Hoe blijft Nederland de concurrentie de baas in een wereld van open innovatie? Door Guus Jansen en Stijn Santen. Dit artikel presenteert de visie van twee ondernemers op het vermogen van Nederland om zich te ontwikkelen tot een volwaardige kenniseconomie. Het vergelijkt de karakteristieken van het Nederlandse innovatie klimaat met die van de overige EU landen en de VS. Op basis van deze kritische analyse komen de auteurs tot een radicaal en vernieuwend voorstel voor de implementatie van een open innovatie systeem. Van open uitvinding naar open innovatie Op de markt in Haarlem staat een standbeeld van Laurens Jansz Coster, naar men zegt, de uitvinder van de boekdrukkunst. In Mainz in Duitsland wordt Johannnes Gutenberg vereerd van wege de zelfde vinding. Deze techniek werd in het midden van de 15e eeuw op verscheidene plaatsen in West-Europa tegelijkertijd en “schijnbaar” onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. De boekdrukkunst staat hierin niet alleen. Ook andere “uitvindingen” - zoals de stoommachine, de verbrandingsmotor, de quantummechanica, de transistor en pakketgeschakelde communicatienetwerken werden door verschillende mensen of groepen op verschillende locaties “schijnbaar” onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Globalisering en de open uitwisseling van ideeën en concepten zijn in de ontwikkeling van wetenschap en techniek geen nieuw fenomeen. Anders gezegd, het model van “open uitvinding” bestaat sinds eeuwen. Een nieuwe uitvinding is echter iets anders dan een innovatie. Van innovatie is sprake wanneer er door de introductie van een nieuw product of dienst economische waarde wordt gecreëerd. In het vakgebied van de strategische marketing spreekt men van het realiseren van concurrentievoordeel door het naar de markt brengen van een product met een “Unique Selling Proposition” (USP). Een USP kan mogelijk het gevolg zijn van de toepassing van een nieuwe technologische vinding. De introductie van stoomschepen aan het einde van de 19e eeuw, bij voorbeeld, stelde reders in staat om kortere leveringstijden, grotere leveringszekerheid en lagere transportkosten te bieden dan mogelijk met het vervoer per zeilschip. Een USP kan ook gerealiseerd worden door vernieuwing in de organisatie of de bedrijfsprocessen. Denk bijvoorbeeld aan de introductie door Dell van directe verkoop van PC’s via het Internet. Deze innovatie biedt de koper van een PC een grotere keuzevrijheid én een lagere prijs dan mogelijk is via het klassieke distributiemodel via groothandel en winkelketens. Kennis- en technologieontwikkeling leveren een “technology push”. Er is pas sprake van een innovatie wanneer deze leidt tot een nieuw product of nieuwe dienst waar vraag naar is en dat via de juiste kanalen, tegen de juiste prijs en met de juiste promotie op de markt wordt gebracht. Met andere woorden de “technology push” moet aansluiting vinden bij een “market pull”. Het “cyclisch innovatie model” van Berkhout (TU-Delft), weergegeven in figuur 1, geeft de samenhang aan tussen de diverse disciplines die nodig zijn om succesvolle innovaties te realiseren.
Fig. 1. Schematische weergave van de wisselwerking tussen verschillende disciplines in het innovatieproces. Bron: Cyclisch innovatie model van Prof. Guus Berkhout (TU Delft) met aanpassingen.
