HOOFDRAPPORT ONDERZOEKSGEBIED 'STEENBERGEN' (GEBOUWSCHADE IN RELATIE TOT NAMACTIVITEITEN LANGELO) NAM ASSEN
30 november 2015 076652825:0.4 - Definitief E05011.002088.2000.
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Samenvatting Aanleiding Sinds eind 2014 heeft de NAM diverse schademeldingen ontvangen van bewoners in Steenbergen en andere kernen in de omgeving van de gasopslag bij Norg. De NAM heeft in overleg met bewoners en gemeente Noordenveld (waartoe onder meer de kernen Steenbergen, Norg en Langelo behoren) besloten om te onderzoeken welke oorzaak ten grondslag liggen aan deze schades. Bij dit onderzoek dient in het bijzonder nagegaan te worden in hoeverre de gasopslag en gasproductie in Langelo bij Norg hebben bijgedragen aan deze schades. Doel NAM heeft ARCADIS verzocht de schademeldingen in het gebied rond Steenbergen te onderzoeken om na te gaan of er een causaal verband is vast te stellen tussen de schade en de gasopslag. Het gaat dan feitelijk om de beoordeling of en in welke mate schade aan de objecten ontstaan is door de effecten van gasopslag (gasinjectie en gasproductie). Doel van dit onderzoek is het vaststellen of de schades aan woningen in het onderzoeksgebied Steenbergen te relateren zijn aan de NAM-activiteiten in dit onderzoeksgebied, of dat andere factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van schade. Aanpak Voor dit onderzoek zijn de eerste 35 schademeldingen in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen‘ geïnspecteerd. Per gebouw is onderzoek gedaan naar de gebouwkenmerken, de omgevingskenmerken, de schadekenmerken en het gehele schadebeeld. Een schade-risicoanalyse op de gebouwen ten gevolge van gasopslag maakt hier deel van uit. Op basis van deze informatie kan bepaald worden of mogelijke oorzaken voor de afzonderlijke schadebeelden zijn aan te geven of uit te sluiten. Wanneer alle aspecten tegen elkaar worden afgezet en deze ‘hypothesen’ worden geverifieerd/gefalsificeerd, kan tot een weloverwogen beoordeling worden gekomen, waarbij aangegeven wordt of al dan niet sprake is van causaliteit met de gasopslag/-productie. Conclusie Op basis van in de eerste plaats een analyse van de mogelijke schadeoorzaken aan de hand van de schadebeelden en in de tweede plaats een toetsing van de trillingssterkte en in de derde plaats toetsing van het risico op schade ten gevolge van de opgetreden bodembeweging volgt als eindconclusie: Uitgesloten kan worden dat de schades aan de onderzochte gebouwen in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ een gevolg zijn van de gasopslag/-productie in dit gebied. Ook de kans dat andere gebouwen in het onderzoeksgebied schade hebben ondervonden ten gevolge van de gasopslag/-productie is verwaarloosbaar.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
3
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Inhoud Samenvatting .............................................................................................................................................................. 3 1
2
Inleiding ................................................................................................................................................................ 6 1.1
Aanleiding voor het onderzoek ............................................................................................................... 6
1.2
Ondergrondse gasopslag bij Norg........................................................................................................... 6
1.3
Schademeldingen....................................................................................................................................... 7
1.4
Mogelijke schademechanismen ............................................................................................................... 7
1.5
Afbakening onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ ........................................................................................ 7
1.6
Doel van het onderzoek ............................................................................................................................ 9
Aanpak onderzoek ............................................................................................................................................. 10 2.1
3
Onderzoek met drie benaderingen ........................................................................................................ 10
Inventarisatie van gegevens ............................................................................................................................. 12 3.1
3.2
Inventarisatie van gebouwkenmerken.................................................................................................. 12 3.1.1
Inleiding ................................................................................................................................ 12
3.1.2
Type gebouw ........................................................................................................................ 12
3.1.3
Ouderdom / Bouwperiode .................................................................................................. 13
3.1.4
Funderingswijze................................................................................................................... 13
3.1.5
Indicatie onderhoudsstaat .................................................................................................. 14
3.1.6
Bouwkundige wijzigingen .................................................................................................. 14
Inventarisatie van omgevingsfactoren .................................................................................................. 15 3.2.1
3.3
4
ARCADIS
3.2.1.1
Aardbevingen .............................................................................................. 15
3.2.1.2
Verkeer ......................................................................................................... 15
3.2.1.3
Bouwactiviteiten ......................................................................................... 16
3.2.1.4
Industriële activeiten .................................................................................. 16
3.2.2
Omgevingsfactoren vanuit de ondiepe ondergrond ....................................................... 16
3.2.3
Omgevingsfactoren vanuit de diepe ondergrond ........................................................... 17
3.2.4
Omgevingsfactor calamiteiten ........................................................................................... 18
Inventarisatie van schadebeelden .......................................................................................................... 18 3.3.1
3.4
Omgevingsfactoren bestaande uit trillingen .................................................................... 15
Achtergronden mogelijke oorzaken .................................................................................. 20 3.3.1.1
Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel .............................. 21
3.3.1.2
Verhinderde vervorming ........................................................................... 21
3.3.1.3
Overbelasting vanuit gebruik.................................................................... 22
3.3.1.4
Incidentele overbelasting ........................................................................... 22
3.3.1.5
Overbelasting door trilling in het algemeen............................................ 23
3.3.1.6
Opgelegde vervorming .............................................................................. 23
3.3.1.7
Autonome zetting ....................................................................................... 24
3.3.1.8
Verandering van de belasting op de ondergrond ................................... 24
3.3.1.9
Verandering in de ondiepe ondergrond .................................................. 24
3.3.1.10
Verandering in de diepe ondergrond ....................................................... 25
3.3.1.11
Schaderisico’s door invloed van veroudering ......................................... 25
Onderzoeksresultaten ............................................................................................................................. 26
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
4
Analyse mogelijke schadeoorzaken ............................................................................................................... 31 4.1
Inleiding .................................................................................................................................................... 31
4.2
Analyse schadebeelden ........................................................................................................................... 32
4.3
4.2.1
Invloed schadeoorzaak 4: Trilling door gasopslag/-productie ...................................... 34
4.2.2
Invloed schadeoorzaak 10: Verandering in de diepe ondergrond ................................ 34
4.2.3
Tussenconclusie op basis van analyse van oorzaken schadebeelden ........................... 36
invloed omgevingsfactor ‘trilling door gasopslag/-productie’ .......................................................... 36 4.3.1
Inleiding ................................................................................................................................ 36
4.3.2
Aanpak .................................................................................................................................. 37
4.3.3
Beschikbare gegevens .......................................................................................................... 37
4.3.4
Toetsingscriterium ............................................................................................................... 38
4.3.5
Beoordeling........................................................................................................................... 38
4.3.6
Tussenconclusie op basis van omgevingsfactor ‘trilling door gasopslag/-
gasproductie’ ............................................................................................................................................ 39 4.4
5
Invloed omgevingsfactor ‘Bodemvervorming’ .................................................................................... 39 4.4.1
Toetsing Scheefstelling ........................................................................................................ 39
4.4.2
Toetsing Kromming ............................................................................................................. 40
4.4.3
Toetsing Rek ......................................................................................................................... 40
4.4.4
TussenConclusie op basis van omgevingsfactor ‘bodemvervorming’ ......................... 40
Conclusies ........................................................................................................................................................... 41
Bijlage 1
Deelrapport ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied
‘Steenbergen’
44
Colofon....................................................................................................................................................................... 45
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
5
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
1 1.1
Inleiding AANLEIDING VOOR HET ONDERZOEK
Sinds eind 2014 heeft de NAM diverse schademeldingen ontvangen van bewoners in Steenbergen en andere kernen in de omgeving van de gasopslag bij Norg. De NAM heeft in overleg met bewoners en gemeente Noordenveld (waartoe onder meer de kernen Steenbergen, Norg en Langelo behoren) besloten om te onderzoeken welke oorzaak of oorzaken ten grondslag liggen aan deze schades. Bij dit onderzoek dient in het bijzonder nagegaan te worden in hoeverre de gasopslag en gasproductie in Langelo bij Norg hebben bijgedragen aan deze schades.
1.2
ONDERGRONDSE GASOPSLAG BIJ NORG
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) exploiteert in Langelo - nabij Norg in de gemeente Noordenveld - een ondergrondse gasopslag (UGS Norg). Het gasveld dat voor UGS Norg wordt gebruikt bevatte van oorsprong hoog-calorisch aardgas. Dit gas is tussen 1983 en 1995 voor een deel geproduceerd waarna het gasveld eind jaren negentig geschikt is gemaakt voor de opslag van aardgas uit het Groningen-veld. Sinds 1997 is het gasveld in gebruik voor de opslag van dit laag-calorische aardgas uit Groningen (de zogeheten Groningen-kwaliteit). In de periode 2012-2015 heeft NAM de gasopslag doorontwikkeld. UGS Norg zal ook in de toekomst een belangrijke rol spelen in de levering van aardgas aan huishoudens. Daarbij zijn de maximale injectiecapaciteit en de maximale productiecapaciteit vergroot en is de totale opslagcapaciteit van het veld toegenomen van 3 naar 7 miljard m3. In december 2014 is de uitbreiding in gebruik genomen en is de verhoogde productiecapaciteit gefaseerd in gebruik genomen. Dit past in de functie van een gasopslag waarbij het aardgas in de zomerperiode geïnjecteerd wordt, om dit gas vervolgens in de winterperiode bij een verhoogde vraag naar aardgas te produceren. Deze afwisselende activiteiten bestaande uit gasinjectie en gasproductie worden in het vervolg aangeduid als ‘gasopslag’.
6
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
1.3
SCHADEMELDINGEN
Nabij Langelo bevindt zich een gasopslag, door de NAM aangeduid als UGS Norg, in het vervolg van dit rapport aangeduid als gasopslag Norg. Door inwoners van het nabij de gasopslag Norg gelegen dorp Steenbergen zijn eind 2014 en begin 2015 diverse meldingen van schade doorgegeven aan NAM. Het aantal meldingen is toegenomen tot circa tachtig, waarvan 35 in dit onderzoek zijn betrokken. Deze meldingen zijn niet alleen afkomstig uit Steenbergen, maar ook uit andere nabijgelegen dorpen. De meldingen betreffen schades aan woningen, schuren en bedrijfsobjecten. De schades kenmerken zich vooral door scheuren in gevels.
Plaats
Aantal meldingen
Alteveer Langelo Nieuw Roden Roderesch Roden Steenbergen
Opmerkingen
3 1 1 10 1 19
Het merendeel van de gemelde schades doet zich voor in Steenbergen, gevolgd door Roderesch. Op adresniveau bevinden zich 15 van de 35 meldingen aan de doorgaande weg (Hoofdweg) in Steenbergen en Roderesch.
1.4
MOGELIJKE SCHADEMECHANISMEN
De activiteiten van de NAM in dit gebied, zoals in paragraaf 1.2 beschreven, hebben tot gevolg dat er in de loop der tijd in het onderzoeksgebied veranderingen in de hoogte van het maaiveld zijn opgetreden. Aanvankelijk was dit een geleidelijke bodemdaling. Dit betreft een daling van 2 tot 6 cm (afhankelijk van de locatie in het gebied) over een periode van ca. 13 jaar. In 1997 is vervolgens weer een maaiveldstijging opgetreden ten gevolge van de gasopslag. Naast deze maaiveldwisselingen heeft op twee momenten een beving plaatsgevonden in de nabijheid van dit gebied die mogelijk met schade in verband gebracht kan worden, namelijk op 5 maart 1993 te Langelo en op 7 juni 1999 te Steenbergen. Ook zijn in de latere periode van de gasopslag door bewoners trillingen gemeld die in verband worden gebracht met schade aan gebouwen.
