Hongerig Amsterdam
Kan de stad door haar eigen regio worden gevoed?
1
Voorwoord OP HOOFDLIJNEN - Sterk groeiende (wereldwijde) voedselbehoefte - Een wereldwijd voedselsysteem kent kwetsbaarheden. – In een globaliserende wereld zijn macht en geld belangrijke factoren. Want ook voor voedsel geldt: het gaat daar naartoe waar het geld is - Noodzaak om voedselvoorziening te verduurzamen - Belang van een Amsterdamse voedselstrategie en een grotere binding met voedsel Onderzoek sluit aan bij het coöperatieve gedachtegoed van Rabobank Amsterdam: Samen werken aan de sociale, economische, culturele en duurzame ontwikkeling van de stad en haar omgeving. Rabobank Amsterdam wil inspireren, samenwerking in de stad stimuleren en faciliteren en goede ontwikkelingen verder institutionaliseren. Samen werken aan een innovatief regionaal voedselsysteem dat voedselzekerheid vooropstelt, winsten biedt op het gebied van duurzaamheid en sociale inclusiviteit en de Amsterdammer meer verbindt met de herkomst en duurzaamheid van zijn voedsel. We zijn de geïnterviewden en deelnemers aan de expertmeeting zeer dankbaar voor hun inbreng en betrokkenheid.
2
Dagmenu Inleiding ................................................................................................................. 4 Ontbijt – Voedselconsumptie in Amsterdam ........................................................... 5 1.1
Het rekenmodel ............................................................................................. 5
1.2
Demografie Amsterdam .................................................................................. 8
1.3
Consumptie ................................................................................................... 9
1.4
Verspilling ....................................................................................................14
1.4
Conclusie .....................................................................................................16
Brunch – Regionale voedselproductie ................................................................... 18 2.1
Landbouwgrond en veestapel in Noord-Holland en Nederland ..............................18
2.2
Productie in kilogrammen ...............................................................................23
Lunch - Herkomst van het Amsterdamse voedsel ................................................. 25 3.1
(Mis)match consumptie en productie................................................................25
3.2
Herkomst van voedsel....................................................................................26
Diner – Duurzame initiatieven .............................................................................. 31 4.1
Initiatieven in de voedselketen ........................................................................31
Conclusie en vervolg............................................................................................. 34 Bijlagen ................................................................................................................ 36 Literatuur .............................................................................................................36 Interviews ............................................................................................................36 Deelnemers expertmeeting .....................................................................................37 I - Consumptie van de ‘constante’ en correctie per doelgroep per twee dagen ...............38 II – Aannames en formules bij hoofdstuk 2 ...............................................................39 III - Arealen akker- en tuinbouw .............................................................................40 Colofon ................................................................................................................. 41
3
Inleiding In dit onderzoeksrapport bieden we een kijkje in de keuken van het Amsterdamse voedselsysteem. Doel en vraagstelling Het doel van deze studie is om een inhoudelijke bijdrage te leveren aan de kennis over de voedselvoorziening van Amsterdam. Tegelijkertijd bieden we aanknopingspunten voor een verdere verduurzaming van die voedselvoorziening. Binnen het onderzoek staan de volgende vier deelvragen centraal: 1. Wat is de voedselconsumptie van Amsterdam? 2. Wat is de totale voedselproductie van Nederland en de regio Amsterdam en welke bijdrage zou de regionale productie kunnen leveren aan de voedselvoorziening van de stad? 3. Wat is de werkelijke herkomst van het voedsel dat in Amsterdam wordt geconsumeerd? 4. Welke initiatieven op het gebied van verduurzaming van voedsel zijn er en op welke manier kunnen de Rabobank en eventuele andere maatschappelijke partners hier aan bijdragen? Aanpak Het onderzoek is uitgevoerd door Rabobank Regionaal Onderzoek, een onderdeel van de afdeling Kennis en Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland. Om de bovenstaande vragen te beantwoorden, vonden data-analyse, literatuurstudie en interviews plaats. Tevens heeft er een expertmeeting plaatsgevonden waarbij met zo’n veertig personen aanwezig waren. De kwantitatieve analyses zijn grotendeels gebaseerd op gegevens van het CBS en het voedselconsumptie model van Wageningen Universiteit en Research. Voor de literatuurstudie is een grote diversiteit van onderzoeken en beleidsrapporten gebruikt. Aan het eind van dit rapport is een overzicht opgenomen van de gebruikte bronnen, de geïnterviewde personen en de gehanteerde aannames bij onze berekeningen. Leeswijzer In ieder van de vier hoofdstukken – 1) Voedselconsumptie in Amsterdam, 2) Regionale voedselproductie, 3) Herkomst van het Amsterdamse voedsel en 4) Duurzame initiatieven – behandelen we een deelvraag.
4
Ontbijt – Voedselconsumptie in Amsterdam “If we simply considered food more, that would be a start. Our legacy to those who inherit the earth will be determined by the way we eat now – their future lies in the way we use our forks and knives and fingers.” (Carolyn Steel). In dit hoofdstuk wordt de voedselconsumptie in Amsterdam berekend met behulp van een rekenmodel dat in 2009 is ontwikkeld door studenten van de Wageningen Universiteit en Research (WUR). Het model is ontwikkeld voor een onderzoek naar de voedselconsumptie in Tilburg en is gebaseerd op de Voedselconsumptiepeiling (VCP) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en demografische gegevens van Tilburg. Door demografische gegevens van Amsterdam toe te passen kan het model ook worden gebruikt voor de berekening van de voedselconsumptie in Amsterdam. De eerste paragraaf gaat in op het rekenmodel. Daarin wordt uitgelegd hoe het model werkt en wat de aannames en de tekortkomingen zijn. Paragraaf twee toont de uitkomsten van het model: de voedselconsumptie van Amsterdam, vergeleken met een aantal referentiegebieden. Aangezien het model alleen de voedselconsumptie van de Amsterdamse bevolking berekent en Amsterdam veel toeristen en pendelaars ontvangt, geeft paragraaf drie een indicatie van de voedselconsumptie door bezoekers van de stad.
1.1
Het rekenmodel
In opdracht van de Brabantse Milieufederatie onderzochten vijf studenten van de WUR de voedselconsumptie van de bevolking van Tilburg. Het model dat zij hiervoor ontwikkelden, is gebaseerd op verschillen in voedselconsumptie van bepaalde bevolkingsgroepen en is toepasbaar op alle Nederlandse gemeenten. In deze paragraaf volgt een uitleg van het rekenmodel. Voedselconsumptiepeiling De basis van het rekenmodel is de Voedselconsumptiepeiling (VCP-3) van het RIVM. De VCP-3 geeft informatie over de voedselconsumptie aan de hand van een steekproef van 6.250 personen. De gegevens zijn verzameld in de periode april 1997 tot en met maart 1998. In de VCP-3 is gevraagd naar de consumptie van ongeveer 2.500 voedingsmiddelen, gemeten in grammen, die zijn ingedeeld in 23 voedingsgroepen (zie tabel 1.1). De meeste voedingsgroepen spreken voor zich. Tot de groep ‘samengestelde gerechten’ worden bijvoorbeeld kant-en-klaar maaltijden en pizza’s gerekend.
5
Tabel 1.1: Overzicht voedingsgroepen 1
Aardappelen
13
Melkproducten
2
Brood
15
Noten, zaden & snacks
3
Diversen
16
Peulvruchten
4
Dranken
14
Preparaten
5
Eieren
17
Samengestelde gerechten
6
Fruit
18
Soepen
7
Gebak & koek
19
Sojaproducten
8
Graanproducten & bindmiddel
20
Suiker, snoep, zoet beleg, zoete sauzen
9
Groenten
21
Vetten, olie, hartige sauzen
10
Hartig broodbeleg
22
Vis
11
Kaas
23
Vlees, vleeswaren & gevogelte
12
Kruiden & specerijen
Bron: WUR (2009)
Naast de voedselconsumptie is in de VCP-3 gevraagd naar een aantal kenmerken van de respondent, zoals leeftijd, geslacht, inkomen en opleidingsniveau. Dit maakt het mogelijk om de invloed van die kenmerken op de voedselconsumptie te meten. In het rekenmodel zijn de respondenten ingedeeld volgens zes kenmerken waarnaar is gevraag in de VCP-3, elk met een aantal klassen:
• • • • • •
Geslacht: 2 klassen Leeftijd: 9 klassen Inkomen: 5 klassen Huishoudensgrootte: 5 klassen Opleidingsniveau: 4 klassen Huishoudenssamenstelling: 3 klassen1
Het rekenmodel Het spreekt voor zich dat iemand in de leeftijdscategorie 0 tot 5 jaar minder eet dan iemand in de leeftijdsklasse 45 tot 65 jaar en men kan zich ook nog wel indenken dan mannen gemiddeld meer eten dan vrouwen. Maar geldt dat bijvoorbeeld ook voor mensen met een verschillend opleidingsniveau? Om te bepalen of de zes kenmerken van invloed zijn op de totale voedselconsumptie is voor elk kenmerk een statistische toets uitgevoerd. Daaruit bleek dat vier van de zes kenmerken hierop van invloed zijn: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en huishoudensgrootte. Het inkomensniveau en de huishoudenssamenstelling hebben dus geen aanwijsbare invloed op de totale voedselconsumptie. Vervolgens is voor de vier kenmerken die wel van invloed zijn berekend hoe groot die invloed is. Hiervoor is een regressieanalyse uitgevoerd op alle 23 voedingsgroepen. Uit die analyse blijken de verschillen tussen de klassen voor elk kenmerk in de consumptie van de 23 voedingsgroepen. Voorbeelden van verschillen zijn:
•
Een man eet en drinkt per dag gemiddeld 302 gram meer dan een vrouw. Uitzonderingen hierop zijn de voedingsgroepen ‘fruit’ en ‘gebak & koek’.
1 Bron: WUR (2009), How to feed Tilburg I; Sláoi meej áai meej juìn meej èèrrepul. 6
• • • •
Tot en met de leeftijdsklasse 25 tot 45 jaar gaan mensen gemiddeld meer eten, daarna minder. Personen in een meerpersoonshuishouden eten gemiddeld minder per dag dan personen in een eenpersoonshuishouden. Personen in de leeftijdsklasse 20-24 jaar eten het minste fruit van alle leeftijdsklassen. Er is een stijgende lijn zichtbaar in de consumptie van ‘groenten’ naarmate personen hoger zijn opgeleid2.
Het rekenmodel geeft voor elke voedingsgroep (tabel 1.1) aan hoeveel wordt geconsumeerd door een fictieve man, in de leeftijd 0 tot 5 jaar, zonder opleiding en wonend in een eenpersoonshuishouden. Dit is een fictieve groep, aangezien 0 tot 5 jarigen die op zichzelf wonen niet bestaan. Het is de zogenoemde ‘dummy’ of ‘de constante’ waartegen de overige groepen worden afgezet. Voor personen van het vrouwelijke geslacht, in een andere leeftijdsklasse, met een ander opleidingsniveau en wonend in een meerpersoonshuishouden worden voor elke voedingsgroep correctiefactoren toegepast, waardoor de voedselconsumptie, zowel totaal als per voedingsgroep, kan worden berekend. De consumptie door ‘de constante’ en de correctiefactoren per doelgroep per voedingsgroep zijn opgenomen in bijlage I. Aannames en tekortkomingen Het rekenmodel bevat een aantal aannames en tekortkomingen. Met het rekenmodel wordt de totale voedselconsumptie en de consumptie van de verschillende voedingsgroepen benaderd, maar doordat aannames worden gedaan, zal dit niet volledig gelijk zijn aan de werkelijke consumptie. Om de grenzen van het model aan te geven, wordt hier een aantal aannames en tekortkomingen benoemd: Demografische kenmerken Het rekenmodel gaat er vanuit dat personen met gelijke demografische kenmerken een gelijk consumptiepatroon hebben. Dit is uiteraard niet het geval. In het model zijn zes kenmerken van personen getoetst en uiteindelijk bleken vier daarvan van invloed op de consumptie. Er zijn ongetwijfeld meer factoren die bepalend zijn. Denk bijvoorbeeld aan het aanbod van type winkels, zoals oosterse winkels (toko’s), in de buurt. Ook een eenvoudige factor als ‘smaak’ heeft invloed op het consumptiepatroon. De VCP-3 biedt niet de mogelijkheid om op dergelijke factoren te toetsen. De VCP-3 is verouderd De voedselconsumptiepeiling die is gebruikt voor het rekenmodel stamt uit 1997/1998. Consumptiepatronen kunnen sindsdien zijn veranderd. Zijn mensen bijvoorbeeld gezonder gaan eten, of juist niet? Verschilt dit per bevolkingsgroep? En in hoeverre werken buitenlandse invloeden nog verder door in onze eetgewoonten? Dit heeft wellicht niet veel invloed op het totale gewicht van voedsel dat we dagelijks consumeren, maar wel op de samenstelling van ons dieet.
