Het Wijk‐leslokaal Marlous Wessels Versie: 28‐08‐ 2008
Voorwoord Na een jaar als instructeur bij AKA‐breed van het Albeda College gewerkt te hebben, werd ik gevraagd om onderzoek te doen naar een nieuw project waarin het onderwijs in directe samenhang en samenwerking met de omgeving plaats moest vinden. Aangezien ik als afstudeeronderwerp voor mijn bestuurskunde scriptie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam het beleid rondom voortijdig schoolverlaten in Rotterdam had gekozen, was ik zeer geïnteresseerd in de vraag hoe de samenwerking tussen verschillende beleidsterreinen en organisaties in de praktijk tot stand kwam; ik nam de baan aan. Vanuit mijn vooronderstelling dat het tot stand brengen van samenwerking een lastig, stroperig proces was met veel haken en ogen, heb ik mij het afgelopen jaar vaak verbaasd. De veelal positieve houding van betrokkenen, de enthousiaste reacties van ondernemers, buurthuizen, wijkorganisaties en niet te vergeten de tomeloze inzet van de docenten/coaches van het Wijk‐leslokaal, hebben mijn vermoedens bijgesteld. Samenwerking kan ongetwijfeld een moeilijk proces vormen, maar wanneer er wordt ingezet op het erkennen van, en bijdragen aan ieders belangen, dan raken mensen en organisaties gemakkelijker gemotiveerd om een bijdrage te leveren dan ik dacht. Een nog niet bestaand project ontwikkelen met een win‐win situatie tot gevolg is geen gemakkelijke opgave, maar het is wel gelukt. Niet op alle momenten even vlekkeloos, niet altijd zoals van te voren was bedacht en niet altijd met de bedoelde resultaten tot gevolg. Maar het Wijk‐leslokaal staat inmiddels, de ondernemers staan klaar met een aanbod aan stageplaatsen en de organisaties in de wijken zijn van goede wil. Er kan geoogst worden wat afgelopen jaar gezaaid is. In het voor u liggende onderzoek leest u de bevindingen van het eerste jaar Wijk‐leslokaal, aan de hand van vele interviews, observaties en documentenanalyses. Alle informatie is zoveel mogelijk gebaseerd op de input van derden, ik heb getracht mijn eigen gedachten en meningen zol neutraal mogelijk te houden. Wel wil ik deze ruimte gebruiken om alle mensen die de tijd hebben genomen om bij te dragen aan dit onderzoek, hartelijk te bedanken. Zo ook Alexander France, die mij geholpen heeft met het verwerken en analyseren van de afgenomen enquêtes. Afsluitend hoop ik dat dit verslag een bijdrage zal leveren aan niet alleen uw persoonlijke kennis, maar ook aan de kennisrotatie binnen uw organisatie. Marlous Wessels Kwaliteitszorg, het Wijk‐leslokaal.
2
Inhoudsopgave Samenvatting) Aanleiding en probleemstelling Projectbeschrijving Deelvraag 1. Bestuurlijke context Deelvraag 2. Leer‐werktrajecten Deelvraag 3. De kant van de ondernemers Deelvraag 4. De kant van de leerlingen Deelvraag 5. Mogelijkheden tot ontwikkeling Hoofdstuk 6. Conclusies en Aanbevelingen Beperkingen Bijlage 1. Sfeerbeschrijving Diploma uitreiking Bijlage 2 Resultaten leerling enquête Bijlage 3 Lijst met Geïnterviewden Bijlage 4 Verklarende woordenlijst en afkortingen
3
Samenvatting De centrale vraag die in dit onderzoek is beantwoord is de volgende: ‐
Welke invloed heeft het Wijk‐leslokaal op het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken waarin het project actie is, en wat leert dit ons ten aanzien van de problematieken rondom het voortijdig schoolverlaten?
Aan de hand van 5 deelvragen is het antwoord hierop tot stand gekomen. Hieronder leest u de puntsgewijze samenvatting van alle 5 de onderdelen van dit onderzoek. 1. De Bestuurlijke context Het Wijk‐leslokaal is tot stand gekomen vanuit samenwerking met tussen het OBR (economische inzet), deelgemeente Feijenoord (wijkgerichte inzet) en het ROC Albeda College (onderwijstechnische inzet). De inzet om via het onderwijs de economie van de betreffende wijken te versterken, maakt het Wijk‐leslokaal een unieke pilot. De bestuurlijke context hieromtrent is gevormd door: ‐ Het project Kansenzones van het OBR ‐ Het nationale, regionale en lokale vsv‐beleid ‐ Het Rotterdams Offensief vmbo‐mbo Aanbevelingen: - Aanbeveling 1: de samenwerking tussen gemeente, deelgemeente en ROC blijkt voor alle betrokkenen positieve bijdragen op te leveren en derhalve verdient het aanbeveling deze samenwerking te intensiveren. - Aanbeveling 2: Verdere ontwikkeling van combinatie‐initiatieven tussen economie (ondernemers) en onderwijs (leerlingen), naast het Wijk‐leslokaal wordt geadviseerd ten behoeve van beide terreinen. - Aanbeveling 3: Om te zorgen voor heldere afstemming en/of samenwerking met het Rotterdams Offensief vmbo‐mbo, wordt geadviseerd tot het maken van bindende afspraken waarbij werkwijze en methodiek van het Wijk‐leslokaal dient worden meegenomen. 2. Leer‐werktrajecten Trajecten waarin de nadruk ligt op praktijkgericht leren worden door verschillende autonome bronnen (OCW, Onderwijsraad, VROMraad, Commissie Dijsselbloem, Streumer en Klink (2004)) geadviseerd. In het Wijk‐leslokaal blijkt deze inzet, mede door de bedrijfsmatige achtergrond van de docenten/coaches inderdaad goed aan te sluiten bij de belevingswereld van de jongeren en het blijkt bovendien het vertrouwen in de samenwerking aan de kant van de ondernemers te versterken. Aanbevelingen: - Aanbeveling 1: De Leer‐werktrajecten van het Wijk‐leslokaal zijn zowel op papier als in de praktijk effectief gebleken en dienen daarom gecontinueerd en verder ontwikkeld te worden. - Aanbeveling 2: De opgedane kennis en ervaring binnen het Wijk‐leslokaal dient met zowel de interne organisaties, als externe geïnteresseerden te delen. 4
3. De kant van de ondernemers Het Wijk‐leslokaal heeft op heel directe manier bijgedragen aan een versterking van het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken waarin het werkzaam is geweest. Redenen voor deze bijdrage zijn met name: - De rol van de Turkse accountmanager vanwege het gemak om de eerste contacten te leggen in veelal de eigen taal van de ondernemers. - Het gewekte vertrouwen bij de ondernemers door de persoonlijke benadering van het Wijk‐ leslokaal. - Het bieden van voorlichting en begeleiding bij onder andere de OKR regeling. De versterking van het scholing‐ en opleidingsniveau aan de kant van de ondernemers blijkt uit de volgende resultaten: - Van de 60 benaderde ondernemers hebben er 50 aangegeven te willen deelnemen. - 17 ondernemers hebben afgelopen half jaar deelgenomen. - Er zijn 68 potentiële stageplaatsen voor het komende schooljaar. - 34 ondernemers hebben besloten gebruik te maken van het Albeda aanbod tot bijscholing. - Via mond‐op‐mond reclame in de wijken neemt de vraag om scholing toe. Aanbevelingen: - Aanbeveling 1: Om uitbreiding en groei van het Wijk‐leslokaal te bewerkstelligen dient het aanbeveling de functie van de accountmanager te versterken door het aanstellen van een tweede en derde accountmanager met relevante taal‐ en cultuur kennis voor de betreffende wijken. - Aanbeveling 2: De persoonlijke benadering van de ondernemers dient gehandhaafd te worden. - Aanbeveling 3: Aanbod van scholing voor ondernemers draagt bij aan het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken en hier dient derhalve verder in geïnvesteerd te worden. - Aanbeveling 4: De organisatie en mankracht van het Wijk‐leslokaal is gediend bij uitbreiding om de verwachte toename van verzoeken van ondernemers te kunnen verwerken. 4. De kant van de leerlingen Voor de werkloze jongeren zonder startkwalificatie en de vsv‐problematiek daar omheen, heeft het Wijk‐leslokaal een aantal belangrijke succesfactoren bloot gelegd. Deze factoren worden hieronder puntsgewijs vermeld. - Een persoonlijke aanpak in werving en voorlichting van jongeren. - De werving inzetten via verschillende kanalen, organisaties en technieken. - Het bieden van voldoende persoonlijke zorg en aandacht voor de leerlingen (vanuit docenten/coaches). - Het zorg dragen voor duidelijkheid in organisatie en lesstructuur. - Het werken in kleine groepen met een vaste groep leerlingen. - Het ontwikkelen van een goede band tussen leerling en docent/coach/stagebegeleider. - Het onderhouden van nauwe contacten tussen docent/coach en de omgeving van de jongeren. - Het aanbieden van een combinatie traject tussen leren en werken. - Een positieve wisselwerking bewerkstelligen tussen docent/coach en ondernemer/stagebegeleider voor het ‘vasthouden’ van de jongeren. - Het aanbieden van betaald werk of stage kan zorgen voor extra stimulering van de jongeren. 5
Deze aanpak heeft geresulteerd in de volgende cijfers: - Met ruim 50 jongeren is intensief contact geweest, zowel voor aanmelding voor het Wijk‐ leslokaal als voor doorverwijzing naar andere opleidingen/trajecten. - 4 jongeren hebben hun mbo 1 diploma Winkelassistent behaald. - 13 jongeren hebben een certificaat ontvangen voor succesvolle deelname. - 3 jongeren zijn aangenomen voor een baan met opleiding bij beveiligingsbedrijf Watch‐Out. - Voor komend jaar zijn er 24 nieuwe aanmeldingen en het is de verwachting dat de werving komend jaar grotere aantallen leerlingen zal opleveren. Aanbevelingen: - Aanbeveling 1: het werven van jongeren dient via verschillende kanalen te worden vormgegeven, met extra aandacht voor de persoonlijke benadering. Het inschakelen van een zo breed mogelijk wijknetwerk verdient aanbeveling. - Aanbeveling 2: docenten/coaches dienen naast de lesuren, ruim voldoende tijd vrij te hebben voor persoonlijke aandacht en zorg rondom de leerlingen. - In aanvulling hierop dient de groepsgrootte bij deze persoonlijke aanpak aan te sluiten. Afhankelijk van de opleiding dient gekeken te worden naar een maximaal aantal leerlingen per groep. - Aanbeveling 3: De opleidingsstructuur dient voor de inschrijving van leerlingen, georganiseerd te zijn om rust en duidelijkheid in de lessen te garanderen. - Aanbeveling 4: Met uitzondering van de Oriëntatiegroep dienen de groepen idealiter pas te beginnen wanneer ze compleet zijn. De verbinding met de groep en de lesstof komt op die manier makkelijker tot stand. - Aanbeveling 5: Nauwe contacten met de directe omgeving van de leerling dienen structureel tot stand te komen en onderhouden te worden. - Aanbeveling 6: Extra aandacht dient besteed te worden aan werving van jongeren uit de groep ‘onzichtbare’ groep van meisjes/vrouwen in de wijken. - Aanbeveling 7: Verder onderzoek instellen naar de invloed van het vermoedelijk beperkte ruimtelijk inzicht bij een groot gedeelte van de doelgroep. 5. Mogelijkheden tot ontwikkeling Naast de inhoudelijke inzet en de resultaten van de doelgroepen van het Wijk‐leslokaal, zijn de volgende bevindingen van het Wijk‐leslokaal van belang: - De betrokkenheid van de ouders/verzorgenden van de leerlingen is belangrijk om spijbelen en uitval te voorkomen. - Om ouders beter bij het onderwijs te betrekken dient aangesloten te worden bij de orale cultuur waaraan zij gewend zijn. De persoonlijke benadering blijkt ook hier van belang. - Om ouderavonden drukker bezocht te krijgen moet worden ingezet op het ontwikkelen van een netwerk tussen de ouders/verzorgenden zelf. - Ouders/verzorgenden vormen een potentiële uitbreiding van de doelgroep van het Wijk‐ leslokaal. - De inzet van mentoren in het Wijk‐leslokaal heeft niet geresulteerd in een hoge mate van tevredenheid. Bezien moet worden in hoeverre de wisselwerking tussen docent/coach en ondernemer voldoende is voor het signaleren van verdergaande problemen en het coördineren van doorverwijzingen naar externen. - Om de zorgstructuur rondom de jongeren zo goed en efficiënt mogelijk vorm te geven, wordt overgegaan tot het oprichten van een Zorg & Advies Team (ZAT) voor het Wijk‐leslokaal. - Het ontwikkelen van EVC trajecten zou een poel aan onbenutte en niet‐erkende talenten blootleggen onder zowel leerlingen, ondernemers en ouders. 6
-
-
-
Kennisdeling met externen van De Kopgroep heeft geresulteerd in positieve bekendheid ten opzichte van het Wijk‐leslokaal en bruikbare inzichten in aanverwante initiatieven elders in het land. De ontwikkeling van de website van het Wijk‐leslokaal is onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. Samenwerking met de Rotterdamse Ondernemerschool (ROS) in niet tot stand gekomen, ondanks eerdere voornemens. De contacten van het Wijk‐leslokaal met The Creative Factory hebben geleid tot potentiële stageplekken vanaf september 2008. Voor de toekomst van het Wijk‐leslokaal zijn verdergaande investeringen noodzakelijk. De projectstatus van het Wijk‐leslokaal dient omgevormd te worden tot een reguliere onderwijsvorm en in samenwerking met het OBR en de deelgemeenten dienen de verantwoordelijkheden verdeeld te worden. Samenwerking met het Rotterdams Offensief kan mogelijkheden bieden voor de toekomst van het Wijk‐leslokaal.
Aanbevelingen: - Aanbeveling 1: Het organiseren van meerdere ouderavonden, inclusief het gezamenlijk met de ouders ontwikkelen van een oudernetwerk waarin wordt aangesloten op de orale cultuur. - Aanbeveling 1: binnen het projectteam de discussie voeren aangaande het effect van de mentoren in het Wijk‐leslokaal. - Aanbeveling 2: Waar nodig en gewenst aansluiting zoeken bij (deel)gemeentelijke mentoraat initiatieven. - Aanbeveling: Direct na de opening van het schooljaar beginnen met het organiseren van structurele bijeenkomsten van het ZAT. - Aanbeveling 1: Inventariseren van de mogelijkheden voor het gebruik van EVC trajecten voor zowel leerlingen, ouders en ondernemers. - Aanbeveling 1: Frequenter deelnemen aan initiatieven als De Kopgroep; kennisdeling dient zoveel mogelijk gestimuleerd te worden. - Aanbeveling 1: Direct na de start van het schooljaar zorgen voor een up‐to‐date website, inclusief aanvullend materiaal ter promotie. - Aanbeveling 1: De contacten met de ROS herstellen en gebruik maken van de mogelijkheid tot samenwerking. - Aanbeveling 1: Met ingang van het nieuwe schooljaar dienen er zo snel mogelijk concrete afspraken gemaakt te worden met TCF. - Aanbeveling 1: Het OBR, de deelgemeenten en het Albeda College dienen in overleg met elkaar te komen tot een verdeling van de verantwoordelijkheden met betrekking tot de voortgang van het Wijk‐leslokaal. - Aanbeveling 2: samenwerking/afstemming met het Rotterdams Offensief dient verder geëxploreerd te worden. Enerzijds ten behoeve van de kennisdeling met derden, anderzijds ten behoeve van ontwikkeling van het Wijk‐leslokaal zelf. 7
Eindconclusie Dit onderzoek heeft aangetoond dat een gebiedsgerichte stage‐ en scholingsaanpak voor werkloze jongeren zonder startkwalificatie, in combinatie met het (bij)scholen van betrokken ondernemers, binnen een jaar tijd gezorgd heeft voor een verhoging van het scholing‐ en opleidingsniveau binnen de wijken. De samenwerking tussen OBR, deelgemeente Feijenoord en het Albeda College heeft geresulteerd in het ruim behalen van de gestelde doelstellingen. Meer dan de minimaal vereiste 75 deelnemers zijn bij het project aangesloten en zowel voor leerlingen als ondernemers heeft de deelname bijgedragen aan verdere ontwikkeling. Daarnaast heeft Wijk‐leslokaal relevante bevindingen opgedaan met betrekking tot het ontwikkelen van een nieuwe methodiek voor wijkgericht onderwijs dat in directe verbinding met de omgeving tot stand komt. De infrastructuur van het Wijk‐leslokaal die tot stand is gekomen, heeft vanwege de positieve houding van betrokken organisaties, een groot potentieel aan mogelijkheden blootgelegd voor de toekomst van het project. Verdere ontplooiing, uitbreiding en versterking van de organisatie van het Wijk‐leslokaal is dan ook gewenst en gerechtvaardigd.