1.5
AFBAKENING ONDERZOEKSGEBIED ‘STEENBERGEN’
Het onderzoeksgebied dat wordt aangeduid als ‘Steenbergen’ bevat het gebied rond Steenbergen, Langelo, Alteveer, Roderesch, Roden (deel) en Nieuw-Roden (deel), zoals weergegeven in de afbeelding op de hierna volgende pagina.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
7
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Figuur 1 Afbakening onderzoeksgebied ‘Steenbergen’
8
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
1.6
DOEL VAN HET ONDERZOEK
Door de inwoners van het onderzoeksgebied is het vermoeden geuit dat de schade veroorzaakt zou kunnen zijn door de gasopslag. NAM heeft ARCADIS verzocht de schademeldingen in het gebied rond Steenbergen te onderzoeken om na te gaan of er een causaal verband is vast te stellen tussen de schades en de expansie. Het gaat dan feitelijk om de beoordeling of en in welke mate er een kans is dat schade aan objecten is ontstaan door de effecten van gasopslag (gasinjectie en gasproductie). Doel van dit onderzoek is: het vaststellen of de schades aan woningen in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ te relateren zijn aan de NAM-activiteiten in dit onderzoeksgebied, of dat andere factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van schade. In het onderzoek dient zo veel mogelijk beschikbare en relevante informatie te worden betrokken.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
9
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
2 2.1
Aanpak onderzoek ONDERZOEK MET DRIE BENADERINGEN
Arcadis heeft in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ een bouwkundig onderzoek uitgevoerd bij in totaal 35 objecten. Bouwkundig specialisten die zich vanuit hun vakgebied dagelijks bezighouden met bouwgebreken en gebouwkwaliteit hebben onderzocht op welke wijze het object is gebouwd en wat de gebouwkenmerken zijn. Daarnaast hebben zij een algemeen beeld opgedaan van de aan het gebouw aanwezige schades. Vervolgens is gekeken naar omgevingskenmerken rondom het object die mogelijk van invloed zijn op het ontstaan van schade. Tot slot zijn de bevindingen die ter plaatse zijn opgedaan middels deskresearch uitgewerkt en nader geanalyseerd. Hierbij zijn alle afzonderlijke invloedsfactoren (gebouwkenmerken, omgevingskenmerken en mogelijke oorzaken) die het ontstaan van schade tot gevolg gehad zouden kunnen hebben afzonderlijk en in samenhang beoordeeld. Uitgangspunt is om de oorzaak van de schade te achterhalen. Daarbij vertonen verschillende schades vaak samenhang of een gezamenlijke oorzaak. Daarom dient op basis van de volgende punten een diagnose te worden gesteld:
gebouwkenmerken, zoals materiaalgebruik, constructiewijze en/of staat van onderhoud.
omgevingskenmerken, zoals bodemopbouw en in deze situatie ook gasopslag
schadekenmerken én het gehele schadebeeld. Schadekenmerken worden bepaald door onder andere de uiterlijke verschijningsvorm en de plaats waar de schade voorkomt. Een schadebeeld wordt gevormd door meerdere schades die door een gelijke oorzaak zijn ontstaan.
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op elk van deze aspecten. In veel gevallen is het niet mogelijk een oorzaak vast te stellen op basis van alleen de uiterlijke kenmerken van de schade. De combinatie van kenmerken van het gebouw, de omgeving, de schade en het totale schadebeeld levert na diagnose een aantal mogelijke hypothesen op voor het ontstaan van de schade.
10
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Omgevingsfactoren
Gebouwkenmerken
Schadebeelden
Hypothese
Figuur 2 Schematische weergave van vaststelling schadeoorzaak.
Door middel van verificatie en falsificatie kan vervolgens de meest waarschijnlijke oorzaak worden vastgesteld. Juist om die reden zal via deskresearch en een onderzoek ter plaatse op al deze drie afzonderlijke aspecten worden gefocust. Op deze wijze vindt een weloverwogen beoordeling plaats en kan worden aangegeven of al dan niet sprake is van causaliteit tussen de schade en de activiteiten van de NAM in dit gebied.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
11
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
3
Inventarisatie van gegevens
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inventarisatie van de gebouwkenmerken. Vervolgens wordt ingegaan op de inventarisatie van de omgevingsfactoren. Daarna is ingegaan op de inventarisatie van de schadebeelden. Tot slot worden de onderzoeksresultaten vermeld.
3.1
INVENTARISATIE VAN GEBOUWKENMERKEN
3.1.1
INLEIDING
Voor de afzonderlijke objecten is een uniform inventarisatierapport samengesteld waarin de bevindingen en de beoordeling per object zijn weergegeven. De onderdelen die in dit uniforme inventarisatierapport zijn opgenomen worden in dit hoofdstuk behandeld. Doordat er gedeeltelijk is vastgehouden aan een standaard, is het mogelijk om uit meerdere inventarisatierapporten vergelijkbare gegevens te ontlenen. Daarmee wordt duidelijk hoe vaak bepaalde schadeoorzaken voorkomen. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de onderlinge relaties tussen de schadeoorzaak en de gebouw- en/of omgevingskenmerken. In hoofdstuk 4 wordt op deze onderlinge relaties nader ingegaan. In de deelrapporten zijn onder meer de volgende gebouwkenmerken zijn geïnventariseerd:
Gebouwtype
Bouwperiode
Bouwaard / basiskwaliteit
Aanpassingen / verbouwingen / uitbreidingen
Onderhoudstoestand / veroudering / staat van de constructie
Hierbij is voor iedere object nagegaan of het bouwdossier bij de betreffende gemeente aanwezig is. Indien dit het geval was, is dit dossier opgevraagd.
3.1.2
TYPE GEBOUW
Voor de te onderzoeken gebouwen is de volgende onderverdeling gemaakt:
Boerderij
Vrijstaand woonhuis
Dit onderscheid is gemaakt omdat de verschillende gebouwtypen vaak ook afwijkende constructiewijzen en -vormen kennen. Per gebouwtype komen bepaalde kenmerkende gebreken of tekortkomingen meer of minder voor. Andere gebouwtypen dan een boerderij en een vrijstaand woonhuis komen bij dit onderzoek niet voor.
12
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
3.1.3
OUDERDOM / BOUWPERIODE
In het inventarisatierapport is per gebouw, indien bekend, een exact bouwjaar opgegeven. In de overzichtstabel is de ouderdom gegroepeerd in bouwperioden, te weten:
Voor 1900
1900 - 1940
1940 - 1970
Na 1970
De verdeling valt samen met min of meer duidelijke veranderingen in bouwwijzen. Tot 1900 werd in het algemeen zeer traditioneel gebouwd in metselwerkconstructies met massieve metselwerkgevels en meestal met houten vloeren. Tussen 1900 en 1940 werd eveneens traditioneel gebouwd, met als verschil dat gevels in spouwconstructie werden uitgevoerd. De bouwkwaliteit was in deze periode over het algemeen hoog. In het onderzoeksgebied zijn in deze periode echter ook nog woningen gebouwd met gevels van halfsteens tot steens metselwerk. Tussen 1940 en 1970 kwamen langzaam maar zeker nieuwe bouwmethoden in gebruik, zoals toepassing van beton voor vloeren en funderingen. De bouwkwaliteit is in deze periode veelal van een lager niveau. Na 1970 kwam er weer een nieuwe periode, waarin met name isolatie een aspect was dat in toenemende mate van belang werd. Betonnen funderingen waren inmiddels algemeen gangbaar, maar verder ontstond er veel meer diversiteit voor zowel de bouwwijze als de bouwkwaliteit.
3.1.4
FUNDERINGSWIJZE
De fundering is een wezenlijk onderdeel van een gebouw die de belasting van een gebouw overbrengt op de ondergrond. Veelal is een gemetselde fundering minder sterk dan een betonfundering. De gemetselde fundering zal daarom ook eerder tot problemen leiden, wanneer er draagkrachtproblemen zijn van de ondergrond. Informatie over de aard van de fundering en bodem is daarom in het kader van dit onderzoek van wezenlijk belang. Binnen het inventarisatierapport is de volgende onderverdeling gemaakt in de funderingswijze:
Getrapte fundering (fundering op staal) − Uitleg: Fundering op vaste grondslag die aan de onderzijde breed en trapvorming naar boven toe smal uitloopt. Vaak bestaat dit funderingstype uit baksteen.
Stroken- of balkenfundering (fundering op staal) − Uitleg: (Stroken)fundering met een rechthoekige vorm van circa 60 cm breed en 30 cm dik op vaste grondslag. Vaak bestaat dit funderingstype uit in het werk gestort beton. − Uitleg: (Balk)fundering met een bijna vierkante vorm. Ook deze fundering bestaat vaak uit beton.
Plaatfundering (fundering op staal) − Uitleg: Fundering bestaande uit een betonplaat met vaak een verdikte rand over het gehele oppervlak van het gebouw. Veelal wordt dit funderingstype zonder heipalen toegepast.
Paalfundering − Uitleg: Voornoemde funderingstypes voorzien van palen van beton of combinatie hout en betonopzetter.
Overig − Uitleg: Diverse vormen van fundering: Op putringen / kelders etc.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
13
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
3.1.5
INDICATIE ONDERHOUDSSTAAT
De mate waarin een gebouw gevoelig is voor het ontstaan van schade wordt mede bepaald door de onderhoudsstaat van de dragende en niet dragende onderdelen. Door aantasting of degradatie door bijvoorbeeld organismen, weersinvloeden of onvoldoende of uitgesteld onderhoud, zal de kwaliteit van het bouwdeel afnemen. Hierdoor neemt de sterkte van het bouwdeel af. Daarbij wordt gekeken naar de staat van de constructieve onderdelen en de verbindingen tussen de bouwdelen. Door het afnemen van de sterkte zal de kans op schade reëel toenemen. De indicatie van de onderhoudsstaat is gebasseerd op de NEN 2767. Deze methodiek is gebaseerd op het bepalen van de technische toestand waarin een bouwdeel verkeert. Aan de hand van verschillende ‘schalen’, wordt een onderverdeling gemaakt in de onderhoudsstaat. De schalen die hieronder staan vermeld zijn vastgelegd in de NEN2767 en zijn door de bouwkundig specialist, die de inventarisatie uitvoert, globaal vastgesteld. 1. Zeer goed (nieuwbouw) 2. Goed (vergelijkbaar met nieuwbouw, wel veroudering, geen onderhoudsschade of onderhoudsbehoefte) 3. Redelijk (geen nieuwbouw, beperkte onderhoudsschade of onderhoudsbehoefte) 4. Matig (duidelijke onderhoudsschade en grote onderhoudsbehoefte) 5. Slecht (grote onderhoudsschade en grote onderhoudsbehoefte) 6. Zeer slecht (grote onderhoudsschade echter door zeer slechte staat kan geen onderhoud meer gepleegd worden: vervangen is noodzakelijk) Wanneer de beoordeling uit komt op schaal 5 of 6 dan zal gekeken moeten worden naar de constructieve veiligheid van het gebouw of het betreffende bouwdeel waarin zich het gebrek voordoet. Het kan hierbij onder meer om de volgende type gebreken gaan: doorbuiging of verzakking, scheuren, losse stenen, roestvorming, uitbloeiing. Een praktische vertaalslag van de constructieve veiligheid (zonder berekeningen) maakt onderdeel uit van de in dit onderzoek gekozen beoordelingsmethodiek. Deze beoordeling wordt gedaan aan de hand van de NEN 8700: “Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren – Grondslagen”. Deze norm vertaalt hetgeen in Nederland is afgesproken over wat van overheidswege nog veilig is en wat niet. Indien een veiligheidsrisico aan de orde is, wordt daarvan een schriftelijke melding gemaakt naar de eigenaar. Hiermee wordt aan de meldingsplicht voldaan. De eigenaar blijft zelf verantwoordelijk voor de opvolging van het advies. Constructieve aspecten komen terug in paragraaf 3.3 ‘Inventarisatie van schadebeelden’. Er wordt dan ingegaan op de volgende aandachtsgebieden:
Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
Verhinderde vervorming
Overbelasting vanuit het gebruik & incidentele overbelasting
Opgelegde vervorming
Autonome zetting
3.1.6
BOUWKUNDIGE WIJZIGINGEN
De toegepaste constructiewijze en kwaliteit van later aangebrachte wijzigingen aan/in het gebouw kunnen mede bepalend zijn voor het ontstaan van schade. De onderverdeling is gemaakt naar aanleiding van vier
14
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
aspecten. Het eerste aspect is de aard van de wijziging. Er wordt voor wat betreft de aard van de wijziging onderscheid gemaakt tussen niet constructief, beperkte constructief en ingrijpende constructief. Opeenvolgend wordt er een verdeling gemaakt aan de hand van de volgende drie aspecten; locatie, datering en kwaliteit. Bij bouwkundige wijzigingen gaat het om uitbreidingen en verbouwingen welke constructieve veranderingen te weeg hebben gebracht aan de oorspronkelijke bouwconstructie. Dit is relevant, omdat bijvoorbeeld het maken van een muurdoorbraak en plaatsing van een stalen draagbalk van enige omvang een verandering geven aan de oorspronkelijke belastingverdeling. Het plaatsen van een aanbouw op een funderingsplaat of met funderingsstroken zonder heipalen kan voor nazetting zorgen. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat door veranderingen in de belasting de grond opnieuw zal inklinken en het bouwwerk opnieuw zal vervormen. Er dient een beeld verkregen te worden van de professionaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden. Kortom: zijn deze volgens de voorschriften en algemeen geldende eisen in goed en deugdelijk werk uitgevoerd. Indien beschikbaar zal de bouwkundig specialist hiervoor het vanuit de betreffende gemeente verkregen bouwdossier raadplegen.
3.2
INVENTARISATIE VAN OMGEVINGSFACTOREN
In deze paragraaf zullen de verschillende omgevingsfactoren worden toegelicht waarnaar gekeken is tijdens het inventarisatieonderzoek. Tijdens de inventarisatie is gekeken naar de omgevingsfactoren welke mogelijk kunnen resulteren in scheurvorming in het gebouw. Hierbij is een onderscheid te maken in omgevingsfactoren die samenhangen met trillingen, omgevingsfactoren vanuit de ondiepe ondergrond, omgevingsfactoren vanuit de diepe ondergrond en tenslotte omgevingsfactoren door calamiteiten. In de volgende deelparagrafen zal ingegaan worden op de verschillende omgevingsfactoren.
