Actuaris of verzekeringswiskundige De actuaris controleert jaarlijks of de technische voorzieningen juist zijn vastgesteld en of de voorziening pensioenverplich tingen op voldoende veilige grondslagen is berekend. Actuariële uitgangspunten Berekening van waarden en verplichtingen volgens uitgangspunten van de verzekeringswiskundige. Afkoopbedrag of afkoopsom Het eenmalige bedrag dat op de pensioendatum aan de gepensioneerde wordt uitgekeerd, ter vervanging van een maande lijkse pensioenuitkering. Anw-hiaat De Algemene nabestaandenwet geldt sinds juli 1996. In die wet is geregeld hoeveel de nabestaanden ontvangen na het overlijden van een kostwinner. Voordat de wet er was, kregen meer nabestaanden een uitkering. Bovendien was die vaak hoger dan nu het geval is. Het verschil tussen de vroegere uitkering en de huidige wordt het Anw-hiaat genoemd. Via PME kan de deelnemer zich hiervoor verzekeren. Arbeidsongeschikte deelnemer De werknemer, die een (gedeeltelijke) WIA-uitkering ontvangt. De pensioenopbouw wordt (gedeeltelijk) voortgezet voor rekening van het pensioenfonds. Asset Liability Management (ALM)-studie Een onderzoek naar het verband tussen de beleggingen, de premie en de (financiering van de) pensioenregeling op langere termijn. De ingeschatte ontwikkeling van het fonds is hierbij gebaseerd op een aantal (economische) toekomstverwachtingen. Beleggingsopbrengsten of -rendementen Directe: interest en dividend onder aftrek van de aan de beleggingen toe te rekenen kosten en het exploitatieresultaat van vastgoed. Indirecte: gerealiseerde en ongerealiseerde waardeverschillen op beleggingen. Beleggingsportefeuille Het totaal van alle beleggingen. PME belegt in vastrentende waarden, aandelen, vastgoed, grondstoffen, hedge funds, private equity, speciale projecten en infrastructuur. Benchmark Een benchmark is een maatstaf. Hiermee beoordeelt PME de prestaties van bijvoorbeeld een vermogensbeheerder. De bedoeling is dat over het beheerde vermogen geen lager rendement wordt behaald dan het rendement van de benchmark. Compliance Het werken in overeenstemming met de toepasselijke externe wet- en regelgeving en de toepasselijke interne regels. Contante waarde De geschatte huidige waarde van toekomstige rechten of verplichtingen. Converteerbare obligaties Obligaties met het recht om deze gedurende de looptijd om te wisselen tegen aandelen van de betreffende onderneming tegen van tevoren vastgestelde voorwaarden.
162
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Credits Obligaties waarbij de geldleners voornamelijk andere partijen zijn dan de nationale overheden (bijvoorbeeld bedrijven). COSO-raamwerk COSO is een raamwerk voor het beschrijven van het interne risicobeheersingssysteem van een organisatie. Deelnemer De werknemer voor wie premie wordt afgedragen en die daardoor rechten opbouwt bij het fonds. Dekkingsgraad Het pensioenvermogen uitgedrukt in een percentage van de pensioenverplichtingen. Deposito’s Kortlopende leningen aan financiële instellingen met een vaste looptijd en een van tevoren vastgelegd rentepercentage. Derivaten Beleggingen waarvan de waarde is afgeleid van de waarde van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel of een obligatie. Voorbeelden zijn opties en futures. Dispensatie Vrijstelling van een (wettelijke) verplichting. Bij pensioenregelingen de vrijstelling van de verplichting om deel te nemen aan de pensioenregeling die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (op verzoek van sociale partners) is opgelegd aan een bedrijfstak. Deze vrijstelling kan door het bestuur van het pensioenfonds worden verleend. Doorsneepremie De pensioenpremie die aan alle werkgevers in een bedrijfstak voor de verplichte regeling van het pensioenfonds in rekening wordt gebracht. Deze premie wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. Dit percentage is voor iedereen gelijk. Due diligence Due diligence omvat zorgvuldig screenen en onderzoeken van nieuwe én reeds bestaande externe vermogensbeheerders. PME (en MN) toetsen op juridische en fiscale aspecten, beleggingsprestaties, operationele zaken, risicomanagement, waardering van beleggingen, verslaglegging, goed ondernemersbestuur en het werken in overeenstemming met interne regels en externe wet- en regelgeving. Excedentregeling