Waar de ontwikkeling van kennis en technologie al een lange geschiedenis van “openheid” hebben, is die van gedeelde product ontwikkeling en gezamenlijke marketing een meer recente trend. Open innovatie, het thema van dit essay wedstrijd, is voor veel bedrijven een noodzaak geworden om op effectieve wijze in te spelen op twee wereldwijde trends: de globalisering van markten en de horizontalisering van industrieёn. Waar bedrijven vroeger binnen nationale markten veelal de volledige waardeketen van grondstof tot eindproduct (“van zand tot klant”) voor hun rekening konden nemen, dwingt de concurrentie veel bedrijven om zich wereldwijd te concentreren op slechts één laag uit de waardeketen. In de ICT markt, bijvoorbeeld, maken bedrijven als Intel en AMD de chips, bouwen bedrijven als HP, SUN en Dell de computers en randapparatuur, levert Microsoft veelal het operating software en kantoorapplicaties en wordt applicatie- en communicatiesoftware op basis van open standaarden ontwikkeld door bedrijven als Oracle, SAP en Symantec. Het belang van grote en kleine bedrijven voor innovatie Ondernemend leiderschap is nodig om de diverse disciplines nodig voor een succesvolle productintroductie bij elkaar te brengen. De “ondernemer” kan iemand zijn binnen een groot bedrijf, maar het creёeren van een cultuur waarin ondernemerschap kan gedijen staat vaak op gespannen voet met de budget en controle disciplines en de hiërarchische structuren van gevestigde ondernemingen. De geschiedenis laat zien dat baanbrekende innovaties het beste tot stand komen binnen nieuwe ondernemingen die veelal werken met een open innovatie model en zich daarbij richten op een innovatie in één laag van de waardeketen. Voor vele aspecten van hun product- of dienstontwikkeling en marktintroductie zullen zij gebruik maken van derde partijen. De aanwezigheid van productie- en ontwikkelingsfaciliteiten van grote bedrijven is belangrijk om de juiste “key-factor” condities te creёeren voor het ontstaan van innovatieve jonge bedrijven. Met ”key-factor” condities wordt gerefereerd naar de beschikbaarheid van een goed opgeleide arbeidsbevolking met de juiste vaardigheden, een “cluster” van kleine bedrijven voor het leveren van de benodigde infrastructuurcomponenten en de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal. Daarnaast bieden grote bedrijven een natuurlijke “exit” voor kleine partijen door deze na een succesvolle ontwikkeling over te nemen. Hoewel baanbrekende innovaties dus veelal niet in grote bedrijven zullen plaatsvinden, is de aanwezigheid van zulke bedrijven wel van groot belang voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden om nieuwe innovatieve partijen te laten ontstaan.
Het belang van risicodragend startkapitaal Nieuwe bedrijven hebben startkapitaal nodig. Afhankelijk van de fase van ontwikkeling van het bedrijf spreekt men van “seed capital” (voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie, de ontwikkeling van een bedrijfsplan en de ontwikkeling van het product), “start-up financing” (voor het uitrollen van de organisatie en het binnenhalen van de eerste klanten) of “expansion / bridge financing” (voor het financieren van de groei van het bedrijf tot het moment dat het een positieve kasstroom realiseert). Deze categorieёn worden gezamenlijk aangeduid als “early stage venture capital”. Nederland scoort binnen Europa en in vergelijking tot de Verenigde Staten slecht op de beschikbaarheid van “early stage venture capital”. De in Nederland actieve risicokapitaalverschaffers hebben zich na de hype van 1999 en 2000 volledig afgewend van deze markt en richten zich nu nog hoofdzakelijk op buy-outs, zoals weergegeven in figuur 2. Per hoofd van de bevolking werd in 2004 in Nederland € 18 besteed aan risicokapitaal tegen € 56 in de VS. Figuur 3 laat de trend zien beide landen over de afgelopen 5 jaar.
Fig. 2. Ontwikkeling van risicokapitaal in Nederland per financieringsvorm, exclusief buy-out investeringen door buitenlandse participatiemaatschappijen (€1,500 mln. in 2004). Bron NVPM en VentureOne.
Fig. 3. Beschikbaarheid van risico kapitaal voor jonge bedrijven per hoofd van de bevolking in Nederland en in de Verenigde Staten.
Mede door de lage stand van de lange termijn rente is er veel kapitaal beschikbaar dat op zoek is naar investeringen met een hoger rendement- en risicoprofiel dan staatsleningen en obligaties kunnen bieden. Dit geld vindt op dit moment zijn weg naar de vele hedgefunds en fondsen die gespecialiseerd zijn in management buy-outs en spin-offs. Ten tijde van de Internet “bubble” is er ook in Nederland overgeinvesteerd in start-ups met een hoge “burn-rate” en een twijfelachtig business model. Naar onze mening heeft de financiële markt vervolgens overgereageerd door zich volledige van “early stage venture capital” af te wenden, waardoor diverse goede bedrijven zijn geliquideerd en nieuwe start-ups geen enkele kans meer maken om gefinancierd te worden. De rol van de overheid Het onderwerp van innovatie en ondernemerschap mag zich de laatste jaren verheugen in een sterk groeiende belangstelling van de diverse overheden. Tijdens de EU top van Lissabon in het jaar 2000 werd afgesproken dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld zou moeten worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Diverse departementen, instituten, adviesraden en consultants hebben naar aanleiding van dit voornemen een grote rijkdom aan rapporten en aanbevelingen op dit onderwerp gegenereerd.
De overheid heeft een belangrijke rol om het samenspel tussen bedrijven, universiteiten en burgers te orchestreren. De diverse rollen van de verschillende maatschappelijke partijen zijn weergegeven in figuur 4.
Fig. 4. Schematische weergave van de wisselwerking tussen verschillende maatschappelijke partijen en hun rollen in het innovatieproces.