8
Aanleiding en probleemstelling Verschillende aspecten hebben gezamenlijk de aanleiding gevormd tot de pilot van het Wijk‐ leslokaal. Allereerst vormt het project Kansenzones van de gemeente Rotterdam een belangrijk deel van de context en daarnaast is van vanuit de doelstellingen van dat project aansluiting gezocht bij het onderwijs, wat weer een geheel eigen context met zich meebracht. Ontwikkelingen op de terreinen economie en onderwijs zijn daarmee gezamenlijk de aanleiding geweest voor het ontstaan van het Wijk‐leslokaal. Het project Kansenzones is het economische onderdeel van het collegeprogramma Rotterdam zet door. Het is een uitvoeringsprogramma voor herstructurering van achterstandswijken. Eén van de instrumenten van kansenzones is de Ondernemersregeling Kansenzones, waarbij ondernemers een investeringspremie van de overheid kunnen krijgen: de OKR. Ondernemers en eigenaren van bedrijfsvastgoed kunnen onder gunstige voorwaarden financiële ondersteuning krijgen om te investeren in verbouwingen en bedrijfsmiddelen. Met verschillende banken zijn afspraken gemaakt om de financiering tot 100% aan te vullen. Het project wordt uitgevoerd door het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam in nauwe samenwerking met de deelgemeenten Feijenoord en Charlois. Kansenzones loopt van 2005 tot 2008 en wil de volgende doelen realiseren: • meer nieuwe ondernemers in de Kansenzones; • groei van de werkgelegenheid • toename van de investeringen • grotere tevredenheid consumenten. In 2007 heeft Ernst&Young een onderzoek verricht naar de effectiviteit van de OKR. Een relevante constatering van het rapport is dat de regeling relatief succesvol blijkt, al wordt tevens gesteld dat het effect van de OKR op de werkloosheid beperkt is. Hoewel het ‘oplossen van werkloosheid’ niet het primaire doel is van de OKR, zou deze invloed groter kunnen worden wanneer de OKR wordt gecombineerd met de aanpak van voortijdig schoolverlaters. Werkloosheid wordt namelijk gezien als gevolg van het voortijdig schoolverlaten en bovendien zorgt uitval voor een minder aantrekkelijk personeelsaanbod op de arbeidsmarkt. Middels een integrale aanpak waarbij samenwerking met JOS, SZW en private partners is vereist, kan het project kansenzones dan ook een grotere invloed uitoefenen op samenhangende maatschappelijke problematieken (Ernst& Young, 2007). Het project het Wijk‐leslokaal kan gezien worden als vervolg op deze constateringen aangezien het project zich beweegt op de grensgebieden van economie, onderwijs en sociale zaken. Het project wil vanuit een gebiedsgerichte aanpak, werkloze jongeren zonder startkwalificatie (veelal voortijdig schoolverlaters) plus ondernemers in de kansenzones, begeleiden naar werk en/of (bij)scholing. Op die manier wordt het scholing – en opleidingsniveau van de wijken verhoogd, en wordt bovendien het wijknetwerk in de kansenzones aangeboord om gezamenlijk toe te werken naar een win‐win situatie. Het Wijk‐leslokaal is onderwijstechnisch gezien te plaatsen als een brancheoverstijgend project wat de verkenning vormt tot een alternatieve onderwijsvorm, gericht op samenwerking met het bedrijfsleven en organisaties in de wijken waar het project plaatsvindt. Hoewel het zich niet zuiver richt op voortijdig schoolverlaters (vsv‐ers) maar op werkloze jongeren onder de 23 zonder startkwalificatie, vallen de meeste jongeren wel degelijk onder de definitie van vsv‐er. Beleidstechnisch gezien is de context van het vsv‐beleid daarmee bestuurlijk gezien van belang en bovendien betekent dit dat de conclusies en bevindingen van het onderzoek, tevens relevant zijn voor meer specifieke vsv‐projecten. Duidelijk moet echter zijn dat bijvoorbeeld ook werkloze 9
jongeren die op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen, onder de doelgroep van het Wijk‐ leslokaal vallen. Zij hebben logischerwijs geen (Nederlandse) startkwalificatie en hebben hier ook niet eerder onderwijs gevolgd vanwaar ze zijn uit gevallen. Juist ook voor dit type jongeren wil het Wijk‐ leslokaal een uitkomst bieden aangezien in de Kansenzones relatief veel ‘nieuwkomers’ aanwezig zijn. Doelstelling onderzoek De doelstelling van het onderzoek is het verklaren waarom het Wijk‐leslokaal er na het eerste projectjaar al dan niet in geslaagd is een meerwaarde te realiseren voor alle betrokken partijen, en waarom het project al dan niet heeft geleid tot een toename van het opleiding/scholingsniveau van de betrokkenen. Volgens het projectplan (p.7) van het Wijk‐leslokaal worden hiermee de volgende voordelen beoogd: - stage‐ en werkervaring opdoen in eigen omgeving - Individuele begeleiding - Praktijkgericht leren; kennisoverdracht vanuit de werkvloer - Betrokkenheid van organisaties in de deelgemeenten bij doorverwijzing en ontwikkeling - Betrokkenheid ondernemers bij het selecteren en opleiden van eigen personeel. - Ondersteuning en voorlichting voor ondernemers vanuit het ROC en OBR - Instrument voor deelgemeenten om scholing – en opleidingsniveau van wijkbewoners toe te laten nemen; transport van kennis. - Wijk‐leslokaal kan een versterking vormen voor de bedrijfsvoering van ondernemers - Brancheoverstijgend werken met een dubbele doelgroep van jongeren en ondernemers, draagt bij aan belangen van alle partijen en werkt versterkend. Deze doelstelling wil een bijdrage leveren aan de kennis omtrent samenwerking op de grensvlakken economie, onderwijs en sociale zaken, met het onderwijs als centrale actor qua organisatie. Vanuit de uiteindelijke verklaring voor het al dan niet behaalde succes, kan worden overgegaan tot het aanpassen, uitbreiden of stopzetten van het project. Ook kan het Wijk‐leslokaal worden gezien als exemplarische casus voor soortgelijke projecten waarmee de resultaten tevens relevant worden voor beleidsmakers, projectleiders en andere geïnteresseerden. De doelstelling in het onderzoek is het ontwikkelen van een aanzet tot een meer gebiedsgerichte onderwijsmethodiek. Deze methodiek dient tot stand te komen in samenwerking met andere partijen en zal aandacht geven aan ontwikkelingen tot verandering die in gang gezet kunnen worden om het Wijk‐leslokaal in de toekomst over te laten gaan in een reguliere onderwijsaanpak. Tevens vormt de methodiek een basis om op terug te vallen voor soortgelijke initiatieven in de toekomst, zowel intern als extern. 10
Probleemstelling De centrale onderzoeksvraag aan de hand waarvan het onderzoek wordt verricht luidt als volgt: ‐ Welke invloed heeft het Wijk‐leslokaal op het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken waarin het project actie is, en wat leert dit ons ten aanzien van de problematieken rondom het voortijdig schoolverlaten? Om deze meerledige onderzoeksvraag te beantwoorden, wordt zij uiteen gelegd in de volgende deelvragen. Na elke deelvraag wordt kort uitgelegd middels welke onderzoeksmethoden de antwoorden tot stand zullen komen. Er wordt gebruik gemaakt van een combinatie tussen kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te schetsen van de uitvoering en de behaalde resultaten. Voorafgaand aan de onderzoeksresultaten wordt een projectbeschrijving van het Wijk‐leslokaal gegeven. 1. Hoe ziet de bestuurlijke context van het Wijk‐leslokaal eruit? Aan de hand van literatuuronderzoek en beleidsanalyse wordt de context van het Wijk‐leslokaal beschreven. De twee pijlers hierbij zijn enerzijds het project Kansenzones van de gemeente Rotterdam, en anderzijds het beleid rondom de werkloze jongeren zonder startkwalificatie; voor het onderwijs het beleid rondom voortijdig schoolverlaters. 2. Welke rol speelt de combinatie tussen theorie en praktijk in het Wijk‐leslokaal? Allereerst zal er een documentenanalyse worden uitgevoerd naar werken en leren in de praktijk. Vervolgens zal aan de hand van interviews met docenten geanalyseerd worden in hoeverre de ontwikkelde onderwijsmethode voldoet en succesvol blijkt. 3. Welke factoren bepalen de resultaten van de ondernemers? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er gebruik worden gemaakt van documentenanalyse en zullen er interviews worden afgenomen relevante actoren. 4. Welke factoren bepalen de resultaten van de leerlingen? Aan de hand van literatuurstudie en documentenanalyse zal onderzocht worden in hoeverre bekende factoren een rol spelen bij het functioneren van de leerlingen. Hiertoe zullen er aanvullend interviews worden afgenomen met docenten, leerlingen en ondernemers. Ook zal een korte leerlingenenquête worden ingevuld om de resultaten kwantitatief meetbaar te maken. 5. Welke mogelijkheden tot verdere ontwikkeling worden er gevonden middels de wijkgerichtheid van het project? Aan de hand van opgedane kennis, voortschrijdende inzichten en de ontdekking van nieuwe mogelijkheden en kansen rondom het project worden in dit hoofdstuk enkele aspecten behandeld die de wijkgerichtheid van het project naar boven hebben gebracht. Interviews zijn hierbij leidend. Relevantie Dit onderzoek wordt verricht als onderdeel van de projectuitvoering van het Wijk‐leslokaal. De opdracht voor de richting van het onderzoek is middels twee kanalen aangedragen. Allereerst is er vanuit de officiële doelstellingen van het project een kader geschetst door de projectleider van het Wijk‐leslokaal. De onderwerpen die hierin naar voren kwamen zijn verwerkt in bovenstaande probleemstelling. Verder is de auteur van dit onderzoek tevens bezig met haar afstudeeronderzoek voor Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Binnen deze scriptie doet zij onderzoek 11
naar de rol die street‐level bureaucrats spelen in de uitvoering van het vsv‐beleid. Waar mogelijk en zinvol, hebben deze twee onderzoekslijnen elkaar aangevuld. De relevantie van dit onderzoek ligt in het evaluatieve karakter. Na afloop van het eerste jaar moet duidelijk zijn welke factoren hebben bijgedragen aan het slagen dan wel falen van de gebiedsgerichte aanpak van het Wijk‐leslokaal. Hieruit kunnen conclusies en aanbevelingen worden getrokken voor ontwikkelingen in de toekomst, waarbij het de verwachting is dat een gebiedsgerichte aanpak van onderwijs en arbeidsmarkt, met name voor de inzet van het beroepsonderwijs van betekenis kan zijn.
12
Projectbeschrijving het Wijkleslokaal Opzet In oktober 2007 is het Wijk‐leslokaal van start gegaan als samenwerkingsproject tussen het ROC Albeda College, het OBR en deelgemeente Feijenoord. Het OBR is de opdrachtgever aan het Albeda College. De officiële doelstelling van het project is “werkloze jongeren in de kansenzones, te beginnen met een pilot in Hillesluis en Bloemhof, met een gebiedsgerichte stage‐ en scholingsaanpak werkervaring te laten opdoen en hiervoor een kwalificatie te laten behalen” (Projectplan Wijk‐ leslokaal, p. 1). Naast deze hoofddoelstelling dienen hiervoor in grote lijnen onderstaande subdoelstellingen gerealiseerd te worden. Voor verdere specificatie wordt u doorverwezen naar het projectplan zelf en de bijbehorende tussentijdse verslagen van het Wijk‐leslokaal voor de resultaten per genoemd punt. 1. Opzet centraal aanlooppunt in de kansenzones; er kan gebruik gemaakt worden van de Scholingswinkel op de Boulevard Zuid. 2. Het stage – en scholingstraject laten aansluiten bij competenties, talenten en hobby’s van de jongeren en matchen met BOL‐opleidingen (duaal, minimaal 17 uur in de praktijk, voorbeeld Zuidplein) in de kansenzones. 3. Actieve werving van stage‐ scholingsplaatsen bij de ondernemers in de kansenzones. 4. Locatiedocenten als vaste aanspreekpunten in de kansenzones voor de begeleiding van jongeren en ondernemers. 5. Ketenbenadering vanuit een gebiedsgebonden aanpak door de inzet van verschillende partijen uit de directe omgeving van de jongeren: o.a ouders/familieleden, medestudenten, hulpverleners praktijkbegeleiders (ondernemers) 6. Het realiseren van een gezamenlijke aanpak door samen te werken met de partners OBR(ondernemersregeling), deelgemeente Feijenoord ( jongeren Bloemhof en Hillesluis) en ROC Albeda (diverse opleidingen). Inzet De inzet van het project is het verhogen van het scholing‐ en opleidingsniveau binnen de betreffende kansenzones; te weten tot nu toe de wijken Bloemhof, Hillesluis en de Afrikaanderwijk in deelgemeente Feijenoord. Na de zomervakantie van 2008 wordt tevens overgegaan tot enkele wijken in deelgemeente Charlois. Om bij te dragen aan het verhogen van het scholing‐ en opleidingsniveau wordt gebruik gemaakt van een tweeledige doelgroep. Het gaat enerzijds om werkloze jongeren zonder startkwalificatie en anderzijds betreft het de ondernemers in de kansenzones van de gemeente Rotterdam, die aan de leerlingen gekoppeld worden voor een stageplek. Ook aan deze ondernemers wordt onderwijs aangeboden, maar dan ter ontwikkeling van hun ondernemersvaardigheden en wat daarbij komt kijken. Daarnaast worden de ondernemers vanuit het Wijk‐leslokaal voorgelicht en ondersteund ten aanzien van onder andere subsidieregelingen zoals de OKR. Werkwijze De opdrachtgever OBR en het verantwoordelijke team van de afdeling Research & Development (R&D) komen (HOEVAAKK?XXXX) samen in het opdrachtgeveroverleg. Hierin wordt overlegd met betrekking tot de ontwikkeling van het project en worden beslissingen genomen over de voortgang. Intern binnen het Albeda College bestaat er een Stuurgroep die 1 keer per XXXXXXX vergadert en die bestaat uit XXXXXXXXX. 13
Voor de uitvoering is een projectleider aangesteld die in nauwe samenwerking met de accountmanager van het Wijk‐leslokaal de spil van het project vormt. Er zijn daarnaast meerdere projectmedewerkers waarvan een aantal, gemiddeld 8 personen, maandelijks vergadert in de projectteamvergadering. Therese, Louis wil jij deze aantallen invoeren? Dank. Met betrekking tot de docenten/coaches en mentoren in het Wijk‐leslokaal wordt één keer per maand inhoudelijk overleg gevoerd over de klassen en de leerlingen daarbinnen. Deze bijeenkomsten worden na de zomer van 2008 uitgebreid tot een Zorg‐ en Advies Team (ZAT) waarin ook maatschappelijk werk en/of andere belangrijke actoren zullen plaatsnemen. Hierover leest u meer in hoofdstuk 5 van dit onderzoek. Aan de hand van 3 staffels vanuit het OBR wordt afhankelijk van de behaalde tussentijdse resultaten, de subsidie uitgekeerd. De inzet per staffel staat hieronder beschreven en is letterlijk overgenomen aan de subsidieaanvraag van het Albeda College. Staffel 1 (1 oktober 2007 – 1 januari 2008) Het Albeda College zorgt in deze fase in samenwerking met partijen voor de opzet van een scholings‐ en stage infrastructuur. Zij doet dit door zo veel als mogelijk gebruik te maken van de bestaande (Scholingswinkel) en in ontwikkeling zijnde (Ondernemershuis) infrastructuur. Staffel 2 (1 januari 2008 – 30 april 2008) In deze fase start aanvrager met de gebiedsgerichte stage‐ scholingsaanpak met ondernemers uit diverse branches en deelnemers. Concreet heeft het betrekking op 75 deelnemers vmbo/mbo uit de Deelgemeente Feijenoord met 1e instroom uit de wijken Hillesluis en Bloemhof.Tevens worden in deze fase de scholingsvragen van de betrokken ondernemers geïnventariseerd. Staffel 3 (1 mei 2008 – 1 oktober 2008) In deze fase vindt verbreding en uitbreiding van de gebiedsgerichte stage‐ scholingsaanpak plaats. Hierbij worden ondernemers uit alle kansenzone wijken betrokken. Het heeft betrekking op de inzet van nog 175 deelnemers mbo/mbo uit de deelgemeenten Feijenoord en Charlois. Tevens: ‐ intermediëren kenniscentra/ondernemers met betrekking tot accreditatie ‐ begeleiding en scholing voor ondernemers, hulp bij begeleiding deelnemers en bij het ontwikkelen van ondernemerschapsvaardigheden Innovatie Het vernieuwende aan de inzet en werkwijze van het Wijk‐leslokaal is dat het onderwijs en het wijknetwerk waarin het project is ingebed structureel met elkaar in verbinding raken. De hokjes worden verlaten. Het onderwijs krijgt niet langer de vorm van een lokaal met materiaal gericht op jongeren, maar in direct contact met het bedrijfsleven, de buurtcentra, en de verdere omgeving in de wijk. De ondernemer is niet puur en alleen een stageplek, maar werkt ook zelf aan verdere ontwikkeling door scholing, en hij/zij wordt daarnaast onderdeel van het leven van de leerlingen. Voor de leerlingen geldt bovendien dat middels continue aandacht en sociale controle vanuit verschillende kanalen, spijbelen en eventueel uitvallen een stuk minder gemakkelijk wordt gemaakt. Er wordt een sociaal vangnet gecreëerd voor de toekomst van de jongeren waar niet alleen het onderwijs verantwoordelijk voor is, ook al vormt zij in dit project de centrale speler. De kracht van het Wijk‐leslokaal zit daarmee vooral in de verbinding in de wijken; het creëren van strategische allianties tussen mensen, organisaties en beleidsterreinen. Samenvattend 14
Het Wijk‐leslokaal is organisatorisch opgebouwd uit verschillende lagen. Het opdrachtgevers overleg, de stuurgroep en de projectteam vergaderingen stroomlijnen het project. Aan de hand van drie staffels wordt het project al dan niet gecontinueerd. Het vernieuwende aan het Wijk‐leslokaal is het ontwikkelen van duurzame verbindingen met zoveel mogelijk partijen in de wijk die in samenhang met elkaar zorgen voor een hoger scholing‐ en opleidingsniveau in de wijk voor zowel leerlingen als ondernemers. In het verdere onderzoek komen de bevindingen van deze aanpak naar voren aan de hand van de beschreven deelvragen.