3.2.1
OMGEVINGSFACTOREN BESTAANDE UIT TRILLINGEN
Binnen de omgevingsfactor trillingen zijn de volgende factoren te onderscheiden die tot trillingen kunnen leiden:
Aardbevingen;
Verkeer;
Bouwactiviteiten;
Industriële activiteiten.
3.2.1.1
AARDBEVINGEN
Nagegaan is of zich in de nabije omgeving van gasopslag locatie Norg recent bevingen hebben voorgedaan. Vervolgens is het risico op schade door trillingen ten gevolge van bevingen beoordeeld. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.1.2
VERKEER
Met betrekking tot het onderdeel verkeer is er in het inventarisatierapport over het specifieke gebouw informatie opgenomen over de afstand van de weg tot het gebouw, het wegtype en de aanwezigheid van obstakels in de weg, zoals verkeersdrempels. Daarnaast wordt achterhaald in
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
15
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
hoeverre de mate van verkeersintensiteit aanwezig is/ervaren wordt en wat de maximumsnelheid is. Hiermee wordt een beeld verkregen van de invloed van het verkeer op het ontstaan van schadebeelden. Er wordt dus beoordeeld of verkeer een mogelijke oorzaak kan zijn van de aangetroffen schadebeelden. Als gevolg van verkeerstrillingen in de ondergrond kunnen zettingen in het wegdek of in het gebied aansluitend op de weg ontstaan.
3.2.1.3
BOUWACTIVITEITEN
De meest kritische bouwactiviteiten zijn ophogingen, uitgravingen, heiwerkzaamheden en tijdelijke wijzigingen in de grondwaterstand door bijvoorbeeld bemaling. Daarnaast kan nabijgelegen nieuwbouw resulteren in een versnelde autonome zetting en kunnen trillingen tijdens bouwactiviteiten resulteren in ongelijkmatige zettingen in de ondergrond.
3.2.1.4
INDUSTRIËLE ACTIVEITEN
Dit betreft nabijgelegen industrie, waar werkzaamheden worden uitgevoerd die trillingen veroorzaken. Voor dit onderzoeksgebied betreft dit specifiek de gasopslagactiviteiten.
3.2.2
OMGEVINGSFACTOREN VANUIT DE ONDIEPE ONDERGROND
Verandering in de ondiepe ondergrond kunnen veroorzaakt worden door bijvoorbeeld grondwaterstandsdaling of oxidatie. Wanneer dergelijke verschijnselen zich voordoen leidt dit tot zetting en daarmee vervorming van de ondergrond. De grootte van zettingen is zowel afhankelijk van de gevoeligheid voor zetting van de ondergrond als van de grondwaterstand. Omdat zowel de opbouw van de ondergrond als de belasting op de ondergrond veelal varieert over het oppervlak van een gebouw, kunnen in de loop van de tijd verschilzettingen onder een gebouw ontstaan. Dergelijke verschilzettingen resulteren in vervormingen in het gebouw, die vervolgens resulteren in trekspanningen en ten slotte kunnen resulteren in scheurvorming. De verschijningsvorm aan een object door omgevingsfactoren vanuit de ondiepe ondergrond is identiek aan de verschijningsvorm door autonome zetting zoals beschreven in paragraaf 3.3.1.7. Analyse De analyse van aanwezige bodemopbouw heeft tot doel om een indicatie van de zettingsgevoeligheid van de ondergrond ter plaatse van de bebouwing te geven. De volgende oorzaken van zetting zijn onderkend:
Oxidatie van veen waardoor gelijkmatige of ongelijkmatige daling optreedt;
Verandering korrelspanning in de bodem (leidend tot zetting) door verandering in de grondwaterstand.
Bodemopbouw Uitgaande van de onderscheidde hoofdgroepen uit de bodemkaart is een indeling gemaakt in zettingsgevoeligheid. Dit is gebaseerd op organische stofgehalten (de oxideerbare delen) en de primaire en secundaire zettingsconstanten, zoals gehanteerd in zettingsberekeningen:
16
Veen, gevoelig voor zowel oxidatie als zetting;
Klei, niet gevoelig voor oxidatie en potentieel gevoelig voor zetting;
Zand, niet gevoelig voor oxidatie beperkt gevoelig voor zetting.
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Grondwater Verandering van minimale waterspanning en daarmee korrelspanning leidt tot zetting. Voor de analyse naar risico’s op zetting is dit op de volgende wijze uit te werken: verlaging van de grondwaterstand tot beneden historisch laagste grondwaterstand leidt tot zetting. De mate van zetting wordt bepaald door de zettingsgevoeligheid van de aanwezige bodemopbouw. Voor het optreden van oxidatie van veen geldt: indien de grondwaterstand lager is dan het niveau van een aanwezige veenlaag, ontstaat oxidatie van veen en daarmee een langzame bodemdaling. Tot dit onderdeel behoren de analyse van grondwaterniveaus en bodemopbouw. Dit onderdeel is opgenomen in de deelstudie ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied ‘Steenbergen’, zoals opgenomen in bijlage 1 van dit rapport. Gegevens over de risico’s met betrekking tot bodemopbouw en grondwater zijn vanuit deze deelstudie overgenomen in de individuele inventarisatierapporten van de 35 objecten.
3.2.3
OMGEVINGSFACTOREN VANUIT DE DIEPE ONDERGROND
Van de gaswinning, gasopslag/-productie door NAM zijn gevolgen zoals bodembeweging af te leiden. Deze gevolgen kunnen weer leiden tot effecten op de (omliggende) bebouwing. Vanuit eerdere onderzoeken naar (primaire) bodemdaling door zout- en gaswinning zijn effecten afgeleid die vanuit de diepte door kunnen werken. De vervormingen die aan het bodemoppervlak ontstaan ten gevolge van gaswinning en gasopslag bestaat uit een komvormige bodembeweging. Feitelijk treedt daarbij een verticale verplaatsing op die in het midden van de kom het grootst is en aan de rand van de kom het kleinst. De komvormige bodembeweging is te onderscheiden in de volgende vervormingen: •
Helling;
•
Kromming;
•
Horizontale rek.
Een gebouw zal de vervorming in de bodem deels volgen, maar doordat de fundering van een gebouw over het algemeen veel stijver is dan de bodem, zullen met name de kromming en horizontale rek in het gebouw significant kleiner zijn dan de kromming en rek in de bodem. Dit geldt in sterke mate voor betonnen funderingen, maar ook oude gemetselde funderingen zijn nog beduidend stijver dan de bodem. Door deze vervorming van de ondergrond en de daaruit volgende vervorming van de gebouwen kan mogelijk schade ontstaan aan gebouwen. Wat niet tot schade leidt is bodembeweging op zichzelf, mits dit gelijkmatig en in een laag tempo plaatsvindt. De verschijningsvorm van verandering in diepe ondergrond is niet uit het schadebeeld van de woning af te leiden. Uit de analyse van effecten van gasopslag moet blijken of een potentiële oorzaak vanuit de diepe bodemopbouw een rol speelt. Analyse In de analyse wordt eerst ingegaan op de relatie tussen gaswinning en bodemdaling. Daarna wordt ingegaan op wat de activiteiten van gasopslag Norg (Norg UGS) anders maakt dan alleen gaswinning. Vervolgens karakteriseren we de bodemdalingskom die ontstaat door de gaswinning in dit gebied.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
17
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Omdat de statusrapportage 2010 de bodemdalingsperiode tot 2008 betreft, maar er meer metingen beschikbaar zijn, voeren we een beschouwing uit op de beschikbare meetmethoden. Dit gaat om gegevens die een ruimtelijke geldigheid hebben en beschikbaar zijn voor de periode 2008-2013. Dit betreft continue metingen op locatie Norg UGS die vanaf februari 2014 worden gedaan. Uit de prognoses en metingen leiden wij vervolgens de bodembeweging af die de input vormt voor de analyse van gebouwschade. De vervorming aan het bodemoppervlak ten gevolge van een zekere bodemdaling kan worden berekend. De vervorming van de gebouwen is dan altijd kleiner dan de vervorming aan het bodemoppervlak, omdat gebouwen stijver zijn en dus minder vervormen. In eerder onderzoek door GeoDelft zijn criteria gehanteerd voor de maximale vervorming aan een gebouw om schade aan gebouwen te voorkomen. Dit betreft criteria ten aanzien van scheefstand, kromming en rek: Helling c.q. scheefstand Scheefstand is bij een komvormige daling het verschil in zakking tussen twee punten. Indien sprake is van lokale grote verschillen in daling, dan is de scheefstand groter. We houden in de analyse het strengste criterium voor schade door scheefstelling aan. Deze is 25 mm per 10 m (Krarzsch 1974). Kromming Bij verdraaiing of kromming kantelt een gebouw niet gelijkmatig. Dit kan zowel hol al bol zijn. De kromming kan aanleiding geven tot scheuren. Voor de kromtestraal wordt als strengste minimumwaarde 20 km gehanteerd (Krarzsch 1974). Horizontale rek Bij komvormige bodembewegingen treedt rek- en strek op in de ondiepe bodemopbouw. Dit werkt door in bebouwing. We houden hier het strengste criterium (Sambeek 2000) dat de horizontale rek (bij trek) kleiner moet zijn dan 5 mm op 10 m om geen scheuren te veroorzaken in pleister of mortel. Toetsing van deze criteria is weergegeven in paragraaf 4.4.
3.2.4
OMGEVINGSFACTOR CALAMITEITEN
Indien beschikbaar, moeten de volgende historische gegevens over eventuele calamiteiten worden opgenomen:
Of er in het verleden sprake is geweest van impact van voorwerpen en/of materieel tegen het gebouw, zoals bijvoorbeeld aanrijdingen.
Of er in het verleden sprake is geweest van explosies in het gebouw of in de omgeving ervan.
Of er in het verleden sprake is geweest van blikseminslag.
Specifieke calamiteiten als hevige sneeuw- of regenval en overstromingen etc. worden als maatwerk verwerkt in het inventarisatierapport.
3.3
INVENTARISATIE VAN SCHADEBEELDEN
In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op wat een schadebeeld is en hoe deze tijdens een inspectie wordt opgenomen. Daarna wordt ingegaan op de hypothesen voor oorzaken van schadebeelden. Vervolgens wordt ingegaan op hoe deze hypothesen door middel van uitsluiten worden verworpen en aan de hand van welke aspecten dit gebeurt.
