HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN 26 APRIL 2010 Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, EERSTE KAMER, beslissend in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest uitgesproken: Zitting van : 26/04/2010 Zaak 2008/AR/3194 : tussenarrest ; heropening debatten Zaak 2009/AR/1653 : hoger beroep onontvankelijk In zake :
2008/AR/3194 1. W. Ferre, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging L., gevestigd te 2000 ANTWERPEN, (…).
2. B. Michel, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging L., gevestigd te 2000 ANTWERPEN, (…).
3. W. Marc, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging L., gevestigd te 2000 ANTWERPEN, (...).
4. C. Luc, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
5. S. Paul, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHARBEEK, (…).
6. V. Ann, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHARBEEK, (…)
7. S. Marcel, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden
1
van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHARBEEK, (…).
8. L. Marc, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
9. D. Ilse, (…), qualitate qua as lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...), doch thans geen deel meer uitmakend van het dagelijks bestuur en vervangen door V. Ann, nationaal secretaris, qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
10. B. Jean-Claude, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
11. R. Claude, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van alle leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
12. B. Marc, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van alle leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHAARBEEK, (...).
13. P. Marijke, (…), qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van alle leden van de vereniging A., gevestigd te 1030 SCHARBEEK, (…).
- appellanten - tegen het vonnis op tegenspraak uitgesproken op 04 november 2008 door de 13de B kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. - vertegenwoordigd door Mr. GIBENS Steven, advocaat te 2060 ANTWERPEN, Nachtegaalstraat 47
2
TEGEN V. Lieve, wonende te 2290 VORSELAAR, (…). - geïntimeerde - vertegenwoordigd door Mr. STORME Matthias Edward, advocaat te 1000 BRUSSEL, Verenigingstraat 28.
2009/AR/1653 V. Lieve, werkloos, wonende te 2290 VORSELAAR, (…).
- appellante - tegen het vonnis op tegenspraak uitgesproken op 08 januari 2008 door de 13de B kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. - vertegenwoordigd door Mr. STORME Matthias Edward, advocaat te 1000 BRUSSEL, Verenigingstraat 28.
TEGEN
1. de vereniging L., met zetel te 2000 ANTWERPEN, (...), 2. de vereniging A., met zetel te 1030 SCHAARBEEK, (...).
- geïntimeerden - vertegenwoordigd door Mr. GIBENS Steven, advocaat te 2060 ANTWERPEN, Nachtegaalstraat 47.
3
Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd waaronder de bestreden vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 8 januari 2008 en van 4 november 2008, waarvan geen akte van betekening voorligt, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep tegen het vonnis van 8 januari 2008, neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Antwerpen op 9 juni 2009, waarbij een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep wordt ingesteld, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep tegen het vonnis van 4 november 2008 neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Antwerpen op 24 december 2008, waarbij een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep wordt ingesteld. Gelet op het incidenteel hoger beroep van Lieve V. tegen het vonnis van 4 november 2008 bij conclusies, neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Antwerpen op 9 mei 2009, dat naar vorm en termijn regelmatig is en ontvankelijk.
1. Wat voorafgaat 1.1 Op 8 en 10 maart 2006 dagvaardt Lieve V. : -
de vereniging L.,
-
de vereniging A.,
-
Ferre W.,
-
Michel B.,
-
Marc W., de laatste drie qualitata qua als lid van het dagelijks bestuur en dus vertegenwoordiger van alle leden van de vereniging L.,
-
Piet V.,
-
Luc C.,
-
Josly P.,
-
Paul S.,
-
Ann V.,
-
Marcel S.,
-
Marc L.,
-
Pino C.,
-
Ilse D.,
4
-
Jean-Claude B., de laatste tien qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en dus vertegenwoordiger van alle leden van de vereniging A.
