HOGE RAAD VAN FINANCIEN
AFDELING ''FINANCIERINGSBEHOEFTEN VAN DE OVERHEID"
JAARVERSLAG
JUNI 1992
1992
HOGE RAAD VAN FINANCIEN
AFDELING "FINANCIERJNGSBEHOEFTEN VAN DE OVERHEID"
JAARVERSLAG
JUNI 1992
1992
2
WOORD
VOORAF
D.e werkzaamheden van de Afdeling 11Financieringsbehoeften van de Overheid" van de Hoge Raad van Financiën gedurende de periode september 1991 tot juni 1992 worden in dit jaarverslag op beknopte wijze weergegeven.
Voorliggend verslag bevat vier delen.
Het deel één herneemt op een bondige wijze de aanbevelingen van de Afdeling voor de komende jaren en voor 1993 in het bijzonder. Deze aanbevelingen, die in deel twee nader worden geëxpliciteerd, liggen volledig in het verlengde van de aanbeveling "Maastricht 1991 11 die door de Afdeling begin januari van dit jaar werd opgesteld. Deel drie geeft een overzicht van de budgettaire realisaties van de Gezamenlijke Overheid en van de samenstellende deelsectoren. Daarin wordt speciaal aandacht besteed aan de budgettaire evoluties van de Gemeenschappen en de Gewesten tussen 1989 en 1991. Tenslotte geeft deel overheidssectoren t.o.v. deel sluit af met een Gezamenlijke Overheid,
vier de evaluatie van de begrotingen 1992 van de de normen die werden bepaald in het advies 1991. Dit globale appreciatie van de toestand op het vlak van de op basis van de begrotingen 1992.
3
De leden van de Afdeling : de h.
P. VAN ROMPUY, Voorzitter;
de hh.
A. VERPLAETSE W. FRAEYS J .P. PAUWELS vertegenwoordigers van de Nationale Bank van België;
de hh.
G. BROUHNS vertegenwoordiger van de Minister van Financiën; B. de CLOSSET;
de hh.
L. W. R. R. G. G.
COENE MEEUSEN DESCHAMPS TOLLET DEBOUVERIE CLEMER
vertegenwoordigers van de Vlaamse Executieve, de Executieve van de Franse Gemeenschap, de Waalse Gewestexecutieve en de Executieve van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Waarnemer :
L. DE RYCK F. HEBETTE t (tot 15.03.1992)
Het Secretariaat
A. S. A. R.
VAN de VOORDE VANDENDRIESSCHE BOON SAVAGE.
De Heren A. BOON en R. SAVAGE, adviseurs van financiën, stonden in voor de technische onderbouw van onderhavig jaarverslag.
4
INHOUDSTAFEL
blz.
Woord vooraf
2
Lijst van de afkortingen
7
DEEL I: 1.
2.
Synthese
Uitgangspunten : de budgettaire convergentie in het perspectief van "Maastricht 1991 ". De budgettaire aanbevelingen voor 1993-1996.
DEEL 11:
De implicaties van het objectief "Maastricht 1991" voor de financieringsbehoeften van de overheid.
Hoofdstuk I : 1.
2. 3.
1.
2. · 3.
Aanbevelingen van de Gemeenschappen en Gewesten 1993-1996
Methodologie Resultaten en aanbevelingen op korte en middellange termijn.
Hoofdstuk DI : 1.
Synthese van het advies van januari 1992.
Inleiding De macro-economische en budgettaire onderstellingen. De voornaamste krachtlijnen van het advies van 15 januari 1992.
Hoofdstuk 1I
2.
9
9
Implicaties voor Entiteit "I" : 1993-1996
De belangrijkste macro-economische hypothesen en de vertrekbasis De herraamde objectieven in nominale termen inzake de toelaatbare tekorten voor Entiteit "I" en de NCO. Implicaties voor de saneringsmodaliteiten op het niveau van de Nationale Centrale Overheid.
Hoofdstuk IV :
Conclusies
15 15 15 17
20 20 21
27 27 28 31
33
5
DEEL
m:
Budgettaire retrospectieve met betrekking tot de Gezamenlijke Overheid en de verschillende deelsectoren.
Hoofdstuk I : De evoluties op basis van de Gezamenlijke Overheidsrekening.
A. 1. 2. 3. 4.
De evolutie van de ontvangsten en uitgaven per deelsector en geconsolideerd. Ontvangsten, uitgaven en netto financieringsbehoefte Centrale Overheid (NCO + G&G). Ontvangsten, uitgaven en netto financieringsbehoefte Lokale Overheid. Ontvangsten, uitgaven en netto financieringsbehoefte Sociale Zekerheid. Ontvangsten, uitgaven en netto financieringsbehoefte Gezamenlijke Overheid.
35 36
van de 36
van de 37
van de 38
van de 40
B.
Het sneeuwbaleffect en de schuldgraad.
45
C.
De elasticiteit van de gezamenlijke overheidsontvangsten.
46
D.
Besluiten
48
Hoofdstuk 11 : Recente evoluties m.b.t. de deelsectoren van de Gezamenlijke Overheid op basis van de begrotingstechnische presentatie. 1.
2. 3. 4.
De evoluties m .b.t. de deelsectoren van Entiteit "I". De evoluties m.b.t. de gedebudgetteerde sector. Sociale Zekerheid Evoluties m.b .t. Entiteit "II".
DEEL IV. Hoofdstuk I 1.
2.
1.
50 58 58
62
Evaluatie van de begrotingen 1992 van Entiteit "I" en Entiteit "IJ" De begratingsvooruitzichten voor 1992 voor de deelsectoren van Entiteit "I".
De -NCO De Sociale Zekerheid.
Hoofdstuk II : De begratingsvooruitzichten voor 1992 voor de deelsectoren van Entiteit "11".
2. 3. 4. 5.
50
Inleiding De Vlaamse Gemeenschap De Franse Gemeenschap Het Waalse Gewest Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
78 78 82
86 86 87 91
96 100
6
6. 7. 8.
De Duitstalige Gemeenschap De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Lokale Overheden Evaluatie van het NFS op het vlak van de Gezamenlijke Overheid op basis van de begrotingen 1992.
108
Samenvattend overzicht op het vlak van Entiteit "I". Samenvattend overzicht op het vlak van Entiteit "11". De financieringsbehoeften van de Gezamenlijke Overheid.
108 108 109
Hoofdstuk III :
1. 2. 3.
104 106 107
Bijlage I
Bijlage 11 Bijlage lil
Comparaison des scènarios de référence du Bureau du Plan et du Conseil Supérieur des Finances (Section "Besoins de Financement'~.
111
Technische hypothesen bij de ramingen voor de G&G (1) en voor de Nationale Centrale Overheid.
120
Sneeuwbaleffect van de rentelasten op de netto overheidsschuld.
123
Bijlage IV : De gedebudgetteerde schuld in 1990.
124
Bijlage V :
125
De gedebudgetteerde schuld in 1991.
7
LIJST VAN DE AFKORTINGEN
BBP BNP BS BTW
Bruto binnenlandsprodukt Bruto Nationaal produkt Belgisch Staatsblad Belasting over de toegevoegde waarde
CO
Centrale Overheid (NCO + G&G)
EG EMS EMU EOGFL:
Europese Europees Europese Europees
FOREM: FFE
Office Régional et Communautaire de la Formation Professionnelle et de l'Emploi. Fonds voor het financieel evenwicht
G&G GGC GO
Gemeenschappen en Gewesten Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Gezamenlijke Overheid
IMF
Internationaal Monetair Fonds
KVP
Kredietverleningen en participaties
LO
Lokale Overheden
NCO NFB NFS
Nationale Centrale Overheid Netto financieringsbehoeften Netto te financieren saldo
PB
Personenbelasting
RIZIV RSVZ RVA
Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering Rijksinstituut voor Sociale Verzekering van Zelfstandigen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
SZ
Sociale Zekerheid
ZIV
Ziekte- en invaliditeitsverzekering
Gemeenschappen monetair stelsel Monetaire Unie Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw
8
DEEL I
SYNTHESE
9
1.
Uitgangspunt : de "Maastricht 1991"
budgettaire
convergentie
in
het
perspectief
van
De aanbevelingen die de Afdeling in het advies van juni 1992 heeft geformuleerd, liggen volledig in de lijn van de budgettaire convergentie die in het Verdrag van Maastricht van december 1991 besloten ligt. Reeds in januari van dit jaar heeft de Afdeling de budgettaire implicaties van "Maastricht 1991" voor de Belgische overheidsfinanciën in een advies aan de Minister van Financiën geschetst. Ter herinnering dient vermeld te worden dat, overeenkomstig het Verdrag van Maastricht, het tekort van de Gezamenlijke Overheid in 1996 moet worden verminderd tot 3% van het BNP, met uitsluiting van de kredietverleningen en participaties (afk : KVP) van de overheid aan de ondernemingen en instellingen. In het advies van januari ll. werd dit budgettair objectief vertaald in de maximale tekorten en de noodzakelijke inspanningen die door de Gezamelijke Overheid en haar onderscheiden subsectoren geleverd dienen te worden gedurende de periode 1992-1996. De Afdeling heeft in deze aanbeveling haar uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken voor het aksentueren van de te leveren budgettaire inspanningen in de jaren 1992-1993, zowel omwille van redenen van politieke als van economische aard. Inderdaad, in de mate dat de schuldratio, d.i. de verhouding van de overheidsschuld tot het BNP, op een substantiële wijze verminderd wordt, komt een omgekeerd "rentesneeuwbaleffect" op gang, waarbij op een cumulatieve wijze de rentelasten worden afgebouwd. Het voorliggend advies verbijzondert de krachtlijnen van het advies van januari ll., rekening houdend met de recente budgettaire ontwikkelingen en met de wijzigingen in de macro-economische omgeving. 2.
De budgettaire aanbevelingen voor 1993-1996.
2.1
Het perspectief "Maastricht" voor de periode 1993-1996.
De netto-financieringsbehoefte van de Gezamenlijke Overheid in 1992, exclusief de KVP en het saldo van de thesaurieverrichtingen, wordt door de Afdeling op 5,7% van het BNP geraamd. Dit globaal tekort is de resultante van enerzijds het tekort van de Nationale Centrale Overheid en van de Sociale Zekerheid (de Entiteit 1) dat overeenkomstig de begroting 1992 350 miljard bedraagt, en anderzijds van het geconsolideerde tekort van de Gemeenschappen en Gewesten en van de Lokale Overheden (de Entiteit 11) dat dit jaar 63 miljard zou bedragen. Bij de berekening van deze saldi werd rekening gehouden met de statistische aanpassingen die nodig zijn om van de budgettaire concepten die de Afdeling hanteert, over te gaan tot deze van het zgn. ESER-systeem (Europees Systeem van Nationale Rekeningen) dat relevant is voor de toepassing van de Maastrichtnorm.
10
Het terugdringen van het tekort van de Gezamenlijke Overheid tot 3% van het BNP, uitgaande van het geraamde tekort van 5, 7% in 1992, verloopt in het scenario dat de voorkeur van de Afdeling wegdraagt, op een niet-lineaire wijze, d.i. met 0,8% in 1993, met 0,6% in 1994 en 1995 en met 0,7% in 1996, zodat de totale vermindering 2,7% van het BNP bedraagt. Volgens dit patroon zou de Gezamenlijke Overheid in 1993 een maximaal tekort van 4,9% van het BNP dienen te vertonen, d.i. ongeveer 370 miljard. Vervolgens raamt de Afdeling de toelaatbare stabilisatietekorten van elke Gemeenschap en Gewest afzonderlijk, overeenkomstig de methodologie die in haar adviezen van 1990 en 1991 werd ontwikkeld. Door toevoeging van het geraamde tekort van de Lokale Overheden wordt de netto-financieringsbehoefte van de Entiteit 11 bepaald. Tenslotte wordt het maximaal toelaatbaar tekort van de Entiteit het saldo tussen het globale tekort en het tekort van Entiteit "11".
2.2
"I"
bepaald ·als
De toelaatbare tekorten voor de Entiteit "II".
De maximale tekorten voor 1993, voor de Gewesten en Gemeenschappen, inclusief de netto-debudgetteringen, bedragen respectievelijk : 17,9 miljard voor het Waalse Gewest, 5,4 miljard voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, 9 miljard voor de Franse Gemeenschap en 38,4 miljard voor de Vlaamse Gemeenschap, zodat hun maximaal geconsolideerd tekort voor volgend jaar ongeveer 71 miljard bedraagt. Dit globaal tekort dient tegen 1996 te worden teruggebracht tot 55 miljard ten einde voor het einde van deze eeuw de stabilisatie van hun individuele en gezamenlijke schuldratio te realiseren. Tabel l.I. Netto gecorrigeerde toelaatbare tekorten
(a)
miljarden Waalse Gewest
1993 1994 1995 1996 (a)
-17, 94 -16,52 -14,97 -13,27
Brusselse Hoofdstadel ijk Gewest
-5,37 -5,29 -5,14 -4,89
Franse Gemeenschap
-9,05 -8,44
-7,68 - 6,75
Vlaamse Gemeenschap
-38,40 -36,31 -33,60 -30,15
gecorrigeerd voor de gekende aflossingen en debudgetteringen inclusief KVP.
Totaal
G&G
-70,77 -66, 56 -61,40 -55,07
11
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de hierboven beschreven geleidelijke afbouw van de tekorten van de Gemeenschappen en Gewesten, en de gelijktijdige verbetering van hun primaire surplussen (ontvangsten verminderd met de primaire uitgaven) de bijdrage van deze budgettaire Entiteiten tot de realisatie van de doelstelling "Maastricht" omvat. Over de periode 1992-1996 (4 jaar) komt deze inspanning neer op een verbetering van hun primair saldo met nagenoeg 45 miljard (exclusief KVP). Gegeven het geraamde tekort van de Lokale Overheden, dat voor 1993 nagenoeg 30 miljard zou bedragen, beloopt het geconsolideerde maximale tekort, inclusief KVP, van de Entiteit 11 ongeveer 100 miljard. Exclusief de KVP, die door de Afdeling voor deze Entiteit op 40 miljard worden geraamd, komt dit maximale tekort voor 1993 neer op nagenoeg 60 miljard, hetzij ongeveer 0,8% van het BNP.
2.3.
De toelaatbare tekorten van Entiteit "I".
In het scenario van de budgettaire convergentie "Maastricht" dat de voorkeur van de Afdeling geniet, dienen de netto-financieringsbehoeften van de Gezamenlijke Overheid in 1993 tot maximaal 4,9% van het BNP beperkt te worden, uitgaande van een geraamd tekort van 5, 7% van het BNP in 1992. Hierbij werd rekening gehouden met de aanpassingen die nodig zijn om van de budgettaire concepten over te gaan naar de tekorten volgens het ESER-systeem van nationale rekeningen. Gegeven het aandeel van Entiteit 11 in dit globaal tekort voor volgend jaar, d.i. 0,8% van het BNP, resulteert hieruit voor 1993 een maximaal toelaatbaar tekort van Entiteit I van 4,1% van het BNP, hetzij nagenoeg 310 miljard (zie tabel 2). Overeenkomstig de "Maastricht-norm" zijn in dit tekort de netto-debudgetteringen begrepen, echter niet de KVP en het saldo van de thesaurieverrichtingen. Het overeenstemmende maximale toelaatbare tekort voor de NCO voor 1993 bedraagt 330 miljard, hetzij 4,4% van het BNP. Tabel 1.2. Netto financieringsbehoeften (niet lineair scenario)
(a)
miljarden Entiteit
"I"
( 1)
1992 1993 1994 1995 1996 (a) Definitie "Maastricht"
-350 - 309 -291 -266 -235
"11" (2)
-63 -59 -52 -45 -35
Totaal (3)
-412 -367 -343 -311 -270
12
Tegen 1996 dient dit tekort te worden teruggeschroefd tot 235 miljard, hetzij 2,6% van het BNP. In dit jaar bedraagt het maximale tekort van de Entiteit "U" 0,4% van het BNP, hetzij 35 miljard, zodat de beoogde tekortnorm van 3% voor de Gezamenlijke Overheid wordt bereikt. De realisatie van de nagestreefde tekortnorm van 2,6% van het BNP (def. Maastricht) op het vlak van Entiteit "I" is echter afhankelijk van een aantal stringente voorwaarden, m.n.: de realisatie van het macro-economische scenario op het gebied van economische groei (1 ), inflatie (2) en rentevoeten (3); de korrekte uitvoering van de begroting 1992; het naleven van de budgettaire normen, vervat in het regeerakkoord inzake de ontvangsten, het evenwicht in de Sociale Zekerheid en de groei van de primaire uitgaven van de NCO; dat het nominaal netto saldo van de KVP en debudgetteringen bevroren wordt; tenslotte, het consolideren, in de optiek van de "definitie Maastricht", van een bijkomende inspanning welke overeenstemt met het verwachte surplus op de schatkistverrichtingen 1992 van ongeveer 10 miljard.
2.4.
De budgettaire inspanning voor 1993
In de veronderstelling dat de begroting voor 1992 correct wordt uitgevoerd en in de hypothese dat de Schatkistverrichtingen vanaf 1993 in evenwicht zullen zijn, kan men de bijkomende structurele en recurrente budgettaire inspanning voor 1993 t.o.v. de resultaten 1992 ramen op ongeveer 35 miljard (4) voor de NCO alleen (en 45 miljard voor het geheel van Entiteit "I").
2 3 4
voor de periode 1993-1996 (4 jaar)i een reële groei van het BNP van 2,4 tot 2,5% en van een gemiddelde nominale groei van 5,75%. gemiddelde jaarlijkse stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van 3,2%. Een evolutie van de internationale en Duitse rentevoeten die tussen 1992 en 1996 een daling van de impliciete rente op de overheidsschuld met 0,4% mogelijk maakt. In de veronderstelling van een "spontane" elasticiteit van 0,95 van de totale ontvangsten van de NCO (v6ór overdracht van de aan de G&G toe te wijzen belastingen, of 0,92 na overdracht), alsmede van een reële "spontane 11 groei met ongeveer 1,5~ (of een weinig meer dan 10 miljard in constante franken) van de 11 netto 11 primaire uitgaven (excl. overdrachten aan de stelsels van sociale zekerheid) van de NCO.
13
Indien men daaraan in 1993 een twintig miljard bijkomende maatregelen toevoegt om de êênmalige of niet-recurrente maatregelen van 1992 te compenseren, dan brengt dit de globale op het niveau van Entiteit "I" in 1993 door te voeren inspanning op 65 à 70 miljard. Op die wijze kan het beoogde objectief inzake het primair overschot van de NCO en het financieel evenwicht van de Sociale Zekerheid bereikt worden, en kunnen de financieringsbehoeften van Entiteit "I" (excl. KVP) herleid worden tot 4,1% van het BNP. Bijgevolg zou het tekort van de Gezamenlijke Belgische Overheid in 1993 kunnen dalen tot onder de drempel van 5% van het BNP. Onder deze voorwaarden en voor context minstens gematigd gunstig bijkomend te realiseren structurele à 25 miljard per jaar op het niveau de Sociale Zekerheid.
zover de macro-economische en financiële zou evolueren, kan de tussen 1994 en 1996 budgettaire inspanning beperkt worden tot 20 van Entiteit "I" waarvan ongeveer de helft in
14
DEEL IJ
DE IMPLICATIES VAN HET OBJECTIEF "MAASTRICHT 1991" VOOR DE FINANCIERINGSBEHOEFTEN VAN DE OVER11EID.
15
HOOFDSfUK I SYNTHESE VAN HET ADVIES VAN JANUARI 1992
1.
Inleiding.
Overeenkomstig het Verdrag van Maastricht van december 1991 dienen de lidstaten van de EG aan een aantal budgettaire voorwaarden te voldoen opdat zij zouden kunnen toetreden tot de Europese Monetaire Unie op 1 januari 1997. De meest stringente van deze voorwaarden heeft betrekking op het financieringstekort van de Gezamenlijke Overheid van de lidstaten. In het bijzonder wordt vereist dat de netto financieringsbehoeften van de Gezamenlijke Overheid uiterlijk op 1 januari 1997 beperkt dienen te worden tot ten hoogste 3% van het bruto binnenlands produkt (BBP). Op te merken valt dat de "financieringsbehoeften" exclusief kredietverleningen en participaties (KVP) worden bepaald. Ten einde de implicaties van het objectief "Maastricht" voor de Belgische overheidsfinanciën te evalueren, heeft de Afdeling op 15 januari 1992 een advies geformuleerd dat werd overgemaakt aan de Minister van Financiën. Het is de bedoeling om in dit deel, in de eerste plaats, de onderliggende hypothesen en de voornaamste krachtlijnen van dit advies op een beknopte wijze samen te vatten. In de tweede plaats worden de budgettaire aanbevelingen voor de Entiteit "I", d.i. de Nationale Centrale Overheid (NCO) en de Sociale Zekerheid (SZ) verbijzonderd voor elk van deze subsectoren.
2.
De macro-economische en budgettaire onderstellingen.
2.1
Het macro-economische scenario.
Op basis van de gegevens waarover de Afdeling einde 1991 beschikte, werd een macro-economische omgeving uitgetekend waarbij de jaarlijkse reële groei van het bruto nationaal produkt (BNP) over de periode 1992-1996 op gemiddeld 2,4% werd gesteld. Voor 1992 werd uitgegaan van een reële groei van 2%.
16
De Afdeling heeft ervan afgezien een conjunctureel patroon rond het groeipad van 2,4% in te bouwen. Dit gebeurde op grond van twee overwegingen. In de eerste plaats worden voorspellingen omtrent de conjunctuur gekenmerkt door een grote onzekerheid. De neerwaarts gerichte groeicorrecties voor 1992 en 1993 die in het voorjaar van 1992 door de internationale organisaties werden geformuleerd, illustreren deze inherente onzekerheid op een treffende wijze. In de tweede plaats gaat de Afdeling ervan uit dat de budgettaire inspanningen met het oog op het terugdringen van het tekort tot maximaal 3% van het BBP bij voorkeur in het begin van de vijfjarige periode 1992-1996, d.i. in de jaren 1992 en 1993, geaksentueerd dienen te worden. Deze voorkeur is zowel gesteund op overwegingen van politieke aard als op het feit dat eventueel reeds in 1994, het op te richten Europese Monetair Instituut, over zal gaan tot een eerste evaluatie van de budgettaire situatie van de lidstaten die door het verdrag van Maastricht zijn gebonden. De inflatie, gemeten door de BNP-deflator werd door de Afdeling op 3,2% geraamd (3,3% voor de index .van de consumptieprijzen). Deze inflatiehypothese werd consistent geacht met de vooropgestelde reële groei. Tenslotte werd uitgegaan van de onderstelling dat de impliciete intrestvoet op de overheidsschuld over de periode 1993-1996 daalt met 0,4 procentpunt, hetzij van 9,2% in 1992 tot 8,8% in 1996. Deze daling wordt aan twee factoren toegeschreven : enerzijds aan de wijzigingen in de intreststructuur van de uitstaande schuld en anderzijds aan gunstige effecten van een beter schuldbeheer. Impliciet gaat deze onderstelling ervan uit dat de marktintrestvoeten tegen dewelke de Gezamenlijke Overheid ontleent, over de beschouwde periode geen fundamentele WIJzigingen vertonen. De Afdeling zou evenzeer in haar budgettaire ramingen een intrestdaling verdisconteerd kunnen hebben. Het aangehouden intrestscenario kan als 11 voorzichtig 11 worden bestempeld : een eventuele daling van de internationale intrestvoeten bespoedigt de realisatie van het objectief 11 Maastricht 11 en zal bijgevolg als een budgettaire meevaller worden verrekend. 2.2
De budgettaire onderstellingen (5).
De ontvangstenelasticiteit zou zich volgens de Afdeling geleidelijk herstellen over de beschouwde periode, d.i. van 0,87 in 1992 tot 0,97 voor de jaren 1993-1996, z·odat de 11 spontane 11 elasticiteit over de horizon 1992-1996 gemiddeld 0,95 bedraagt.
5
Voor een gedetailleerde analyse van de budgettaire hypothesen , zie bij 1age I de nota "Object if Maastricht" van het Secr etariaat van de Afdeling door R. Savage, adviseur van Financiën, dd. 7 april 1992.
17
De jaarlijkse reële groei van de primaire uitgaven van de Gezamenlijke Overheid wordt voor de periode 1992-1996 op 2% geraamd. Deze onderstelling is de vertaling van een "niet-discretionaire" of "spontane" evolutie van de primaire overheidsuitgaven die gesteund is op volgende overwegingen m.b.t. de groei van de uitgavencomponenten : de overheidstewerkstelling zou jaarlijks teruglopen met 0,3% ; de netto-aankopen van goederen en diensten zouden jaarlijks in volume stijgen met 0, 7% en dit hoofdzakelijk omwille van de volumestijging op het vlak van de Gemeenschappen en Gewesten ; de overheidsinvesteringen en de kapitaaltransferten zouden in het "spontane" scenario in volume toenemen met 2% per jaar, waardoor het aandeel van deze uitgaven in het BNP ongeveer wordt gestabiliseerd. Deze toename is eveneens hoofdzakelijk gesitueerd op het vlak van de Gemeenschappen en Gewesten die in toenemende mate worden geconfronteerd met milieu-investeringen en met de vraag naar ruimere sociale huisvestingsprogramma 's ; de uitgaven m.b.t. de gezondheidszorgen worden geacht jaarlijks met 5% aan te groeien. Deze vrij belangrijke reële groei dient geëvalueerd tegen de achtergrond van hun historische groei over 1987-1991 die 6% bedroeg, rekening houdend met de discretionaire bezuinigingen ;
in volume te worden de periode getroffen
de sociale prestaties buiten de Sociale Zekerheid (op het vlak van de Nationale Centrale Overheid en van de Lokale Overheden) worden geacht in reële termen jaarlijks met 1,5% toe te nemen ; de "spontane" reële groei van de totale sociale uitgaven bedraagt op deze wijze 2,2% per jaar, waarbij de groei van de gezondheidsuitgaven een doorslaggevende rol speelt. Tenslotte dient gewezen op het feit dat de overheidstekorten die door het verdrag van Maastricht worden genormeerd, exclusief kredietverleningen en participaties worden beschouwd. In dit verband wordt aangenomen dat de KVP in nominale termen op het niveau van 1992, hetzij ongeveer 70 miljard, worden bevroren zodat hun aandeel in het BNP daalt van 1% in 1992 tot 0,7% in 1996. 3.
De voornaamste krachtlijnen van het advies van 15 januari 1992.
De Afdeling gaat ervan uit dat de vereiste budgettaire inspanningen maximaal in de periode 1992-1994 dienen geconcentreerd te worden. Gegeven een primair surplus van 4,3% van het BNP in 1991, is een verhoging van het primair surplus met nagenoeg 2,5% van het BNP vereist om het tekortobjectief van 3% in 1996 te bereiken. In dat jaar zou het primair surplus 6,8% van het BNP dienen te bedragen.
18
In het budgettaire scenario dat de voorkeur van de Afdeling wegdraagt, dient het primair surplus in de periode 1992-1994 toe te nemen met 1,95% van het BNP, hetzij gemiddeld 0,65% van het BNP per jaar. Voor de twee daaropvolgende jaren wordt de toename van het primair surplus op 0,6% van het BNP gesteld, hetzij 0,3% van het BNP per jaar. In het hoger uitgetekende "spontane" scenario blijft het primair surplus in procent van het BNP nagenoeg constant. Dit impliceert dat de budgettaire inspanning die uit het tekortobjectief van 3% in 1996 volgt, ongeveer 46 miljard per jaar gedurende vijf jaar bedraagt, hetzij een globale inspanning van 230 miljard over de periode 1992-1996. De navolgende tabel geeft dan het tijdspatroon volgens hetwelke de nettofinancieringsbehoeften van de Gezamenlijke Overheid evolueren : Tabel H.l. Netto-financieringsbehoeften van de Gezamenlijke Overheid. % van het BNP 1991 1992 1993 1994 1995 1996 B~on
6,3 5,8
miljarden frank
431 418
5,0
381
4,4 3, 7
352 318
3,0
270
: Advies januari 1992.
Vermits aangenomen wordt dat de Lokale Overheden geen "spontane" verbetering van hun primair surplus realiseren, zijn het de Gemeenschappen en Gewesten die op het vlak van Entiteit "II" een positieve bijdrage tot het objectief "Maastricht" leveren. De budgettaire inspanning van de Gemeenschappen en Gewesten vloeit voort uit de noodzaak om hun schuldratio (t.o.v. hun middelen) voor elke component afzonder!Îjk en voor het geheel van deze entiteit tegen het einde van deze eeuw te stabiliseren. Uit deze specifieke, door de Afdeling aangehouden normatieve doelstelling, resulteert een verbetering van het primair surplus van de Gemeenschappen en Gewesten van 68 miljard over de periode 1992-1996. Hieruit volgt dat de budgettaire inspanning die door de NCO en door de SZ over de periode 1992-1996 geleverd dient te worden, ongeveer 160 miljard bedraagt of 32 miljard per jaar gedurende vijf jaar.
19
De onderstaande tabel geeft voor de Entiteiten "I" en "II" de evolutie van de overeenstemmende netto-financieringsbehoeften in procent van het BNP en exclusief KVP en het door hun gevolgde tijdspad Tabel 11.2. De netto--financieringsbehoeften voor Entiteit I en 11.
(a) ~
Entiteit I
1991 1992 1993 1994 1995 1996
5,6 5,2 4,4 3,9 3,3 2,6
Entiteit II
0,7 0,7 0,6 0,5 0,5 0,4
van het BNP
Gezamenlijke Overheid
6,3 5,8 5,0 4,4 3,7 3,0
(a) ten gevolge van afrondingen kan het totaal verschillen van de som van de elementen. Bron : Advies januari 1992.
Tenslotte heeft de Afdeling een aantal alternatieve keuzemogelijkheden onderzocht m.b.t. de arbitrage tussen ontvangsten en uitgaven. Zo laat een ontvangstenelasticiteit van 0,95 toe dat de reële primaire uitgaven van de NCO en van de SZ jaarlijks met 0,6% groeien. In dit geval ligt het gewicht van de te leveren discretionaire inspanning voor 100% bij de uitgaven. Het aandeel van de bezuinigingen op de primaire uitgaven in de totale inspanning daalt tot ongeveer 80% indien de ontvangstenelasticiteit 1 zou bedragen. Dit betekent dat het aandeel van de ontvangsten van de NCO en van de SZ in het BNP wordt gestabiliseerd. De toelaatbare jaarlijkse reële groei van de primaire uitgaven is in dit geval 0,92%. Een ontvangstenelasticiteit van 1,05 laat een jaarlijkse reële groei van de primaire uitgaven met 1,25% toe. Het aandeel van de inspanningen in termen van primaire uitgaven bedraagt dan 55%. Tenslotte zou een ontvangstenelasticiteit van 1,1, hetgeen overheidsantvangsten in procent van het BNP impliceert, groei van de primaire uitgaven van ongeveer 1,6% toelaten. besparingen op de primaire uitgaven in de totale te leveren dit geval herleid tot één derde.
een stijging van de een jaarlijkse reële Het gewicht van de inspanning wordt in
20
HOOFDSTUK 11 AANBEVELINGEN VOOR DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
1.
1993-1996
Methodologie.