18
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Tijdens het onderzoek is een beeld verkregen van de aangetroffen schades in de individuele objecten. In de beoordelingstabellen die zijn opgenomen in de individuele inventarisatierapporten wordt een beeld gegeven van de aangetroffen schadebeelden. Een schadebeeld bestaat meestal uit meerdere schades (veelal scheuren) met gelijke kenmerken, deze wordt als één schadebeeld omschreven. Als voorbeeld: Het bouwwerk heeft verschillende raamopeningen en boven elke raamopening bevindt zich een latei. Bij meerdere lateien bevinden zich dezelfde type scheuren in de buitengevels. In dit geval is dit één schadebeeld. De uitvoerend bouwkundig specialist heeft in dit geval wel alle relevante en door de bewoner/eigenaar genoemde scheuren vastgelegd. Voor een globale overall beeldvorming zijn de gebouwen geheel geïnspecteerd. In de individuele inventarisatierapporten worden de schadebeelden duidelijk omschreven. Er wordt aangegeven waaruit het schadebeeld bestaat. Naar voren dient te komen waar het schadebeeld zich bevindt, welke afwerking (behang, verf etc.) ter plaatse van het schadebeeld van toepassing is en wanneer deze afwerking is aangebracht. Van belang is de ouderdom/versheid van de scheurvorming te achterhalen. Hierbij wordt gekeken naar ouderdomskenmerken als vervuiling (mos en atmosferische aanslag), scherpte van scheurranden en door de tijd uitgevoerde herstelwerkzaamheden. Ook dienen uiterlijke verschijningsvormen van de schade als scheurwijdte en richting en verloop duidelijk te worden vastgelegd. Tevens dient duidelijk te worden of en in hoeverre de schade van constructieve aard is. Per schadebeeld heeft de bouwkundig specialist een beoordeling gegeven van de oorzaak van het schadebeeld. Wanneer aangegeven wordt dat de betreffende invloedsfactor van invloed is op het ontstaan van het schadebeeld, dan zal daartoe een motivatie gegeven worden. Dit zal in beknopte vorm zijn. Onderstaand is de beoordelingstabel die in het inventarisatierapport per schadebeeld ingevuld dient te worden met daarin de te beoordelen onderdelen afgebeeld. Ter verduidelijking is per onderdeel een aanwijzende toelichting opgenomen.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
19
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
De beoordeling vindt per schadebeeld plaats aan de hand van de volgende deelaspecten: 1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel Het constructieonderdeel is niet gemaakt zoals ontworpen / Het constructieonderdeel is voor de toepassing te licht ontworpen / Het constructieonderdeel is door veroudering of degradatie verzwakt. 2. Verhinderde vervorming Wanneer verlenging of verkorting (lengteverandering) door vochtinvloeden en/of temperatuur invloeden wordt verhinderd – al dan niet onder invloed van veroudering. 3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting De (variabele) belasting op het constructieonderdeel is groter dan volgens voorschriften of het ontwerp is vereist: (Impact door bliksem / aanrijding / overmatige sneeuw/waterbelasting / storm) 4. Overbelasting door trilling - door gasopslag/-productie Wanneer de trilling oorzaak door gasopslag/-productie als mogelijke oorzaak wordt aangemerkt, heeft dit te maken met de uiterlijke kenmerken van de betreffende schade. De mate van trilling door gasopslag/-productie t.p.v. het onderzoeksobject c.q., in het onderzoeksgebied wordt afgeleid van door TNO en KNMI verstrekte gegevens van trillingsensoren. De kans op schade wordt volgens de SBR-methodiek beoordeeld. Dit laatste vindt plaats bij de overall analyse van het totale onderzoeksgebied in hoofdstuk 4 van het hoofdrapport. 5. Overbelasting door trilling - door overige trillingsbronnen Trilling door wegverkeer / industrie / bouwactiviteiten / etc. De beoordeling is op visuele basis. Bij de beoordeling zijn geen metingen van trillingsniveaus en afstanden meegewogen. 6. Opgelegde vervorming Corrosie van metalen onderdelen / wortelgroei van bomen 7. Autonome zetting Ondiepe fundering op zetting gevoelige ondergrond / zettingsverschillen ter plaatse van een kelder (andere funderingswijze) 8. Verandering van belasting op de ondergrond Verschilzetting door belasting ondergrond bebouwing naast het object / aanleg spoor-/weglichaam 9. Verandering in de ondiepe ondergrond Onttrekking grondwater door boomgroei / wijzigingen grondwaterstand / verdichten ondergrond door trilling 10. Verandering in de diepe ondergrond Verticale bodembeweging door gasopslag en-productie Tabel 1: Beoordelingstabel
3.3.1
ACHTERGRONDEN MOGELIJKE OORZAKEN
In deze paragraaf worden de mogelijke oorzaken besproken. Per oorzaak worden specifieke kenmerken van het schadebeeld besproken. Om definitief vast te kunnen stellen of oorzaken een rol gespeeld kunnen hebben of niet, is het noodzakelijk om algemene kennis te hebben van het gedrag van constructies, funderingen en materialen bij belastingen en bij opgelegde dan wel verhinderde vervormingen. Naast deze kennis dient zo veel mogelijk gebruik gemaakt te worden van alle beschikbare informatie over de betreffende constructie, de gebruikte materialen, de omgeving en de scheurvorming zelf.
20
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
3.3.1.1
ONVOLDOENDE STERKTE VAN EEN CONSTRUCTIEONDERDEEL
Indien scheuren zijn ontstaan als gevolg van onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel, moet er sprake zijn van een relatie tussen de scheuren en de krachtsafdracht in het betreffende constructieonderdeel. Om deze relatie te kunnen vaststellen, moet eerst van het betreffende constructieonderdeel zoveel mogelijk worden nagegaan welke belastingen daarop werken en daarna hoe die belastingen worden doorgegeven. Vervolgens moet worden nagegaan of de betreffende scheuren samenvallen met de locaties waar als gevolg van die krachtsafdracht sprake is van (buig)trekspanningen. Daarna moet worden nagegaan of sprake is van onvoldoende sterkte van het constructieonderdeel in relatie tot de ontwerpsterkte of dat sprake is van een overbelasting in relatie tot de ontwerpbelasting. Zie ook de sub paragraaf 3.3.1.3 “Overbelasting vanuit gebruik”.
3.3.1.2
VERHINDERDE VERVORMING
Voor poreuze bouwmaterialen, zoals metselwerk, hout en beton, geldt dat deze als gevolg van vochtopname uitzetten. Dit gebeurt zowel wanneer de materialen direct in contact komen met water als wanneer de relatieve vochtigheid in de omgeving hoger wordt dan de relatieve vochtigheid waarmee het vochtgehalte in het materiaal op dat moment in evenwicht is. Evenzo geldt dat het uitdrogen van dergelijke materialen resulteert in het krimpen ervan. Verder geldt voor alle bouwmaterialen dat deze bij opwarming verlengen en bij afkoeling verkorten. Zowel voor vervormingen onder invloed van vocht als voor vervormingen onder invloed van temperatuur geldt dat deze veelal verschillen per constructiemateriaal. Daarnaast geldt dat met name de buitenschil van gebouwen (de gevel en het dak) wordt blootgesteld aan veranderende vocht- en temperatuur invloeden in vergelijking tot de volledig binnen gesitueerde onderdelen. Indien de verkorting van een constructieonderdeel (gedeeltelijk) wordt verhinderd (= verhinderde vervorming), resulteert dit in spanningen in het betreffende constructieonderdeel. Bij verhinderde vervorming zijn dit trekspanningen. Indien deze trekspanningen hoger worden dan de treksterkte van het betreffende onderdeel, ontstaat scheurvorming. Het voorgaande betekent dat bij scheuren als gevolg van verhinderde vervormingen altijd sprake moet zijn van een verkorting van het betreffende constructieonderdeel én van een verhindering van die verkorting. Indien daadwerkelijk sprake is van verhinderde vervormingen, moet worden nagegaan of er sinds de bouw sprake is (geweest) van verhinderde vervormingen (initieel of pas na een verbouwing/uitbreiding). Verder moet nagegaan worden of veroudering/aantasting van toegepaste materialen een rol gespeeld heeft. Ter illustratie is onderstaand tabel III opgenomen die ontleend is aan SBR rapport 8 “Scheuren in woningen”. Hierin zijn voor diverse bouwmaterialen enkele eigenschappen weergegeven die samenhangen met deze schadeoorzaak.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
21
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Tabel 2 Fragment uit het SBR-rapport 8 "scheuren in woningen"
3.3.1.3
OVERBELASTING VANUIT GEBRUIK
Voor scheuren die zijn ontstaan als gevolg van overbelasting vanuit het gebruik moet eenzelfde analyse worden uitgevoerd als omschreven in voorgaande subparagraaf “Onvoldoende sterkte”. Indien daadwerkelijk sprake is van overbelasting vanuit het gebruik, moet worden nagegaan:
of er sprake is (geweest) van een belasting die hoger is dan de ontwerpbelasting (“overbelasting in normale gebruikssituatie”),
of er sprake is van een overbelasting als gevolg van een veranderd gebruik van (ruimten in) het gebouw,
of dat er sprake is van een overbelasting die is ontstaan als gevolg van een verbouwing/uitbreiding.
3.3.1.4
INCIDENTELE OVERBELASTING
Incidentele overbelasting kan ontstaan als gevolg van impact van voorwerpen, een explosie of een blikseminslag. De scheurvorming die als gevolg daarvan ontstaat, is specifiek gekoppeld aan de plaats waar de belasting heeft plaatsgevonden. Tevens resulteert een dergelijke overbelasting veelal ook in schade in de vorm van plaatselijke verbrijzeling van constructieonderdelen. Overbelasting door regen- en/of sneeuwval Indien scheuren zijn ontstaan als gevolg van incidentele overbelasting door regen- en/of sneeuwval, moet er sprake zijn van een relatie tussen de scheuren en een overbelasting op het dak. Om deze relatie te kunnen vaststellen moet eerst worden nagegaan op welke wijze dergelijke belasting op het dak wordt afgedragen. Vervolgens moet worden nagegaan of de betreffende scheuren samenvallen met locaties waar als gevolg van die belastingafdracht sprake is van (buig)trekspanningen. Overbelasting door storm
22
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Indien scheuren zijn ontstaan als gevolg van incidentele overbelasting door storm, moet er sprake zijn van een relatie tussen de scheuren en een overbelasting op het dak en/of de gevel als gevolg van een storm. Om deze relatie te kunnen vaststellen moet eerst worden nagegaan op welke wijze dergelijke belasting op het dak en de gevel worden afgedragen. Vervolgens moet worden nagegaan of de betreffende scheuren samenvallen met locaties waar als gevolg van die belastingafdracht sprake is van (buig)trekspanningen.
3.3.1.5
OVERBELASTING DOOR TRILLING IN HET ALGEMEEN
Voor scheuren die zijn ontstaan als gevolg van een overbelasting door trillingen geldt dat dergelijke scheuren veelal moeilijk zijn te onderscheiden van scheuren als gevolg van andere oorzaken. Daarom wordt voor wat betreft de beoordeling van scheurvorming door trillingen veelal gebruik gemaakt van trillingsmetingen in het gebouw zelf. De meet- en beoordelingsmethode voor het uitvoeren van dergelijke metingen is uitgewerkt in de SBR Richtlijn ‘Schade aan gebouwen, meet- en beoordelingsrichtlijn deel A’. De resultaten van die metingen worden vervolgens getoetst op basis van diezelfde richtlijn. Indien de rekenwaarde van de trillingssnelheid (=maximale trillingssnelheid x een veiligheidsfactor zoals beschreven in de richtlijn) onder de grenswaarde blijft is het risico op schade verwaarloosbaar. De SBRRichtlijn maakt daarbij een onderscheid in drie categorieën objecten:
Categorie 1: in goede staat verkerende onderdelen van draagconstructies of andere onderdelen van een bouwwerk, uitgevoerd in gewapend beton of hout; voor deze categorie geldt als grenswaarde voor de rekenwaarde van de trillingssnelheid: 20 mm/s.
Categorie 2: in goede staat verkerende onderdelen van draagconstructies of andere onderdelen van een bouwwerk, uitgevoerd in metselwerk; voor deze categorie geldt als grenswaarde voor de rekenwaarde van de trillingssnelheid: 5 mm/s.
Categorie 3: in slechte staat verkerende gebouwen uit metselwerk of in slechte staat verkerende onderdelen van gebouwen. Dit betekent dat er reeds scheurvorming, sterke vervorming, verzakking of scheefstand aanwezig is. voor deze categorie geldt als grenswaarde voor de rekenwaarde van de trillingssnelheid: 3 mm/s.
Voor deze toetsing is het niet van belang of het gaat om trillingen door bevingen, verkeer of bijvoorbeeld industriële activiteiten. Wel van belang zijn de trillingssterkte, de trillingsduur en de frequentie.
3.3.1.6
OPGELEGDE VERVORMING
Vocht- en temperatuurvervormingen in constructieonderdelen kunnen ook resulteren in vervormingen aan andere onderdelen. Dit kan resulteren in trekspanningen in materialen, ook wel opgelegde vervorming genoemd. Indien deze trekspanningen hoger worden dan de treksterkte van het betreffende onderdeel, ontstaat scheurvorming Het voorgaande betekent dat bij scheuren als gevolg van opgelegde vervormingen altijd sprake moet zijn van een vervorming van een aansluitend (constructie)onderdeel ten opzichte van het betreffende constructieonderdeel. Opgelegde vervorming kan optreden als gevolg van vocht- en/of temperatuur invloeden, maar kan ook optreden bij corrosie van metalen onderdelen, die zijn opgenomen in de betreffende onderdelen of daaraan aansluiten.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
23
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
3.3.1.7
AUTONOME ZETTING
Autonome zetting wil zeggen dat het gebouw, door het inklinken van de grond, zal vervormen. De grootte van zettingen is zowel afhankelijk van de draagkracht van de ondergrond als van de belasting op de ondergrond. Omdat zowel de opbouw van de ondergrond als de belasting op de ondergrond veelal variëren over het oppervlak van een gebouw, kunnen in de loop van de tijd verschilzettingen onder een gebouw ontstaan. Dergelijke verschilzettingen resulteren in vervormingen in het gebouw, die vervolgens resulteren in trekspanningen en ten slotte kunnen resulteren in scheurvorming. Autonome zetting heeft alleen effect op een “ondiepe” fundering, dus indien er geen sprake is van een fundering op palen tot in de draagkrachtige laag. De gevoeligheid van de ondergrond voor autonome zetting kan worden vastgesteld aan de hand van informatie over de opbouw van de ondergrond en de grondwaterstand. Een specifiek aspect dat hierbij in beschouwing genomen dient te worden is de aanwezig van de kelder. Vaak zijn kelders slechts onder een deel van een gebouw aanwezig en is er sprake van een verschilzetting tussen het onderkelderde, en dus dieper gefundeerde, deel van het gebouw en de overige delen van het gebouw.