2 Bron: WUR (2009), How to feed Tilburg I; Sláoi meej áai meej juìn meej èèrrepul. 7
Etniciteit is niet meegenomen In de VCP-3 is gevraagd naar het geboorteland van de respondent. Uit de dataset blijkt dat 97 procent van de respondenten in Nederland is geboren, waardoor dit kenmerk niet in de statistische toets kon worden meegenomen. Bovendien geeft informatie over het geboorteland geen volledig beeld van etniciteit. Een in Nederland geboren persoon met buitenlandse ouders heeft waarschijnlijk niet de Nederlandse etniciteit. Om die reden kon etniciteit niet als kenmerk worden meegenomen in het rekenmodel. Dat is een tekortkoming, aangezien etniciteit wel van invloed is op het voedselconsumptiepatroon3. Daarom besteden we hier in een apart kader aandacht aan. Consumptie door Amsterdamse bevolking Het rekenmodel berekent de consumptie door de Amsterdamse bevolking en geeft dus een goede indicatie van de hoeveelheid voedsel die nodig is om Amsterdammers te voeden. Het is echter geen goede indicatie van de hoeveelheid genuttigd voedsel in Amsterdam, aangezien de stad jaarlijks veel bezoekers (zoals toeristen en forensen) ontvangt. Andersom werken veel Amsterdammers niet in Amsterdam zelf en zijn zij delen van het jaar op vakantie. In paragraaf 1.3 wordt een indicatie gegeven van de invloed van toerisme en pendel op de consumptie in Amsterdam. Consumptie gedefinieerd als gegeten voedsel In de VCP-3 zijn de respondenten gevraagd naar hun eetpatroon. Consumptie is dus gedefinieerd als het werkelijk gegeten voedsel en niet als het gekochte voedsel. De consequentie hiervan is dat het voedsel dat wordt weggegooid (verspilling) niet is meegenomen. Paragraaf 1.4 geeft een indicatie van de verspilling en de benodigde productie van voedsel die is toe te schrijven aan Amsterdam.
1.2
Demografie Amsterdam
Het rekenmodel is ontwikkeld voor de berekening van de voedselconsumptie in Tilburg, maar kan op elk gewenst geografisch niveau worden toegepast, mits de nodige demografische gegevens beschikbaar zijn. Aangezien verschillende bevolkingsgroepen een verschillend consumptiepatroon volgen, leiden demografische verschillen tot een verschillende consumptie. Dat geldt voor de totale consumptie, maar vooral voor de consumptie per voedingsgroep. De Amsterdamse bevolking wijkt qua opbouw behoorlijk af van die van Nederland als geheel. Amsterdam is een studentenstad, wat we duidelijk terugzien in de opbouw van de bevolking. De Amsterdamse bevolking wordt vooral gekenmerkt door een relatief grote groep in de leeftijdsklassen 20 tot 25 jaar (grofweg de studenten) en 25 tot 45 jaar (figuur 1.1). Oftewel, Amsterdam kent een relatief jonge bevolking, wat vooral ten koste gaat van de groep in de leeftijd 45 tot 65 jaar en de 65 plussers. Daarnaast is in Amsterdam een zeer groot deel van de bevolking hoog opgeleid. Bijna de helft van de bevolking in de leeftijd 15 tot 65 jaar (de potentiële beroepsbevolking) heeft een HBO- of WO-opleiding (figuur 1.2). Landelijk is dat ‘slechts’ iets meer dan een kwart. Tot slot valt het grote aantal eenpersoonshuishoudens in Amsterdam op (figuur 1.3). Maar liefst 55 procent van het aantal huis3 Bron: WUR (2009), Marktkansen voor etnisch voedsel en etnische diensten. 8
houdens bestaat uit één persoon. Ook dat is een logisch gevolg van het grote aantal studenten in de stad. Figuur 1.1: Bevolking naar leeftijdsklasse (2010) Amsterdam
21%
8%
Noord-Holland
23%
6%
G4
22%
8%
Nederland
24%
0% 0 tot 20
36%
29%
40%
15%
24%
27%
20%
11%
28%
34%
6%
20 tot 25
25%
12%
28%
60%
25 tot 45
45 tot 65
15%
80%
100%
65 plus
Bron: CBS, bewerking Rabobank
Figuur 1.2: Bevolking (15 tot 65) naar opleidingsniveau (2009) Amsterdam
23%
Noord-Holland
30%
28%
G4
39%
30%
Nederland
47%
32%
32%
0%
33%
39%
41%
20% Laag
40%
60%
Midden
27%
80%
100%
Hoog
Bron: LISA, bewerking Rabobank
Figuur 1.3: Huishoudens naar grootte (2010) Amsterdam
24%
55%
Noord-Holland
30%
41%
G4
26%
51%
Nederland
33%
36%
0%
20%
40%
60%
1 persoon 3 personen 5 of meer personen
80%
100%
2 personen 4 personen
Bron: CBS, bewerking Rabobank
1.3
Consumptie
Door het rekenmodel (lees: de consumptie door ‘de constante’ en de correctiefactoren voor de verschillende bevolkingsgroepen) toe te passen op Nederland en Amsterdam, rekening houdend met de bevolkingssamenstelling, verkrijgen we de totale consumptie door de Nederlandse en Amsterdamse bevolking. Zoals gezegd geeft dit de consumptie door Amsterdammers weer, niet de consumptie in Amsterdam. Daarom wordt in deze paragraaf ook een inschatting gemaakt van de extra consumptie door bezoekers (inkomende toeristen en forensen) en de consumptie door Amsterdammers buiten de stad (uitgaande toeristen en forensen).
9
Consumptie door Amsterdammers De totale jaarlijkse consumptie door Amsterdammers bedraagt 800 miljoen kilogram. Daarmee heeft Amsterdam een aandeel van 4,7 procent in de totale Nederlandse consumptie. 800 miljoen kilogram komt neer op 2,2 miljoen kilogram per dag, duizend kilogram per persoon per jaar en 2,9 kilogram per persoon per dag. Tabel 1.2 toont een uitsplitsing van de consumptie naar voedingsgroepen. Opvallend is vooral dat meer dan de helft van de consumptie voor rekening komt van dranken. Dagelijks drinken Amsterdammers ongeveer anderhalve liter4 (exclusief melk), nuttigen 0,4 kilogram zuivel en eten ongeveer 1 kilogram overig voedsel. Binnen de groep voedsel vormen groenten de grootste voedingsgroep, gevolgd door fruit, brood, vlees & gevogelte en aardappelen. Ter indicatie de consumptie hoeveelheden van een aantal voedingsgroepen: • 141 gram groente = ± 2 à 3 opscheplepels • 126 gram fruit = ± 1 groot stuk fruit
• • • •
125 gram brood
=
± 2 à 3 sneetjes brood
92 gram aardappelen 30 gram kaas 14 gram eieren
= = =
± 2 aardappelen ± 1 à 2 plakken kaas ± een half ei
Tabel 1.2: Consumptie door Amsterdammers Amsterdam
Nederland
Totaal per jaar (mln. kg.)
Totaal per dag (dzd. kg.)
Per persoon per jaar (kg.)
Per persoon per dag (gr.)
Per persoon per dag (gr.)
Totaal
800
2.192
1.042
2.856
2.801
Dranken (exc l. melk)
418
1.146
545
1.494
1.447
Melkproduc ten (inc l. melk)
113
310
148
404
406
Voedsel (excl. zuivel)
268
735
350
958
947
Groenten
39
108
51
141
138
Fruit
35
97
46
126
127
Brood
35
96
46
125
124
Vlees, vleeswaren & gevogelte
27
73
35
95
96
Aardappelen
26
71
34
92
96
Soepen
19
51
24
67
67
Graanproduc ten & bindmiddel
13
37
18
48
43
Samengestelde gerechten
13
37
17
48
44
Vetten, olie, hartige sauzen
12
34
16
44
43
Gebak & koek
10
29
14
37
37
Suiker, snoep, zoet beleg, zoete sauzen
10
28
13
37
36
Kaas
8
23
11
30
29
Noten, zaden & snac ks
8
21
10
28
26
Eieren
4
11
5
14
14
Vis
3
8
4
10
10
Overig
5
13
6
17
16
Bron: WUR (2009), bewerking Rabobank
4 Eén liter water weegt exact één kilo. De meeste dranken hebben, door de toevoeging van bijvoorbeeld suiker, een hoger soortelijk gewicht dan water. Eén liter sap, koffie, thee, wijn of bier weegt daardoor meer dan een kilo. Voor de meeste dranken geldt dat het verschil met water echter klein is. 10
Wat betreft uitgaven vormen de uitgaven aan voedsel iets meer dan een kwart van de totale uitgaven van huishoudens. In totaal werd er in 2010 voor 74 miljard euro door huishoudens geconsumeerd dit komt neer op bijna 4.500 euro per persoon. De consumptie door de gemiddelde Amsterdammer wijkt af van die van de gemiddelde Nederlander. Per dag consumeert ‘de Amsterdammer’ 55 gram (2 procent) meer. De oorzaak daarvan ligt in de samenstelling van de bevolking, vooral het grote belang van de groep in de leeftijd 25 tot 45 jaar en de groep die leeft in een eenpersoonshuishouden. Beide bevolkingsgroepen hebben een bovengemiddelde voedselconsumptie. Nu lijkt 55 gram per dag niet veel. Maar als we dit op grote schaal beschouwen, blijkt dat dit een extra consumptie betekent van 20 kilo per persoon per jaar en maar liefst 15 miljoen kilo per jaar voor de hele stad. Dat staat gelijk aan de consumptie door 15 duizend personen. Hiermee wordt geen oordeel geveld over de consumptie door Amsterdammers. Het rekenmodel gaat er vanuit dat de consumptie van de onderscheiden bevolkingsgroepen in heel Nederland gelijk is. Verschillen in de totale gemiddelde consumptie per persoon hebben, zoals gezegd, te maken met de bevolkingssamenstelling van Amsterdam. Ook de consumptie van de verschillende voedselgroepen door Amsterdammers wijkt af van die door de gemiddelde Nederlander, eveneens als gevolg van de bevolkingssamenstelling. Een voedingsgroep die er wat dat betreft uitspringt, is ‘graanproducten & bindmiddel’ (voornamelijk pasta). Hiervan eet de gemiddelde Amsterdammer 11 procent meer dan de gemiddelde Nederlander. Ook ‘samengestelde gerechten’ (8 procent meer) valt op. De verklaring hiervoor is te vinden in de relatief grote groep bewoners in een eenpersoonshuishouden. Verder nuttigt ‘de Amsterdammer’ 3 procent meer van de voedingsgroep ‘dranken’, 5 procent meer ‘kruiden en specerijen’, 4 procent meer ‘sojaproducten’, 4 procent meer ‘kaas’ en 2 procent meer ‘groenten’. Amsterdammers eten door de bank genomen juist minder ‘aardappelen’ (4 procent), ‘vlees(waren) & gevogelte’ (1 procent) en ‘soepen’ (1 procent).