De hier voorgestelde aanbevelingen betreffende de maximale toelaatbare tekorten voor de Gemeenschappen en Gewesten liggen zowel op conceptueel en als op methodologisch vlak in het verlengde van het advies van juni 1991 vatten (6). Zij bevatten zoals in het advies van juni 1991 de hier vooropgestelde maximale toelaatbare begrotingstekorten, de KVP (7). Bovendien zijn ze gebaseerd op een gecorrigeerde grondslag, d.i. met inbegrip van de netto debudgetteringen (debudgetteringen minus aflossingen). De aanbevelingen hebben hoofdzakelijk betrekking op het begrotingsjaar 1993 maar eveneens, ten indicatieve titel, op de jaren 1994 tot 1996. De belangrijkste technische aspecten van de simulaties worden in bijlage besproken. Hier vermelden we enkel dat de Afdeling als vertrekbasis de officiële begratingsgegevens voor 1991 (en niet de kasresultaten van 1991) heeft weerhouden. Indien nodig werden ze aangepast met technische correcties (cfr. bijlage) om maximaal aan te sluiten bij het begrip "structureel gecorrigeerd begrotingssaldo". De basisgegevens weerhouden.
benaderen
zeer
dicht
die
welke
in
juni
1991
werden
Tabel 11.3. Budgettaire basisgegevens 1991 miljarden gegevens
Geraamd gecorrigeerd tekort 1991 waarvan : excl. intrestlast (primair) intrestlasten
Debudgetteringen 1991 Aflossi09en Netto debudgetteringen
Waalse Gewest
-18,95 -13,43
Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
Franse Gemeenschap
Vlaamse Totaal Gemeenschap G&G
-5,71
-9,16 -6,14
-44,19 -30,05
-78,00 -51 '21
5,52
-1,59 4,12
3,02
14,14
26,79
2,41 -1,44
2,10 -2,82
0,97
-0,72
1 '41 -0,71 0,70
16,31 - 3,06 13,25
22,22 - 8,03 14,19
-17,98
-6,43
-8,46
-30,94
-63,81
-11,02
0, 51
-4,73
-13,75
-28,98
6,96
6,94
3,73
17,20
34,82
Netto niet-gecorrigeerd financieel
tekort 1991 waarvan : tekort exc 1 , financiële lasten (intrest+ aflossing) waarvan : financiële lasten (intrest+ aflossing)
6 7
Cfr. blz. 19 tot 24 alsmede bijlage II.3 op blz. 37-38. Kredietverleningen en participaties.
21
Tenslotte dient vermeld dat gezien de sterke toename, in reële termen, van de "eigen" middelen van de Gemeenschappen en Gewesten (8), die werd opgetekend gedurende de voorbije twee jaren de vroegere hypothese van reële nulgroei van de ontvangsten voor de toekomstige jaren werd vervangen door een nog altijd voorzichtige hypothese van een beperkte "spontane" reële groei van die middelen (+0,5% per jaar in constante franken). Dat verklaart gedeeltelijk de ·lichte verruiming van de globale "norm" van constante reële groei van de geconsolideerde primaire uitgaven van de G&G, die van 0,74% per jaar in het advies van juni 1991 zou toenemen tot 0,9% in het huidig. advies. Een andere verklarende faktor van die verruiming vloeit voort uit een herziening van de demografische vooruitzichten (jongeren van minder dan 18 jaar) (9). 2.
Resultaten en aanbevelingen op korte en middellange termijn
De basiscriteria die bepalend zijn voor deze methodologie werden op een omstandige manier omschreven in de vorige adviezen m.b.t. de Gemeenschappen en Gewesten en meer in het bijzonder in dat van juni 1991 (10). Ter herinnering, dient vermeld te worden dat deze criteria gesteund zijn op volgende principes : het verzekeren, binnen het kader van de huidige financieringswet, van de financiële leefbaarheid op middellange en lange termijn en van de "houdbaarheid" van de schuldgraad van deze Entiteiten. Op technisch vlak vertaalt zich dit de facto in een stabilisatie van de schuld t.o.v. overeenstemmende ontvangsten bij het begin van de definitieve periode (vanaf het jaar 2000). de voorwaarde van intertemporele neutraliteit van de budgettaire politiek van elk deelgebied vanaf nu tot het einde van de overgangsperiode, hetgeen impliceert dat de aanbevolen budgettaire en financiële normen op een in de tijd constante wijze door elk deelgebied zouden worden toegepast. De belangrijkste resultaten van deze methode in termen van toelaatbare saldi, daarin begrepen de KVP en netto debudgetteringen, worden gegeven in de twee volgende tabellen.
8 9
10
eigen fiscale ontvangsten van dé Gewesten en niet-fiscale ontvangsten van de G&G (waarvan een deel kijk- en luistergeld dat is toegewezen aan de Gemeenschappen). een andere verklarende factor van de afwijking ligt in het positieve verschil dat inzake de directe geconsolideerde schuld van de G&G op het einde van 1991 werd waargenomen ten opzichte van de begrotingsvooruitzichten. Daardoor verminderen vanaf 1992 de verwachte intrestlasten wat leidt tot een beperkte substitutie van intrestlasten door primaire uitgaven. Met name op pagina 20.
22
Tabel 11.4. Synthese van de aanbevelingen voor 1993 in X van het BNP Waalse Gewest
Brusselse Hoofdstedelijk
Franse Gemeenschap
Vlaamse Totaal Gemeenschap G&G
Gewest
%groei reäle primaire uitg. (Advies 1992) pm. norm Advies 1991
1,03%
1,20%
1,60X 0,60%
-0,65 -0,70%
1,50X 1,23%
0,92% 0, 74%
Aanbevelingen voor 1993 (in miljard BF) Netto gecorrigeerde overeenstemmende maximale tekorten
waarvan : tekort exlusief intresten
-10,49
- 5,37
-9,05
-38,40
-70,77
- 0,56
-3,68
-20,32
-35,06
5,37
18,08
35,72
totaal intresten (directe + indirecte)
7,45
pm. : Netto geïndexeerde debudgetteri ngen
1 'os
-0,79
0,74
14,54
15,53
16,89
-6,16
-8,32
-23,87
-ss, 24
overeenstemmend niet-gecorrigeerd saldo 1993 (officiële def.)
Voor het Waalse Gewest is de toelaatbare trendmatige reële groei van de gecorrigeerde primaire uitgaven lichtjes neerwaarts herzien (ten opzichte van de raming van juni 1991), tot nauwelijks meer dan I% per jaar (tegen 1.2% per jaar voordien), Dat wordt meer dan geheel verklaard door een herziening, naar beneden toe, van de "eigen" structurele of recurrente ontvangsten voor 1991 (wat a fortiori een weerslag heeft op de geraamde "eigen" ontvangsten voor 1992 en 1993). Op basis van deze grondslag bedraagt het maximaal toelaatbare primaire tekort in 1993 10,5 miljard, en het maximaal "gecorrigeerd" begrotingstekort iets meer dan 17,9 miljard. Tegen 1996 zou het maximaal gecorrigeerd primair tekort van het Waalse Gewest moeten teruggebracht zijn tot ongeveer 1,7 miljard, en zijn totaal gecorrigeerd begrotingstekort beneden de 13,3 miljard. Voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest daarentegen werd de maximale toelaatbare reële groeinorm van de primaire uitgaven beduidend opwaarts herzien, onder invloed van zowel technische correcties welke zijn aangebracht aan de vertrekbasis (11), als van de vooropgestelde hypothese van geringe reële groei van de "eigen" gewestelijke ontvangsten ( andere dan die van de P.B.). Aldus zou de 11
In het advies van juni 1991 werd voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest rekening gehouden met een beperkt tekort bij de verrichtingen op de begrotingsfondsen, die in de de globale begroting werden heropgencmen. Daar dit tekort zich niet voordeed in 1991, werd besloten terug te keren tot een budgettaire aanvangsbasis die volledig vergelijkbaar is met die van de overige Gewesten. Bovendien werden de debudgetteringen voor het aanvangsjaar naar beneden toe gecorrigeerd tot 2,1 miljard.
23
norm van 0,6% per jaar stijgen tot 1,6% in de huidige versie. Nochtans zou in 1993 het toelaatbaar primair tekort excl. netto debudgetteringen 0,56 miljard niet mogen overschrijden en zou het totaal gecorrigeerd tekort maximaal 5,4 miljard mogen bedragen. Tegen 1996 zou dit primair tekort zelfs moeten worden omgezet in een belangrijk overschot {iets meer dan 1,2 miljard) en zou het totaal gecorrigeerd tekort beperkt moeten worden tot 4,9 miljard. Op te merken valt dat het toelaatbare tekort voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest op een nietgecorrigeerde of traditionele basis in 1993 ongeveer 6,16 miljard zou bedragen, voor zover de in aanmerking genomen aflossingen met ten minste 0, 79 miljard de voor 1993 voorziene debudgetteringen overschrijden. Voor de Franse Gemeenschap blijft de toelaatbare trendmatige reële groei van de gecorrigeerde primaire uitgaven beduidend negatief (-0,65% per jaar), dit in tegenstelling met de belangrijke reële stijgingen welke sinds 1989 zijn opgetekend. Hoewel dit cijfer schijnbaar stabiel is gebleven ten opzichte van het advies van juni 1991, verbergt het evenwel een onderliggende reële verslechtering van de financiële vooruitzichten voor de Franse Gemeenschap. Inderdaad, zelfs een relatief beperkte overschrijding van het voor 1992 geraamde tekort zou volstaan om de negatieve groeinorm boven de -0,65% te brengen voor de latere jaren. Bovendien worden de normatieve simulaties betreffende de Gemeenschappen in vergelijking met het vorige advies gunstig beïnvloed door een herziening naar boven toe van de demografische vooruitzichten m.b.t. het aantal jongeren van minder dan 18 jaar (hetgeen de groei van de over te dragen BTW-ontvangsten voor het onderwijs in opwaartse zin beïnvloedt), alsmede door de hypothese van een beperkte maar positieve reële groei van de ontvangsten exclusief PB en BTW (o.m. de ontvangsten van het kijk- en luistergeld). Op basis hiervan bedraagt het voor 1993 maximaal toelaatbare primaire tekort voor de Franse Gemeenschap 3,7 miljard en het daarmee overeenstemmende totaal tekort ongeveer 9,0 miljard. Dit zou overeenkomen met een totaal toelaatbaar niet-gecorrigeerd tekort van hoogstens 8,3 miljard. Tegen 1996 zou het gecorrigeerde primair tekort van de Franse Gemeenschap moeten omgezet zijn in een primair overschot van 0,6 miljard, om aldus de toename van de intrestlasten te compenseren en om het totaal gecorrigeerd tekort te beperken tot iets minder dan 6,75 miljard {iets minder dan 6,0 miljard op een niet-gecorrigeerde basis). Voor de Vlaamse Gemeenschap tenslotte (met inbegrip van het Vlaamse Gewest) impliceert de toepassing van de gebruikelijke criteria van stabilisatie van de schuldratio op het einde van een overgangsperiode een toelaatbare trendmatige reële groei van die gecorrigeerde primaire uitgaven met 1,5%, hetzij een lichte verhoging ten opzichte van de vroegere ramingen. Dit verschil wordt nogmaals verklaard door de herziene hypothesen in verband met de demografische evolutie en door de veronderstelde reële "spontane" groei van de "eigen" ontvangsten. Dit leidt voor 1993 tot een maximaal toelaatbaar primair tekort van 20,3 miljard (op een gecorrigeerde grondslag) alsmede tot een totaal daarmee overeenstemmend geraamd tekort van 38,4 miljard (slechts 24,3 miljard op een officiële of nietgecorrigeerde grondslag). Tegen 1996 zou het gecorrigeerde primair tekort van de Vlaamse Gemeenschap moeten beperkt worden tot ongeveer 4,1 miljard, en haar totaal gecorrigeerd tekort tot minder dan 30,2 miljard (13,45 miljard op een nietgecorrigeerde grondslag).
24
Tabel ll.5. Constante groeinorm van de uitgaven exclusief intresten
miljarden Waalse Gewest
Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
Franse Vlaamse Totaal Gemeenschap Gemeenschap G&G
Netto gecorrigeerd maximaal tekort
1993 1994 1995 1996
-17,94 -16,52 -14,97 -13,27
- 5,37 -5,29 -5,14 -4,89
-9,05 - 8,44 -7,68 -6,75
-38,40 -36,31 -33,60 -30,15
-70,77 -66,56 -61,40 -55,07
Tekort exclusief intresten
1993 1994 1995 1996
-10,49 - 7,55 - 4,64 - 1,74
-0, 56 -0,03 0,56 1'22
-3,68 -2,32 -0,88 0, 64
-20,32 -14,98 - 9,28 - 3,14
-35,06 - 24,87 -14,24 - 3,02
Intrestlast (dir, + indir.)
1993 1994 1995 1996
7,45 8,97 10,33 11,53
4,81 5,26 5, 70 6,11
5,37 6, 12 6,80 7, 40
18,08 21,33 24,32 27,02
35,72 41,68 47,15 52,06
1993 1994 1995 1996
-16,89 -15,46 -13,88 -12,08
-6,16 -5,18 - 5,02 -5,80
-8,32 - 7' 12 -6,32 .:.5,96
- 23,87 - 21,75 -18,58 -13,45
-55,24 - 49,51 -43,80 -37 , 30
Niet-gecorrigeerde overeenstemmend tekort
In het totaal bedraagt de norm voor de toelaatbare reële groei van de gecorrigeerde primaire uitgaven (inclusief de netto debudgetteringen) van alle Entiteiten samen nauwelijks iets meer dan 0,90% per jaar, dit is een lichte toename ten opzichte van de vroegere ramingen. Deze wijziging is te wijten aan de weerslag van de herzieningen inzake demografische evolutie alsook aan de weerhouden en meer realistische hypothese inzake "spontane" evolutie in reële termen van de "eigen" ontvangsten van de G&G (exclusief PB en BTW).
25
De vroegere ramingen inzake toelaatbare tekorten worden daardoor evenwel geenszins fundamenteel beïnvloed. Ook de ramingen die betrekking hebben op de in de periode 1992-1996 te realiseren verbeteringen inzake de geconsolideerde en gecorrigeerde primaire saldi van de G&G worden niet fundamenteel gewijzigd. Op deze wijze zou het toelaatbare gecorrigeerde tekort voor 1993 van het geheel van de G&G lager moeten zijn dan 70,8 miljard, geringer dus dan het (herraamde) maximum van 73,6 miljard voor 1992; in 1996 zou dit (gecorrigeerd) tekort, moeten teruggebracht worden tot ongeveer 55,1 miljard in lopende franken, waarvan ongeveer 45 miljard (ramingen van de Afdeling) zou toe te wijzen zijn aan de Kredietverleningen en Participaties (KVP). Exclusief de KVP zou het geconsolideerd tekort van de G&G in 1996 slechts 10 miljard in lopende franken of iets meer dan 0,1 o/o van het BNP mogen bedragen, hetgeen het toelaatbaar begrotingstekort van Entiteit "II" (steeds exclusief KVP) (12) tot hoogstens 0,4% van het BNP zou beperken. Rekening gehouden met de weerhouden hypothesen inzake de macro-economische en socio-demografische evolutie kan dat resultaat slechts worden bereikt door het gecorrigeerd primair tekort van de G&G terug te brengen van. een maximum (herraamd in begratingsgegevens en niet in kasresultaten) van 51,2 miljard in 1991 (of 0,75% van het BNP) tot een quasi-evenwicht in 1996 (een toelaatbaar primair tekort van ongeveer 3,0 miljard in lopende franken of 0,04% van het BNP), hetzij een in 5 jaar te verwezenlijken correctie van ongeveer 0, 72% van het BNP (incl. KVP). De tussen 1991 en 1996 te behalen verbetering van het primair saldo van de G&G kan geraamd worden op iets minder dan 50 miljard in lopende franken, hetzij gemiddeld ongeveer 9 miljard in constante franken (van 1991) per jaar. De hiernavolgende tabellen geven de geraamde geconsolideerde rekening van de G&G voor de periode 1991-1996 in begrotingscijfers en in procent van het BNP. Het geconsolideerd tekort van de G&G inclusief netto debudgetteringen maar exclusief KVP zou in begrotingscijfers globaal moeten worden herleid van ongeveer 33 miljard in 1992 tot slechts 10 miljard in 1996. Rekening houdend met een geraamd tekort in 1996 voor de Lokale Overheden van ongeveer 25 miljard in lopende franken brengt dit het totaal toelaatbaar tekort exclusief KVP van Entiteit "II" voor 1996 op 35 miljard frank, of 0,4% van het BNP.
12
Dit in de hypothese dat het begrotingstekort van de Lokale Overheden teruggebracht wordt tot onder de grens van de 25 miljard in lopende franken tegen 1996 en dus tot iets minder dan 0,3% van het dan gerealiseerde BNP.
26
Tabel Il.6. Geconsolideerde rekening van de G&G op gecorrigeerde begrotingsbasis (a) miljarden
Primaire uitgaven
Inclusief KVP
Ont-
Intrest
Totale
Saldo
Schuld
Primair
Exclusief KVP Primair
Saldo
saldo
saldo
uitgaven
vang.
1991 1992 1993 1994 1995 1996
748 779 811 845 880 916
697 734 776 820 866 913
27 29 36 42 47 52
775 808 847 886 927 968
-78 -74 -71 -67 -61 -55
356 446 507 574 635 690
-51 -45 -35 -25 -14 - 3
-38 -33 -29 -24 -17 -10
-11 - 4 7 18 30 42
92-96
137
179
23
161
19
254
42
23
46
(a) gecorrigeerd voor de netto debudgetteringen (exclusief aflossingen)
Op het niveau van het primair saldo kan de door de G&G in budgettaire termen minimaal te realiseren verbetering exclusief KVP, tussen 1992 en 1996, bepaald worden op iets meer dan 0,5% van het BNP. In de onderstelling van een marginale bijdrage van de Lokale Overheden tot de saneringsinspanning ten belope van ongeveer 0,07% van het BNP of 4 à 5 miljard in 4 jaar in termen van het primair saldo, kan men de door Entiteit "11" te leveren bijdrage tot de sanering van de Belgische openbare financiën, exclusief KVP, schatten op 0,6% van het BNP in 4 jaar. Tabel Il.7. Geconsolideerde rekening van de G&G op gecorrigeerde begrotingsbasis (a) % van het BNP Primaire ui tg.
Ontv.
Inclusief KVP
Intrest
1991 1992 1993 1994 1995 1996
10,73% 10,56% 10,40%
-10,23~
10,24~
10,20%
0,39% 0, 40% 0,47% 0,52% 0, 56% 0, 58~
92-96
-0,65%
-0,06%
0,18%
10,96%
10,21~
10,89~
10,26% 10, 26~ 10,25%
Totale ui tg.
11,35% 11,29% 11 '20% 11,08% 10,95% 10,82% -0,47%
Saldo
Schuld
Primair saldo
-0,94% -0,83% -0,73% -0,62%
5,22% 6,10% 6,70% 7,17% 7, 50~ 7,71%
-0,75% -0,63% -0,46% -0,31% -0,17%
0,41%
1. 61%
-1,14% -1,03~
Exclusief KVP Saldo Primair saldo
-0,03~
-0,21% -0, 11%
-1,16% -0,05% -0;09% 0,23% 0,35% 0, 47~
0,59%
0,34%
0,52%
(a) gecorrigeerd voor de netto debudgetteringen (exclusief aflossingenj inclusief KVP).
-0,56% -0,46% -0,38% -0,29~
27
HOOFDSTUK III IMPLICATIES VOOR ENTITEIT "I"
1.
1993-1996
De belangrijkste macro-economische hypothesen en de vertrekbasis.
Ten opzichte van het advies van januari 1992 werden enkele "technische" wijzigingen aangebracht aan de vertrekhypothesen van de begrotingsscenario's. De belangrijkste wijziging betreft de groei van het BNP die lichtjes naar beneden toe werd herzien in 1992. De weerhouden hypothese van 5,25% ( advies van januari) werd teruggebracht tot 4,8% (advies van juni). Voor de jaren 1993-1996 wordt de verwachte jaarlijkse nominale groei gelijk ondersteld met deze weerhouden in januari, d.i. gemiddeld 5, 75%. De inflatie werd, in termen van consumptieprijzen, voor de jaren 1993-1996 lichtjes naar beneden toe herzien (gemiddeld 3,2% per jaar tegenover 3,3% in het advies van januari). De andere macro-economische hypothesen, in het bijzonder, m.b.t. de impliciete intrestvoeten, werden voor de periode 1992-1996 ongewijzigd gehouden. Op het niveau van de Gezamenlijke Overheid werden de budgettaire basisgegevens m.b.t. 1991, die in het advies van januari 1992 werden gebruikt voor de normatieve simulaties 1991-1996 en die nog gesteund waren op voorlopige ramingen, aangepast om rekening te houden met meer recente gegevens. Tenslotte vloeiden de begrotingscijfers die geciteerd werden in het advies van januari 1992 voor het jaar 1992, voort uit genormeerde vooruitzichten vóór begrotingscontrole (en dus zonder rekening te houden met het verwachte impakt van de daarna door de Regering besliste maatregelen). De nieuwe ramingen voor de periode 1992-1996 voor Entiteit "I" nemen als vertrekpunt 1992 (en niet meer 1991). Daarbij wordt uitgegaan van de "Rijksmiddelen"(RM) voor 1992 en van een raming van de overhelctsrekening voor 1992 volgens de definitie "Maastricht" (13). Daaruit volgt dat de vertrekbasis voor de Gezamenlijke Overheid, nog steeds volgens de "Maastricht" definities m.b.t. de netto financieringsbehoeften (NFB, exclusief KVP), welke weerhouden is voor 1992 marginaal beter is dan deze weerhouden in het advies van januari 1992 (iets meer dan 5, 7% van het BNP tegen 5,8% van het BNP). De volgens het weerhouden niet lineaire scenario in 1993 t.o.v. 1992 te realiseren vermindering van de netto financieringsbehoeften, zoals voorgesteld werd in januari blijft behouden op 0,8% van het BNP. Dit brengt het voor 1993 vooropgestelde objectief in termen van NFB (exclusief KVP of definitie "Maastricht") op 4,9% van het BNP. 13
Het betreft hier een voorlopige raming gezien de overgangsmodaliteiten tussen budgettaire gegevens en "ESER"-rekeningen (Eurostat) nog niet volledig zijn vastgelegd. De overgang van de ene definitie naar de andere stelt nog heel wat problemen op het niveau van de G&G en van Entiteit "II", o.a. ten gevolge van de afwezigheid van recente en betrouwbare gegevens met betrekking tot de economische hergroepering.
28
Tenslotte wijken de gegevens op het niveau van de verdeling van het toelaatbare totale deficit tussen de twee grote Entiteiten lichtjes af van deze van het advies van januari 1992, en dit voornamelijk tussen 1992 en 1994. Dit houdt verband met het feit dat men ter gelegenheid van het tussentijds advies van januari 1992, voor wat de raming van de toelaatbare tekorten van de G&G betreft, vertrokken is van een gewone extrapolatie van het advies van juni 1991 op basis van de "gecorrigeerde" vermoedelijke kasresultaten van 1991 van de G&G. In dit advies werd voor de G&G op basis van de gecorrigeerde begratingsgegevens 1991, en dus niet meer op basis van de kasresultaten en werd een volledige herraming op middellange termijn gerealiseerd. 2.
De herraamde objectieven in nominale tennen inzake de toelaatbare tekorten voor Entiteit "I" en de NCO.
Op deze wijze komt men voor 1993 en voor Entiteit "II" tot een totaal toelaatbaar tekort (gecorrigeerd, exclusief KVP) van ongeveer 59 miljard, i.p.v. 46 miljard zoals oorspronkelijk voorzien (waarvan 29 miljard voor G&G en 30 miljard voor de LO). Voor Entiteit "I" bekomt men een maximum toelaatbaar tekort (exclusief KVP) van ongeveer 309 miljard i.p.v. 336 miljard zoals initieel werd geraamd. Op basis van de hierboven vooropgestelde aanbevelingen voor de G&G, stelt men vast dat het tekort van Entiteit "I" in 1996, ten einde globaal genomen te voldoen aan de budgettaire convergentievoorwaarden "Maastricht" logischerwijze zou moeten worden teruggebracht tot 2,6% van het BNP (exclusief KVP) of ongeveer 235 miljard in lopende franken. In de hypothese van een globaal evenwicht, in budgettaire termen, van de stelsels van Sociale Zekerheid en dus van een equivalent verondersteld surplus van een twintig miljard in termen van ESER-rekeningen alsmede in de hypothese dat de Kredietverleningen en Participaties (inclusief de gedebudgetteerde) op het niveau van de NCO, in nominale termen, zouden bevroren blijven op zowat 30 miljard BEF, zou het globaal toelaatbaar tekort van de Nationale Centrale Overheid beperkt dienen te worden tot maximaal 285 miljard BEF (in budgettaire termen en inclusief KVP en debudgetteringen). Op rijksmiddelenbasis bedraagt het overeenstemmende budgettaire tekort maximaal 260 miljard.
29
Tabel II.8. Netto financieringsbehoeften (niet lineair scenario) miljarden
Definitie "Maastricht" Entiteiten
NFS incl. KVP en debudgetteringen (b)
Al gem.
Entiteiten "In
"II" Tot.
IIIIIt
Totaal
totaal I & 11 (c)
-350 -309 -291 -266 -235
-63 -59 -52 -45 -35
-412 -367 -343 -311 -270
-493 -459 -436 -405 -365
-390 -359 -341 -316 -285
-355 -332 -314 -291 -260
-35 -27 -27 -25 -25
-104 -101 - 95 - 89 - 80
-30 -30 -29 -27 -25
-4,9 -4,1 -3,6
-0,9 -0,8 -0,7
-5,7 -4,9
-6,9
-5,4
-6,1
-5,0 -4,4 -3,9 -3,4
-0,5
-1,4 -1,3 -1,2 -1,0 -0,9
-0,4 -0,4
-2,9
-0,4 -0,3 -0,3 -0,3
-0,3
2,1
0,2
0,6
0,1
"I u
Tot.
waarv.
NCO
Andere RM (d) (e)
waarv.
LO
Miljarden BF
1992 1993 1994 1995 1996 In % van het BNP (a) 1992 1993 1994 1995 1996 92 - 96
-3,1
-0,5 -0,4
-4,3
-2,6
-3,7 -3,0
-5,5 -4,8 -4,1
-4,7 -4,3 -3,7 -3,2
2,3
0,5
2,7
2,8
2,3
-0,4 -0,3
{a)
Ten gevolge van afrondingen kan het totaal verschillen van de som van de elementen.
(b)
Verondersteld financieel evenwicht in de Sociale Zekerheid en op de Schatkistverrichtingen.
(c)
Inclusief KVP en andere afwijkingen tussen de financiële en de ESER-rekeningen (10 miljard in
1992) geraamd op 20 miljard vanaf 1993.
(d)
In de veronderstelling dat vanaf 1993 het overSchot op de Thesaurieverrichtingen verdwijnt en gecompenseerd wordt door een structureel primair surplus.
(e)
Voornamelijk het saldo op de gadebudgetteerde verrichtingen.
In dezelfde gedachtengang en in de onderstelling van een globaal objectief voor 1993 dat de financieringsbehoeften (exclusief KVP) van de gezamenlijke overheid terugschroeft tot 4, 9% van het BNP, zou het deficit exclusief KVP van Entiteit "I" moeten worden teruggebracht tot ongeveer 309 miljarden, dit van de NCO {14) tot ten hoogste ongeveer 330 miljard of 4,4% van het BNP (15). Op deze overschot 1993-1996 (cfr tabel
14 15
wijze bekomt men, als objectief op het niveau van het primair voor de NCO en rekening houdend met de tussentijdse objectieven voor op het vlak van de netto financieringsbehoeften, het volgende traject 11.9.).
In de hypothese van een financieel evenwicht in de stelsels van de Sociale Zekerheid. Cfr. het advies van januari 1992 van de Afdeling "Financieringsbehoeften 11 , onder de titel "Implicaties van het objectief "Maastricht 199& 11 voor de financieringsbehoeften van de gezamenlijke Overheid,
30
Tabel 11.9. Doelstellingen m.b.t. het primair saldo op het niveau van de NCO (niet lineair scenario) in % van het BNP
in miljarden franken
Primair saldo objectief
( 1) 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1992-1996 1991-1996 1991-1993 1993-1996
252 293 342 383 429 479
Primair saldo
Gecorri9.(a) Netto(b)
(2)
(3)
262 298. 364 404 449 498
472 529 595 635 680 729
Objectief
Gecorri9. (a)
( 1)
(2)
3,69
3,83
4,10
4,17 4,81 5,05 5,30
Jaar1. versch.
Prim. saldo netto
Jaarl. versch.
(3)
(4)
(5)
6,90 0,33 0,65
7,39 7,87 7,94
4,52 4, 79 5,07 5,35
5,57
1,26
1'40
1'67 0,83 0,83
1,73
0,75 1,24
0,98 0,75
0,96 0,28
0,24 0,25 0,26
8,03 8,14
0,49:1:. 0,47% 0,07% 0,09% 0, 1U
(a) Gecorrigeerd voor de thesaurieverrichtingen en netto debudgetteringen (debudgetteringen min KVP). (b) Exclusief transferten aan de stelsels van de Sociale Zekerheid (werknemers en zelfstandigen).
In de onderstelling dat de begroting voor 1992 correct wordt uitgevoerd en in de hypothese dat de Schatkistverrichtingen vanaf 1993 in evenwicht zullen zijn, kan men de bijkomende structurele en recurrente budgettaire inspanning voor 1993 t.o.v. de resultaten 1992 ramen op ongeveer 35 miljard (16) voor de NCO en 45 miljard voor het geheel van Entiteit "I". Indien men hieraan in 1993 een twintig miljard bijkomende maatregelen toevoegt om de éénmalige of niet-recurrente maatregelen van 1992 te compenseren, dan brengt dit de globale op het niveau van Entiteit "I" in 1993 door te voeren bruto inspanning op 65 à 70 miljard. Op deze wijze kan het beoogde objectief inzake het primair overschot van de NCO en het financieel evenwicht van de Sociale Zekerheid bereikt worden, en kunnen de financieringsbehoeften van Entiteit "I" (excl. KVP) herleid worden tot 4,1% van het BNP. Bijgevolg zou het tekort van de Gezamenlijke Belgische Overheid in 1993 kunnen dalen tot onder de drempel van 5% van het BNP. 16
In de onderstelling van een 11 spontane 11 elasticiteit van 0,95 van de totale ontvangsten van de NCO (vóór overdracht van de aan de G&G toe te wijzen belastingen, of 0,92 na overdracht), alsmede van een reële 11 spontane 11 groei met ongeveer 1,5X (of een weinig meer dan 10 miljard in constante franken) van de 11 netto 11 primaire uitgaven (excl. overdrachten aan de stelsels van sociale zekerheid) van de NCO,
31
Onder deze voorwaarden en voor zover de macro-economische en financiële context ten minste gematigd gunstig zou evolueren, kan de tussen 1994 en 1996 bijkomend te realiseren structurele saneringsinspanning beperkt worden tot 20 à 25 miljard per jaar op het niveau van Entiteit "I", waarvan ongeveer de helft in de Sociale Zekerheid. 3.
Implicaties voor de saneringsmodaliteiten op het niveau van de Nationale Centrale Overheid.
Om een concreet beeld te geven van de budgettaire implicaties van die objectieven in termen van toelaatbare tekorten, heeft de Afdeling een aantal verkennende simulaties uitgevoerd op basis van de officiële begrotingscijfers voor 1992 (17) en binnen het kader van het hoger uitgetekende macro-economisch scenario. De volgende conclusies kunnen uit deze scenario's worden getrokken (18). Rekening houdend met de vereiste normatieve resultaten m.b.t. de toelaatbare maximale tekorten voor de Entiteit "II", tonen de uitgevoerde simulaties aan dat de toepassing van de drievoudige norm van de Regering (19) op het niveau van Entiteit "I" toelaat het tekort van de Gezamenlijke Overheid (definitie Maastricht) terug te brengen tot het voor 1996 vooropgestelde niveau d.i. 3,0% van het BNP excl. KVP. De voorwaarden hiertoe zijn dat de begroting 1992 correct wordt uitgevoerd, dat de nominale groei van het BNP minstens gemiddeld 5,75% bereikt over de periode 1993-1996 en dat de inflatiegraad tijdens dezelfde periode niet boven de 3,2% uitstijgt (20). Bovendien onderstelt het behalen van dit resultaat een recurrente inspanning van een tiental miljard vanaf 1993, ter consolidatie van het voor 1992 voorziene surplus op de schatkistverrichtingen. Dit betekent dat het niet-recurrente surplus wordt omgezet in een recurrent primair surplus volgens de definitie "Maastricht".