3.3.1.8
VERANDERING VAN DE BELASTING OP DE ONDERGROND
Verschilzettingen over het oppervlak van een gebouw kunnen ook ontstaan als er sprake is van een ongelijke verandering van de belasting op de ondergrond rondom het gebouw. Dergelijke veranderingen kunnen ontstaan door een verbouwing/uitbreiding, door bebouwing in de omgeving, door het aanbrengen van een weg-/spoorlichaam en door ophogingen en ontgravingen. Bij scheurvorming als gevolg van een verandering van de belasting op de ondergrond moet er altijd sprake zijn van verschilzettingen over het oppervlak van het gebouw. Daarnaast dient er een relatie te zijn tussen de locaties van de scheuren en de locaties waar als gevolg van de verschilzettingen trekspanningen in het gebouw ontstaan. Ten slotte dient er sprake te zijn van een daadwerkelijke wijziging in (het gebruik van) de omgeving rondom het gebouw.
3.3.1.9
VERANDERING IN DE ONDIEPE ONDERGROND
Grondwater In het onderzoeksgebied wordt nagegaan of er in de loop van de tijd sprake geweest kan zijn van fluctuaties in de grondwaterstand. Deze kunnen zowel ontstaan door een algemeen peilbesluit als door lokale effecten op de grondwaterstand, zoals door sterk water onttrekkende vegetatie, door bemaling, infiltratie, drainage, komdaling, grondwaterwinning, etc. Gegevens worden ontleend vanuit deelstudie ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied ‘Steenbergen’’ uitgevoerd door de Divisie Water & Milieu van Arcadis Assen. Zie bijlage 1. Bodemopbouw Nagegaan wordt in hoeverre er risico op ongelijkmatige zetting is door de huidige bodemopbouw op de locatie van het gebouw. Conclusies worden ontleend vanuit beschikbare bodemgegevens. Gegevens worden ontleend vanuit deelstudie ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ uitgevoerd door de Divisie Water & Milieu van Arcadis Assen. Zie bijlage 1.
24
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Bomen Nagegaan wordt of bomen en wortelgroei in de nabijheid van het gebouw aanwezig zijn. Wanneer een boom te dicht tegen de gevel staat, kan overbelasting door zware wortelgroei en/of onttrekking van grondwater plaatsvinden. Door overbelasting door wortelgroei kan schade aan de fundering en gevelmetselwerk ontstaan. Door onttrekking van grondwater kan plaatselijk ongelijkmatige zetting ontstaan door veranderingen in draagkracht van de ondergrond.
3.3.1.10
VERANDERING IN DE DIEPE ONDERGROND
Naast de in paragraaf 3.3.1.5 omschreven trillingen die het gevolg kunnen zijn van gasopslag of gasproductie gaan wij na in hoeverre bodembeweging optreedt. Hierbij maken we onderscheid naar: komvormige bodemdaling die kan leiden tot scheefstand, kromming en/of horizontale rek. Voor de bepaling van de mate van scheefstand, kromming en rek baseren we ons op de metingen zoals uitgevoerd om de bodembewegingen te volgen en vast te leggen. Gegevens worden ontleend vanuit deelstudie ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ uitgevoerd door de Divisie Water & Milieu van Arcadis Assen, zie bijlage 1. In paragraaf 4.4 wordt op dit punt een beoordeling gegeven.
3.3.1.11
SCHADERISICO’S DOOR INVLOED VAN VEROUDERING
Veroudering en daardoor achteruitgang van een gebouw of gebouwonderdeel treedt op onder invloed van verschillende factoren. De belangrijkste factoren zijn daarbij:
weersinvloeden;
vocht van onderaf;
het gebruik;
onderhoud (achterstallig of verkeerd);
tijd.
Onderstaand wordt op deze factoren nader ingegaan. Ad a: weersinvloeden Er zijn diverse weersinvloeden die van invloed kunnen zijn op de achteruitgang van de kwaliteit van een gebouw en het mogelijk ontstaan van schade. In de eerste plaats leiden temperatuurswisselingen tot ongelijke vervormingen binnen een gebouw. Daar waar deze vervorming (lengteverandering) wordt verhinderd ontstaan spanningen in de constructie en/of de afwerking. Bij overschrijding van de opneembare spanning ontstaat scheurvorming. Andere weersinvloeden zijn neerslag, wind en uv-straling. Combinaties van weersinvloeden kunnen een versterkend effect geven. Daarbij valt te denken aan een combinatie van vochtopname door metselwerk dat bij vorst (waarbij het water uitzet) kan leiden tot schade. Ook vocht in hout kan in combinatie met bepaalde temperaturen leiden tot aantasting door schimmels of insecten. Voor een deel van de schades aan het metselwerk spelen met name temperatuurswisselingen en neerslag een zekere rol. Op basis van de beschikbare gegevens is dit niet nader te kwantificeren. Ad b: Vocht van onderaf Vocht in de bodem kan leiden tot optrekkend vocht in de constructie. Dit kan leiden tot aantasting van metselwerk, houten vloeren, afwerkingen van wanden. Een verlaging van de grondwaterstand kan bij toepassing van houten palen leiden tot aantasting van de paalkoppen. Een verhoging van de grondwaterstand leidt tot een extra belasting op de fundering.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
25
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Ad c: het gebruik Afhankelijk van de aard en intensiteit van het gebruik zal eveneens een zekere mate van veroudering optreden. Ad d: onderhoud Een bouwwerk behoeft in de loop van de gebruiksperiode met regelmaat onderhoud om de functievervulling van bepaalde onderdelen te kunnen garanderen. Slecht onderhoud (dat wil zeggen, te laat uitgevoerd onderhoud, verkeerd uitgevoerd onderhoud of het geheel uitblijven van onderhoud) leidt tot een versnelde veroudering. Hierdoor kunnen storingen in het functioneren ontstaan met schade als gevolg. Ad e: tijd Het aspect tijd (het ouder worden) is in feite al inbegrepen in het begrip ‘veroudering’ maar wordt hier nog eens afzonderlijk genoemd. Alle voorgaande aspecten worden mede beïnvloed door het aspect tijd omdat met het ouder worden de afzonderlijke aspecten over een langere periode hun inwerking hebben. Al deze aspecten die samenhangen met veroudering zijn echter steeds terug te voeren op enkele van bovengenoemde schadeoorzaken, zoals onvoldoende sterkte van de bouwconstructie, verhinderde vervorming, overbelasting vanuit het gebruik of opgelegde vervorming. Daarom wordt het aspect veroudering bij de beoordeling niet afzonderlijk gewogen.
3.4
ONDERZOEKSRESULTATEN
In de voorgaande paragrafen 3.1 tot en met 3.3 is een beschrijving gegeven van de geïnventariseerde gegevens ten aanzien de gebouweigenschappen, omgevingsfactoren en schadebeelden. De resultaten van deze inventarisatie zijn per object in een afzonderlijk inventarisatierapport weergegeven. In tabel 3 op de volgende pagina’s is een samenvatting gegeven van de beoordeling van deze schadebeelden. In de eerste kolom zijn de afzonderlijke objecten gecodeerd met een nummer. De letters A tot F in de tweede kolom (of een deel daarvan) geven de opeenvolgende schadebeelden per woning weer. Voor sommige objecten is slechts één schadebeeld te onderscheiden, voor andere objecten zijn de schadebeelden oplopend tot zes te onderscheiden. In de derde tot en met de elfde kolom staan de verschillende potentiële oorzaken genoemd zoals beschreven in paragraaf 3.3. Door de bouwkundig specialist zijn de afzonderlijke schadebeelden beoordeeld. Daarbij zijn per schadebeeld de afzonderlijke potentiële oorzaken nagegaan. Hierbij is per schadebeeld en per potentiële oorzaak beoordeeld of sprake is van een ‘oorzaak’, een ‘mogelijke oorzaak’ of ‘geen oorzaak’:
Een rood gemarkeerde ‘1’ in de tabel betekent dat de betreffende oorzaak als (zekere) ‘oorzaak’ van de schade is aangemerkt.
Een oranje gemarkeerde ‘2’ betekent dat de betreffende oorzaak als ‘mogelijke oorzaak’ van de schade is aangemerkt.
Een ‘3’ betekent dat deze potentiële oorzaak ‘geen oorzaak’ is voor het betreffende schadebeeld.
Als voorbeeld zijn voor objectnummer 5 vier schadebeelden te onderscheiden. Voor drie van deze schadebeelden (A, B en D) is één oorzaak aan te wijzen, voor schadebeeld C zijn twee mogelijke oorzaken aan te wijzen.
26
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
8. Verandering van belasting op de ondergrond
7. Autonome zetting
6. Opgelegde vervorming
5. Overbelasting door trilling: Trilling door overige trillingsbronnen
4. Overbelasting door trilling: Trilling door gasopslag/ -productie
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
SCHADEBEELD NUMMER:
2. Verhinderde vervorming
OBJECTNR.
1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
5
A
3
1
3
3
3
3
3
3
3
5
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
5
C
3
2
3
3
3
3
2
3
3
5
D
3
1
3
3
3
3
3
3
3
4
A
1
3
3
3
3
3
3
3
3
4
B
3
3
3
3
3
3
1
3
3
4
C
3
2
3
3
3
3
2
3
3
18
A
2
3
3
3
3
3
2
3
3
18
B
2
2
3
3
3
3
3
3
3
18
C
1
3
3
3
3
3
3
3
3
28
A
3
2
3
3
3
3
3
3
3
28
B
3
3
3
3
3
3
2
3
3
28
C
3
1
3
3
3
3
3
3
3
23
A
1
3
3
3
3
3
3
3
3
23
B
1
3
3
3
3
3
3
3
3
23
C
1
3
3
3
3
3
3
3
3
9
A
3
2
3
3
3
3
3
3
3
9
B
3
3
3
3
3
3
2
3
3
9
C
3
1
3
3
3
3
3
3
3
12
A
3
2
3
3
3
3
2
3
3
12
B
3
2
3
3
3
3
2
3
3
1
A
2
3
3
3
3
3
2
3
3
1
B
3
2
3
3
3
3
3
3
3
1
C
1
3
3
3
3
3
3
3
3
1
D
3
3
3
3
3
3
2
3
3
1
E
3
3
3
3
3
3
2
3
3
17
A
3
2
3
3
3
2
2
3
3
2
A
3
2
3
3
3
3
2
3
3
2
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
27
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
28
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
8. Verandering van belasting op de ondergrond
7. Autonome zetting
6. Opgelegde vervorming
5. Overbelasting door trilling: Trilling door overige trillingsbronnen
4. Overbelasting door trilling: Trilling door gasopslag/ -productie
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
SCHADEBEELD NUMMER:
2. Verhinderde vervorming
OBJECTNR.
1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
2
C
2
3
3
3
3
3
2
3
3
2
D
3
3
3
3
3
3
2
3
3
29
A
2
3
3
3
3
3
2
3
3
30
A
3
3
3
3
3
3
2
3
3
33
A
3
2
3
3
3
3
2
3
3
33
B
3
2
3
3
3
3
2
3
3
35
A
1
3
3
3
3
3
3
3
3
35
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
35
C
2
1
3
3
3
3
3
3
3
35
D
3
1
3
3
3
3
2
3
3
19
A
3
3
3
3
3
3
1
3
3
19
B
3
3
3
3
3
3
2
3
3
19
C
3
2
3
3
3
3
2
3
3
24
A
1
1
3
3
3
3
3
3
3
24
B
2
3
3
3
3
3
1
2
2
24
C
3
1
3
3
3
3
1
3
3
31
A
3
1
3
3
3
3
3
3
3
31
B
2
1
3
3
3
3
3
3
3
31
C
1
2
3
3
3
2
3
3
3
31
D
1
3
2
3
3
2
1
2
2
32
A
1
2
3
3
3
3
3
3
3
32
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
32
C
3
1
3
3
3
3
3
3
3
32
D
3
2
3
3
3
3
1
3
3
32
E
3
3
3
3
3
2
1
3
2
25
A
1
2
3
3
3
1
2
3
2
25
B
2
2
3
3
3
2
1
3
2
25
C
3
1
3
3
3
3
2
3
3
26
A
1
1
3
3
3
3
2
3
3
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
8. Verandering van belasting op de ondergrond
7. Autonome zetting
6. Opgelegde vervorming
5. Overbelasting door trilling: Trilling door overige trillingsbronnen
4. Overbelasting door trilling: Trilling door gasopslag/ -productie
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
SCHADEBEELD NUMMER:
2. Verhinderde vervorming
OBJECTNR.