15
Hoofdstuk 1. Bestuurlijke context Inleiding De deelvraag die in dit hoofdstuk centraal staat is de volgende: ‐ Hoe ziet de bestuurlijke context van het Wijk‐leslokaal eruit? Om te komen tot de beantwoording van deze vraag is het van belang de ‘grote spelers’ in het project in gedachten te houden waartussen een samenwerkingsverband tot stand is gekomen. Het gaat om de opdrachtgever, te weten het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) in het kader van het project Kansenzones, het ROC Albeda College en (in eerste instantie) deelgemeente Feijenoord. In dit hoofdstuk zal uitgebreider worden stilgestaan bij het project Kansenzones van de gemeente Rotterdam en bij het beleid rondom voortijdig schoolverlaten. Hoewel in de aanleiding tot dit onderzoek al is aangegeven dat het vsv‐beleid niet de gehele jongerendoelgroep betreft, is het beleid wel degelijk van belang voor het Wijk‐leslokaal. Een groot gedeelte van de jongeren valt namelijk wel onder de definitie van vsv‐ers, en bovendien zal hieronder ook blijken dat de keten rondom vsv (zoals onder andere het RMC, Jongerenloket en JOS) is aangeboord bij het werven van jongeren. De tweede tak van de bestuurlijkecontext die hieronder wordt beschreven is dan ook die van het vsv‐beleid nationaal en lokaal. Kansenzones In de aanleiding tot dit onderzoek is al stilgestaan bij de OKR die is ingesteld naar aanleiding van het project Kansenzones. De OKR is één van de instrumenten in het project kansenzones. Wat precies een kansenzone is, is echter nog niet duidelijk gemaakt. Om verwarring te voorkomen wordt hieronder de officiële definitie van de website overgenomen: “Kansenzones zijn door de gemeente Rotterdam aangewezen gebieden waar gunstige regelingen gelden voor ondernemers. Het project Kansenzones wil deze gebieden aantrekkelijker maken voor oude en nieuwe ondernemers en investeringen stimuleren. Het project Kansenzones loopt van 2005 tot en met 2008 en richt zich op het versterken van het vestigingsklimaat voor ondernemers en op het stimuleren van investeringen in bedrijfsvastgoed in de gebieden die als Kansenzones zijn aangewezen” (www.obr.rotterdam.nl). Het project kansenzones is een uitvoeringsprogramma voor herstructurering van achterstandswijken en vormt het economische onderdeel van het collegeprogramma Rotterdam zet door. De Wijken waar het Wijk‐leslokaal zich in ontwikkelt, vallen onder deze definitie. Tevens is het van belang dat gebleken is dat in de kansenzones het aantal schoolverlaters met negatieve gevolgen voor de economie, in deze wijken relatief hoog is in vergelijking met andere delen van de stad. Het project kansenzones is onderdeel geworden van de economische pijler ‘Sterk Zuid’, van het Pact Op Zuid (POZ); een gezamenlijk extra investeringsprogramma voor Rotterdam tot 2015, opgesteld door woningcorporaties, de gemeente Rotterdam en de deelgemeenten op Zuid. Het Pact kent naast de economische, ook een fysieke en sociale pijler. De projectleider vanuit het OBR geeft aan dat er verder geïnvesteerd moest worden in ‘jong potentieel’; mede om de economische waarde van de wijken te versterken. Ten aanzien van het Wijk‐leslokaal is het dan ook de inzet van de projectleider om ‘over de schutting te kijken’. Niet langer enkel het economisch vlak bestrijken, maar juist versterking zoeken in de combinatie tussen economisch en sociaal. Het Albeda College voorziet in die zin in de organisatorische functie om zowel werkloze jongeren zonder startkwalificatie op te leiden en tegelijkertijd te werken aan de ondernemersvaardigheden in de wijken. Het is de hoop van de projectleider dat er op die manier ruimte wordt geboden om kennisontwikkeling tot stand te brengen aan beide kanten. Hoewel hij tevens stelt dat bij sommige betrokkenen de angst bestaat dat het combineren van werkloze jongeren, vsv‐ers en kleine ondernemers een ‘zwak‐op‐zwak’ combinatie is, ziet hij juist een kracht in 16
het ontwikkelen van ‘innovatieve strategische allianties; het koppelen van groepen waaruit iets kan voortkomen. Hij vult daarbij aan dat commitment van de betrokkenen en vertrouwen in de onderlinge relaties hierbij van essentieel belang zijn; zo ook tussen OBR en Albeda onderling. Voortijdig schoolverlaten Inleiding Ten aanzien werkloze jongeren zonder startkwalificatie en met grote afstand tot de arbeidsmarkt, vormt het nationale, regionale en gemeentelijke vsv‐beleid een belangrijke context waarbinnen het Wijk‐leslokaal onderwijstechnisch gezien te plaatsen valt. Hieronder wordt een korte beschrijving gegeven van de belangrijkste punten in het vsv‐beleid met betrekking tot het Wijk‐leslokaal. Nationaal beleid In het nationale beleid van het ministerie van onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) wordt nadruk gelegd op het belang van betere registratie van vsv‐ers en wordt gezegd dat er gewerkt moet worden vanuit “een doelgerichtere (evidence based) aanpak door scholen, samen met andere verantwoordelijke ketenpartijen in de regio” (OCW, 13‐07‐07, p.3). Deze constatering komt mede voort uit het rapport ‘Vroeg is nog niet voortijdig’ (Eimers, 2006) waarin wordt gesteld dat er de laatste jaren veel kennis en ervaring is opgedaan rondom de uitvoering van het vsv‐beleid, maar dat desondanks de nationale beleidsresultaten beperkt zijn. Het CPB bevestigd dit door te stellen dat er in de samenwerking tussen lokale partners veel verbeterd is en er veel geld beschikbaar is ( 80 miljoen per jaar), maar dat het grote nationale succes uitblijft. De voor Nederland leidende Europese doelstelling van een halvering van het aantal vsv‐ers in 2012, blijft zonder een snelle verbetering van de beleidsresultaten buiten bereik (Onderwijsraad, 2007). De redenen voor het uitblijven van dit succes lijken volgens Eimers te schuilen in een veelal gefragmenteerde, kleinschalige, kortdurende, projectmatige en plaatsgebonden uitvoering. Hij stelt dat er te weinig samenhang en afstemming met de omgeving is, en vaak een gebrek aan goede coördinatie (Eimers, 2006). Aanval op de uitval De actuele inzet van OCW om vsv te bestrijden staat beschreven in het plan ‘Aanval op de uitval’ (2006) wat pleit voor een sterk regionaal gerichte aanpak van het probleem. In deze nota staat een pakket aan (extra) maatregelen beschreven dat ertoe moet leiden dat het aantal schoolverlaters aanzienlijk afneemt: van 57.000 in 2005 naar 35.000 in 2010. Tot dat pakket aan maatregelen behoort met nadruk de samenwerking van gemeenten en lokale partijen rondom school en jeugd. De nota benadrukt in meer algemene zin de volgende vier speerpunten (OCW, 2006, p. 5‐12): Vroege preventie: het probleem wordt aangepakt bij de bron door taal‐ en leerachterstanden vroeg te bestrijden; Soepele overgangen: een slechte aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs kan het begin zijn van problemen in de leerloopbaan. Bij de overgang van vmbo naar mbo vindt veel uitval plaats; Bij de les houden: uitval begint vaak met spijbelen. Als je leerlingen met problemen wilt helpen, moet je ze wel kunnen bereiken; De praktijk als leermeester: veel leerlingen leren graag en gemakkelijker in de praktijk. Vooral dit laatste punt is relevant voor het Wijk‐leslokaal aangezien er in dit project veel ruimte is gemaakt voor de combinatie tussen werken en leren, wat logischerwijs voortvloeit uit de inzet op het verhogen van het scholing‐ en opleidingsniveau van zowel de ondernemers als de jongeren in de kansenzones. In het volgende hoofdstuk wordt verder ingegaan op leer‐werktrajecten. 17
Regionaal – en gemeentelijk beleid Rotterdam Om er voor te zorgen dat het nationale vsv‐beleid lokaal wordt uitgevoerd heeft het Rijk convenanten gesloten met veertien gemeenten en scholen. De betreffende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de zogenoemde Regionale Meld‐ en Coördinatiepunten* (RMC’s) in hun regio. Vandaar dat de naam ‘contact gemeenten’ hieraan is toegekend. Binnen het convenant voor regio Rijnmond zijn de twee grote ROC’s, Albeda College en Zadkine als partijen opgenomen. De afspraken in de convenanten zijn dat vanaf schooljaar 2007/2008 tot en met 2009/20010 het aantal vsv‐ers met 10% per jaar moet afnemen. Omdat er de afgelopen jaren een met name in de grote steden een achterstand is opgelopen ten aanzien van de Lissabon doelstellingen, ligt dit percentage 5% hoger dan oorspronkelijk was afgesproken (Rekenkamer Rotterdam, 2008). Rotterdam is de contactgemeente van de regio Rijnmond wat inhoudt dat ze belast met het regisseren van het vsv‐beleid van de regio in z’n geheel. Dit betekent dat ze eindverantwoordelijk is voor het maken van afspraken met onderwijsinstellingen, het zorg dragen voor een regionaal netwerk van betrokken instellingen (keten) en de coördinatie van de RMC‐melding, doorverwijzing en registratie. Deze keten is voor dit onderzoek erg belangrijk aangezien het een belangrijk deel van de organisatorische context vormt voor het Wijk‐leslokaal. Hieronder wordt de inzet en werkwijze van de Rotterdamse keten beschreven. Jongerenladder en keten De Jongerenladder geeft de inzet van het Rotterdamse college weer door als stelregel ‘school voor werk, werk voor uitkering’ te hanteren. Aan de hand van dat principe wordt getracht vsv‐ers terug te begeleiden naar in eerste instantie school, en als dat niet lukt, te begeleiden naar werk. Deze inzet krijgt vorm aan de hand van de keten van betrokken instanties. De scholen vormen hierbij de eerste schakel aangezien zij als eerste uitval of verzuim melden aan het RMC. Het RMC registreert de gegevens en geeft deze vervolgens door aan het Jongerenloket die de gegevens checkt aan de hand van registratie van de IBG en het CWI. Wanneer een jongere werkt of elders staat ingeschreven gebeurt er niks; er wordt uitgegaan van een zinvolle dagbesteding voor de jongere. Werkt een jongere niet, en staat hij ook niet ingeschreven bij een opleiding, dan wordt de jongere schriftelijk oproepen voor een afspraak met het Interventieteam van het Jongerenloket. Aan de hand van die afspraak wordt de jongere terug naar school begeleid, of naar werk wanneer school niet mogelijk is. Op momenten dat zowel school als werk geen mogelijkheid bieden, wordt de jongere doorgestuurd naar zorginstellingen in de (zorg)keten, die vervolgens de verantwoordelijkheid hebben voor passende hulp. Topscholen, Wijkscholen, Vakscholen Een recente ontwikkeling in de bestuurlijke context van het Wijk‐leslokaal, is de Rotterdamse inzet om met steun van het Rijk, jongeren meer onderwijs op maat te bieden. Hiertoe heeft de gemeente Rotterdam in samenwerking met de ROC’s Zadkine en Albeda College het ‘Rotterdams Offensief VMBO‐MBO’ opgericht. Dit offensief krijgt vanaf augustus 2008 vorm aan de hand van drie concepten. Er worden wijkscholen, topscholen en vakscholen opgericht. De drie concepten zijn niet vervangend voor het gehele (v)mbo, maar bedoeld als een verbijzondering ervan voor drie specifieke groepen leerlingen. De wijkschool richt zich op jongeren die zijn uitgevallen door een opeenstapeling van problemen. De leerlingen kunnen op de wijkschool hun persoonlijke problemen oplossen, leren en werkervaring opdoen. Op de vakscholen wordt gericht lesgegeven in de praktijk van de toekomstige beroepsgroep van de jongeren. De topscholen zijn bedoeld voor leerlingen die boven het gemiddelde uitsteken. Omdat de meeste aandacht nu vaak uitgaat naar probleemjongeren, worden zij niet goed bediend. Ook de topschool is een doorlopende vmbo/mbo opleiding met een uitstroom naar het hbo. 18
De gemeente gaat de ROC’s ondersteunen bij enerzijds de preventieve aanpak voor schooluitval, en anderzijds zet de gemeente extra geld (2 miljoen extra in 2008) in voor onderwijshuisvesting voor het (v)mbo. De gemeente vraag hiervoor om steun bij het Rijk om de budgetten flexibel en blijvend in te kunnen zetten (JOS, 30‐06‐08). Het Wijk‐leslokaal kan worden gezien als voorloper op met name de ontwikkeling van wijkscholen in die zin, dat het zich grotendeels richt op dezelfde groep jongeren en tevens hun ontwikkeling binnen de wijken wil stimuleren. Bovendien kunnen de resultaten van dit onderzoek van groot belang zijn voor het opzetten van de wijkscholen elders. Het ligt dan ook voor de hand om het Wijk‐leslokaal en de aanpak van dit project als handvat, zo niet als rolmodel in te zetten voor de Wijkscholen. Bezien moet worden in hoeverre de lopende afspraken tot heldere afstemming en/of samenwerking kunnen komen. Conclusie Het economische project Kansenzones samen met het onderwijstechnische vsv‐beleid worden in het Wijk‐leslokaal voor een groot gedeelte aan elkaar gekoppeld. Met deze combinatie wordt een praktische vertaling gemaakt van het belang van jongeren zonder werk en startkwalificatie, de ontwikkeling van ondernemers waar het de economische situatie van de wijken betreft, en van de interdepartementale en lokale samenwerking waar OCW op inzet waar het gaat om de bestrijding van vsv. Deze combinatie blijkt goed te passen bij de gemeente Rotterdam die niet alleen te maken heeft met economisch achtergestelde wijken, maar tevens met relatief hoge werkloosheid en vsv‐cijfers binnen die wijken. Daarnaast is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor het gehele vsv‐beleid in de regio Rijnmond en kan gesteld worden dat beide beleidslijnen een prioriteit vormen in het gemeentelijke beleid. Het Wijk‐leslokaal is hiermee te plaatsen als een project op het grensgebied tussen de sociale (onderwijstechnische) en de economische kant van het gemeentelijk beleid. Het project sluit nationaal gezien goed aan bij de inzet van OCW om meer samenhang en aansluiting tussen gemeenten en lokale partijen tot stand te brengen en springt daarmee in op de constatering van Eimers (2006) die stelde dat er veelal te weinig samenhang met de omgeving tot stand komt. De bestuurlijke context van het Wijk‐leslokaal lijkt doordacht, zinvol en heeft veel potentie tot succes voor alle betrokkenen. Bezien moet worden in hoeverre de aanpak van het Wijk‐leslokaal kan fungeren als voorloper van de wijkscholen die in ontwikkeling zijn in het kader van het Rotterdams Offensief vmbo‐mbo. Een logische constatering is in ieder geval dat de overlap tussen beide trajecten te groot is om te negeren. Verstandig lijkt te zijn de ontwikkelde methodiek van het Wijk‐leslokaal te integreren en verregaande samenwerking met de toekomstige wijkscholen te organiseren.