17
18 19
Alle vooropgestelde scenario's veronderstellen dus dat de begroting van 1992 correct wordt uitgevoerd, zowel op het vlak van de inkomsten als op dat van de uitgaven, en dat de rekeningen van de stelsels van de sociale zekerheid werkelijk in evenwicht zullen zijn over de ganse periode 1992-1996. De gehanteerde technische hypothesen worden in de bijlage verduidelijkt. Deze cmvat respectievelijk : - een elasticiteit gelijk aan één voor de ontvangsten van de Centrale Overheid t.o.v. het BNP :
20
- een reële nulgroei van de primaire uitgaven van de NCO; - het financieel evenwicht van de stelsels van de Sociale Zekerheid; In de onderstelling dat de andere macro-econcmische hypotheses, meer in het bijzonder inzake interestvoeten, ongewijzigd blijven.
32
Het door de Afdeling aanbevolen centrale scenario, dat in de lijn ligt van het advies van januari 1992, kan als volgt worden omschreven : het saneringsscenario voor de NCO dient niet-lineair, d.w.z. het dient een speciale inspanning te voorzien van ongeveer 25 miljard (21) tijdens het jaar 1993. Deze inspanning , verdeeld over ontvangsten en/of uitgaven, moet op een snellere wijze een omgekeerd "sneeuwbaleffect" veroorzaken en bijgevolg, tegen 1996, een besparing van 4 tot 5 miljard aan bijkomende intrestlasten opleveren (t.o.v. een strikt lineair scenario). Indien één of meer van de hiervoor vooropgezette voorwaarden niet zou gerealiseerd worden, dan is het vanzelfsprekend dat de realisatie van het objectief "Maastricht" een verstrakking van de bestaande normen voor Entiteit "I" vereist. Dit kan men bekomen door ofwel van een elasticiteit van meer dan één voor de ontvangsten van de C.O., ofwel door de realisatie van budgettaire besparingen bovenop de nulgroei in volume van de totale primaire uitgaven van de NCO, hetzij door een combinatie van deze twee opties. Op een meer algemene wijze laat dit toe om de geldigheldsvoorwaarden van de drievoudige regeringsnorm nader te preciseren. Op deze wijze kan, indien de conjuncturele evoluties meer of minder gunstig blijken dan voorzien in januari 11., ook worden geëvalueerd welke de saneringsinspanningen zijn die op het niveau van de primaire saldi moeten worden doorgevoerd. Hierbij dient de aandacht gevestigd te worden op de grote gevoeligheid van de behaalde resultaten m.b.t. de saneringsnormen t.o.v. de macro-economische hypothesen en van de weerhouden vertrekbasis.
21
Deze specifieke inspanning voor het jaar 1993 kan opgesplitst worden in twee deelfaktoren : a) een permanent deel, boven de regeringsnorm, van een tiental miljard (zie tekst) b) een deel 11 uit voorzichtigheid 11 ten belope van 15 miljard dat voor een gelijkwaardig bedrag in mindering kan komen, voor zover de conjunctuur dit toela~t. van de tussen 1994 en 1996 te realiseren inspanning.
33
HOOFDSTUK IV CONCLUSIES.
Tenslotte kan men uit het hierboven uitgewerkte en gedesaggreerde saneringsscenario besluiten dat de tegen 1996 te realiseren vermindering van de financieringsbehoefte (exclusief KVP) vertrekkend van de voor 1992 gekende begratingsvooruitzichten kan geraamd worden op ongeveer 2,8% van het BNP. Bij het weerhouden macro-economisch scenario zou de globale vermindering van het aandeel van de intrestlasten 0,8% van het BNP kunnen bedragen en dit ondanks een verwachte stijging ervan op het niveau van Entiteit "II" (gelokaliseerd bij de G&G, waar de verwachte toename van de rentelasten 0,2% van het BNP zou bedragen). De te behalen verbetering van het primair saldo kan bij benadering geraamd worde n op 2% van het BNP, waarvan 0.6% van het BNP (excl. KVP) ten laste van Entiteit "II" (in de praktijk de G&G), en de overblijvende 1,4% van het BNP ten laste van Entiteit "I" (feitelijk de NCO ; de rekeningen van de stelsels van Sociale Zekerheid worden verondersteld vanaf 1992 en over het geheel van de beschouwde periode in evenwicht te zijn) (22). Tabel 11.10. Synthese van de evoluties 1992-1996 (a) in % van het BNP lti".
Entite i ten
"II".
Totaal
Pr i maire saldi Intrestlasten Fi nancier ingsbehoeften
113 -0 ,9 2,3
0,6 0, 1 0,5
1 19 -0,8 2, 7
KVP Fi nancieri ngsbehoeften (inclû s ief KVP )
0,2
0,1
0,2
2,4
0 ,5
2, 9
(a) Ingevolge afr ond i ngen kan het toaal verschillen van de som van de elementen.
22
Bij de sociale zekerheid zou, tenzij uitgegaan wordt van een elasti c i teit van de sociale bijdragen tot het BNP die tussen 1992 en 1996 groter zou zijn dan één, de reële "evenwichtige" groei van de uitgaven gemiddeld rond de 1,5-1,6::t per jaar moeten liggen. Daarbij wordt verondersteld dat het financ ieel evenwi cht van het stelsel in 1992 verwezenlijkt wordt. Bovendien wordt ui t gegaan van de hypothese van een stabilisatie in nominale tennen op 231 miljard van de totale overdrachten van de NCO aan de sociale stelsels voor werknemers (192 miljard) en zelfstandigen (39 miljard),
34
DEEL liJ.
BUDGETTAIRE DE
RETROSPECTIEVE
GEZAMENLIJKE
DEELSECTOREN
OVERHEID
MET EN
BETREKKING DE
TOT
VERSCHILLENDE
35
HOOFDSTUK I DE EVOLUTIES OP BASIS VAN DE GEZAMENLIJKE OVERHEIDSREKENING
INLEIDING
De hiernavolgende tekst is gebaseerd op cijfermateriaal dat door de Nationale Bank van België werd verstrekt in haar jaarverslag 1991. Het betreft de ontvangsten en de uitgaven van de Centrale Overheid (NCO + G&G), de Lokale Overheid en de Sociale Zekerheid. Op basis van deze drie subsectoren werd dan de rekening van de Gezamenlijke Overheid gereconstrueerd. Voor 1991 zijn de gegevens echter nog niet definitief. Als deflator werd eenvoudigheidshalve gebruikt gemaakt van het indexcijfer der consumptieprijzen. In dit deel worden eerst de afzonderlijke deelsectoren, m.n. de Centrale Overheid, de Lokale Overheid en de Sociale Zekerheid behandeld. Daarna zullen enkele evoluties aangaande de Gezamenlijke Overheid beschreven worden alsmede de belangrijkste verklarende elementen voor die evoluties. Tenslotte wordt in het kort nader ingegaan op het sneeuwbaleffect en op het verloop van de elasticiteit van de ontvangsten.
36
A.
DE EVOLUTIE VAN DE ONTVANGSI'EN EN UITGAVEN PER DEELSECTOR EN GECONSOLIDEERD.
1.
Ontvangsten. uitgaven en netto financieringsbehoefte van de Centrale Overheid. (NCO + G&G)
l.I. Ontvangsten. De daling van de totale ontvangsten van de Centrale Overheid (NCO + G&G) in procenten van het BNP, die sedert 1983 ingezet werd, werd in 1990 tijdelijk onderbroken. In dat jaar nam dit aandeel immers met 0,34 procentpunten toe. In 1991 namen de totale ontvangsten echter opnieuw met 0,55 procentpunten af tot een niveau dat 4,67% onder dat van het piekjaar 1982 ligt. Gedurende de twee laatste jaren is dit aandeel slechts met ongeveer 0,2 procentpunten achteruit gegaan, tegenover 2 procentpunten in de loop van de twee vorige jaren (19871989). Deze terugval kan voornamelijk op rekening van de directe belastingen geschreven worden. In 1991 nam deze groep van belastingontvangsten in reële termen met 2,39% af, terwijl ze in 1990 nog met 4,41% gestegen waren. Dit is ten dele te verklaren door de conjuncturele vertraging van 1991. De indirecte belastingen konden hun reële groeiritme van de voorbije jaren evenmin handhaven. In 1991 namen ze slechts reëel met 0,80% toe, tegenover 2,96% in 1990. De totale ontvangsten van de Centrale Overheid namen in de periode 1988-1991 in reële termen gemiddeld met 1,77% per jaar toe, tegenover 1,64% in de periode 1985-1988. Dat de voorbije drie jaar nog het niveau van 1985-1988 haalt, komt m.a.w. volledig op rekening van het Uitstekende jaar 1990. 1.2. Uitgaven. Aan de stijging, sedert 1988, van het. aandeel van de intrestlasten in het BNP werd in 1991 een halt toegeroepen (9,70% van het BNP in 1991 t.o.v. 10,04% in 1990). Nochtans groeiden de intrestlasten in de periode 1988-1991 in reële termen met gemiddeld 5,0% per jaar (nominaal van 519,8 miljard in 1988 naar 662,7 miljard in 1991). Deze uitgavenstijging werd gecompenseerd door besparingen in de subsidies aan bedrijven- en in de transferten aan de Lokale Overheid en aan de Sociale Zekerheid. De subsidies aan bedrijven liepen in de periode 1988-1991 terug van 2,65% van het BNP naar 2,14%. Het aandeel van de transferten aan de Lokale Overheid plus de Sociale Zekerheid in het BNP verminderden in dezelfde tijdspanne met 2,11 procentpunten. De primaire uitgaven (23), dit zijn de uitgaven exclusief rentelasten, namen in 1991 verder af tot 23,78% van het BNP. 23
Exclusief kredietverleningen en participaties
37
1.3. Netto financieringsbehoefte. De netto financieringsbehoefte van de Centrale Overheid (excl. kredietverleningen en participaties), die in 1991 379,1 miljard bedroeg, daalde vorig jaar tot 5,55% van het BNP. Het primaire saldo, excl. kredietverleningen en participaties bedroeg 4,15% van het BNP, tegenover slechts 1,87% in 1988. Het netto financieel tekort, met inbegrip van de kredietverleningen en participaties, bedroeg naar schatting 494 miljard in 1991 (24), of 7,22% van het BNP. De opsplitsing hiervan in het netto te financieren saldo van de Nationale Schatkist, van de Gemeenschappen en Gewesten en in Overige (25) geeft respectievelijk -367 miljard (-5,37% van het BNP), -35 miljard (-0,51% van het BNP) en -92 miljard (-1,35% van het BNP). 2.
Ontvangsten, Overheid.
uitgaven
en
netto
financieringsbehoefte
van
de
Lokale
2.1. Ontvangsten. Het dalende belang van de totale ontvangsten van de Lokale Overheid in het BNP, dat zich vanaf 1984 manifesteerde, werd in 1991 niet verdergezet. Vorig jaar bedroeg dit 4,45% van het BNP, hetzij 0,07% hoger dan in 1990. Nochtans namen in de periode 1988-1991 de totale ontvangsten in reële termen met gemiddeld 0,67% per jaar af. De toename van de eigen middelen (26) van de Lokale Overheid (gemiddeld +1,57% reëel per jaar in de periode 1988-1991) kon dus de afname van de transfertontvangsten (gemiddeld -3,40% reëel per jaar in dezelfde periode) niet volledig compenseren. De teruggelopen transferten vanwege de Centrale Overheid, van 2,97% van het BNP in 1985 naar 1,90% in 1991, verklaren eveneens de gestadige afname van de totale ontvangsten in het BNP. In het piekjaar 1981 vormden de. transferten nog 56,84% van de totale ontvangsten van de Lokale Overheid, tegenover nog 42,68% tien jaar later, met een quasi continue daling sedert 1987.
24
25 26
He.t netto financieel tekort verschilt van de netto financieringsbehoefte omwille van verschillen in de opteken i ngsdata van de verrichtingen naarge 1ang van de twee invalshoeken en CXTI'W'i 1le van onvolkomenheden in de registratie van de gegevens. Hieronder vallen debudgetteringen, voorfinancieringen en regularisatieleningen. De vorming van financiële activa werd hierop in mindering gebracht. De san van de directe en indirecte belastingen, van de sociale zekerheidsbijdragen en van de niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten.
38
2.2. Uitgaven. Het aandeel van de primaire uitgaven in het BNP zet zijn continue daling zoals in de jaren 80, in 1990 en 1991 verder. Vertegenwoordigden ze in 1988 nog 4,45% van het BNP (27), dan was dit aandeel in 1991 teruggelopen tot 4,12%.
2.3. Netto financleringsbehoefte. De netto financieringsbehoefte, die 1989 en 1990, in 1991 gereduceerd het BNP. Het primair saldo nam in Het netto financieel tekort beliep 0,55% van het BNP.
3.
Ontvangsten, Zekerheid.
uitgaven
en
na de toename vastgesteld in de jaren 1988, werd tot -27,7 miljard, bedraagt -0,41% van 1991 met 0,08 procentpunten toe tot 0,33%. in 1991 naar schatting -37,7 miljard, hetzij
netto
financieringsbehoefte
van
de
Sociale
3.1. Ontvangsten. Uitgedrukt in procenten van het BNP bleven de sociale zekerheidsbijdragen t.o.v. 1990 vrijwel ongewijzigd, nl. 14,54% in vergelijking met 14,51%, omwille van het feit dat de evolutie van het looninkomen bij ongewijzigde parafiscale druk gelijke tred hield met die van het BNP. · Nochtans ging het aandeel van de totale ontvangsten van de sociale zekerheid in het BNP sinds 1988 voortdurend achteruit (van 20,50% in 1988 naar 18,73% in 1991) omdat de transferten van de Centrale Overheid naar de Sociale Zekerheid terugliepen (van 5,54% van het BNP in 1988 naar 3,78% in 1991 (28)). Dit laatste had eveneens als gevolg dat de overdrachten in 1991 nog slechts 20,19% van de totale ontvangsten van de Sociale Zekerheid vertegenwoordigden, tegenover nog meer dan 27% in 1988.
27 28
In 1980 was dit nog 5,65% van het BNP. Het betreft hier zowel lopende als kapitaaltransferten. De kapitaaltransferten zijn echter bijna te verwaarlozen daar ze in de periode 1988-1991 slechts 0,05~ à 0,07~ van het BNP vertegenwoordigden.
39
De sociale zekerheidsbijdragen groeiden in de periode 1988-1991 in reële termen gemiddeld met 3,10% per jaar tegenover nog 4,24% in 1985-1988 en 4,82% in 1982-1985. De hoge groei tijdens de jaren vóór 1988 is voornamelijk te wijten aan de weerslag van tal van discretionaire maatregelen. In de periode 1988-1991 speelde daarentegen de goede economische conjunctuur in 1989 en 1990 (reële groei van het BNP met respectievelijk 4,0% en 3,4%} een rol, alhoewel 1991 een tegenvaller was (reële BNP-groei van 1,6%}. Vorig jaar bedroeg de reële groei van de sociale bijdragen dan ook slechts 1,76% terwijl 1990 nog een groeicijfer van 4,91% liet optekenen. Samen met de sterk teruggelopen lopende transferten (-10,49% reële afname in 1991} leidde dit tot een reële daling in 1991 van de totale middelen van de Sociale Zekerheid met 0,93%.
3.2. Uitgaven. De aanhoudende daling (vanaf 1983} van de totale uitgaven van de sociale zekerheid in het BNP werd in 1991 gestopt. Vorig jaar was dit aandeel met 0,68 procentpunten gestegen tot 19,08% van het BNP. Dit komt praktisch volledig op rekening van de lopende transferten aan particulieren (om en bij de 1240 miljard}. Deze laatste vertoonden in 1991 een reële groei van niet minder dan 5,40%, tegenover 0,38% in 1988, 1,38% in 1989 en 1,76% in 1990. Deze reële groei van de lopende overdrachten aan de particulieren, die trouwens de grootste is van de voorbije 10 jaar, is aan drie subsectoren van de Sociale Zekerheid toe te schrijven. Ten eerste verzwaarden de pensioenlasten (excl. overheidspensioenen} meer (29} dan in andere jaren omwille van de per 1 januari 1991 van kracht geworden flexibele pensioenleeftijd tussen 60 en 65 jaar voor loontrekkenden, en omwille van de herwaardering van de pensioenen met 2% in oktober 1991 terwijl bovendien de verhoging van de pensioenen in oktober 1990 met I à 3% ditmaal over het hele jaar 1991 een impact had. Ten tweede lag het reële stijgingspercentage van de ziekte- en invaliditeitssector merkelijk hoger dan in de vorige jaren (30}. Ten derde nam omwille van de teruggelopen conjunctuur het aantal werklozen (31} in 1991 in vrij belangrijke mate toe wat aanzienlijke meeruitgaven voor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening meebracht.
3.3. Netto financieringsbehoefte. Het verschil tussen totale ontvangsten en totale uitgaven is in 1991 fors omgeslagen. Werd in 1988 tot en met 1990 nog een positief saldo opgetekend van respectievelijk 61,9 miljard, 52,7 miljard en 51,6 miljard, dan bedroeg de netto financieringsbehoefte in 1991 -24,3 miljard (of -0,36% van het BNP}. 29
Volgens het Jaarverslag 1991 van de NBB, met reëel 3,6% in 1991 tegenover 2,4% in 1990 en
gemiddeld 1,5% in 1985-1989. 30
31
Volgens het Jaarverslag 1991 van de 'NBB, met reëel 6,3% in 1991 tegenover 4,8% in 1990 en gemiddeld 2,6% tussen 1985 en 1989. Voor 1991 schakelt de NBB wel de invloed uit van de integratie van de kas voor gezondheidszorg van de NMBS in de rekeningen van de sociale zekerheid. In 1991 waren er gemiddeld 369.732 uitkeringsgerechtigde volledig werklozen tegenover 347.931 1n
1990. Dit betekent een stijging met 6,0%.
40
4.
Ontvangsten, uitgaven en netto financieringsbehoefte van de Gezamenlijke Overheid.
Gezien het belang van de financiële verbanden tussen de verschillende hierhoven besproken subsectoren van de overheid (transferten van de Centrale Overheid naar de Lokale Overheid en de Sociale Zekerheid) en van de financiering buiten begroting van sommige uitgaven, is het nuttig in het Jicht van een correcte beoordeling van 's Rijks financiën om de uitgaven en ontvangsten van de Gezamenlijke Overheid te bekijken.
4.1.
Ontvangsten.
In I 991 stegen de totale ontvangsten van de Gezamenlijke Overheid voor het eerst boven de 3000 miljard (m.n. 3104,3 miljard). Nochtans daalde het aandeel hiervan in het BNP met 0,36 procentpunten tot 45,42%, nadat hèt in 1990 met 0,63 procentpunten toegenomen was. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan de zeer geringe toename van de belastingontvangsten (32) in 1991 (met 56,4 miljard of nominaal +2,97%). In reële termen namen ze zelfs met 0,23% af. De achterstand bij het inkohieren van de personenbelasting had immers tot gevolg dat de terugbetalingen van belastingen tengevolge van de verlaagde belastingdruk op de inkomens en lonen van particulieren van 1989 (wegens de wet van 7 december 1988) geen uitwerking hadden op de ontvangsten van 1990 maar zich pas ten volle in 1991 lieten gevoelen. Bovendien daalde in 1991 de opbrengst van de roerende voorheffing zeer sterk, nadat in 1990 de verlaagde roerende voorheffing voor een toename had gezorgd. Toch is gedurende de twee laatste jaren (1990 en 1991) de daling van het aandeel van de fiskale ontvangsten in het BNP bijna stopgezet, nadat ze de twee vorige jaren (1988 en 1989 tezamen) nog met 2,2 procentpunten was gedaald. Uitgedrukt in procenten van het BNP stegen de sociale zekerheidsbijdragen in 1991 slechts zeer Jicht van 15,11% naar 15,15%. Hun reële groei was de laagste van de voorbije vier jaar. Ten slotte stegen de totale ontvangsten tussen 1989 en 1991 Jichtjes (ongeveer + 0,3 procentpunten), tegenover een forse daling tijdens de twee voorgaande jaren (- 3 procentpunten). 32
Deze omvatten de
di~ecte
belastingen, de indirecte belastingen en de kapitaalontvangsten.
41
4.2. Uitgaven. De verlichting van de rentelasten uitgedrukt in procent van het BNP in 1991 (0,35 procentpunten) vloeit voort uit een daling van de gemiddelde rente op kortlopende schuld in Belgische franken en uit een consolidatiebeweging van de overheidsschuld (nl. een vergroting van het relatieve aandeel van de langlopende schuld en een verlenging van de looptijd van de schatkistcertificaten van voornamelijk 1 en 3 maanden vóór de geldmarkthervorming tot 3, 6 of 12 maanden erna) (33). De overdrachten naar de particulieren daarentegen namen in 1991 aanzienlijk toe. In reële termen lagen ze 5, 32% hoger dan in 1990 waardoor hun belang in het BNP steeg met 0,76 procentpunten. De verklarende factoren zijn, zoals hoger uiteengezet, de sterke stijging van de pensioenuitgaven, van de kosten voor ziekteverzekering en van de werkloosheidsuitgaven. 1991 werd eveneens gekenmerkt door een nog sterkere volumegroei dan in 1990, van de netto uitgaven voor goederen en diensten (+2,82% in 1991 versus 2,01% in 1990). Dit is o.a. te wijten aan verhogingen in het kader van de sociale programmatie waarvan ook de overheidspensioenen via het perekwatiemechanisme genoten. De snellere toename van de transferten en van de netto uitgaven voor goederen en diensten deden de primaire uitgaven (excl. kredietverlening en participaties) in 1991 reëel met 3,59% toenemen, tegenover slechts 0,30% in 1989 en 1,13% in 1990.
4.3. Netto financieringsbehoefte. De netto financieringsbehoefte (excl. kredietverleningen en participaties) van de Gezamenlijke Overheid nam in 1991, na jaren van daling, terug toe tot 6,31% van het BNP, tegenover 5,49% in 1990. Dit komt overeen met een financieringsbehoefte van -431,1 miljard in 1991 en van -358,0 miljard in 1990. Elimineert men de rentelasten, dan beschikt de Gezamenlijke Overheid over een financieringsvermogen van 4,12% van het BNP. Dit primair saldo ligt weliswaar 1,17 procentpunten lager dan in 1990, maar ligt toch nog altijd hoger dan dat van 1989. Het netto financieel tekort (eveneens excl. kredietverleningen en participaties) bedraagt in 1991 451,1 miljard, of 6,60% van het BNP, te vergelijken met 6,12% in 1990, 6,82% in 1989 en 7,42% in 1988. De onderstaande tabellen vatten een en ander samen.
33
Zie ook Jaarverslag 1991 van de NBB, p. 68
42 Tabel lil. 1
NE'ITO FINANCIEEL TEKORT (-) OF OVERSCHOT ( +) VAN DE DIVERSE SUBSECTOREN VAN DE OVERHEID
1. Centrale overbeid (1) 1.1. Netto te financieren saldo van de Schatkist 1.2. Netto te financieren saldo van de Gemeenschappen en Gewesten vanaf1991 1.3. Overige (2)
2. Lokale overheid
1985
1986
1987
1988
1989
-613
-605
-530
-498
-483
-571
-556
-430
-434
-397
-41
-49
-100
-64
-86
-10
-15
-2
-6
-34 47
4. Netto financieel tekort incl. KVP
s.
-574
-589
-511
-488
-470
69
K.redictverlen
6. Netto financieel tekort excl. KVP
-456
-488
-404
-419
-418
29
23
18
45
21
-427
-465
-386
-374
-397
(4+5)
7. StatiltUche afwijking 8. Netto financicringsbehoefte (4)
BroJJ: JurvtnU.s 1991lu de N.B.B. (1) IDCiwief de fullnci.erUg YJ.n de kredietverleningen en de participaties(= KVP) (2) Debudgttteringeo., worfuu1ncieringell e• regub.rW.tieleningu. De wrmi.ng vu fLD.anc~e activa werd hierop ia mi.nderiDg t,ebncllt.
(3) De sociaJe-zekerheidsgegewns slaan op dezeUde instelJin ge• ah in de tt.ationale rekeningen en houden, net ili deze, rekening met de ven;chuldigde socWe-zekerheilibijdr.agen u. niet met die welke effecHdwerden gestort.
(4) De netto fa.uêierinpbehoefle verschilt van hettotale netto fUUitté~le tekort, wat met name het gerolg il van wrschillen iA de oplekeningsdata van de verrichtingen van de
~argelang van de
tol verschillen.
twee invalshoeken. Ook eD.volkomenbeden in de reg.islral~
Tabel IIL2
VERLOOPVAN DE OVERHEIDSONIVANGSTEN EN -UITGAVEN rei!Je groei in procent
procenten van het BNP 1985
1986
1987
1988
1989
1990
1. ONTVANGS1EN 1.1. Bdastingen 1.2 Sociale zekerlleidsbijdragen 1.3. Niet-fiscale en -parafiscale ontvangsten 1.4. Ta ale ontvangsten
32,01% 31,02% 31,13% 15,30% 15,39% 15,60% 1,62% 1,38% 1,92% 49,22% 48,03% 48,11%
30,28% 28,94% 29,14% 15,24% 14,84% 15,11% ,,,,,:::;:..:·:! ..,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,:! 1,37% 1,53% 1,32% 46,84% 45,15% 45,78%
2 UITGAVEN 21. Intrestlasten 22 Netto-uitgaven goederen & diensten 23. Transferten naar partiallieren 24. Andere lopende uitgaven 25. Netto-kapitaaluitgaven
10,65% 11,23% 10,56% 16,68% 16,34% 15,67% 22,84% 22,33% 22,34% 4,39% 4,18% 4,10% 5,12% 4,73% 6,02%
10,17% 14,77% 21,42% 4,25% 4,11%
26. Tcxale uitgaven 2 7. Tcxale primaire uitgaven 28. Tcxale primaire uitgaven exd. KVP
60.58% 59,21 % 57,41% 54,71% 52,47% 4.9,93% 47,97% 46,85% 44,54% 42,04% 47,47% 45,98% 44,83% 43,31% 41,19%
. ·•.•·,•,• c· u ·o·- ·c ·. , ,.,
10,43% 14,00% 21),69% 3,92% 3,43%
3. NETIO FINANCIERINGSBEHOEFfE 3.1. Netto financieringsvennogen (1) 1,75% 2,05% 3,28% 3,53% 3,96% excl. interestlasten 10,65% 11,23% 10,56% 10,17% 10,43% 3.2 Intrestlasten -8,90% -9,18% -7,28% -6,64% -6,48% 3.3. Netto financieringsbehoefte (1)
Broa: Bcrr:teaiag SDD (Miaüt.erie ~D Fia~aciea) d . m.v. NBB -gegeveas (1) eu:l. KVP , wa tsuat voor 'Kredietverleningen en Participaties'.
1988
1989
1990
2,16% 2,62% 0,61% 2,26%
0,82% 2,71% 9,07% 1,67%
3,58% 4,80% 15,10% 4,33 %
88-91
'''''=U:'~
tt?:;.; ,~;z
1,08% 8,26% 6,33% ::::];:!~, -0,99% -0,04% 2,01% 21),42% } 0,68% 1,89% 1,52% -2,57% -3,62% ,.·. 3,68% i(~=~~=t.uu'ln'''''''''l 8,81% =~ -8,83% -11,94% 14,75% 0,09%
-0,13% 1,49%
5,29% 10,78%
1,17% -0,45% 0,30%
1,37% 2,23% 3,10% 4,01% 11,03% -7,91% 2,24% 2,43%
4,17% 2,53% 1,59% 0,00% 2,90% 1,93% I ~ .,,, -2,27% 3,04% Vol 1,37% -8,34%
3,09%
2,29%
2,28%
1,85% 1,66%
1,13%
85-88
0,66% 0,25% 1,01%
SALDIVAN DE GEZAMENLIJKE OVERHEID 1980 1. Netto finaneleringsbchocfte (NFB) 1.1. Centrale overheid 1.2. Sociale zekerheid 1.3. Lokale overheid la. NFB, excl. K & P Centrale overheid
(1)
4. Financieelletort 4.1. Centrale overheid 4.2. Sociale zekerheid 4.3. Lokale overheid
5. Financieel tekort, excL KVP Centrale overheid
1982
1987
1988
1989
1990
-11,51% -16,1(% -1-4,27% -1-4,80% -11,84% -11,36% -11,18% -9,41% -15,02% -13,78% -14,31% -12,79% -12,03% -12,15% 0,55% -0,31% 0,24% 0,43% 0,99% 0,66% 0,88% -1,79% -1,36% -1,04% -0,92% -0,04% 0,01% 0,10%
-9,30% -9,29% 0,10% -0,10%
-7,87% -8,58% 1,10% -0,39%
-7,33% -7,77% 0,86% -0,42%
-6,80% -7,09% 0,79% -0,50%
I
1984
1985
-9,40% -10,35%
-8,90% -9,57%
-9,18% -10,15%
-7,28% -7,27%
-6,64% -7,35%
-6,48% -6,91%
-5,49% -5,78%
0,06% -2,09% 0,88% 1,27%
1,26% 0,24% 0,10% 0,93%
2,29% 0,64% 1,10% 0,55%
3,11% 1,84% 0,86% 0,41%
3,99% 2,95% 0,79% 0,25%
2,05% -0,09%
3,28% 2,26%
3,53% 1,87%
3,96% 2,69%
5,29% 4,26%
-11',37% -16,24% -·14,80% -14,49% -11,30% -11,97% -11,63% -9,50% -14,16% -14,77% -14,12% -12,05% -12,78% -11,93% 0,68% 0,99% 1,02% 0,60% 0,29% -0,25% -0,28% -0,30% -0,71% -0,66% -0,24% -0,20% -1,62% -1,80%
-9,64% -9,99% 0,40% -0,05%
-8,65% -8,83% 0,28% -0,10%
-7,67% -7,88% 0,76% -0,55%
-7,43% -7,79% 0,59% -0,22%
-6,49%
I
I
-9,24% -13,29% -11,40% -11,76% -7,14% -12,17% -10,90% -11,27% -5,48% -4,52% -0,31% -0,65%
-8,31% -8,39% 0,24% -0,15%
-5,06% -5,83% 0,55% 0,22%
-5,-41% -6,28% 0,43% 0,43%
-2,00% -4,20% 1,21%
-0,71% -2,58% 0,66% 1,21%
-3,21% -2,25%
-5,-47% -5,55%
-2,19% -2,96%
-2,37% -3,23%
0,44% -1,76%
1,75% -0,12%
0,99%
-9,10% -13,40% -11.93% -11,-45% -7,23% -11,32% -11,90% -11,08%
-8,86% -9,61%
-9,51% -10,32%
-9,64% -9,94%
-7,62% -7,97%
-7,42% -7,60%
-6,82% -7,03%
1,79% 0,35% 0,33% 1,11%
4,03% 1,47% 0,90% 1,67%
5,04% 2,87% 0,57% 1,60%
4,90% 2,49% 0,79% 1,62%
5,70% 4,24% 0,02% 1,45%
6,11% 3,96% 1,05% 1,11%
6,26% 4,57% 0,81% 0,89%
-3,04% -0,31%
-2,44% -0,53%
-2,46% 0,61%
-2,00% 0,45%
-2,02% 0,34%
-1,23% 0,78%
-0,85% 0,34%
6. Lopend primair saldo 6.1. Centrale overheid 6.2. Sociale zekerheid 6.3. Lokale overheid
1,74% 1,49% -0,32% 0,57%
-0,26% -1,10% 0,84%
2,39% 0,86% 0,43% 1,10%
7. Kredietverleningen en Participaties 8. Statistische afwijk:iog
-2,27% -0,14%
-2,84% 0,11%
-2,87% 0,53%
(1) KVP""' kredietvcrleningen en participaties
1983
1986
2.. NFB, excl. intrestlasten 2.1. Centrale overheid 2.2. Sociale zekerheid 2.3. Lokale overheid
3. NFB, excl. rentelasten en KVP (1) Centrale overheid
1981
% vanhet BNP
0,00%
~111~.~.~~~~.11 t
Bron: Berekeningen SDD (Min~erievan Financiën) op basisvan NBB-gegevens
45
B.