11
Multiculti-consumptie Een factor die niet in het model is meegenomen maar wel van invloed kan zijn op de samenstelling van wat er door Amsterdammers wordt geconsumeerd, is etniciteit. Amsterdam kent een zeer diverse etnische samenstelling, volgens de statistieken telt Amsterdam 178 nationaliteiten en is 50 procent van de inwoners van allochtone afkomst. In eerdere onderzoeken worden een aantal conclusies getrokken ten aanzien van het consumptiegedrag van allochtonen. - Turken, Marokkanen en Surinamers eten op jaarbasis gemiddeld meer vlees dan autochtone Nederlanders maar eten ook meer groenten en fruit. - Voorkeur voor onverpakte en los verkrijgbare producten - Turken, Marokkanen en Surinamers besteden een groter percentage van hun inkomen aan voedsel dan autochtone Nederlanders. - De tweede generatie is qua eetpatroon steeds meer aan het verwesteren, mede door het gemak van de aangeboden producten. Op basis van deze uitkomsten verwachten we dat de daadwerkelijke consumptie van vlees, groenten en fruit in Amsterdam hoger ligt dan uit het model komt. Hier staat tegenover dat ze mogelijk minder producten als pasta, melk en kaas consumeren dan de autochtone consument. Of de totale hoeveelheid die in Amsterdam wordt geconsumeerd door de etnische diversiteit veranderd is de vraag. Zie ook: Gemeente Amsterdam - Dienst persoons en geo informatie. Lei Wageningen UR – Allochtonen en voeding – een literatuurverkenning
Consumptie in Amsterdam Zoals gezegd is de consumptie door Amsterdammers niet gelijk aan de consumptie in Amsterdam. Dagelijks komen veel mensen van buitenaf in Amsterdam werken en veel Amsterdammers werken buiten de gemeente (pendel). Bovendien trekt Amsterdam jaarlijks veel toeristen en zijn Amsterdammers zelf ook een deel van het jaar op vakantie. Door alleen naar pendel en toerisme te kijken krijgen we geen volledig beeld van de consumptie in Amsterdam, maar het geeft wel een indruk van de grote invloed van bezoekers op de voedselconsumptie in de stad. Pendel Dagelijks pendelen 246.200 mensen naar hun werk in Amsterdam. Andersom werken 95.200 Amsterdammers buiten hun gemeente5. We gaan er vanuit dat zij een deel van hun dagelijkse consumptie op het werk nuttigen: lunch en tussendoortjes (inclusief dranken). Het voedingscentrum schrijft een totale consumptie (gemeten in energie) voor van gemiddeld 2.250 kcal (mannen 2.500, vrouwen 2.000), die als volgt over de dag wordt verdeeld:
• • • •
Ontbijt: 13 procent Lunch: 22 procent Warme maaltijd: 35 procent Tussendoor:
30 procent6
5 Bron: CBS (2011), Hoofdbanen; woon- en werkregio. 6 Bron: Voedingscentrum (2011), Richtlijnen voedselkeuze. 12
We gaan er vanuit dat de verdeling van de consumptie naar gewicht ongeveer gelijk is, wat inhoudt dat een pendelaar ongeveer de helft van zijn of haar dagelijks geconsumeerde eten en drinken op de werkplek nuttigt. De gemiddelde werkzame Nederlander werkt 1.377 uur per jaar7. Dat komt neer op 26 uur per week en ongeveer 172 dagen per jaar. Als we deze gegevens toepassen op het aantal inkomende pendelaars, betekent dat een extra jaarlijkse consumptie in Amsterdam van 59 miljoen kilogram. Dat is 7,5 procent van de totale consumptie door Amsterdammers. Andersom nuttigen Amsterdammers 23 miljoen kilogram op hun werk buiten Amsterdam. Per saldo is de totale voedselconsumptie in Amsterdam als gevolg van pendel dus 36 miljoen kilogram (bijna 5 procent) groter. Toerisme Om de effecten van toerisme op de consumptie in Amsterdam te berekenen, zijn twee bronnen gebruikt: het aantal hotelovernachtingen in Amsterdam voor de inkomende stroom toeristen en het vakantiegedrag van Nederlanders voor de uitgaande stroom toeristen. In de periode 2006 tot en met 2010 bedroeg het gemiddelde jaarlijkse aantal hotelovernachtingen in Amsterdam ongeveer 8,8 miljoen8. We gaan er vanuit dat één hotelovernachting voor één dag staat en dat een hotelgast een consumptiepatroon heeft dat gelijk is aan dat van de gemiddelde Nederlander. Uit de berekening blijkt dat de totale jaarlijkse voedselconsumptie in Amsterdam door toeristen 25 miljoen kilogram bedraagt. Amsterdammers gaan zelf echter ook op vakantie. Hiervoor is gebruik gemaakt van het vakantiegedrag van Nederlanders. De gemiddelde Nederlander is 17 nachten per jaar van huis ten behoeve van vakantie9. Ervan uitgaande dat dit ook voor de gemiddelde Amsterdammer geldt, betekent dit een jaarlijkse voedselconsumptie van 48 kilogram per persoon en in totaal 37 miljoen kilogram die buiten Amsterdam wordt genuttigd. Per saldo is de voedselconsumptie in Amsterdam als gevolg van toerisme dus 12 miljoen kilogram (1,5 procent) kleiner. De schijf van vijf De Stichting Voedingscentrum Nederland is “de autoriteit die aan consumenten wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke informatie geeft over een gezonde, veilige en meer duurzame voedselkeuze. Het Voedingscentrum bevordert gezonde en meer duurzame voeding bij consumenten en stimuleert het bedrijfsleven tot een meer verantwoord voedselaanbod”10. Het voedingscentrum ontwikkelde bijvoorbeeld de Schijf van Vijf, een hulpmiddel dat een gezond dieet inzichtelijk maakt. De Schijf van Vijf schrijft voor personen van verschillende leeftijden een dieet voor, bestaande uit vijf voedingsgroepen:
• • • • •
Groente en fruit Brood, granen, aardappelen, rijst, pasta, couscous en peulvruchten Zuivel, vlees, vis, ei en vleesvervangers Vet en olie Dranken
7 Bron: OECD (2011), Average annual hours actually worked per worker. 8 Bron: CBS (2011), Vrije tijd en cultuur. 9 Bron: CBS (2011), Vrije tijd en cultuur. 10 Bron: Voedingscentrum (2011) 13
Aangezien het rekenmodel uitgaat van een gelijke consumptie door alle Nederlanders in een bepaalde bevolkingsgroep, is het zinloos om de consumptie van een Amsterdammer in een bepaalde bevolkingsgroep te toetsen. Deze is immers gelijk aan die van een Nederlander in die bevolkingsgroep. Figuur 1.4 toont daarom het consumptiepatroon van een Nederlandse man van 25 tot 45 jaar. Figuur 1.5 is de Schijf van Vijf voor een man van 35 jaar. Het voorgeschreven dieet is voor mannen van 25, 35 en 45 jaar overigens gelijk en geldt dus voor de hele groep in de leeftijd 25 tot 45 jaar. Samengestelde gerechten, waaronder soepen, kunnen niet worden toegeschreven aan de vijf categorieën van de Schijf van Vijf. Zo bestaat een pizza voor een belangrijk deel uit deeg en bevatten veel soepen groenten. Figuur 1.4: Consumptie door ‘de Nederlandse man van 25 tot 45 jaar’ (gram) 108 15 128
Figuur 1.5: De schijf van Vijf voor een man van 35 jaar (gram)
Groente en fruit
Groente en fruit
237
400
Brood, aardappelen, rijst, pasta Vlees, vis, kip, eieren, zuivel Vet en olie
306
572
1.798 50
Dranken
495
Brood, aardappelen, rijst, pasta Vlees, vis, kip, eieren, zuivel Vet en olie Dranken
1.750
Samengestelde gerechten Zoetigheid
600
Overig
Samengestelde gerechten Zoetigheid Overig
50
Bron: WUR, bewerking Rabobank
Bron: Stichting Voedingscentrum, bewerking Rabobank
Uit de figuren blijkt dat de gemiddelde Nederlandse man van 25 tot 45 jaar te weinig groente en fruit eet (geldt zowel voor groente als fruit). Ook eet hij te weinig graanproducten, waaronder 2 à 3 sneetjes brood per dag. Van de categorie ‘zuivel, vlees, vis, ei en vleesvervangers’ en de categorie ‘olie en vetten’ eet hij voldoende. Ook van de categorie ‘dranken’ nuttigt hij voldoende, al kan men zich afvragen of dat de ‘juiste’ dranken zijn. In het rekenmodel is namelijk niet duidelijk welk deel hiervan alcoholische dranken betreft. Het totale gewicht dat de Schijf van Vijf voorschrijft, bedraagt ongeveer 3,3 kilogram. De Nederlandse man van 25 tot 45 jaar eet en drinkt ongeveer evenveel, maar om tot de ‘perfecte’ samenstelling te komen, zou hij minder zoetigheid en meer groente en fruit en graanproducten moeten eten.
1.4
Verspilling
Zoals gezegd meten we in dit hoofdstuk de daadwerkelijk geconsumeerde hoeveelheid voedsel en dranken. Daarmee weten we nog niet hoeveel Amsterdammers kopen en dus ook niet hoeveel zij verspillen. Ook voor het voedsel dat wordt verspild, zijn landbouwgrond en grondstoffen nodig. Om de link tussen consumptie en productie te leggen is het dan ook van belang om inzicht te hebben in de omvang van de verspilling. Later in deze studie besteden we ook aandacht aan hoe verspilling kan worden voorkomen en welke bijdrage dit levert aan de verduurzaming van het Amsterdamse voedselsysteem.