Haar vordering strekt ertoe :
-
hen te veroordelen om haar opnieuw als lid van de L. en van het A. te aanvaarden, onder verbeurte van een dwangsom van 2.500,00 EUR per dag dat ze niet opnieuw als lid wordt opgenomen, te rekenen vanaf één week na de betekening van het tussen te komen vonnis;
-
hen te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens contractbreuk en wegens discriminatie, ex aequo et bono begroot op 2.500,00 EUR;
-
hen te veroordelen tot staking van hun vermeende onwettige discriminerende praktijk;
-
hen te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, en de advocatenkosten, provisioneel begroot op 3.000,00 EUR;
-
voor zover de onontvankelijkheid van de vordering jegens de vereniging L. en/of jegens de vereniging A. wordt opgeworpen, te zeggen voor recht dat deze verenigingen rechtspersoonlijkheid hebben voor de materie van het geding, en in geval van betwisting daarvan, een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof;
-
voor zover de vordering niet tegen net A. en het L. als rechtspersonen of gelijkgestelden zou kunnen worden ingesteld en voor zover het geheel van de leden niet in het geding zouden kunnen worden betrokken door het dagvaarden van de bestuursleden qq, de veroordeling van de gedaagde bestuursleden tot het betalen van een schadevergoeding van 5.000,00 EUR provisioneel en tot het stopzetten van de vermeende onrechtmatige daad;
-
de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het te vellen vonnis, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgtocht, en met uitsluiting van elk vermogen tot kantonnement.
5
Bij conclusies van 7 juni 2006 komen Claude R., Marc B. en Marijke P. vrijwillig tussen in het geding. Bij conclusies breidt Lieve V. haar vordering uit tot de vrijwillig tussenkomende partijen.
1.2 Bij het bestreden vonnis van 8 januari 2008 neemt de eerste rechter akte van de vrijwillige tussenkomst van Claude R., qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A. en Marc B. en Marijke P., beiden qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging L..
Het bestreden vonnis verklaart:
-
de vordering van Lieve V. tegen de vereniging L. en de vereniging A. ontoelaatbaar.
-
de vordering van Lieve V. tegen Josly P. en Pino C., beiden qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging A. en Piet V., qualitate qua als lid van het dagelijks bestuur en vertegenwoordiger van de leden van de vereniging L. toelaatbaar doch ongegrond.
-
de vordering van Lieve V. tegen de overige verweerders toelaatbaar, doch beveelt, alvorens over de grond van de zaak te oordelen, de heropening der debatten teneinde verwerende partijen toe te laten verduidelijking te brengen over de totstandkoming van de toepasselijke statuten ze en resoluties en antwoord te geven op de vraag wanneer ze tot stand zijn gekomen, door wie en hoe ze werden gestemd en hoe en wanneer ze ter kennis werden gebracht aan de leden.
6
1.3 Het bestreden vonnis van 4 november 2008: -
verklaart de vordering van Lieve V. ontoelaatbaar in zoverre zij ertoe strekt verweerders te horen veroordelen tot staking van de praktijk die erin zou bestaan om leden, zelfs indien zij geen bestuursfunctie uitoefenen, uit de L. en het A. uit te sluiten wegens hun lidmaatschap van het Vlaams Belang;
-
verklaart de vordering zonder voorwerp in zoverre zij ertoe strekt verweerders te horen veroordelen om Lieve V. opnieuw als lid van de L. en van het A. te horen aanvaarden, onder verbeurte van een dwangsom van 2.500,00 euro per dag vertraging;
-
zegt voor recht dat de beslissingen tot uitsluiting van Lieve V. van 19 februari en 18 oktober 2005 ongeldig zijn en dat zij derhalve geacht dient te worden nooit rechtsgeldig uit de L. te zijn uitgesloten, zodat zij hiervan thans nog lid is;
-
verklaart de vordering voor het overige ongegrond.
-
veroordeelt Ferre W., Michel B., Marc W., Luc C., Paul S., Ann V., Marcel S., Marc L., Ilse D., Jean-Claude B., Claude R., Marc B. en Marijke P., tot betaling van d gerechtskosten.
2. De vorderingen in hoger beroep
2.1 De vordering in hoger beroep van de appellanten in de zaak met rolnummer 2008/AR/3194 luidt in hun op 13 november 2009 ter griffie neergelegde conclusies als volgt ::
7
‘1. Het hoger beroep toelaatbaar en gegrond te verklaren; De bestreden beslissing teniet te doen en opnieuw recht doende, te zeggen voor recht dat de oorspronkelijke vordering ongegrond is.
2. Het incidenteel beroep ontvankelijk, doch ongegrond te verklaren.
3. De kosten van zowel de procedure in beroep als deze in eerste aanleg, rechtsplegingsvergoedingen inbegrepen, ten laste te leggen van geïntimeerde, zoals deze als volgt worden begroot..’