Onderwijs en publieke R&D moet zorgen voor de kennisinfrastructuur en een goed opgeleide arbeidsbevolking. Als regelgever dient de overheid te zorgen dat handelsbarrières binnen de Europese en wereldwijde markt worden weggenomen en dat er een “level playing field” ontstaat waarin nieuwe partijen op een eerlijke wijze kunnen concurreren met dominante marktspelers. Middels het fiscale regime en het systeem van sociale zekerheid kan de overheid de juiste prikkels introduceren voor het investeren in en het starten van nieuwe bedrijven. De overheid kan nieuwe partijen ondersteunen door als “launching customer” op te treden. Tenslotte heeft de overheid een rol om tijdelijke inefficiёnties in de markt weg te nemen, middels subsidies of overheidsinvesteringen. De overheid kan het niet alleen, maar heeft wel een palet maatregelen ter beschikking om te zorgen voor een gezond innovatieklimaat. Hoe scoort Nederland op innovatie? De voortgang op de realisatie van de Lissabon doelstellingen wordt binnen de EU gemeten middels de European Innovation Scoreboard (EIS) en uitgedrukt in de zogenaamde Summary Innovation Index. In figuur 5 wordt de trend in de index voor Nederland ontleed op de individuele indicatoren waaruit de index is samengesteld. Nederland scoort gemiddeld goed op het gebied van kenniscreatie, gemeten naar het aantal patenten en uitgaven aan publieke R&D en heeft een goed opgeleide arbeidsbevolking. Nederland blijft wat achter bij het EU gemiddelde op private R&D. In verhouding tot de meeste EU-25 landen scoort Nederland slecht op de trend index, wat hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door het gebrek aan risicokapitaal voor bedrijven in de startfase of vroege fase van ontwikkeling.
Fig. 5. Samenstelling van de trend in “2004 summary innovation index” op basis van de onderliggende indicatoren. Gegevensbron: TrendChart (http://trendchart.cordis.eu).
De EIS index geeft een beeld van de ontwikkeling gedurende de laatste jaren. Om de kracht van innovatie in Nederland over een langere periode te meten hebben we een analyse gemaakt van STOXX 1800 index, die samengesteld is uit de qua marktkapitalisatie grootste 1800 bedrijven in de wereld. In figuur 6 is de huidige marktkapitalisatie uitgezet van de grootste bedrijven in Nederland (29 bedrijven) en die in de Verenigde Staten (558 bedrijven) tegen het jaar van oprichting.
Fig. 6. Huidige marktkapitalisatie versus jaar van oprichting voor het totaal van de STOXX 1800 bedrijven in Nederland en de Verenigde Staten. De marktkapitalisatie is bepaald op basis van gegevens van STOXX limited (http://www.stoxx.com) van 17 maart 2005.
Deze gegevens laten zien dat een groot deel van de huidige marktkapitalisatie vertegenwoordigd wordt door bedrijven die in de tweede helft van de 19e eeuw zijn ontstaan, zoals de meeste banken en bedrijven als Shell, Philips, Heineken, Unilever en Ahold. De onmiskenbare conclusie
van deze analyse is dat Nederland er, in tegenstelling tot de VS, na de tweede wereld oorlog nog maar sporadisch in geslaagd is om grote bedrijven te creëeren: Slechts 5% van de huidige marktkapitalisatie komt in Nederland van bedrijven die na 1945 zijn opgericht, tegen 33% voor de VS. De vraag die naar ons idee centraal zou moeten staan in het debat over innovatie is dan ook: Waarom zijn er in Nederland en Europa nauwelijks tegenhangers te vinden van de nieuwe grote bedrijven die in de VS gedurende de laatste decennia zijn ontstaan, zoals Intel, Oracle, Microsoft, Sun, Apple, Cisco, Dell, Genentech, Fedex, Siebel, Verisign, Ebay, Amazon, Yahoo en Google? Conclusie en aanbevelingen Nederland heeft nog steeds een goede uitgangspositie om uit te groeien tot een krachtige kenniseconomie. Het heeft een hoogopgeleide bevolking en een goed ontwikkelde kennisinfrastructuur. Met de vertegenwoordiging van 29 grote bedrijven in de STOXX 1800 doet Nederland naar ratio van de bevolkingsomvang niet onder voor de VS. Zwakke punten zoals de geringe instroom van studenten in bètawetenschappen, het gebrek aan risicokapitaal en een terughoudende instelling met betrekking tot het nemen van risico’s moeten worden aangepakt. Innovatie is een “bottom-up” proces van “trial and error” op wereldschaal. Het overheidsbeleid zou er, ons inziens, dan ook op gericht moeten zijn om de juiste randvoorwaarden en prikkels te creëeren waarmee visionaire ondernemers met ambitie, in samenwerking met excellente wetenschappers en technici, in staat worden gesteld om ondernemingen te vormen die op wereldschaal kunnen concurreren. Naast de zorg voor een goed onderwijs systeem en de financiering van publieke R&D, zou de overheid zich moeten beperken tot een klein aantal radicale en goed uitgevoerde maatregelen. Minder regelingen, minder versnippering, minder overhead. Initiatieven als Twinning en Biopartner zijn ten onrechte gestopt – de prestaties van deze incubators zijn zeker niet slechter geweest dan van de commerciële participatiemaatschappijen over de zelfde periode - en worden niet vervangen door het naar omvang en oriëntatie beperkte Techno-partner programma. Er zijn in Nederland voldoende ondernemers van het juiste kaliber, maar zij worden en voelen zich niet aangesproken of ondersteund door het Haagse innovatiecircuit. Daarom stellen de auteurs de implementatie voor van een nieuw open innovatie model dat schematisch weergegeven is in figuur 7. Dit model kent drie nieuwe organisaties:
Fig. 7. Conceptuele weergave van de actoren in een open innovatie ecosysteem.
