Historische wandeling Assent Heemkundige kring Bekkevoort WinAr – Wingense Archeologische Dienst
Parkeer de auto aan Doornhof 28, het begincoördinaat (WP1) van deze wandeling die ons meeneemt langs hoeven en kapelletjes, Romeinse graven en vergeten voorhistorische nederzettingen… Lengte: 6,2 km. Deze wandeling is niet geschikt voor rolstoelgebruikers of mensen met kinderwagens. Draag ook laarzen of waterdichte schoenen want sommige paden kunnen drassig zijn.
We vangen onze tocht aan langs de oostzijde van het ‘Heren Brandt Hevel bos’ zoals het in Ferraris vermeldt staat. De naam van de straat ‘Doornhof’ zou afgeleid zijn van een akkerland omheint met een "doornhaag" doch volgens Frans Claes is de vermelding veel ouder1. In het kerkarchief vond hij de naam "Jodenhof reeds terug in documenten uit 1444, wat zou vermoeden dat er hier een hoeve van een Jood zou geweest zijn. Een andere mogelijkheid is dat het woord ‘Jood’ als scheldnaam gebruikt werd of dat de hoeve aan ‘Jordanus’ toebehoorde - een oude voornaam die men heden den dage nog terugvind in de achternaam Jordens. Vermeldingen zoals Juenhove, (1496) naar Duenhoeve (1532) leiden ons in het plaatselijke dialect verder naar de huidige naam. Tevens bevinden we ons hier op een wegje dat je op Ferraris kan volgen vanaf de kerk van Waanrode vertrekkend, waar het 'Diestsestraat noemt, over de Solberg, Gravenbos hier voorbij richting Mierenberg en Zandstraat en aansluit aan op de weg van Bekkevoort richting Diest. Vervolgens dalen we de holle weg ten zuiden van het Doornhof af. Van oudsher was het Hageland doorkruist door kleine wegen. Wegens het zandlemige karakter van de bodem werd er zo snel als door het eerst getrokken karrensporen een soort afvoerkanaal gecreëerd waarlangs het water tijdens de regenbuien sneller naar beneden liep. Zodoende werden door het water meegesleurde sedimenten onderaan de heuvel afgezet. Deze vorm van erosie holde de wegen meer en meer uit tot er echte geulen ontstonden die voor kar en lastdier beter begaanbaar werden. In deze holle wegen ontstaat er een microklimaat waardoor er zeldzame planten en struiken voorkomen. Ook berucht waren deze holle wegen als schuilplaats en uitvalsbasis van diverse 'struikrovers' die tijdens de middeleeuwen zich hier verscholen om reizigers en handelaars, desnoods van hun leven, te beroven. Vermelden we ook nog dat een holle weg ideaal was voor tijdelijke bewoning. Door simpel in de wand een hol uit te graven kon men een kamer maken waar het in de winter warm, en in de zomer koel was. Een vorm van passief wonen dus… Verder zien we in de wanden van deze holle weg ijzerzandsteen afzettingen dagzomen. Deze ontstonden toen aan het einde van het Mioceen (ca. 6 miljoen jaar geleden) de zee wegtrok uit dit gebied en de glauconietzandbanken boven water kwamen te liggen. Glauconiet is zeer ijzerrijk en dit ijzer oxideerde door het contact met de lucht. Mede door het relatief warme klimaat van het Plioceen (ca. 5,5 miljoen tot 2,4 miljoen jaar geleden) ontstonden bodems met totale verwering van het glauconiet aan de oppervlakte. De uitgeloogde ijzerroest (limoniet) sloeg neer volgens de schuine gelaagdheid van het zand. Hier kitte het met zandkorrels aaneen en verhardde. De gelaagde limonietzandsteenbanken kenmerken zich als compacte bruin-zwarte platen. De ijzerzandsteenbanken vormden een moeilijk erodeerbare kap in het landschap die de zandbanken tegen verdere verwering