19
Hoofdstuk 2. Leerwerktrajecten Inleiding De deelvraag die in dit hoofdstuk zal worden beantwoord is de volgende: ‐ Welke rol speelt de combinatie tussen theorie en praktijk in het Wijk‐leslokaal? Als eerste zal een korte theoretische inleiding worden gegeven over het belang van leer‐werk trajecten aan de hand van recente ontwikkelingen in de maatschappij en eerdere ontwikkeling binnen het Albeda, te weten de zogenaamde ‘Methode Zuidplein’. Vervolgens zal deze waarde van deze inzet worden beschreven uit de empirische context van het Wijk‐leslokaal waarin enkele docenten/coaches aan het woord komen. Als laatste wordt een opvallende constatering met betrekking tot de resultaten van VDL‐toetsen genoemd, waarna er in de conclusie antwoord wordt gegeven op de deelvraag. Leren in de praktijk – theorie “Veel jongeren werken graag in de praktijk”. Dat is één van de uitgangspunten van het beleid rondom voortijdig schoolverlaten van OCW zoals het beschreven wordt in de nota ‘Aanval op de uitval’ (2006). Dit uitgangspunt wat vervolgens wordt uitgewerkt onder de noemer ‘De praktijk als leermeester’ kan tevens gezien worden als de onderwijskundige inzet voor de Wijk‐leslokaal. De veronderstelling van deze aanpak is dat theoretisch onderwijs niet bij alle jongeren even goed aansluit, waardoor een meer praktijkgerichte inzet de voorkeur behoeft. Deze veronderstelling krijgt bijval in onder andere het rapport ‘Tijd voor onderwijs’ (Eindrapport Commissie Dijsselbloem, 13‐02‐2008). In dit rapport wat een reflectie vormt ten aanzien van de vele onderwijshervormingen in de afgelopen twee decennia, wordt algemeen gezien gesteld dat het Nederlandse onderwijsbestel door de vele grootschalige hervormingen (Tweede Fase, Studiehuis, oprichting vmbo) kwalitatief is uitgehold. Aangaande de leerlingen zijn volgens het rapport vooral de lager opgeleiden het rapport het kind van de rekening geworden. In een interview met De Volkskrant stelt de commissievoorzitter het volgende: “Het grootste probleem zijn de kwetsbare leerlingen. Te veel van hen zijn door de vernieuwingen buiten de boot gevallen en hebben definitief geen diploma. Voor die groep is het het ergst” (De Volkskrant, 14‐02‐2008). Een gevolg van de hervormingen voor kwetsbare leerlingen is dat zij bijvoorbeeld kampen met grote taalproblemen en onderwijs moeten volgen wat niet aansluit bij hun beleving. Aangezien voortijdig schoolverlaten het meest voorkomt in het vmbo en de lagere niveaus van het mbo (Onderwijsraad, 2007), is een specifieke conclusie in dit rapport van groot belang. Er wordt gesteld dat de problematiek rondom allochtone jongeren en de forse groei van het aantal zorgleerlingen, onderschat werd. Dit wordt als een van de redenen gezien waarom het onderwijsbeleid niet aansloot op de maatschappelijke werkelijkheid. Er was onvoldoende aandacht voor de begeleiding van deze leerlingen. Voor kwetsbare leerlingen is bovendien het onderwijs te lang ontoegankelijk gebleken, doordat er geen passende leerwegen werden aangeboden die aansloten bij de behoeften van leerlingen die niet goed meekwamen in het (te) lange theoretische onderwijs. Deze constatering wordt zoals gezegd beleidsmatig erkend in het vsv‐beleid en wordt ook vanuit andere hoeken benadrukt. Zo zien ook de Onderwijsraad en VROMraad heil in de combinatie van werkend leren. In het rapport Leerwerklandschappen (4 september 2007) pleiten zij gezamenlijk voor de verdere ontwikkeling van onderwijs in samenwerking met het bedrijfsleven. “Voor scholen biedt de nieuwbouw kansen voor onderwijsverbetering: praktijkleren, kennistoepassing en de opzet van 20
doorgaande leerlijnen. Bedrijven praten mee over curricula en kunnen profiteren van de nabijheid van studenten en bijscholingsmogelijkheden”, aldus het bijbehorende persbericht. Er wordt ook vanuit een breder perspectief aandacht besteed aan de combinatie tussen werken en leren in de praktijk. Het betreft hier niet enkel jongeren, maar het leren tijdens het werk staat in algemeenheid centraal. In het boek ‘Leren op de werkplek’ doen Streumer en Klink (2004) verslag van de ontwikkelingen in het leren op de werkplek door de tijd heen en beschrijven zij daarbij de belangrijkste componenten bij het leren. De auteurs noemen het opmerkelijk dat er de afgelopen jaren zoveel aandacht voor is gekomen, aangezien er twintig jaar geleden relatief weinig aandacht voor was. De gevolgen hiervan voor de kwetsbare leerlingen zijn door de Commissie Dijsselbloem al benoemd. Streumer en Klink (2004) benadrukken in algemene zin dat met name de behoefte aan flexibeler organisaties in de jaren ’90 een belangrijke oorzaak is geweest voor de groeiende aandacht. Specifiek voor het middelbaar beroepsonderwijs waren de jaren ’90 ook bepalend vanwege de discussie destijds over de dualisering van opleidingen. Dit werd toen niet als ideaal gezien, maar om de behoefte aan flexibeler personeel te beantwoorden, werd wel ingezet op het concept beroepspraktijkvorming (BPV) om het schoolse leren en het leren op de werkplek te integreren. Middels stages werd op die manier werken en leren meer gecombineerd. Methode Zuidplein Inmiddels zijn we zo’n tien jaar verder en zien we de gevolgen van deze groeiende aandacht, waar het de jongeren betreft, onder andere in bovenstaande rapporten. Een meer praktijk gerichte benadering is nodig en stagetrajecten voldoen niet langer. Juist de verbinding zoeken met de ondernemers en het creëren van een win‐win situatie lijkt dan ook de beste optie om de leer‐werk trajecten vorm te geven. Het Albeda College is in 2003 begonnen met een pilot om de mogelijkheden hierbinnen te ontdekken. Aangezien er binnen winkelcentrum Zuidplein veel jongeren waren die overlast veroorzaakten is in eerste instantie met de directeur van de V&D besloten deze jongeren niet weg te jagen, maar juist een functie een verantwoordelijkheid binnen het winkelcentrum te geven. Door hen binnen de V&D op te leiden, praktijk en theorie te combineren en daaromheen intensief te begeleiden, behaalden vele jongeren hun eerste diploma met uitzicht op werk. Deze methode is inmiddels uitgebreid en wordt vandaag de dag voor niveau 2 en 3 toegepast op verschillende locaties in en rond Rotterdam. Uit een eerder casusonderzoek naar deze methode, wat de auteur van dit onderzoek verricht heeft voor het vak Verandermanagement binnen de studie bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit, bleek dat constructieve samenwerking tussen betrokken partijen het verandervermogen van een netwerk (en dus de ontdekking van nieuwe mogelijkheden) bevorderde. Hoewel verwacht werd dat er spanningen zouden optreden bij de publiek‐private samenwerking van onderwijs en bedrijfsleven, bleek het tegenovergestelde waar te zijn. De samenwerking tussen deze twee sectoren bleek constructief en zelfs wederzijds versterkend. Het onderwijs zelf bleek qua verandervermogen achter te liggen (Bouman en Wessels, 2007. Hoewel deze conclusie pleit voor verdere publiek‐private samenwerking vanwege de ontstane win‐ win situatie, geeft zij eveneens zicht op de brancheoverstijgende problematieken tussen het economische en sociale terrein. Het onderwijs bleek nog niet voldoende toegerust qua kennis, financiën en organisatie om het maximale effect uit de samenwerking te verkrijgen. Het Wijk‐leslokaal Het Wijk‐leslokaal kan gezien worden als een vervolg op de Methode Zuidplein maar dan met een sterkere nadruk op tevens de begeleiding van de ondernemers, en bovendien meer gericht op de benodigde samenwerking met het wijknetwerk. De projectleider spreek op de website van het 21
project overtuiging uit: “Ik verwacht dat dit project een succes wordt. Ik geloof in deze benadering van werkend leren die aansluit bij de behoeften van de jongeren en de ondernemers”. Op de voortgang van de drie groepen jongeren in het Wijk‐leslokaal wordt ingegaan in hoofdstuk 4. Voor nu is het relevant te bezien wat de docenten/coaches van het Wijk‐leslokaal verteld hebben over de combinatie tussen werken en leren in het project. Opvallend is dat alle docenten/coaches van het Wijk‐leslokaal niet enkel een onderwijsachtergrond hebben, maar alle drie tevens een eigen bedrijf hebben gehad in de branche waarvoor ze nu werkzaam zijn. Uit de citaten hieronder, verzameld aan de hand van afgenomen interviews komt naar voren dat hun praktijk ervaring de inzet van hun lessen sterk bepaald in positieve zin. Docent 1, Detailhandel. Deze docent geeft aan dat werken en leren niet alleen een zinvolle combinatie is voor de jongeren, maar dat het ook helpt wanneer de docent zelf ervaring heeft in het bedrijfsleven: “Sterker nog, mijn ervaring vanuit de praktijk is soms veel beter dan enkel theoretische kennis. Op school leren jongeren tijdens de lessen uit de boeken. En Docenten zeggen dan dat bijvoorbeeld elke vracht die bij een bedrijf binnenkomt, gecontroleerd wordt. En ja, dat is ook theoretisch gezien hoe het zou moeten. Maar ik kan de leerlingen meteen vertellen dat het in de praktijk vaak anders werkt door een gebrek aan tijd, bijvoorbeeld”. Deze docent spreekt zich ook uit over de wijkgerichtheid en het contact met de ondernemers. Hij benadrukt dat deze doelgroep kort en strak gehouden moet worden, maar dat je ze langzaam moet laten wennen aan een nieuw leven waarin ze verantwoordelijkheid moeten nemen voor niet alleen zichzelf, maar ook het bedrijf waarin ze werken. Deze aanpak is volgens hem een grote succesfactor: “[…]omdat het meer toekomst biedt voor jongeren die niet zoveel met school hebben. Voor leerlingen die het standaard schoolsysteem niet aankunnen, is het geweldig, je speelt direct in op hun behoeften. Ik zie dit project ook echt zitten […].Je doet iets innovatiefs, en je bereikt de groep die door iedereen wordt uitgespuugd. En omdat ze worden uitgespuugd krijg je ellende. Dus als je het goed doet, haal je ook meteen de ellende voor een deel uit de wijk”. Aan het eind van het gesprek benadrukt de docent ook het belang van algemene ontwikkeling en de kennis die jongeren hierdoor opdoen op allerlei vlakken: “Kennis is de kern. Hoe meer ze weten, snappen hoe het werkt, hoe minder vandalisme er is. Als ze leren zich in te leven in de ondernemers, zien wat hun gedrag voor hen betekent, dan komt dat besef vanzelf. En daar zijn niet alleen zij mee gediend, maar ook de ondernemers, de wijk, iedereen”. Docent 2, Toezichthouders De docent van de Toezichtgroep is zelf afkomstig vanuit de praktijk als zijnde beroepsbeveiliger. Hij vertelt dat hij voordat hij voor het Albeda werkte zelf al deze doelgroep aantrok voor zijn eigen bedrijf. Ongeveer 7/8 jaar terug heeft hij een soort BBL opleiding heeft opgezet omdat hij mensen nodig had in zijn bedrijf. De jongeren die hij als stagiairs had volgden dan tegelijkertijd via de LOI een soort deeltijdopleiding beveiliger, en met succes. Qua omgang met de leerlingen stelt hij het volgende: “Geduld is belangrijk, maar wel geduld met een grens. Op een gegeven moment moeten ze gáán, moeten ze echt aan de slag, anders wordt het niks.” Het motiveren en coachen is dan het aller belangrijkste; ik neem mezelf altijd als direct voorbeeld. Ik heb op zoveel plaatsen gewerkt, kan ook veel papieren aan ze laten zien en vertel veel over eigen ervaringen. Zo kunnen ze beter snappen wat het werk inhoud”. De respondent gebruikt een metafoor om uit te leggen hoe hij de leerlingen ziet: “Ze zijn een soort ruwe boomstammen die door een pijp gehaald moeten worden, maar er zitten allerlei takken en bulten op. Die moet je dus beetje bij beetje wegwerken en bijschaven. Zoals het nu 22
gaat zitten ze geen dag zonder docent, en dat is ook nodig. Anders zeggen ze wel dat ze op stage gaan, maar de dag erna zijn andere dingen belangrijker en komen ze toch niet opdagen”. Het competentie gericht onderwijs krijgt volgens de docent in het Wijk‐leslokaal precies de juiste invulling: “dat ze al doende leren zonder dat ze het zelf echt doorhebben. “Op locatie kun je ze meteen aanspreken op hun houding; ze moeten recht op staan zoals ik dat ook doe. En als we iets tegenkomen op straat terwijl er jonge kinderen spelen, kunnen ze meteen leren wat je dan moet doen. Je moet ze gewoon echt aan het werk zetten, voorbeelden uit de dag moet nemen en die vervolgens evalueren. Ik laat ze dan op papier bijhouden wat ze hebben gezien en wat ze daarvan vonden. Dan kunnen we dat lijstje van de leerlingen vervolgens in de les punt voor punt bespreken.” Docent 3, Autotechniek en Oriëntatie De derde docent heeft net als de bovenstaande, een eerdere carrière achter de rug waarin hij een eigen bedrijf heeft gehad. In zijn geval betrof het spuitcabines voor auto’s. “Ik was bovendien zelf zo’n schoffie vroeger, dus ik kan me goed inleven in hun belevingswereld”, aldus docent 3. Hij uit naast enthousiasme voor het praktijkgerichte karakter van het Wijk‐leslokaal ook commentaar over de moeizame start waarin de structuur qua lessen, roosters en stageplaatsen nog niet geheel rond was: “Eigenlijk hadden ze niet moeten beginnen voordat dit soort dingen allemaal geregeld waren. Want je ziet nu de uitval alweer beginnen. En logisch, want de leerlingen die juist van school zijn uitgevallen, zitten nu wéér op school. Mijn insteek zou zijn om ze meteen in een bedrijf te zetten. Niet eerst 2 maanden voorbereiden op de stage, gewoon meteen leren in de praktijk. Er wordt wel gezegd dat ze nog niet stage‐rijp zijn, maar kunnen ze op school nóóit stagerijp worden. Dat gebeurt juist in de praktijk. Laat de ondernemer maar zeggen wat er veracht wordt, wat ze moeten doen, en zorg dan dat je als docent dat goed begeleid.” Een belangrijke faalfactor van het Wijk‐leslokaal ziet de docent in het stellen van te hoge verwachtingen: Bij autotechniek moet je niet verwachten dat ze na de zomer al met niveau 2 kunnen beginnen. Daarvoor is het veel te veel en ingewikkeld. Je doet jezelf en de leerling tekort als je dat verwacht, want daarmee maak je alleen maar mislukkingen. Juist deze jongens moeten ruimte krijgen om fouten te mogen maken […] vroeger hadden wij fietsen waaraan we konden sleutelen. Net zo lang tot je er een wiel aan vast kon zetten. En later werden dat brommers, en toen auto’s. Je leerde uit je eigen ervaring maar dat missen deze stadsjongens, zeker in de normale lessen. Ze moeten daarom de ruimte en de veiligheid krijgen om te leren. Om dingen stuk te mogen maken in de praktijk zonder dat ze op hun kop krijgen. Want leren komt juist van fouten kunnen en mogen maken”. Kennis van de praktijk waarin leerlingen functioneren is een belangrijk uitgangspunt om de jongeren goed te begeleiden. Daarnaast is het inlevingsvermogen van de docenten/coaches essentieel om jongeren te motiveren en stimuleren. ‘Empathie met een rechte rug’ werd het ook wel genoemd door betrokkenen. Ofwel, duidelijkheid, eerlijkheid, een simpele structuur, veiligheid en oprechte betrokkenheid van docenten bij de leerlingen. VDL‐toetsen VDl‐toetsen zijn toetsen om de mogelijkheden qua niveau en persoonlijkheid van jongeren in te kunnen schatten. Het eindresultaat is geen ‘vast’ gegeven, maar wordt gezien een belangrijke indicatie voor docenten en begeleiders van de jongeren. Het geeft een beeld van waar ze taaltechnisch en rekenkundig bevinden qua niveau, maar bijvoorbeeld ook of ze zelfstandig kunnen werken en/of last hebben van faalangst. Deze toetsen worden bij alle leerlingen van het Wijk‐ 23