1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
26
B
1
3
3
3
3
3
1
3
2
26
C
1
1
2
3
3
3
3
3
3
26
D
1
1
3
3
3
3
3
3
2
26
E
2
3
2
3
3
2
1
3
2
37
A
2
3
3
3
3
3
1
3
3
37
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
37
C
2
3
3
3
3
3
2
3
3
36
A
2
3
3
3
3
1
2
3
3
36
B
3
3
3
3
3
3
2
3
3
21
A
2
3
3
3
3
3
3
3
3
21
B
3
2
3
3
3
3
2
3
3
21
C
3
3
3
3
3
1
3
3
3
21
D
3
2
3
3
3
3
2
3
3
15
A
3
3
3
3
3
2
2
3
3
15
B
2
3
3
3
3
3
2
3
3
11
A
3
3
3
3
3
3
2
3
3
11
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
11
C
2
3
3
3
3
3
3
3
3
6
A
3
3
3
3
3
3
1
3
3
8
A
3
3
3
3
3
3
2
3
3
8
B
1
3
3
3
3
3
3
3
3
34
A
3
1
3
3
3
3
3
3
3
34
B
3
1
3
3
3
3
2
3
3
34
C
1
2
3
3
3
3
3
3
3
34
D
1
3
3
3
3
3
1
3
2
22
A
3
3
3
3
3
3
1
3
2
22
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
20
A
2
3
2
3
3
2
1
3
2
20
B
3
1
3
3
3
3
3
3
2
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
29
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
8. Verandering van belasting op de ondergrond
7. Autonome zetting
6. Opgelegde vervorming
5. Overbelasting door trilling: Trilling door overige trillingsbronnen
4. Overbelasting door trilling: Trilling door gasopslag/ -productie
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
SCHADEBEELD NUMMER:
2. Verhinderde vervorming
OBJECTNR.
1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
20
C
1
2
3
3
3
3
2
2
2
20
D
3
2
3
3
3
2
1
3
2
20
E
3
3
3
3
3
3
1
3
2
20
F
1
3
3
3
3
3
3
3
3
7
A
2
2
3
3
3
3
2
3
3
7
B
3
2
3
3
3
3
3
3
3
7
C
2
2
3
3
3
3
2
3
3
7
D
3
1
3
3
3
3
3
3
3
27
A
3
1
3
3
3
3
3
3
3
27
B
3
1
3
3
3
3
3
3
3
27
C
3
3
3
3
3
3
2
3
3
3
A
1
2
1
3
3
3
3
3
3
3
B
2
3
1
3
3
2
2
3
3
3
C
1
2
3
3
3
3
3
3
3
3
D
3
1
2
3
3
3
3
3
3
3
E
3
1
3
3
3
3
3
3
3
3
F
3
1
3
3
3
3
3
3
3
10
A
2
1
3
3
3
3
3
3
3
10
B
2
3
3
3
3
3
1
3
2
10
C
3
1
3
3
3
3
3
3
3
10
D
1
2
3
3
3
3
3
3
3
10
E
3
1
3
3
3
3
3
3
3
Aantal 1 (OORZAAK)
24
34
2
0
0
3
18
0
0
Aantal 2 (MOGELIJKE OORZAAK)
22
29
5
0
0
10
39
3
16
Aantal 3 (GEEN OORZAAK)
63
46
102
109
109
96
52
106
93
Totaal aantal waarden
109
109
109
109
109
109
109
109
109
Tabel 3 Overzicht
30
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
4
Analyse mogelijke schadeoorzaken
In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen de gebouweigenschappen, de omgevingsfactoren en de schadebeelden geanalyseerd. De samenvattende resultaten van deze drie onderdelen zijn weergegeven in de overzichtstabel 3 in paragraaf 3.4.
4.1
INLEIDING
Bij de analyse van de relatie tussen de gebouweigenschappen, omgevingsfactoren en schadebeelden is in het bijzonder gekeken naar de uitkomsten van de oorzaken van de afzonderlijke schadebeelden. Er zijn tien afzonderlijke schadeoorzaken te onderscheiden zoals beschreven in paragraaf 3.3. Per schadebeeld is voor al deze oorzaken specifiek nagegaan of deze oorzaak zich voordoet (aangegeven met een cijfer 1 in de overzichtstabel onder ‘Uitkomst oorzaken schadebeeld’) of deze oorzaak zich mogelijk voordoet (aangegeven met een 2 in de overzichtstabel) of dat deze oorzaak zich niet voordoet (aangegeven met een 3 in de overzichtstabel). Er is in het bijzonder gekeken naar de oorzaken ‘Overbelasting door trillingen door gasopslag/-productie’ en ‘Verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’. Indien één van deze oorzaken zich voordoet of mogelijk voordoet is tevens nagegaan of er nog andere oorzaken of mogelijke oorzaken zijn voor het betreffende schadebeeld. Vervolgens is nagegaan of er op basis van de onderzoeksresultaten een relatie gelegd kan worden tussen de oorzaken voor de schadebeelden en de overige geïnventariseerde gegevens, te weten de gebouweigenschappen en omgevingsfactoren. Bij de inventarisatie kan bijvoorbeeld vastgesteld zijn dat een gebouw in een slechte onderhoudstoestand verkeerd of dat wijzigingen niet deskundig zijn uitgevoerd, of dat er een schaderisico bestaat door een zettingsgevoelige bodem. Deze aspecten hoeven nog niet de oorzaak te zijn voor de feitelijk opgetreden schades. In tabel 4 op de volgende pagina is in een matrix weergegeven welke schadeoorzaken een relatie kunnen hebben met welke gebouweigenschappen of omgevingskenmerken. In paragraaf 4.2 wordt een nadere analyse van de schadebeelden uitgevoerd. Naast een analyse van de schadebeelden wordt bij de beoordeling specifiek ingegaan om de omgevingsfactoren die in verband gebracht kunnen worden met de activiteiten van de NAM in dit onderzoeksgebied, te weten de gasopslag en –productie bij Norg. De omgevingsfactoren die hierbij met name van toepassing zijn, zijn ‘trillingen door gasproductie/-opslag’. Als meest maatgevende oorzaken van trillingen worden beschouwd de twee bevingen die in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, namelijk op 5 maart 1993 te Langelo en op 7 juni 1999 te Steenbergen. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan. Een tweede omgevingsfactor betreft ‘bodemvervorming’ die aanvankelijk ontstaan is door gaswinning en thans nog doorgaat door afwisselende gasopslag en gasproductie. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
31
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
gebouweigenschappen
1
ONVOLDOENDE STERKTE VAN EEN CONSTRUCTIE ONDERDEEL
2
VERHINDERDE VERVORMING
3
OVERBELASTING VANUIT GEBRUIK/INCIDENTELE OVERBELASING
4
OVERBELASTING DOOR TRILLING DOOR GASOPSLAG/-PRODUCTIE
5
OVERBELASTING DOOR TRILLING T.G.V. OVERIGE TRILLINGSBRONNEN
6
OPGELEGDE VERVORMING
7
AUTONOME ZETTING
8
VERANDERDE BELASTING OP DE ONDERGROND
9
VERANDERING IN DE ONDIEPE ONDERGROND
10
VERANDERING IN DE DIEPE ONDERGROND
schaderisico's vanuit bodemvervorming
schaderisico's vanuit calamiteiten
risico's door wortel / boomgroei nabij het object
risico's door zettingsgevoelige bodem
risico's door potentiele verlaging grondwater
schaderisico vanuit industrie
schaderisico vanuit bouwactiviteiten
schaderisico's vanuit verkeer
schaderisico door trilling door gasopslag/-productie
wijzigingen deskundig uitgevoerd
latere aanpassingen ja/nee
indicatie onderhoudstaat
funderingswijze
ouderdom
Schadeoorzaak
type object
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
omgevingsfactoren
Tabel 4 Visueel hulpmiddel bij analyse tabel/matrix met overzicht schadebeelden in relatie tot gebouweigenschappen en omgevingsfactoren.
4.2
ANALYSE SCHADEBEELDEN
In het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ zijn 35 objecten onderzocht. De resultaten zijn vermeld in tabel 3 in paragraaf 3.4. De objectnummers in de eerste kolom staan voor de afzonderlijke objecten. De letters A tot F (of een deel daarvan) in de tweede kolom geven de opeenvolgende schadebeelden aan per object. Voor sommige objecten is slechts één schadebeeld te onderscheiden, voor andere oplopend tot zes. In de derde tot en met de elfde kolom staan voor de verschillende potentiële oorzaken genoemd zoals beschreven in paragraaf 3.3. Bij het vaststellen van de oorzaak (of oorzaken) voor de afzonderlijke schadebeelden is een onderscheid gemaakt tussen een (zekere) ‘oorzaak’, een ‘mogelijke oorzaak’ en tenslotte de mogelijkheid ‘geen oorzaak’.
Een rood gemarkeerde ‘1’ in de tabel betekent dat de betreffende oorzaak als (zekere) ‘oorzaak’ van de schade is aangemerkt.
Een oranje gemarkeerde ‘2’ betekent dat de betreffende oorzaak als ‘mogelijke oorzaak’ van de schade is aangemerkt.
32
Een ‘3’ betekent dat deze potentiële oorzaak ‘geen oorzaak’ is voor het betreffende schadebeeld.
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Bij deze 35 objecten zijn in totaal 109 afzonderlijke schadebeelden te onderscheiden. In de tabellen 5 en 6 is weergegeven hoe vaak ieder van de schadeoorzaken in aantallen en percentages is aangegeven als ‘oorzaak’ als ‘mogelijke oorzaak’ en als ‘geen oorzaak’. In enkele gevallen zijn meerdere ‘oorzaken’ of ‘mogelijke oorzaken’ aangegeven waardoor het totaal aan ‘oorzaken’ hoger uitkomt dan het aantal schadebeelden.
Schadeoorzaak
Oorzaak
Mogelijke
Geen oorzaak
oorzaak 1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
24
22
63
2. Verhinderde vervorming
34
29
46
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
2
5
102
4. Overbelasting door trilling - door gasopslag/-productie
0
0
109
5. Overbelasting door trilling - door overige trillingsbronnen
0
0
109
6. Opgelegde vervorming
3
10
96
7. Autonome zetting
18
39
54
8. Verandering van belasting op de ondergrond
0
3
106
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
0
16
91
81
124
776
Mogelijke
Geen oorzaak
Tabel 5 Weergave frequentie van de verschillende oorzaken in aantallen.
Schadeoorzaak
Oorzaak
oorzaak 1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
22%
20%
58%
2. Verhinderde vervorming
31%
27%
42%
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
2%
5%
94%
4. Overbelasting door trilling door gaslopslag/-productie
0%
0%
100%
5. Overbelasting door trilling door overige trillingsbronnen
0%
0%
100%
6. Opgelegde vervorming
3%
9%
88%
7. Autonome zetting
17%
36%
48%
8. Verandering van belasting op de ondergrond
0%
3%
97%
9+10. Verandering in de diepe en ondiepe ondergrond
0%
15%
85%
Tabel 6 Weergave frequentie van de verschillende oorzaken in percentages.
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat bepaalde oorzaken relatief vaak genoemd zijn zowel als ‘oorzaak’ en als ’mogelijke oorzaak’. Dit geldt voor de oorzaken 1 ‘Onvoldoende sterkte van een constructiedeel’, oorzaak 2 ‘Verhinderde vervorming’ en oorzaak 7 ‘Autonome zetting’. De oorzaken 1 en 2 betreffen schades die samenhangen met de bouwkundige kwaliteit van de objecten. Dit hoeft niet te gaan om ernstige bouwkundige gebreken, maar wel om tekortkomingen die tot scheurvorming hebben geleid. De schadeoorzaken 4 en 5 ‘Overbelasting door trilling door gasopslag/-productie of overige trillingsbronnen’ worden in geen enkel geval als ‘oorzaak’ of ‘mogelijke oorzaak’ genoemd. Schadeoorzaken 9 en 10. ‘Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond’ wordt in 15% van de schadebeelden als ‘mogelijke oorzaak’ genoemd.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
33
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Op de schadeoorzaken ‘trilling door gasopslag/-productie’ en ‘verandering in de ondiepe en diepe ondergrond’ wordt in de volgende paragraaf specifiek ingegaan aangezien dit de oorzaken zijn die in verband gebracht kunnen worden met de activiteiten van de NAM in dit gebied.
4.2.1
INVLOED SCHADEOORZAAK 4: TRILLING DOOR GASOPSLAG/-PRODUCTIE
In deze deelparagraaf wordt ingegaan op schadeoorzaak 4 ‘trilling door gasopslag/-productie’ aangezien dit een oorzaak is die in verband gebracht kan worden met de activiteiten van de NAM in dit gebied. Hoewel voor de individuele objecten melding wordt gemaakt van industriële activiteiten zoals gasopslag en -productie met trillingen als gevolg, wordt de oorzaak ‘trilling door gasopslag/-productie’ in geen enkel geval beoordeeld als ‘oorzaak’ of ‘mogelijke oorzaak’. Dit geldt eveneens voor de oorzaak ‘trilling door overige trillingsbronnen’. Hieruit volgt dat trilling in het algemeen, bezien vanuit het schadebeeld, door de bouwkundig specialist niet als oorzaak wordt herkend voor de geconstateerde schades. Op basis van de analyse van de schadebeelden kan de oorzaak ‘trilling door gasopslag/-productie’ dan ook uitgesloten worden als schadeoorzaak.