Een aanvullende verzekering waarbij voor iemand pensioen wordt verzekerd boven het maximum in de verplichte regeling. Ex-deelnemer De werknemer van wie de pensioenopbouw is gestopt vóór de pensioendatum (bijvoorbeeld door het verlaten van de bedrijfstak) en die het opgebouwde pensioen bij het fonds heeft achtergelaten. Fiduciair vermogensbeheer Pensioenfondsen besteden het beheer van hun vermogen uit aan een externe vermogensbeheerder. Financieel Toetsingskader (FTK) Het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het FTK is opgebouwd rond de principes van marktwaardering, risico gebaseerde financiële eisen en transparantie. Franchise Het deel van het loon waarover geen pensioen wordt opgebouwd en waarvoor geen premie wordt betaald omdat de AOW bij pensionering al in een uitkering voorziet voor dat deel van het loon. Future Een future (of termijncontract) is een financieel contract tussen 2 partijen die zich verbinden om op een bepaald tijdstip een bepaalde hoeveelheid van een product of financieel instrument te verhandelen tegen een vooraf bepaalde prijs.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
163
Gemoedsbezwaarde Iemand die om religieuze redenen bezwaar heeft tegen de verplichte deelname aan de pensioenregeling. Voor die persoon int het fonds wel premie, maar het fonds zet deze op een spaarrekening. Het saldo hiervan betaalt het fonds uit gedurende 15 jaar vanaf de pensioeningangsdatum. Gepensioneerde De deelnemer die een ouderdomspensioen ontvangt of de nabestaande die een partnerpensioen of wezenpensioen ontvangt. Governance Governance betekent bestuur. Voor bedrijven is er corporate governance. Dit concept is omgebouwd voor pensioenfondsen. PME streeft naar goed pensioenfondsbestuur. De principes voor goed pensioenfondsbestuur zijn opgesteld door de Stichting van de Arbeid. Deze principes zijn in de Pensioenwet verankerd en gaan over : • Zorgvuldig bestuur; • verantwoording; • intern toezicht; • deskundigheid; • openheid; • communicatie. Hedge fund (hedgefonds) Een actief gemanaged beleggingsfonds met 1 of meer (vaak complexe en) niet transparante beleggingsstrategieën, gericht op het behalen van absoluut rendement. Deze fondsen rekenen relatief hoge kosten. Herstelplan Plan van aanpak gericht op het herstel van de dekkingsgraad. Een pensioenfonds moet dit aan DNB opleveren, indien de vermogenspositie onvoldoende is. Dit is het geval als het pensioenfonds onvoldoende vereist vermogen heeft. In deze situatie beschikt het pensioenfonds niet over de wettelijk vereiste buffers boven op de dekking voor de nominale pensioenen. In deze situatie spreekt men van reservetekort. Hiernaast kan een pensioenfonds onvoldoende minimum vereist eigen vermogen hebben. Er is dan onvoldoende dekking voor de nominale pensioenen en een wettelijke verplichte opslag van circa 5%. In deze situatie spreekt men van dekkingstekort. DNB toetst het herstelplan aan wettelijke voorschriften. Als een pensioenfonds binnen de hiervoor gestelde termijnen uit herstel komt, zal DNB het herstelplan goedkeuren. DNB volgt het verloop van het herstel jaarlijks tot het pensioenfonds weer over voldoende vermogen beschikt. Hoogrentende obligaties Leningen met een hoog risicoprofiel. Hierop wordt een relatief hoge rente vergoed. Hypotheken Leningen waarbij vastgoed als onderpand is gegeven. Indexatiepercentage Het percentage waarmee de ingegane pensioenen, pensioenaanspraken en rechten van ex-deelnemers jaarlijks kunnen stijgen als het pensioenfonds voldoende vermogen heeft. Het bestuur beslist hierover. Hierbij geldt de voorwaardelijkheidsverklaring. Inflatie Waardevermindering van geld als gevolg van stijgende prijzen. Investment grade Obligaties met een relatief laag risicoprofiel. Hierop wordt een relatief lage rente vergoed. ISAE3402 De nieuwe standaard voor third party reporting ISAE3402, in de Nederlandse controlestandaarden opgenomen als standaard 3402. Komt in plaats van SAS70 (vervallen per 15 juni 2011). Een belangrijk verschil tussen ISAE3402 en SAS70 is dat ISAE3402 een grotere nadruk legt op risico-identificatie en risicobeheersing. De nieuwe standaard heeft impact op de rapportage van serviceorganisaties. De controle wordt door een externe accountant uitgevoerd. De accountant geeft over deze controle een verklaring af.