2.2 De vordering in hoger beroep van de geïntimeerde in de zaak met rolnummer 2008/AR/3194 luidt in haar op 12 oktober 2009 ter griffie neergelegde conclusies als volgt:
‘Ten gronde
1. Het hoger beroep van appelanten ongegrond te verklaren;
2. Het incidenteel beroep van mevrouw V. ontvankelijk en gegrond te verklaren, en te beschikken zoals volgt;
3. Appelanten te horen veroordelen mevrouw Lieve V. opnieuw als lid van de L. en van het A. te aanvaarden, in overeenstemming met artikel 1385bis Ger. Wb. onder verbeurte van een dwangsom van 2.500 EUR per dag mevrouw Lieve V. niet opnieuw als lid wordt opgenomen, te rekenen vanaf één week na de betekening van het tussen te komen arrest;
4. Appelante te horen veroordelen tot betaling aan mevrouw V. van een schadevergoeding wegens contractbreuk en wegens discriminatie, ex aequo et bono begroot op 2.500 EUR;
8
5. Appelanten te horen veroordelen tot staking van de onwettige discriminerende praktijk die erin bestaat om leden, zelfs indien zij geen bestuursfuncties uitoefenen in de L. en/of het A., uit de L. en het A. uit te sluiten wegens hun politieke overtuiging, met name hun lidmaatschap of andere band met de politieke partij Vlaams Belang;
6. Appelanten te veroordelen tot:
a)
te veroordelen tot schadevergoeding wegens het foutief niet aannemen van rechtspersoonlijkheid, schade provisioneel begroot in hoofde van mevrouw V. op 1 Euro;
b)
te veroordelen tot het stopzetten van fout, stopzetting die met name dient te geschieden door rechtspersoonlijkheid te geven aan de vereniging die ze besturen;
7. Appelanten te horen veroordelen tot:
-
de kosten van het geding, waaronder de dagvaardingskosten en griffierechten
-
het betalen van de rechtsplegingsvergoedingen, te begroten op de voor niet in geld waardeerbare vorderingen bepaalde maximumbedragen van 10.000 EUR voor de procedure in eerste Aanleg, en 10.000 EUR voor de procedure in hoger beroep;
-
Het te vellen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te horen verklaren, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgstelling en met uitsluiting van het kantonnement;’
2.3 De vordering in hoger beroep van de appellante in de zaak met rolnummer 2009/AR/1653 luidt in haar op 3 december 2009 ter griffie neergelegde conclusies als volgt :
'Om hogervermelde redenen en alle andere te doen gelden tijdens de loop van het geding, hierbij uitdrukkelijk voorbehouden;
1. Het beroep van mevrouw V. ontvankelijk en gegrond te verklaren, het vonnis van 8 januari 2008 van kamer 13B
9
van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, teniet te doen en te beschikken zoals hierna gevorderd; 2. In ondergeschikte orde, met betrekking tot de ontvankelijkheid, de volgende prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof voor te leggen: 'Worden het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 10 van de Grondwet en het nondiscriminatiebeginsel vervat in artikel 11 van de Grondwet geschonden, nu vakbonden enerzijds wel een actieve procesbekwaamheid hebben maar geen passieve procesbekwaamheid, en anderzijds doordat zij niet verplicht zijn rechtspersoonlijkheid aan te nemen, maar wel overeenkomsten kunnen sluiten en in rechte kunnen optreden terwijl zij niet als rechtspersoon zouden kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de uitvoering van hun overeenkomsten, daar waar andere belangenverenigingen of verenigingen rechtspersoonlijkheid moeten hebben om in rechte te kunnen optreden of overeenkomsten te kunnen sluiten? ' Deze te stellen vraag kan desgevallend als volgt genuanceerd worden: 'Worden het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 10 van de Grondwet en het nondiscriminatiebeginsel vervat in artikel 11 van de Grondwet geschonden, nu vakbonden enerzijds titularis zijn van specifieke rechten en plichten hen door de wet toegekend, maar anderzijds niet procesbekwaam zouden zijn om op te treden in procedures naar aanleiding van het uitoefenen en uitvoeren van deze rechten en plichten. '