beschermde terwijl de sedimenten tussen de banken dieper werden weggevreten. Als gevolg van winderosie in meer recentere periodes verhieven de robuuste Diestiaan zandbanken zich steeds hoger boven de tussenliggende depressies2. Deze zandbanken zijn nu in het landschap herkenbaar als geïsoleerde getuigenheuvels en worden vaak aangeduid met het toponiem ‘berg’ of ‘heuvel’ (Hermansheuvel, Osseberg, Delberg, etc.). De basis van het heuvelachtige Hagelandse landschap was hiermee gelegd. De ijzerzandsteen zou op zijn beurt het uitzicht van de Hagelandse dorpen en steden bepalen. Deze rood-bruine steen werd het bouwmateriaal bij uitstek en gaf de architectuur van de Demervallei zijn typisch ‘chocolade’ uitzicht (dixit Brigitte Raskin over Aarschot). Aangekomen aan de Struikstraat bemerken we langs de rechterkant een woning (WP 2) waarop een zinken plaatje met de vermelding 'La Belgique' met een kroontje er boven, is aangebracht. Een dergelijk plaatje kan trouwens ook opgemerkt worden te Molenbeek-Wersbeek aan de Natte-beempthoeve, waar het, net als hier om een verzekeringsplaatje blijkt te gaan. Verzekeringsmaatschappij ‘La Belgique S.A. Compagnie d’Assurances’, opgericht te Brussel in 1855 markeerde op deze manier goederen die bij hun in portefeuille zaten3. Wanneer het pand afbrandde kon men aan de hand van het plaatje nog zien dat het bij de firma verzekerd was geweest. Vervolgens nemen we de weg links naar beneden. Rechts van ons zien we een grote lap grond, het Waanveld (WP 4). Dit ‘Wanveld’ word al vermeld in 1473, 'een groot couter te Wanne' , en later als op 't dwanveld, en gelegen naast de hoeve 'de oude wan'. Deze winning vermeld in 1460. De hoeve behoorde toen toe aan Coen Mechelmans, die deze "Winninge met Wanne' dan schenkt aan de Kartuizers (of Satroysen) van Zelem. De hoeve wordt in 1639 vermeld als afgebrand, tot in 1680 als er een nieuwe hoeve met dezelfde naam op het grondgebied van Assent, aan de Struikstraat door de monniken gebouwd word. De benaming van de hoeve verwijst naar een ‘wan’, een gevlochten mand, die men gebruikte om granen te zuiveren van kaf en ander vuil. Door de granen omhoog te werpen, in de wind(lat: vannus) werd het vuil er uit geblazen, de zwaardere korrels vielen terug in de wan4 Ongeveer een halve km verder langs de linker kant van dezelfde veldweg stappen we langs de Mispelaar (WP 5). Mispelbomen kwamen naar onze streken tijdens de Romeinse overheersing. De vruchten worden pas eetbaar wanneer ze in een verrottingsfase zitten. De naam Mispelaer zou ons misschien kunnen later vermoeden dat hier ooit een mispelboom stond of een hele mispelgaard is geweest. Mispelhout werd volgens de overlevering vooral gebruikt om stevige knotsen van te maken. Misschien werden deze in een latere fase dan uitgehold en vol lood gegoten om zwaarder te worden. Nog later zou men er ijzeren pinnen insteken, die op hun beurt vervangen werden
3
door een bol met uitsteeksels, vastgemaakt aan een ketting. Je herkent het wel...goedendag dus. In de jaren ’60 van vorige eeuw werden op deze plaats door ‘meester’ Henri Claes uit Webbekom een zeventigtal prehistorische werktuigen aan de oppervlakte gevonden5. Na studie door prof. Piet Vermeersch (KULeuven) konden ze aan het zg. Magdaleniaan worden toegewezen, de laatste periode van het JongPaleolithicum (35.000-10.000 jaar geleden)6. Dit is erg bijzonder want op uitzondering van de site langs de Kleine Gete, te Orp-le-Grand (ontdekt door die andere pionier van de Hagelandse archeologie – August Boschmans), werden er tot nu toe geen Jong-Paleolithische resten gevonden in onze streek of elders in Vlaanderen aangetroffen. Misschien zijn de barre klimatologische omstandigheden van de laatste ijstijd hiervoor verantwoordelijk. Een dikke ijskap bedekt grote