Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Wandelen Lopen Fietsen Sprinten Landen
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Ik wandel, wandel jij Lopen Fietsen Sprinten Landen
Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen
‘Wandel’ noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een ‘t’ (hij, zij, het, men, jij wandelt) of ‘en’ (wij, zij, jullie wandelen)
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Ik wandel, wandel jij Lopen Fietsen
Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen Ik fiets, fiets jij?
Sprinten Landen
Hij fietst, jij fietst Wij fietsen
‘Wandel’ noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een ‘t’ (hij, zij, het, men, jij wandelt) of ‘en’ (wij, zij, jullie wandelen) Dus ook bij fietsen: ik-vorm + t, hij fietst
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Ik wandel, wandel jij Lopen Fietsen Sprinten Landen
Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen
Ik land, land jij? Hij landt, jij landt Wij landen
‘Wandel’ noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een ‘t’ (hij, zij, het, men, jij wandelt) of ‘en’ (wij, zij, jullie wandelen) Dus ook bij landen: ik-vorm + t, hij landt
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Lopen
Schrijf over: Ik wandel, wandel jij Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen
Fietsen Sprinten Landen
Ik fiets, fiets jij Hij fietst, jij fietst Wij fietsen Ik sprint, sprint jij Hij sprint, jij sprint Wij sprinten Ik land, land jij? Hij landt, jij landt Wij landen
Je kent nu de tijd ‘Nu, bezig’. Dit noemen we ook wel de onvoltooid tegenwoordige tijd. Doe nu eerst oefening 1 en quiz 1 voor je verder gaat.
‘Wandel’ noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een ‘t’ (hij, zij, het, men, jij wandelt) of ‘en’ (wij, zij, jullie wandelen)
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Wandelen
Toen (bezig)
Ik wandelde
Lopen Fietsen Sprinten Landen
Ik fietste
Nu (bezig)
Nu (klaar)
In de tijd ‘toen bezig’ komt er soms een ‘de’ achter de ik-vorm, soms ‘te’. Of het ‘te’ of ‘de’ moet zijn, kun je horen.
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Wandelen
Nu (klaar)
Als er ‘te’ achter de ik-vorm komt, moet dat natuurlijk ook als de ik-vorm al een ‘t’ van zichzelf heeft.
Lopen Fietsen
Ik fietste
Sprinten
Ik sprintte
Landen
Nu (bezig)
Het wordt dan: ‘ik sprintte’.
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Wandelen
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Ik wandelde
En als er ‘de’ achter de ik-vorm komt, moet dat natuurlijk ook als de ik-vorm al een ‘d’ van zichzelf heeft.
Ik landde
Het wordt dan: ‘ik landde’.
Lopen Fietsen Sprinten Landen
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Fietsen Sprinten Landen
Nu (klaar)
Soms verandert de klank en krijgen we een heel nieuw woord in de tijd ‘toen, bezig’.
Wandelen Lopen
Nu (bezig)
Ik liep
Ik loop vandaag, gister liep ik Zulke werkwoorden noemen we onregelmatig vervoegde werkwoorden. Je moet gewoon weten hoe je ze schrijft.
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Wandelen
Toen (bezig)
Schrijf over: Ik wandelde, wij wandelden
Lopen
Ik liep, wij liepen
Fietsen
Ik fietste, wij fietsten
Sprinten
Ik sprintte, wij sprintten
Landen
Ik landde, wij landden
Je kent nu de tijd ‘Toen, bezig’. Dit noemen we ook wel de onvoltooid verleden tijd. Doe nu eerst oefening 2 en quiz 2 voor je verder gaat.
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen ik heb gewandeld
ik had gewandeld Als een handeling klaar (voltooid) is, gebruiken we hebben ge- of zijn ge-.
Lopen Fietsen
Omdat de verleden tijd van wandelen wandelde is, schrijf je gewandeld, met een ‘d’ dus.
Sprinten Landen
Ik was geland
Ik ben geland
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Als een handeling klaar (voltooid) is, gebruiken we hebben ge- of zijn ge-.