HET SNEEUWBALEFFECT EN DE SCHULDGRAAD
Nadat het sneeuwbaleffect in 1989 ingedijkt was, heeft het in 1990 en vooral in 1991 terug de kop opgestoken (34). Na een aanzienlijke daling van de schuldgraad (= verhouding tussen de schuld van de gezamenlijke overheid en het BNP) in 1989 met 2,5 procentpunten, bleef deze in 1990 op hetzelfde niveau. In 1991 trad er echter een belangrijke verslechtering op waardoor de schuldgraad opnieuw het niveau van 1988 bereikte, m.n. 123,9% van het BNP. In 1990 was het stopzetten van de daling van de schuldgraad te wijten aan een lichte verhoging van de impliciete rentevoet op de schuld (+0,3 procentpunten) enerzijds, terwijl anderzijds de nominale BNP-groei met 2,4 procentpunten daalde. De theoretische waarde van het gecorrigeerde (35) primair saldo (incl. kredietverleningen en participaties) om het sneeuwbaleffect te vermijden, steeg dan ook in belangrijker mate (van -0,2% van het BNP naar 2,8%) dan het effectief waargenomen (gecorrigeerd) primair saldo. Dit laatste steeg in 1990 slechts met 0,6 procentpunten tot 2,6% van het BNP. In 1991 verbeterde de toestand t.a.v. van het sneeuwbaleffect niet, in tegendeel. De impliciete rente op de schuld daalde weliswaar tot het niveau van 1989, maar de nominale groei van het BNP kalfde verder af (tot 4,8%, bijna de helft van het groeipercentage in 1989) en het gerealiseerde (gecorrigeerde) primair saldo kromp in tot 1,7% van het BNP. Aan de twee voorwaarden voor het stopzetten van het sneeuwbaleffect, m.n. : de impliciete rente op de schuld moet kleiner zijn dan de nominale groei van het BNP; het gecorrigeerde primair saldo in procent van het BNP moet groter zijn dan een theoretisch berekende waarde (36); is dus in 1991 niet voldaan. De verhouding tussen de nettoschuld van de overheid en het BNP bereikte daardoor opnieuw de piekwaarde van 1988. Het zichzelf voedend accumulatieproces van de overheidsschuld in procent van het BNP kon m.a.w. tijdens de voorbije vier jaar enkel tijdelijk in 1989 gestopt worden.
34 35
36
Oe basisgegevens voor deze analyse werden uit tabel 23 van het Jaarverslag 1991 van de N.B.B. overgenomen. De betreffende tabel is in bijlage II opgenomen. De N.B.B. bekomt dit saldo door uitsluiti ng van de netto rentelasten. Netto betekent na aftrek van de intresten die de overheid uit haar activa verkrijgt. Zij beschouwt deze dus als negatieve intrestlasten (ontvangen intresten aftrekken van de op de overheidsschuld betaalde intresten) en niet als overheidsinkomsten. Deze theoretische waarde is gelijk aan : het verschil tussen de impliciete intrestvoet en de nominale BNP-groei tot (1 +de nominale BNP-groei), vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schuld en het BNP in het voorgaande jaar.
46
C.
DE ELASTICITEIT VAN DE GEZAMENLIJKE OVERHEIDSONTVANGSTEN.
Op basis van de beschikbare gegevens werd een ex-post (37) elasticiteit t.o.v. het BNP voor de Gezamenlijke Overheidsantvangsten berekend, waarvan grafiek 1 het resultaat is. De sedert het midden van de jaren 80 dalende (driejaarlijks voortschrijdende) elasticiteit, heeft zich in 1990 en 1991 herpakt. De elasticiteit van de totale ontvangsten van de Gezamenlijke Overheid, die in de eerste vier jaren van het vorige decennium vrij stabiel rond de 1,25 schommelde, daalde naar 1,07 in 1985, 0,98 in 1986, 0,87 in 1987 en gemiddeld 0,67 in de periode 19881989. In 1990 en 1991 bedroeg ze 0,75 respectievelijk 0,83.
37
D.w.z. dat de ontvangsten niet gezuiverd werden van de impakt van discretionaire maatregelen.
47
Elasticiteit van de overheidsantvangsten
Grafiek 1
gezamenlijke overheid - voortschrijdend driejaarlijks gemiddelde 1.8 r-_ _ __:_ _ _.:__ ___ _ __.:._ _ _.:._.:___:_ _ _ _ _ _ __,
0..
z
1.4
"'
~
V
.c
>
1.2
0
..; ~
2 :g
1.0
'ü 0
w
0.8
0.6
73
74
-e- totale
75
76
77
ontvangsten
78
79
80
-+- fiscale
81
82
83
ontvangsten
84
85
86
87
88
89
90
91
--&-sociale bijdragen
Bron: Berekening SDD (Ministerie van Finonciên) d.m.v. NBB-gegevens
De herneming van de globale elasticiteit in het begin van de jaren 90 is niet zozeer toe te schrijven aan de stijging van de elasticiteit van de fiscale ontvangsten (38), maar aan deze van de sociale bijdragen. De elasticiteit van de fiscale ontvangsten bleef in 1990-1991 op 0,67 à 0,70 hangen, d.i. nauwelijks meer dan de 0,63 à 0,64 in 1988-1989. De elasticiteit van de sociale zekerheidsbijdragen daarentegen kwam in 1991 terug op het niveau van 1988, m.n. 0,97.
38
Deze omvatten de directe belastingen, de indirecte belastingen en de kapitaalontvangsten.
48
D.
BFSUJITEN
Op basis van het hierboven aangehaalde cijfermateriaal kan men de volgende conclusies aangaande de Belgische openbare financiën trekken: De toestand van de openbare financiën is er in 1991 duidelijk op achteruitgegaan. De netto financieringsbehoefte (excl. kredietverleningen en participaties) steeg naar 6,31% van het BNP tegenover 5,49% in 1990. Hiermee corresponderen -431,1 miljard respectievelijk -358,0 miljard, hetzij een verslechtering van de positie met 73,1 miljard in één jaar tijd. Deze ommekeer is het resultaat van een combinatie van factoren die enerzijds de uitgaven fors deden hernemen en anderzijds de ontvangsten nadelig beïnvloedden. Wat de uitgavenkant betreft, vertoonden de totale primaire uitgaven (excl. kredietverleningen en participaties) in 1991 een reële groei van 3,59%, wat het driedubbele is van 1990. Deze beduidende uitgavengroei is het gevolg van een uit de hand lopende groei van de transferten aan particulieren (in casu sociale zekerheidsuitgaven) (reëel +5,32% in 1991 tegenover slechts +1,89% in 1989 en +1,52% in 1990), en van de opnieuw gestegen netto-uitgaven voor goederen en diensten (reëel +2,82% tegenover· +2,01% in 1990), o.a. te wijten aan de uitwerking van eerder in een gunstiger economisch klimaat genomen maatregelen. De conjunctuurverzwakking . in 1991 zorgde eveneens voor bijkomende werkloosheidsuitgaven. De reële groei van de ontvangsten daarentegen liep ernstig terug van +4,33% in 1990 naar slechts +0, 75% in 1991, en dit voornamelijk onder invloed van de aanzienlijke fiscale minderontvangsten (zie hoger). Al bij al volgde de groei van de ontvangsten slechts voor 83% deze van het BNP. Grafiek 2 illustreert duidelijk de ommekeer in 1991. De groei van de ontvangsten daalde in reële termen, terwijl de primaire uitgaven, en alleszins de transferten aan de particulieren, met opvallend hoge percentages toenamen.
49
Grafiek 2
Reële groei van de overheidsantvangsten en -uitgaven van de Gezamenlijke Overheid.
gezamenlijke overheid
6.0% 5.0% 4. 0% J.O% 2.0% 1.0% 0.0% -1.0% -2.0% -J .O% 82
8.3
84
85
-a- t otale ontvangsten
86
87
88
89
90
91
-+-primaire uitgoven (excl. K&P)
-tr- transferten naor particulieren Bron : berekening SDD (Ministerie van Financiën) d.m.v. NBB-gegevens
Het stelsel van de Sociale Zekerheid dreigt, net zoals in het begin van de jaren 80, het zorgenkind van de openbare financiën te worden. Na jaren van streng saneren, hetzij via uitgavenbeperkingen, hetzij via nieuwe ontvangsten, en na de gunstige economische conjunctuur in de jaren 1989 en 1990, heeft de Sociale Zekerheid opnieuw te kampen met een netto financieringsbehoefte van 24,3 miljard in 1991. Dit tekort vloeit niet alleen voort uit de sterk teruggeschroefde overheidstussenkomsten in het stelsel, maar ook en vooral uit de verdriedubbeling van de reële groei van de sociale zekerheidsuitgaven.
~~·
50
HOOFDSTUK 11 RECENTE EVOLUTIES M.B.T. DE DEELSECTOREN VAN DE GEZAMENLIJKE OVERHEID OP BASIS VAN DE BEGROTINGSTECHNISCHE PRESENTATIE.
I.
De evoluties m.b.t. deelsectoren van Entiteit "1".
l.I.
De Nationale Centrale Overheid (NCO).
1.1.1. Globaal overzicht. Teneinde de cijfers met betrekking tot de ontvangsten en de uitgaven tussen 1990 en 1991 vergelijkbaar te maken, dienden de effecten van de wijziging van sommige regels van de rijkscomptabiliteit, die werden ingevoerd door de wet van 28 juni 1989 doch pas in 1991 inwerking zijn getreden, geneutraliseerd te worden. De in dit verband meest relevante wijziging betrof de afschaffing van de begratingsfondsen en de invoering van organieke begrotingsfondsen. In dat kader werden : de "Maribelontvangsten", die in I990 nog werden toegewezen aan de Sociale Zekerheid, geïntegreerd in de fiscale ontvangsten en werden ze ter zelfdertijd opgenomen als besteding; de eigen ontvangsten van de fondsen, eveneens voor 1990, toegevoegd aan de niet-fiscale ontvangsten; in 1991 waren ze er automatisch in opgenomen hetzij als gewone ontvangst hetzij via de toegewezen ontvangsten op de organieke fondsen. Tenslotte werden in 1990 en 1991 de ontvangen maar nog niet-geboekte ontvangsten uit de Thesaurieverrichtingen gehaald en gevoegd bij de fiscale ontvangsten.
I
51
I7
Tabel ill.4. Begratingsevolutie NCO - 199Q--1991. mi 1jarden
1990 Realisaties {1)
1991 Algemene Toelichting initieel aangepast (2) (3)
Realisaties
Verschil 1990/1991
(4)
(5)=(4- 1)
Ontvangsten
1193,3 (a)
1239,5
1233,4
1188,8 (a)
-4,5
- fiscale
1076,7 (a)
I I 21,3
1097,8
1066,1 (a)
-10,6
116,6
118,2
135,6
122,7
+6,1
1533,9
1586,7
1588,9
1552,4
+18,5
- excl.rentelasten 954,5
947,5
955,1
930,2
-24,3
- rentelasten
579,4
639,2
633,8
622,2
+42,8
-340,6
-347,2
-355,5
-363,6
-23,0
1,4
9,7
-345,8
-345,8
% variatie
% variatie
- niet-fiscale
%variatie
Uitgaven
% variatie
+4, 1
% variatie
X variatie
Begratingssaldo
Thesaurieverr. NFS
+3,9
-25,1 (a) -365,7
+1,4
+3,4
-0,7
+10,3
+3,4
+2,0
+16,3 +3,6
+0, 1
+9,4
-0,4
-1,0
+5,2
+1,2
-2,6
+7,4
-3,9 (a) -367,6
+21,2 -1,9
------------------------------------------------------------------------------------------in % BNP 5,6% 5,1% 5,1% 5,47. BNP
6520,6
6834,3
6834,3
6834,3
a)
rekening houdend met de geïnde maar nog niet geboekte fiscale ontvangsten van 20,9 miljard in 1990 en van 2,5 miljard in 1991 die werden opgenomen bij de ontvangsten en verwijderd uit de Thesaurieverrichtingen.
BRON :
Berekening SDD (Ministerie van Financiën) op basis van Conjunctuurnota Ministerie van Financiën
De in bovenvermelde tabel aangegeven groeicijfers kunnen getoetst worden aan de doelstellingen die de vorige regering zich gesteld had met betrekking tot de evolutie van de ontvangsten en van de uitgaven.
52
Deze doelstellingen waren omschreven in de dubbele norm. samengevat worden :
Deze kan als volgt
de stijging van het geheel der uitgaven (exclusief rentelasten) mag niet hoger zijn dan het inflatiepercentage; het nominale tekort mag in geen enkel jaar hoger uitvallen dan het jaar ervoor. Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat de NCO er in de voorgaande jaren niet in geslaagd is de tweede norm na te leven. Op het eerste gezicht lijkt de eerste norm wel nageleefd te zijn. Toch moet dat beeld verder genuanceerd worden. Indien het ontegensprekelijk zo is dat de zogenaamde primaire uitgaven in nominale termen zijn gedaald dan is dit o.a. ook te wijten aan : het aflopen van de verplichtingen van het verleden. De vastleggingen aangegaan voor 31/12/1988 met betrekking tot de materies die aan de Gemeenschappen en Gewesten werden overgedragen dienden nog betaald te worden door de nationale overheid; de relatieve belangrijkheid van de debudgetteringen of prefinancieringen die werden aangegaan in de bedoelde jaren (zie pt. 2 hierna).
1. 1. .
De ontvangsten.
Het is aangewezen dat de analyse van de ontvangstenevolutie geschiedt op het niveau van de totale ontvangsten en niet op dat van de rijksmiddelen. Inderdaad, de overdrachten van middelen aan andere overheidsniveau's (G & G, EG, SZ) maken dat de rijksmiddelenontvangsten die in bovenstaande tabel werden gehanteerd, geen getrouw beeld geven van de totale ontvangstenevolutie. De groei van de totale ontvangsten tussen 1990 en 1991 kan, op basis van enkele grote posten, geanalyseerd worden aan de hand van de navolgende tabel. Deze is gebaseerd op de aanrekeningen en geeft daarom de werkelijk geboekte bedragen weer. De in deze tabel opgenomen cijfers houden tevens rekening met de op het niveau van de rijksmiddelen aangebrachte correcti~ (begrotingsfondsen en geïnde maar nog niet geboekte ontvangsten).
I
53
Tabel lll.5. De totale ontvangsten per grote categorieën - 1990--1991. miljarden
1990 Realisaties (1)
Lo11ende ontvang§ten Directe bel. 1012,3
% variatie
1991 Algemene Toelichting initieel aangepast (2) (3)
Realisaties
Verschil 1990-1991
(4)
(5)=(4-1)
1047,1
1041,6
1024,0
11,7
3,4
2,9
3,3
Douane & acc.
173,7
185,5
183,1
185,4
11,7
B.T.W.& Reg.
547,3
587,4
581,3
565,0
17,7
Totale fiscale
1733,3
1820,0
1806,0
1774,4
41,1
% variatie
% variatie
% variatie
6,8
7,3
5,4 6,2
6,7
3,2
5,0
4,2
2,4
Financiën
57,4
56,0
65,1
62,1
4,7
P.T.T.
23,3
22,5
21,6
22,4
-0,9
Andere
43,2
46,2
48,5
44,8
1,6
123,9
124,7
135,2
129,3
5,4
KaQitaalontvang§ten Fiscale 18,7
17,6
18,0
21,3
2,6
9,0
15,3
11,1
2,0
% variatie
% variatie % variatie
Tot.niet-fiscale
% variatie
% variatie
Niet-fiscale
% variatie
9,1
-2,4
-3,4
6,9
0,6
-5,9
-1, 1
13,4
-7,3
12,3 9,1
-3,7
68,1
8,2
-3,9
3,7
4,4
13,9
22,0
Totaal
1885,0
1971,3
1974,5
1936,1
51,1
Fiscale
1752,0
1837,6
1824,0
1795,7
43,7
133,0
133,7
150,5
140,4
7,4
X vanatie
% variatie
Niet-fiscale
%variatie
BRON :
4,6
4,9
0, 5
4,7
4,1
13,2
2,7
2,5
5,6
Berekeningen SOO (Min. van Fin.) op basis van Conjunctuurnota Ministerie van Financiën.
Op het vlak van de directe belastingen is de evolutie tussen 1990 en 1991 o.a. te verklaren door : terugbetalingen van belastingen aan particulieren die van 1990 naar 1991 werden verschoven ;
'i
il
54
de terugval van de opbrengst van de roerende voorheffing t.o.v. 1990, toen tengevolge van de verlaging van de aanslagvoet een uitzonderlijke groei werd vastgesteld, wegens de herschikking van de portefeuilles van de beleggers; (166,6 miljard in 1990 t.o.v. 131,0 miljard in 1991). de evolutie van de vennootschapsbelasting die op haar beurt bepaald werd door de verlaging van het tarief van 41% tot 39%. Daarentegen werden maatregelen genomen die de belastbare grondslag dienden te verruimen (o.a. aftrekbaarheid i.v.m. de min-waarden op aandelen, de aanpassing van de investeringsaftrek, de beperking van de fiscale voordelen van coördinatiecentra).
De douane- en accijnsopbrengsten groeiden tegen het verwachte ritme. Dit was op het vlak van accijnzen o.a. mogelijk door de verhoging van de accijnsrechten. Die stijging werd gedeeltelijk afgeremd door een stagnerend verbruik, voornamelijk op het vlak van de brandstof van wagens. Bovendien nam ook het aandeel van niet gelode benzine in het totale verbruik toe. De ontvangsten aan de B. T.W. werden getekend door het conjunctuurverloop. Na een zwakke eerste jaarhelft werd naar het jaareinde toe een forse verbetering genoteerd. De registratierechten volgden het verloop van de vastgoedtransacties die blijkbaar ook te lijden hadden onder het verslechterende conjuncturele klimaat. De niet-fiscale lopende ontvangsten werden voornamelijk beïnvloed door de afschaffing van de meeste begratingsfondsen en de integratie van die verrichtingen in de begrotingen. Op uniforme basis kan de groei op ongeveer 5 o/o geschat worden. De fiscale kapitaalontvangsten die de successierechten omvatten, kenden eveneens een forse groei, van 13,9 %. De niet-fiscale kapitaalontvangsten stegen o.a. tengevolge van stortingen van de N.B.B. aan de Schatkist. Bovenstaande evoluties verklaren mede de bewegingen m.b.t. de rijksmiddelen. Deze laatste ondergaan daarenboven de invloed van de groei van de aan de Gemeenschappen en Gewesten over te dragen personenbelasting en BTWopbrengsten. Ter illustratie daarvan wordt hierna de overgang gegeven tussen de totale en de rijksmiddelenontvangsten.
55
Tabel III.6. Overgang tussen gecorrigeerde totale en rijksmiddelenontvangsten - 1990-1991. (a) miljarden
Ontvangsten
1990 Realisaties (1)
Totaal
Algemene initieel (2)
1991 Toelichting aangepast (3)
Realisaties
Verschil 1990-1991
(4)
(5)=(4- 1)
1885,0
1971,4
1974,7
1933,5
+48,5
74,1
78,7
81,3
81,4
+7,3
Toegewezen (G&G) 617,6
653,2
659,9
663,3
+45,7
1239,5
1233,4
1188,8
-4,5
3,4
-0,3
~
variatie
Afgestaan (EG)
~
variatie
,; variatie
Rijksmiddelen(b) X variatie
~bl BRON :
1193,3
4,6
6,2
5,8
3,9
4,8
9,7
6,8
2,6
9,9
7,4
gecorri9eerde geordonnanceerde bedragen die van de kascijfers kunnen afwijken. voor 19 0 inclusief de aan de S.Z. toegewezen middelen (maribeloperatie 14,1 miljard). Berekeningen SDD (Min. v. Fin.) op basis Conjunctuurnota (Ministerie van Financiën).
Op basis van bovenstaande tabel is het duidelijk dat de ex post-elasticiteit van de gecorrigeerde ontvangsten in 1991 zeer laag was. Ten opzichte van een nominale BNP-groei van 5,4% beliep de groei van de totale ontvangsten 2,6%, dit is minder dan de helft. De groei van de rijksmiddelen was zelfs negatief.
1.3.
De uitgaven.
Op basis van de maandelijkse schatkisttoestand ziet het uitgavenverloop tussen 1989 en 1991 eruit zoals weergegeven in onderstaande tabellen.
56
Tabel III.7. De uitgaven van de NCO op ordonnanceringsbasis 1990-1991. miljarden
1990 krediet
1991
realisatie
krediet
Verschil realisatie
1990 rea/ 1991 rea
Rijksschuld
542,5
510,9
633,8
600,6
+89,7
Overi~e
933,3
878,0
950,6
889,2
+11,2
1475,8
1388,9
1584,4
1489,8
+100,9
~
variatie
% varia ie
uitgaven
Totaal uitgaven X variatie
+16,8% +1,9%
+7,4%
+17,6% +1,3%
+7,3%
Bron : Adm1n1strat1e van Begroting
Uit bovenstaande' gegevens blijkt dat de ordonnanceringen (aanrekening bij eerste inlezing) op de begratingskredieten exclusief Rijksschuld (39) tussen 1990 en 1991 weinig varieerden (+ 1,3% in nominale termen). De realisatiegraad beliep resp. 93,5 % en 94,1 %. Uit de vergelijking van deze gegevens met de effectief betaalde of overgeboekte ordonnanceringen blijkt dat er nog een bedrag van ± 24 miljard zal moeten betaald worden in 1992 t.o.v. resp. 32 miljard in 1991 en 35 miljard in 1990. Uit voorgaande gegevens kan ook afgeleid worden dat nog een bedrag van ± 61,4 miljard op de kredieten exclusief Rijksschuld beschikbaar blijft voor overdracht naar het volgend begrotingsjaar. In 1990 beliepen die voor overdracht beschikbare kredieten ongeveer 55,3 miljard. Daarop werd in 1991 37,8 miljard (of ongeveer 68%) effectief geordonnanceerd. Deze vaststellingen laten toe te stellen dat de overdrachten op begratingskredieten tussen 1990/1991 en 1991/1992 elkaar zeer dicht benaderen. Op kasbasis evolueerden de uitgaven zoals weergegeven in tabel III.8.
39
Oe aanrekeningen op de Rijksschuld volgen een afwijkende procedure en dienen daarom uitgesloten.
57
Tabel m.s. De uitgaven van de NCO op kasbasis 1990-1991. miljarden
1990
1991
Verschil abs.
Rijksschuld Overige Uitgaven Totaal
579,4 954,5
622,2 930,3
1533,9
1552,5
%
+
42,8 - 24,3
+
+ 18,6
+ 1,2
7,4 - 2,6
Bron : Adm1nistratie van de Thesaur1e - Schatkisttoestand.
De stijging van de totale kasuitgaven met 1,2 % in nominale termen is de resultante van de forse stijging van de rentelasten en de daling, in nominale termen, van de overige uitgaven.
1.4.
Het saldo.
Op basis van voormelde gecorrigeerde gegevens m.b.t. rijksmiddelenontvangsten en de uitgaven kwam men tot een begratingssaldo van -363,2 miljard, d.i. 22,6 miljard meer dan dit van 1990, m.n. -340,6 miljard. De andere verrichtingen van de Thesaurie vertoonden in 1990 een meer negatief beeld dan in 1991 resp. -25,1 miljard en -3,9 miljard. Hierbij dient gesteld te worden dat de derdengelden 1990 negatief beïnvloed waren door de storting van de middelen voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (ongeveer 28 miljard), terwijl de niet-tijdige storting in 1991 van de opcentiemen aan de Gemeenten daarentegen· een positief effect op het kasresultaat had (11 ,6 miljard). Anderzijds zorgde de overdracht van PCR-rekeningen aan de Gemeenschappen en Gewesten . (overgang naar de eigen thesaurie) voor een negatief effect op de Thesaurieverrichtingen ten belope van ongeveer 9 miljard.
'i
)i
r
Op basis van die elementen werd een NFS bekomen dat de door de Regering vooropgestelde tweede begrotingsnorm met 21,8 miljard overschreed. Dit bedrag kan worden uitgesplitst in 44,6 miljard minder-ontvangsten t.o.v. de aangepaste ramingen, die gedeeltelijk gecompenseerd worden door minderuitgaven ten belope van 11,6 miljard op de Rijksschuld, van 24,9 miljard op de overige uitgaven, terwijl de schatkistverrichtingen daalden met 13,6 miljard.
58
2.
De evoluties m.b.t. de gedebudgetteerde sector (40).
De eigenlijke begratingsevolutie was, zoals hierboven geschetst, minder bevredigend. De gedebudgetteerde sektor, heeft daarenboven ook nog een substantiële toename gekend. Deze toename kaderde in grote mate in de sanering van de Delcrederedienst (12 miljard) en van Sabena (12,6 miljard). Bovendien besliste de regering dat de Schatkist niet zelf meer zou in staan voor de prefinanciering van de EOGFL-uitgaven (12,2 miljard), terwijl voor andere uitgaven in verband met de landbouw (vergoeding varkenspest) aan het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet gevraagd werd om deze te prefinancieren (1, 7 miljard). Daarnaast werden 4,6 miljard intrestlasten buiten begroting omgezet in langlopende schuld en werden voor 0,9 miljard intrestlasten geherfinancierd via het Amortisatiefonds voor de sociale huisvesting. Daarboven werden, volgens het verslag van hét Rekenhof met betrekking tot het begrotingsjaar 1991, onvoldoende middelen voorzien op het Landbouwinvesteringsfonds (het tekort aan vastleggingsmachtigingen zou per eind 1991 - 14,4 miljard belopen). Dit had voor gevolg dat de uitkering van sommige dossiers niet plaats kon vinden. Rekening houdend met de traditionele posten, die met uitzondering van het fonds voor Leningen aan Vreemde Staten (+ 1,2 miljard), voornamelijk een lichte vermindering vertonen ingevolge het aflopen van de schulden van het verleden (2,5 miljard) leidde dit tot bijkomende debudgetteringen ten belope van 38,1 miljard op het vlak van de NCO. Indien men daaraan de "tijdelijke" (41) debudgettering, die het gevolg is van het niet meer inbaar verklaren van sommige vorderingen die het Fonds voor financieel herstel van de Gemeenten had t.o.v. de Gemeenten (regeling in uitvoering - van art. 75 van de bijzondere financieringswet), toevoegt, dan belopen de totale debudgetteringen 95,1 miljard. 3.
De Sociale Zekerheid (SZ).
3.1.
De Sociale Zekerheid voor werknemers.
In de loop van 1991 kende de financiële positie van de sociale zekerheid voor werknemers, o.a. onder invloed van de conjunctuurvertraging welke de ontvangstengroei deed afnemen en de uitgaven (mede beïnvloed door autonome beslissingen) in verschillende sectoren beduidend deed stijgen, een sterke ach teruitgang. Die realisaties staan in schril contrast met deze van 1990, toen, op basis van de zogenaamde evenwichtstabellen voor de Sociale Zekerheid, men het jaar afsloot met een overschot van ruim 27,6 miljard (exclusief het boni van 18,1 miljard van 1989 en voorgaande jaren). Deze reserves werden in 1991 voor 44,0 miljard aangewend terwijl er bovendien een tekort van bijna 9 miljard werd overgedragen naar 1992. 40 41
Exclusief de sector van de sociale huisvesting. Het tekort van het jaar t op de rekening van het Fonds voor financ ieel herstel van de Gemeenten wordt in jaar t+1 op lange termijn ontleend en v66r de vervaldag in jaar t+2 opgenomen in de rijksschuld. Het tekort 1991 beliep : 57 miljard .
59
De volgende tabel geeft een overzicht van de evoluties van de grote posten.
Tabel III.9. Sociale Zekerheid voor werknemers Ontvangsten en Uitgaven 199()-.1991 miljarden
1990
1991
Ontvangsten
7082,5
1730,3
+ 47,8
+ 4,4%
- Bijdragen
718,9
751,8
+ 32,9
+ 4,6,;
- Staatstussenkomst - Overige (a)
192, 1
171 '0 207,5
- 21 '1
171 1 5
+ 36,0
-11,0% +21,0.%
1054,9
1182,7
+127,8
+12, 1%
976,4 35,7 36,8 5, 9
1070,9 38,1
+ 94,5
+
+ 9,7% + 6,7%
+ 27,6
- 52,4
Uitgaven -
Prestaties Administratiek. Transferten &div. leningslasten (b)
Saldo
!~l
68,9
4,8
Verschi 1
~
abs.
2,4
+ 32,1
-
1 '1
+87,2% -18,6%
- 80,0
Inclusief interne transferten en de transferten van het Fonds voor financieel evenwicht. Exclusief de aflossingen in de sector ZIV-gezondheidheidszorgen.
De matige ontvangstengroei kan o.a. verklaard worden door de conjunctuurevolutie in 1991. De bijdragen stijgen met 4,6% bij een B.N.P.-groei van 5,4%. De elasticiteitscoëfficiënt beloopt dus 0,9%. De uitgaven per sektor, die bepaald worden door de evolutie van de prestaties per tak, worden geïllustreerd aan de hand van navolgende tabel die de evoluties van de prestaties per sector vergelijkt tussen 1990 en 1991.
60
Tabel lll.10. Sociale Zekerheid voor werknemers Evolutie van de prestaties 1990-1991. miljarden
1990
1991
303,0 86,0 363,6 102,7 5,1 15,4 143,8 50,5
+18,1
+14,4
R.V.A.-brugpensioen
265,8 80,3 337,7 97,9 5,8 14,7 125,7 48,5
+ 2,0
+ 4,1
Totaal
976,4
7070,9
94,5
+ 9,7
Z.I.V.-gezondheidszorg -uitkeringen
z. I.V.
Pensioenen
Gezinsbijslag Arbeidsongevallen Beroepsziekten
R.V.A.-Werk1oosh.
absoluut
Verschil
%
+37,2 + 5,7
+14,0 + 7,1
+25, 9 + 4,8
+ 0,7
+ 7,7 + 4,9 +12,1
+ 0, 7
+ 4,8
M.b.t. de uitgavengroei die voornamelijk gelocaliseerd is in een paar takken, kunnen volgende verklarende elementen aangehaald worden. In de gezondheidszorgen stijgen de uitgaven o.a. ingevolge de incorporatie van de gezondheidszorgen van de NMBS ; in de pensioensektor houdt de stijging verband met de toegekende verhogingen en de invoering van de flexibele pensioenleeftijd; de werkloosheid tenslotte steeg ook ten gevolge van de zwakke conjunctuurevolutie. Deze gegevens geven een enigszins geflatteerd beeld van de uitgaven. Einde 1991 was de achterstand van de door het RIZIV te betalen rakturen beduidend gestegen.
3.2.
De Sociale Zekerheid voor zelfstandigen
Ook het Sociale Zekerheidsstelse1 voor zelfstandigen kende tussen 1990 en 1991 een verslechtering van zijn positie. De navolgende tabel geeft de evolutie van bijdragen en prestaties.