delen van de Europese vlakte ten noorden van België. Het jongpaleolithische landschap in onze streken kunnen we het best vergelijken met de huidige Siberische situatie. De Neanderthaler verdwijnt uit WestEuropa en maakt plaats voor de moderne mens: de Homo sapiens. De monumentale grotkunst van o.a. Lascaux (F) en Altamira (ESP) wordt in de laatste fase van het JongPaleolithicum, het Magdaleniaan, gesitueerd. Deze periode wordt gekenmerkt door de nomadische levenswijze van groepen rendierjagers – de wolharige neushoorn en de mammoet verdwijnen op het einde van deze periode-, de ontwikkeling van meer complexe socio-culturele systemen en een belangrijke technologische vooruitgang van de steen-en beenbewerking. De introductie resulteert in nieuwe, verbeterde jachttechnieken. Stenen werktuigen worden vooral geproduceerd op klingen, lange silexlamellen die vanaf nu, dankzij een groot inzicht in de eigenschappen van de grondstof kunnen worden afgehaakt. Het merendeel van de voorwerpen op Mispelaar gevonden zijn gemaakt uit Wommersom kwartsiet, genoemd naar het gelijknamige dorpje bij Tienen. De steenontsluitingen in de buurt van dit ogenschijnlijk onbelangrijk gehucht voorzagen echter 10.000 jaar geleden het overgrote deel van de lage landen en Noord Frankrijk van grondstof voor werktuigproductie…
4
Op de grens met Waanrode, waar de Leemkuilstraat (de vroegere Wolfstraat) en Gravenbosstraat samenkomen, staat dit kapelletje, ter ere van de HH Famlie (WP 6). Frans Janssens, die ook de kapel aan de Steenberg liet bouwen liet deze kapel hier oprichten. Frans, ongehuwd, was geboren te Bekkevoort op 31 januari 1839, en zijn ouders waren rijke landbouwers. In 1865 werd hij lid van de kerkfabriek en bleef dit tot aan zijn dood in 1900. De Wolfsstraat was een onderdeel van de oude weg St.-Truiden-Zoutleeuw-Mechelen, en word zo vermeld vanaf ca 1594. Ze wordt zo genoemd omdat de Wolfshoeve langs deze weg stond, deze wordt al vermeld in 1321 in een cijnsrol als ‘Manus Lupus tennet’ (hoeve in eigendom van Wolfs). Nog even terzijde vermelden dat de laatste wolf in Bekkevoort in 1768 geschoten is7. In het kaartenboek van Averbode (1650-1680) wordt de straat met de benaming Heilig gat bedacht8. Of dit een verwijzing is naar de monniken die hier op regelmatige passeerden op weg naar Mechelen, blijft giswerk. Bij het kruispunt van de Leemkuilstraat met de Zellikse baan maken we een kleine zijsprong naar links. Volgen we de weg een 350 tal meter komen we aan een aarden padje uit (WP 8). Dit leidt naar de tumulus van Bekkevoort, de zg; Alverenberg. In maart 1905 werd deze heuvel onderzocht, hij had een diameter van 32 meter en was 5.5 m hoog en was afwisselend opgebouwd uit lagen klei en zand, die een regelmatige dikte hadden van ca. 4 cm. In het centrum van de tumulus was een OW geörienteerde brandstapel, in de vorm van een regelmatig parrallellogram van 9 m op 3 m en nog 0,35 m dik. Geassocieerd werden crematieresten gevonden. Onder de brandstapel waren sporen van vierkantige, houten balkjes die horizontaal in de grond geplaatst waren. Binnenin was een brandstapel van 9 bij 3 meter en 35cm dik. De heuvel die wegens zijn afmetingen als voor-Romeins beschouwd werd, is in 1962 geslecht door de eigenaar. Latere zoektochten over het veld gaven geen enkele vondst meer, noch scherven, noch wapens of dergelijke werden in de onmiddellijke omgeving terug gevonden, zodat we nog steeds het raden hebben tot welke volkstam de bouwers van de tumulus 9 behoorden . Het kan dan ook niet verwonderen dat rond een grafheuvel omhuld in mysteries, allerlei wonderverhalen ontstaan10.
