HOF VAN BEROEP VAN ANTWERPEN, 9 NOVEMBER 2005, 14de KAMER
Het Hof van Beroep, zitting houdende te Antwerpen, veertiende kamer, recht doende in correctionele zaken, spreekt het volgende arrest uit:
Inzake van OPENBAARE MINITERIE En van BURGERLIJKE PARTIJEN:
1. E.B. , (…) 2. PAG-ASA V.Z.W., (…)
Tegen:
1.E.M. , (…) (Marokko), (…), beklaagde, aanwezig; 2. H. K., (…), beklaagde, aanwezig.
Beticht van: de eerste en de tweede:
Te Mechelen tussen 1 augustus 2002 en 14 oktober 2003:
a. Om de misdaad of het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks meegewerkt te hebben. b. Om, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden. c. Om, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kruiperijen of arglistigheden, dit misdrijf rechtstreeks uitgelokt te hebben. d. Om, hetzij door worden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld, het feit rechtsreeks uitgelokt te hebben.
1
A. Op welke manier ook, er toe te hebben bijgedragen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling, met name E.B., geboren te (…) (Marokko) in (…) het Koninkrijk binnenkomt of er verblijft, wanneer hij daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik gemaakt heeft van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vormen van dwang.
B. Op welke manier ook, er toe te hebben bijgedragen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling, met name E.B., geboren te (…) (Marokko) in (…)het Koninkrijk binnenkomt of er verblijft, wanneer hij daarbij misbruik heeft gemaakt van de bijzondere kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid.
-----
Gelet op het hoger beroep ingesteld op - 23 maart 2005 door beklaagden, - 23 maart 2005 door het Openbaar Ministerie,
Tegen het vonnis op tegenspraak gewezen op 14 maart 2005 door de tiende kamer (1 rechter) van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, dewelke recht doende in correctionele zaken;
- beklaagde ieder veroordeelt tot een gevangenisstraf van 1 jaar met uitstel 3 jaar voor de helft, en tot een geldboete van € 500 x 5 = € 2.500 of 3 maanden; - Beklaagde ieder verplicht een bijdrage te betalen van € 10 x 5,5 = € 55, ieder een vergoeding van € 25 oplegt en hoofdelijk verwijst in de kosten = € 1.169,34. - Beklaagde in solidum veroordeelt om te betalen aan de burgerlijke partij: * B. E. : € 15.125, meer de gerechtelijke intresten en de kosten; * Pag-Asa VZW: € 1, meer de gerechtelijke intresten en de kosten. ----Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering. Gehoord de burgerlijke partijen in hun middelen (…) Gehoord beklaagde, bijgestaan door een tolk in het Arabisch, die de wettelijke eed heeft afgelegd, in hun middelen van verdediging (…) Gelet op hun conclusies
-----
2
Overwegende dat de hogere beroepen van de beklaagden E.M en H.K. en van het Openbaar Ministerie opzichtens voornoemden, regelmatig naar vorm en termijn, ontvankelijk zijn.
Overwegende dat het Hof de materiële vergissing in de naam van tweede beklaagde herstelt (…)
Overwegende dat het Hof vaststelt dat de feiten van de tenlastelegging A en B één en dezelfde strafbare gedraging uitmaken en derhalve dienen vervat te worden in één enkele tenlastelegging;
dat het Hof deze tenlastelegging, ingevolge wetswijziging dd. 10 augustus 2005 (B.S. 2 september 2005), met behoud van plaats- en tijdbepaling, actualiseerd en vervolledigt als volgt:
“ Zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf van mensenhandel door de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van personen, met name E.B., geboren te (…) (Marokko) in (…), de wisseling of de overdracht van de controle over genoemde personen teneinde deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, met de omstandigheid dat het misdrijf gepleegd werd door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer en ten opzichte van een minderjarige”.
dat toepassing dient te worden gemaakt van artikel 2 van het Strafwetboek;
dat beklaagden van deze actualisering en aanvulling in kennis werden gesteld en zich hierop hebben verdedigd.
