96
Schrift 237
Karel Vriezen
Hizkia, Sanherib en de belegering van Lachis
istorische bronnen en veldarcheologische vondsten leveren veelzijdige informatie over de confrontatie tussen Sanherib, de Assyrische koning, en Hizkia, de koning van Juda. Het reliëf met de afbeelding van de inname van Lachis vormt hierbij wel een heel bijzondere ontdekking.
H
De ‘bijbelse archeologie’ is wel omschreven als het vakgebied waarin alle oudheidkundige gegevens die een licht kunnen werpen op de oudoosterse wereld als de context van de Bijbel, onderzocht worden, met de bedoeling een bijdrage te leveren aan de verklaring van de Schrift. Inmiddels is het inzicht gegroeid dat oudheidkundige gegevens zeer verschillend van aard kunnen zijn, en dat het noodzakelijk is verschillende gegevens eerst onafhankelijk van elkaar te bestuderen en te interpreteren. Geschreven bronnen uit en over de oudoosterse wereld worden in historisch onderzoek bestudeerd, en materiële resten die afkomstig zijn uit veldarcheologisch onderzoek, worden met de daarvoor specifieke onderzoeksmethoden geanalyseerd. Vervolgens kunnen de resultaten van die onderzoeksfasen aan de studie van de Bijbel gerelateerd worden voor een omvattende interpretatie. Ondanks het onderscheid dat tegenwoordig gemaakt wordt tussen deze vakgebieden, gelden voor velen de verschillende gegevens over de confrontatie van de Assyrische koning Sanherib en het Juda van koning Hizkia als een overduidelijk voorbeeld hoe archeologische, historische en bijbelse gegevens probleemloos met elkaar overeenkomen. Sanherib en Hizkia In het overzicht van de koningen van Israël en van Juda zullen de beide vorsten, Hizkia van Juda en Sanherib van Assyrië, niemand kunnen ontgaan. De geschiedenissen waarin Hizkia een rol speelt, zijn in de boeken Koningen (2 Koningen 18-20; vergelijk Jesaja 36-39) omvangrijker dan die van enige andere koning van Juda. Ook in Kronieken (2 Kronieken 29-32) is voor Hizkia zo’n omvangrijke plaats ingeruimd, evenals – zij het minder uitvoerig – in Si-
rach (48,19-26) en Flavius Josephus’ Antiquitates (AJ IX,257-278; X,1-36). Ook voor Sanherib is in die geschiedenissen een belangrijke rol weggelegd. In de Assyrische annalen, in het verslag van Sanheribs veldtocht naar het westen, is behalve voor Sanherib ook voor Hizkia een omvangrijke plaats ingeruimd. Ook in een ander Assyrisch document, de Azekahinscriptie, waarin voor de godheid Ansar/Assur verslag wordt gedaan van de strijd tegen Juda, is Hizkia’s tegenstand beschreven. Een heel bijzonder historisch document is de grote afbeelding in relief op de muren in het zuidwestelijk paleis in Kuyunjik/Nineve, dat de verovering van de stad Lachis door Sanherib voorstelt. De strijd om Lachis is vermeld in de tekst van 2 Koningen 18,17 en 19,8. De opgravingen op Tell ed-Duweir hebben een vloed aan gegevens opgeleverd over de verwoesting van de stad uit de ijzertijd die hier gelegen heeft en waarvan vrijwel algemeen erkend is dat dit het oude Lachis was. Deze vernietiging is te dateren in dezelfde tijd als die waarin de confrontatie van Sanherib en Hizkia zich afspeelde. Historische teksten Koningen en Kronieken Bij vergelijking van de bijbelse bronnen over de oudIsraëlitische koningen blijkt er een aanmerkelijk verschil te zijn tussen de presentatie van de gegevens in Koningen en die in Kronieken, zeker wat de episode van Hizkia betreft. In het jongere boek Kronieken worden sommige elementen van de episode, in vergelijking met de beschrijving in het boek Koningen, maar zeer kort behandeld (bijvoorbeeld de ziekte van Hizkia, het gezantschap uit Babel) en andere in een nieuw daglicht gesteld (Sanheribs veldtocht zou bijvoorbeeld rechtstreeks tegen Juda en Jeruzalem gericht zijn). Andere thema’s worden in de beschrijving van Kronieken geheel nieuw geïntroduceerd en uitermate uitvoerig beschreven (bijvoorbeeld de tempeldienst, 2 Kronieken 29,31; de viering van het paasfeest, 2 Kronieken 30). In alle onderdelen van de beschrijving in Kronieken is de vroomheid van Hizkia breed uitgemeten.