61
Tabel lll.ll. Sociale Zekerheid voor Zelfstandigen Ontvangsten en uitgavenevolutie 1990-1991 miljarden 1990
1991
absoluut
Verschi 1
98,0 55,1 38,7
100,6 58,1 38, 7
2,6 3,0
2,7 5,4
Uitgaven w.o. pensioenen gezinsbijslag ZIV zorgen ZIV uitkeringen
100,2 54,7 11,6 19,4 4,3
106,6 58,1 12,0 21,3 4,7
6,4 3,4 0,4 1'9 0,4
6,4 6,2 3,4 9,8 9,3
Saldo
- 2,2
- 6,0
- 3,8
Ontvangsten w.o. bijdragen Staatstussenkomst
Ter vervollediging van de situering van de problematiek van de Sociale Zekerheid voor zelfstandigen moeten we hier melding maken van de terugbetalingen die het RSVZ in de jaren 1989-1990-1991 heeft moeten verrichten m.b.t. teveel gestorte matigings- en consolideringsbijdragen. Deze terugbetalingen, die ± 11 miljard beliepen, werden gefinancierd door leningen, waarvan de terugbetaling zal gedragen worden door de overheid terwijl de intresten ten laste vallen van het stelsel.
3.3.
Globaal overzicht van de evoluties in de Sociale Zekerheid
Nadat hiervoor in grote trekken de evolutie van de voornaamste sektoren werd geschetst geven we in onderstaande tabel de totale ontvangsten en uitgaven rekening houdend met het stelsel der zeelieden, de mijnwerkers en de residuaire stelsels (42).
42
Deze omvatten het sociaal levensminimum tegemoetkomingen aan gehandicapten (in toepassing van de wet van 27 februari 1987) en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
62
Tabel Ill.12. Sociale Zekerheid - globaal overzicht Ontvangsten en uitgavenevoluties 1990-1991 mi 1jarden
1990
Ontvangsten
- Bijdragen - FFE
- Staatstoelage Andere Uitgaven Prestaties
Administratiekosten Transferts
1991
absoluut
1228,8 775,2 137,9 277,8 37,8
1301,6 810,9 160,7 279,5 50,5
1203,3 1114,2 38,0
1360,8 1216,4 40,8 87,7 15,9
Andere
5111
Saldo
25,5
Verschi 1
-59,2
72,8
-
35,6 22,8 1, 7 12,7
157,5 102,2 2,8 87,7 - 35,2
~
+ 5,9 + 4,6
+16,5 + 0,6 +33,6
+13,1 + 9,2 + 7,4
-68,9
-84,7
BRON : Algemene Toelichting 1991 + bereken1ngen
4.
Evoluties m.b.t. Entiteit "II".
4.1.
De globale evoluties voor de Gemeenschappen en Gewesten.
4.1.1. De begroting, de kas en de ordonnanceringen.
Alhoewel we in de navolgende bespreking per jaar de vergelijking zullen maken tussen de begroting, de ordonnanceringen en kascijfers moeten wij er toch op wijzen dat de schuldpositie van de G&G niet bepaald kan worden op basis van de som van de netto te financieren saldi tussen 1989 en 1991. In feite geeft het saldo van 1991, waarin de saldi voor 1989 en 1990 (zoals die na correctie werden berekend bij de overdracht van de Thesaurie) vervat zitten, het juiste beeld van de relatieve schuldpositie van de G&G. In deze paragraaf wordt een samenvattend overzicht gegeven van de evolutie van de begrotingen van Gemeenschappen en Gewesten en de uitvoering ervan over de periode 1989-1991. · De navolgende tabel geeft per jaar de cijfers van de aangepaste begrotingen en de effectieve realisaties op kasbasis.
f' 63
Tabel III.13. De evolutie van de begrotingen Gemeenschappen en Gewesten 1989-1991 en realisaties op kasbasis. miljarden aangepast
1989
aangepast
kas
1990 kas
1991 aangepast kas
Ontvangsten Uitgaven
637,5 675,4
611 '1 565,9
644,4 704,8
673,5 701,3
708,6 775,7
722,9 756,5
Saldo
-37,9
+45,2
-60,4
-27,8
-67,1
-33,6
Uit deze gegevens blijkt dat de G&G, als geheel beschouwd, gedurende de periode 1989-1991 149 miljard minder uitgaven boekten of meer ontvangsten inden dan voorzien in de begrotingen. Globaal genomen mag men de resultaten voor 1989-1991 zeker als zeer goed omschrijven. De in 1989 werkelijk gestorte middelen werden beïnvloed door de niet-storting van de middelen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest welke bijna volledig gecompenseerd werd door de afrekening van de middelen (ristorno's, dotaties ... ) m.b.t. voorgaande jaren ten voordele van de overige G&G. Voor het overige is de minder-ontvangst te verklaren door de nationaal betaalde fakturen waarvoor een equivalent bedrag werd ingehouden op de middelen. Die uitgaven zijn dan ook aan de uitgavenzijde van de G&G niet terug te vinden. De in 1990 gestorte middelen genoten van de stortingen 1989 aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en van de laatste afrekening van de middelen (oud stelsel). In de loop van 1991 - en gedeeltelijk ten gevolge van de regeringscrisis en de daarop volgende wetgevende verkiezingen - is een vertraging optreden in de uitvoering van de begrotingen. De budgettaire discipline die tijdens die periode werd opgelegd had mede tot gevolg dat de "derdengelden" (43) beduidend toenamen. Tenslotte werd 1991 gunstig beïnvloed door de overdracht van tegoeden op PCR-rekeningen die voorheen in het NFS van de Schatkist werden verrekend (± 9 miljard).
* *
43
*
In feite betreft het hier de Vlaamse Gemeenschap waar de tegoeden van sommige Staatsdiensten met afzonderlijk beheer waren opgelopen tot 10 miljard.
64
Vermits de kasuitgaven met een zekere vertraging de begratingsuitvoering weergeven, is het aangewezen om naast die gegevens ook de uitvoering op ordonnanceringsbasis mee in beschouwing te nemen. De navolgende tabel vergelijkt de begrotingen met de geordonnanceerde bedragen. Voor 1991 konden de ordonnanceringen van alle Gemeenschappen en Gewesten niet bekomen worden. Tabel m.14. De uitvoering van de begrotingen Gemeenschappen en Gewesten 1989--1991_ op ordonnanceringsbasis. mil J'arden
1969 aangepast
Ontvangsten Uitgaven
Saldo
637,5 675,4 -37,9
orden.
aangep.
621,2 613,0 + 8,2
644,4 704,8 -60,4
1990
1991 orden.
aangep.
640,6 694,6 -53,8
706,6 775,7 -67,1
orden.
n. b. n.b. n.b.
METHODOLOGIE
De ordonnanceringen zoals hierboven weergegeven vertrekken van de gegevens per 31/12/1991 exclusief de ontvangsten en uitgaven op titel IV. De realisaties voor 1989 en 1990 worden gegeven na volledige afwikkeling van de begroting, d.w.z. na 24 maand. Voor 1991 betreft het de realisaties na 12 maand.
Hieruit blijkt dat er over 1989 en 1990 een verschil tussen de begrootte en de geordonnanceerde uitgaven van ± 52 miljard kan worden vastgesteld. Welke elementen kunnen deze evolutie verklaren? Het jaar 1989, aanvangsjaar van de uitgebreide federalisering, was gekenmerkt door een late start van de begratingsprocedures (wet goedgekeurd op 16/1/1990). Daardoor heeft zich het eerste jaar een "vertraging" in het ordonnanceringsritme voorgedaan. Deze "vertraging" in het ordonnanceringsritme is in feite samengesteld uit werkelijke vertragingen maar is ook deels te wijten aan de imputatie van sommige uitgaven op nationale begrotingen. Deze uitgaven werden daarna ingehouden op de ontvangsten die gestort dienden te worden aan de Gemeenschappen en Gewesten.
65
De bijzondere wet op de financiering van Gemeenschappen en Gewesten voorzag bovendien dat de nationaal gesloten contracten (tot 31/12/1988) ook met "nationale" middelen betaald moesten worden. Dit had voor gevolg dat de traditionele betalingen op ordonnanceringen van het voorgaande begrotingsjaar (1988) in 1989 nog voor het overgrote deel werden aangerekend op de begrotingen van de NCO. Daardoor boekten de G&G een éénmalige "budgettaire premie".
4.1.2. De evolutie van de direkte schuld van de Gemeenschappen en Gewesten In uitvoering van de bijzondere wet op de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten werd gedurende 2 jaar een overgangsfase voorzien die de Gemeenschappen en Gewesten toelaten hun eigen thesaurie uit te bouwen. Ondertussen zou de Nationale Schatkist deze taak op zich nemen . Het koninklijk besluit van 20 januari 1990 houdende bepaling van de modaliteiten van de organisatie van de thesaurie van de Gemeenschappen en Gewesten tijdens de jaren 1989-1990 (BS 20.02.1990), voorzag voor alle deelgebieden een kredietlijn bij de Nationale Schatkist. De afrekening m.b.t. die kredietlijn gebeurde in de eerste helft van het jaar 1991. Dit had tot gevolg dat aan sommige Gemeenschappen en Gewesten diende gestort te worden terwijl een Gemeenschap aan de Nationale Thesaurie diende terug te betalen. Daartoe werd een terugbetalingsschema opgesteld. De afrekening had uiteindelijk betrekking op volgende bedragen. miljarden Vlaamse Gemeenschap Waalse Gewest Brusselse Hoofdstedel ijk Gewest Franse Gemeenschap Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (+
= te
storten aan G&G -
= terug
+ 2,1 + 7,6 +
3,7
- 9,4 + 1,1
te vorderen van de Gemeenschap).
De Franse Gemeenschap betwist de aanrekening van 1,3 miljard. werd voorlopig dan ook nog niet terugbetaald.
Dit bedrag
Een gelijkaardige regeling was geldig voor de Duitstalige Gemee nschap doch liep ingevolge de latere inwerkingtreding van de wet tot financiering van de Duitstalige Gemeenschap tot eind 1991. Volgens de laatste berekeningen beloopt het saldo dat aan de Duitstalige Gemeenschap dient gestort te worden 0,6 miljard. Met uitzondering van de Duitstalige Gemeenschap, gaf de schatkisttoestand van de G&G per eind 1991 dus in feite het tekort aan van alle vorige jaren. Deze tekorten werden deels op lange termijn en deels op korte termijn gefinancierd.
I t I'
66
Alhoewel de financieringswet de publicatie van de schuldpositie verplicht stelt heeft de Afdeling vastgesteld dat deze verplichting slechts beperkt wordt nageleefd. Op basis van de gegevens die door het sekretariaat verzameld werden, kan de volgende benaderende evolutie van de schuldpositie weergegeven worden. Tabel III.15. Gemeenschappen en Gewesten Gecumuleerde evolutie van de totale direkte schuld in 1991. miljoenen Maand
Januari Februari
Maart April I'<> i
Juni Juli Augustus
September Oktober
November December
Vlaamse Gemeenschap
0 12500 13000 13000 15150 16500 25400 30400 26400 27000 28700 23000
Franse Gemeenschap
Waalse Gewest
0 0 198 140 589 4499 0 7153 5665 14177 15340 14982
0 1260 157 0 0 0 4784 4526 2694 2055 0 2909
Brussels
Totaal
Gewest
0 0 2051 3392 4347 1831 1849 1248 2388 4514 3817 5084
0 13760 15406 16532 20086 22830 32033 43327 37147 47746 47857 45975
Per eind 1991 hadden de G&G ten belope van 34,8 miljard geconsolideerde schuld uitstaan. Voormeld bedrag werd volledig onderhands geplaatst op de binnenlandse markt. De korte termijnschuld beliep per eind 1991 11,2 miljard. Tegenover deze schuld stonden de beleggingen van de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van resp. 9,5 miljard, 1,1 miljard en 1,3 miljard.
4.1.3. De evolutie van de gedebudgetteerde sector van de G&G. De evolutie van de gedebudgetteerde sector voor de Gemeenschappen en Gewesten· schetsen, is een bijzonder delicate zaak. De Gemeenschappen en Gewesten hadden bij de aanvang van de staatshervorming {1/I/1989) geen inventaris van hun gedebudgetteerde schuld. Deze inventarisering is pas goed op gang gekomen tegen eind 1990. Daarom kan ook alleen de evolutie op basis van de uitstaande bedragen tussen 1990 en 1991 weergegeven worden. Een alternatieve manier om de evolutie van deze sector in. te schatten door de realisatiegraad van de ontleningsmachtigingen te bepalen, bleek niet in alle gevallen mogelijk. Ter informatie wordt in de navolgende tabel uitstaande gedebudgetteerde schuld van 1990 en 1991 naast elkaar geplaatst {detail zie bijlagen IV en V).
67
Tabel DI.16. Gemeenschappen en Gewesten De gedebudgetteerde schuld per eind 1990 en 1991. miljarden
1990
1991
Vlaamse Gemeenschap Franse Gemeenschap Waalse Gewest Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
178855,6 22735,2 105378,2 44793,3
188837,0 28863, 1 99161,4 43242,0
Totaal
351n2,3
360103,5
4.2.
De Vlaamse Gemeenschap
4.2.1. De evolutie van de begrotingen tussen .1989-1991. De evolutie van navolgende tabel.
de
begrotingen
en
hun
uitvoering
wordt
weergegeven
in
Tabel m.17. De Vlaamse Gemeenschap De evolutie van de begrotingen 1989-1991. miljarden aangep.
1989 ordon. (24m)
kas
aangep.
1990 ordon. (24m)
kas
aangep.
1991 ordon. (12m)
kas
Ontvangsten Uitgaven
342,5 352,9
333,8 334,0
348,3 308,5
351,3 379,9
350,0 371,2
354,7 376,2
391,3 422,2
379,4 358,5
390,0 403,0
Saldo
-20,4
-0,2
+39,7
-28,6
-27,2
-27,5
-30,9
+70,9
-73,0
De evolutie van de ordonnanceringen toont aan dat, zoals in vorige verslagen werd gellteld, de begroting 1989 te beschouwen is als een "aanloopbegroting". De ontvangsten bleven wegens afhoudingen ter compensatie van de Nationaal betaalde uitgaven beneden hun geraamde opbrengst. De uitgaven bleven beneden het geraamde niveau doordat in de inloopperiode de nationale overheid, ten einde de continuïteit van de dienst niet in gevaar te brengen en mede op basis van de bepalingen van de financieringswet art. 75 § 1, nog uitgaven, die in principe ten laste waren van de Gemeenschappen en Gewesten, op haar begroting had aangerekend. Bovendien heeft de Vlaamse Gemeenschap naar het einde van dat begrotingsjaar toe maatregelen getroffen die het onmogelijk maakten om alle beschikbare kredieten (o.a. beperking van de vrijgave van investeringskredieten), rekening houdend met de nationaal betaalde facturen, uit te putten.
68
Het begrotingsjaar 1990 geeft op ordonnanceringsvlak een relevanter niveau. De ontvangsten benaderen de ramingen terwijl de geordonnanceerde uitgaven (op ordonnanceringsbasis na 24 maand) 98 % van de voorziene budgettaire kredieten beliepen. In het jaar 1991 evolueerden de ontvangsten overeenkomstig de ramingen. Het verschil met de aangepaste begroting is te verklaren door de niet-boeking van de saldi van de begratingsfondsen (+ 9,0 miljard). Diverse andere transacties, o.a. de afrekening van het Wegenfonds, de doorstorting van de saldi 89/90 als afrekening van de eigen thesaurie, evenals de overdracht van saldi op PeRrekeningen per 1/1/1991 en de afrekening van de middelen toegewezen op basis van de financieringswet voor 1990 en de daaraan gekoppelde herrekening voor 1991, die gedeeltelijk interne compensaties veroorzaakt, zorgt ervoor dat de initiële raming m.b.t. de ontvangsten gehaald werd. Per 31/12/1991 liggen de ± 42 miljard beneden de initiële geordonnanceerde uitgaven begratingskredieten (44). Een deel van deze kredieten komt in eerste instantie in aanmerking om overgedragen te worden naar 1992. In de loop van de eerste vier maanden werd daarop 6,8 miljard geordonnanceerd. Ter vergelijking kan men de Van de in 1990 beschikbare uitgavenevolutie nemen van 1990 naar 1991. kredieten (379,9 miljard) waren er op het einde van dat jaar - 363,9 geordonnanceerd. Dit geeft een mogelijke overdracht van 16,0 miljard waarvan er in de loop van 1991 7,3 miljard werd geordonnanceerd. De sterke verhoging van de voor overdracht beschikbare kredieten is vermoedelijk te wijten aan het ontslag van de regering eind 1991 en toen opgelegde budgettaire discipline. Op kasbasis werden de saldi 1989-1991 positief beïnvloed door de stortingen en afrekeningen m.b.t. vorige jaren die niet in de begrotingen voorzien waren. Daarnaast dienden in 1989 geen betalingen te geschieden m.b.t. het vorige jaar. Inderdaad, de overeenkomsten en kontrakten aangegaan voor 31/12/1988 dienden nog door de Nationale Overheid betaald te worden. Naast voormelde "meevallers" kon 1991 nog genieten van de middelen die aanwezig waren op de postcheque-rekeningen die per 1 januari van dat jaar overgedragen werden. Bovendien vermeld de kaspositie eveneens de ontvangsten van de Staatsdiensten met afzonderlijk beheer en van de fondsen. Deze waren per eind 1991 beduidend opgelopen (± 10 miljard) en hebben op die wijze bijgedragen tot het gunstige kassaldo per eind 1991. Tot besluit kan men stellen dat de uitvoering van de begrotingen op kruissnelheid is gekomen. De ontvangsten en uitgaven sluiten relatief goed aan bij de ramingen. Dit heeft tot gevolg dat de uitzonderlijke elementen die het kassaldo van 1991 hebben bepaald (de bijkomende ontvangsten voor ± 10 miljard) op een tegenovergestelde manier tot uiting zouden kunnen komen in de volgende begrotingsjaren.
44
Deze worden als fl'leoeSt relevant beschouwd cmdat de aangepaste begroting rekening hield met een aantal boekhoudkundige transakties die voortvloeiden uit de afschaffing van de traditionele begrotingsfondsen en uit hun integratie in de middelen- en uitgavenbegroting.
69
4.2.2. De evolutie van de directe schuld. Eind 1991 had de Vlaamse Gemeenschap voor 23 miljard langlopende leningen aangegaan. Tengevolge van de ruime kaspositie had de Vlaamse Gemeenschap daarvan 9,5 miljard op korte termijn belegd. De Vlaamse Gemeenschap heeft tot heden geen karakteristieken van de aangegane leningen bekend gemaakt.
4.2.3. De evolutie van de gedebudgetteerde sektor. Zoals gesteld in sectie 4.1.3. (hiervoor) is het moeilijk om de gegevens van de gedebudgetteerde sektor over 1989-1991 in zijn geheel te bespreken wegens het ontbreken van statistisch materiaal m.b.t. het jaar 1989. Op basis van de gegevens per eind 1991 van de Vlaamse Gemeenschap stellen we vast dat deze schuld, excl. de zogenaamde schuld m.b.t. de "nationale sektoren" en de sociale huisvesting, is aangegroeid met ± 6 miljard (zie bijlage IV en V). De begroting 1991 liet een netto aangroei vermoeden van 10 miljard. Men kan dus stellen dat de toegelaten ontlenningsmachtigingen in 1991 vrij ruim waren. Die evolutie wordt door de Vlaamse Gemeenschap o.a. verklaard door het traag op gang komen van het investeringsprogramma van de Gemeenten die nu gefinancierd worden op basis van een systeem van cumuleerbare trekkingsrechten.
4.3.
De Franse Gemeenschap.
4.3.1. De evolutie van de begrotingen 1989-1991. De navolgende tabel geeft een overzicht van de begrotingen en uitvoering op ordonnancerings- en kasbasis.
van
hun
Tabel III.18. De Franse Gemeenschap De evolutie van de begrotingen 1989-1991. miljarden
1989
Ontvangsten Uitgaven Saldo
1990
ord.
kas
171' 5 170,7
170,4 177,2
175,2 169,5
-8,2
--6,8
5,7
aangep.
(24m)
.. (a) per hypothese ge11Jkgeste1d met de kasciJfers .
ord.
kas
181 '9
173,4 180,7
175,8 184,6
191' 5
-8,5
-7,3
-8,8
-8,4
aangep.
173,4
(24m)
aangep.
1991 ord.
(12m)
183,1
186,7(a) 197,7 11,0
kas
186,7 201' 7 -75,0
70
De methodologie die werd gegeven m.b.t. de ordonnanceringen van de G&G, blijft geldig. We stellen vast dat de ordonnanceringen dichter aansluiten bij de begratingsramingen De overschrijding in 1989 zou te wijten zijn aan overdrachten van kredieten van vorige jaren, terwijl de kolom "aangepast" alleen rekening houdt met de begroting van het jaar. Dit heeft o.i. voornamelijk te maken met het feit dat de gemeenschapsuitgaven, die vooral personeelslasten omvatten , niet samendrukbaar en recurrent zijn. De evolutie van de saldi op kasbasis weerspiegelt het feit dat in 1989 achterstallen werden ontvangen die op basis van ordonnanceringen op één van de vorige jaren werden geïmputeerd. De kasevolutie voor 1990 lijkt verklaarbaar op basis van o.a. ordonnanceringen op uitgavenkredieten van de begroting 1989 die slechts in 1990 gebeurden (7 miljard). De evolutie op kasbasis voor 1991 is te verklaren door de terugbetalingen (7,9 miljard) die de Franse Gemeenschap moest uitvoeren ten voordele van de nationale schatkist in hoofde van de afrekening van de kasverrichtingen 1989-1990.
4.3.2. De evolutie van de directe schuld. De Franse Gemeenschap had per eind 1991 voor 8,8 miljard schuld op lange termijn aangegaan voor de dekking van haar eigen thesauriebehoeften. In het kader van het nieuwe dekreet m.b.t. de financiering van de universiteiten heeft de Franse Gemeenschap zelf nogmaals 6,5 miljard ontleend. Deze lening werd door de Afdeling voorlopig opgenomen onder de gedebudgetteerde schuld. De Franse Gemeenschap had bovendien verplichtingen ten belope van 6,2 miljard.
per
eind
1991
nog
kortlopende
We herhalen hier dat er tussen de Franse Gemeenschap en de NCO m.b.t. afrekening 1989-1990 nog een geschil bestaat van 1,3 miljard. Dit bedrag zou de financiële positie van de Franse Gemeenschap nog kunnen bezwaren tijdens het komende jaar.
4.3.3. De evolutie van de gedebudgetteerde sektor. Tussen 1990 en 1991 is de gedebudgetteerde schuld van de Franse Gemeenschap met 6,1 miljard toegenomen (detail zie bijlage IV en V). Indien men evenwel de lening van 6,5 miljard ten behoeven van de universiteiten buiten beschouwing laat dan is de gedebudgetteerde schuld met 0,4 miljard gedaald. De initiële begroting 1991 voorzag een toename met 1,2 miljard.
71
4.4.
Het Waalse Gewest.
4.4.1 . De evolutie van de begrotingen 1989 - 1991. De evolutie van de begrotingen 1989 tot 1991 wordt, in grote lijnen, weergegeven in navolgende tabel. Tabel IH.l9. Waalse Gewest De evolutie van de begrotingen 1989-1991. miljarden aangep.
1989 ord.
kas
aangep.
1990 ord.
kas
aangep.
1991 ord.
kas
Ont vangsten Uitgaven
89,6 97,4
87,3 76,2
86,7 68,9
85,2 102,5
82,2 101,9
81,0 105,5
95,8 113,9
92,5 99,0
103,1 106,0
Saldo
-7,8
11,1
17,8
-17,3
-19,7
-24,5
- 18, 1
-6,5
-2,9
De method"ologie m.b.t. de ordonnanceringen is dezelfde als deze die reeds hiervoor werd gehanteerd. Uit de cijfers blijkt dat er op de begroting 1989 - op ordonnanceringsbasis - een positief saldo blijft van 11,1 miljard t.o.v. een geraamd tekort van 7,8 miljard. Dit kan voor een groot deel toegeschreven worden aan de niet-realisatie van de uitgavenbegroting (bijna 1/5 niet-geordonnanceerd). Dit is op zijn beurt deels te verklaren is door de "nationale" aanrekening en de terugvordering van sommige uitgaven in 1989. Op ordonnanceringsbasis sloot 1990 af met een tekort van 19,7 miljard t.o.v. 17,3 miljard voorzien in de begroting. Uit de tabel blijkt dat de uitgaven bijna volledig gerealiseerd werden, terwijl op de ontvangsten een minwaarde van 3 miljard werd vastgesteld. De ordonnanceringen voor 1991 wijzen voorlopig (na 12 maand) op een tekort 6,6 milJard t.o.v. de geraamde 18,0 miljard. In de loop van de eerste maanden van 1992 werd 7,2 miljard aangerekend op de begroting 1991. vergelijking : in 1990 beliepen de voor overdracht beschikbare kredieten miljard waarop bijna 6 miljard werd aangerekend in 1991.
van vier Ter . + 7
Op kasbasis bleven de saldi relatief beperkt indien men ze vergelijkt met de oorspronkelijke begrotingsramingen. Vooral het jaar 1991 sloot met een zeer klein negatief saldo (-2,9 miljard). Dit kan voornamelijk verklaard worden door de ontvangsten die geïnd werden m.b.t. vorige jaren w.o. de afrekening van de kaspositie 1989-1990 (7,6 miljard) en de overdracht van de postcheque-rekeningen.
72
4.4.2. De directe schuld. Eind 1991 had het Waalse Gewest nog geen schulden op lange termijn. Er was wel een kortlopende schuld (die begin 1992 werd geconsolideerd) van 2,9 miljard.
4.4.3. De gedebudgetteerde sector. De recentste gegevens m.b.t. de evolutie van de gedebudgetteerde schuld (exclusief de zogenaamde nationale sektoren en de huisvesting) wijzen op een stabilisatie van deze schuld (zie bijlagen IV en V). Op basis van de begroting 1991 had men een groei van 2,4 miljard mogen verwachten. De evolutie m.b.t. de sociale huisvesting moet voorlopig buiten beschouwing worden gelaten aangezien er tussen 1990 en 1991 conceptuele verschillen zijn. Bovendien heeft er nog steeds geen officiële verdeling van de schulden plaatsgevonden. In elk geval is het zeker dat er in deze sectoren ook geen verdere debudgettering heeft plaatsgevonden. Wel worden de aflossingen automatisch geherfinancierd. De financiële last van de uitstaande schuld m.b.t. de nationale sektoren wordt volledig buiten de begroting gefinancierd door opbrengsten van deelnemingen die het Waalse Gewest in dat kader bezit.
4.5.
Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
4.5.1. De evolutie van de begrotingen 1989-1991. Tabel III.20. Brusselse Hoofdstedelijk Gewest De evolutie van de begrotingen 1989-1991. miljarden
1989
aangep.
1990 ord.
kas
aangep.
ord.
kas
Ontvangsten
29,2
0,0 17,9
29,8
58,0
30,3
28,7 24,6
29,7
Uitgaven
35,8
36,4
31,4
33,9 44,0
Saldo
-1, 1
4,1
-17,9
-6, 1
-6,6
26,6
-10,1
'
. . aan de kasontvangsten . (a) per hypothese gellJk
aangep,
1991
ord.
36,7(a) 32,4 4,3
kas
36,7 41,8 -5,1
73
Op ordonnanceringsba.sis volgt het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest een stramien dat gelijklopend is met dat van de overige gewesten. Het begrotingsjaar 1989 sloot positief af. In dat jaar kon .:!: 6 miljard d.w.z. 1/5 van de begroting niet uitgevoerd worden. Dit is mede verklaarbaar door het feit dat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest slechts effectief kon starten midden 1989, waardoor de aanrekeningen van uitgaven, met terugvordering, ook doorliepen op de nationale begroting. Het jaar 1990 toont dat de ontvangsten en uitgaven reeds veel dichter aansluiten bij de ramingen. Voor 1991 blijven er op ordonnanceringsbasis (na 12 maand) nog uitgavenkredieten ten belope van .:!: 8,0 miljard beschikbaar voor overdracht. Ter vergelijking : op de begroting 1990 werd .:!: 6 miljard geordonnanceerd in 1991 wat, overeenstemt met het totale bedrag van de voor overdracht beschikbare kredieten. Op kasbasis geeft de begroting van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest een zeer eigenaardig beeld. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in 1989 geen middelenbegroting was gestemd waardoor de middelen 1989 slechts effectief gestort werden in 1990. Het saldo van 1991 werd positief beïnvloed door de afrekeningen die gebeurd zijn m.b.t. de eigen thesaurie.
4.5.2. De directe schuld. Einde 1991 had het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest één geconsolideerde lening uitgegeven ten belope van 3,0 miljard. Daarnaast had het Gewest einde 1991 nog kort lopende verplichtingen ten belope van 2,1 miljard.
4.5.3. De evolutie van de gedebudgetteerde sektor. De totale gedebudgetteerde schuld exclusief sociale huisvesting daalde per eind 1991 met 0,5 miljard. De begroting 1991 liet een toename vermoeden van 2,1 miljard. Daarnaast dient opgemerkt dat de Nationale Centrale Overheid, in het kader van de afrekening van de saldi van het verleden van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest in twee fases 10,5 miljard van de huisvestingsschuld heeft overgenomen. In hoofde van de nog resterende budgettaire kredieten 1988 werd 5,5 miljard overgenomen, terwijl de afrekening van de saldi op de begratingsfondsen werd omgezet in een overname van schulden ten belope van 5 miljard gespreid over 5 jaar. De details zijn opgenomen in bijlagen IV en V.
74
4.6
De Duitstalige Gemeenschap.
Tabel III.2l. De Duitstalige Gemeenschap De evolutie van de begrotingen van 1989-1991. miljarden
1989 aangep.
Ontvangsten Uitgaven
Saldo
ord,
kas
aangep.
1990 ord.
kas
aangep.
1991 ord.
kas
2,7 3,1
1' 1 1' 1
1' 0 1 '1
3,2 3,1
3,3 2,8
2,5 2,6
3,5 3,0
2,9 3,0
4,2 3,2
-0,4
0,0
-0,1
0,1
0,5
-0,1
0,5
-0,1
1' 1
Op ordonnanceringsbasis is het begrotingsjaar 1989 wem1g representatief. De wet tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap dateert slechts van 18 juli 1990. De effectieve overdracht van nieuwe middelen en nieuwe bevoegdheden kon dus ook pas in 1990 plaatsvinden. Daardoor werden in 1989 wel kredieten voorzien maar bleven de aanrekeningen, voor de nieuw over te dragen bevoegdheden geschieden op de nationale begrotingen. Er kan dus ook geen bijkomende overdracht van middelen worden doorgevoerd. Het begrotingsjaar 1990 toont op ordonnanceringsniveau een vrij regelmatige evolutie. Voor 1991, dat nog niet volledig is afgesloten vertonen de ontvangsten een zekere minwaarde. Deze is te verklaren door vertragingen in de stortingen. Op kasbasis worden de drie jaren met een positief saldo af gesloten. Zo kon de Duitstalige Gemeenschap begin 1991 met een positief saldo zijn eigen thesaurie in handen kan nemen.
75
4. 7.
De Gemeenschappeliike Gemeenschapscommissie (GGC).
Tabel m.22. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie De evolutie van de begrotingen 1989-1991 mi 1jarden
Ontvangsten Uitgaven
Saldo
1989
1990 ord.
aangep.
aangep.
ord.