Op strafgebied
Overwegende dat uit het strafdossier en uit het onderzoek ter terechtzitting van het Hof gedaan de schuld van beklaagden aan de feiten van de tenlastelegging (zoals heromschreven en aangevuld) bewezen is; Dat het Hof vaststelt, in antwoord op de conclusies van beklaagden, dat: - de minderjarige E.B. zich (persoonlijk en alleen)aanmeldt bij het commissariaat van de Lokale politie te Mechelen op 13 oktober 2003 omstreeks 20 uur en uit angst niet wenst terug te keren naar haar verblijfplaats bij de echtelieden E.-H; Te dier gelengeheid het slachtoffertje in essentie aan de politie verklaart dat ze verstopt in de wagen van beklaagden naar België kwam in augustus 2002 teneinde een betere toekomst dan in Marokko op te bouwen doch hier geen schoolse opleiding mocht genieten maar huishoudelijke taken bij beklaagden moest verrichten, geslagen werd en opgesloten werd in de kelder, geen voldoende regelmatige voeding kreeg en besluit nog liever zelfmoord te plegen dan terug te keren naar beklaagden (cfr stukken 3-10);
3
- vaststaat, en trouwens ook niet ernstig wordt betwist, dat het slachtoffer, nauwelijks 13 jaar, sinds haar aankomst in België, geen school volgde, boodschappen deed voor beklaagden, huishoudelijke taken verrichtte, op de kinderen van beklaagden paste en wel eens werd geslagen; - dat verklaringen van het slachtoffer, in essentie overeenstemmen met, enerzijds de gegevens die blijken uit het paspoort van beklaagden en anderzijds, met de geloofwaardige getuigenissen van (…)
(stuk 43), (…) (stuk 95), (…) (stuk 99), (…)(stuk 113), (…) (stuk 205), (…) (stuk 210), en met de feitelijke en familiale situatie van beklaagden, zoals die blijkt uit voormelde getuigenissen, de verklaringen van beklaagden en de vaststellingen ter plaatste van de politie.
Overwegende dat beklaagde H. , ondanks de leugens omtrent de aankomst in België van het slachtoffer, toch op minimalistische wijze toegeeft (o.m stuk 212-218): - dat E.B. “hielp in het huishouden omdat ze vond dat ze iets moest terugdoen omdat ze bij ons goed werd opgevangen”; - dat E.B. niet naar school ging en “zelf niet geopperd heeft om naar school te gaan, dat E.B. nooit gevraagd heeft om alleen buiten te gaan- ‘bang om verloren te lopen”; - dat “E.B. niet graag in bad ging”, dat E.B. meerdere keren door haar is geslagen omdat ze “prikkelbaar was” doch met de vlakke hand en ooit eens met een brooddoos naar E.B. heeft gesmeten; - dat op de vraag of beklaagde ook op andere manieren slagen toebracht zij antwoordde: “ Ik weet het eigenlijk niet … ik heb ondoordachte dingen gedaan”; - dat ze “een andere keer” E.B. geslagen heeft met de vlakke hand en dat hierdoor het kind met het hoofd tegen de muur is terecht gekomen; - dat ze E.B. sporadisch sloeg doch geen weet heeft dat ze gekwetst werd: “het is wel zo dat haar kaak rood bleef na een slag van mij”; - dat zij E.B. ooit eens wakker gemaakt heeft door “een emmer koud water over haar deken te kappen”; - dat ze op de vraag of E.B. werd opgesloten antwoordde dat ze dit formeel ontkent, nooit de deur op slot deed en E.B. “op eigen initiatief in de tuin ging zitten… wanneer ze de hele dag in de tuin had gezeten was E.M. verbolgen en had hij een gesprek met E.B.… hij vond dat ze zich niet zo mocht afzonderen…”.