1 en 2 Koningen
97
Het beeld van de episode van Hizkia en Sanherib dat uit Koningen naar voren komt, is echter geheel anders. Hier spelen de thema’s tempeldienst en paasviering geen rol. Hier is het begin van Hizkia’s regeringsperiode als het ware ingebed in de beschrijving van de ondergang van het koninkrijk Israël. Als eerste van de regeringsdaden van Hizkia wordt zijn zuivering van de cultus door vernietiging van de lokale heiligdommen in Juda beschreven (2 Koningen 18,1-8), in schril contrast met de daaraan voorafgaande en daarop volgende berichten over de ondergang van Israël als gevolg van de afvallige offerdiensten die zijn inwoners in lokale heiligdommen uitgevoerd hadden (2 Koningen 17.18,9-12). In tegenstelling tot de inspirerende en krachtdadige figuur Hizkia, de knecht van God, uit Kronieken, wordt Hizkia in Koningen afgeschilderd als een vorst die de confrontatie met de Assyriërs vermijdt door, nog voordat zijn residentie bedreigd wordt, al zijn onderworpenheid te tonen en zich bereid te verklaren een schatting te betalen en de onderhandelingen met de Assyriërs aan zijn oversten over te laten. Voorts speelt in Koningen de profeet Jesaja een belangrijke rol, als bemiddelaar van het woord des Heren aan Hizkia. Een ander element dat in Koningen een rol speelt, is het bericht dat de hoofdlegermacht van de Assyriërs onder leiding van Sanherib zelf niet het bergland in trekt op weg naar Jeruzalem, maar strijdt tegen steden als Lachis en Libna in de laagte en door de Egyptische koning Tirhaka aangevallen wordt in de kustvlakte. Assyrische teksten De belangrijkste buitenbijbelse tekst over de episode van Sanherib en Hizkia is het verslag van Sanheribs derde veldtocht. Deze staat beschreven in de annalen van Sanherib op de zogenoemde Rassam-cylinder (700 vóór Christus) en het zogenoemde Taylorprisma (691 vóór Christus). De tocht, in 701 vóór Christus, leidde naar het kustgebied van Phoenicië en het gebied der Filistijnen, waar Sanherib met zijn strijdmacht het Assyrische gezag herstelde en schatting van de vorsten langs de kust en van enkele Transjordaanse koningen ontving. Twee confrontaties zijn uitgebreid beschreven. Ten eerste: de tegenstand van de Filistijnse stad Ekron, die eerder gemene zaak gemaakt had met Hizkia, en die bij de Assyrische opmars de hulp van Egypte had ingeroepen, hetgeen uitliep op een veldslag bij Elteke in de kustvlakte. Ten tweede: de onbuigzaamheid van Hizkia, die ertoe leidde dat delen van Juda ingenomen werden en overgedragen werden aan vorstendommen in de kustvlakte en tot de belegering van Jeruzalem, die
Prisma met de annalen van Sanherib
Hizkia met zware schatting afkocht. De vorst van Ekron, Padi, die bij deze verwikkelingen een rol speelde, is ook bekend van een monumentale inscriptie die in Tel Miqne/Ekron zelf opgegraven is. De zogenoemde Azekah-inscriptie, waarin de Assyrische strijd tegen het Juda van Hizkia beschreven is, is eveneens in verband gebracht met de veldtocht van 701 vóór Christus. Herodotus en Flavius Josephus De Griekse historicus Herodotus (vijfde eeuw vóór Christus) heeft in zijn Historiën (II,141) een geschiedenis over Sanherib opgenomen waarin verhaald wordt hoe de Assyriërs met een groot leger tegen Egypte oprukten. Tot een veldslag tegen de Egypte-
98
Schrift 237
De stad Lachis in 701 vóór Christus