3. L. en A. te horen veroordelen mevrouw Lieve V. opnieuw als lid van de L. en van het A. te aanvaarden, in overeenstemming met artikel 1385bis Ger. Wb. Onder verbeurte van een dwangsom van 2.500 EUR per dag dat mevrouw Lieve V. niet opnieuw als lid wordt opgenomen, te rekenen vanaf één week na de betekening van het tussen te komen vonnis;
10
4. L. en A. te horen veroordelen tot betaling aan mevrouw V. van een schadevergoeding wegens contractbreuk en wegens discriminatie, ex aequo et bono begroot op 2.500 EUR;
5. L. en A. te horen veroordelen tot staking van de onwettige discriminerende praktijk die erin bestaat om leden, zelfs indien zij geen bestuursfuncties uitoefenen in de L. en/of het A., uit de L. en het A. uit te sluiten wegens hun politieke overtuiging, met name hun lidmaatschap of andere band met de politieke partij Vlaams Belang;
6. L. en A. te horen veroordelen tot:
-
de kosten van het geding, waaronder de dagvaardingskosten en griffierechten
-
het betalen van de rechtsplegingsvergoedingen, te begroten op de voor niet in geld waardeerbare vorderingen bepaalde maximumbedragen van 10.000 EUR voor de procedure in eerste Aanleg, en 10.000 EUR voor de procedure in hoger beroep ;
Het te vellen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te horen verklaren, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgstelling en met uitsluiting van het kantonnement.'
2.4. De vordering in hoger beroep van de geïntimeerden in de zaak met rolnummer 2009/AR/1653 luidt in hun op 31 december 2009 ter griffie neergelegde conclusies als volgt:
'Het hoger beroep onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren.
Bijgevolg appellante te veroordelen tot de kosten van het geding aan de zijde van geïntimeerden begroot:
RPV: 1.200 EUR
11
3. De feiten 1.1 De feiten worden op juiste wijze uiteengezet in het bestreden tussenvonnis van 8 januari 2008. Het Hof verwijst naar deze uiteenzetting. 1.2 Het Hof brengt in herinnering dat: -
Lieve V. sinds 1986 lid was van het A.;
-
het L. Lieve V. bij brief van 17 september 2004 ter kennis gebracht dat haar aanwezigheid op de verkiezingslijst van het Vlaams Blok haar lidmaatschap van het A. in het gedrang bracht en haar schrapping als lid werd overwogen;
-
het L. aan Lieve V. liet weten bij brief van 11 augustus 2005 dat werd beslist om haar uit te sluiten als lid van de organisatie;
-
Lieve V. in beroep ging tegen deze beslissing bij de Permanente Beroepscommissie van de organisatie;
-
de beslissing tot schrapping werd bevestigd door de Permanente Beroepscommissie van de organisatie op 18 oktober 2005;
-
Lieve V. op 8 en op 10 maart 2006 de gedinginleidende dagvaarding liet betekenen.
4.Beoordeling
Voorafgaand: samenhang Bij art. 30 Ger. W. wordt voorgeschreven:
'Rechtsvorderingen kunnen als samenhangende zaken worden behandeld, wanneer zij onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, teneinde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht’.
12
De beide gedingen waarvan hierboven sprake betreffen hogere beroepen tegen vonnissen die tussenkwamen in hetzelfde geding aanhangig gemaakt door Lieve V.
In de gegeven omstandigheden zijn de beide hierboven bedoelde gedingen onderling zo nauw verbonden dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, teneinde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk mochten worden berecht (art. 30 Ger. W.). Een goede rechtsbedeling vergt dan ook dat deze gedingen worden samengevoegd om bij één en hetzelfde arrest te worden beslecht.
4.1 Het hoger beroep van Lieve V. tegen het vonnis van 8 januari 2008
4.1.1 De betwisting tussen de partijen betreft de vraag of het A. en het L. beschikken over rechtspersoonlijkheid of procesbekwaamheid. De appellante meent van wel, het A. en het L. verdedigen het omgekeerde standpunt.
4.1.2 Terecht laten het A. en het L. gelden dat een vakorganisatie een feitelijke vereniging is, die geen rechtspersoonlijkheid heeft en die bijgevolg niet in rechte kan optreden.