4.2.2
INVLOED SCHADEOORZAAK 10: VERANDERING IN DE DIEPE ONDERGROND
In deze deelparagraaf wordt ingegaan op schadeoorzaak 10 ‘verandering in de diepe ondergrond’ aangezien dit een oorzaak is die in verband gebracht kunnen worden met de activiteiten van de NAM in dit gebied. Bij de beoordeling van de schadebeelden is het op basis van waarnemingen ter plaatse niet eenvoudig mogelijk een onderscheid te maken tussen veranderingen in de ondiepe en veranderingen in de diepe ondergrond. Om die reden zijn deze beide aspecten bij de beoordeling door de bouwkundig specialist samengevoegd. Situatie per schadebeeld Bij 16 van de 98 schadebeelden is schadeoorzaak 9+10 ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ als ‘mogelijke oorzaak’ genoemd, wat wil zeggen bij 15% van de schadebeelden. Bij geen van de schadebeelden is ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ genoemd als ‘oorzaak’ (0%). Bij 93 van de 109 schadebeelden is ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ beoordeeld als ‘geen oorzaak’ (85%). Situatie per object Van de 35 objecten in dit gebied is bij 9 objecten ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ als ‘mogelijke oorzaak’ genoemd (26%). Bij de overige 26 objecten is ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ ‘geen oorzaak’ (74%).
34
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen'
SCHADEBEELD NUMMER:
1. Onvoldoende sterkte van een constructieonderdeel
2. Verhinderde vervorming
3. Overbelasting vanuit gebruik / Incidentele overbelasting
4. Overbelasting door trilling: Trilling door gasopslag/ -productie
5. Overbelasting door trilling: Trilling door overige trillingsbronnen
6. Opgelegde vervorming
7. Autonome zetting
8. Verandering van belasting op de ondergrond
9+10. Verandering in de ondiepe en diepe ondergrond
(gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
24
B
2
3
3
3
3
3
1
2
2
31
D
1
3
2
3
3
2
1
2
2
32
E
3
3
3
3
3
2
1
3
2
25
A
1
2
3
3
3
1
2
3
2
25
B
2
2
3
3
3
2
1
3
2
26
B
1
3
3
3
3
3
1
3
2
26
D
1
1
3
3
3
3
3
3
2
26
E
2
3
2
3
3
2
1
3
2
34
D
1
3
3
3
3
3
1
3
2
22
A
3
3
3
3
3
3
1
3
2
20
A
2
3
2
3
3
2
1
3
2
20
B
3
1
3
3
3
3
3
3
2
20
C
1
2
3
3
3
3
2
2
2
20
D
3
2
3
3
3
2
1
3
2
20
E
3
3
3
3
3
3
1
3
2
10
B
2
3
3
3
3
3
1
3
2
OBJECTNR.
Tabel 7 Weergave schadebeelden waarbij oorzaak 9+10 ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ als ‘mogelijke oorzaak’ is genoemd.
Analyse schadeoorzaak ‘verandering in de ondiepe en diepe ondergrond’ Vervolgens zijn de 16 schadebeelden waar oorzaak 9+10 ‘verandering in de ondiepe en diepe ondergrond’ als ‘mogelijke oorzaak’ is aangeduid nader beschouwd op basis van de uitkomsten zoals weergegeven in tabel 7. Uit tabel 7 leiden wij het volgende af:
Voor alle gevallen waar oorzaak 9+10 ‘verandering in de ondiepe en diepe ondergrond’ als ‘mogelijke oorzaak’ is genoemd, is er steeds ook sprake is van één of meer andere ‘oorzaken’.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
35
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Voor deze 16 schadebeelden waar naast de ‘mogelijke oorzaak’ van ‘verandering in de ondiepe en/of diepe ondergrond’ tevens een meer zekere ‘oorzaak’ is aangeduid kan er vanuit gegaan worden dat ‘verandering in de diepe ondergrond’ feitelijk niet als oorzaak is aan te merken. Voor deze situaties geldt dat de schade op basis van de uiterlijke kenmerken mogelijk veroorzaakt zou kunnen zijn door een ‘verandering in de diepe ondergrond’, maar dat hier tevens een andere, zekere oorzaak is aan te wijzen, waardoor ‘verandering in de diepe ondergrond’ feitelijk niet als oorzaak aangemerkt kan worden.
Op basis van de analyse van de schadebeelden kan de oorzaak ‘verandering in de diepe ondergrond’ dan ook uitgesloten worden als schadeoorzaak.
4.2.3
TUSSENCONCLUSIE OP BASIS VAN ANALYSE VAN OORZAKEN SCHADEBEELDEN
Uit de analyse van de oorzaken van de schadebeelden volgt dat er twee potentiële oorzaken zijn die in verband gebracht kunnen worden met de activiteiten van de NAM in dit gebied, te weten oorzaak 4 ‘trilling door gasopslag/-productie’ en oorzaak 10 ‘verandering in de diepe ondergrond’. Op basis van de analyse van de schadebeelden kunnen deze beide potentiele oorzaken uitgesloten worden als schadeoorzaak.
4.3
INVLOED OMGEVINGSFACTOR ‘TRILLING DOOR GASOPSLAG/-PRODUCTIE’
4.3.1
INLEIDING
In deze paragraaf wordt ingegaan op de schadeoorzaak trilling door gasopslag/-productie. Daarbij is vanuit het schadebeeld aan het gebouw nagegaan of die schade, gezien de aard van het schadebeeld, ontstaan kan zijn door trilling door gasproductie. Omdat het schadebeeld van trillingsschade zich nauwelijks laat onderscheiden van schadebeelden die optreden bij andere oorzaken is het niet mogelijk de beoordeling alleen met het schadebeeld te baseren. Schadebeelden die overeenkomsten hebben met trillingsschade komen voor in heel Nederland. Als voorbeeld: Onderzoeken bij gebouwen in steden als Gouda, Deventer of Eindhoven zullen, wanneer de bouwkundig specialisten de beoordeling met als uitgangspunt de in dit rapport beschreven methodiek uitvoeren, zeker ook komen met een beoordeling waarbij ook als mogelijke oorzaak wordt aangemerkt. Men moet zich dan wel alleen concerteren op het schadebeeld en niet op het gegeven dat seismiciteit in deze regio niet aan de orde is. In deze paragraaf wordt vanuit de omgevingsfactoren nagegaan of de omstandigheden zodanig zijn dat op de locatie van de onderzoeksobjecten zodanige trillingen hebben plaatsgevonden dat daardoor schade ten gevolge van die trilling kan zijn opgetreden. Het feit dat trillingen zich voordoen wil overigens niet altijd zeggen dat hierdoor ook schade aan gebouwen ontstaan. Dit blijkt ook uit de diverse schalen voor het meten van trillingen. Als voorbeeld geven we de Europese Macro seismische Schaal (EMS-98). Uit de omschrijvingen in de kolommen onder de kop ‘Effect’ en ‘Beschrijving’ blijkt dat met een toename van de intensiteit ook de voelbaarheid toeneemt. Uit het overzicht blijkt verder dat een intensiteit II tot IV wel voelbaar is maar niet tot schade aan gebouwen leidt. Intensiteit V beschrijft dat delen van gebouwen trillen en bij intensiteit VI is sprake van lichte schade aan gebouwen, bijvoorbeeld scheuren in pleisterwerk.
36
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Figuur 3 Omschrijvingen volgens schaal EMS-98.
Naast deze EMS-98 schaal geven ook de schaal van Mercalli en de schaal van Richter een soortgelijke beschrijving. Dit betekent dat er bij een toenemende trillingssterkte er eerst een fase is waarin de trilling alleen voelbaar is, maar niet tot schade aan gebouwen is, terwijl pas bij verdere toename van de trillingssterkte ook schade aan gebouwen te verwachten is.
4.3.2
AANPAK
Voor deze beoordeling van de omgevingsfactor ‘trilling door gasopslag/-productie wordt uitgegaan van beschikbare gegevens met betrekking tot onder meer bevingen, trillingen, trillingssterkte. Als mogelijke trillingsbronnen komen naar voren:
De bij het KNMI geregistreerde bevingen van 5 maart 1993 te Langelo en van 7 juni 1999 te Steenbergen. Van deze bevingen zijn geen sensorgegevens beschikbaar.
De gasopslag/-productie. Hiervan zijn geen meetgegevens beschikbaar.
Door bewoners gevoelde trillingen in 2015. Ook van deze trillingen zijn geen meetgegevens beschikbaar.
Het enige toetsbare gegeven is de trillingssterkte van de bevingen die in 1993 en 1999 hebben plaatsgevonden. Voor bevingen die in of in de nabijheid van het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden zijn geen sensorgegevens beschikbaar. Daarom is voor de beoordeling een vergelijking gemaakt met soortgelijke bevingen in Noord Nederland waarvan wel sensorgegevens beschikbaar zijn. Daarvoor zijn de afstanden bepaald tussen de locaties van het epicentrum van de beving, de onderzoekslocaties en de locatie waarin de gebouwsensor zich bevindt.
4.3.3
BESCHIKBARE GEGEVENS
In het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ zijn door het KNMI sinds de jaren tachtig twee bevingen geregistreerd, te weten:
op 5 maart 1993 te Langelo, magnitude 1.5, diepte 3 km;
op 7 juni 1999 te Steenbergen, magnitude 1.1, diepte 3 km.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
37
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Het epicentrum van deze beide bevingen ligt op ca. 2 km vanaf de gasopslaglocatie in Norg. Voor de beving van Steenbergen geldt dat er diverse objecten binnen een afstand van één kilometer vanaf het epicentrum liggen. Voor de beving van Langelo geldt dat er één object op een afstand van ca. 2 km ligt terwijl de overige objecten allen om meer dan 3,5 km van het epicentrum liggen. Sinds juni 1999 hebben in het onderzoeksgebied geen andere bevingen plaatsgevonden. Uit de gegevens van het KNMI blijkt dat in de nabijheid van het onderzoeksgebied, op wat grotere afstand van de gasopslag locatie Norg, nog wel een aantal bevingen heeft plaatsgevonden. Deze bevingen hebben tussen oktober 1995 en december 2008 plaatsgevonden, waarbij de magnitude varieert tussen 1,0 en 1,9 en de afstand tussen het epicentrum en de gasopslag Norg tussen 4 en 12 km ligt. Na 2008 zijn in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied volgens de door het KNMI gepubliceerde gegevens geen bevingen meer geregistreerd. Voor andere trillingsbronnen, zoals de gasopslag/-productie en/of de door bewoners waargenomen trillingen, zijn geen meetgegevens beschikbaar.
4.3.4
TOETSINGSCRITERIUM
Voor het beoordelen van het risico op schade door trillingen is door Stichting Bouwresearch (SBR) in 1993 een richtlijn opgesteld die in 2003 herzien is. Het betreft de SBR-publicatie Trillingen - meet- en beoordelingsrichtlijn deel A: Schade aan gebouwen. De beoordeling heeft plaatsgevonden met behulp van deze richtlijn. Deze richtlichtlijn is voor dit onderzoek de meest bruikbare en geaccepteerde richtlijn. Deze richtlijn heeft tot doel een oordeel te kunnen geven over de toelaatbaarheid van trillingen in verband met de kans op schade aan een bouwwerk. In het geval van bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden of verkeer, kunnen dan maatregelen getroffen te worden wanneer een grenswaarde wordt overschreven. In de praktijk wordt deze richtlijn ook toegepast om achteraf te beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen schade en trillingen en daarmee tevens om te beoordelen of trillingen (bijvoorbeeld ten gevolge van bevingen) een risico geven op het ontstaan van schade aan gebouwen. De richtlijn onderscheid drie categorieën gebouwen, gebaseerd op de aard en onderhoudstoestand van de constructie. De grenswaarde is, afhankelijk van de gebouwcategorie, 20, 5 of 3 mm/s. Deze waarden gelden bij een frequentie tussen 0-10 Hz. De rekenwaarde voor de trillingssterkte worden uitgedrukt als maximale trillingssnelheid (PGV-waarde of Vtop) vermenigvuldigd met een correctiefactor in dit geval een veiligheidsfactor van 1,6.
4.3.5
BEOORDELING
Op basis van de SBR richtlijn kan beoordeeld worden of ter plaatse van de onderzoekslocaties in het te beoordelen onderzoeksgebied kans op schade bestaat. Wanneer de rekenwaarde voor de trillingsterkte lager is dan de grenswaarde is het risico op schade ten gevolge van deze trilling verwaarloosbaar. Voor de onderzocht objecten zijn geen trillingsmetingen beschikbaar. Evenmin zijn in de directe omgeving van de onderzochte objecten gegevens van trillingsmeters beschikbaar. Voor de beoordeling is daarom gebruik gemaakt van beschikbare gegevens van soortgelijke bevingen boven het Groninger gasveld. Daarbij is gekeken naar een aantal bevingen met een magnitude tot 2.0, diepte 3 km. Voor alle onderzochte bevingen binnen het Groninger gasveld geldt dat er in het geheel geen rekenwaarden voor de trillingssterkte zijn vastgesteld die boven de laagste grenswaarde van 3 mm/s
38
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
uitkomen. Uit de resultaten blijkt verder dat vrijwel alle sensormetingen onder de drempelwaarde van 1 mm/s liggen. Dit betekent dat de trillingsmeter geen trilling registreert en dat de rekenwaarde voor de trillingssterke onder de 1,6 mm/s ligt. Ook bij de onderzochte bevingen liggen er diverse objecten binnen een afstand van 1 km tot het epicentrum. Voor andere mogelijke trillingsbronnen, zoals de gasopslag/-productie en/of de door bewoners waargenomen trillingen, zijn geen meetgegevens beschikbaar, zodat een toetsing op dit punt niet mogelijk is. Reden hiervoor is dat bij de bestaande meters de zgn. treshold (drempelwaarde) voor registratie van een meting nimmer is bereikt, wat impliceert dat een dergelijke trilling niet is opgetreden. Aanvullend op de reeds bestaande trillingsmeters zijn inmiddels nog diverse extra meters geplaatst in het gebied. Monitoring van de meetresultaten kan inzicht bieden of zich andere trillingen voordoen, en of die voldoende sterk zijn om mogelijk tot schade te kunnen leiden.