Overwegende dat, ofschoon betwist door beklaagde, er geen twijfel kan over bestaan dat beklaagden het kind E.B. vanuit Marokko op bedrieglijke wijze hebben meegevoerd naar België en dit kind hier elke vorm van opvoeding en ontwikkeling hebben ontzegd, het als dienstmeid hebben gehouden, het kind verstroken lieten van onderwijs en van elke normale hechte familiale band;
dat enkele onnauwkeurigheden in de diverse verklaringen van het kind, te wijten aan de persoonlijkheid van het kind (deskundigenverslag Dr. C. – Psycholoog (…)) en de voor haar geestesverwarrende wijze waarop ze alhier moest verblijven, deze essentie niet wegneemt.
4
Overwegende dat bijkomend in antwoord op de conclusies het Hof opmerkt: dat voorbij wordt gedaan aan de bovenvernoemde in essentie overeenstemmende verklaringen en feitelijke omstandigheden; dat de afwezigheid van vaststellingen van uitwendige kwetsuren geenszins afbreuk doet aan de handelswijze van de beklaagden tegenover het kind E.B. aan wie haar vertrek uit Marokko een mooie educatieve opvoeding en toekomst was voorgespiegeld; dat beklaagde E.M. geenszins onwetend kon zijn over de omstandigheden waarin het kind E.M. in zijn gezin leefde en werd behandeld wel integendeel dat blijkt dat zonder zijn tussenkomst de feiten van de tenlasteleggingen niet konden plaatsvinden; dat immers hijzelf het kind in gezelschap van zijn gezin vervoerde vanuit Marokko naar België, hij als gezinshoofd het kind liet meewerken in het gezin, het kind van de school en van elke normale sociale omgang verstook; dat de omstandigheid dat de beklaagde E.M. zelf het kind niet regelmatig sloeg (evenwel de merktekens der slagen moet hebben gezien) hieraan geenszins afbreuk doet; dat de gelegenheidsverklaring van de ouders van E.B. (stuk bijgebracht door de verdediging) als ongeloofwaardig moet worden afgewezen gelet op het uitzonderlijk belang (zelfincriminatie) dat zij hebben bij deze verklaring; dat de ogenblikken waarop E.B. de kinderen van het gezin naar school bracht, de boodschappen bij de slager en de bakker deed, de uitzonderlijk gecontroleerde telefoontjes die E.B. in aanwezigheid van één of beide beklaagde mocht doen, evenmin afbreuk doen aan het feit dat E.B. wel degelijk, rekening houdende met haar persoonlijkheid (leeftijd en ontwikkeling), met de afwezigheid van de kennis der taal, van de omgeving en het gebrek aan sociaal contact en met de omstandigheid dat ze geen enkel officiële verblijfs- of identiteitspapieren had, dwangmatig geketend bleef aan beide beklaagde.
Overwegende dat ter bepaling van strafmaat voor het feit van de tenlastelegging, het Hof in hoofde van iedere beklaagde rekening houdt met:
de listige en dwangmatige wijze waarop beide beklaagde het kind E.B. onwettig naar België brachten en behielden te hunner behoeve; de afwezigheid van enig begrip van beklaagden voor de noden van het minderjarig kind op educatief, sociaal en affectief vlak; de langdurige tijd dat het kind, ondergedoken in onwettigheid, verplicht werd huishoudelijke diensten te presteren; het regelmatig effectief fysiek geweld en de voortdurende intimidatie die tegenover het minderjarig slachtoffer werd gebruikt door beklaagde H.K., bestendig gedoogd door beklaagde E.M.;
dat de hierna bepaalde effectieve gevangenisstraf het afwezig normbesef van beklaagden voor de vreemdelingenwetgeving zal bijbrengen doch ook voor de fundamentele rechten van het kind die zij door de feiten ven de tenlasteleggingen totaal negeerden;
5
dat de geldboete in overeenstemming is gebracht met dit georganiseerd profitariaat op kosten van het minderjarig kind;
dat de vervangende gevangenisstraf aangepast is aan de omvang van de opgelegde geldboete;
dat om hoger vermelde redenen beklaagden tevens ontzet worden uit de rechten van artikel 31 van het Strafwetboek, zoals hierna bepaald.