In het Belgisch recht wordt rechtspersoonlijkheid enkel toegekend op grond van een bijzondere wet of een algemene wet die aan een bepaalde rechtsvorm, rechtspersoonlijkheid verbindt. Voor dit laatste geval geldt als regel dat enkel de entiteiten die worden opgericht overeenkomstig de regels eigen aan deze rechtsvorm kunnen genieten van de rechtspersoonlijkheid.
Het is niet aan de rechter om rechtspersoonlijkheid toe te kennen. Enkel de wetgever kan dit doen.
Aan de vakorganisatie werd door de Belgische wetgever geen rechtspersoonlijkheid verleend in een bijzondere wet.
13
De vakorganisaties namen zelf ook geen rechtsvorm aan, waaraan de Belgische wetgever de rechtspersoonlijkheid verbindt. Het feit dat de wetgever aan verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid en met name aan de vakorganisaties het recht heeft gegeven om in welomschreven materies te contracteren en in rechte op te treden, heeft, anders dan de appellante voorhoudt, niet tot gevolg dat de vakorganisatie hierdoor rechtspersoonlijkheid verwerven. De bekwaamheid om te contracteren en de procesbekwaamheid is immers beperkt tot de door de wetgever omschreven materies en kan niet uitgebreid worden naar andere materies. De wetten waarin aan de vakorganisaties beperkte bekwaamheid worden gegeven, vormen uitzonderingswetten die beperkend moeten worden geïnterpreteerd. Enkel door en voor de toepassing van deze wetten worden de vakorganisaties erkend als afzonderlijke juridische entiteit.
Het standpunt van de appellante dat uit het feit dat het A. en het L. verweer voeren in hoger beroep dient afgeleid dat ze hierdoor erkennen dat ze rechtspersoonlijkheid hebben, dan wel dat daaruit volgt dat ze rechtspersoonlijkheid hebben, dient verworpen te worden. Door de dagvaarding van de appellante en door haar hoger beroep zijn het A. en het L. partij in het geding en daardoor gerechtigd hun belangen te verdedigen.
Uit het voorgaande volgt dat het A. en het L. bij gebrek aan rechtspersoonlijkheid niet in rechte kunnen aangesproken worden door de appellante.
Het hoger beroep is bijgevolg onontvankelijk.
4.1.3 Ook door het Hof wordt niet ingegaan op de vordering van de appellante om de hierboven geciteerde prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.
Overeenkomstig artikel 26 § 2 van de bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989 is een rechtscollege niet gehouden het Grondwettelijk Hof te verzoeken op een prejudiciële
14
vraag uitspraak te doen wanneer het rechtscollege meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen. Het Hof oordeelt dat het antwoord op de door de appellante geformuleerde prejudiciële vraag voor de behandeling van voorliggende zaak (die de uitsluiting van Lieve V. uit het A. en het L. betreft) iedere relevantie mist. Zowel voor de eerste rechter als in hoger beroep zijn de g e z a m e n l i j k e l e d e n v a n b e i d e v a k o r g a n i s a t i e s i m m e r s rechtsgeldig vertegenwoordigd door hun lasthebbers.
4.2 Het hoger beroep tegen het vonnis van 4 november 2008 4.2.1 De appellanten laten gelden dat Lieve V. werd uitgesloten volgens de statutaire procedures bij beslissing van het bureau van het L. van 19 februari 2005 bevestigd door de Permanente Beroepscommissie van deze organisatie van 26 oktober 2005 omdat haar kandidatuur voor het Vlaams Blok voor de politieke verkiezingen van 13 juni 2006 voor de Vlaamse Raad onverenigbaar is met de doelstelling van de A. confederatie in het algemeen en van de vakorganisatie L. in het bijzonder.
De geïntimeerde voert hiertegen aan dat er in de schoot van het A. en het L. geen enkele regel bestond die haar het verbod oplegde te kandideren voor politieke verkiezingen.
De statuten waarop de appellanten zich steunen ter verantwoording van haar uitsluiting zouden volgens de geïntimeerde niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en haar bijgevolg niet binden.
Nog volgens de geïntimeerde zouden voor de Permanente Beroepscommissie haar rechten van verdediging zijn geschonden.