leslokaal afgenomen om een betere, op maat gemaakte begeleiding te kunnen verzorgen en het gesprek aan te gaan met de jongeren over hun eigen mogelijkheden. Een opvallende bevinding in dit onderzoek is dat vrijwel alle leerlingen laag tot zeer laag scoren op het onderdeel ‘ruimtelijk inzicht’. In eerste instantie werd vermoed dat er iets was misgegaan met de toets aangezien alle resultaten hetzelfde waren. Echter, ook nadat een aantal leerlingen de test opnieuw hebben gedaan bleef het resultaat hetzelfde. Dit is een interessant gegeven voor het Wijk‐leslokaal, en het onderwijs in het algemeen aangezien het een mogelijke verklaring biedt voor het moeilijk kunnen leren vanuit tekst en plaatjes in boeken. Hoe een schroef werkt, leren deze jongeren door hem ergens in te schroeven; niet door via een stappenplan op papier te zien en dat zelf te moeten vertalen naar de praktijk”, aldus een docent van het Wijk‐leslokaal. Een andere mogelijke verklaring voor de slechte scores in de test, is de mogelijke verkeerde interpretatie van allochtone leerlingen met betrekking tot een westerse toets. Duidelijk is dat het belang van leren in de praktijk met mogelijk verschillende aspecten verband houdt. Wanneer we deze uitkomst serieus nemen kan het betekenen dat deze doelgroep de wereld echt anders ‘ziet’ dan werd aangenomen. En dat zou een gegeven zijn waar alle docenten/coaches en mentoren zich van bewust zouden moeten zijn willen ze kunnen aansluiten op de belevingswereld van deze jongeren. Deze bevinding is tot nu toe echter een ‘toevallige ontdekking’ en niet wetenschappelijk betrouwbaar. Wel vraagt het om extra aandacht en onderzoek om de statistische waarde hiervan verder aan het licht te brengen. Conclusie Zowel maatschappelijk, politiek en beleidsmatig gezien wordt het belang van werken en leren in combinatie met elkaar, onder de aandacht gebracht. In een eerdere pilot van het Albeda College is het effect van deze benadering gebleken wat heeft geresulteerd in de uitbreiding van Methode Zuidplein naar andere locaties. In het Wijk‐leslokaal hebben alle drie de docenten een bedrijfsmatige achtergrond die volgens hen een belangrijke bijdrage vormt om de lesstof begrijpelijk te maken voor de jongeren. Voorbeelden in de praktijk, uit hun eigen praktijkervaring en het ‘gewoon laten doen’ van het werk helpt bij de aansluiting op de belevingswereld van de jongeren. Het belang van aansluiten op hun manier van denken komt eveneens naar voren uit de resultaten van de VDL‐toetsen waaruit bleek dat het ruimtelijk inzicht van deze jongeren, zeer laag is. Hoewel deze toevallige ontdekking statistisch gezien niet betrouwbaar is, geeft het een mogelijke verklaring voor het moeilijk leren vanuit enkel theorie. De rol die de combinatie van leren en werken in het Wijk‐leslokaal vervult, is er een die de aansluiting bevordert van werkloze en/of uitgevallen jongeren met het bedrijfsleven in hun omgeving. Door middel van praktijkgericht leren en werken komt er voor hen weer zicht op passende werkgelegenheid, een startkwalificatie en via die ontwikkelingen tevens een weg uit de sociale problematieken daar omheen.
24
Hoofdstuk 3. De kant van de ondernemers Inleiding De vraag die in dit hoofdstuk beantwoord zal worden is de volgende: ‐ Welke factoren bepalen de resultaten van de ondernemers? Om op deze vraag antwoord te kunnen geven worden hier onder per kopje een aantal opvallende bevindingen beschreven die in de loop van het proces naar voren zijn gekomen. Deze geven inzicht in een succesvolle aanpak met betrekking tot de kant van de ondernemers. Begonnen zal worden met een kort overzicht van het aantal betrokken ondernemers bij het Wijk‐ leslokaal en de resultaten van deze betrokkenheid. Overzicht Hieronder staan puntsgewijs een aantal relevante cijfers met betrekking tot de ondernemers in de wijken Hillesluis, Bloemhof, Afrikaanderwijk. • Totaal aantal ondernemers: ongeveer 300 • Relevant voor Wijk‐leslokaal na schifting: 60 • Aantal ondernemers rechtstreeks benaderd: 60 • Aantal ondertekende intentieverklaringen: 24 na de eerste kennismaking Inmiddels mondeling 50 • Beschikbare stageplaatsen voor het Wijk‐leslokaal: 93 • Aantal ondernemers met bijscholing (DT‐BOL): 30+ Het aantal ondernemers dat geaccrediteerd is wordt door de accountmanager geschat op 60% in Hillesluis, en 50% in Bloemhof en de Afrikaanderwijk. De accreditatie van ondernemers via het Wijk‐ leslokaal volgt na september 2008 in samenwerking met KC‐Handel en ECABO. In de bevindingen hieronder wordt uitgebreider bij deze cijfers stilgestaan. Persoonlijke aanpak In oktober 2007 is het Wijk‐leslokaal van start gegaan. Na het samenstellen van een overzicht van te ondernemen acties is ervoor gekomen eerst in beeld te brengen welk type ondernemers er in Bloemhof en Hillesluis te vinden waren, of zij geïnteresseerd waren in deelname aan het Wijk‐ leslokaal en in hoeverre de ondernemers op de hoogte waren van de ‘ondernemersregeling van het OBR’. Er is hierbij gekozen voor de persoonlijke aanpak; na het in kaart brengen van vrijwel alle relevante ondernemers voor het Wijk‐leslokaal, is de accountmanager van het Wijk‐leslokaal bij potentiële gegadigden naar binnen gestapt met voorlichtingsmateriaal en de vraag of er interesse was. In totaal zijn 60 ondernemers op deze wijze benaderd. Deze werkwijze betekende een intensieve en tijdrovende aanpak, maar resulteerde in heel veel animo onder de ondernemers. Van de 60 ondernemers die persoonlijk benaderd zijn, hebben er 24 een intentieverklaring ondertekend om deel te nemen aan het project. Dit resulteerde in eerste instantie in 35 potentiële stageplekken. Enkele ondernemers stonden negatief tegenover het plan omdat ze slechte ervaringen hadden met stagiair(e)s vanuit ROC’s en de begeleiding daarvan. Dit beeld is bij een aantal van hen in de loop van het project bijgedraaid; waarover meer onder het kopje ‘mond op mond reclame’. In juli 2008 stond het aantal beschikbare stageplaatsen op 68 + 15 stageplekken bij Watch Out en 10 stageplekken bij Ambulante Handel. In totaal levert dat 93 stageplekken. 25
Ondernemersregeling(en) Een voorbeeld van het succes van de ondernemersregeling van het OBR, bleek uit een gesprek wat ik eind 2007 met een ondernemer voerde. Deze vertelde meteen gebruik te willen maken van de regeling omdat het in zijn winkel (Nazar meubel: Muhsin Sahan) in de winter altijd koud was doordat er geen tussendeur was. Daarnaast wilde hij een groot LCD scherm aanschaffen zodat de gehele collectie meubilair getoond kon worden, aangezien hij veel meer aanbod had dan in de winkel kon worden tentoongesteld. Hij verwachtte daardoor meer klandizie en een prettigere winkelruimte te kunnen aanbieden. Hij was erg dankbaar voor de informatievoorziening vanuit het project en wilde mede daardoor graag zijn medewerking verlenen om één of twee jongeren te begeleiden. Naast dit voorbeeld blijkt er ook veel algemene interesse onder de ondernemers over subsidieregelingen vanuit het OBR. Om op deze vraag in te springen is een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd vanuit het OBR, de Scholingswinkel en het Wijk‐leslokaal gezamenlijk. Hierbij waren 21 ondernemers vertegenwoordigd. De reacties hierop zijn positief gebleken. Initiatieven als deze zijn belangrijk voor de ondernemers en maken bovendien de contacten beter en de mogelijkheden breder voor alle betrokkenen. Voor meer initiatieven rond kennisdeling binnen het Wijk‐leslokaal, zie ook hoofdstuk 4. Intentieverklaring In het begin van het Wijk‐leslokaal is er bij de inventarisatie van de ondernemers gevraagd om een intentieverklaring tot deelname. Hiermee gaven de ondernemers aan dat ze geïnteresseerd waren om een bijdrage te leveren aan het project en een stageplek ter beschikking te stellen. Niet alle 24 ondernemers die een intentieverklaring hebben gegeven van medewerking aan het Wijk‐ leslokaal hebben ook daadwerkelijk momenteel een stagiair(e) van het project in begeleiding. Reden hiervoor is de vertraging aangaande het werven van leerlingen, waardoor verschillende ondernemers hun stagiair(e)s elders hebben gevonden, of wachten tot de tweede ronde in september 2008. Belangrijk hierbij is dat ondanks dat het Wijk‐leslokaal niet alle verwachtingen heeft kunnen waarmaken, de betreffende ondernemers het vertrouwen en intentie te hebben hier in de toekomst alsnog bij aan te sluiten. De stageplaatsen en de bijbehorende ondernemers zijn dus niet losgelaten, maar betrokken in de voortgang en de contacten worden warm gehouden door de accountmanager. Op de gang van zaken is vanuit beide kanten begrip getoond en eerlijk gecommuniceerd, waardoor de wil en interesse van ondernemers overeind zijn gebleven. Daar waar in het begin is begonnen met het voorleggen van een intentieverklaring, is in de loop van het project die werkwijze bijgesteld. Om te kunnen zorgen voor stageplaatsen die meer aansloten bij de interesse van leerlingen die zich aanmeldden, wordt er momenteel enkel gewerkt met mondelinge afspraken. Dit betekent dat het aantal van 24 intentieverklaringen geen realistisch beeld geeft van de werkelijkheid. Op moment van schrijven zijn er 50 betrokken ondernemers, met een totaal van 93 beschikbare stageplaatsen. Bij 17 ondernemers is in het afgelopen halfjaar een stagiair(e) geplaatst, waarmee er 33 ondernemers ‘in de wacht’ staan tot verdere ontwikkelingen. Scholing In de tweede fase van het project is besloten dat de ondernemers ook zelf scholing kunnen krijgen vanuit het Albeda. De behoefte hieraan bleek namelijk voor vele ondernemers zeer groot, onder andere aangaande computervaardigheden, Nederlands, boekhouden, marketing en inburgering. Door de grote animo werd duidelijk dat de doelgroep van het Wijk‐leslokaal niet enkel gericht moet zijn op werkloze jongeren zonder startkwalificatie en vsv‐ers, maar ook op de ondernemers zelf. Zij zijn dan ook terecht opgenomen in de doelgroep van het project. Hieronder zal worden ingegaan op de huidige stand van zaken met betrekking tot de (bij)scholing van ondernemers, maar alvast vermeld dient te worden dat dit inzicht een breder perspectief vraagt op ‘het onderwijs’. Door middel van DT‐BOL (deeltijd beroeps opgeleide leerwegen) kan het scholing‐ en opleidingsniveau van 26