14
Door het LEI (onderdeel van Universiteit Wageningen) wordt voedselverspilling omschreven als “dat deel van de voedselproductie dat niet door de mens wordt geconsumeerd. Er kan onderscheid gemaakt worden in onvermijdbare verliezen (botten, schillen, etc.) en vermijdbare verliezen (bedorven maaltijden, maaltijdresten, etc.). Vermijdbare verliezen zijn te verdelen in onaangeroerde voedingsmiddelen, die nog in hun schil of verpakking zitten en aangeroerde voedingsmiddelen, zoals bereid voedsel en maaltijdresten”.11 Consumenten zijn slechts ten dele verantwoordelijk voor de verspilling van voedsel. Van het verlies vindt 40 procent plaats tijdens de productie, 21 procent in de (verwerkende) industrie en tijdens transport, 13 procent in supermarkten en horeca en 26 procent bij consumenten thuis. Die 26 procent staat gelijk aan ongeveer 50 kilogram voedsel per persoon per jaar, wat neerkomt op 120 kilogram per huishouden en een totale verspilling in Nederland van 833 miljoen kilogram12. In financiële termen gooien we jaarlijks voor €2,4 miljard aan voedsel weg, ongeveer €400 per huishouden. De meest verspilde producten zijn zuivel, brood en samengestelde producten (zie tabel 1.3). De oorzaken van verspilling zijn: • Verpakkingen zijn te groot voor kleine huishoudens;
• • • • • • • • •
Teveel kopen; Teveel koken per maaltijd; Fout of te lang bewaren, waardoor het voedsel bederft; Mislukte bereiding of niet gewenste smaak van het product of recept; Onjuist transport van het voedsel naar huis waardoor het product kwaliteit verliest; Onregelmatige planning, bijvoorbeeld spontaan uit eten gaan; Angst voor bederf door verstrijken houdbaarheidsdatum; Geen zin in restjes van de vorige dag; Rommelige koelkast en gebrek aan inzicht voorraad.13
Tabel 1.3: Top 10 meest verspilde producten 1
Zuivel
2
Brood
3
Samengestelde producten
4
Groenten
5
(Vers) fruit
6
Arrdappelen
7
Vlees en vleeswaren
8
Koek en gebak
9
Oliën en vetten
10
Vis
Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2010)
11 LEI – Landbouw Economisch Bericht (2011). 12 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2010), Feiten en cijfers over verspillen van voedsel door consumenten. 13 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2010), Feiten en cijfers over verspillen van voedsel door consumenten. 15
Bij een gemiddelde verspilling zouden Amsterdammers per jaar ongeveer 38 miljoen kilo voedsel verspillen. Het is echter niet zo dat iedereen even veel verspilt. Eenpersoonshuishoudens en jongeren verspillen doorgaans meer terwijl ouderen en personen die bewust bezig zijn met recycling gemiddeld minder verspillen. Gezien de bevolkingsopbouw van Amsterdam, namelijk relatief veel eenpersoonshuishoudens en een relatief jonge bevolking, is het aannemelijk dat men in de praktijk gemiddeld meer verspilt dan het landelijk gemiddelde. De genoemde 38 miljoen kilo voedsel die consumenten verspillen, is slechts een kwart van de totale verspilling. De overige driekwart wordt verspild voordat de consument het product in zijn bezit heeft. Vandaar dat de minister op dit moment laat onderzoeken in hoeverre afschaffing van de ten minste houdbaar tot datum voor niet bederfelijke producten en grotere duidelijkheid over hygiënevoorschriften kunnen bijdragen aan een verlaging van verspilling in de keten. In totaal bedraagt de voedselverspilling die is toe te schrijven aan Amsterdam dus 148 miljoen kilo. De verdeling daarvan is weergegeven in figuur 1.6. De totale voedselconsumptie exclusief dranken door Amsterdammers bedraagt 382 miljoen kilo. Daarvoor is een productie van 530 miljoen kilo nodig, waarvan 28 procent wordt verspild. Figuur 1.6: Voedselverspilling toe te schrijven aan Amsterdam (mln. kg. Per jaar)
38
Productie 59
19
Verwerkende industrie Supermarkten & horeca Consumenten
31
Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bewerking Rabobank
1.4
Conclusie
In dit hoofdstuk besteedden we aandacht aan de voedselconsumptie door Amsterdammers, gebaseerd op een rekenmodel dat is ontwikkeld door studenten aan de Wageningen Universiteit. De gemiddelde Amsterdammer consumeert 2,9 kilogram voedsel en dranken per dag, waarvan ongeveer de helft voedsel. Dat staat gelijk aan ruim duizend kilo per jaar. Dagelijks consumeren Amsterdammers samen 2,2 miljoen kilo, oftewel 800 miljoen kilo per jaar. Tabel 1.4 geeft een overzicht van de totale consumptie door Amsterdammers. Door daar de effecten van pendel en toerisme aan toe te voegen, kunnen we ook een inschatting maken van de consumptie in Amsterdam. De inkomende pendelstroom is groter dan de uitgaande pendelstroom, waardoor pendel per saldo een verhogend effect heeft op de consumptie. Het effect van toerisme is omgekeerd. Hoewel Amsterdam jaarlijks veel toeristen en dagjes-
16
mensen ontvangt, is het totale aantal overnachtingen van Amsterdammers buiten de stad groter. Tot slot toont het schema wat de gevolgen zijn van voedselverspilling. Tabel 1.4: Consumptie, verspilling en benodigde productie
Voedsel
Dranken
Totaal
(per jaar - in miljoen kg) Consumptie door Amsterdammers
382
418
800
Consumptie in Amsterdam
394
430
824
29
31
59
-11
-12
-23
12
13
25
-17
-19
-37
Inkomende pendel Uitgaande pendel Inkomend toerisme Uitgaand toerisme Verspilling
148
Productie
59
Verwerkende industrie
31
Supermarkten & horeca
19
C onsumenten
38
Benodigde productie
529
17
Brunch – Regionale voedselproductie “Modern city dwellers demand constant supplies of cheap, predictable food, and agribusiness has evolved to produce just that. The food we eat today is driven not by local cultures but by economies of scale.” (Carolyn Steel). In dit hoofdstuk berekenen we de totale voedselproductie van Nederland en Noord-Holland. Om de uitkomsten van dit hoofdstuk te laten aansluiten bij de uitkomsten van het eerste hoofdstuk gaan we hierbij uit van de productgroepen. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van gegevens beperken we ons daarbij tot een aantal productgroepen waarvan de productie direct herleidbaar is: aardappelen, groente, fruit, peulvruchten, vlees en melk. In de eerste paragraaf geven we een korte introductie op de landbouw in Noord-Holland. In de tweede paragraaf presenteren we voor de geselecteerde productgroepen een overzicht van de totale productiecapaciteit. De keuze voor Noord-Holland als productieregio is gemaakt op basis van een aantal afwegingen. Ten eerste constateren we dat, willen we de consumptie in perspectief plaatsen, een regionale weergave van het consumptiegedrag een sprekend beeld oproept. Vanwege de oriëntatie van (grote delen van) de provincie Noord-Holland op het economische hart Amsterdam en de aanwezigheid van gegevens op provincieniveau14 is daarom gekozen voor een vastliggend gebied (Noord-Holland). Dit is puur hypothetisch en alleen bedoeld om inzichtelijk te maken in hoeverre consumptie en productie in theorie te matchen zijn. De gepresenteerde uitkomsten zijn gebaseerd op diverse bronnen waarvan de landbouwstatistiek van het CBS de belangrijkste is. Met deze gegevens zijn verschillende berekeningen gemaakt waaraan weer een aantal aannames ten grondslag liggen. De berekeningen zijn dan ook een (grove) benadering van de werkelijkheid. Een overzicht van de aannames en de berekeningen is opgenomen in bijlage II.
2.1
Landbouwgrond en veestapel in Noord-Holland en Nederland
In Nederland heeft 55 procent van de grondoppervlakte een agrarische bestemming15 (dit is bijna 2,3 miljoen hectare). Het grootste deel van die oppervlakte komt voor rekening van grasland (± 50 procent) en akkerbouwgewassen (± 43 procent), tuinbouwgewassen (inclusief glastuinbouw) nemen de overige zeven procent voor hun rekening16. Voor NoordHolland geldt dat bijna 40 procent van de totale oppervlakte uit landbouwgrond bestaat. In totaal gaat het om 161.000 hectare, wat zeven procent van de totale landbouwoppervlakte in Nederland is. Van de totale landbouwgrond in Noord-Holland is bijna 5 procent biologisch gecertificeerd, het grootste deel van het biologische areaal is grasland17.
14 En het ontbreken van (delen van) gegevens op gemeente/metropoolregio niveau. 15 CBS Bodemstatistiek 16 WUR – Perspectieven voor de agrarische sector in Nederland, 2005 17 Taskforce Marktontwikkeling biologische landbouw – Monitor Duurzaam Voedsel 2010
18
De Noord-Hollandse landbouwgrond is ongelijk verdeeld over de gemeenten (zie figuur 2.1). Vooral de droogmakerijen (onder andere de Beemster en Haarlemmermeer) en de weinig stedelijke gemeenten in de Kop van Noord-Holland kennen veel landbouwgrond. De Beemster kent het hoogste percentage landbouwgrond (90 procent) terwijl de gemeente Wieringermeer in absolute zin het grootste areaal heeft (17.500 hectare). In de gemeente Amsterdam heeft 2.807 hectare (13 procent van totale oppervlakte) een agrarische bestemming, daarvan ligt praktisch alle grond in Amsterdam-Noord. Figuur 2.1: Landbouwgrond per gemeente als % van totale oppervlakte (2010)
Percentage landbouwgrond in totale oppervlakte (2010) < 20,0 20,0 < 30,0 30,0 < 40,0 40,0 < 50,0 50,0 < 60,0 >= 60,0 Bevat geschatte gegevens
25 km
Bron: ABF
De landbouwgrond wordt voor verschillende doeleinden ingezet, binnen dit onderzoek kijken we naar de landbouwactiviteiten die direct bijdragen aan onze voedselvoorziening; akkerbouw, (glas)tuinbouw en veehouderij. De diversiteit van producten die door deze activiteiten worden geproduceerd is groot. Van spitskool tot consumptieaardappelen en van geitenkaas tot scharreleieren. Om tot een raming van de productiecapaciteit te komen zetten we gegevens over gewasarealen in de akker- en (glas)tuinbouw en aantallen dieren in de veehouderij voor Noord-Holland en Nederland naast elkaar. Op basis daarvan berekenen we in paragraaf 2.2 de productiecapaciteit. Akker- en (glas)tuinbouw – aardappelen, groenten, fruit en peulvruchten Akkerbouwers en tuinders produceren vier van de in hoofdstuk 1 gepresenteerde voedingsgroepen: aardappelen, peulvruchten, fruit en groenten. Vanwege verschillen in teeltwijze wordt er een functioneel onderscheid gemaakt tussen akkerbouw en tuinbouw. Akkerbouw kenmerkt zich doordat het altijd teelt in de volle grond betreft en dat het doorgaans gewas19
sen zijn die industrieel worden verwerkt (aardappelen, granen en maïs). Tuinbouw kan zowel in de volle grond als in kassen plaatsvinden, dit zijn gewassen die veelal direct voor de markt bedoeld zijn (bijvoorbeeld tomaat, komkommer en paprika). Tabel 2.1: Gemiddelde productiearealen Amsterdam, Noord-Holland en Nederland (in hectare over periode 2006-2010)18
Amsterdam
Noord-Holland 3.440
Nederland 70.960
Noord-Holland als % van totale areaal
Aardappelen
9
5%
Peulvruchten
0
49
2.898
2%
Fruit open grond
1
934
19.234
5%
Akkerbouwgroenten
0
2.836
52.490
5%
Tuinbouwgroenten
9
5.699
24.764
23%
Fruit onder glas
0
0
58
1%
Glasgroenten
2
162
4.716
3%
C hampignons
0
0
73
0%
21
13.120
175.194
7,5%
Totaal
Bron: CBS, bewerking Rabobank
Op basis van de gegevens van het CBS blijkt dat in de gemeente Amsterdam nog geen 25 hectare beschikbaar is voor de akker- en tuinbouw. In Noord-Holland ligt 13.000 hectare landbouwgrond, vooral voor tuinbouwgroenten levert de provincie een bovengemiddeld aandeel in de totale productiegrond (tabel 2.1). Deze tuinbouwbedrijven zijn voornamelijk geconcentreerd in het noordelijke deel van Noord-Holland en West-Friesland. Voor het grootste deel betreft het hier productie van sla en koolsoorten. De belangrijkste gebieden voor de glastuinbouw in Noord-Holland bevinden zich in de regio Aalsmeer (vooral bloemen en planten) en bij Medemblik (Agriport A7). In de Agriport A7 wordt voornamelijk verwarmde groente onder glas gekweekt. Ook de glastuinbouwgebieden Grootslag (tussen Wervershoof en Andijk) en het Altongebied rond Heerhugowaard zijn omvangrijk. Binnen de provincie Noord-Holland is de productie van akkerbouwgewassen grotendeels geconcentreerd in de Wieringermeer en West-Friesland19. Naar verhouding is slechts een klein deel van de Nederlandse productiegrond beschikbaar en geschikt voor fruitteelt. Van de productieoppervlakte voor fruit wordt ongeveer 90 procent gebruikt om appels en peren te telen. Het belang van de tuinbouwsector in Noord-Holland is goed terug te zien in het lijstje met groenten met de hoogste opbrengst. In de top 5 van Nederland staan drie glastuinbouwgroenten, deze zijn voornamelijk afkomstig uit de verschillende glastuinbouwclusters waar men het hele jaar door zeer intensief produceert. In de top 5 van Noord-Holland staan juist
18 Naast deze arealen is er in Amsterdam ook nog zo’n 275-300 hectare grond op volkstuincomplexen. Daarbij gaat het zowel om verblijfsrecreatieve, dagrecreatieve en nutstuincomplexen. Bron: Bond van Volkstuinders en Gemeente Amsterdam - Nota Volkstuinen in Amsterdam, 2005 19 Bron: Ministerie van LNV (2009) Regionale landbouwcijfers in beeld – Regio West – periode 19972007
20
drie tuinbouwgroenten (tabel 2.2). In bijlage III is een overzicht opgenomen van de arealen van alle afzonderlijke akker- en tuinbouwproducten. Tabel 2.2: Top 5 groenten naar productiegewicht (2006-2010) Top 5 Nederland Uien
Miljoen kg 1.167
Top 5 Noord-Holland Miljoen kg Wittekool
113
Tomaat
742
Uien
66
Komkommer
432
Winterpeen
44
Winterpeen
387
Sla
30
Paprika
342
Bloemkool
27
Bron: CBS, bewerking Rabobank
Veehouderij – eieren, melk en vlees Nederland heeft een omvangrijke veestapel, in totaal waren er in 2010 bijna 4 miljoen runderen, bijna 1,4 miljoen schapen en geiten, 12,2 miljoen varkens, 101 miljoen kippen, 2,3 miljoen overige pluimveedieren en 300.000 konijnen. In tabel 2.3 staat een overzicht van de totale veestapel in Nederland en Noord-Holland. Binnen de veestapel is er een verschil tussen het ‘productieve’ en ‘niet-productieve deel’. Tot het productieve deel behoren alle dieren die primair bijdragen aan de voedselproductie, het niet-productieve deel (onder andere jongvee, fokvee en ouderdieren) van de dieren staat onder overig vee. Bij de veehouderij is er daarnaast een functioneel onderscheid te maken tussen de intensieve, extensieve en biologische veehouderij. De intensieve veehouderij is sterk gericht op een zo efficiënt mogelijk productie per dier en per oppervlakte. De intensieve veehouderij heeft zich sterk geconcentreerd in een aantal regio’s. Zo bevindt een groot deel van de varkens- en pluimveehouderij zich in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Veehouders in Noord-Holland spelen met name een rol in de landelijke productie van melk, rund- en schapen/lamsvlees. Bij de extensieve veehouderij is er meer oppervlakte per dier beschikbaar. De biologische veehouderij gaat daarin nog een stapje verder, een biologische veehouder gebruikt geen kunstmest en geen chemische middelen, bemest meer organisch, hanteert een ruime vruchtwisseling, heeft een extensiever beheer en een lagere vee dichtheid, gebruikt nauwelijks antibiotica en stimuleert natuurlijk diergedrag20. Op basis van de gegevens van het CBS is er echter geen onderscheid te maken naar de wijze waarop dieren worden gehouden.