De geïntimeerde voert verder aan dat de beslissing tot uitsluiting strijdig is met de Anti-discriminatiewet, zoals gedeeltelijk vernietigd door het Grondwettelijk Hof bij arrest 2004/157 van 6 oktober 2004, en dat ze ook de Wet op de economische mededinging
15
schendt.
4.2.2 De appellanten brengen vooreerst terecht in herinnering dat de vrijheid van vereniging zowel in het nationale als het internationale recht verankerd zit.
In het nationale recht bepaalt artikel 27 Grondwet dat alle Belgen het recht van vereniging hebben en dat dit recht aan geen enkele preventieve maatregel kan worden onderworpen.
Artikel 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zegt het als volgt:
'1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.'
Artikel 22 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten luidt als volgt: ‘1. Een ieder heeft het recht op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van dit recht kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, welke bij de wet zijn voorgeschreven en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de
16
openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel belet niet het opleggen van wettige beperkingen aan leden van de strijdmacht en van de politie in de uitoefening van dit recht.
3. Geen bepaling in dit artikel geeft de Staten die partij zijn bij het Verdrag van 1948 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht de bevoegdheid wettelijke maatregelen to treffen, die de in dat Verdrag voorziene waarborgen in gevaar zouden brengen, of de wet zodanig toe te passen dat deze in gevaar zouden worden gebracht.'
4.2.3 De vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht wordt gehuldigd in het IAO verdrag nummer 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht. Dit verdrag is bekrachtigd op 13 juli 1951 door de Wet houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag (nr. 87) betreffende de syndicale vrijheid en de bescherming van het syndicaal recht, aangenomen door de Algemene Conferentie der Internationale Arbeidsorganisatie, in de loop van haar een en dertigste zitting, te San Francisco, op 9 juli 1948.
Artikel 2 van dit verdrag bepaalt dat werknemers zonder enig ond ers ch ei d h eb b en z o n d er v o o raf ga an d e go ed k eu ri n g organisaties op te richten en daarvan lid te worden op geen andere voorwaarde dan dat zij zich naar de statuten van die organisaties moeten gedragen.
Artikel 3 van het verdrag stelt verder dat de werknemersorganisaties het recht hebben statuten en reglementen op to stellen en dat de overheid zich van elke inmenging, welke dat recht kan beperken of de wettige uitoefening daarvan kan belemmeren dient te onthouden.
Het Grondwettelijk Hof oordeelt in haar arrest 4415 van 15 januari 1992 over de vrijheid van vakvereniging als volgt :
17
'B.31. De vrijheid van vakvereniging omvat meer in het bijzonder het recht om een vakvereniging op te richten en zich erbij aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen, alsmede het recht voor die vereniging om de eigen organisatie, de vertegenwoordiging, de werking en het beheer ervan te regelen. Geen enkele van de voormelde bepalingen waarborgt evenwel aan een organisatie dat zij zal worden opgenomen in de categorie van representatieve vakverenigingen, ongeacht haar feitelijke representativiteit, noch dat zij een onaantastbaar recht geniet op het behoud van representativiteitsvoorwaarden die voor haar gunstig zouden zijn.
De vakbondsvrijheid en de vrijheid van vereniging waarborgen aan elke werknemer het recht zich vrij bij een vakbond aan te sluiten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat de verplichting om zich aan te sluiten bij een bepaalde vakvereniging, in bepaalde omstandigheden strijdig kan zijn met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, namelijk wanneer de dwang het wezen zelf van de vrijheid van vereniging aantast zoals die wordt gewaarborgd door die bepaling (EHRM, 20 april 1993, Sibson t. Verenigd Koninkrijk, § 29; 30 juni 1993, Sigurour A. Sigurjonsson t. IJsland,, § 36; 25 april 1996, Gustafsson t. Zweden, § 45; 11 januari 2006, Sorensen en Rasmussen t. Denemarken, § 54), zodat ook het recht om zich niet aan te sluiten bij een vereniging inherent aan de vrijheid van vereniging kan worden geacht (EHRM, Sigurour A. Sigurjonsson t. IJsland, §§ 35 en 37; Sorensen en Rasmussen t. Denemarken, § 54). '
Uit de bepalingen vermeld onder 4.2.2 en 4.2.3 en uit het arrest 4415 van 15 januari 1992 van het Grondwettelijk Hof volgt dat vakorganisaties hun grondslag kunnen baseren op maatschappelijke, politieke, filosofische of religieuze overtuigingen of levensbeschouwingen, en dat het hen geoorloofd is om leden te weigeren of uit te sluiten wanneer deze leden of kandidaat-leden de legitieme basisbeginselen waarop de organisatie steunt niet kunnen onderschrijven, of wanneer zij door hun handelen of maatschappelijk optreden duidelijk aangeven dat zij niet loyaal zijn aan de legitieme basisbeginselen van de vereniging.