164
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Kostendekkende premie De kostendekkende premie wordt conform artikel 128 van de Pensioenwet vastgesteld. De kostendekkende premie bestaat uit: - Een opslag voor uitvoeringskosten; - de benodigde solvabiliteitsopslag; - de actuarieel benodigde premie voor de (toename van de) onvoorwaardelijke pensioenaanspraken. Deze premie wordt vastgesteld op basis van de actuariële veronderstellingen. Lening (onderhandse) Een lening die direct tussen de lener en het pensioenfonds wordt afgesloten. Er wordt een specifieke overeenkomst gemaakt. Liquide middelen Contant geld dat direct beschikbaar is. Loon Het vaste jaarloon volgens het pensioenreglement. Marktrente Sinds de invoering van het FTK moet de huidige waarde van de pensioenverplichtingen worden berekend met de marktrente. Vanaf september 2012 wordt de marktrente vastgesteld door de Ultimate Forward Rare (UFR). DNB publiceert deze rente maandelijks. Marktwaarde De waarde van een belegging of verplichting op een openbare financiële markt op een bepaald moment. Microfinanciering Kleinschalige leningen aan kleine ondernemingen. Nominale waarde De waarde die op waardepapieren (beleggingsstukken) staat. Normportefeuille De inrichting van de beleggingsportefeuille naar verschillende beleggingscategorieën die in het jaarlijkse beleggingsplan staat. De normportefeuille geldt als richtsnoer voor de beleggingsportefeuille. De daadwerkelijke portefeuille mag binnen een vooraf gestelde bandbreedte ten opzichte van de norm afwijken. Obligaties Bewijzen van deelneming in een openbaar uitgegeven lening. Deze bewijzen zijn verhandelbaar op de beurs. Opgebouwde pensioenaanspraken Het pensioen dat op grond van de deelnemingsduur en de laatste pensioengrondslag is vastgesteld. Pensioengrondslag Het loon verminderd met de franchise. Dit bedrag vormt de basis voor de opbouw van het pensioen. Pensioenvermogen Het totale vermogen van het pensioenfonds dat aanwezig is ter dekking van de pensioenverplichtingen. Pensioenverplichtingen De contante waarde van alle opgebouwde pensioenrechten op basis van marktrente. Premie De jaarlijkse bijdrage van de werkgevers en de werknemers aan het pensioenfonds. De premie is een percentage van de pensioengrondslag.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
165
Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid Situatie waarbij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers de pensioenopbouw gedurende de arbeidsongeschiktheids periode kunnen voortzetten. De premie komt dan (gedeeltelijk) voor rekening van PME. Private equity Private equity is een rechtstreekse investering in een onderneming buiten de beurs om. Rechten van ex-deelnemers Pensioenrechten van ex-deelnemers in de pensioenregeling. Rechten van ex-deelnemers worden op dezelfde wijze verhoogd (geïndexeerd) als de ingegane pensioenen. Verhoging kan alleen als er genoeg vermogen is. Het bestuur beslist. Hierbij geldt de voorwaardelijkheidsverklaring. Service level agreement (SLA) Afspraken over dienstverlening in bijvoorbeeld het contract met de uitvoerder. Startbrief Brief met uitleg over pensioen die een nieuwe deelnemer in het pensioenfonds binnen 3 maanden krijgt. Toeslag PME hanteert de volgende voorwaardelijkheidsverklaring. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van respectievelijk de loon- of de prijsindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. TOP De regeling voor vervroegd uittreden in de Metalektro, die zorgt voor een tijdelijke aanvulling op het ouderdomspensioen. Voorheen ook wel bekend als SUM- of VUT-regeling. Tracking error Risicomaatstaf die de verwachte schommeling in het resultaat laat zien. Deze maatstaf kan het verschil laten zien tussen de benchmark en de beleggingsportefeuille. De maatstaf kan ook het totale risico van de beleggingsportefeuille ten opzichte van de verplichtingen laten zien. UFR (Ultimate Forward Rate) DNB schrijft deze rente voor om de pensioenverplichtingen mee te berekenen. Bij de UFR-methode wordt de rekenrente voor de pensioenvoorzieningen boven een looptijd van 20 jaar nog maar deels bepaald door de marktrente. Het andere deel komt uit een model. Daarbij middelt DNB de rente over 3 maanden, waardoor de UFR-rentecurve relatief stabieler beweegt. Uitruil De mogelijkheid om op de pensioendatum partnerpensioen in te ruilen voor een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen. Valutakoersen De waarde van buitenlands geld in relatie tot de euro. Vastgoed Woningen, kantoren, bedrijfspanden en winkels. Het betreft hier zowel de directe beleggingen in vastgoed als de aandelen in maatschappijen die in vastgoed beleggen. Vastrentend Rentepercentage dat gedurende een bepaalde periode (looptijd) van bijvoorbeeld leningen constant blijft. Vastrentende waarden Beleggingen waarvan de directe opbrengst vooraf vaststaat.
166
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
Verplichtstelling Besluit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgens welke alle werknemers in de bedrijfstak verplicht zijn deel te nemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Voorwaardelijkheidsverklaring In de Pensioenwet staat dat een voorwaardelijkheidsverklaring verplicht is. Samengevat betekent deze verklaring dat pensioen alleen stijgt als er genoeg geld is; verhoging is geen recht, verlagen kan ook. PME gebruikt de volgende voorwaardelijkheidsverklaring: Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van resp. de loon- en prijsindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Voorziening pensioenverplichtingen (VPV) Het bedrag dat op een bepaald moment aanwezig moet zijn om, samen met de toekomstige inkomsten, de (toekomstige) uitkeringen te kunnen betalen. Vrijstelling Een werkgever hoeft niet deel te nemen aan de pensioenregeling die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (op verzoek van sociale partners) is verplicht gesteld voor een bedrijfstak. Over vrijstelling wordt door het bestuur van het pensioenfonds beslist. Waardeoverdracht De opgebouwde pensioenen die door het pensioenfonds van de oude werkgever worden overgedragen aan het pensioenfonds van de nieuwe werkgever. Dit kan voor alle werknemers van een onderneming tegelijk of voor 1 persoon gebeuren. Waarderingsgrondslagen Uitgangspunten voor de berekening van de waarde van de beleggingen en pensioenverplichtingen. Zakelijke waarden Beleggingen in aandelen, converteerbare obligaties, direct vastgoed en vastgoed en in aandelen van vastgoedmaatschappijen. Z-score Een z-score geeft een indicatie van het resultaat van het vermogensbeheer van een pensioenfonds. De z-score maakt een vergelijking met andere fondsen mogelijk. Een positieve score houdt in dat door actief beheer waarde is toegevoegd. Een negatieve score betekent dat door actief beheer waarde is verloren. De accountant controleert de berekening van de z-score.
HOOFDSTUK 10 OVERIGE GEGEVENS
167
Colofon Tekst & redactie Bestuursbureau PME, Schiphol Foto’s Eiko Waleson Ontwerp en opmaak Myriad Design, Amsterdam Druk ZuidamUithof Drukkerijen Uitgave Stichting Pensioenfonds van de Metalektro, juni 2015 Postbus 75635 1118 ZR Schiphol T 020 316 12 34 www.metalektropensioen.nl
168
COLOFON