Op burgerlijk gebied
Overwegende dat de eerste rechter terecht vaststelde dat de schade, geleden door de minderjarig E.M., ingevolge de bewezen feiten van de tenlastelegging, regelmatig gevorderd door de advocaat van de minderjarig in overeenkomst met de aangestelde voogd van de minderjarige, gegrond voorkomt;
dat beklaagden slecht gekomen zijn om in conclusies voor te houden dat het verlies van een schooljaar aan de illegaliteit te wijten is van het slachtoffer nu zijzelf die onwettige situatie creëerden en bewust bestendigheden om hun profijt te verzekeren;
dat bovendien ieder kind, legaal of illegaal, het fundamenteel recht op onderwijs en opvoeding heeft;
dat de schadevergoedingen, zoals toegekend door de eerste rechter dan ook te bevestigen is;
dat evenwel deze schadevergoeding dient gestort te worden op een rekening op naam van de minderjarige.
Overwegende de schadevergoeding zoals toegekend door de eerste rechter aan de burgerlijke partij Pag-Asa VZW te bevestigen is.
6
OM DEZE REDENEN,
HET HOF, recht doende op tegenspraak,
Gelet op de artikelen (…)
Ontvangt hogere beroepen en er recht op doende met eenparigheid van stemmen.
Herstelt de materiële vergissing in de naam van tweede beklaagde en zegt dat dient gelezen (…)
Stelt vest dat de feiten ven de tenlastelegging A en B één en dezelfde incriminatie uitmaken.
Actualiseert en vervolledigt deze tenlasteleggingen, met behoud van plaats- en tijdsbepaling, als volgt:
“Zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf van mensenhandel door de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van personen, met name E.B., geboren te (…) (Marokko) in(…), de wisseling of de overdracht van de controle over genoemde personen teneinde deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, met de omstandigheid dat het misdrijf gepleegd werd door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer en ten opzichte van een minderjarige”.
Verklaart beklaagden schuldig aan het hen ten laste gelegde feiten zoals thans aangehouden.
Veroordeelt beklaagden dienvolgens ieder tot een hoofdgevangenisstraf van TWEE JAAR, met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een termijn van drie jaar behoudens een gedeelte van één jaar, en tot een geldboete van VIJFHONDERD EURO vermeerderd met 40 opdeciemen en alzo gebracht op TWEEDUIZEND VIJFHONDERD EURO of een vervangende gevangenisstraf van drie manden.
Verklaart beklaagde ontzet van de rechten van artikel 31, 1°, 3°, 4° en 5° van het Strafwetboek voor een termijn van VIJF JAAR.
Verplicht beklaagden ieder een bijdrage te betalen van TIEN EURO vermeerderd met 45 opdeciemen en alzo gebracht op VIJFENVIJFTIG EURO.
Legt beklaagden ieder een vergoeding van VIJFENTWINTIG EURO op.
7
Verwijst beklaagden solidair in de kosten van de strafvordering in beide aanleggen begroot op € 89,31, kosten tolk uitgesloten.
Op burgerlijk gebied
Bevestigt het bestreden vonnis in al zijn beschikkingen mits deze aanvulling dat het Hof zegt dat, bij toepassing van artikel 379 van het Burgerlijk Wetboek, het voor de minderjarige toegekende bedrag zal geplaatst worden op een spaarrekening op naam de minderjarige, met voorbehouden inlagen , tot zijn meerderjarigheid;
Verwijst beklaagden solidair in de kosten van de burgerlijke vordering in hoger beroep, deze voorgeschoten door de openbare partij begroot op € 21,41.
Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van de veertiende kamer van het Hof van Beroep te Antwerpen op
NEGEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN VIJF
(…)
8