naren kwam het echter niet, omdat de wapens van de Assyriërs ’s nachts door een muizenzwerm aangevreten en onklaar gemaakt waren, waardoor zij de volgende dag ongewapend op de vlucht sloegen. Wellicht is in deze geschiedenis een herinnering bewaard aan het treffen tussen Sanherib en de Egyptenaren in de kustvlakte, zoals beschreven in Koningen en de Assyrische annalen, maar omdat Herodotus’ verhaal kennelijk op een Egyptische bron teruggaat en niet rechtstreeks met Hizkia te maken heeft, zal het hier verder buiten beschouwing blijven. De geschiedenis van Hizkia zoals deze door de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (eerste eeuw na Christus) in zijn Joodse Oudheden beschreven is (AJ IX,257-278; X,1-36) toont sterke overeenkomsten met de beschrijvingen uit het boek Kronieken. Evaluatie In het volgende zullen wij de genoemde historische bronnen uit Kronieken en Flavius Josephus buiten beschouwing laten. De beschrijving van de regeringsdaden van Hizkia wijkt hier nogal af van de oudere bronnen. De beschrijving van de daden van Sanherib en Hizkia in de Assyrische annalen en die in Koningen staan het dichtst bij de beschreven gebeurte-
nissen en zijn respectievelijk binnen een decennium en binnen twee eeuwen na de veldtocht van 701 vóór Christus vastgelegd. Wat de episode-Hizkia/Sanherib in Koningen betreft, zijn er sinds de tweede helft van de negentiende eeuw vraagtekens gezet bij de eenheid van het verslag dat in 2 Koningen 18-19 staat en van de Assyrische militaire activiteit in Palestina. De analyse van B. Stade (1886), volgens welke in het verslag drie onderscheiden bronnen zijn samengebracht, speelt nog steeds een rol in de discussie, zij het soms in gewijzigde vorm. En al vóór hem had G. Rawlinson geconcludeerd dat Sanherib tweemaal een veldtocht naar Palestina ondernomen moest hebben. De eerste verzen van de episode-Hizkia/Sanherib (2 Koningen 18,13-16) vormen een zelfstandig document, dat van oude datum kan zijn. N. Na’aman
1 en 2 Koningen
99
Een gezin verlaat de veroverde stad Lachis en gaat in ballingschap, fragment van een reliëf met de afbeelding van de inname van Lachis op de muren in het zuidwestelijk paleis in Kuyunjik/Nineve
heeft erop gewezen dat dit tekstdeel sterke overeenkomst vertoont met andere verslagen in Koningen over aanvallen op Jeruzalem (bijvoorbeeld 2 Koningen 12,18-19). In de rest van de episode zijn verschillende doublures vast te stellen: het herhaalde Assyrische gezantschap, hoewel Hizkia al genoegdoening aan Sanherib verschaft had, de herhaalde dreigementen en aantijgingen van de Assyrische gezanten, de twee gedeeltelijk van elkaar afwijkende plaatsnamenlijsten (2 Koningen 18,34 en 19,12-13) en de twee godswoorden die de profeet Jesaja aan Hizkia laat overbrengen. Op grond hiervan heeft men in deze rest een tweetal profetenlegenden menen te mogen onderscheiden, 2 Koningen 18,17 - 19,9a.37 en 2 Koningen 19,9b-36. Deze beide staan nagenoeg gelijk in het boek Jesaja (36-37). Op
grond van inhoudelijke verschillen heeft N. Na’aman gemeend dat de eerste van deze legenden waarschijnlijk in de zevende eeuw vóór Christus, en de tweede legende waarschijnlijk in de zesde eeuw vóór Christus te dateren is. In de volgende hoofdstukken van 2 Koningen en Jesaja staan nog episoden uit het leven van Hizkia beschreven waarin Sanherib niet meer voorkomt. Deze van elkaar verschillende tekstgedeelten hebben er mede toe geleid de mogelijkheid te overwegen dat het gaat om meer dan één veldtocht van Sanherib. Al eerder was opgevallen dat er in deze teksten gegevens voorkomen die zich niet laten verenigen met het jaartal 701 vóór Christus, toen de veldtocht volgens de Assyrische bronnen plaatsgehad
100