de betrokkenen en de wijkeconomie in zijn geheel, met grote stappen versterkt worden. De wil is aanwezig, de mogelijkheden worden ontplooid en de eerste groepen zijn van start. Anno juli 2008 volgen volgens de informele informatievoorziening ongeveer 34 ondernemers scholing binnen het Wijk‐leslokaal. Een aantal (13) ondernemers bleek bij de intakegesprekken voor het scholingsaanbod, niet alleen inburgeringspichtig, maar ook inburgeringbehoeftig; zij wilden graag meer kennis over de Nederlandse samenleving. Deze lessen zijn inmiddels georganiseerd en van start gegaan. Daarnaast volgen 15 deelnemers (waarvan 11 ondernemers en 4 medewerkers van deze bedrijven) de lessen computervaardigheden op de Scholingswinkel en 14 ondernemers worden sinds kort bijgeschoold in met name het lezen en schrijven van de Nederlandse taal. De kosten van het scholingsaanbod worden gedekt door de projectsubsidie wat uiteraard de drempel voor ondernemers minimaal maakt. Bovendien blijkt te resulteren in positieve mond‐op‐mond reclame voor het Wijk‐leslokaal. In de officiëlere administratie waar dit onderzoek opgebaseerd is staan er van de 50 betrokken ondernemers, 23 geregistreerd als ingeschreven voor DT‐BOL. Van 7 ondernemers is de status onbekend, en 20 hebben er aangegeven geen behoefte aan bijscholing te hebben. Het eerder genoemde aantal van 34 is echter te verklaren doordat ook ondernemers die tot op heden niet actief zijn binnen het Wijk‐leslokaal wel scholing hebben aangevraagd. Met hen is een mondelinge overeenkomst gemaakt waarin scholing wordt toegezegd mits zij in de toekomst ook een bijdrage willen leveren aan het project. Mond‐op‐mond reclame Het scholingsaanbod, de gegeven voorlichting over het OBR en de ervaringen van ondernemers die stagiair(e)s in dienst hebben, hebben in de afgelopen maanden geresulteerd in positieve mond‐op‐ mond reclame voor het Wijk‐leslokaal. Ondernemers kloppen inmiddels zelf aan bij de Scholingswinkel voor bijscholing omdat ze via‐via van het initiatief gehoord hebben. Een bijzonder voorbeeld hierbij is dat een medewerker van de Scholingswinkel is ingesprongen op de behoefte aan lessen in de Nederlandse ‘vaktaal’, van ‘onze’ ondernemers. Deze twee Turkse ondernemers in de autotechniek, spreken het Nederlands enkel in de basis. Bij het bestellen van onderdelen voor in hun garage, vertelden zij problemen te ondervinden in het telefonisch uitleggen om welk onderdeel het gaat. Ze kennen de Nederlandse vaktaal onvoldoende, en moeten daardoor omslachtig en onduidelijk proberen helder te krijgen waardover ze het hebben. Door hen hierbij te helpen worden verkeerde bestellingen voorkomen en wordt het werken efficiënter en beter ingericht. De betreffende medewerker van de Scholingswinkel heeft aangeboden nog twee ondernemers vanuit het Wijk‐leslokaal te willen bijscholen op dit thema. Dit voorbeeld legt een behoefte bloot waar in de toekomst meer aandacht aan kan worden besteed. Al met al ligt het in de lijn der verwachting dat de behoefte en vraag naar bijscholing in de doelgroep ondernemers in de toekomst enkel zal groeien en uitbreiding zal behoeven. Daar komt bij dat enkele ondernemers die in het begin van het Wijk‐leslokaal geen intentieverklaring wilden geven om mee te werken, inmiddels hun beeld hebben bijgesteld door positieve reacties van de betrokken ondernemers. Ook het aanbod aan stageplaatsen zal daarmee vermoedelijk stijgen in de toekomst, vanwege de mondelinge overeenkomst om een wederzijdse bijdrage te leveren. Accreditatie Een groot gedeelte van de ondernemers in deelgemeente Feijenoord hebben een klein bedrijf met weinig medewerkers, zijn overwegend van allochtone komaf en beheersen de Nederlandse taal in beperkte mate. Met name in de wijken Bloemhof en Afrikaanderwijk zijn er van de ongeveer 120 ondernemers, meer dan 50% niet geaccrediteerd. In Hillesluis met naar schatting ongeveer 210 ondernemers, is meer dan de helft, mede door contacten met de Scholingswinkel, al wel geaccrediteerd. 27
Vanuit de persoonlijke aanpak van de accountmanager is gebleken dat de wens om een leerbedrijf te worden bij velen aanwezig is. Veel gehoorde redenen hiervoor zijn de behoefte aan personeel, zeker met ervaring, en daarnaast zijn de ondernemers vaak trost op wat ze bereikt hebben. De kennis en ervaring die ze hebben opgedaan willen ze graag overbrengen op jongeren uit hun wijken, ook omdat ze zeggen te beseffen dat deze jongeren een perspectief nodig hebben en ‘anders de buurt alleen maar onveilig maken’. Het accrediteren van de bedrijven is hiermee een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de wijkeconomie; het helpt de ondernemers aan stagiair(e)s te komen (potentiële toekomstige medewerkers met ervaring), de jongeren aan een stageplek en praktijkervaring, en op een breder niveau draagt het bij aan de cohesie in de wijken. Voor de Oriëntatiegroep van het Wijk‐leslokaal lopen er momenteel afspraken met ECABO om vanaf september 2008 het accreditatieproces in gang te zetten, waar het de ondernemers betreft die komend jaar stageplekken ter beschikking stellen. Er wordt geïnventariseerd aan welke cursussen de ondernemers behoefte hebben, en aan de hand van de resultaten van die cursussen worden de bedrijven vervolgens geaccrediteerd. Voor de groep Detailhandel is een zelfde afspraak gemaakt met KC Handel; de verantwoordelijke instantie voor deze branche. Accreditatie van het project De projectleider van het Wijk‐leslokaal heeft afgelopen half jaar geprobeerd om het accrediteren van de ondernemers te versimpelen in het proces, door in samenwerking met ECABO te onderzoeken of het mogelijk was het Wijk‐leslokaal zélf als leerbedrijf geaccrediteerd te krijgen. Hierdoor zouden de betrokken ondernemers bij het project hierin meegenomen kunnen worden en zou het accreditatie proces niet per ondernemer ingezet te hoeven worden. Helaas is echter gebleken dat de verantwoordelijke kenniscentra die de accreditatietaak op zich hebben, niet op overkoepelende wijze met elkaar samenwerken. COLO, de stichting waar de kenniscentra onder vallen, is opgebouwd uit verschillende centra die per branche en organisatie hun eigen werkwijze hanteren. Vandaar dat het niet mogelijk was deze organisatorische carrousel van accreditatieprocessen te omzeilen. Mede daardoor is de accreditatie van huidige 17 actieve ondernemers (met stagiar(e)) van het Wijk‐ leslokaal momenteel nog in ontwikkeling. Voor een effectievere afhandeling van het accreditatieproces, zal deze procedure nog eens goed bekeken moeten worden op alternatieve mogelijkheden. De ontwikkelingen met ECABO en KC handel vanaf september 2008 zullen hier vermoedelijk meer duidelijkheid over geven. Beperkte inzet van het reguliere onderwijs Een ander belangrijk punt met betrekking tot accreditatie is de inzet hierop van het reguliere onderwijs. Dat veel bedrijven wel willen, maar nog geen accreditatie hebben, laat ook zien dat het reguliere onderwijs tot op heden een groot potentieel aan mogelijkheden onbenut heeft gelaten. Zeker voor vmbo en mbo 1+2 leerlingen ligt echter juist hier een schat aan kennis en vaardigheden voor het oprapen. De allochtone kom af, de grootte van de bedrijven (klein) en de intensieve begeleiding waar zowel de jongeren als mogelijk de ondernemers behoefte aan hebben, worden vermoedelijk als ‘problematisch gezien’ vanuit het reguliere onderwijs. Een nadeel is echter om te buigen in een voordeel, mits men maar gericht is op kansen in plaats van problemen. Een investering in de contacten met ondernemers, accreditatie en in een andere manier van omgaan met bedrijven en leerlingen, zou niet enkel de uitval van leerlingen voorkomen, maar tevens de mogelijkheden voor de scholen, leerlingen en ondernemers, uitbreiden. Bovendien zou gebruik gemaakt kunnen worden van de kennis en expertise van de ondernemers om ook een rol te spelen in het reguliere praktijkonderwijs. 28
Samenwerking met Scholingswinkel Zoals is beschreven in de projectbeschrijving van het Wijk‐leslokaal, is één van de subdoelstellingen geweest een centraal inlooppunt te creëren voor betrokkenen waar zij terecht zouden kunnen met vragen. Dit inlooppunt is tot stand gekomen in samenwerking met de Scholingswinkel aan de Boulevard Zuid. De keuze hiervoor is gemaakt vanwege de inhoudelijke samenwerking en nauwe contacten met de scholingswinkel. Met de Scholingswinkel wordt op meerdere terreinen op een constructieve wijze samengewerkt. Afstemming vindt plaats over de te benaderen ondernemers en accreditatie, en verdere scholing van ondernemers zal via de Scholingswinkel ter hand worden genomen (Tussentijdse rapportage, p. 6). De Scholingswinkel heeft verder een positief imago op de boulevard en veel contacten met verschillende ondernemers die stagiair(e)s in dienst hebben in de detailhandel op met name niveau 2 en 3 . Dat geeft de opleiding tot Winkelassistent van het Wijk‐leslokaal een rechtstreeks vervolg bij succesvolle deelname en betekent voor de leerling een soepele en relatief gemakkelijke overgang naar een vervolgtraject. Conclusies De resultaten die het Wijk‐leslokaal geboekt heeft met betrekking tot de ondernemers staan hieronder in een tabel opgenomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de resultaten op basis van de situatie in juli zijn opgemaakt (er hebben dus mogelijk wijzigingen plaatsgevonden tot september 2008) en dat het hierbij enkel de ondernemers betreft die hebben aangegeven deel te willen nemen aan het Wijk‐leslokaal. Ondernemers die wel benaderd zijn maar geen interesse hebben getoond zijn achterwege gelaten. Ten aanzien van de aantallen DT‐BOL geldt dat er bij sommige ondernemers meerdere mensen zijn die willen deelnemen aan DT‐BOL. Deze zijn echter niet meegeteld in de registraties. Het totaal van de DT‐BOL komt daarmee op de 34. Resultaten Hillesluis Bloemhof Afrikaanderwijk Charlois Totaal Aantal 11 19 17 3 50 ondernemers Stageplaats 12 28 24 4 68** Stagiair(e) 4 7 5 1 17 (5 nog niet) (5 nog niet) Volgt DT‐BOL 10 9 4 ‐ 23 (3 nb) (4 nb) (34 volgens laatste berichten) • Nb: niet bekend • ** Het eerdere getal van 93 stageplaatsen komt voort uit een optelling van de 15 stageplaatsen via Watch Out en de 10 bij Ambulante Handel. Deze zijn in de tabel niet opgenomen. Algemeen + aantallen. De succesfactoren die uit het onderzoek naar voren komen met betrekking tot de kant van de ondernemers hebben veelal te maken met aansluiting op de mogelijkheden en de behoeften van de ondernemers. Zo is gebleken dat een persoonlijke aanpak een effectief middel is om ondernemers enthousiast te maken voor deelname aan het project. Ook voor het behouden van deze interesse is vooral het persoonlijke contact, waar mogelijk in de eigen taal van de ondernemers, een duidelijke succesfactor. Deze aanpak is in het Wijk‐leslokaal versterkt doordat zij gecombineerd is met het voorlichten van de ondernemers over de OKR van het OBR, wat ‘goodwill’ creëerde en vertrouwen wekte. Hoewel het niet is aan te tonen in hoeverre het van invloed is geweest op de betrokkenheid, 29
ook het laten ondertekenen van een intentieverklaring voor deelname is een manier gebleken om de ondernemers te binden aan het Wijk‐leslokaal. Het maakte in ieder geval de inzet serieuzer en heeft de projectorganisatie meer zekerheid geboden aan het begin van het project. Een belangrijke bijdrage aan het succes van de aantallen ondernemers en de inhoud van de contacten is het scholingsaanbod vanuit het Albeda College geweest. Deze bijscholing heeft voor veel mond‐op‐mond reclame gezorgd en draagt direct bij aan de dagelijkse praktijk van de ondernemer. De aansluiting is goed, het is laagdrempelig en heeft gezorgd voor het direct versterken van het scholing‐ en opleidingsniveau, plus voor meer bekendheid en vertrouwen in het Wijk‐leslokaal. De Scholingswinkel die voor het Wijk‐leslokaal het centrale inlooppunt is geworden voor ondernemers (en andere betrokkenen) heeft het aanbieden van deze bijscholing mogelijk gemaakt en zij biedt bovendien een soepel vervolg traject voor de opleiding detailhandel op niveau 2, na succesvolle afsluiting binnen het Wijk‐leslokaal. Door de vele contacten met de ondernemers vanuit de Scholingswinkel, is duidelijk geworden dat hoewel veel bedrijven niet geaccrediteerd zijn, de behoefte hieraan groot lijkt te zijn. Er is niet met zekerheid te zeggen hoeveel ondernemers in de gehele deelgemeente deze behoefte hebben, maar het lijkt niet uit de lucht gegrepen om te stellen dat er een groot onbenut potentieel aan leer‐werktrajecten ligt in deelgemeente Feijenoord. Ondernemers missen bovendien aansluiting met de bestaande systemen zoals het onderwijssysteem en beheersen veelal de Nederlandse taal in onvoldoende mate. De opeenstapeling van deze aspecten maakt de situatie waarin de ondernemers zich bevinden economisch gezien een problematische en lijkt extra inzet van de deelgemeente en OBR te rechtvaardigen.
30
Hoofdstuk 4. De kant van de leerlingen Inleiding Aantal man Aantal vrouw man vrouw Gemiddelde leeftijd Jongste leeftijd Oudste leeftijd Thuiswonend Uitwonend Diploma Geen diploma Ongehuwd Kinderen
15 2 87% 13% 19.13 16 23 73% 27% 27% 73% 100% 0%
In deze tabel staan enkele statistieken aangaande de leerlingen die de enquête in april/mei 2008 hebben ingevuld. De percentages van de diploma´s betreffen de diploma´s vóór deelname aan het Wijk‐ leslokaal. Een het eind van het eerste half jaar hebben 4 jongeren een mbo 1 diploma in ontvangst mogen nemen, waarnaast 13 jongeren een getuigschrift voor succesvolle deelname. Drie jongeren zijn vanwege hun goede stage bij beveiligingbedrijf Watch‐Out aangenomen voor een baan‐met‐opleiding. Verdere resultaten zijn terug te vinden in de conclusie.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de factoren die het succes van de leerlingen weten te bepalen. De deelvraag die hierbij hoort luidt: ‐ Welke factoren bepalen de resultaten van de leerlingen? In de notitie van juli van de projectleider van het Wijk‐leslokaal is een uitgebreid beeld geschetst van het type jongeren waar het Wijk‐leslokaal zich op richt. Uit dit beeld kwam naar voren dat deze doelgroep is ingebed in verschillende problematieken. Vanuit hun opvoeding blijken deze veelal gerelateerd met armoede, criminaliteit en verslavingen, zowel bij henzelf als bij hun ouders en omgeving. Voor het Wijk‐leslokaal betekent dit de noodzaak tot een brede blik qua samenwerking met externe organisaties. Niet alleen scholing is belangrijk, maar ook het vertrouwen van de jongeren (wat veelal zwaar beschadigd is) dient gewonnen en behouden te worden en gespecialiseerde hulp is nodig bij problemen die de grenzen van het onderwijs overstijgen. Voor het onderwijs vergt dat inspanning, intrinsiek gemotiveerde coaches/mentoren/begeleiders en een nauwe band met de omgeving van de jongeren zelf. De rol die de ondernemers vervullen ten aanzien van de successen van de leerlingen is in het vorige hoofdstuk besproken. Er wordt hier hetzelfde te werk gegaan als bij het vorige hoofdstuk; aan de hand van alle verzamelde data en informatie wordt hieronder per kopje aangegeven welke tot welke bevindingen het Wijk‐ leslokaal tot op heden heeft geleid.