2,1 2,1
-
-
1' 6 1 '6
2,0
1,6
1' 5
1' 1
1,0 1,0
-0,0
-
-
0,0
0,5
-0,5
0,0
kas
aangep.
kas
1991 ord.
n.b. n. b.
kas
2,1 0,8 1,3
Hoewel de financieringswet voorzag dat de zogenaamde bi-communautaire instellingen zouden beheerd worden binnen de GGC werd daaraan pas effectief uitvoering gegeven in de loop van 1990. Midden 1990 werden de instellingen die geopteerd hadden voor een uni-communautair statuut (en de daarmee overeenstemmende middelen) overgedragen aan de Gemeenschappen. Dit alles had voor gevolg dat in 1989 de ordonnanceringen nog nationaal aangerekend werden, terwijl vanaf 1990 de normale Imputaties konden gebeuren. Op kasbasis heeft dit ertoe geleid dat de GGC een in verhouding tot de begroting beduidend positief saldo heeft.
76
4.8.
De Lokale Overheden
Op basis van de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenten en Provincies zoals die jaarlijks medegedeeld worden door het Gemeentekrediet van België stellen we de in navolgende tabel gegeven evoluties vast. Tabel m.23 De Lokale Overheden De evolutie van de begrotingen 1990-1991
mi 1jarden 1990
1991
Verschi 1 absoluut
Ontvangsten Uitgaven
351,8 352,8
360,8 366,3
+ 9,0 +13,5
Saldo
- 1,0
- 5,5
+ 4,5
+ 2,3 + 3,8
BRON : Gemeentekred1et.
De bovenstaande cijfers houden alleen rekening met de evoluties van de gewone uitgaven van het eigen dienstjaar. Indien we de evolutie van de lokale sektor op basis van de globale overheidsrekening (d.w.z. inclusief de verrichtingen op de buitengewone begroting) nagaan dan blijkt dat de netto financieringsbehoeften van de sektor tussen 1990 en 1991 gedaald zijn van respectievelijk 32,8 miljard tot 29,8 miljard.
77
DEEL IV.
EVALUATIE VAN DE BEGROTINGEN 1992 VAN ENTITEIT "I" EN ENTITEIT "IJ"
rI
78
HOOFDSTUK I DE BEGROTINGSVOORUITZICHTEN VOOR 1992 VOOR DE DEELSECTOREN VAN ENTITEIT I.
1.
De NCO.
1.1.
Inleiding.
De begroting 1992 van de NCO kwam tengevolge van het ontslag van de Regering eind 1991, met vertraging tot stand. In september 1991 had de ontslagnemende Regering een begrotingsontwerp opgesteld dat niet meer kon worden goedgekeurd. De nieuwe Regering die daarna aantrad heeft dat ontwerp genomen als uitgangspunt voor haar aangepaste begroting 1992. De nieuwe Regering heeft haar begroting 1992 neergelegd in de vorm van een amendement op het oorspronkelijke ontwerp. De via voormeld amendement aangepaste begroting kan als volgt samengevat worden. 1.2.
Globaal overzicht.
De navolgende tabel geeft ons een overzicht van de evolutie van het NFS tussen de realisaties van 1991, de initiële begroting 1992 en het amendement van de Regering.·
79
Tabel IV.l. Nationale Centrale Overheid Evolutie van het netto te financieren saldo tussen 1991 en 1992 miljarden
kasresultaten 1991 I.
Kredieten 1992 (a)
1992i (b)
Ontvangsten Lopende ontvangsten : - fiscale % variatie
1063,6
1147,9 7,9
1132,9 6,5
- niet fiscale % variatie
111,6
114,7 2,8
127,9
Kapitaalontvangsten % variatie
11,1 -
10,2 8,1
1269,1 7,0
1271 ,o 7,1
1552,4
1635,9 5,4
1637,9 5,5
- 366,2
- 366,8
- 366,9
+
Uitgaven Totaal uitgaven % variatie
JIJ. Saldo begratingsverrichtingen
IV.
Schatkistverrichtingen
-
V.
Netto te financieren saldo
- 367,6
- 354,8
- 354,8
B.N.P. Netto te financieren saldo in % ·B.N.P. centr. overh.
6834,2
7331,4
7163,8
(abl
(
-
1186,3
Totaal ontvangsten % variatie IJ.
6,5 41,4
-
1,4
5,4
-
12,0
4,8
+
-
12, I
5,0
volgens het in september 1991 neergelegde ontwerp. zoals uiteindelijk goedgekeurd in juni 1992.
Deze tabel toont ons dat het NFS tussen 1991 en 1992 met o;4 procentpunt zou dalen, d.i. van resp. 5,4% van het BNP naar 5,0 %.
80
Zoals reeds vroeger gesteld geven de rijksmiddelen (die met 7,1% zouden moeten stijgen t.o.v. de realisaties 1991) geen reëel beeld van de ontvangstenevolutie. Daarvoor dienen we de totale ontvangsten nader te onderzoeken. De totale uitgaven dienen opgesplitst in rente- en niet-rente uitgaven ten einde enige zinvolle kommentaar mogelijk te maken.
1.3.
De evolutie van de totale ontvangsten.
In navolgende tabel worden de totale ontvangsten onderverdeeld en vergeleken met de realisaties van 1991.
per
grote
categorie
De navolgende cijfers houden voor wat 1991 betreft geen rekening met de correctie voor de ontvangen maar niet geboekte middelen. Tabel IV.2. Nationale Centrale Overheid Evolutie van de totale ontvangsten 1991-1992 1991 Realisaties
Lopende ontvangsten. Directe belastingen Douane & Accijnzen BTW & Registratie Totale fiscale
ontwerp(a)
1. 106, 7 189,2 597' 1 1. 893,0
1.076,4 203,3 596,3 1.876,0
54 ,9 17 ,9 31,2 104,0
5,4 9,7 5,0 5,9
63,1 21,8 45,1 130,0
65,4 22,6 46,2 134, 2
72, 1 22 ,6 52,7 147,4
9,1 0,8 7,6 17,5
14,4 3,7 16,8 13,5
21 , 3 11,3
20,7 6,5
21,3 10,3
1,0
- 9,2
Totaal
1.934,6
2.054,4
2.055,0
120,4
6,2
Fiscale Niet- fiscale
1. 793,3 141,3
1.913, 7 140,7
1. 897. 3 157,7
104 , 0 16,4
5, 8 11.6
PIT
Andere Tot. niet-fiscale kapitaalontvangsten Fiscale Niet- fiscale
(a) : volgens het in september 1991 neergelegde ontwerp. BRON : Algemene toeli chting 1992.
I.....
initieel
1. 021 '5 185,4 565,1 1.772,0
Financiën
I
1992
miljarden Verschi 1 absoluut in :t
81
De toename van de directe belastingen verbergt een aantal uiteenlopende evoluties. Zo stijgt de verkeersbelasting ingevolge de nieuw ingevoerde belasting op de in verkeerstelling. De ontvangsten uit de roerende voorheffing dalen o.a. omwille van de uitvoering van de Europese richtlijn van de roerende voorheffing betaald door dochtermaatschappijen aan hun moedermaatschappij. Ook de roerende voorheffing op intresten daalt nog o.a. door een verschuiving naar de voorafbetalingen van vennootschappen. De voorafbetalingen en de bedrijfsvoorheffing zouden toenemen. Ook de inkohieringen verbeteren.
De douanerechten werden vastgesteld door de E.G. De accijnzen nemen toe onder invloed van de tariefverhogingen voor minerale oliëen en tabak. De BTW en aanverwante rechten groeien ingevolge de evolutie van de belastbáre basis (± 4,6%) en de nieuwe maatregelen die deze Regering heeft genomen. De registratierechten nemen nog licht toe maar lijden onder de stagnatie van de markt. De lopende niet-fiscale ontvangsten nemen fors toe tengevolge van Thesaurie ontvangsten en ontvangsten van het Ministerie van Pensioenen (voorheen op begrotingsfondsen) De successierechten stagneren terwijl de niet-fiscale kapitaalontvangsten voor 5,8 miljard zouden moeten voortvloeien uit de verkoop van overheidsparticipaties in financiële instellingen. De bovenvermelde ontvangstengroei is te vergelijken met een vooropgestelde BNP-groei van 4,8% tussen 1991 en 1992. Ook voor 1992 verbergt deze evolutie verschillen in groei tussen de totale, de rijksmiddelen en de toegewezen en afgestane ontvangsten. De navolgende tabel illustreert het voorgaande. Tabel IV.3. Nationale Centrale Overheid Evolutie van de totale, toegewezen, afgestane en rijksmiddelenontvangsten 1991-1992. m,
1992
1991 realisaties
ontwerp( a)
Totaal Afgestaan/Toegewezen
1934,6 744,7
2054,4 785,3
Rijksmiddelen
1189,9
1269,1
(a) : volgens het in september 1991 neergelegde ontwerp. Bron : Algemene Toelichting 1992.
l_Jar-:Jp~
Versch1 l
initieel
absoluut
2055,0 783,9
120,4 39,3
1271,0
81, 1
'" t
·6.2 + 5,
2
•6,8
82
1.4.
De uitgaven
De navolgende tabel geeft de evolutie van de totale uitgaven en van de uitsplitsing ervan in rentelasten en overige tussen 1991 en 1992. Men stelt een vrij sterke groei van de uitgaven vast t.o.v. 1991 met ± 2% in reële termen.
Tabel IV.4. Nationale Centrale Overheid Evolutie van de uitgaven 1991-1992 miljarden
1991
realisaties
ontwerp(a)
1992
initieel
Verschi 1 absoluut in X
1552,4
1635,9
1637,9
85,5
+5,5
w.o. rentelasten
622,2
655,2
660,0
37,8
+6, 1
overige
930,2
980,7
977,9
47,7
+5, 1
Totaal
(a) : volgens het in september 1991 neergelegde ontwerp. Bron : Algemene Toelichting 1992.
2.
De Sociale Zekerheid
2.1
De Sociale Zekerheid voor werknemers.
De sociale zekerheid voor werknemers sluit haar rekeningen, op basis van de zgn. evenwichtstabellen, in evenwicht af. Dit evenwicht zou tot stand komen bij een staatstoelage van 192 miljard. De evolutie van ontvangsten en uitgaven ziet er als volgt jlit .
83
Tabel IV.5. Sociale Zekerheid voor werknemers Evolutie van de ontvangsten en uitgaven 1991-1992 miljarden
1991 realisaties
1992
w.o.bijdragen
1195,0 912,3
1216,0 967,9
21,0 49,6
1,8 5,4
Uitgaven
1203,7 1070,9
1216,0 7120,3
12,3 49,4
4,6
- 8,7
0,0
Ontvangsten
w.o. prestaties
Saldo
Verschi 1 absoluut in
%
1,0
De basis waarop voorgaande tabel is opgesteld wijkt af van de methodologie die werd gehanteerd m.b.t. de opstelling van tabel 111.9. In bovenstaande tabel bevatten de totale ontvangsten van 1991, nog de overdrachten van 1989 en 1990 naar 1991 evenals de toelage van de overheid ten belope van 192 miljard waarvan 21 miljard niet werd gestort. In de cijfers van 1992 omvatten de ontvangsten een overdracht van 2 miljard. De evolutie van de uitgaven wordt nader gepreciseerd aan de hand van navolgende tabel die de evolutie van de prestaties tussen 1991 en 1992 geeft. Tabel IV.6. Sociale Zekerheid voor werknemers evolutie van de prestaties 1991-1992 miljarden
1991
Gezin?bijslag Arbeidsongeva 1
303,0 86,0 363,6 102,7 5,9
Beroepsziekten
15,4
1992
Werkloosheid
143,8
Brogpensioen
50,5
322,2 88,5 387,5 107,1 6,0 15,3 141, 1 52,6
1070,9
1120,3
ZIV-gezondheidszorg ZIV-uitkeringen Pensioenen
Totaal
absoluut
19,2 2,5 23,9 4,4 0,1 - 0,1 - 2,7
Vel"schi 1
in %
6,3 2,9 6,6 4,3 1 '7 - 0,6 - 1,9
2, 1
4,2
49,4
4,6
84
Met betrekking tot de sociale zekerheid voor werknemers dient, voor wat de prestaties betreft, nog gewezen op de wijziging van de kalender van de voorschotten aan de RVA. Deze operatie laat toe om 12 miljard van december 1992 te betalen in januari 1993. Rekening houdend met die verschuiving zou de groei van de prestaties 5, 7% belopen. De Sociale Zekerheid voor zelfstandigen.
2.2.
De verwachte evolutie van de sociale weergegeven in navolgende tabel.
zekerheid
voor
zelfstandigen
wordt
Tabel N.7. Sociale Zekerheid voor Zelfstandigen Ontvangsten en uitgaven 1991-1992 miljarden
Ontvangsten
w.o. bijdragen staatstoelagen Uitgaven
w.o. pensioen
~ezinsbijslag
IV-uitkeringen ZIV-zorgen Saldo
1991
1992
100,6
109,7
+9, 1
+9,0
58,1 38,7
67,8
+9,7
+16,7
106,6
38,9
absoluut
Verschi 1 in
%
+0,2
112,5
+5,9
+5,5
58,1 12,0 4,7 21 '3
61 '2 12,3 5,0 22,4
+3,1 +0,3 +0,3 + 1, 1
+5,3 +2,5 +1,8 +5,2
- 6,0
- 1,3
+4, 7
De stijging van de bijdragen dient verklaard op grond van de maatregelen die door de Regering voor 1992 werden genomen w.o. de verhoging van de bijdragen met 1%, de vennootschapsbijdragen voor 1,5 miljard en de verbetering van het inningspercentage met 0,8 miljard. De uitgaven, voornamelijk onder impuls van de pensioenlasten en de ZIV-zorgen blijven groeien met meer dan 5%. 2.3.
Globaal beeld van de Sociale Zekerheid
Indien we aan de sektor van werknemers en zelfstandigen de ontvangsten en uitgaven van de sektor mijnwerkers en zeelieden evenals van de residuaire stelsels (45) toevoegen dan krijgen we het volgend globaal beeld van de sociale zekerheid.
45
De residuaire stelsels bevatten het sociaal 1evensminimum, tegeroetkomingen aan gehandicapten (in toepassing van de wet van 27 februari 1987) en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
85
Tabel IV.8. Sociale Zekerheid Globale evoluties 1991-1992 miljarden
1991
1992
Verschi 1 absoluut
Ontvangsten
810,9 160,7 279,5 44,0
886,1 144,7 283,7 2,0
75,2 - 16,0 4,2 - 42,0
-10,0 + , '5 -95,4
50,6
64,6
14, 1
+27,8
1345,6
1381, 1
35,5
+ 2,6
1274,2 41,8
57,8
+ 4,8
- Transfert - Andere
1216,4 40,8 87,9 15,9
1 '0 - 35,9 1' 1
+ 2,4 -41,0 - 7,0
Totaal
1360,8
1382,5
21,7
+ 1,6
Saldo
- 15,2
- 1,4
- 13,8
-90,7
- Bijdragen
- F. F. E. - Staatstoelage - Overdrachten 1989 + 1990 - Andere
Totaal
+ 9,3
Uitgaven - Prestaties - Administratiekosten
Bron : Algemene Toelichting 1992
51 '7 14,8
-
86
HOOFDSTUK IJ DE BEGROTINGSVOORUITZICHTEN VOOR l992 VOOR DE DEELSECTOREN VAN ENTITEIT I!.
1.
Inleiding
Hierna wordt voor elke Gemeenschap en voor elk Gewest nagegaan in hoeverre de door de Afdeling vooropgestelde budgettaire norm gehaald wordt. Deze oefening zal gebeuren op basis van het concept zoals het door de Afdeling werd uitgewerkt, d.w.z. dat zowel de traditionele begroting als de gedebudgetteerde sector in beschouwing zullen genomen worden. Daartoe is het nuttig het concept dat de Afdeling hanteert nog even duidelijk te stellen. Uit de traditionele begrotingscijfers worden de intresten (op de directe en op de indirecte of gedebudgetteerde schuld) evenals de aflossingen op de directe schuld (deze worden in principe niet vermeld bij de begratingsuitgaven titel I of I!) en op de indirecte schuld uitgesloten. Aan de op die wijze bekomen uitgaven worden de nieuwe ontleningsmachtigingen (die meestal in de begrotingswet worden vermeld) toegevoegd. Aldus worden de totale primaire uitgaven bekomen in de zin zoals gedefinieerd in het advies 1991 van de Afdeling. De Afdeling is in het huidig advies, zoals in het verleden, niet overgegaan tot een herevaluatie van de normen voor 1992. Men zou inderdaad kunnen opteren om de norm 1992 te herdefiniëren in functie van de definitieve cijfers voor 1991 en van de schuldpositie op het einde van dat jaar, terwijl op dit ogenblik ook de ontvangsten juister kunnen geraamd worden. De weerslag van dergelijke herrekening is weliswaar relatief beperkt, doch zeker niet te verwaarlozen. Hierna worden achtereenvolgens de begroting van elke Gemeenschap en van elk Gewest vergeleken met de norm voor 1992 zoals die werd bepaald in het advies van de Afdeling van 1991. Er wordt ook een beschouwing gegeven m.b.t. de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die niet in de normering waren opgenomen wegens hun specifiek financieringssysteem (een dotatie), doch voor het overige van dezelfde financieringsbronnen als de andere Gemeenschappen en Gewesten (w.o. leningen) kunnen genieten.
87
Tengevolge van de ontbinding van de Kamers in 1991 konden de Gemeenschappen en Gewesten met uitzondering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie hun begrotingen niet laten goedkeuren. Daardoor zijn deze pas begin 1992 beschikbaar gekomen. Hierna wordt daarom meestal uitgegaan van de initiële ontwerpbegrotingen. · 2.
De Vlaamse Gemeenschap.
2.1.
Algemeen overzicht van de begrotingscijfers voor 1992.
Ingevolge de ontbinding van de Kamers en de daarop volgende wetgevende verkiezingen werden de begratingswerkzaamheden van de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap verstoord. Zo heeft de Vlaamse Gemeenschap een "tweede" ontwerpbegroting 1992 ingediend op 15 april 1992. Op begratingsniveau stellen we volgende evoluties vast t.o.v. 1991 : Tabel IV.9. Vlaamse Gemeenschap - Begroting 1991-1992 miljoenen initieel ( 1)
1991 aangepast (2)
1992 initieel (3)
~
(3)/(1)
variatie
(3)/(2)
Ontvangsten
378.898,8
391.299,8
407.084,4
7,4
4,0
- Algemene - Toegewezen
376.147,4 2.751,4
387.588,7 3.711 , 1
400.529,2 6.555,2
6,5 138, 4
3,3 76,6
Uitgaven
410. 662,9
422. 232,6 -
438.652,4
6,8
3,9
- Betalingskred. - Variabele kred.
407. 911,5 2.751,4
418.521,5 3. 711.1
431.545,3 7.107. 1
158,3
91,5
Saldo
- 31.764,1
-30.932,8
- 31.568,0
Norm Afdeling
- 30.940,0
2.2.
- 28.630,0
De ontvangsten
De navolgende tabel geeft een gedetailleerder beeld van de ontvangsten in een vergelijking met het advies 1991 van de Afdeling.
88
Tabel IV.lO. Vlaamse Gemeenschap Ontvangsten 1992 - Begroting Versus Advies miljoenen
Begroting 1992 ( 1) +
Advies
Afdeling (2)
Verschi 1
(3)=(1)-(2)
PB - gewest
116.091' 5 53.727,7
117.533,6 53.378,5
-1.442,1 + 349,2
+ andere ontv.
+BTW
182.734,2 54.531,0
182.882,0 61.485,0
- 147,8 - 6.954,0
Totaal
407.084,4
415.279,0
- 8.194,6
- gemeensch.
De Vlaamse Gemeenschap heeft in haar middelenbegroting de toegewezen middelen voorzien die door de NCO zullen doorgestort worden op basis van de berekeningen voor de begrotingscontrole 1992. De verschillen met het advies zijn te verklaren door de afwijking tussen de in het advies gebruikte parameters (inflatie, rentevoet, bevolkir!g, opbrengst PB, schoolbevolking) en deze die gehanteerd werden ter gelegenheid van voormelde begrotingscontrole. De afwijking situeert zich voor het grootste deel bij de samengevoegde belastingen van het Vlaamse Gewest, die onder invloed van de solidariteitsbijdrage, een gevoelige verschuiving ondergingen. De solidariteitsbijdrage wordt m.n. grotendeels beïnvloed door de regionale verdeling van de PB, die gunstig evolueerde voor het Vlaamse Gewest. De Vlaamse Gemeenschap heeft voor haar initiële begroting eveneens rekening gehouden met de middelen die moeten teruggestort worden in functie van de definitieve afrekening 1991 en de daarop verschuldigde intresten (622,2 miljoen) Deze intresten zijn verschuldigd in uitvoering van de conventie voorzien in artikel 54 §I, derde alinea van de bijzondere financieringswet De andere ontvangsten kunnen worden uitgeplitst in de gewestelijke belastingen, het kijk- en luistergeld en de eigenlijke niet-fiscale ontvangsten. Voor wat de gewestelijke belastingen en het kijk- en luistergeld betreft heeft de Vlaamse Gemeenschap zich strikt gehouden aan de middelen zoals die in overleg met de NCO zijn vastgesteld naar aanleiding van de begrotingscontrole 1992. D.w.z. de Vlaamse Gemeenschap heeft geen rekening meer gehouden met de totale overdracht van het kijk- en luistergeld. De afwijking t.o.v. het advies situeert zich daardoor op het niveau van de reële groei die vervat zit in de middelenraming, daar waar het advies vertrekt van een globale reële nulgroei voor alle "andere" ontvangsten samen.
89
De afwijking m.b.t. de eigenlijke niet-fiscale ontvangsten is te verklaren door de doorrekening naar 1992 van de saldi van de afgeschafte begratingsfondsen (meer dan 9 miljard). Deze te ruime inschatting van de middelen 1992 wordt enerzijds gecompenseerd door een terugbetaling ten belope van 4.106 miljoen die voorzien is in het kader van artikel 55 § 4 van de bijzondere financieringswet. Er dient op gewezen te worden dat het hier een éénmalige ontvangst betreft. Daarentegen werden de overige niet-fiscale ontvangsten met ongeveer I miljard naar beneden toe herzien. Globaal genomen werden de ontvangsten in het advies 8,2 miljard hoger geraamd dan deze bekomen in de begroting 1992. Dit zal moeten verrekend worden met de uitgaven.
2.3.
De uitgaven.
Zoals reeds gesteld behandelen we hierna de uitgaven volgens het in het advies 1991 gehanteerde concept. Tabel IV.ll. Vlaamse Gemeenschap - Uitgaven 1992 Begroting versus Advies miljoenen Begroting
1992 ( 1)
+ Intresten : + direkte schuld + indirekte schuld
+ Primaire uitgaven
Advies
(2)
15.147,5
17.172,0
3.199,2 11.948,3
n. b. n.b.
434.984,8
440.589,0
- Aflossingen
423.504,9 15.084,7 3.604,8
n.b. n. b. n.b.
= Totale uitgaven
450.132,3
457.761,0
+ in begroting + gedebudgetteerd
Verschil
(3)=(1 )-(2) - 2.024,5
- 5.604,2
··7.628,7
Met het oog op het intern evenwicht van haar begroting legt de Vlaamse Gemeenschap in de beschrijving van haar begratingspolitiek en o.a. onder impuls van de SERV-norm, meer de nadruk op het evenwicht tussen beleidskredieten en de betalingskredieten.
90
De bovenstaande cijfers bevatten, onder de primaire uitgaven een tegemoetkoming van de Vlaamse Gemeenschap in de lasten van het urgentieprogramma "sociale huisvesting". De Vlaamse Gemeenschap zou daartoe 9 miljard laten ontlenen door een "huisvestingsholding". De financiële dienst zou verzekerd worden via de betaling van huurgelden en een, in de tijd constante, tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap. Dergelijke financieringswijze strookt niet met de algemene regelen op de rijkscomptabiliteit. De Afdeling heeft deze financieringswijze evenwel ook niet opgenomen onder de debudgetteringen, gezien de Vlaamse Gemeenschap slechts een gedeeltelijke last moet dragen. Nochtans is de invloed die uit dergelijke handelswijze voortvloeit, voor de begroting dezelfde als bij een debudgettering. De toekomstige beleidsruimte wordt gedurende 20 jaar, d.i. de aflossingstermijn van de lening en looptijd van de tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap, beperkt. In de cijfers m.b.t. de debudgetteringen werd zoals in het verleden geen rekening gehouden met de bestaande schulden in de sociale huisvesting. Indien men alléén de uitgaven van de ontwerpbegroting met deze van het advies vergelijkt dan zou men, ten onrechte, de indruk kunnen krijgen dat er voor de begroting 1992 nog een marge van .:±: 7,6 miljard overblijft. Deze marge dient verrekend te worden met het overschot of het tekort op de ontvangsten.
2.4.
Het saldo
De navolgende tabel geeft, eveneens op geïntegreerde basis, de meest representatieve grootheid op basis waarvan de norm-naleving kan vastgesteld worden. Tabel IV.l2. Vlaamse Gemeenschap - Saldo 1992 Begroting versus Advies miljoenen Begroting
1992 ( 1)
Ontvangsten Uitgaven Saldo
. I
ii:....
Advies
(2)
407.084,4 450.132,3
415.279,0 457.761,0
- 43.047,9
- 42.482,0
Verschil
(3)=(1)-(2) -8.194,6 -7.628,7 -
565,9
91
3.
De Franse Gemeenschap
3.1.
Algemeen overzicht van de begrotingscijfers voor 1992.
De Franse Gemeenschap heeft per einde mei haar initiële begroting 1992 ingediend. Ten opzichte van 1991 stellen we de hierna weergegeven evoluties vast :
Tabel IV.13 Franse Gemeenschap-Begroting 1992. miljoenen
1991 initieel (1)
1992
aan2epast
( )
initieel (3)
:<: variatie
(3)/(1)
(3)/(2)
183.087,3
183.087,3
191.596,5
-t4,65
+4,65
190.454,2
191.544,6
198.901,5
-t4,44
+3,84
Saldo
- 7.366,9
- 8.457,3
- 7.305,0
Nonn Afdeling
- 7.370,0
Ontvangsten
Uitgaven
- 7.770,0
De Franse Gemeenschap blijft zich houden aan de wetten op de rijkscomptabiliteit zoals die geldig waren op 1 januari 1989. Dit heeft tot gevolg dat de traditionele begratingsfondsen behouden worden. De ontvangsten en uitgaven op die fondsen worden resp. geraamd op 18,7 en 20,1 miljard, wat leidt tot een intering op het saldo van 1,4 miljard. Dit heeft ook voor gevolg dat de ontvangsten en uitgaven in bovenstaande tabel niet verder werden opgedeeld in algemene en toegewezen ontvangsten.
92
Anderzijds is de Gemeenschap overgegaan tot een aantal begratingsherschikkingen die bijdragen tot een grotere budgettaire orthodoxie. Er wordt een uitgavenbegroting zonder toewijzing van de P.B. en B.T.W.-ontvangsten gepubliceerd. Enkele fondsen worden gesaneerd en voorlopig zijn geen speciale beschikkingen opgenomen in verband met overdracht van te fusioneren kredieten. Daarentegen laat het begratingsdecreet toe dat uitgaven van vorige jaren geïmputeerd worden op de kredieten 1992. Dit schaadt de doorzichtigheid van de begroting.
3.2.
De ontvangsten
De navolgende tabel geeft ons een vergelijking tussen de ontvangsten volgens het advies en deze opgenomen in de begroting. Tabel IV .14. Franse Gemeenschap - Ontvangsten 1992 Begroting versus Advies. miljoenen Begroting
1992 ( 1)
Toeqeo.oezen
P.B. BTW Andere ontvangsten Kijk- & luistergeld Niet-fiscale (w.o. Gemeenschapsheffing) Totaal
Advies
Verschi 1
Afdeling
(3)=(1)-(2)
(2)
178.639,3 39.258,9 139.380,4
178.929,7 39.437,3 139.492,4
12.957,2
8.734,3
7. 782,4
n.b.
5.174,8
n. b.
- 290,4
- 178,4 - 112,0 +
4.222,8
+
3.932,5
(1. 773,0)
191.596,5
187.664,0
De verschillen tussen de begroting en het advies zijn op het niveau van de !'IJ rn BTW zeer beperkt gebleven. Dit is o.a. te verklaren door de beperkt<' verschillen m.b.t. de schoolbevolking en relatief geringe impakt van de PB in dl' totale gemeenschapsontvangsten. De in de begroting voorziene middelen houdf'n ook reeds rekening met de afrekening 1991 en met de herrekening volgens d•· "begrotingscontrole 1992 11 • De verschillen op het niveau van de andere ontvangsten zijn des te groter. In het advies werden deze uitgaven geraamd op basis van een reële nulgroei. Ze waren m.a.w. gekoppeld aan de inflatie. De begroting houdt evenwel rekening met een pakket nieuwe en of bijkomende ontvangsten die op dit ogenblik zeer onzeker zijn. Het betreft hier in het bijzonder :
I
93
k
'i· ;!
het boeken van de ontvangsten van het kijk- en luistergeld aan I 00% verminderd met een ristorno aan de NCO van 0,6 miljard (d.i. gelijk aan de uitvoering van het politieke akkoord dat tot stand was gekomen vóór de ontbinding van de Kamers einde 1991) wat aanleiding geeft tot een meerontvangst voor de Franse Gemeenschap van 1,4 miljard. het invoeren van gemeenschapsheffingen ten belope van 1,8 miljard. Hiertoe dienen nog heel wat juridische problemen opgeruimd, zowel op het nationale vlak als op het vlak van de Gemeenschap zelf. Zo blijven momenteel volgende vragen onbeantwoord + + +
hoe zal het grondgebied en de te belasten materie worden ? wie zal de inningen verrichten ? hoeveel kost dergelijke administratie ?
afgebakend !.'
de overige niet-fiscale ontvangsten, alhoewel van relatief beperkt belang, verviervoudigen t.o.v. vorig jaar. Deze blijken vooral voort te spruiten uit de terugbetaling van ten onrechte betaalde salarissen en uit diverse ontvangsten. Daarnaast voorziet men de verkoop van onroerend goed voor ± 0,9 miljard. Indien men bovenstaande begrotingscijfers van de Gemeenschap zonder meer aanneemt, dan heeft zij hierdoor een marge van bijna 4 miljard bovenop de ontvangsten die de Afdeling vorig jaar raamde.
3.3.
De uitgaven
De navolgende paragraaf is gebaseerd op de vergelijking van de uitgaven 1992, geherdefinieerd op basis van de methodologie van de Afdeling.
f f
I r '
94
Tabel IV.15. Franse Gemeenschap : Uitgaven 1992 Begroting versus Advies miljoenen Begroting
1992 ( 1)
+ Intresten : + direkte schuld + indirekte schuld + Primaire uitgaven + in begroting + gedebudgetteerd
- Aflossingen (a) =Totale uitgaven
(a)
1.342,5 842,1 500,4
Advies Afdeling
(2)
4.340,0
Verschil
{3)=(2)-{1)
- 2.997,5
n,b,
n. b.
200.189,8 197.559,3 3.159,0 528,5
192.322,0
+ 7.867,8
n. b,
n. b.
201.532,3
196.662,0
n.b.
+ 4.870,3
Voor de directe schuld (194,1 miljoen) en voor de gedebudgeteerde schuld (1618,2 miljoen).