moet hebben. Het feit dat Tirhaka in 2 Koningen 19,9 genoemd is als de Egyptische koning die zich in de strijd mengde, zou wijzen op een later tijdstip, want deze kwam pas in 691 vóór Christus aan de macht. Dit leidde A. Jeremias ertoe aan te nemen dat er een tweede veldtocht in of na 691 geweest was. Op grond van de tijdsaanduiding dat Sanheribs veldtocht in het veertiende jaar van Hizkia plaatsvond (2 Koningen 18,13) kwam B. Becking tot de hypothese dat er eerder een veldtocht had plaatsgevonden, namelijk in 715 vóór Christus, waarbij Sanherib – toen nog kroonprins – de Assyriërs al aangevoerd had. Welke reconstructie men ook moge verkiezen, in ieder geval mag met E. Ben Zvi aangenomen worden dat de gegevens die 2 Koningen 18,13 - 19,37 en de Assyrische annalen gemeen hebben, naar alle waarschijnlijkheid historisch zijn: de Assyrische veldtocht, de namen van Hizkia en Sanherib, de verovering van Judese steden, het standhouden van Jeruzalem, het aanblijven van Hizkia en de aanval van de Egyptenaren. Over het werkelijke verloop van deze geschiedenis blijven vragen te over, zoals: Hoe was de verhouding tussen de koningssteden in de kustvlakte en het koninkrijk van Hizkia? Stonden zij in hun weerstand tegen de Assyriërs los van elkaar? En werden zij daarom los van elkaar door hen bedreigd? Een bijzondere historische bron Het reliëf met de afbeelding van de inname van Lachis Bij de opgravingen op de ruïneheuvel Kuyunjik/Nineve werd in 1850 een indrukwekkend stenen reliëf gevonden dat de muren van een van de belangrijke zalen in Sanheribs zuidwestelijk paleis bekleedde. Het reliëf is waarschijnlijk oorspronkelijk 2,74 meter hoog en 26,85 meter lang geweest, maar door de tand des tijds zijn acht meter van de lengte en een groot deel van de bovenkant van het reliëf verloren gegaan. Ruim honderd jaar na de eerste publicatie door de opgraver A.H. Layard werd het reliëf opnieuw uitgegeven door D. Ussishkin, opgraver van Tell ed-Duweir/Lachis, en enkele jaren geleden door C. Uehlinger nogmaals kritisch behandeld. Op dit reliëf zijn de opeenvolgende stadia van de aanval op de stad Lachis door Sanherib in één doorlopende voorstelling op de wanden van de zaal afgebeeld. Zeer gedetailleerd is de opmars van de verschillende afdelingen van het Assyrische leger, de bestorming van de stad op de heuvel met onder meer rijdende stormrammen, de stadsmuren met de verdedigers, de deportatie van personen en goederen
Schrift 237
uit de stad, koning Sanherib zelf die, gezeten op zijn troon, de buit in ogenschouw neemt, zijn officieren en het Assyrische legerkamp. Dit reliëf behoort tot het genre afbeeldingen van historische belegeringen waarvan er zovele in het paleis van Sanherib en andere Assyrische vorsten gevonden zijn, maar door de gedetailleerde uitvoering zijn hier de bijzonderheden goed te onderscheiden. Het reliëf moet op de mensen in de zaal een diepe indruk gemaakt hebben. De bestorming van Lachis zelf was midden op de lange muur tegenover de ingang voorgesteld, de afbeelding van Sanherib op zijn troon midden op de korte muur rechts en het Assyrische legerkamp midden op de wand direct rechts van de ingang. Wat er op de reliëfdelen links van de ingang afgebeeld stond, is niet bekend. In de inscriptie boven de afbeelding wordt de koning op de troon genoemd: Sanherib, de koning van de wereld, de koning van Assyrië. Dit wijst op een beleg van Lachis in de regeringsperiode van Sanherib (705681 vóór Christus). In deze afbeelding van de stad Lachis zijn kennelijk enkele lokale details weergegeven die uit het veldwerk op Tell ed-Duweir/Lachis bekend zijn, zoals het omringende heuvellandschap, de dubbele ommuring, de vooruitgeschoven stadspoort en de grote, door de Assyriërs aangelegde stormhelling. Van Sanheribs