4.3.6
TUSSENCONCLUSIE OP BASIS VAN OMGEVINGSFACTOR ‘TRILLING DOOR GASOPSLAG/-GASPRODUCTIE’
Voor de directe omgeving van het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ zijn voor de bevingen in Langelo en Steenbergen geen meetresultaten van de trillingssensoren beschikbaar. Daardoor kan alleen een vergelijking gemaakt worden met soortgelijke bevingen (wat betreft sterkte en diepte) ter plaatse van het Groninger gasveld. De uitkomsten hiervan zijn getoetst volgens de SBR richtlijn ‘Schade aan gebouwen, meet- en beoordelingsrichtlijn deel A’. Voor de beschouwde bevingen met een magnitude tot 2.0 blijft de rekenwaarde van de trillingssterkte in alle gevallen onder de laagste grenswaarde van 3 mm/s. Dit betekent dat het risico op schade ten gevolge van de bevingen in Langelo en Steenbergen verwaarloosbaar is voor alle categorieën gebouwen (C1, C2 en C3) in het onderzoeksgebied.
4.4
INVLOED OMGEVINGSFACTOR ‘BODEMVERVORMING’
In paragraaf 3.2.3 zijn criteria beschreven voor de maximaal toelaatbare vervorming van een gebouw om schade aan gebouwen te voorkomen. Onderstaand wordt op basis van de beschikbare uitgangspunten de maximaal optredende vervorming berekend en worden deze vervormingen (scheefstelling, kromming en rek) getoetst aan de maximaal toelaatbare vervormingen.
4.4.1
TOETSING SCHEEFSTELLING
Voor de analyses zijn we uitgegaan van de uitgangpunten in het opslagplan. Daarmee is het uitgangspunt 4 cm daling en niet de gemeten opgetreden 2 cm bij de gasopslag en gaswinning. Een maximale scheefstelling van 0,00003 is berekend. Dit is op een afstand van ruim 900 meter van het midden van de bodemdalingskom. De scheefstelling komt overeen met circa 1 mm per 30 meter. Het strengste criterium voor schade door scheefstelling (Krarzsch 1974) is 25 mm per 10 m. De maximale scheefstelling door de gaswinning en opslag is aanzienlijk kleiner dan dit criterium. Het gaat hier om waarden die ten minste een factor 75 kleiner zijn dan het eerder aangeven strengste criterium voor scheefstelling. Hierdoor is schade als gevolg van scheefstelling door bodemdaling uitgesloten voor het onderzoeksgebied.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
39
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
4.4.2
TOETSING KROMMING
Voor de analyses van de kromming zijn we uitgegaan van de uitgangpunten in het opslagplan. Daarmee is het uitgangspunt 4 cm daling en niet de gemeten opgetreden 2 cm bij de gasopslag en gaswinning. De berekende factor voor “hol” bedraagt 0.0000000463, dit komt overeen met een straal groter dan 200.000 km. Deze waarde wordt berekend op 150 meter van het midden van de bodemdalingskom. De berekende factor voor “bol” bedraagt 0.0000000235, dit komt overeen met een straal groter dan 400.000 km. Deze waarde wordt berekend op 1500 meter van het midden van de bodemdalingskom. Voor de kromtestraal wordt als strengste minimumwaarde 20 km gehanteerd (Krarzsch 1974.) De berekende waarde valt hier ruimschoots binnen, een factor 10.000. Hierdoor is schade als gevolg van kromming door bodemdaling uitgesloten voor het onderzoeksgebied.
4.4.3
TOETSING REK
Rek is het proces van interactie van de bodem richting het midden van de kom. Op grotere afstand van het centrum wordt de bodem ‘uiteengerekt’ en dichter bij het centrum wordt de bodem ineengedrukt. De rek is echter niet van de bodemdalingscontour af te leiden. Hiertoe dienen modelberekeningen voor de gehele bodemopbouw tot en met het reservoir uitgevoerd te worden. Wanneer er echter rekening gehouden wordt met de volgende omstandigheden dan is de rek verwaarloosbaar klein: 1. In de diepte vindt geen fysieke horizontale verplaatsing van reservoir plaats maar een verticale verlaging; 2. In het centrum van de bodemdaling door gaswinning Norg is de bodemdaling zeer gering. De gemeten bodemdaling 2 cm en maximale bodemdaling 4 cm bedraagt. Het criterium voor rek dat de horizontale rek (bij trek) kleiner moet zijn dan 5 mm op 10 m om geen scheuren te veroorzaken in pleister of mortel (Sambeek 2000). Rekening houdend met deze twee overwegingen is de rek verwaarloosbaar klein.
4.4.4
TUSSENCONCLUSIE OP BASIS VAN OMGEVINGSFACTOR ‘BODEMVERVORMING’
De vervorming van de bodem rond gasopslag Norg is dermate beperkt dat de waarden voor de optredende scheefstand, kromming en rek ruimschoots binnen de criteria vallen die als grenswaarden worden aangehouden voor oorzaak van schade aan bebouwing. Een gebouw zal de vervorming in de bodem deels volgen, maar doordat de fundering van een gebouw over het algemeen veel stijver is dan de bodem zullen met name de kromming en horizontale rek in het gebouw significant kleiner zijn dan de kromming en rek in de bodem. Vervormingen die een gebouw ondergaat onder invloed van bijvoorbeeld reguliere temperatuurswisselingen zijn een veelvoud van de vervormingen die een gebouw ondergaat onder invloed van veranderingen in de diepe ondergrond. De vervorming van de bodem in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ ten gevolge van de activiteiten van de NAM is met een maximale daling van ca. 6 cm dermate klein dat schade aan bebouwing als gevolg van deze vervormingen is uitgesloten.
40
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
5
Conclusies
Doel van dit onderzoek is om vast te stellen of de schades aan de onderzochte gebouwen in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ te taxeren zijn als schade gerelateerd aan gasopslag/-productie, of dat (ook) andere factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van deze schades. Voor de beoordeling hiervan is onderzoek gedaan naar de gebouwkenmerken van de onderzochte objecten, naar relevante omgevingskenmerken en naar de schadebeelden die zich aan de onderzochte objecten voordoen. Vervolgens is de relatie tussen de gebouweigenschappen, de omgevingsfactoren en de schadebeelden geanalyseerd. Hierbij is nagegaan of er op basis van de onderzoeksresultaten een relatie gelegd kan worden tussen de oorzaken voor de schadebeelden en de overige geïnventariseerde gegevens, te weten de gebouweigenschappen en omgevingsfactoren. Tussenconclusie op basis van analyse van oorzaken schadebeelden Uit de analyse van de oorzaken van de schadebeelden volgt dat er twee potentiële oorzaken zijn die in verband gebracht kunnen worden met de activiteiten van de NAM in dit gebied, te weten oorzaak 4 ‘trilling door gasopslag/-productie’ en oorzaak 10 ‘verandering in de diepe ondergrond’. Op basis van de analyse van de schadebeelden kunnen deze beide potentiele oorzaken uitgesloten worden als schadeoorzaak.
Omdat het schadebeeld door trillingschade of door verandering in de diepe ondergrond zich vaak moeilijk laat onderscheiden van schadebeelden die optreden bij andere oorzaken is vervolgens vanuit de omgevingskenmerken nagegaan of de omstandigheden zodanig zijn dat op de locatie van de onderzoeksobjecten zodanige trillingen hebben plaatsgevonden dat daardoor schade ten gevolge van die trilling kan zijn opgetreden.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
41
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Tussenconclusie op basis van omgevingsfactor ‘trilling door gasopslag/-gasproductie’ Onderzocht is of de bevingen in het onderzoeksgebied (Langelo, 5 maart 1993, M=1,5 en Steenbergen, 7 juni 1999 M=1,1) schade kunnen hebben veroorzaakt aan bebouwing. Voor de directe omgeving van het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ zijn voor de bevingen in Langelo en Steenbergen geen meetresultaten van de trillingssensoren beschikbaar. Daardoor kan alleen een vergelijking gemaakt worden met soortgelijke bevingen (wat betreft sterkte en diepte) ter plaatse van het Groninger gasveld. De uitkomsten hiervan zijn getoetst volgens de SBR richtlijn ‘Schade aan gebouwen, meet- en beoordelingsrichtlijn deel A’. Voor de beschouwde bevingen met een magnitude tot 2.0 blijft de rekenwaarde van de trillingssterkte in alle gevallen onder de laagste grenswaarde van 3 mm/s. Dit betekent dat het risico op schade aan gebouwen verwaarloosbaar klein is. Van mogelijke andere trillingsbronnen zijn geen toetsbare gegevens voorhanden, drempelwaarden van bestaande trillingsmeters zijn niet overschreden. Op basis van een vergelijking met bevingen in het Groninger veld is het risico op schade ten gevolge van de bevingen in Langelo en Steenbergen verwaarloosbaar voor alle categorieën gebouwen (C1, C2 en C3) in het onderzoeksgebied.
Eveneens is onderzocht of de vervormingen van het maaiveld tot schade aan de bebouwing kunnen hebben geleid. Op gebiedsniveau betreft dit een komvormige bodemdaling van 2 tot 6 cm (afhankelijk van de locatie in het gebied).
Tussenconclusie op basis van omgevingsfactor ‘bodemvervorming’ De vervorming van de bodem rond gasopslag Norg is dermate beperkt dat de waarden voor de optredende scheefstand, kromming en rek ruimschoots vallen binnen de criteria die als grenswaarden worden aangehouden voor oorzaak van schade aan bebouwing. Een gebouw zal de vervorming in de bodem deels volgen, maar doordat de fundering van een gebouw over het algemeen veel stijver is dan de bodem zullen met name de kromming en horizontale rek in het gebouw significant kleiner zijn dan de kromming en rek in de bodem. Vervormingen die een gebouw ondergaat onder invloed van bijvoorbeeld reguliere temperatuurswisselingen zijn een veelvoud van de vervormingen die een gebouw ondergaat onder invloed van veranderingen in de diepe ondergrond. De vervorming van de bodem in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ ten gevolge van de activiteiten van de NAM is met een maximale daling van ca. 6 cm dermate klein dat schade aan bebouwing als gevolg van deze vervormingen is uitgesloten.
Tenslotte zijn de tussenconclusies in samenhang beoordeeld, hetgeen leidt tot de volgende eindconclusie.
42
ARCADIS
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Eindconclusie Op basis van in de eerste plaats een analyse van de mogelijke schadeoorzaken aan de hand van de schadebeelden en in de tweede plaats een toetsing van de trillingssterkte en in de derde plaats een toetsing van het risico op schade ten gevolge van de opgetreden bodembeweging volgt als eindconclusie: Uitgesloten kan worden dat de schades aan de onderzochte gebouwen in het onderzoeksgebied ‘Steenbergen’ een gevolge zijn van de gasopslag/-productie in dit gebied. Ook de kans dat andere gebouwen in het onderzoeksgebied schade hebben ondervonden ten gevolge van de gasopslag/-productie is verwaarloosbaar.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS
43
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Bijlage 1
ARCADIS
Deelrapport ‘Uitwerking bodem- en wateraspecten voor onderzoeksgebied ‘Steenbergen’
076652825:0.4 - Definitief
Hoofdrapport Onderzoeksgebied 'Steenbergen' (gebouwschade in relatie tot NAM-activiteiten Langelo)
Colofon HOOFDRAPPORT ONDERZOEKSGEBIED 'STEENBERGEN' (GEBOUWSCHADE IN RELATIE TOT NAM-ACTIVITEITEN LANGELO) OPDRACHTGEVER: NAM Assen
STATUS: Definitief AUTEUR: ing. J.C. Kok drs. B.D. de Jong J.D. Kastelein
GECONTROLEERD DOOR: J.D. Kastelein VRIJGEGEVEN DOOR: ing. M.C. Alblas 30 november 2015 076652825:0.4 ARCADIS NEDERLAND BV Lichtenauerlaan 100 Postbus 4205 3006 AE Rotterdam Tel 010 2532 222 Fax 010 2532 194 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504
©ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins.
076652825:0.4 - Definitief
ARCADIS