1) De “Strategic business investment company (SBIC)” Deze instelling beheert een investeringsfonds met een omvang van minimaal € 300 mln. De overheid stelt 2/3 van dit geld beschikbaar uit de aardgasbaten, de verkoop van KPN aandelen of door reallocatie van budgetten binnen het huidige innovatieprogramma. De overige € 100 mln. wordt ingebracht door participatiemaatschappijen en mogelijk particuliere investeerders. De nog bestaande deelnemingen uit het Twinning en Biopartner portfolio worden eventueel ingebracht. De SBIC wordt beoordeeld op het lange termijn resultaat dat zij voor het portfolio in zijn geheel weet te realiseren en niet op individuele investeringen. 2) De “Public business development company (PBDC)” Deze organisatie opereert als incubator en wordt geleid en begeleid door professionals uit verschillende sectoren met ervaring in het opzetten van nieuwe bedrijven of bedrijfsinitiatieven. Middels strikte selectie en goede coaching worden de beste initiatieven van idee tot bedrijf ontwikkeld waarbij een aantal helder gedefinieerde fasen worden doorlopen. Een business development (BD) project gaat slechts door naar een volgende fase wanneer er voldaan is aan een aantal expliciet gedefinieerde criteria. De “go/no go” beslissingen worden voorbereid door de PBDC board en bekrachtigd door de SBIC. Het door de PBDC gestuurde proces werkt als een trechter: het start met de beste initiatieven en na elke fase zullen er steeds minder over blijven. Kernwoorden zijn korte cycli, vroege eliminatie van initiatieven die niet voldoen aan de eisen van risico en rendement, afrekenen op het portfolioresultaat en nauwe samenwerking met ervaren professionals. 3) De “Technology transfer agency (TTA)” Deze organisatie werkt nauw samen met de universiteiten en de grote technologische instituten (GTIs) en is verantwoordelijk voor de valorisatie van de kennis binnen deze instellingen door deze tegen commerciële voorwaarden in te brengen in de nieuwe bedrijven. De TTA stelt de waarde vast van kennis, patenten en ander intellectueel eigendom. Het begeleidt de transfer naar ondernemingen volgens een transparant proces. De kennisinstellingen krijgen hiermee naast hun al bestaande onderzoeks- en onderwijs doelstellingen een prikkel om bij te dragen aan de vertaling van kennis naar succesvolle bedrijfsactiviteiten. Succes creёert succes door inspiratie en navolging; Succesvolle ondernemingen en ondernemers zullen fungeren als rolmodellen; Veel van de overige kenmerken van een gezonde kenniseconomie zijn daarvan een afgeleide. Universiteiten en GTI’s zullen een deel van hun financiering realiseren door de valorisering van hun intellectuele eigendomsrechten en zich daarmee ontwikkelen tot volwaardige derde generatie kennisinstellingen. Het imago van bèta wetenschappen zal verbeteren en de vraag naar bèta’s zal toenemen. Deze ontwikkelingen zullen een verhoogde instroom van studenten in bèta richtingen tot gevolg hebben. De leiders in Europa die de veranderingen naar dit model weten in te voeren verdienen naar ons idee een standbeeld op de markt in elke stad, zo men wil, naast die van Laurens Jansz Coster en Johannnes Gutenberg. Dr.ir. Guus Jansen is ondernemer in de ICT sector en oprichter van het Caneval Consultancy Network. Drs. Stijn Santen is ondernemer en oprichter van CO2-Net, voor consultancy in energie- en emissie strategie. Reacties zijn welkom op
[email protected].