31
Werving Aan de hand van vier lijnen is er na de inventarisatie van de ondernemers, gezocht naar potentiële leerlingen in Feijenoord. Via afspraken met het vmbo het Zuiderpark College, het RMC, het wijknetwerk (wijkorganisaties als het jongerenwerk van de Stichting Welzijn Feijenoord, Feijenoord@work en een aantal zelforganisaties) en vanuit de interne organisatie van het Albeda is de infrastructuur opgezet om jongeren te vinden voor wie het Wijk‐leslokaal een kans zou zijn om alsnog een diploma te behalen en waar mogelijk door te stromen naar vervolgonderwijs. Het vinden van de jongeren bleek geen gemakkelijke opgave. Niet alleen waren de (deel)gemeentelijke statistieken veelal incompleet, ook het aantal organisaties om de jongeren heen maakte het eerste contact vanuit het Wijk‐leslokaal een intensief proces. Intensief betekent echter niet dat het een zinloze poging was. Samenwerking en contacten met wijkorganisaties, buurthuizen, verenigingen, het Stichting Welzijn Feijenoord (SWF) en moskeen zijn afgelopen maanden tot stand gekomen en worden zo mogelijk ingezet, uitgebreid of warm gehouden voor de toekomst. Intern binnen het Albeda College heeft de samenwerking met het Trajectbureau (de intake van leerlingen en een deel van de voorlichting is verzorgd door het Trajectbureau) bovendien gezorgd voor verschillende doorverwijzingen, zowel vanuit als naar het Wijk‐leslokaal. Er zal hier niet worden stilgestaan bij alle afzonderlijke afspraken met externe organisaties, hiervoor wordt u doorverwezen naar de tussentijdse rapportage van de projectleiding, van 1 juli. Wat wel belangrijk is, zijn de inzichten die de werving van jongeren heeft opgeleverd. Een eerste opvallende bevinding hierbij is dat vrijwel alle mensen en organisaties die benaderd zijn, in en rondom de wijken, positief bleken te staan ten opzichte van het project. Vooral vanuit wijkorganisaties zoals Turkse en Marokkaanse buurthuizen is positief gereageerd en is medewerking toegezegd of al tot stand gekomen. Deze inzet en openheid biedt veel mogelijkheden voor de toekomst van het Wijk‐leslokaal omdat op die manier via de persoonlijke leefwereld van de jongeren, het onderwijs (weer) een plek in hun leven kan krijgen. Er worden door betrokkenen wel kanttekeningen geplaatst over dergelijke projecten in het algemeen. Twee voorbeelden hierbij zijn het ‘elkaar in de weg zitten’ bij de werving van jongeren en het projectmatige karakter van het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (vsv) in het algemeen. Dit laatste punt kwam ook al naar voren in hoofdstuk 1. Het Wijk‐leslokaal heeft vanuit zijn alternatieve benadering van de ondernemers en de wijknetwerken, plus door middel van duidelijke afspraken met lopende initiatieven, een aanvullende rol weten te spelen in de werving van jongeren zonder werk of startkwalificatie. Er is voor gezorgd dat het Wijk‐leslokaal niet in het vaarwater van andere opleidingen/projecten is gaan zitten. Wat betreft het projectmatige karakter blijkt het van groot belang om ervoor te zorgen dat een project daadwerkelijk een ‘aanzet’ is tot een reguliere gebiedsaanpak waarbij het beroeponderwijs kan bijdrage aan een oplossing van de problematiek. Externe organisaties zoals bijvoorbeeld het Jongerenloket, maar ook interne organisaties zoals het Trajectbureau zijn eerder geneigd jongeren door te verwijzen naar een ‘zeker’ project. Omdat voor hen het belang van de jongere voorop staat zijn zij voorzichtig in het positief beoordelen van nieuwe, opstartende en mogelijk tijdelijke projecten waarvan de resultaten nog onzeker zijn. Hoewel een logische redenering, betekent dit voor projecten zoals het Wijk‐leslokaal dat werving en informatievoorziening niet enkel belangrijk is om leerlingen te overtuigen; ook interne en externe organisaties dienen bekend gemaakt te worden met de doelstelling, werkwijze en behaalde successen, en waar mogelijk, betrokken te worden in het geheel als keten partner. Tenminste, wil er sprake zijn van soepele samenwerking aangaande het werven en doorverwijzen van leerlingen. Voor de methodiek van het Wijk‐leslokaal betekent dit dat er voorwaarden gesteld moeten worden aan de wijze waarop de overgang van project naar een structurele gezamenlijke aanpak in het regulier beroepsonderwijs, mogelijk te maken is. Nu de resultaten van het Wijk‐leslokaal in het eerste schooljaar geïnventariseerd worden, kunnen deze naar buiten worden gebracht inclusief een 32
vervolg strategie. Soepele werving in constructieve samenwerking met betrokken partijen vergroot de kans op het effectiever terugdringen van de werkloosheid en ongekwalificeerde jongeren in hoge mate. Een volgende belangrijke bevinding aangaande de werving van jongeren, komt naar voren uit een enquête waarin de huidige leerlingen is gevraagd op welke manier ze met het Wijk‐leslokaal in contact zijn gekomen. Opvallend is dat de meest leerlingen via vrienden of kennissen, of via een eerdere opleiding bij het Albeda bij het Wijk‐leslokaal terecht zijn gekomen. Dat laat wederom het belang zien van mond‐op‐mond reclame, en het geeft aan dat doorverwijzing via de school waar ze bekend zijn ook effectief werkt. Onderstaand beeld geeft echter tevens een positieve indicatie van het belang van een zo breed mogelijke werving. Vanuit verschillende kanten zijn er namelijk leerlingen bij het project terecht gekomen, waarvan bijvoorbeeld 6 % via de buurthuizen. Dat lijkt geen hoog percentage, maar de buurthuizen zijn nog niet heel lang betrokken bij het Wijk‐leslokaal, staan positief tegenover het project en hebben samenwerking toegezegd voor het volgende jaar. Bovendien worden op het moment van schrijven ook nieuwe buurthuizen bij het project betrokken. Verwacht wordt dan ook dat aanmeldingen via dit kanaal in de toekomst sterk zal toenemen en dat de wijkgerichte aanpak van het Wijk‐leslokaal deuren heeft geopend die, jammer genoeg, tot op heden te lang dicht zijn gebleven. Het uitblijven van doorverwijzingen vanuit het Jongerenloket (0%) is te verklaren door mogelijk gebrek aan vertrouwen in de resultaten zoals hierboven beschreven. Wanneer re resultaten van het Wijk‐leslokaal echter worden gepresenteerd en een helder plan klaarligt voor de vervolgstappen van het project, valt het te verwachten dat in de toekomst ook vanuit het Jongerenloket doorverwijzingen zullen komen.
Voorlichtingsbijeenkomsten
33
Een concreet voorbeeld van de positieve inzet van de wijk, is het gezamenlijk organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten in buurthuizen. Voor specifieke contacten met wijkcentra, wordt u doorverwezen naar de Tussentijdse rapportage van het Wijk‐leslokaal, juli 2008. Gebleken is dat, hoewel jongeren vooral ter ontspanning in buurthuizen en wijkcentra komen, er door middel van relatief informele voorlichting toch interesse gewekt is voor het project. Ook is op die manier een verwijsfunctie tot stand gekomen waarin medewerkers van het Wijk‐leslokaal 9 jongeren die niet geschikt waren voor het project zelf, hebben doorverwezen naar andere trajecten. Het voorlichten van de jongeren betrof vooral jongens. Het is ook terug te zien in de cijfers dat verre weg de meeste deelnemers mannelijk zijn. Daar is op zich niks mis mee, maar het geeft wel aan dat er een gat valt ten opzichte van de meisjes/vrouwen. Na de vakantie zullen er dan ook voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd op vrouwendagen, en/of bij vrouwelijke verenigingen. Zeker omdat de doelgroep veelal van allochtone komaf is, moet hier speciale aandacht voor zijn. Op een meer algemeen niveau wordt hieronder samengevat wat de werving en voorlichtingsbijeenkomsten van het Wijk‐leslokaal tot op heden hebben opgeleverd.
Deelnemersoverzicht (overgenomen uit Tussentijdse rapportage, juli 2008) Contact * waarvan intake en deelname * waarvan gesproken en doorverwezen naar werk * waarvan gesproken en start in september * waarvan nog op VMBO * waarvan ondernemer * waarvan onbereikbaar Netwerken
113 42 9 7 9 35 11 3
NB: het aantal leerlingen dat geplaatst is in de 4 groepen is niet stabiel. Er heeft tussentijdse instroom plaatsgevonden en er zijn een aantal leerlingen afgevallen.
Stichting LMC l Op verzoek van de deelgemeente Feijenoord en het LMC vanwege jongeren die op school niet te handhaven waren en vanuit gebiedsgerichte aanpak meer kans van slagen hebben op een (beroeps) kwalificatie, heeft de projectleiding van het Wijk‐leslokaal tijdens het opzetten van de infrastructuur rondom het project contact gelegd met relevante vmbo’s in de omgeving van het project. Met name contacten met het Zuiderpark College (vmbo) zijn hierdoor tot stand gekomen. In overleg met het Zuiderpark College zijn in het begin van het project een aantal jongeren aangewezen die hoogstwaarschijnlijk op het vmbo zouden uitvallen, maar die binnen het Wijk‐leslokaal beter op hun plek zouden zijn. Uiteindelijk zijn 3 jongeren op deze manier doorverwezen. Verder zijn er voor september 2008, 10 potentiële deelnemers aangemeld bij het Wijk‐leslokaal. Verder is voor het komende jaar is aangegeven door de projectleiding dat ook samenwerking met andere relevante scholen gezocht zal worden wanneer het project zich uitbreidt naar deelgemeente Charlois. De directe doorverwijzing vanuit het vmbo heeft voor wisselende reacties gezorgd. Sommige betrokkenen zijn van mening dat er veel meer samengewerkt moet worden met het LMC aangezien het uitval vroegtijdig voorkomt en meteen een praktijkgerichte werkwijze biedt. Anderen 34
waarschuwen voor verwatering van de doelgroep aangezien deze jongeren nog niet zijn uitgevallen en mogelijk via het reguliere onderwijs hun weg kunnen vinden. De insteek bij het project betrof namelijk jongeren die niet meer op school zaten en op straat rondzwierven. Het lijkt raadzaam om, ongeacht welke keuze er gemaakt wordt, een eenduidige lijn te kiezen qua doelgroep. Wanneer er gekozen wordt voor werkloze jongeren zonder startkwalificatie, vsv‐ers én dreigende vsv‐ers, geeft dit een ander signaal af naar buiten toe dan wanneer het project bekend wil staan om het puur terug naar school brengen van veelvoudig uitgevallen ´probleemjongeren´. De werving, voorlichting en andere communicatie naar buiten toe blijft op die manier helder en overzichtelijk. Samenstellen van de groepen Bij de samenstelling van de groepen en het vinden van geschikte docenten/coaches is besloten 3 branches te bestrijken omdat hier de mogelijkheden toe bestonden met betrekking tot de deelnemende ondernemers. Het gaat hier om Detailhandel, Autotechniek en Beveiliging. Echter, er bleken al snel jongeren geïnteresseerd die of niet toe waren aan het maken van een dergelijke keuze, of qua houding en gedrag daar (nog) niet geschikt voor waren. Voor hen is gekozen voor een Oriëntatiegroep. Oriëntatie & Autotechniek In de oriëntatiegroep hebbende leerlingen kunnen ontdekken waar hun interesse, talenten en mogelijkheden liggen. Deze groep is gedeeltelijk samen met de groep Autotechniek ingevuld, waarbij er voor de oriëntatiegroep apart er veel aandacht werd besteed aan het bezoeken van externe bedrijven in de vorm van excursies. Op die manier zagen de jongeren met eigen ogen wat er zoal te bereiken was in verschillende bedrijfssettingen en konden zij een beter doordachte keuze maken voor een vervolgopleiding. De praktijklessen voor beide groepen vonden plaats op de Chroomstraat, in Rotterdam oost. Hoewel dit eigenlijk in strijd was met de wijkgerichtheid van het project, heeft het wel inzichten opgeleverd die meer dan waardevol te noemen zijn. Ten eerste bleek het Rebound center op de Chroomstraat een ideale omgeving om rechtstreeks in de praktijk te kunnen leren. De garage bezit alle benodigde faciliteiten en wordt aangestuurd door een zeer getalenteerde Rotterdamse begeleider met een enorme hoeveelheid aan ervaring met de doelgroep (zie verder onder kopje EVC). Onder het motto ‘eerlijk, direct en aandachtig’ worden de jongeren benaderd. Voor de jongeren is er ruimte om met hun handen te leren, in een serieuze zetting met echte klanten en echte auto’s. Daarnaast wordt er gezamenlijk geluncht, word rechtsreeks en op het moment zelf aandacht besteed aan sociale vaardigheden wanneer daar noodzaak toe is. Ook de docent/coach vanuit het Wijk‐leslokaal heeft veel ervaring met de doelgroep en voelt zich volledig thuis is de praktijk context van het werk. Voor hem blijkt de band die hij met zijn leerlingen heeft (overigens geldt dit eveneens voor de andere docenten/coaches) heel belangrijk en daar neemt hij alle tijd en ruimte voor. Dit stemt overeen met de wens van de meerderheid van de leerlingen, die in de enquête hebben aangegeven dat ze een goede band met hun begeleiders zeer belangrijk vinden in hun opleiding.
35
Op het eerste gezicht lijkt dit redelijk voor de hand liggend, maar gecombineerd met het antwoord op de vraag wat leerlingen het belangrijkste vinden in hun opleiding, komt de rol van docent/coach nog sterker naar voren. Hier geldt namelijk dat de meerderheid van de leerlingen goede docenten het belangrijkste vinden aan de opleiding. In gesprekken met leerlingen hebben een aantal bovendien nadrukkelijk aangegeven dat ze het prettig vonden om veel persoonlijk contact met hun docent/coach te hebben, wat uiteraard de bedoeling was van het vormen van kleinere groepen en de aandacht voor meer dan enkel schoolresultaten vanuit de docenten/coaches. Deze constatering uit de praktijk van het Wijk‐leslokaal wordt overigens bevestigd in een recent rapport van de Rotterdamse Rekenkamer waarin tevens het belang van een positieve relatie met de docenten/begeleiders van de jongeren naar voren komt. Veel jongeren, Rotterdam breed gezien, hebben namelijk aangegeven dat problemen met de docent op school een belangrijke reden vormen voor hen om te spijbelen en/of van school te gaan. Hetzelfde komt uit een nationaal onderzoeksrapport van Organize To Learn (2007) naar voren, en tevens vanuit de internationale literatuur naar voren (Harrington, 2007), wat betekent dat de invloed van docenten, zowel positief als negatief, een zeer belangrijke rol speelt in de succes van leerlingen. Het verdient dus extra aandacht om, niet enkel voor het Wijk‐leslokaal, een goed aannamebeleid te voeren waar het gaat om onderwijzend personeel. Een opvallende constatering vanuit de enquête is overigens ook dat de wijkgerichtheid van het project voor de jongeren zelf niet zo belangrijk lijkt te zijn als vooraf werd verondersteld; een opvallende 60% zegt het niets uit te maken.