5
6
Keren we op onze stappen terug, zien we de kapel van Onze Lieve Vrouw van Lourdes – Klein Kempen staan op de kruising van de Zelliksebaan met de Leemkuilstraat. Ook dit bidhuisje was gebouwd door Frans Janssens, wiens ouderlijk huis hier in de omgeving stond. Een beetje verder, langs de rechterkant zien we vijvers liggen waaraan de straat leemkuilstraat haar naam dankt (WP 9). Deze (5+1) gaten in de grond zijn alles wat nog overblijft van de leemextractie die als grondstof diende voor de vroegere baksteenproductie in nabijgelegen veldovens. We staan nu in het hart van Mitsbeke, een oud gehucht in de Klein-Kempen, een naam die pas rond 1639 opduikt als "die strate naar de kleijn-kempen" Aanvankelijk wordt de naam vooral geassocieerd met de kleinere hoeve van de twee pachthoeven van de Commanderij te Bekkevoort, naast het Hof van Bekkevoort. Zij wordt onder het commandeurschap van Godart von Ahr verworven tussen 1566-1574. Er komt in 1646 een nieuwe pachter wonen op 'de winninghe tot Mitsbeke onder Bekkevoort in de Cleijn Kempen’. Volgens een opsomming uit 1726 bestond het woonhuis uit een kleine keuken, voorraadkamer en kleine kamer. Daarnaast was er nog een stal en een schuur. Alle muren waren opgetrokken uit leem en de daken waren bedekt met stro. De hoeve zelf bestaat heden ten dage niet meer, nu is de plaats waar ze eens stond, een akkerland. De idyllische hoeve Elzenhout laten we aan onze linker kant liggen en we stappen rechtdoor de flanken van de Hermansheuvel op. Hierbij het Frans Molenveld (WP 10) niet vergetend dat zich op de percelen belendend de 18de eeuwse hoeve bevindt11. Hier stond reeds in de 13de eeuw de watermolen van de Commanderij op de Begijnenbeek. De eerste vermelding van de watermolen vinden we in 1244. Het onregelmatige debiet van deze beek, zorgde ervoor dat de molen regelmatig buiten werking was. Om dit te verhelpen werd een windmolen ter aanvulling gebouwd12.. In 1635 tijdens de tachtigjarige oorlog werden deze echter door het Frans leger verwoest. Het toponiem Frans Molenveld is alles wat ons nog herinnert aan deze bouwwerken. Vervolgen we onze weg langs de glooiende helling arriveren we uiteindelijk op het plateau van de Hermansheuvel (WP 12), trots van Assent. Hoewel er ook archeologische vondsten uit vroegere periode (Oud- en Midden Paleolithicum) gedaan werden, is de site in de wetenschappelijke literatuur vooral erg gekend voor zijn nederzetting uit de Jonge Steentijd (ca 6000 jaar geleden) , want hij bevat namelijk één van drie gekende midden-neolithische enclosure sites uit Vlaanderen. Het bestaan van dergelijke sites, kenmerkt het nederzettingssysteem van de vroegste landbouwers (de zg. Michelsbergcultuur) in grote delen van het Noordwest-Europese leemgebied.