Om de uitgavenevolutie volledig te kunnen inschatten dienen bij de in de tabel vermelde overschrijding van de gebudgetteerde en gedebudgetteerde uitgaven ook nog de saldi van de begratingsfondsen gevoegd. De door de Afdeling weerhouden debudgetteringen houden naast de in het decreet opgenomen ontleningsmachtigingen ook rekening met de vermindering van subsidies, ten belope van 12, I% van het normale bedrag (d.i. 1.358,2 miljoen) aan bepaalde instellingen die dit verschil zelf mogen ontlenen terwijl de Gemeenschap tijdens de komende jaren zal instaan voor de intrest- en aflossingslasten. Bovendien werden in deze post ook de niet in de begrotingen voorziene intrestlasten (790,8 miljoen) m.b.t. de "oude" leningen voor de financiering van de universiteiten opgenomen Zoals reeds in punt 3.1. hierboven werd vermeld, belopen de uitgaven op de begratingsfondsen 20, I miljard tegen 18,7 miljard voor de ontvangsten. Dit betekent dus een intering op het saldo of m.a.w. een verdere overschrijding van de uitgaven met 1,4 miljard bovenop de 4,9 miljard zoals weergegeven in bovenstaande tabel. De intresten verschuldigd in funktie van de afrekening van de middelen 1991 (0,4 miljard) werden wel opgenomen in de uitgavenbegroting.
95
3.4.
Het saldo.
De navolgende tabel geeft op het niveau van het saldo, welke de referentiegrootheid vormt van de norm, een vergelijking tussen de begroting en het advies.
Tabel IV.l6. Franse Gemeenschap Saldo 1992 - Begroting versus Advies. miljoenen Begroting
1992 ( 1)
Ontvangsten
Avies 1991 HRF
Verschil
(2)
(3)=(2)-(1)
Uitgaven
191.596,5 201.532,3
187.664,0 196.662,0
+ 4.870,3
Saldo
- 9.935,8
- 8.998,0
+ 937,8
+ 3.932,5
zien
kijkde nieuw
96
4.
Het Waalse Gewest.
4.1.
Algemeen overzicht van de begrotingscijfers 1992.
Ten gevolge van de ontbinding van de Kamers en de daaropvolgende wetgevende verkiezingen werden ook de begratingswerkzaamheden van het Waalse Gewest verstoord. De initiële middelenbegroting van het Waalse Gewest werd reeds goedgekeurd eind 1991 en alhoewel op dat ogenblik reeds de nieuwe middelen -na begrotingscontrole 1992- gekend waren werd er voorlopig geen aangepaste middelenbegroting neergelegd. De uitgavenbegroting volgde in de maand april 1992. Op basis van de officiële documenten zien de begrotingscijfers er als volgt uit.
Tabel IV.l7. Waalse Gewest - Begroting 1992. 1991 i nitieel (1)
miljoenen % variatie
1992 aan~epast
( )
initieel (3)
(3)/( 1)
(3)/( 2)
92.308,3 92.308,3 0,0
95.829,6 94.829,6 1. 000,0
101.270,8 99 . 270,8 2.000,0
+ 9, 71 + 7, 54
+ 5,68 + 4,68
110. 208,3 110.208,3 0,0
113.889,9 112.889,9 1. 000,0
118.935,2 116.935,2 2.000 ,0
+ 7,92 + 6,10
+ 4,43 + 3,58
Saldo
17.900,0
18.060,3
17.664,4
Norm Afdeling
17.870,0
Ontvangsten - Algemene - Toegewezen Uitgaven - Beta 1. kredieten. - Variabele kredieten
16.250,0
M.b.t. het intern evenwicht van de begroting blijft het Waalse Gewest op het niveau van de uitgaven, die een relatief belangrijk deel investeringskredieten omvatten, het evenwicht tussen de betalingskredieten (NGK + OK) en de beleidskredieten (NGK + VK + vastleggingsmachtigingen - gecorreleerde kredieten) (46) nastreven.
46
Dit zijn de eigenlijke vastleggingsmachtigingen +de ontleningsmachtigingen.
97
4.2.
De ontvangsten
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gemaakt tussen de initiële middelenbegroting 1992 en het advies van de Afdeling. Ter informatie wordt in de kolom "aangepast" het herraamde cijfer voor de ontvangsten gegeven zoals dit kan gevonden worden in de Algemene Toelichting bij de begroting 1992 van het Waalse Gewest. Deze "aanpassing" zou opgenomen worden in de eerste begratingsaanpassing voor 1992.
Tabel IV.l8. Waalse Gewest-Ontvangsten 1992 Begroting versus advies. miljoenen Begroting 1992 initieel aan~epast(a) ( 1)
Algemene Toegewezen Andere - Gewest. Belast. - Niet - fi scale Toegewezen Totaal (a)
t2)
Advies Afdeling (3)
99.270,8 79.854,2 19.416,6 12.290,9 7. 125,7 2. 000,0
99.585,2 79.854,2 19.731,0 12. 290,9 7. 440,1 830,0
102. 374,0 78. 571,0 23. 803,0 23.803,0
101.270,8
100.415,2
102.374,0
Verschi 1 (1)-(3)
(2)-(3)
- 3.103,2
- 2. 788,8
- 4.386,4
- 4.099 , 0
+ 2. 000 , 0
+ 830,0
- 1. 103,2
- 1. 958,8
Cijfers vol gens de Algemene Toel i chting 1992 .
De herraming die in de Algemene Toelichting werd gegeven, verlaagt de toegewezen ontvangsten (milieuheffing op waterverbruik) en verhoogt de andere niet- fiscale ontvangsten ten gevolge van een terugbetaling door het Forem . De voormelde herraming volgens de Algemene Toelichting 1992 houdt geen re kening met de aanpassing van de midde len en de aanrekening van de intrest en ingevolge de de finitieve afrekening 1991. Eveneens werd geen rekening gehouden met de herziening van de middelen ingevolge de begrotingscontrole 1992. Globaal genomen zou het saldo van bovenstaande aanpassingen een verminderi ng van de midde len me t 0,3 miljard inhouden. Naast de ontvangsten (toegewezen middelen + gewestbelastingen) die via de NCO worden ge transfereerd, stelt men ook m.b.t . de eigenlijke niet-fiscale ontvangsten aanmerkelijke verschillen vast.
98
Deze verschillen zijn te verklaren omdat de Afdeling in haar advies 1991 heeft rekening gehouden met een structureel hoger niveau voor de diverse ontvangsten. Het blijkt nu dat deze diverse ontvangsten een relatief belangrijk pakket aan intresten omvatten die in de nabije toekomst niet meer zullen gerealiseerd worden. Als besluit kan worden gesteld dat de globale ontvangsten van het Waalse Gewest bijna 1,5 miljard beneden de ramingen van het advies liggen. Deze zullen hierna moeten verrekend worden met de uitgaven. 4.3.
De uitgaven.
In deze paragraaf worden de uitgaven geherdefinieerd, rekening houdend met de methodologie van het advies van de Afdeling.
Tabel IV.19. Waalse Gewest - Uitgaven 1992 Begroting versus het advies. miljoenen Begroting 1992 initieel
Advies 1991 Afdeling
Verschil
(2)
(3)=(1)- (2)
6.289,8 344,0 5.945,8
6.552,0
- 262,2
+ Primaire uitgaven + in begrot. + gedebudget, - aflossingen
115.268,3 112. 645,4 4. 180,0 1.557,1
113.167,0
+ 2.101 , 3
= Totale uitgaven
121.558,1
119.719,0
+ 1.839,1
(1)
+ Intresten
+ dir. schuld + gedeb. schuld
De bovenstaande tabel toont aan dat er aan de uitgavenzijde een overschrijding heeft plaatsgevonden van 1,8 miljard op de eigenlijke begratingsverrichtingen en de debudgetteringen samen. In de gedebudgetteerde sektor wordt naast de "traditionele" sektoren (w.o. gesubsidieerde werken lokale overheden en watervoorziening) in 1992 gestart met een programma waterzuivering. Volgens de plannen van de Waalse Executieve zouden de financiële lasten van dit programma volledig moeten gedragen worden door de heffingen op het waterverbruik.
99
Indien men daarnaast ook nog rekening houdt met de evolutie op de begratingsfondsen (2, 7 miljard ontvangsten en 3, 7 miljard uitgaven) dan neemt die overschrijding toe met 1,0 miljard. Tenslotte voorziet de begroting I 992 ook de bouw van een administratief centrum te Namen. Daartoe kan het Gewest, ten belope van 2016, miljoen een contract met een bouwpromotor afsluiten.
4.4.
Het saldo 1992.
Indien men de ontvangsten en de uitgaven samenbrengt dan krijgt men een beeld van de afwijkingen op het niveau van het saldo, welk het meest relevante niveau is voor de analyse van de norm van de Afdeling. Tabel IV.20. Waals Gewest - Het saldo 1992 Begroting versus advies miljoenen
Begroting 1992 initieel ( 1)
Ontvangsten Uitgaven Saldo
47
Advies Afdeling (2)
Verschil
(3)=(1)-(2)
101.270,8 121.558,1
102.374,0 119.719,0
+ 1.839,1
20.287,3
77.345,0
+ 2.942,3
- 1.103,2
De Afdeling pleit er daarorn voor dat het Gewest op regelmatige tijdstippen een statistiek zou ter beschikking stellen waarin al de gewaarborgde verrichtingen zijn opgenomen. In de Algemene Toelichting 1992 zijn daaromtrent reeds enkele gegevens beschikbaar.
100
5.
Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
5. 1.
Algemeen overzicht van de begrotingsgegevens 1992.
De navolgende tabel geeft een overzicht van vergelijking met 1991.
de kernci jfers
van
1992
in
Tabel IV.21. Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Begroting 1992 miljoenen 1991 i nitieel ( 1)
1992 aangepast (2)
initieel (3)
aangepast
(4)
% variat i e (3)/( 1)
Ontvangsten - algemene - toegew.
32.687, 5
33. 877, 2
37.957,2 35. 380,7 2.576,5
38. 057, 2 35. 380,7 2.676,5
+ 16,12
Uitgaven
39.109 , 5
43. 999,0
44.785,2 42.208, 7 2.576 ,5
45. 004, 9 42.328,4 2. 676,5
+ 14, 51
Saldo
-6.422,0
- 10.121,8
-6.828,0
-6. 947, 7
Norm Afdeling
-6 . 620,0
-
algemene toegew .
(4)/(2) +
12,33
+ 2,29
-7 . 280, 0
De forse toename van de ontvangsten en de uitgaven in de begroting 1992 ten opzichte van de begroting 1991 is het gevolg van twee faktoren . Enerzijds werden de saldi (per 31.1 2. 199 1) van de afgeschafte begratingsfondsen in de Middelenbegroting 1992 opge nomen (0,6 miljard). Anderz ijds bevatten de totale ontvangsten resp. uitgaven met ingang van 1992 eveneens de ontvangsten resp. uitgaven op de organieke begratingsfondsen (2,6 miljard).
101
Met uitsluiting van die factoren zou de begratingsevolutie er als volgt uitgezien hebben : miljoenen initieel
1991
aangepast
( 1)
Ontvangsten
Uitgaven Saldo
Norm Afdeling
(a)
(2)(a)
1992
initieel
aangepast
(4)
(3)
32.687,5 39.109,5
33.877,2 43.999,0
34.828,7
42.208,7
34.828,7 42.328,4
-6.422,0
-70.727,8
-7.380,0
-7.499,7
-6.620,0
% variatie
(4)/(2)
(3)/(1)
+ 6,55 + 7,92
+ 2,81
- 3,80
-7.280,0
de specifieke evoluties m.b.t. 1991 (aangepast) werden besproken in het advies 1991. voornamelijk samen met de "technische" presentatie van de begrotingsdocumenten.
Zij hangen
Hierna worden deze budgettaire gegevens meer in detail vergeleken met deze weerhouden in het advies van de Afdeling.
5.2.
De ontvangsten 1992.
De navolgende tabel geeft de vergelijking tussen de begrotingscijfers en het advies 1991. Tabel IV.22. Brusselse Hoofdstedelijk Gewest Ontvangsten 1992 - Begroting versus advies. miljoenen Begrotin9
1992 (1)
1 92(a) (2)
Advies Afdeling
(3)
Verschi 1
(1 )-(3)
(2)-(3)
Algemene
35.380,7
35.380,7
35.256,0
+ 124,7
+ 124,7
* *
23.753,8
23.753,8
24.023,0
- 269,2
- 269,2
9.236,3 2.390,6 2.576,5
9.236,3 2.390,6 2.676,5
11.233,0
+ 393,9
+ 393,9
+ 2.576,5
+2.676,5
37.957,2
38.057,2
35.256,0
+ 2.701,2
+2.801,2
toegew. P.B andere + gewest belast. + niet-fiscale
Toegewezen
Totaal
n.b.
102
De afwijkingen op het niveau van de toegewezen P.B. tussen het Advies en de initiële begroting bleven relatief beperkt. Het verschil, bijna 0,4 miljard, bij de andere niet-fiscale en fiscale ontvangsten is toe te schrijven aan de op 31.12.1991 nog beschikbare saldi op de begratingsfondsen die niet als organieke fondsen werden weerhouden vanaf 1992. Die saldi, geraamd op 0,6 miljard, werden in de Middelenbegroting 1992 opgenomen. Daarnaast heeft ook de inschrijving van de ontvangsten van de organieke fondsen een sterk verhogend effect gehad (+2,6 miljard). Met uitzondering van een marginale aanpassing (0,1 miljard) van de toegewezen ontvangsten werd voorlopig nog niet overgegaan tot een herraming van de ontvangsten in het kader van de begrotingscontrole 1992. Volgens de gegevens van de NCO zou de afrekening 1991 en de begrotingscontrole 1992 voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest een minderontvangst geven van 0,4 miljard. Gezien deze middelen nog in 1992 zullen verrekend worden verdient het aanbeveling om er in onze eindevaluatie mee rekening te houden. Op basis van voormelde tabel heeft het Gewest aan de ontvangstenzijde een marge van 2, 7 miljard. Deze daalt lichtjes met 0,4 miljard, indien wordt rekening gehouden met de afrekening van de middelen 1991 en met de aanpassing ingevolge de begrotingscontrole 1992.
5.3.
De uitgaven 1992.
Hierna wordt de vergelijking gemaakt tussen de begroting 1992 (initieel en aangepast) en het advies van de Afdeling. te kunnen doorvoeren, dienen de Ten einde dergelijke vergelijking begrotingscijfers herrekend te worden volgens de methodologie van het advies 1991, d.w.z. er dient rekening gehouden te worden met de debudgetteringen. Deze herrekening vindt men in de navolgende tabel.
103
Tabel IV.23. Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest Uitgaven 1992 Begroting versus advies. miljoenen Begroting 1992 initieel aan{2~ast ( 1)
HRF
5.829,8 1.108,8 4. 721,0
5.829,8 1.108,8 4.721,0
5.911,0 n.b. n. b.
- 81,2
- 81,2
+ Primaire uitgaven + in begroting + gedebudget. - Aflossingen
37.954,1 38.955,4 2. 104,0 3.105,3
38.173,8 39.1 75,1 2.104,0 3.105,3
36.731,0 36.621,0
+1.223,1 + 2.334,4
+1.442,8 + 2. 554, 1
Totale uitgaven
43.783,9
44.003,6
42.642,0
+ 1. 141,9
+ 1.361,6
Uitgaven
+ Intresten
+ directe schuld + gedebudget.schuld
Advies
Verschil
(3)
(1)-(3)
(2)-(3)
110,0
In 1992 bleven de debudgetteringen beperkt tot de ontleningsmachtiging voor de MIVB. Op grond van voormelde herrekening bekomt men met betrekking tot de uitgaven een overschrijding van de norm van respectievelijk 1,1 tot 1,4 miljard voor de initiële resp. de aangepaste begroting.
5. 4.
Het saldo.
Indien men in de volgende tabel de bovenstaande ontvangstenuitgavenvooruitzichten samenbrengt, dan krijgt men het volgende beeld :
en
Tabel IV.24. Brusselse Hoofdstedelijk Gewest-Saldo 1992Begroting versus advies. miljoenen Begrot i ng 1992 initieel aan{e~ast ( 1) 2
Advies Afdeling (3)
Verschil
(1)-(3)
(2)- (3)
Ontvangsten
37.957,2
38.057,2
35.256,0
+
2. 701,2
+
2.801, 2
Uitgaven
43.783,9
44.003,6
42.642,0
+1 . 141,9
+
1. 361 , 6
- 5.826, 7
- 5.946,2
- 7.386,0
- 7.559,3
+ 7.439,8
Sa7do
104
6.
De Duitstalige Gemeenschap
6.1.
Inleiding
De Duitstalige Gemeenschap geniet van een specifiek financieringsstelsel en werd om die reden niet in de door de Afdeling vastgestelde normering opgenomen. Aangezien deze Gemeenschap ook een beroep kan doen op leningen, heeft de Afdeling het nochtans nuttig geoordeeld om ook de evolutie binnen de Duitstalige Gemeenschap op de voet te volgen. 6.2.
Algemeen overzicht van de begrotingen 1991-1992.
De evolutie van de begrotingen 1991-1992 wordt weergegeven in navolgende tabel. Tabel IV.25. Duitstalige Gemeenschap : Begroting 1991-1992.
initieel (1)
1991
aangepast (2)
1992 initi eel (3)
Ontvangsten
3.535,8
3.535,8
- algemene - toegewezen . - reserves
3.224,7 31111
3. 22417 311 11
2.81714 37510 1 ' 2241 4
Uit9aven
3.076,0
3.024,0
4. 416,8
Sa7do
+ 459, 8
+ 571,8
- 0
miljoenen % var iatie (3)/( 1)
(3)/(2)
- 8,85
- 8,85
+ 43,59
+ 46,06
I
105
f 6.3.
Ontvangsten.
De grootste post op de middelenbegroting van de Duitstalige Gemeenschap wordt gevormd door de dotatie die de Gemeenschap in uitvoering van de financieringswet op de Duitstalige Gemeenschap ontvangt van de NCO. In de begroting 1992 werd deze dotatie gedeeltelijk (0,4 miljard) toegewezen op verschillende fondsen. In de middelenbegroting voor 1992 voorzag de Duitstalige Gemeenschap tevens de mogelijkheid om ten belope van 1,2 miljard gebruik te maken van de in het verleden opgebouwde reserves. 6.4.
Uitgaven.
De navolgende tabel geeft een overzicht van evolutie van de beleids- en betalingskredieten tussen 1991 en 1992. Tabel IV .26. Duitstalige Gemeenschap Evolutie van de beleids- en betalingskredieten 1991-1992 miljoenen
1991 Raad
Executieve Administratie Onderwijs
Cultuur Gezin Gezondheid.
Totaal
Be leidskredieten 1992 Verschi 1
1991
Betalingskredieten 1992
Verschi 1
83,0
+ 15,0
68,0
83,0
+ 15,0
77,5
+ 6,5 - 11,8 + 449,1
77,5
2.521,8
+ 6,5 - 11,8 + 485,5
+ 527' 1 + 394,3
71 '0 211 '3 2.036,3 510,0 486,6
771' 1 763,9
+ 261,1 + 277,3
+ 1380,2
33a3,2
4416,8
+1.033,6
68,0 71,0 211,3 2.152,7 835,0 524,1
199,5 2.601,8 1. 362,1 918,4
3862,1
. 5242,3
199,5
De Duitstalige Gemeenschap heeft haar begroting 1992 gebruikt om in versneld tempo een deel van haar investeringsprogramma te realiseren. Daartoe heeft ze haar beleids- en betalingskredieten 1992 fors verhoogd. Vanaf 1993 zou de Duitstalige Gemeenschap terugkeren naar een uitgavenniveau dat vergelijkbaar is met dat van 1991.
~
~.
!·i.
106
6. 5.
Het saldo.
Op basis van de ontvangsten en uitgavencijfers kunnen we stellen dat de Duitstalige Gemeenschap in 1992 haar begratingsevenwicht dank zij een beroep of reserves zal kunnen handhaven. Indien zoals voorzien vanaf 1993 teruggekeerd wordt naar een normaal uitgavenniveau dan lijkt het evenwicht op langere termijn ook verzekerd.
7.
De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
7.1.
Inleiding.
Net zoals de Duitstalige Gemeenschap wordt ook de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gefinancieerd via een dotatie. Het basisbedrag van die dotatie werd bepaald in de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989. Gezien de bijzondere . financieringswijze enerzijds en de mogelijkheid die deze Commissie heeft om de zich te financieren via leningen heeft de Afdeling het nuttig geoordeeld om ook hier de evolutie van de begroting op de voet te volgen.
7.2.
Algemeen overzicht van de begrotingen 1991-1992.
De navolgende tabel geeft een overzicht van de kredietevolutie 1991-1992. Tabel IV.27. Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Begrotingen 1991-1992 m, 1 ~'(.)(".....,.. .....
1991 (1) Ontvangsten Uitgaven Saldo
i
982 ,8 982,8
1992 (2)
1992 (a) (3)
1.166,3 1.034,3
1.166,3 1. 904,1
+ 132,0
- 737,8
va,., , f" % (2)/(1) ( 3} / (' ) d'~
+ 18,7 + 5,2
.
18,
1
• 93.?
107
7.3.
Ontvangsten.
De forse groei van de ontvangsten is het gevolg van de intresten die verkregen zullen worden op de overschotten van 1989 en 1990. Zij belopen samen 187 miljoen. 7.4.
Uitgaven.
De totale beleidskredieten stijgen voor de initiële begroting tussen 1991 en 1992 van 1866,9 tot 1414,3 d.i. 3,5%. De betalingskredieten zijn tussen voormelde jaren toegenomen van 982,8 tot 1034,3 d.i. met 5,2%. Ter gelegenheid van de aanpassing van de begroting werden de beleidskredieten beduidend opgetrokken (+ 420 miljoen). Ook de betalingskredieten werden zodanig verhoogd dat men bijna van een verdubbeling kan gewagen. Deze evolutie kan verklaard worden doordat de GGC al de eind 1991 beschikbare kredieten heringeschreven heeft in 1992. 7.5.
Saldo.
Alhoewel de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in relatieve termen nog een groot bedrag aan reserves heeft zullen deze in 1992 beduidend dalen indien de aangepaste begroting wordt gerealiseerd. In die omstandigheden zou de aanpassing van de begroting een éénmalige operatie· moeten blijven. 8.
De Lokale Overheden
Op basis van de enquête.die het Gemeentekrediet jaarlijks uitvoert m.b.t. de begrotingen van het lopende jaar van de Gemeenten wordt in het jaarverslag van die instelling gesteld dat de begrotingen 1992 geen eenduidige verbetering tonen t.o.v. het voorgaande jaar. Gezien evenwel de ''reddingsplannen" die in de Gewesten worden klaargestoomd mag men veronderstellen dat de begrotingen 1992 en volgende geen abnormaal toenemende achteruitgang zullen kennen. Een gedeelte van de inspanning zal via de schuldverlichting voor de gemeenten wel terechtkomen bij de Gewesten. De financiële positie van beduidend wijzigen.
de Provincies zouden
in de loop van
1992 niet
108
HOOFDSTUK 111 EVALUATIE VAN HEf NFS OP HEf VLAK VAN DE GEZAMENLIJKE OVERHEID OP BASIS VAN DE BEGROTINGEN 1992.
1.
Samenvattend overzicht op het vlak van Entiteit "I".
De navolgende tabel vertrekt van de saldi zoals die uit de begrotingen voortvloeien. De post overige bevat, voor zover de Afdeling deze heeft kunnen opsporen het grootste aantal van de debudgetteringen. De sektor van de sociale huisvesting werd wegens de onduidelijke toestand o.a. m.b.t. de verdeling tussen NCO en G&G buiten beschouwing gelaten.
Tabel IV.28 Financieringsbehoeften Entiteit "I" '
-'
mil jarden
Begroting
Overi ge
Totaa l
- 29,9 - 12,0
- 384,7
Sociale Zekerheid
- 354,8 1,4
-
Totaal
- 356,2
- 47,9
- 398, 7
NCO
2.
13,4
Samenvattend overzicht op het vlak van Entiteit "11".
Zoals voor punt 1 hiervoor vindt men in de kolom "Begroting" de saldi van de neergelegde begrotingen, exclusief de intering op de begrotingsfondsen. De kolom "overige" herneemt de gedebudgetteerde verrichtingen die in grote mate overeenstemmen met de in de decreten opgenomen ontleningsmachtigingen verminderd met de in begroting voorziene aflossingen.
I,
109
Tabel IV.29. Financieringsbehoeften Entiteit "II" miljarden Begroting
Overige
Totaal
- 43,0 - 9,9 - 20,3 - 7,8
1. Gemeenschappen en Gewesten Vlaamse Gewest
- 31,6
- 11,4
Franse Gemeenschap Waalse Gemeenschap Brusselse Gewest Duitse Gemeenschap
-
- 17,7
-
2,6 2,6
-
-
1,0
=
2. Lokale overheid 3. Totaal
3.
7,3 6,8
- 25,0
- 25,0 -88,4
- 17,6
-106,0
De financieringsbehoeften van de Gezarnenli jke Overheid
De navolgende tabel geeft een samenvattend overzicht van de financieringsbehoeften van de overheidssectoren op basis van hun begrotingen en door de Afdeling gekende ontleningsmachtigingen.
Tabel IV.30. Financieringsbehoeften Gezamenlijke Overheid m\ lJ.!If""df>"
Entiteit I Entiteit II
- 356,2 - 88,4
Totaal
- 444,6
Dit globale saldo werd bekomen gedebudgetteerde verrichtingen.
Totaal
Overige
Begroting
- 17,6
- 398,1 - 106,0
59,5
- 504, 1
- 41,9
-
op
basis van
de
begrotingscijfers
en
d<'
Volgens het ESER-concept dat richtinggevend was voor de Maastrichtnorm stemt dit overeen met ongeveer 5,7% van het BNP (48).
48
Met het huidig beschikbaar statistisch instrumentarium kan het saldo van de overheden,
dan de Centrale Overheid, volgens het ESER-concept niet exact worden bepaald.
andere
110
BIJLAGEN
111
BIJLAGE I
OBJECTIF MAASTRICHT
I i
! Introduction.
Cette note vise à fournir un commentaire "qualitatif" sur Ie sens à donner aux différences d 1appréciation des deux Instances (BP et CSF) en matière d 1évolutions des finances publiques belges et d 1ampleur relative des efforts d 1assainissement à opérer d 1ici 1991 pour rencontrer les objectifs budgétaires définis à Maastricht.
I t~ ,, I
il i•
1
1
Il faut rappeler, et c est essentie!, qu au départ les objectifs et donc aussi la démarche des deux Instances n 1étaient pas identiques ou de même nature. Le Bureau du Plan a ainsi procédé, comme à 11accoutumée, à ses projections pluri-annuelles d 1hiver, au départ à la fois d 1un jeu d 1amorçage d 1hypothêses macro-économiques et financières relatives à l 1environnement international, dérivées du scénario international de 110.C.D.E. de décembre 1991, .ainsi que d 1un jeu d 1hypothêses budgétaires et fiscales constituant un ensemble "mixte" d 1éléments "à législation fiscale et sociale inchangée", et d 1autres éléments pouvant davantage être considérés comme relevant de comportements budgétaires "à politique discrétionnaire constante". La Section Besoins de Financement du Conseil Supérieur des Finances a pour sa part procédé à un exercice d 1évaluation chiffrée des efforts d 1assainissements à opérer en termes de soldes primaires, pour atteindre l 1objectif "Maastricht" en 1996, au départ d 1un scénario macro-économique supposé et d 1hypothêses jugées plausibles quant aux évolutions "spontanées" ou non-discrétionnaires du solde primaire des pouvoirs publics.
~
t f
1'
!
I
112
Il a été fait état très largement des différences importantes d'appréciation des deux Instances quant à I'importance de l'effort d'assainissement complémentaire à opérer pour arriver au même objectif (3% de PIB de déficit, hors OCPP (49)).
La localisation des différences principales.
Comme on pouvait s'y attendre, ces différences s'expliquent intégralement, outre quelques aspects techniques ou statistiques mineurs (50), par un nombre restreint de différences importantes dans les hypothèses macro-économiques, financières (taux d 'intérêts) et budgétaires utilisées. Pour situer quelque peu les ordres de grandeur en question, rappelons qu'en 19911996 (5 ans), l'écart d'évolution de besoin net de finan cement entre les deux estimations "de base" (BP et CSF) atteint près de 180 milliards en francs courants (soit environ 2% de PNB de 1996), dont 1/3 environ (60 milliards) en charges d'intérêts et les 2/3 restants (120 milliards environ) en solde primaire (dont 107 milHards rien qu'en dépenses primaires). A titre illustratif, on peut aussi rappeler que dans Ie scénario "spontané" retenu par Ie CSF, les hypothèses budgétaires et fiscales en matière de soldes primaires conduisent à une stabilisation relative du surplus primaire au sein du PNB, sans plus, alors que Ie scénario de base du BP table sur un redressement "spontané" de 1.3% de PNB en 5 ans (amélioration effectivement observée entre 1987 et 1991: +0.7% de PNB en 4 ans, et entre 1989 et 1991: 0% de PNB).
Les hypothèses macro-économiques et financières.
Vu l'importance relative des deux composantes 'charges d'intérêts ' et 'dépenses primaires' dans 1'écart observé en fin de période de simulation, on se doute que c'est du cöté des hypothèses retenues en matière de taux d'intérêts et de croissance "spontanée" des dépenses primaires que doit se concentrer 1' analyse de 1'origine des écarts enregistrés. Le tableau qui suit reprend les principales hypothèses macro-économiques et budgétaires retenues dans les deux exercices (BP et CSF).
49 50
Octrois de crédits et prises de participations, non inclus dans la norme budgêtaire europêenne. Le CSF utilise eneere le PNB "national" ccmne grandeur de rêfêrence, alors que le Bureau du Pl an se rêfère au PIB des comptes SEC europêens, et les donnêes d'amorçage relatives aux rêsultats 1991, utilisêes par le CSF, êtaient eneere des donnêes provisoires non-ajustêes.
113
On voit ainsi que les hypothèses macro-économiques sont en moyenne assez proches en matière de croissance réelle et nominale du PNB (un écart annuel moyen de 0.1 %). 11 en est ainsi même si Ie profil conjoncturel endogène dans la projection du BP, avec une assez forte croissance en 1993-94, tend à "lifter" quelque peu l'assainissement "spontané". COMPARAISON DES HYPOTHESES MACRO-ECONOMIQUES ET BUDGETAIRES DU CSF ET DU BUREAU DU PLAN (BP) C.S.F.
B.P.
5, 7 2,4 3,2
5,8 2,5 3,2
3,3
3,1
Hvpothèses macro-économigues
P.N.B. (CSF) ou PIS (BP) % croissance moyenne 92-96 - valeur - volume
- prix
Prix à la consommatien
1È·. ~
Taux d'intérêt implicite sur la dette publique
- fin de période (1996) - moyenne 1992-1996
i
8,8 9,0
8,4 8,8
1 f;
Hyoothèses
11
'u'· !i
budgétaires 11 et "fiscales 11
Croissance réelle
11
de référence 11 des dépenses primaires
Elasticité moyenne des recettes publiques
Prix relatifs consommation/PNB(PIB)
2,0
1 '6
0,95
0,95
+ 0,1
- 0,1
fj Différentiel moyen (croissance PNB) en valeurTaux d'intérêt implicite
1l
- 3,0
il ~1
ti
I En matière d'hypothèses financières, la différence est beaucoup plus sensible, puisqu'elle atteint 0.4% en fin de période en matière de taux d'intérêt implicite sur la dette, la baisse de ce taux implicite sur la dette au cours de la période 1991-96 étant deux fois aussi importante dans Ie scénario du BP {-0.8%) que dans celui du CSF (-0.4% seulement). Dans ce dernier cas, on part de l'hypothèse que les taux internationaux du marché ne seraient pas fondamentalement différents en fin de période des taux du début 1992, mais que néanmoins Ie taux implicite moyen sur la dette publique beige pourrait se réduire de 0.4% en 4 ans (1992-96) dans l'hypothèse d'une poursuite de la modernisation de la gestion de la dette publique et/ou d'une réduction du différentiel entre Ie taux implicite rnayen et les taux du marché.