20 WUR – Biologische veehouderij, 2003 21
Tabel 2.3: Gemiddelde veestapel Noord-Holland en Nederland (2006-2010) Noord-Holland Rundvee
Nederland
% van totale veestapel
82.231
2.452.938
3%
77.340
1.478.635
5%
Vleeskalveren
2.518
927.699
0,27%
Vlees- en weidekoeien (>= 2 jaar)
1.990
37.141
5%
383
9.463
4%
182.131
1.482.328
12%
Melk- en kalfkoeien (>= 2 jaar)
Stieren voor vleesproductie (>= 2 jaar) Schapen en geiten
169.427
1.129.500
15%
Melkgeiten
Schapen
9.910
247.983
4%
Overige geiten
2.794
104.845
3%
18.829
11.027.979
0,17%
10.683
5.123.807
0,21%
8.146
5.904.172
0,14%
Varkens Biggen Vleesvarkens Pluimvee
1.143.621
95.025.554
1%
Leghennen
184.099
47.904.063
0,38%
Vleeskuikens
927.787
44.747.893
2%
Kalkoenen Slachteenden Overig pluimvee Konijnen Overig vee Jongvee voor de melkveehouderij
1.036.277
0%
-
-
1.086.990
0%
31.735
250.331
13%
58
298.834
0%
184.223
11.337.248
2%
61.426
1.238.962
5%
Jongvee voor de vleesproductie
8.559
197.340
4%
Zoogkoeien (>= 2 jaar)
4.974
78.198
6%
Fokvarkens
3.664
1.226.993
0,30%
Ouderdieren van leghennen
24.025
1.252.261
2%
Ouderdieren van vleeskuikens
81.575
7.343.494
1%
Bron: CBS, bewerking Rabobank
22
2.2
Productie in kilogrammen
Met behulp van de eerder gepresenteerde gegevens is het mogelijk een schatting te maken van de productiecapaciteit van de landbouw in Noord-Holland en Nederland. Deze staat in tabel 2.4. Dit gewicht vormt slechts een indicatie en dient dan ook puur om af te kunnen zetten tegen de in hoofdstuk 1 berekende consumptie. Op basis van die vergelijking bepalen we in hoofdstuk 3 in welke mate er een match of mismatch is tussen de consumptie en de productie. Daarbij besteden we ook aandacht aan het feit dat veel van wat in Nederland wordt geproduceerd bedoeld is voor de internationale voedselmarkt en dat veel van ons eten van elders komt. Tabel 2.4: Productie per productiegroep21 Productie in miljoen kg consumptiegewicht Aardappelen Eieren Groenten Peulvruchten Melk Vlees, vleeswaren & gevogelte Fruit
Noord-Holland 154,1 3,8 401,6 0,3 636,8
Nederland 3.501 727,8 4.444 8,0 12.190
6,3
670,9
33,8
639,7
Bron: Rabobank
Vanwege regionale specialisatie is de samenstelling van de voedselproductie in NoordHolland wezenlijk anders dan in Nederland als geheel. Ter illustratie is in het onderstaande een vergelijking van de regionale en landelijke vleesproductie opgenomen (figuur 2.2 en 2.3). Het belangrijkste verschil is dat de totale Nederlandse vleesproductie voor het overgrote deel uit varkensvlees bestaat, dit geldt niet voor Noord-Holland waar vooral veel rundvlees wordt geproduceerd (figuur 2.2 en 2.3). Dergelijke regionale specialisaties zorgen dat het in de praktijk niet reëel is om als dichtbevolkte regio volledige zelfvoorzienend te zijn. In hoofdstuk 3 gaan we verder in op welke producten regionaal voldoende aanwezig zijn om Amsterdam te voeden.
21 Het totaal van groenten bestaat uit alle groenten waarvan het CBS oogst gegevens en arealen voor publiceerd. 23
Figuur 2.2: Totale vleesproductie Nederland per diersoort *1000 kg 768 324 493 34.825
Melk- en kalfkoeien (>= 2 jaar)
49.050 74.328
9.112
Vleeskalveren
1.679
Vlees- en weidekoeien (>= 2 jaar)
7.284 Stieren voor vleesproductie (>= 2 jaar) 635 Schapen Overige geiten
264.726
Biggen Vleesvarkens Vleeskuikens
227.693 Slachteenden Overig pluimvee Konijnen
Bron: Rabobank
Figuur 2.3: Totale vleesproductie Noord-Holland per diersoort *1000 kg 24 Melk- en kalfkoeien (>= 2 jaar)
735
Vleeskalveren Vlees- en weidekoeien (>= 2 jaar)
473 Stieren voor vleesproductie (>= 2 jaar)
2.576 Schapen
494
Overige geiten Biggen
17
Vleesvarkens
1.160
Vleeskuikens
497
205
Slachteenden
72
Bron: Rabobank
24
Lunch - Herkomst van het Amsterdamse voedsel ’80 percent of world food production takes place "locally", in the western world this is some 20 percent’ (Lenie Dwarshuis - Van de Beek – EU committee of the regions). De belangrijkste vraag van deze studie is in hoeverre en voor welke producten Amsterdam zelfvoorzienend kan zijn en daarmee een bijdrage kan leveren aan een hogere mate van duurzaamheid in de voedselketen. Daarom wordt in dit hoofdstuk de combinatie gelegd tussen de Amsterdamse voedselconsumptie en de productie(capaciteit). Het is niet reëel om wat betreft de productie alleen Amsterdam te betrekken. Binnen de grenzen van de stad kan (nog) geen enkel product op een economisch efficiënte wijze voor de hele Amsterdamse bevolking worden geproduceerd. Daarom gaan we uit van de productiecapaciteit in NoordHolland en Nederland. In hoeverre wordt de Amsterdamse voedselconsumptie regionaal of landelijk geproduceerd en in welke mate kan dit worden vergroot? Voor veel producten is de stad uiteraard aangewezen op de productie in het buitenland, maar wat zal blijken is dat er wel degelijk mogelijkheden zijn voor een hogere mate van regionale voedselvoorziening. De eerste paragraaf gaat in op de huidige match (of mismatch) tussen consumptie en productie. Oftewel, in hoeverre is de huidige productiecapaciteit voldoende om Amsterdam van voedsel te voorzien? Paragraaf twee behandelt de herkomst van de Amsterdamse voedselconsumptie. Wat zijn de belangrijkste redenen om voedsel te importeren en waar komen producten dan vandaan? Op de schaal van Amsterdam blijkt het binnen de tijdsspanne van dit onderzoek niet mogelijk om hier voor de hele consumptie voldoende inzicht in te krijgen. Daarom presenteren we in dit hoofdstuk naast een algemene kwantitatieve invulling ook een drietal boxen om te illustreren op welke manier marktpartijen bezig zijn met het inzetten van de herkomst van voedsel in hun bedrijfsproces.
3.1
(Mis)match consumptie en productie
Zoals gezegd is het niet reëel om de match tussen voedselconsumptie en -productie op Amsterdamse schaal te analyseren. Het behoeft geen uitleg dat een stad met bijna achthonderdduizend inwoners en nauwelijks landbouwareaal onmogelijk zelfvoorzienend kan zijn. Hoewel er wel degelijk initiatieven zijn om de mate van zelfvoorziening in de stad te verhogen, waar we in hoofdstuk 4 op terugkomen, zoomen we in dit hoofdstuk wat betreft de voedselproductie uit tot het niveau van Noord-Holland en Nederland. Andersom is het ook niet reëel om de gehele productie in Noord-Holland toe te schrijven aan Amsterdam. Het geeft echter wel een goed beeld van de mate van zelfvoorziening van een regio. In tabel 3.1 is daarom een overzicht van consumptie, productie en de potentiële zelfvoorzieningsgraad opgenomen. Dan blijkt dat de productie van aardappelen, groenten en melk in potentie voldoende is om de bevolking van zowel Amsterdam als Noord-Holland in hun consumptie te voorzien. Daarnaast worden er net genoeg eieren en fruit geproduceerd voor de bevolking van Amsterdam. De productie van vlees is echter bij lange na niet voldoende om in de consumptie van de stad te voorzien.
25
Tabel 3.1: Potentiële match tussen consumptie en productie C onsumptie (in miljoen kg) Amsterdam Aardappelen Eieren Groenten Melk
Noord-Holland
Productie (in miljoen kg) Noord-Holland
Zelfvoorzieningsgraad Amsterdam
Noord-Holland
26
92
154
6,0
1,7
4
13
4
1,0
0,3
39
135
402
10,2
3,0
113
396
637
5,6
1,6
Vlees, vleeswaren & gevogelte
27
93
6
0,2
0,1
Fruit
35
124
34
1,0
0,3
Bron: Rabobank
Seizoensinvloeden Vooral voor groenten en fruit spelen seizoensinvloeden een belangrijke rol voor de beschikbaarheid van regionale producten. De oogstseizoenen van de vijf akker- en tuinbouwgroenten die in Noord-Holland het meest worden geproduceerd vullen elkaar deels aan. Zo is dit voor bloemkool grofweg van april tot en met november, voor witte kool het hele jaar behalve in de periode april-juni, voor sla van april tot en met oktober en voor uien het hele jaar rond. Daarnaast is het per product ook verschillend of en hoe lang overschotten kunnen worden opgeslagen en in welke mate er bij een overschot wordt geëxporteerd. Een goed voorbeeld hiervan is het appelseizoen dat, afhankelijk van de soort, loopt van het begin van de zomer tot en met de herfst. Daarna zijn appels echter ook goed nog een tijd te bewaren. Op het zuidelijk halfrond loopt het appelseizoen tegenovergesteld waardoor er ook in de magere maanden een ruim aanbod van appels in de supermarkten is. Deze worden doorgaans met (gekoelde) containerschepen naar de (Europese) markt vervoerd.