7
Wie waren deze lieden uit de michelsbergcultuur? Het betrof een beschaving van voornamelijk veehouders en mijnwerkers. Die beschaving kwam voor in Oost-Zwitserland, in een groot deel van Midden-Duitsland, Bohemen, het Rijndal, België en Nederlands Limburg. In Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant, Limburg, Henegouwen, Luik en Namen zijn duizenden vuurstenen en scherven van hun typische tulpenbekers gevonden. De vuursteenmijnen in Zuid-Limburg (NL) en in Spiennes (B) werden door het Michelsbergvolk uitgebaat. Net als andere prehistorische culturen heeft ook de Michelsbergcultuur zijn typerend aardewerk. Zogenaamde "Tulpbekers", flessen en schalen van relatief hoge kwaliteit. De verspreiding van vuurstenen gereedschappen toont aan dat er een handelsnetwerk moet hebben bestaan. Onder andere de vuursteenmijn bij Spiennes blijkt een voorname bron van vuursteen te zijn geweest. Uit vele vondsten van dierlijke botten blijkt dat de Michelsbergcultuur vee zoals runderen en varkens hield en slechts in geringe mate van jacht afhankelijk was. Het vochtige en warme klimaat had op de hogere gronden het ontstaan begunstigd van een dicht natuurlijk loofbos, waarin de eik domineerde. Uit pollendiagrammen blijkt dat de Michelsbergmensen bij hun aankomst het woud hebben gerooid om akkers en weilanden aan te leggen. De mens uit de nieuwe steentijd ging het dichte oorbos eerst met stenen bijlen te lijf, brandde het daarna af om vervolgens in de warme as te zaaien. Wanneer na enkele jaren de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem terugliep, werden nieuwe delen van het bos gerooid. Van bemesting was nog geen sprake. Het grazende vee voorkwam dat het bos weer aangroeide op de braakliggende akkers. Langzamerhand ontstonden grote open plekken. Mensen uit de nieuwe steentijd voerden een gemengd bedrijf en konden gedeeltelijk in hun eigen behoeften voorzien. Daarnaast speelde ook de jacht op herten en vogels, de visvangst en het verzamelen van schaaldieren nog een belangrijke rolin hun voedselvoorziening. De mensen uit de Michelsbergcultuur hielden vee (vooral runderen, maar ook geiten, varkens, schapen en tegen het einde van de nieuwe steentijd sporadisch paarden) en teelden gewassen zoals granen (eenkoorn, emmertarwe en tarwe), oliehoudende zaden, erwten, bonen en vlas. In de dorpen (niet ver van de akkers) waren noten, vlier, lijsterbes en sleedoorn bekend. Landbouwers kenden een grotere bestaanszekerheid dan jagers. Ze waren minder afhankelijk van het sterk wisselende wildaanbod en producten uit de vrije natuur. Van de Michelsbergcultuur is veel materiaal aangetroffen. Mogelijk duidt dit op een uitbreiding van de bevolking. Kon die toenemen omdat met name de levenskansen van jonge kinderen aanzienlijk stegen door de meer constante beschikbaarheid van voedsel? De overgang naar akkerbouw en veeteelt ging gepaard met belangrijke technologische en sociale vernieuwingen zoals het wonen op een vaste plek en in een stevig huis. In de nieuwe steentijd vestigde men zich in de buurt van zijn akkergronden en weilanden. Om aan voldoende water te geraken, werden waterputten aangelegd. Vanaf de nieuwe steentijd tot lang na de middeleeuwen hebben onze landbouwers hun boerderijen op min of meer dezelfde manier gebouwd. Ze trokken een skelet op van houten palen. De onderkanten van de palen werden in putten in de grond geplaatst. De wanden van de boerderijen werden gemaakt van een vlechtwerk van takken, besmeerd met leem, mest en stro. Het dak werd gedekt met stro. Binnenin bestond de boerderij uit één groot vertrek. Daarin werden ook voedselvoorraden voor de winter bewaard.