Lopen Fietsen Sprinten Landen
ik heb gefietst
ik had gefietst ik had gesprint
Omdat de verleden tijd van fietsen fietste is, schrijf je gefietst, met een ‘t’ dus.
ik heb gesprint
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Wandelen Lopen Fietsen Sprinten Landen
Ik was (naar huis) gelopen Ik had (hard) gelopen
Onregelmatig vervoegde werkwoorden hebben ook een andere vorm in de tijd ‘toen, klaar’ en ‘nu klaar’: lopen, gelopen, buigen, gebogen klimmen, geklommen vallen, gevallen liggen, gelegen
We noemen de tijd ‘toen, klaar’ ook wel de ‘voltooid verleden tijd’. De tijd ‘nu, klaar’ noemen we de ‘voltooid tegenwoordige tijd’.
Ik ben (naar huis) gelopen Ik heb (hard) gelopen
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Wandelen Lopen Fietsen Sprinten Landen
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Gewandeld, gelopen, gefietst enzovoort noemen we het ‘voltooid deelwoord’. Soms kun je voltooid deelwoorden ook tegenkomen als bijvoeglijk naamwoord: het gelande vliegtuig. De spelling volgt dan de regels van het bijvoeglijk naamwoord: ik heb de foto uitvergroot, de uitvergrote foto. Net als: groot, grote
Nu (klaar)
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Van sommige regelmatig vervoegde werkwoorden is het lastig te bepalen of je een ‘d’ of een ‘t’ krijgt in de verleden tijd - en dus ook in het voltooid deelwoord. Woorden als juichen, verhuizen, en grazen. Om daarachter te komen moet je nagaan of de laatste medeklinker in de wij-vorm stemloos of stemhebbend is. Grazen: z Juichen: ch Stemloos: je stembanden doen niet mee: k, f, ch, s, p, t Stemhebbend: je voelt je stembanden meetrillen als je je vingers tegen je keel legt: b, d, g, j, k, l, m, n, r, v, w, z Stemloos: de ‘t’ in de verleden tijd en het voltooid deelwoord Stemhebbend: de ‘d’ in verleden tijd en het voltooid deelwoord
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Juichen
wij-vorm=juichen, medeklinker is ch, is stemloos, dus: ik juichte, gejuicht
Verhuizen
wij-vorm=verhuizen, medeklinker is z, is stemhebbend, dus: verhuisde, verhuisd
Lassen
wij-vorm=lassen, medeklinker is s, is stemloos, dus: laste, gelast
Doven
wij-vorm=doven, medeklinker is v, is stemhebbend, dus: doofde, gedoofd
Boffen
wij-vorm=boffen, medeklinker is f, is stemloos, dus: boften, geboft
Nu (klaar)
Schrijf over: Ik juichte, heb gejuicht Ik verhuisde, ben verhuisd Ik laste, heb gelast De vlam doofde, is gedoofd Ik bofte, heb geboft
Hoe spel ik een werkwoord?
Toen (klaar)
Toen (bezig)
Nu (bezig)
Nu (klaar)
Schrijf over: Wandelen
Ik had gewandeld
ik wandelde
ik wandel, wandel jij, jij wandelt, wij wandelen
ik heb gewandeld
Lopen
Ik had gelopen
ik liep
ik loop, loop jij, jij loopt, wij lopen
ik heb gelopen
Fietsen
Ik had gefietst
ik fietste
ik fiets, fiets jij, jij fietst, wij fietsen
ik heb gefietst
Sprinten
Ik had gesprint
ik sprintte
ik sprint, sprint jij, jij sprint, wij sprinten
ik heb gesprint
Landen
Ik was geland
ik landde
ik land, land jij, jij landt, wij landen
wij zijn geland
Je kunt nu alle werkwoorden correct spellen! Gefeliciteerd. Schrijf de vervoegingen (blauwe tekst hierboven) over en ga door met oefening 3, quiz 3 en het einddictee.