3.2
Herkomst van voedsel
De productie van boeren in Noord-Holland vindt via verschillende schakels en activiteiten zijn weg naar de binnenlandse en buitenlandse consument. Andersom vinden de producten van boeren over de gehele wereld via een aantal stappen ook hun weg naar Nederland. De voedselketen bestaat grofweg uit de volgende schakels; Producenten, Transport, Verwerking, Grossiers, Retail, Horeca, Consumenten. Door het grote aantal schakels en de stappen per schakel om individuele stromen van producenten samen te voegen, te verwerken, te vervoeren en richting consumenten weer op te splitsen zijn gegevens over de herkomst van voedsel op regionaal niveau niet beschikbaar. Uit landelijk onderzoek van de WUR blijkt dat ongeveer 35 procent van wat we in Nederland consumeren import betreft (figuur 3.1). Vooral bij zuivel is het grootste deel van wat Nederlanders consumeren afkomstig uit ons eigen land. Het overige deel ligt grotendeels vast omdat het hier gaat om zuivelproducten die beschermd zijn (denk bijvoorbeeld aan camembert of feta) en daardoor per definitie dienen te worden geïmporteerd. Vooral voor fruit geldt dat we het merendeel (80 procent) importeren. Dit heeft te maken met het type fruit, het klimaat en met seizoenen. Vanwege klimaat worden bijvoorbeeld alle bananen en citrusvruchten geïmporteerd. Aan de andere kant zijn er in Nederland in het seizoen meer
26
dan genoeg appels en peren maar wordt een deel hiervan ook weer geëxporteerd. Buiten het seizoen wordt echter aan de vraag voldaan door middel van import vanaf het zuidelijk halfrond bijvoorbeeld uit Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika of Argentinië. Figuur 3.1: Nederlandse consumptie uitgesplitst naar import en binnenlandse productie
Bron: Wageningen UR – Verduurzaming voedselproductie, transportbewegingen van het Nederlandse voedsel. Ten behoeve van de Nederlandse consumptie worden jaarlijks 500 miljoen transportkilometers gemaakt22. Voor de consumptie van Amsterdam komt dit neer op 24,5 miljoen kilometers. Fruit en koolhydraten dragen relatief veel bij aan het aantal transportkilometers als gevolg van hoge continentale transportvolumes. Fruit komt met vrachtwagens en met schepen. Zuivel draagt weinig bij aan de transportkilometers door de lage import volumes en korte export afstanden. Laagwaardige producten (bijvoorbeeld soja, granen en plantaardige oliën) importeren we in grote mate aangezien de beschikbaarheid en de prijs van grond in Nederland zodanig is dat deze producten niet op de benodigde schaal kunnen worden geproduceerd. Door dit in bulk en per schip te vervoeren is het transport hiernaartoe relatief efficiënt. Hoewel het niet met harde cijfers is te onderbouwen, verwachten we dat de balans tussen import en Nederlandse producten in Amsterdam niet wezenlijk anders is dan in Nederland. Ondanks dat er van bovenaf geen data beschikbaar zijn over de herkomst van voedsel, zijn er van onderaf allerlei initiatieven van producenten en handelaren die meer inzicht verschaffen in de herkomst van hun voedsel. Op basis van een aantal gesprekken en aanvullende 22 Scheer, FP. Et al. (2011). Verduurzaming voedselproductie. Transportbewegingen van het Nederlands voedsel. 27
informatieverzameling geven we hiervan in een aantal boxen een paar concrete voorbeelden. BOX Bewustwording: meer inzicht in de herkomst van voedsel (Boerenland) Vanuit de vraag van consumenten en de behoefte van producenten/detailhandel om onderscheidende producten aan te bieden komt er op productniveau langzaamaan meer informatie over de herkomst van voedsel beschikbaar. Dit bevordert de transparantie over de voedselketen en het bewustzijn van consumenten. Tegelijkertijd ontstaat hierdoor de mogelijkheid om producenten van voedsel een ‘gezicht’ te geven. Verschillende initiatieven maken duidelijk welke mogelijkheden er (nog) liggen. Dat ook grote spelers op de markt voor voedingsmiddelen hier mee bezig zijn bewijst Campina met zijn biologische zuivellijn Boerenland. Op iedere verpakking is een code te vinden. Wanneer deze samen met de houdbaarheidsdatum op de website wordt ingevoerd volgt een verhaal over het melkveehouderijbedrijf waar de melk/zuivel vandaan komt. Zeker in combinatie met mobiel internet kun je zo direct teruglezen waar je eten zijn oorsprong vindt. Een ander voorbeeld van het aanbieden van extra informatie is met behulp van QR-codes. Deze kunnen door consumenten kunnen worden gefotografeerd of gescand. Van deze methode wordt onder andere gebruikt gemaakt door SUMM dat duurzame producten levert via cateraars, bedrijfskantines en via een online webshop. BOX ‘Local for local’ (Willem en Drees) Sinds 2009 zijn Willem & Drees actief om producten van boeren in de buurt verkrijgbaar te maken bij supermarkten en de out of home sector23. Ze leveren aan reguliere supermarkten (onder andere Jumbo en Super de Boer) een assortiment groenten en fruit uit de regio, afkomstig van lokale producenten. Kenmerken die daarbij een rol spelen zijn afstand (producten worden in principe betrokken uit een omtrek van 40 km rondom een supermarkt), geschiktheid van de teler en de onderscheidenheid van het product ten opzichte van de gangbare producten. Dit is een onderscheidende methode van werken waarbij producten zowel van reguliere boeren met een speciale productielijn als van biologische boeren worden betrokken. Zeker voor reguliere boeren vergt dit enig aanpassingsvermogen aangezien (een deel van) hun productieproces op een andere wijze dient te worden georganiseerd. De motivatie om dit toch door te zetten komt voort uit de (klant)waardering en erkenning voor een product dat ‘anders en apart’ is en het feit dat de boer voor de consument zichtbaarder wordt. Het transport van producent naar supermarkt verzorgen Willem & Drees met een eigen distributienetwerk dat is geconcentreerd rondom regionale distributiecentra van waaruit voornamelijk de ‘bewuste’ consument die kiest voor lokaal, herkenbaar, duurzaam/biologisch wordt bediend.
Een aanpak zoals hierboven beschreven vergt een herdefiniëring van zowel de processen in de distributieketen als de manier waarop deze worden uitgevoerd. Als gevolg daarvan zijn er meerdere knelpunten en oplossingsrichtingen aan te wijzen.
23 Bijvoorbeeld bedrijfskantines
28
•
• • •
Duurzame en efficiënte logistiek van boeren naar supermarkten. Vrachtwagen transportkilometers zijn relatief belastend, dit is mogelijk te verbeteren door de oprichting een distributiecoöperatie in de stad met behulp van jongeren en milieuvriendelijkere vervoermiddelen. Arbeidsintensief proces voor reguliere producent met afzonderlijke lijn voor Willem & Drees. Oprichten van coöperaties en distributiecentra voor 1) klanten; 2) telers; 3) distributeurs; 4) verwerking om voedselvoorziening voor de stad te organiseren. De financieringsmogelijkheden zijn beperkt, dit kan bijvoorbeeld worden ondervangen door het oprichten van een fonds om innovaties op het gebied van de voedselvoorziening te bevorderen.
BOX Duurzaamheid in de out-of-home sector (Sodexo) Sodexo is wereldwijd een van de grootste cateraars met locaties in 80 landen en 46 miljoen dagelijkse consumenten. In Nederland belevert het bedrijf 1.300 locaties (kantoren/onderwijsinstellingen/ziekenhuizen) met in totaal 350.000 dagelijkse consumenten. Het bedrijf wil dé expert worden op het gebied van ‘Quality of Daily Life Solutions’ en de verduurzaming van de voedselvoorziening is hier een belangrijk onderdeel van. Hierbij hanteert Sodexo de volgende relevante speerpunten: • Werken aan gezondheid • Minder suiker, zout en vet • Lokale ontwikkeling • Eerlijke handel • Duurzame visserij • Duurzame materialen • Wereldwijde duurzaamheidsrichtlijn • Voetafdruk verlagen • Minder gft-afval • Waterverbruik verlagen • Minder restafval
In de praktijk werkt Sodexo daarbij bijvoorbeeld samen met Willem & Drees, is er steeds meer aandacht voor biologisch afbreekbare verpakkingen, worden consumenten bewust gemaakt door de calorieën van voorverpakte producten af te drukken op de kassabon, serveert men alleen nog biologische kroketten en participeert men in het 'Restaurant van de toekomst' in Wageningen. Van het voedsel dat Sodexo levert is nu zo’n zestig procent afkomstig uit Nederland waarbij voornamelijk brood, zuivel, vis en vlees uit de regio komen. Door de ruimtelijke specialisatie in de voedselproductie (zoals pluimvee rond Barneveld, varkens in Noord-Brabant en gewassen in Noord-Holland) en de benodigde schaal is een regionale voedselvoorziening alleen mogelijk als de regio gedefinieerd wordt als geheel Nederland. Door communicatie naar consumenten (deels vanuit medewerkers) en de lokale verbinding met boeren en tuinders kan Sodexo een grotere bewustwording creëren. Daarvoor is het van belang om medewerkers op te leiden zodat zij ook naar consumenten toe het verhaal kunnen vertellen. Daarnaast is er zowel via de duurzame formule Daily Essentials als via maatwerk nog veel ruimte in de markt om bij opdrachtgevers een duurzamer 29
aanbod (biologische of streekproducten, duurzame materialen, geen/weinig verpakkingen) te bewerkstellingen. Die ontwikkeling wordt voor een deel geremd doordat: • •
•
Het aanbod van streekgebonden producten zeer afhankelijk is van de beschikbaarheid van producenten en producten in de desbetreffende regio; De ontwikkeling naar meer biologische en streekgebonden producten sterk vraaggebaseerd is en voornamelijk afhankelijk is van prijs (nu nog te hoog voor mainstream levering) en principes van klanten; Innovaties op het gebied van verpakkingen zich voor een deel in een spanningsveld bevinden met zaken als houdbaarheid en verspilling.
30
Diner – Duurzame initiatieven “The world is facing increased agri-commodity scarcity” - In the next 40 to 50 years, the F&A sector will need to double agri-commodity supply with access to only about half of the current land, water and mineral resources.” (Rabobank - Rethinking the F&A Supply Chain) Vanuit alle schakels in het voedselsysteem zijn er talloze initiatieven die op enigerlei wijze bijdragen aan een verduurzaming van het systeem. Hierbij gaat het zowel om lokale Amsterdamse, regionale en landelijke initiatieven die effect hebben op de duurzaamheid van het Amsterdamse voedselsysteem. Dit hoofdstuk vormt een quick-scan van initiatieven en geeft daarmee een idee van wat er zoal rond dit onderwerp gebeurt en wie daar bij betrokken zijn. We willen benadrukken dat dit zeker geen uitputtend overzicht is en zijn ons ervan bewust dat niet ieder initiatief zo duidelijk in ‘een hokje’ is te stoppen zoals in dit hoofdstuk gebeurt.