18
4.2.4 De appellanten wijzen er op dat de basisbeginselen van het A. en van het L. worden uiteengezet in hun statuten.
Wat de voorgelegde statuten van het A. betreft verwijzen ze naar de artikelen 1 tot 5 en wat de voorgelegde statuten van het L. betreft verwijzen ze naar de artikelen 1 tot 4.
Lezing van die artikelen leert dat beide organisaties de christelijke maatschappijleer tot grondslag hebben. Het L. voegt er in zijn statuten aan toe dat ze onafhankelijk is van elke politieke partij.
4.2.5 Het A. streeft volgens de statuten het volgende doel na:
'a) De krachten der christelijke vakvereniging nauwer samen te trekken teneinde het bedrijfsleven en de gemeenschap volgens de christelijke beginselen te ordenen. b) De leiding van de christelijke vakorganisatie in België waar te nemen en haar eenheid en werking in stand te houden. c) De christelijke vakverenigingen behulpzaam te zijn bij hun uitbreiding en ontwikkeling; daartoe zal het A. de aangesloten vakbonden steunen in hun bedrijfspolitiek en ze bijstaan voor het oprichten van nieuwe afdelingen.' Het doel van het L. wordt omschreven in artikel 3 van de voorgelegde statuten als volgt. 'Art. 3 De centrale stelt zich tot doel de materiële beroepsbelangen van de bedienden en kaderleden te behartigen binnen de algemene werknemerssolidariteit. Zij streeft dit doel na overeenkomstig de beginselen van de christelijke maatschappijleer, zoals vastgesteld in de 'fundamentele doelstellingen van het 'A.’.
4.2.6 De appellante stellen dat ze de geïntimeerde op grond van artikel 8 van de voorgelegde statuten van het L. en de bijlage 4 uitsloten. (De resolutie 38 en 38 bis zouden slechts het interpretatiekader
19
aanreiken voor de toepassing van dit artikel en de bijlage 4.)
Artikel 8 van de voorgelegde statuten luidt als volgt:
'Kunnen worden uitgesloten, de leden die de statuten weigeren na te komen of door hun gedragingen de Centrale of de christelijke vakbeweging bewust schaden.' (zie ook bijlage 4 - onverenigbaarheden)'
4.2.7 De geïntimeerde laat gelden dat de statuten van het L. haar niet binden omdat ze niet werden gepubliceerd in het Belgische Staatsblad en omdat het L. niet bewijst:
1) dat ze bestaan; 2) dat ze geldig zijn in de contractuele relatie tussen de partijen 3) dat ze afdwingbaar zijn 4) dat ze op haar toepasselijk zijn.
4.2.8 Beide partijen zijn het erover eens dat degene die toetreedt tot de vereniging gebonden is door de statuten en door de krachtens de statuten getroffen reglementaire en disciplinaire beslissingen vanaf het ogenblik van de toetreding.
4.2.9 Als men toetreedt tot een vakorganisatie sluit men een verenigingscontract. Op dit contract is het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Het Burgerlijk Wetboek kent het verenigingscontract als dusdanig niet, zodat het gemeen recht hierop van toepassing is. Dit gemeen recht bevat geen bepaling op grond waarvan het bindend karakter van de statuten tegenover de leden afhankelijk is van de publicatie van de statuten van de vereniging. De geïntimeerde beroept zich dan ook tevergeefs op het gebrek aan publicatie om de statuten tegenover haar niet bindend te horen verklaren.
20
4.2.10 De geïntimeerde betwist daarnaast het bestaan van de door het L. aan het Hof voorgelegde statuten.
Het L. voert hiertegen aan dat ze het bestaan van deze statuten bewijst aan de hand van haar maandblad nr.2 van februari 1980, waarin ze op de voorpagina haar nieuwe 'Grondwet’ afkondigt, de historiek van de totstandkoming van haar nieuwe statuten weergeeft, alsook een samenvatting ervan. In het artikel wordt er melding van gemaakt dat de integrale tekst van de statuten als bijlage aan het maandblad wordt gevoegd.