8
Sinds de jaren 1950 werden er door verschillende lokale en regionale amateur-archeologen archeologische prospecties uitgevoerd op de heuvel. Zij hebben inmiddels een zeer indrukwekkende collectie vondsten aangelegd, maar het exacte aantal vondsten is onbekend. Schatting lopen uiteen van 20.000 tot wel 100.000 artefacten13. De eerste die archeologische prospecties op de Hermansheuvel heeft uitgevoerd, is de onderwijzer ‘meester’ Henri Claes, woonachtig in het nabijgelegen Webbekom. Hij heeft geprospecteerd vanaf het begin van de jaren 1950 tot halverwege de jaren 1980; een periode van bijna dertig jaar. In 1972 verscheen de eerste publicatie over het terrein14. Daarin is de collectie Claes beschreven, die toen uit circa 12.000 oppervlaktevondsten bestond. Deze vondsten waren opgeraapt tijdens veldprospecties in de zuidwesthoek van de Hermansheuvel over een oppervlakte van bijna 4,5 ha. De meeste vondsten konden worden toegewezen aan de Michelsbergcultuur. Rond de tijd dat Henri Claes ophield met prospecteren, namen Stan Panis en Richard Jamar het stokje van hem over. Beide zijn lid van de Archeologische Vereniging Testa. Ongeveer tien jaar hebben zij veldkarteringen uitgevoerd op de Hermansheuvel, van 1985 tot 1995. De exacte omvang van de collectie Panis & Jamar is niet bekend, maar bedraagt naar schatting enkele tienduizenden stukken van vrijwel alleen lithisch materiaal. De collectie is weliswaar goed gedocumenteerd, maar de vondsten van de Hermansheuvel zijn nooit beschreven of gepubliceerd.
Van 1990 tot 1995 waren Panis en Jamar niet de enige die prospecteerden op de Hermansheuvel. Zij kregen gezelschap van mede-amateur-archeologen Robert De Cock en
9
Ad Gommers uit Bekkevoort. Na 1995 waren zij de enigen die nog veldkarteringen op de vindplaats uitvoerden. In de afgelopen vijftien jaar hebben zijn een indrukwekkende collectie archeologische vondsten van de vindplaats op de Hermansheuvel opgebouwd. Dit mag opmerkelijk worden genoemd, vanwege het feit dat die toen al bijna vijftig jaar werd afgestruind naar vondsten. Ook de exacte omvang van de collectie De Cock & Gommers is nooit goed vastgelegd, maar bedraagt naar schatting enkele tienduizenden stukken van vrijwel alleen lithisch materiaal. Toch werd, ondanks de overvloed aan stenen werktuigen de aanwezigheid van een dubbele omheiningsgracht in deze zone werd pas vastgesteld op basis van een luchtfotografische prospectie in 2004 en 2005 en finaal geverifieerd in de zomer van 2011 met een proefsleuvenonderzoek. Hoe we de site dienen te interpreteren is een vraag die vooralsnog niet beantwoord kan worden. Was dit een eigenlijke nederzetting waar mensen woonden en landbouw bedreven? En werden de grachten dan aangelegd ter verdediging? Of moeten we ze eerder zien als een uiting van samenhorigheid (cfr. Stonehenge, Avebury Hill, etc.) – een bouwwerk dat door de gemeenschap op een distincte plaats in het landschap werd opgericht, misschien als een soort van religieuze plaats? En speelde de site bovenop de Hermansheuvel dus een rol van bovenlokaal belang? En is het een werk van 1 generatie of was het een plaats waar er gedurende verschillende eeuwen naar terug gekomen werd en aan gewerkt werd? Vele vragen, maar voorlopig weinig antwoorden. Hiermee komen we ook spijtig genoeg aan het einde van de wandeling. Vervolgen we onze weg langs het padje en nemen we de afslag rechts aan het Doornhof. Na een 250 tal meter komen we terug bij ons beginpunt uit…