strijd tegen Lachis wordt melding gemaakt in de hierboven genoemde schriftelijke bronnen van 2 Koningen (18,14; 19,8) en 2 Kronieken (32,9). Veldarcheologische bronnen Opgravingen op Tell ed-Duweir/Lachis In de loop van de twintigste eeuw werd Tell ed-Duweir door W.F. Albright op grond van antieke geografische verwijzingen met Lachis geïdentificeerd, en in de opgravingen werd hier naderhand een Oudhebreeuwse brief gevonden waarin de naam Lachis vermeld is. Hoewel de identificatie sindsdien vrijwel algemeen aanvaard is, ontspon zich tegen het einde van de afgelopen eeuw een korte discussie waarin door G. Ahlström de nabijgelegen Tell Etun als kandidaat voor Lachis werd voorgesteld. Na de identificatie van Tell ed-Duweir met Lachis zijn hier uitgebreide opgravingen ondernomen in 1932-1938, 1966, 1968 en 1973-1994, en inmiddels wordt de vindplaats met de naam Tel Lachish aangeduid. De vondsten op deze imposante ruïneheuvel, waarvan de top een platform van ongeveer 7,5 hectare vormt, toont bewoningresten uit de vroege bronstijd (ongeveer 2500 vóór Christus) tot in de Perzische tijd (vijfde eeuw vóór Christus). De bewo-
1 en 2 Koningen
ningsresten wijzen erop dat hier achtereenvolgens verschillende steden gebouwd zijn. Voor ons onderwerp van Hizkia en Sanherib zijn de resten van belang van de stad die archeologisch aangeduid wordt als Lachis, stratum III. Een aantal belangrijke elementen van die stad zijn opgegraven: de ongeveer zes meter brede stadsmuur langs de rand van de heuveltop en de steunmuur halverwege de helling. Langs de westzijde loopt tegen de helling een toegangsweg omhoog naar de ingang van de stad: een groot stadspoortgebouw (ongeveer 25 bij 25 meter) met daarbuiten een ommuurd voorplein met een buitenpoort. Op het midden van de heuveltop was een groot versterkt administratief centrum gelegen van ongeveer 100 bij 100 meter, bestaande uit een paleis langs een ommuurde hof die gedeeltelijk omgeven was door langwerpige voorraadhuizen en eveneens een groot poortgebouw als toegang had. Tussen dit versterkte centrum en de stadspoort zijn resten van huizen opgegraven. Veel sporen in Lachis III wijzen op een gewelddadig einde van deze stad, zoals de verwoestingslaag met brandresten en geplette aardewerken potten, die bij restauratie weer geheel in elkaar gezet konden worden. Indrukwekkend is de gedeeltelijk meer dan zestig meter brede kunstmatige stormhelling die tegen de zuidwesthoek van de stad opgeworpen is, kennelijk om het mogelijk te maken met rijdende stormrammen de stadsmuur te bereiken, en de verhoogde verdedigingswal die van binnenuit de stad hiertegen opgeworpen is. Voorts honderden pijlpunten bij de gevechtshaarden en zware slingerstenen en ook resten van wapenrustingen. Deze verwoestingslaag wordt algemeen gezien als het resultaat van de inname van Lachis door Sanherib, en wordt dus in 701 vóór Christus gedateerd. Het onderzoek van de verwoestingslaag van Lachis III heeft een duidelijke oplossing gebracht voor de vraag omtrent de lemelek-stempels, de koninklijke stempels op de oren van voorraadkruiken. Het blijkt dat beide typen van deze zegels, zowel de voorstelling met de vier vleugels als die met de twee vleugels, in gebruik waren vóór de verwoesting van Lachis III. Kennelijk hebben deze kruiken dienst gedaan bij een koninklijke bevoorrading van versterkte steden van Juda in de aanloop naar de Assyrische dreiging tegen het koninkrijk van Hizkia. Tot besluit De hierboven bijeengebrachte gegevens leveren een veelzijdige informatie over de confrontatie van Hizkia en Sanherib en begeleidende omstandigheden.