4.1
Initiatieven in de voedselketen
Producenten
In de directe omgeving van Amsterdam hebben verschillende boerenbedrijven zich helemaal toegelegd op biologisch en/of authentiek voedsel. Bekende bedrijven zijn onder andere de Lindenhoff en Kwekerij Osdorp. Deze en andere boerenbedrijven (bijvoorbeeld De Boterbloem, de Stadshoeve, boerderij Polderzicht, boerderij Langerlust en Ridammerhoeve) leveren direct aan de horeca, grossiers (Willem en Drees), retail (bijvoorbeeld Marqt of boerenmarkten) en consumenten in en om de hoofdstad. Een andere aanpak volgen bedrijven als Plantlab, de GroentenuitAmsterdam en de Dakboerin – innovatie producenten/ontwerpers die bezig zijn met nieuwe/onorthodoxe manieren om de efficiëntie van voedselproductie te vergroten en de voedselproductie dichter naar de stad te halen. Verwerking
Na de productie vindt een deel van de verwerking van voeding nog lokaal plaats. Zo is op het Food Center momenteel bijvoorbeeld nog een slachthuis met SKAL keurmerk operationeel. Vanuit logistiek oogpunt en vanwege grondprijzen vindt een groot deel van de (grootschalige) verwerking van voedsel (bijvoorbeeld samenstelling van kant en klare producten) echter buiten de stad en de regio plaats. Er zijn in Noord-Holland bijvoorbeeld nog wel enkele zuivelfabrieken actief waaronder de biologische zuivelfabriek van Ecomel (onder andere Boerenland). Daarnaast wordt er in Noord-Holland veel groente tot kant en klare producten verwerkt, bijvoorbeeld door Vezet in Warmenhuizen. Grossiers
Door aanpassing van hun assortiment kunnen grossiers een belangrijke bijdrage leveren in de verduurzaming van de voedselvoorziening. Zij opereren in een systeem waar via de bestaande kanalen ieder gewenst product binnen een dag kan worden toegeleverd. Door seizoensproducten een prominentere rol in het assortiment te laten spelen kunnen zij bij consumenten het besef vergroten dat het niet natuurlijk is dat alles altijd en overal verkrijgbaar
31
is. Op het Food Center Amsterdam bevinden zich ongeveer 80 grossiers die een groot deel van de Amsterdamse winkeliers en horeca dagelijks van voedsel voorzien. Een groot aantal van hen (waaronder De Kweker) voert ook biologische producten waarbij het aanbod aan producten afhangt van het seizoen. Een andere organisatie die hier bij uitstek op inspeelt is de stichting Vis & Seizoen. Om bij te dragen aan een duurzame visserij zetten zij zich in om de ideale vangst- en eetseizoenen van vissoorten onder de aandacht te brengen. Logistiek
De distributie van al die kilo’s voedsel over Amsterdam vraagt een omvangrijk en flexibel transportnetwerk. Binnen de stad is het vervoer met vrachtwagens de overheersende vorm van distributie. Belangrijkste nadelen daarvan zijn de aantasting van de luchtkwaliteit, de grotere verkeersdruk en geluidsoverlast. Voor een deel van die problemen verzorgt elektrische distributie (over water en/of weg) een oplossing. Verschillende initiatieven bevinden zich in een vroeg stadium om tot een meer duurzame manier van distributie te komen. Gezien de alomvattende aanwezigheid van water in Amsterdam verzorgt Mokum Mariteam schoon elektrisch vervoer over water. Onder andere het Food Center Amsterdam is partner in dit initiatief zodat op termijn een steeds groter deel van de distributiestroom over het water kan. Retail
Binnen de retail vindt het voedsel zijn weg naar de consument via vier kanalen; 1. supermarkten, 2. speciaalzaken, 3. markten en 4. directe verkoop en online. Nu de behoefte aan duurzame en biologische producten verder groeit voeren alle kanalen tegenwoordig duurzame en biologische producten om zich te onderscheiden en klanten te trekken. Sommigen initiatieven zijn er pas sinds kort, andere bestaan al sinds jaar en dag. Initiatieven kunnen variëren van een aantal producten tot een hele productlijn (Puur en Eerlijk –van Albert Heijn) of een hele winkel met een assortiment opgebouwd uit duurzame, biologische en/of streekproducten (zoals bij winkels als Marqt, Organic food for you, Landmarkt en Ekoland, Fishes en de Vegetarische Slager of op de verschillende weekmarkten zoals de Pure Markt, ZuiderMRKT en de Noordermarkt). Binnen de groep speciaalzaken bevinden zich enkele zeer aansprekende pioniers die zowel het gebruik van duurzame producten als het ambacht hoog in het vaandel hebben (Brandt&Levie, Hartog’s, Vlaamsch Broodhuys). Online verkoop maakt ook in de handel in voedingsmiddelen een flinke groei door. Voor een deel gaat het daarbij om boerderijen die hun verkoop verplaatsen van ‘langs de weg’ naar het web24. Daarnaast zijn er ook ondernemers (zoals De Krat en Ruud Maaz) die via internet een geheel assortiment aan duurzame dagelijkse producten aanbieden. Horeca en catering
De horeca vormt een laagdrempelig platform om consumenten biologische producten te laten ervaren. Daarnaast zoekt de sector als geen ander naar concepten die onderscheidend zijn ten opzichte van de concurrentie. Enkele aansprekende Amsterdamse initiatieven zijn onder andere Fifteen, As, Merkelbach, en de partners van de Vriendelijke keukens. Zoals in het vorige hoofdstuk bleek is verduurzaming van het productaanbod en bedrijfsprocessen ook voor cateraars zoals Sodexo een aandachtspunt. 24 Zie ook: NRC – Eerlijk eten van de boer, 17 december 2011. 32
Consumenten
Het bedrag dat consumenten aan biologisch voedsel besteden neemt al tien jaar op rij toe25. In totaal werd er in 2010 752 miljoen euro besteed aan biologisch voedsel, dit is ongeveer 1 procent van de totale bestedingen aan voedsel. Productgroepen met het grootste biologische marktaandeel zijn eieren, aardappelen, groente, fruit en zuivel (exclusief boter en kaas). Van de bestedingen vindt 45 procent plaats bij supermarkten, 35 procent bij speciaalzaken en de overige 20 procent bij de out-of-home sector (bedrijfskantines et cetera) en andere kanalen (bijvoorbeeld markten). De bestedingsgroei is het gevolg van de wisselwerking tussen de grotere vraag van consumenten en het grotere aanbod van producenten (zo maken bijvoorbeeld zuivelproducenten in meer bestaande lijnen gebruik van biologische producten). De grotere vraag van consumenten wordt ondersteund door een groot aantal initiatieven waarmee de bekendheid en het gebruik van duurzaam voedsel voor het voetlicht wordt gebracht en gestimuleerd. Tot deze organisaties behoren onder andere de Youth Food Movement, Slow Food, Nudge, ZTRDG, CleanDrinks en Trimalchio. Kennis, bewustwording en educatie
Hoewel veel mensen belang hechten aan duurzaam en eerlijk voedsel wordt dit niet altijd door vertaald in het aankoopgedrag van consumenten aangezien dit grotendeels door gewoonte wordt bepaald. Consumenten kiezen voor producten omdat ze die producten altijd kiezen en gewoonte oefent de grootste invloed uit op gedrag. Dit geldt zowel voor het eten van gezond, ongezond, milieuvriendelijk als eerlijk geproduceerd voedsel26. Het verschaffen van kennis over voedsel en het stimuleren van bewustwording is een belangrijke stap naar een duurzamer voedselsysteem. Meerdere organisaties houden zich hier vanuit verschillende invalshoeken mee bezig. Zo is Foodwatch een kritisch consumentenforum, bevordert Tijd voor Eten dat kinderen een gezonde lunch op school krijgen en dat ouders stilstaan bij wat hun kinderen eten en zorgt Amsterdamse Honing dat het belang van bijen onder de aandacht wordt gebracht. Groene gebieden dichtbij de stad bieden een geschikte plaats voor praktijkervaringen en educatie rondom voedsel. De ontwikkelingen rondom de Tuinen van West27 en de Poort van Waterland zijn hier voorbeelden van. Om de kennis van studenten te vergroten verzorgen het Wellant College en INHolland onder de vlag van Food Academy opleidingen en kenniswerkplaatsen op MBO en HBO niveau. Andere kennisinitiatieven zijn onder andere CITIES (onderzoek en projecten naar de positie van voedsel in de stad onder andere ‘Farming the City’) en Creative City Lab waar in 2012 door een groep deelnemers aan oplossingen gaat werken voor het verduurzamen van de voedselketen. Tevens worden vanuit Green Metropole onder de noemer DINSDAG (partnerschap van AIM, New Energy Docks en de KennisKring Amsterdam) netwerkbijeenkomsten georganiseerd rondom duurzame voeding.
25 Bionext - Biotrends 2011 26 Backus et al. (2011), Voedselbalans 2011. 27 Zie ook: Innovatienetwerk – Tuinen van West: Landbouw in en voor Amsterdam, 2011. 33
Conclusie en vervolg De gemiddelde Amsterdammer consumeert 2,9 kilogram voedsel en dranken per dag, waarvan ongeveer de helft voedsel en de helft dranken. Dat staat gelijk aan ruim duizend kilo per jaar. Dagelijks consumeren Amsterdammers samen 2,2 miljoen kilo, oftewel 800 miljoen kilo per jaar. De totale hoeveelheid die in Amsterdam wordt geconsumeerd is nog wat hoger, 824 miljoen kilo, als gevolg van de bijdrage van pendelaars en toeristen. Bij een gemiddelde verspilling van huishoudens zou in Amsterdam 38 miljoen kilo voedsel worden verspild door consumenten. Dit is een kwart van de totale verspilling ten gevolge van de voedselvoorziening van de stad. Alleen al dit gegeven is een belangrijke drijfveer om aan een meer duurzame voedselvoorziening te werken. De stad Amsterdam bezit bij lange na niet genoeg landbouwgrond om in zijn eigen voedsel te voorzien. Zou je het productiegebied van Amsterdam breder trekken en opschalen naar Noord-Holland dan blijkt dat de provincie in theorie voldoende productiecapaciteit bezit om Amsterdam van aardappelen, groente en melk te voorzien. De praktijk is natuurlijk anders; door ons diverse eetpatroon en seizoensgebonden overschotten en tekorten wordt een deel van het eten in Amsterdam geïmporteerd en een deel van het voedsel uit Noord-Holland geëxporteerd. Volgens Wageningen UR wordt ongeveer 35 procent van de Nederlandse consumptie geïmporteerd waarbij het belang van geïmporteerde producten het hoogst ligt bij fruit en vis. Het belang van goed, eerlijk en duurzaam voedsel wordt door consumenten onderkend, zo is bijvoorbeeld het bedrag dat aan biologische voeding wordt uitgegeven de afgelopen 10 jaar ieder jaar gegroeid. In Amsterdam barst het van de ondernemers, organisaties en individuen die zich inzetten voor een duurzamer voedselsysteem. Het gemeentelijke project Proeftuin Amsterdam heeft hierin een aanjaagfunctie vervult, een stokje dat de Rabobank de komende jaren graag van de gemeente overneemt. In onderlinge afstemming met experts en voorvechters van een duurzamer voedselsysteem zijn de kaders voor een vervolgproces geschetst langs drie lijnen; 1) een coöperatief platform van bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, ondernemers en wetenschap/onderwijs; 2) een netwerk voor pionierende ondernemers en; 3) een online platform voor kennisdeling en samenwerking. Voor het vervolg langs deze lijnen gelden een aantal aanbevelingen. •
Doel van het platform moet zijn om initiatieven te bundelen en meer massa te geven. Relevante thema’s zijn onder andere: transport en distributie, financiering van innovaties, relatie tussen stad en land, kennis, educatie & bewustwording en verspilling.
•
Neem als Rabobank het voortouw om producenten en pioniers in contact te brengen met elkaar en met institutionele partijen. Investeer als Amsterdamse stadsbank in ketensamenwerking met Rabobanken met een agrarisch netwerk (bijvoorbeeld regio 34
Schiphol, Waterland en omstreken, Hoorn Midden-Westfriesland, SchagenWieringerland en Westfriesland-Oost). •
Zie personeel als de belangrijkste ambassadeur, binnen de Rabobank maar vooral ook bij detailhandel en horeca. Zorg als producent of horeca-ondernemer of retailer dat de mensen op de vloer op de hoogte zijn van het verhaal achter je product en dit ook uitdragen.
•
Zowel door producenten als retailers wordt momenteel een divers geheel aan distributiestructuren gebruikt. Voordeel daarvan is dat het kleinschalige en flexibele ketens oplevert, aan de andere kant ligt de kracht van logistiek in het bundelen van stromen om ze vervolgens gezamenlijk en met zo min mogelijk transportkilometers te distribueren. Opschaling van het volume in die ketens ter bevordering van efficientie kan tot stand komen door verdere groei van de vraag en/of door overlappende stromen van verschillende ondernemingen en initiatieven te combineren.
35
Bijlagen Literatuur -
Backus et al. (2011), Voedselbalans 2011. Bionext (2011), Biotrends 2011 – trends en ontwikkelingen in de biologische sector. CBS (2011), Hoofdbanen; woon- en werkregio. Gemeente Amsterdam (2005), Nota Volkstuinen in Amsterdam. Innovatienetwerk (2011), Tuinen van West: Landbouw in en voor Amsterdam, 2011 Lei Wageningen UR (2010), Allochtonen en voeding – een literatuurverkenning. LEI Wageningen UR (2011), Landbouw Economisch Bericht. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2009), Regionale landbouwcijfers in beeld – Regio West – periode 1997-2007. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2010), Feiten en cijfers over voedselverspilling door consumenten. NRC (2011), Eerlijk eten van de boer, 17 december 2011. OECD (2011), Average annual hours actually worked per worker. Rabobank (2011), Rethinking the F&A Supply Chain. Scheer, FP. et al. (2011). Verduurzaming voedselproductie. Transportbewegingen van het Nederlands voedsel. Steele, C. (2008), Hungry city – how food shapes our lives. Taskforce Marktontwikkeling biologische landbouw (2011), Monitor Duurzaam Voedsel 2010. Van der Knijf, A. et al. (2011). LEI nota Verduurzaming voedselproductie - Inzicht in productie, import, export en consumptie van voedsel. Voedingscentrum (2011), Richtlijnen voedselkeuze. WUR (2003), Biologische veehouderij. WUR (2009), How to feed Tilburg I; Sláoi meej áai meej juìn meej èèrrepul. WUR (2009), How to feed Tilburg II; Zelfvoorzienend Tilburg. WUR (2011), How to feed Tilburg III; Foodprint. WUR (2009), Marktkansen voor etnisch voedsel en etnische diensten. WUR (2005), Perspectieven voor de agrarische sector in Nederland.