10
11
Waypointnr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
N coördinaat N50 56.554 N50 56.324 N50 56.321 N50 55.747 N50 56.127 N50 56.016 N50 56.211 N50 56.630 N50 56.383 N50 56.406 N50 56.585
O coördinaat E5 01.044 E5 01.006 E5 00.917 E5 00.782 E5 00.159 E5 00.073 E5 00.164 E5 00.065 E5 00.259 E5 00.881 E5 00.831
Download de mapsource bestanden voor GPS op: http://www.winar.be/publiekswerking/wandelingen
12
1
F. Claes, 1980, Van Jodenhof tot Doornhof te Assent, Oost-Brabant 1: 24-25 F. Gullentops, 1957. L’origine des collines du Hageland. Extrait du Bulletin. de la Sociéte. belge de Géologie, de Paléontologie. et d’Hydrologie., 66: 81-85. 3 L.V. 2010, Als het mysterie nog zo groot, den Bacco legt de waarheid bloot, Baconisvado: 11 4 E. Verwijs en J. Verdam, 1885-1929, Middelnederlands Woordenboek (9dln.), Zedelgem 5 P. Vynckier, 1981, Prehistorie in de streek van Diest. Getuigen van menselijke bewoning van voor onze tijdrekening (Diestsche Cronycke 4), Diest. 6 P.M. Vermeersch, 1976. Steentijdmateriaal uit het noordelijk Hageland. (Oudheidkundige repertoria. Nationaal centrum voor oudheidkundige navorsingen in België, De Verzamelingen 11) Brussel: 99-101. 7 de F. Claes, 1978, Wolven te Assent in de 18 eeuw, Oost-Brabant 2: 49. 8 E. Van Ermen, 1997, Het kaartenboek van Averbode 1650-1680 (Cartografische en iconografische bronnen voor de geschiedenis van het landschap in België), Brussel: 36-37. 9 H. Claes, 1964, De verdwenen tumulus van Klein Kempen (Bekkevoort), Oost-Brabant 2: 21-23. 10 Irama, 1921, De Alverenberg in Klein-Kempen, Brabantse Folklore 3: 86. 11 H. Claes, 1966, De Begijnenbeek, Oost-Brabant 3: 65-70 12 M. Van Der Eycken, 2009, De commanderij Bekkevoort. De Duitse Orde te Bekkevoort en te Diest 1229-1796, Brussel: 67 13 X.C.C. Van Dijk, 2011, Studieopdracht naar een archeologische evaluatie en waardering van de middenneolithische site Assent Hermansheuvel (Bekkevoort, provincie Vlaams-Brabant) (RAAP-Rapport 2435), http://onroerenderfgoed.ruimteWeerde. erfgoed.be/Portals/116/Bestanden/Archeologie/2010%20ARCHEO5%20Hermansheuvel.pdf 14 P.M. Vermeersch, 1972. Un site néolithique à Assent (Brabant). Bulletin de la Société royale Belge d’Anthropologie et de Préhistoire 83: 137-155. 2
Verantwoording figuren Cover: Ferrariskaart – Nationaal Geografisch Instituut België 1. © Guillaume Lambert 2. P.M. Vermeersch, 1976. Steentijdmateriaal uit het noordelijk Hageland. (Oudheidkundige repertoria. Nationaal centrum voor oudheidkundige navorsingen in België, De Verzamelingen 11) Brussel: fig 36-37 3. http://www.refdag.nl , http://www.ennik.nl , http://www.thuisinbrabant.nl 4. http://www.regiocanons.nl 5. © Robert De Cock 6. © RAAP Archeologisch adviesbureau 7. © KULeuven 8. © RAAP Archeologisch adviesbureau 9. © RAAP Archeologisch adviesbureau 10. © Nationaal Geografisch Instituut België
13