Het Hof dient vast te stellen dat zich in het bundel van de appellanten niet de integrale tekst van deze bijlage bevindt, maar enkel het voorblad en de inhoudstabel van de statuten.
Het Hof stelt ook vast dat uit niets blijkt dat de bijlage 4 waarnaar in de door het L. voorgelegde statuten wordt verwezen en waarin ze stelling neemt over de onverenigbaarheden met het L. lidmaatschap, deel uitmaken van de hiervoor bedoelde statuten. Van een bijlage 4 is op de inhoudstabel van de statuten gevoegd aan het maandblad geen sprake.
Nochtans steunen de appellanten de uitsluiting op artikel 8 van haar statuten waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar deze bewuste bijlage.
Voormelde vaststellingen doen de vraag rijzen: -
of de statuten die door de appellanten worden voorgelegd de statuten zijn die volgens haar maandblad door de Raad werden goedgekeurd op 26 januari 1980 en;
-
op welke wijze de bijlage 4 tot stand kwam en werd gevoegd aan de statuten die door de appellanten aan het hof worden voorgelegd.
Het behoort de debatten ambtshalve te heropenen teneinde : -
de appellante toe te laten over het voorgaande duidelijkheid te verschaffen en; over te gaan tot de neerlegging van de statuten die als bijlage
21
werden gevoegd aan haar maandblad nr. 2 van februari 1980.
Verder rijst de vraag of en op welke wijze de statuten van het A. en het L. ter kennis werden gebracht aan de geïntimeerde op het ogenblik dat ze lid werd. Ook hierover dienen de appellanten duidelijkheid te verschaffen.
4.2.11 In zover de appellanten aantonen dat de geïntimeerde gebonden is door de statuten van de appellanten zal het Hof moeten nagaan of de aanwezigheid van geïntimeerde op de verkiezingslijst van het Vlaams Blok, reden van haar schrapping, strijdt met deze statuten.
Dit doet de vraag rijzen welke de inhoud was van het partijprogramma van het Vlaams Blok toen de geïntimeerde voor deze partij kandideerde.
Het Hof stelt vast dat dit partijprogramma geen deel uitmaakt van de door de appellanten voorgelegde stukken. Bijgevolg bestaat er aanleiding toe ambtshalve de debatten te heropenen teneinde de appellanten toe te laten dit partijprogramma voor te leggen.
Het komt de appellanten vervolgens toe nader te specificeren op welke punten het partijprogramma van het toenmalige Vlaams Blok strijdig is met haar statuten. OM DEZE REDENEN HET HOF
Recht doende op tegenspraak. Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik in gerechtszaken. Voegt de zaken met rolnummers 2008/AR/3194 en 2009/AR/1653 samen.
22
Verklaart het hoger beroep van Lieve V. tegen het vonnis van 8 januari 2008 onontvankelijk.
Veroordeelt de appellante tot de gedingkosten rechtsplegingsvergoeding van 1.200 EUR.
van
de
geïntimeerden,
vastgesteld
op
een
Verklaart het hoger beroep van de appellanten in de zaak 2008/AR/3194 tegen het vonnis van 4 november 2008 ontvankelijk.
Alvorens nader te oordelen over de gegrondheid ervan.
Heropent ambtshalve de debatten in verband met wat hierboven werd gezegd.
Verzoekt de partijen om hun schriftelijke opmerkingen dienaangaande te wisselen en ter griffie neer te leggen binnen de hiernavolgende termijnen: -
appellanten : uiterlijk op 26 juli 2010
-
geïntimeerde: uiterlijk op 25 oktober 2010
Zegt voor recht dat partijen over dat onderwerp zullen worden gehoord op de zitting van 20 december 2010 om 14u00 (pleitduur: 60 minuten).
Houdt de beslissing over de kosten aan.
Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van ZESENTWINTIG APRIL TWEEDUIZEND EN TIEN, waar aanwezig waren : M. BAX B. CATTOIR R. LYEN C. DE WINTER
Voorzitter Raadsheer Raadsheer Griffier
23
24