101
De gegevens komen uit verschillende oudheidkundige vakgebieden: uit historische bronnen en uit veldarcheologische vondsten. Maar zelfs als men zich beperkt tot de historische bronnen die in tijd het dichtst bij de gebeurtenissen opgesteld zijn, zoals de Assyrische annalen en 2 Koningen 18,13 - 19,37, laten deze alleen al ruimte voor verschillende hypothesen over de gang van zaken, zoals over het aantal veldtochten en de afloop van Sanheribs strijd in Palestina. Het is aannemelijk uit deze gegevens te concluderen dat er twee veldtochten onder leiding van Sanherib geweest zijn, een in ongeveer 715 vóór Christus en een in 701 vóór Christus Deze laatste was in de periode waarin hij officieel koning was. Voorts mag, wat de confrontatie met de weerspannige vorstendommen in Phoenicië en Palestina en met de Egyptische troepen betreft, op grond van deze bronnen verondersteld worden dat sommige van de lokale steden gestraft werden met vervanging van hun vorst door een voor Assyrië acceptabele vorst, terwijl andere er met een onderwerping en schatting aan de Assyriërs van afkwamen en de Egyptenaren ‘slechts’ een aantal manschappen aan de Assyriërs verloren. Hizkia van Jeruzalem en de Egyptenaren behoorden tot de partijen voor wie de afloop van Sanheribs strafexpeditie waarschijnlijk minder desastreus was dan verwacht, zodat in hun omgeving zich later legenden over die afloop hebben gevormd waarin het beeld van een wonderbaarlijke aftocht van de Assyrische legers ontstond. De ontwikkeling van een dergelijke visie op dit hele gebeuren is zichtbaar wanneer men de geschiedenissen van achtereenvolgens 2 Koningen 18,17 - 19,9a.37, 2 Koningen 19,9b-36, 2 Kronieken 32,1-21a en Sirach 48,18-26; 49,5 beschouwt. Het theologische element wordt in deze teksten steeds sterker, en de figuur van Hizkia groeit uit tot een vorst met een statuur die herinnert aan David en Salomo.
Literatuur – B. Becking, From David tot Gedaliah. The Book of Kings as Story and History (OBO 228), Fribourg/Göttingen 2007; – L.L. Grabbe (redactie), ‘Like a Bird in a Cage’. The Invasion of Sennacherib in 701 BCE (JOSOT, Suppl. Ser. 363), Sheffield 2003 (met bijdragen van onder anderen Becking, Ben Zvi, Na’aman en Uehlinger); – A. van der Kooij, ‘Koning Hizkia van Juda’, in: R.J. Demarée en K.R. Veenhof, Zij schreven geschiedenis. Historische documenten uit het oude Nabije Oosten (2500-100 vóór Christus), Leiden/Leuven 2003, 333-340; – D. Ussishkin, The Conquest of Lachish by Sennacherib, Tel Aviv 1982; – D. Ussishkin, The Renewed Archaeological Excavations at Lachis (1973-1994), 5 delen, Tel Aviv 2004. ■