~
I'
I
I !
i
I
114
Le choix opéré par Ie CSF, même s'il est plausible voire probable que les taux d'intérêts européens soient orientés à la baisse en 1993, est de ne pas parier sur des baisses substantielies de taux européens - et donc sur des économies d'intérêts - qui ne sont pas acquises à plus long terme (1995-96), même si elles sont possibles. Cette différence de 0.4% de taux d'intérêt implicite sur la dette "explique" mécaniquement à elle seule plus de 40 milHards d'écarts en termes de charges d'intérêts, les 20 milliards d'écarts résiduels en matière de charges d'intérêts s'expliquant par la progression endogène plus lente de la dette publique ellemême dans Ie scénario de base du BP (du fait des effets dynamiques et cumulatifs de la réduction "spontanée" plus rapide des besoins nets de financement). L'écart total en termes de charges d'intérêts doit donc s'analyser comme résultant de 1'interaction dynamique d'un double effet "taux d'intérêt (implicite)" et "taux d'endettement (endogène)", ce dernier facteur étant lui-même indirectement influencé par les hypothèses affectant I 'évolution des soldes primaires. 11 est à noter enfin que dans une variante d'environnement international un peu rnains favorable (51), largement inspirée des dernières prévisions à moyen terme préparées par la DG II de la C.C.E. et utilisées par la Commission, Ie Bureau du Plan aboutit lui-même à un écart défavorable de 0.4% de PIB en matière de réduction "spontanée" du Solde des opérations courantes et en capita! des administrations publiques.
Les écarts au niveau des soldes primaires.
En matière de recettes publiques, il y a lieu de souligner Ie grand parallélisme des estimations BP et CSF en matière d'élasticité moyenne par rapport au PIB/PNB (environ 0.95 en 1992-96 selon les deux approches), la croissance nominale un peu plus rapide du PIB dans Ie scénario du BP conduisant alors logiquement à une évolution un peu plus favorable des recettes publiques en termes nominaux (un écart de 13 milHards à I 'horizon 1996). En matière de dépenses primaires, 1'écart total de 107 milHards entre les deux estimations s'explique par des différences sensibles en matière de croissance nominale "spontanée" supposée de ces dépenses, différence qui atteint environ 0.6% par an, soit plus de 3% au bout de 5 ans.
51
Voir l'Annexe 3 aux Perspectives 1992-1996 de février 1992.
115
Cette différence se répartit à son tour pour 1/3 environ (0.2% par an ou 1% au bout de 5 ans) en un "effet-prix" plus défavorable dans la simulation CSF que dans la projection du BP (52), et pour les 2/3 restants (0.4% par an ou 2% au bout de 5 ans), par des "effets-volumes" "spontanés" rnains favorables également dans la simulation CSF (une croissance réelle "spontanée" plus élevée des dépenses primaires) (53). La souree la plus importante d 'écart en matière de dépenses primaires se situe donc au niveau des hypothèses en matière de croissance réelle (en volume) "spontanée." des dépenses primaires, pour lesquelles les deux approches diffèrent clairement. Dans Ie cas de la projection du Bureau du Plan, le 1.6% de croissance réelle annuelle et moyenne "spontanée" des dépenses primaires résulte lui-même d'un jeu complexe et multiple d'hypothèses désagrégées {par catégorie ou type de dépenses) intégrant dans certains cas des évolutions endogènes à législation donnée {par exemple en sécurité sociale), dans d'autres cas des hypothèses ad hoc basées soit sur une extrapolation de tendances antérieurement observées (mais qui incluent pour leur part elles-mêmes dans la plupart des cas 1'impact de décisions discrétionnaires d'économies ... ), soit sur des règles de croissance zéro en volume (qui sant plausibles, maïs pas à proprement parler "spontanées", notamment au niveau des Régions ou une certaine croissance réelle des dépenses primaires est jugée compatible avec leur contrainte de politique financière soutenable à !'horizon 1999) (54). Plusieurs exemples concrets permettent d'illustrer la nature prec1se du contenu du scénario de base du BP en matière de dépenses primaires, et d'expliciter les différences précises par rapport aux hypothèses retenues dans le scénario du CSF. en matière d'emploi public, il est supposé en régime "spontané" une baisse annuelle effective de l'ordre de 0.9% par an au total, et en particulier de 2% par an en moyenne au niveau du Pouvoir Central National (PCN), par application d'un plan sévère d'économies à la Défense Nationale entre autres. Dans Ie scénario "non-discrétionnaire" du CSF, l'emploi public total est supposé se tasser "spontanément" à un rythme nettement plus faible (-0.3% par an).
52
53 54
Dans la projection du SP; les prix à la consoomation augmentent à un ryttvne un peu plus faible (un écart annuel "positif" de 0.1% environ) que le déflateur du PIS , tandis que dans le scénario du CSF, ces prix augmentent inversement à un ryttvne marginalement plus rapide que ceux du PNS (un écart annuel "négatif" de 0.1% de PNS; Soit une croissance annuel le moyenne "spontanée" en termes rée ls de 1. 6% pour le scénario de base du BP, de 2% pour le scénario dit "spontané" du CSF . Selon les estimations antérieures de la Section "Besoins de Financement", une croissance réelle annuelle tendancielle de 1 à 1.25% des dépenses primaires régionales serait compatible avec la stabilisation de leur taux d'endettement en fin de période transitoire.
116
en matière d'achats nets de biens et services en volumes, la projection de base du BP part d 'une hypothèse "spontanée" de croissance zéro en volume, alors que Ie scénario 11spontané 11 au non-discrétionnaire (avant économies à réaliser) du CSF intègre une croissance réelle "spontanée" de ces achats de 0.7% par an, na tamment au niveau régional. en matière d'investissements publies et de transferts en capitaux (dépenses totales en capita!), Ie scénario de base du BP part d'une hypothèse de croissance zéro en volume, alors que Ie scénario suppose une croissance "spontanée" des dépenses d'investissements publies (au sens strict) de 2.0% l'an (soit une stabiJisation relative à bas niveau en % du PNB), notamment pour couvrir les besoins croissants des Régions en investissements environnementaux (épuration des eaux, assainissements des sites, etc.). en matière d'indemnisation du chömage, Ie scénario de base du BP suppose à partir de 1994 un arrêt total de l'extension du nombre d'interruptions de carrière à charge de la sécurité sociale, alors que eet arrêt n'est pas
considéré comme spontané dans Ie scénario du CSF; en matière d'évolutions réelles des prestations sociales autres que de sécurité sociale (à l'échelle du Pouvoir Central et des Pouvoirs Locaux), Ie scénario de base du Bureau du Plan table sur une croissance réelle spontanée limitée à 0.9% l'an en moyenne en 1992-96, alors que cette croissance réelle a atteint 2.4% par an en 1987-91. Pour cette composante, la croissance réelle "spontanée" retenue par Ie CSF est supposée être de 1. 5% par an. en matière de soins de santé, Ie scénario de base du BP suppose une croissance réelle "spontanée" de ces dépenses à concurrence de 3.3% par an en moyenne (régimes salariés et indépendants), alors que la moyenne 1987-91 (après mesures d'économies discrétionnaires en la matière pourtant) s'est établie à 6.0%. 11 convient également de mentionoer que la croissance "structurelle" de cette camposante (55) pendant les années 80, estimée par Ie BP à environ 3.5% par an en termes réels, n'a pu ellemême être acquise qu'au prix d'efforts structurels et discrétionnaires constants de maîtrise de la croissance spontanée de ces dépenses. Au niveau du CSF, il a été tenu compte d'une croissance "spontanée" estimée (hors nouvelles mesures d'économies) de 5.0% par an en moyenne dans le régime "salariés", pesant significativement sur la croissance réelle "spontanée" attendue en Sécurité Sociale, hors mesures discrétionnaires. Au ·total, la croissance réelle "spontanée" en prestations sociales totales est ainsi estimée à 2.2% par an par Ie CSF, contre 1.8% par an selon Ie BP, I'essentiel de l'écart se situant en soins de santé, et expliquant à lui seul environ 0.16% par an (au 40% environ en termes relatifs) de l'écart annuel (0.4%) de croissance "spontanée" des dépenses primaires totales des Pouvoirs Publies. 55
Hors effets "prix relatifs" et facteurs techniques erratiques affectant le profil apparent en la matière.
117
Le tableau récapitulatif qui suit reprend, traduites en classification correspondante aux besoins pour les projections HERMES, les hypothèses d 'amorçage utilisées en matière de croissance réelle "spontanée" des dépenses primaires (scénario de base ou "spontané") lors du dernier Avis de la Section (15 janvier 1992). Ces chiffres concernent !'ensemble des Pouvoirs Publies et ne sont pas ventilés par sous-secteurs. lis se rapportent à des taux de variations annuels moyens en francs constants (56) pour la période de 5 ans 1992-96. Les chiffres de la seconde colonne renvoient aux écarts annuels estimés par rapport aux hypothèses moyennes retenues par Ie Bureau du Plan pour I'amorçage de sa projection de base de février 1992. Rubriques
% de croissance
Emploi public total Investissements publies Autres_dépenses en capital Achats de Biens et Services Soins de santé 'Salariés' Prestat.Sociales hors SECU: - Pouvoir Central - Pouvoirs locaux Autres transferts de revenus
% d'Ecart
-0.3% +2.0% +1.0% +0.7% +5.0%
+0.6% +2.0% +1.0% +0.7% +1.5%
+1. 5% +1. 5% +1. 5%
+0.5% +1. 5% +1. 5%
Compte tenu de ces diverses "correètions", Ie chiffre de croissance "spontanéè" de 2% l'an des dépenses primaires totales (et de 5.3% en termes nominaux) a été retenu comme plausible et prudent par Ie CSF. Ce chiffre, i! faut Ie noter, n'intègre pas non plus d'hypothèse de liaison des prestations sociales au bien-être, et ne peut être assimilé à un scénario de "dérapage" des dépenses publiques. En condusion et en finale, on peut observer que les écarts d'hypothèses entre les deux approches s'expliquent aisément au plan technique. Sur Ie fonds, on pourrait les qualifier en faisant remarquer que Ie scénario de base du BP n'est sans doute pas à proprement parler un scénario "spontané" ou non-discrétionnaire (en tous cas pas à I'état pur) selon la définition retenue par Ie CSF. 11 intègre en effet implicitement voire exp!icitement des hypothèses techniques, relatives à I'évolution de certaines composantes des dépenses primaires, qui selon I'approche CSF relèvent en fait de décisions discrétionnaires (non encore confirmées ou appliquées), et non d'évolutions "spontanées".
56
Sauf peur 1 1 emploi public bien entendu,
118
Cette différence méthodologique découle assez logiquement des différents poursuivis au départ par les deux institutions. Mais Iorsque nonsuffisamment explicitée, cette différence d'approche conduit à des écarts d'évaluation importants et de plus cumulatifs (via les effets dynamiques induits sur' la dette, les charges d'intérêts, les besoins nets de financement et ainsi de suite ... ) qui sèment la confusion dans Ie débat politique et budgétaire sur les implications réelles de I'objectif "Maastricht". On pourrait ainsi qualifier Ie scénario de base du BP de scénario "intermédiaire" d'assainissement, partiellement discrétionnaire (en emploi public, soins de santé, et dépenses contraintes par la norme de croissance zéro en volume), partiellement "spontané" (pour ce qui est des autres composantes de la dépense primaire pour lesquelles les mécanismes socio-démographiques et législatifs endogènes au "spontanés" jouent librement (57)). Une faiblesse potentielle du scénario CSF par contre se situe dans Ie fait que faute de modélisation macro-économétrique complète, il ne peut intégrer directement de manière dynamique et endogène les effets de retour négatifs d'un assainissement conséquent (sur la croissance, les dépenses de chömage, les recettes publiques etc.). Cette difficulté technique est cependant contournée par Ie fait que dans Ie scénario CSF, les hypothèses macro-économiques et financières d'amorçage soient plutöt prudentes, et que par ailleurs les simulations mécaniques incorJiorent un effet "prix-relatifs" (58), en matière de dépenses primaires, rnains favorable que dans la projection du BP à concurrence de I% des dépenses primaires de 1996 (plus de 35 milliards de FB). Ceci pourrait être considéré comme permettant de compenser indirectement cette absence de "bouclage macro-économétrique". Au total en effet, Ie différentiel de 0.1% l'an de croissance nominale du PNB/PIB entre les deux scénarios, ainsi que I'effet "prix-relatifs" mentionné cidessus, correspondent à un alourdissement nomina! supplémentaire de 50 milliards environ du solde primaire dans Ie scénario "CSF", ceci correspondant grosso modo à l'évaluation faite en matière d'effet "de retour" négatif d'un assainissement budgétaire et fiscal structurel de I'ordre de 230 milliards. Ceci permet donc d'assimiler de facto les efforts bruts d'assainissements aux résultats nets requis, en termes d'amélioration des soldes primaires, pour atteindre I'objectif Maastricht à I 'horizon 1996. 57
58
Notarrment les salaires réels par tête dans la fonction publique,
les pensions publiques,
les
dépenses sociales hors soins de santé, etc. Le fait qu'il y ait un écart annuel d'inflation (prix à la consommation) de 0.2% environ entre les deux jeux d'an:orçage implique - à croissance réelle donnée des dépenses primaires -une croissance nominale plus rapide de dépenses primaires dans le scénario CSF, et donc, toutes autres choses égales par ailleurs, une régression plus lente dans ce scénario de la part des dépenses primaires au sein d'un PNB croissant peur sa part lui-même un peu plus lentement (-0.1% par an) dans le scénario CSF.
119
Condusion
Les différences importantes de résultats budgétaires dégagés par deux évaluations prospectives récentes, celles du BP et du CSF, s'expliquent pour partie par des différences d'hypothèses à rnayen terme en matière d'évolution des taux d'intérêts, pour partie importante aussi par une définition différente donnée par les deux lnstances au contenu précis des scénarios de base relatifs à la croissance réelle des dépenses hors intérêts, pour partie enfin à des effets mixtes (impacts des écarts de soldes primaires sur l'évolution des déficits, de la dette et donc des charges d'intérêts induites- et ce pour un taux d'lntérêt implicite donné -). On pourrait tenter de résumer cette différence d'approche en qualifiant d'intermédiaire" ou de "semi-discrétionnaire" le scénario de base du BP, dans la ligne d'ailleurs de sa méthodologie traditionnelle pour les exercices de projectlans à rnayen terme, tandis que le scénario de base ou "spontané" du CSF serait un scénario "spontané pur", davantage situé en amant du processus de décision budgétaire, en ce sens qu'il n'intègre pas au départ des décisions budgétaires d'économies (ou de non-dépenses) qui n'auraient pas été déjà formellement décidées et mises en application. Le Conseiller des Finances,
R. SAVAGE.
I
l
120
BIJLAGE 11
Technische hypothesen bij de ramingen voor de G&G (A) en voor de Nationale Centrale Overheid (B)
A. Technische hypothesen m.b.t. de ramingen voor de G&G. Op methodologisch vlak ligt de in het raam van dit advies weerhouden benadering inzake normatieve simulaties (Gemeenschappen en Gewesten) volledig in het verlengde van die welke werd toegepast in het advies van juni 1991 en die meer in detail in dat advies is beschreven. Noteren we echter enkele aanpassingen en aktualisaties die zijn doorgevoerd m.b.t. de macro-economische of socio-demografische basishypothesen.
1/
Tot en met 1992 zijn de voor de raming van de aan de G&G over te dragen middelen weerhouden technische hypothesen deze van de begrotingscontrole van maart 1992.
2/
Voor de latere jaren werd uitgegaan van een inflatiegraad (consumptieprijzen) van 3,2%, een lange termijn intrestvoet (eerste Staatslening van het beschouwde jaar) die afneemt van 8,53% in 1992 tot 8,5% in 1993, 8,25% in 1994 en die vanaf 1995 stabiliseert op 8% (annuïteiten van 1996). De nominale groei van het BNP werd geraamd op 4,8% in 1992 en op 5,75% vanaf 1993 (BNP van 8950 miljard in 1996).
3/
De demografische vooruitzichten inzake schoolbevolking (jongeren van minder dan 18 jaar) werden gevoelig naar boven toe herraamd. De afname die wordt vastgesteld in de op demografisch vlak meest dynamische Gemeenschap wordt bij veronderstelling beperkt wordt tot -0,25% per jaar in de periode 1993-2000. In die omstandigheden zou de demografisch!' correctiecoëfficiënt in 1999 97,472% bedragen.
4/
Tenslotte werd rekening gehouden met de zeer gevoelige verslechtering van het negatief verschil van de P.B. per hoofd in het Waalse Gewest gedurende de laatste drie jaren (en dit in tegenstelling met de vroeger daarbij gehanteerde hypothesen inzake relatieve stabilisatie) en werd bij hypothese uitgegaan van een aanhoudende verslechtering voor het Waalse Gewest tot aan het einde van de overgangsperiode, zelfs bij een tempo dat
121
ten opzichte van de recente waargenomen evoluties sterk werd afgezwakt (59). Bij de punctuele correcties welke zijn aangebracht aan de basisgegevens (begrotingscijfers 1991) voor de normatieve simulaties, dienen we de volgende punten op te merken. 1/
Voor het Waalse Gewest bestaat de belangrijkste correctie voor 1991 in een gevoelige herziening naar beneden toe met ongeveer 3 miljard van de eigen st~ucturele ( exclusief ontvangsten van de P.B. of "Financieringswet") ontvangsten, die als ramingsgrondslag dienen voor de "spontane" evolutie van de eigen ontvangsten van 1992 en a fortiori van 1993. Ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen (advies van juni 1991) voor het jaar 1992, heeft deze aanpassing een negatieve invloed op de constante reële groeinorm (van de gecorrigeerde primaire uitgaven) in het Waalse Gewest, maar verhoogt het eveneens op een beduidende wijze het maximaal toelaatbaar tekort voor 1992 (en 1993 ... ).
2/
Bij de Franse Gemeenschap hebben we in de simulatiegrondslag de indirecte weerslag geïntegreerd van de door de Gemeenschap in 1991 voor de universiteiten aangegane lening op lange termijn van 6,5 miljard, waarvan de intrestlasten feitelijk slechts vánaf 1993 in de begroting zullen worden opgenomen. Er werd vero-n dersteld dat vanaf 1998, de jaarlijkse uitgaven exclusief intrestlasten (voor de financiering van de universiteiten), in dit geval 0,8 miljard in lopende franken (van 1998) geïndexeerd, opnieuw zouden opgenomen worden in de primaire uitgaven van de Gemeenschap. T.o.v. de vertrekbasis van het advies van juni 1991, werden de netto debudgetteringen voor 1991 in beperkte mate naar beneden toe herzien.
3/
_Bij het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest werden twee betekenisvolle wijz1gmgen aangebracht. In de eerste plaats wordt een evenwicht ondersteld bij de verrichtingen op de begratingsfondsen in 1991 in de plaats van het oorspronkelijk verwachte tekort van 1,4 miljard (advies van juni 1991). De tweede, eveneens technische wijziging, bestond in de neerwaartse herziening van het cijfer dat weerhouden werd voor de in 1991 opgenomen debudgetteringen ( 2,1 miljard in de plaats van bijna 2,9 Dit heeft terzelfdertijd een herraming naar beneden toe tot miljard). gevolg van het maximaal toelaatbaar tekort voor 1992 ( 6,2 miljard in de plaats van 7,4 miljard), maar leidt eveneens, op analoge wijze, tot een beduidende verhoging van de toelaatbare reële groeinorm van de primaire uitgaven .van het Gewest.
4/
Bij de Vlaamse Gemeenschap tenslotte bestond de enige betekenisvolle doorgevoerde punctuele aanpassing in de uitsluiting uit de vertrekbasis van de gereïntegreerde verrichtingen op begratingsfondsen (gegevens 1991}, hetgeen overigens geen weerslag had op het aanvangstekort.
59
Tussen 1989 -en 1991 zou het relatieve verschil van de Waalse P.B. per hoofd t.o.v. het nationale gemiddelde aldus toegenomen zijn van -8,455X tot -10.476X, een jaarlijkse verslechtering van meer dan 1 procentpunt per jaar. Voor de latere jaren werd uitgegaan van een jaarlijkse verslechtering van dit verschil met 0,25%.
122
B. Technische hypothesen betreffende de uitgevoerde simulaties op het niveau van de NCO en de Entiteit "I".
De simulaties hebben betrekking op officiële gegevens uit de Algemene uitgaven van het begrotingsjaar Schatkistverrichtingen dat voor I 992 werd als niet-recurrent beschouwd uitgesloten.
de periode 1992-96 en vertrekken van de Toelichting (Begroting van ontvangsten en 1992). Enkel het overschot bij de officieel op 12, I miljard wordt geraamd, en werd bijgevolg uit de vertrekbasis
Voor de periode 1992-1996 werd uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse groei van het BNP van 5,75% in nominale termen en van 2,5% in reële termen. Het inflatiepercentage werd op basis van de BNP-deflator op iets minder dan 3,2% geraamd en werd voor de periode 1993-1996 op 3,2% geraamd op basis van de consumptieprijzen (welke technisch gezien dient als indexatiegrondslag voor de primaire uitgaven). De gemiddelde impliciete intrestvoet op de schuld van de Nationale Centrale Overheid die de in het advies van januari 1992 veronderstelde trend bij de Gezamenlijke Overheid volgt, zou tussen 1992 en 1996 met 0,4% dalen (iets meer voor de NCO waar de last van de schuld op korte termijn iets hoger is en iets minder voor de overige overheidsniveaus). Vanaf 1993 wordt ervan uitgegaan dat de Schatkistverrichtingen in evenwicht zijn, dat de debudgetteringen van de NCO jaarlijks 25 miljard bedragen (waarvan 5 à 7 miljard intrestlasten), en dat de KVP 30 miljard bedragen, zodat het officiële NFS (RM) kan verkregen worden door 5 miljard (netto) toe te voegen aan de gewenste financieringsbehoeften (definitie Maastricht, excl. KVP). De overdrachten aan de stelsels van Sociale Zekerheid waarop de regel van de bevriezing in nominale termen van toepassing is, betreffen het stelsel voor werknemers (192 miljard) en dat voor de zelfstandigen (ongeveer 39 miljard). Bij de rekeningen van de sociale zekerheid wordt uitgegaan van een evenwicht vanaf 1992, wat natuurlijk bijkomende structurele maatregelen zal vereisen op het vlak van de ontvangsten en/of de uitgaven.
123 Bij
V
BIJLAGE III
I I
~I ! ~ ~
"Sneeuwbaleffect" van de rente lasten op ae netto overtiê,dsSChû ld
1I
!Lok
Iï
I
~, !Ond
1985
Impliciete rente N<Xninaal groeitempo van
1986
1987
1988
1989
1990
(a)
9,5
9,8
8,8
8,3
8, 6
8,9
8,5
het BNP (b)
6,7
5,8
4,6
6,3
8,8
6,4
4,8
(a-b)
2,8
4,0
4,2
2,1
- 0,2
2,4
3,6
VOORWAARDE 1
1- u
1991r
11- s t 1- M
I 1- o 1- p ' 1- B 1- s ~ 1- T
Als het resultaat van voorwaarde 1 positief is, bestaat er gevaar voor het opduiken van het "sneeuwbaleffect"; om het te verm7'jden, dient het financiële saldo exclusief de netto rentelasten van de overheid hoger te liggen dan de hieronder berekende theoretische waarde. Financieel saldo (2) exclusief netto rentelasten (3) (primair surplus) (procenten van het BNP) :
vermijden (4)
(c)
2,8
4,3
4,7
2,3
- 0,2
2,8
4,2
Waargenomen waarde
(d)
- 2,3
- 1,3
0,2
0,8
2,0
2,6
1 '7
(d-e)
- 5,2
- 5,5
- 4,6
- 1, 5
2,2
!Lee
I !Wato
I
I !Nat
I
- 0,2 - 2,5
IOpei
I
Als het resultaat van voorwaarde 2 positief is, treedt er geen "sneeuwbaleffect" op.
IG.O
I
p.m. Verhouding tussen de
schuld en het BNP
I
1- H' 1- p 1- !>J
Sneeuwbaleffect 11 te
VOORWAARDE 2
ISoc
!Hui•
Theoretische waarde om het 11
I
113,6
117,9
122,2
123,9
121,4
121,4
Bronnen ! NIS, NBB ( 1) De berekeningsmethode van het ''sneeuwbaleffect" op de overheidsschuld wordt op omstandige wiJze uiteengezet in Studienota nr. 4 van de Bank, Het "sneeuwbaleffect" van de rentelasten op de overheidsschuld, november 1989. 2l Met inbegrip van de kredietverlening en de participaties. 3 Netto betekent na aftrek van de intresten die de overheid uit haar activa verkrijgt. 4 Is gelijk aan de verhouding (a-b)/(1+b), vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schuld van voorgaande jaar: en het BNP.
~
Bron : Jaarverslag 1991 van de Nationale Bank van België, p. 67.
IReç
123,9
I Iten· I !Wet.
I het
!TOT!
I !TOT!
I I I_
124 Bijlage IV : Gedebudgetteerde schuld van de Gemeenschappen en Gewesten per eind 1990.
!I Omschrijving
I I I
I
~ ~Lokale
en regionale besturen
~ IOnderwijs en kultuur . j~ Universitair onderwijs
j· j-
Schoolgebouwen Middenstandsopleiding · j- OW 1- Philharmonie . j- BRT/RTBF Sportinfrastructuur . j- Toerisme
1-
I
jSociale sector
I
jleefmi 1ieu
I jwatervoorzieni ng
I /Huisvesting /- Huisvestingsmaatschappijen
1- Premies 1- .Mïortisatiefonds
I I I I I
Waalse Gewest
I Brussels I Gewest I I I
jNationale sectoren
I
I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I
1
1 1
438.7
1570.4 1
8379.9
19.2 1
1 65262.4 13654.3 1 22544.9 1 2323.2 49810.4 1 62939.2
16717.7 1
I I I 4.2 1 16713.5 1
I I
24546.5 1 16274.5
I
I jOpenbaar vervoer
I
r jG.O.M.8.
- S.O.R.8.
fj jRegie der Gebouwen
I jLeningen vreemcle staten
I 1
/h etensch. Onderzoek
I liTOTAAL
I jTOTAAL (excl. huisvesting)
I Franse I GemeenI schap I I
1 15o22.1 1 12159.3 1
I
I
I I I
I Vlaamse I GemeenI schap I I I 24783.6 I I 17674.a I 11133.9 I 3973.4 I I 1210.9 31. 1 I 1325.5 I I I I I 10114.5 I I 12106.9 I I 3428.7 I I 86oo9.5
13160.6
2oo.9 1
I I I I I I I I I
1166.1
178865.6 1 105378.2 1 44793.3
I
I
I I I
I I I
92856.o 1 40115.8 1 28075.6
I Duitse I GemeenI schap I I I I
14813.2 1 14813.2 1
7922.0
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
22735.2 1
I 22735.2 1
I I I
I subI totaal I I I
I Nat. I Centrale I Overheid I I
I ALGEMEEN I TOTAAL I I I
I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I
1 51965.6 1 42426.2 1 94391.8 1
1 32488.o 1 25947.1 3973.4
I I I I I I I I
1210.9 31.1 1325.5
23529.9
1 18036.5
I 1 14116.o 1
I
I
1 11827.8 1
I
I
1167989.6 1 1 13654.3 1 1 24872.3 1 1129463.1
I 121o.9 1 31.1 1 1325.5 1
I I I 41566.4 1
I 14116.o 1
I 11827.8 1
I
1 167989.6 1 13654.3 24872.3 1 129463.1
I I
I
I
181353.o 1 222114,o
1 4o821.o
I I I I I
I 1 13361.5
I I I I I I I I I
I 32488.o 1 25947.1 1 3973.4 1
1166.1
112.2 1
I 4ooo.o 1
I
13361.5 1166.1 112.2 4000.0
I
I
2386.5 1
2386.5 1
I
I
j351772.3 1 253807.8 1 6o5sso.1 1
I
I
1183782.6
1
253807.8 1 437590.4
I I I
I I I
I I I
I
I I I I I
125
Bijlage V; Gedebudgetteerde schuld van de Gemeenschappen en Gewesten per eind 1991.
I I I I I
Onschrijving
jLokale en regionale besturen
I JOnderwijs en kultuur J- Universitair onderwijs 1- Schoo 1gebouwen J- Middenstandsopleiding J- OW 1- Philhanronie 1- BRT/RTBF
J-
Sportinfrastructuur 1- Toerisroo
I jSociale sector
I J
Leefmi 1ieu
I JWatervoorziening
I
jHuisvesting J- Huisvestingsmaatschappijen J- Premies J- Amortisatiefonds
I JNationale sectoren
I jOpenbaar vervoer
I JG.O.M.8. - S.D.R.8.
I
/Leningen vreemde staten
I
JWetensch. Onderzoek
I ]Nationale Delcrederedienst
I JLandbouw- EOGFL
I
JSA8ENA (via Belfin)
I
jFonds voor Financieel herstel van de
Jgemeenten
I
I Vlaamse I GemeenI schap I I I 25077.5 I I 22964.7 I 11404.9 I 8085.5 I 726.1 I 1468.4 I 29.4 I 1246.8 I 3.6 I I I 10785.1 I I 12485.3 I I 3587.7 I I 87190.4 I 14602.7 I 22587.7 I 5oooo.o I ( 1) I 26545. o I I 2o1.3 I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I
Waalse Gewest
I Brussels I Gewest I I I
I Franse I GemeenI schap I I
1 15357.2 1 12458.1 1
I
I I I I I I I I I I I I I
1
391.8 1
I 1 1 1 1 1 1 1
I 1
I 1
I
I
1
9829.2 1
I
I
1 57621.2 1 15061.1 1 1 2621.2 1 1 55ooo.o 1 15061.1 ( 1) 1 15962.o 1
I
I
I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1
I I I I I I I I I I I I I I I I
15061.1 661.1
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I Duitse I GemeenI schap I I I I
22135.1 1 21852.o 1
I I I I I 266.1 1 11.o 1
I 6728.o 1
jTOTAAL
1 188837.o 1 99161.4 1 43242.o 1 28863.1
I
I
I
I
I
jTOTAAL (excl. huisvesting)
1 101646.6 1 41540.2 1 28180.9 1 28863.1
I I
I I
I I
I I
I I
I I I I I I I I
I I
I subI totaal I I I
Nat. ALGEMEEN Centrale TOTAAL Overheid /
I I
6975.8 1 59869.2 1
1 52893.4
I I I I I I I I I I I
I 1 45099.8 1 33256.9 8085.5
I I I I I I I I
1468.4 29.4 1246.8 266.1 20.6
I 45099. a 33256.9 8085.5 726.1 1468.4 29.4 1246.8 266.1 2o.6
1 1 1 1 1 1 1 1 1
I
2198o.o 1 39493.1 1
1 17513.1
I J12877.1
I
I
.
I I I I I
1 13416.9 1
I I I I I
I 12877.1 1
I 13416.9 1
I
I
I
J159872.7 J14602.7 1 25208.9 112oo61.1
1 1 1 1
1 159872.1 14602.1 25208.9 j12oo61.1
I I
1 1 1 1
I
I
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
1
I I I I I I I I I I I I I I I I I I
425o1.o
1 18164o.o 1 224147.o
I 2o1.3 1
I I I I I
2o1,3
I I I I 52oo.o 1 I I I 2121.2 1 I I I 12ooo.o 1 I I I 12213.6 1 I I I 12617.4 1 I I I 51ooo.o 1 I I I I
J36o1o3.5 1 31174a.o 1 671851.5 1
I
I
I
12oo23o.8 1 311748.o 1 511978.8
I I
I I
I I
I I I I