Interviews -
Susanne de Boer – Adviseur Coöperatie Rabobank Amsterdam Dirk Duijzer - Directeur Coöperatie en Duurzaamheid Rabobank Nederland Erik Fischer - Voorzitter Verenigde Bedrijven Food Center Amsterdam Ton van der Meer - Secretaris Verenigde Bedrijven Food Center Amsterdam Francesca Miazzo – Directeur CITIES Theo Portengen - District Manager Sodexo Willem Treep – Ondernemer Willem&Drees Eric Zweserijn - Coördinator Corporate Citizenship Sodexo
36
Deelnemers expertmeeting -
Rogier Aalders (Rabobank KEO) René van Arkel (HAJK) Gé Backus (LEI WUR) Erik de Bakker (LEI WUR) Susanne de Boer (Rabobank Amsterdam) Paul Bos (Boer Bos) Peter Dortwegt (New Energy Docks) Wietske Eilander (Rabobank Almere) Erik Fischer (Food Center) Thijs Geijer (Rabobank KEO) Hans Ghijssels (LTO Noord) Johan van Heijningen (FreshQ) Selma Hilgersom (AIM) Annet van Hoorn (Groene Ruimte Maken) Lasca ten Kate (Vriendelijke Keukens) Jeroen Klaassen (Kwekerij Osdorp) Wim de Koning (ledenraad Markt Noord) Gerry Kouwenhoven (Food Academy) Brigit Kuypers (Amsterdams Natuur en Milieucentrum) Ton van der Meer (Food Center) Ellen Mensink (Create Today) Francesca Miazzo (CITIES) Arja Nobel (Tuinen van West) Gaston Remmers (CAH) Jeroen Rijpkema (Kwekerij Osdorp) Igor Sancisi (ledenraad Markt Oost & Zuidoost) Wim Smit (Rabobank Westland) Jeffrey Spangenberg (Boerenstadswens) Wouter Stevens (Rabobank Amsterdam) Piet Stolp (Rabobank Amsterdam Markt Nieuw-West) Philip van Traa (Groentenuitamsterdam) Carla Veenman (Rabobank Nederland F&A) Leoniek Veldhuis (Rabobank Amsterdam) Jeroen Verbraeken (Stichting Vis & Seizoen) Doris Voss (Tijd voor Eten) Anke de Vrieze (CITIES) Annette Wesselink (KvK) Hans Wilschut (Boerderij-educatie)
37
72,41 170,79
Graanproducten & bindmiddel
Groenten
1,2
-26,89 -4,75
57,36 46,62 8,67 94,77
Suiker, snoep, zoet beleg, zoete sauzen
Vetten, olie, hartige sauzen
Vis
Vlees, vleeswaren & gevogelte
-54,92
-24,85
-20
-16,73
-1,69
97,83
Preparaten
-1,98
33,06
16,75
Peulvruchten
-13,3
-0,25
Soepen
2,38
Noten, zaden & snacks
-66,66
-0,41
-8,79
-2,79
-13,41
-14,62
4,16
23,7
Samengestelde gerechten
8,99 27,88
Sojaproducten
1076,44
Melkproducten
Kruiden & specerijen
7,92
38,84
Gebak & koek
26,46
204,5
Fruit
Kaas
19,11
Eieren
Hartig broodbeleg
0,9
1,42 -3,85
-87,56
162,22
Brood
-208,91
-60,36
V ro u w
Diversen
1413,81
78,92
C o n s tan te
Dranken
Aardappelen
5 to t 9 19,55
-0,7
14,54
20,99
7,55
-0,18
-6,05
-0,58
21,34
4,74
72,14
0,82
2,23
0,7
10,15
-5,08
4,97
26,87
0,58
-0,04
44,05
75,81
44,35
91,99
1 0 to t 1 4 53,08
-2,78
42,66
35,01
56,73
11,6
1,17
-1,69
50,1
3,64
-21,96
0,82
13,82
-1,07
43,7
22,01
34,09
48,27
5,19
1,28
90,85
511,34
146,88
1 5 to t 2 0 92,94
-6,94
51,61
29,28
90,5
28,57
1,78
5,31
54,42
2,49
-109,49
0,99
25,39
-0,01
51,71
14,53
19,89
18,87
4,98
0,85
132,45
1126,67
158,38
2 0 to t 2 5 132,45
-2,92
58,15
31,98
81,11
69,75
-1,51
4,66
56,42
1,45
-174,11
1,77
24,62
-0,1
26,76
36,42
11,45
-10,13
7,82
1,09
133,85
1613,61
137,88
2 5 to t 4 5 123,3
0,19
53,48
20,5
91,78
33,93
-5,12
4,19
46,96
3,53
-254,34
1,79
35,98
-2,97
81,83
37,39
24,38
17,39
7,62
2,08
117,23
2181,47
148,88
4 5 to t 6 5 129,6
10,73
44,63
7,38
133,25
8,14
-5,47
7,19
22,19
1,88
-228,85
1,43
40,8
-5,74
128,86
4,86
22,36
88,84
11,06
2,98
113,55
1983,71
167,99
6 5 to t 8 0 112,9
17,99
46,19
7,14
155,45
-27,1
-8,57
3,9
1,96
0,55
-189,56
0,32
27,61
-6,45
128,97
-36,88
44,55
120,64
7,66
4,85
94,38
1414,75
8 0 p lu s 110,65
7,17
45,35
23,15
134,98
-22,44
-9,03
5,32
-7,65
-1,25
-200,27
-0,29
20,76
-6,93
109,91
-23,78
28,35
147,89
4,6
2,77
85,07
944,05
130,18
32,19
Laag 31,94
9,41
12,66
10,54
2,3
-3,48
-2,38
1,1
-0,35
-6,86
-73,2
-0,25
4,75
2,87
31,86
8,83
7,12
-47,13
6,62
-1,43
34,15
183,99
20
13,89
11,88
16,97
22,39
-5,66
-3,01
-1,01
4,41
-5,9
-63,39
-0,58
13,97
2,45
58,89
19,17
11,7
-16,12
7,16
-1,12
44
262,5
1,26
M id d en
Hoog 2,13
14,36
10,39
13,28
24,48
-0,33
-3,15
4,35
-2,12
-4,25
-29,17
-0,9
16,35
2,55
78,09
39,46
15,95
15,01
3,83
-0,78
36,66
168,5
-24,89
Opleidingsniveau 2 p e rs o n e n 25,45
5,67
5,56
3,91
2,95
-32,02
-1,39
4,07
5,86
-1,19
-76,52
0,04
-4,51
-0,52
-11,53
-4,94
9,27
-4,81
-2,67
0,58
6,18
-219,27
20,36
Huishoudensgrootte
28,34
3,6
8,27
7,53
10,96
-58,8
-5,54
2,39
7,33
-2,02
-19,26
0,04
-7,83
-0,38
-46,29
-16,9
10,76
-19,12
-5,49
-0,06
8,98
-427,28
62,6
3 p e rs o n e n
Leeftijdsklasse
30,38
-1,61
4,6
8,64
1
-58,38
-6,28
2,8
1,56
-4,37
-43,74
-0,13
-3,49
-0,59
-65,42
-17,58
10,14
-45,08
-2,75
0,69
22,42
-469,24
41,53
4 p e rs o n e n
Geslacht
72,79
5 + p e rs o n e n 34,87
-7,08
17,83
16,5
20,78
-69,03
-2,23
3,78
-6,21
-3,03
-57,55
-0,48
-9,02
0,63
-65,49
-8,26
12,78
-38,52
-3,62
0,42
29,88
-529,79
I - Consumptie van de ‘constante’ en correctie per doelgroep per twee dagen
38
II – Aannames en formules bij hoofdstuk 2 Om van productie in aantallen te komen tot hoeveelheden consumeerbare goederen naar gewicht zijn een aantal aannames en formules opgesteld. - We corrigeren voor schommelingen in goede en slechte jaren en de roulatie van landbouwgrond door uit te gaan van gemiddelde productievolumes over de periode 2006-2010. - Bij de berekening van de totale vleesproductie is per diersoort gerekend met het productgewicht. Dit is het gewicht aan vlees dat uiteindelijk in de winkel komt te liggen. Om tot dit gewicht te komen is per diersoort het gemiddelde karkasgewicht (gewicht na slacht) gehanteerd. Daarbij is de stelregel dat het productgewicht 50 procent van het karkasgewicht is. Aardappelen = totale bruto opbrengst Peulvruchten = geoogste oppervlakte * totale bruto opbrengst Groenten Nederland = gemiddelde oogst voor totale en afzonderlijke groenten Groenten Noord Holland = gemiddelde oppervlakte (in are en per groentesoort) * gemiddelde Nederlandse oogst per are en groentesoort Eieren = Aantal leghennen * 300 (A) * 55 gram
A = het gemiddeld aantal gelegde eieren per leghen Vlees, vleeswaren en gevogelte = vleesproductie (melk- en kalfkoeien (A) + vleeskalveren (B) + vlees- en weidekoeien (C) + stieren voor vleesproductie (D) + schapen (E)+ overige geiten (F) + biggen (G) + vleesvarkens (H) + vleeskuikens (I) + slachteenden (J) + overig pluimvee (K) + konijnen (L))
A = (0,2 (1) * aantal melk- en kalfkoeien) * 125 kg B = aantal vleeskalveren * 84 kg C = aantal vlees- en weidekoeien * 200 kg D = aantal stieren voor vleesproductie * 189 kg E = (0,54 (2) * aantal schapen) * 10,75 kg F = aantal overige geiten * 6,5 kg G = aantal biggen * 46,2 kg H = aantal vleesvarkens * 46,2 kg I = aantal vleeskuikens * 0,8 kg J = aantal slachteenden * 0,7 kg K = aantal overig pluimvee * 0,7 kg L = aantal konijnen * 1,5 kg
39
1 = ongeveer 27 procent van melk- en kalfkoeien wordt jaarlijks geslacht (Bron: Blonk Milieuadvies, 2010) 2 = percentage is afgeleid door aantal slachtingen op jaarbasis te delen door het totale aantal schapen Melk = (aantal melk- en kalfkoeien *8000 liter + aantal melkgeiten * 850 liter) * 1,03 (A)
A = 1 liter melk is 1,03 kg melk Opmerking van de totale melkproductie van koeien wordt tussen 10 en 15 procent verwerkt tot kaas, van de totale melkproductie van geiten is dit ongeveer 75 procent (Bron: Friesland Campina – vraag en antwoord / Zuivelonline – geitenkaas). In hoofdstuk 2 wordt de totale beschikbare hoeveelheid melk gerapporteerd en is geen rekening gehouden met verdere verwerking.
III - Arealen akker- en tuinbouw
Groentesoort C hampignons Andijvie Asperges Knolvenkel / venkel Prei Selderij, bleek/groen Sla Spinazie Witloftrek Bos- en waspeen Knolselderij Kroten / rode bieten Radijs Schorseneren Uien Winterpeen Bloemkool Boerenkool Broccoli C hinese kool Groene- / savooiekool Rode kool Spitskool Spruitkool Witte kool Erwten (groen te oogsten) Stamsperziebonen Tuinbonen totaal Aubergines C ourgette Komkommers Paprika's Tomaten Overige groenten
Gemiddelde oppervlakte (are) Nederland Noord-Holland 7.338 35 26.391 1.194 204.843 1.659 17.641 543 297.816 2.542 13.453 771 189.218 67.950 127.927 8.415 1.936 473 262.526 5.314 129.530 14.812 39.071 19.985 nb nb 96.838 504 2.636.889 150.131 560.180 63.726 252.161 155.817 24.214 9.841 174.950 66.037 17.442 1.676 11.900 2.672 62.933 33.569 42.880 30.381 317.935 10.031 166.390 138.358 511.726 695 334.938 1.717 178.223 372 9.622 3 nb nb 63.325 319 126.396 5.100 158.607 2.637 358.483 25.966
40
Colofon Titel Hongerig Amsterdam
Ondertitel Kan de stad door haar eigen regio worden gevoed?
Auteurs Rogier Aalders (Rabobank Nederland) Thijs Geijer (Rabobank Nederland)
Publicatiedatum: In opdracht van: Rabobank Amsterdam
Contactadres: Rabobank Amsterdam Afdeling Coöperatie & MVO Postbus 94374 1090 GJ AMSTERDAM
[email protected]
© Rabobank Nederland, 2012 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan daaronder mede begrepen gehele of gedeeltelijke bewerking van het werk, zonder voorafgaande toestemming van Rabobank Nederland. No part of this publication may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means without written permission by Rabobank Nederland. 41