Keuze uit de antwoorden: Maakt mij niks uit, Een beetje belangrijk, Zeer belangrijk. Zoals eerder al werd aangegeven, heeft juist het gegeven dat niet alle leerlingen in hun eigen wijk de opleiding volgen, onverwachte inzichten blootgelegd. Zo vertelde de docent oriëntatie, dat hij de jongens ‘s ochtens afhaalt en met hen samen in de auto naar Oost rijdt. Niet alleen bleek dit voor de groepsdynamiek heel belangrijk, maar de eerste keer dat ze over de Van Brienenoordbrug reden, bleek bovendien dat enkelen van hen nog nooit hun wijk uit waren geweest. “Is dit de brug naar Belgie?” schijnt er één gevraagd te hebben. In eerste instantie lijkt deze bevinding te absurd voor woorden. Maar als we iets verder denken is het eigenlijk zo vreemd nog niet. De wereldvreemdheid van sommige leerlingen, het zich totaal niet weten te plaatsen in een bredere context dan hun directe omgeving, is een veelvoorkomend probleem met deze doelgroep. Dat wordt onder andere bevestigd door de andere docenten/coaches, de mentoren, AKA docenten en medewerkers van het Jongerenloket. Een andere belangrijke bevinding is dat een contact dat de docent/coach van deze groepen heeft opgedaan, mogelijkheden biedt voor het aanbieden van een soortgelijke werkplaats voor de autotechniek op Zuid. Viavia bleek een Turkse ondernemer op Zuid open te staan voor stagiairs van het Wijk‐leslokaal en zijn ruimte gedeeltelijk te willen aanbieden. Dergelijke openingen en 36
inititatieven zijn uiteraard de ontwikkeling waard, zeker ook gezien de aansluiting daarvan op de wijkgerichtheid van het project. Resultaten Orientatiegroep Na het eerste half jaar Wijk‐leslokaal hebben van de 7 leerlingen uit de Orientatiegroep, er zich 2 aangemeld voor een niveau 2 opleiding. 3 leerlingen hebben een certificaat ontvangen tegenover 3 leerlingen die dat niet kregen vanwege teveel afwezigheid. De zevende leerling heeft wegens serieuze gedragsproblemen ook geen certificaat gekregen. Voor het komende jaar zijn er al minimaal 5 nieuwe deelnemers en er volgen er mogelijk meer vanuit de 12 jongeren die hebben aangegeven vanaf september weer naar school te willen. Daarnaast zijn er nog 21 jongeren met wie een mentorgesprek, intakegesprek of vervolggesprek op de planning staat. Deze cijfers staan los van de aanmeldingen die na juli 2008 binnenkomen. De docent/coach benadrukte bij de diploma‐uitreiking dat het evengoed een succes was wanneer een jongere er achter kwam dat autotechniek, al was dat zijn eerste interesse, toch niet bleek te zijn wat zijn beeld ervan was. Zo gaat één van die jongens in september 2008 door naar de groep detailhandel omdat hij ontdekt heeft dat sleutelen aan auto’s meer een hobby voor hem is, dan een toekomstige baan. Ook dergelijke inzichten worden door de docenten en de projectleiding als succesvolle uitkomst gezien; er is weer een weg voor de jongere opengelegd. Toezichthouders De toezichtgroep heeft de afgelopen maanden gewerkt met één extern bedrijf, te weten Watch‐Out. In het begin van de samenwerking is er geconstateerd dat de vorm van les op school, en stage bij Watch‐Out, niet goed werkte. De leerlingen bleken niet in staat zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor hun aanwezigheid en bleven teveel weg, lieten niks van zich horen of kwamen te laat. In overleg met Watch‐Out en de nieuwe (tweede) docent van de groep, is vervolgens afgesproken tot een maximaal intensieve begeleiding. Dat betekende dat de docent werd aangesteld voor een volledige FTE, en zijn lessen in de praktijk voortzette door de leerlingen naast een dag op school, ook tijdens hun stage te begeleiden. Die inzet bleek te werken en in tegenstelling tot het de lage verwachtingen in het begin, zijn de resultaten uiteindelijk toch relatief goed. De docent/coach heeft aangegeven dat hij verwacht dat wanneer de opzet in september 2008 in één keer goed is, en meteen wordt begonnen met deze intensieve aanpak, de succes snel zullen oplopen. Met name veel jongens hebben namelijk interesse in een baan bij Watch‐Out gezien de combinatie van betaald werk en een opleiding samen. Daarnaast schrijft hij het feit dat ze niet allemaal ‘geslaagd’ zijn vooral toe aan het chaotische begin, niet aan de potentie van de jongeren. Resultaten Toezichthouders Na afronding van het eerste traject Toezichthouders hebben 6 jongens een certificaat behaald, waarvan er 3 zijn aangenomen voor een baan + opleiding (BBL) bij Watch‐Out. Twee leerlingen mogen na een succesvolle verlening in september instromen voor de baan, twee andere leerlingen gaan door met de opleiding beveiliging op niveau 2. Eén leerling is uitgevallen, maar heeft elders werk gevonden. Er zijn 3 nieuwe aanmeldingen binnen en er volgen er mogelijk meer vanuit de 12 jongeren die hebben aangegeven vanaf september weer naar school te willen. Daarnaast zijn er nog 21 jongeren met wie een mentorgesprek, intakegesprek of vervolggesprek op de planning staat. Deze cijfers staan los van de aanmeldingen die na juli 2008 binnenkomen. 37
Leerling 1 Mohammed (naam gecensureerd) Een opvallende leerling van de Toezichtgroep is Mohammed geweest. Hij raakte al in het begin stadium van het Wijk‐leslokaal betrokken via zijn contacten met de accountmanager, die hij persoonlijk kende. Hoewel zijn interesse uitging naar ICT, kon die wens niet (direct) worden vervuld en stroomde hij – met tegenzin ‐ in bij de toezichtgroep. Hij raakte gedemotiveerd door verschillende gebeurtenissen. In het begin bestonden er een aantal onduidelijkheden over de erkenning van de opleiding door de IBG waardoor de studiefinanciering werd uitgesteld, de docent (die Mohammed destijds beschreef als ‘de beste docent die ik ook heb gezien’) viel weg wegens moeilijkheden met zichzelf en de organisatie van het werk, en Mohammed moest naar eigen zeggen in ‘een apenpakje’ stage lopen; wat hij weigerde. Hij schaamde zich om zo door de buurt te moeten lopen, en bovendien werd hij twee keer opgeroepen voor stage terwijl bij aankomst bleek dat er een fout was gemaakt en hij dus voor niks was gekomen. In dat ‘apenpak’. Hoewel Mohammed geen enkel diploma had behaald, bleek zijn intelligentie al snel bovengemiddeld in verhouding tot de doelgroep. In gesprekken gaf hij aan een toelatingstest voor het hbo te willen doen, en het gevoel te hebben dat hij onterecht als dom werd afgeschreven. Zijn ‘opleiding shoppen’ van voorheen kwam voort uit verschillende persoonlijke problemen waardoor hij nooit iets af kon maken. Hoewel Mohammed niet kon meedraaien in de toezichtgroep vanwege zijn weigering tot stage, is hij niet losgelaten of weggestuurd. In tegendeel. Samen met de accountmanager en de Scholingswinkel is besloten hem mee te laten draaien met de niveau 3 groep van Marketing, waar hij kon werken aan websites zoals zijn voorkeur was vanaf het begin. Op dat moment viel hij onder de oriëntatiegroep qua begeleiding. Vervolgens is hij door de accountmanager meegenomen naar The Creative Factory waar hij verschillende bedrijven heeft bezocht en waardoor hij bij één daarvan zijn werk mocht laten zien. Zijn zelfgemaakte websites en ontwerpervaring werden daar op waarde geschat, en zorgden voor verbaasde reacties: “Heb jij dit zelf gemaakt?”. Inmiddels heeft Mohammed een certificaat ontvangen, maakt binnenkort op eigen initiatief een afspraak met het betreffende bedrijf voor een sollicitatie en gaat volgend jaar naar alle waarschijnlijkheid verder met een verkorte variant van de ICT opleiding op niveau 2. Anderzijds is er ook de kans dat hij een eigen bedrijf gaat beginnen. Het is nog niet helemaal zeker wat zijn keuze wordt, maar dit verhaal maakt duidelijk dat hij inmiddels weer keuzes hééft, in tegenstelling tot een half jaar geleden. Detailhandel De groep detailhandel heeft geen aanloop problemen gehad. De voorsprong die deze groep had komt voort vanuit directere aansluiting op Zuidplein methode van de branche detailhandel en bovendien was de accreditatie en contacten met ondernemers al eerder tot stand gekomen vanwege de betrokkenheid van de Scholingswinkel. Er is lesgegeven aan de hand van nog bestaand materiaal van de opleiding Winkelassistent niveau 1, en de docent/coach (werkzaam binnen de Scholingswinkel) heeft vanaf het begin af aan veel verantwoordelijkheid voor het project zelf op zich genomen. Zowel aangaande lesmateriaal als ten aanzien van de locatie waarin de lessen werden gegeven. Ook het zoeken naar geschikte ondernemers voor de stageplaatsen heeft hij zelf opgepakt in nauwe samenwerking met de accountmanager van het Wijk‐leslokaal. Hoewel de docent heeft aangegeven dat dergelijke voorwaarden in het ideale geval al geregeld zouden zijn door het projectteam, (het kostte hem nu relatief veel extra tijd en energie), is hij tevreden met de vrije ruimte die hij vervolgens kreeg om de opleiding zelf in te vullen. Dit geeft aan dat deze docent andere taken en werkzaamheden op zich heeft genomen dan een ‘reguliere docent’ gewend is. Net zoals bij de voorgaande docenten/coaches heeft ook de docent/coach van dw groep detailhandel blijk gegeven van een grote betrokkenheid bij de leerlingen en een continue drang om ‘er bovenop te zitten’. Hij geeft zelf aan dat vanwege de stabiliteit in de groep (hij wilde geen tussentijdse instroom), de duidelijke structuur van de lessen aan de hand van boeken en de vele goede contacten met de ondernemers, hij in tegenstelling tot de andere groepen een structurele opkomst had van rond de 90%. Wanneer jongeren er niet waren, of te laat kwamen, werd er overwegend netjes afgebeld, 38
doorgegeven waar ze waren en/of waarom ze niet konden komen. De wisselwerking tussen docent en ondernemers blijkt dan ook een belangrijke bijdrage geleverd te hebben in het ‘binnenboord houden’ van de jongeren. Het lijkt een voor de hand liggende conclusie dat het behalen van 4 niveau 1 diploma’s door de leerlingen detailahndel, met de relatieve rust in deze groep te maken heeft gehad. Die rust had naast bovenstaande redenen ook te maken met de tijd die docent voor de groep kon vrijmaken. De tijden waarop en de locatie waarin de lessen werden gegeven waren helder (al moest er halverwege van locatie worden veranderd) en de lesstructuur stond van te voren vast (bij de andere groepen zijn hier in de loop van de tijd wijzigingen in aangebracht). De docent had daarnaast voldoende uren voor zijn groep (bij de oriëntatie‐ en toezichtgroep is dat tijdelijk een probleem geweest) en er is geen wisseling van docent geweest (zoals er wel is geweest in de toezichtgroep en in de oriëntatiegroep). Bovendien hoefden de leerlingen niet te wennen aan nieuwe klasgenoten en veranderingen in de groepsdynamiek aangezien er gewerkt werd met een vaste groep, van het begin tot het eind. Naast de 4 leerlingen die hun diploma binnen een half jaar hebben weten te behalen, heeft de docent/coach ook enkele andere leerlingen buiten de vaste groep ‘opgevangen’. Deze twee leerlingen, te weten Joah en Souleyka, zullen hieronder net als het verhaal van Mohammed apart beschreven worden. Zij zijn namelijk voorbeelden van hoe het Wijk‐leslokaal het beste uit deze jongeren heeft weten te halen met werk als insteek om de problemen rondom werkloosheid aan te pakken en dit te ondersteunen met scholing en begeleiding. Joah Leerling 2. Joah, gedreven om beveiliger te worden, was een opvallende verschijning binnen het Wijk‐leslokaal. Met lange baard, gebedsmuts en lang gewaad kwam hij binnen, met het verhaal door een eerdere werkgever gediscrimineerd te worden op zijn uiterlijk. Joah is een welbespraakte jongen met relatief veel kennis van de Nederlandse maatschappij. Zijn neiging om over vele zaken in discussie te willen met zijn omgeving, en het belang wat hij hecht aan zijn uiterlijk, heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat hij bij Watch‐Out niet langer welkom was. Hoewel de baard inmiddels korter was, en de gebedsmuts afging tijdens stage. De tweede docent van de Toezichtgroep vond het zonde dat hij niet eerder bij het Wijk‐ leslokaal werkte omdat hij vermoed deze jongen ‘binnenboord’ te hebben gehouden. Na zijn ‘ontslag’ Bij Watch‐Out is hij echter niet losgelaten. Via persoonlijke begeleiding van de docent/coach van de groep detailhandel, in samenwerking met de accountmanager van het Wijk‐leslokaal, is Joah opgevangen met lessen Inburgering die hij graag wilde volgen, heeft hij alsnog een certificaat weten te behalen voor zijn inzet, en is er voor gezorgd dat hij op intake gesprek kon op de Spinozaweg. Helaas voor Joah, is hij echter na een grondige screening aan de hand van 5 gesprekken, resoluut afgewezen voor de opleiding. Zijn houding, gedrag en uiterlijk pasten wederom niet bij het beroep beveiliger en zijn weigering om zijn baard volledig af te scheren maakten dat hij al met al als ongeschikt werd beoordeeld. Hoewel beveiliging of toezichthouden voor hem niet lijken weggelegd, zal er nu in samenwerking met zijn mentor van het Wijk‐leslokaal en het Trajectbureau, gekeken worden naar een beroepsgroep waar zijn persoonlijkheid en voorkomen wél passen. Het Wijk‐leslokaal heeft hem geen beveiliger gemaakt en geen Toezichthouder. Maar het heeft wel bijgedragen aan inzicht en kennis over de weg die hij kan volgen voor de toekomst. 39
Souleyka Souleyka is een meisje wat al meerdere keren teleurgesteld is geraakt in het onderwijs. Na een aantal pogingen binnen school, is ze ooit buiten het regulier onderwijs om, begonnen bij een project wat haar beloofde dat ze met deelname, uiteindelijk kapper kon worden. Uiteindelijk bleek de organisatie echter niet waar te kunnen maken wat ze beloofd had. Er bleek geen sprake van een officiële opleiding en het kappersvak bleek bovendien lastiger dan Souleyka had gedacht. Een mix van zelfoverschatting en naïviteit zorgden voor het wederom uitvallen. Om toch een baantje te vinden werd Souleyka aangeraden de Scholingswinkel om hulp te vragen. En toevallig was een oud docent van haar daar aanwezig. Hoewel hij geen baantje voor haar had, bood hij haar aan deel te nemen aan het Wijk‐leslokaal, ook al paste ze met haar horeca‐ervaring niet direct in de doelgroep Detailhandel. In overleg met een bekende restauranteigenaar, werd gesproken dat Souleyka daar kon gaan solliciteren, en naast haar werk zou worden begeleid vanuit het Wijk‐leslokaal. Na afloop van dit schooljaar moest ze dan weer op weg zijn naar mbo niveau 2 en een beter toekomstperspectief. Voor Souleyka zelf werden deze afspraken niet volledig bekend gemaakt. Haar gebrek aan zelfvertrouwen en de afwijzingen die ze vanuit verschillende hoeken had meegemaakt, waren reden genoeg om haar sollicitatie een klein beetje te manipuleren, zodat ze in ieder geval het gevoel had puur op eigen kracht aangenomen te zijn. Deze impuls heeft gewerkt; vanwege haar ontwikkelingen in het restaurant waar ze werkt en de begeleiding vanuit het Wijk‐ leslokaal, heeft ze zich inmiddels ingeschreven bij de Horecaopleiding, niveau 2 . Resultaten Detailhandel Binnen een half jaar hebben in de groep Detailhandel 4 leerlingen hun mbo 1 diploma behaald en zij vervolgen allemaal hun weg naar niveau 2. Daarnaast hebben 3 leerlingen hun certificaat behaald en zijn 2 leerlingen van elders opgevangen en persoonlijk begeleid. Deze vervolgen beide hun weg naar een vervolgopleiding en zijn dus weer ‘op de rit’ gezet. Voor komend jaar zijn er op moment van schrijven 4 nieuwe aanmeldingen bekend en er volgen er mogelijk meer vanuit de 12 jongeren die hebben aangegeven vanaf september weer naar school te willen. Daarnaast zijn er nog 21 jongeren met wie een mentorgesprek, intakegesprek of vervolggesprek op de planning staat. Deze cijfers staan los van de aanmeldingen die na juli 2008 binnenkomen. Diploma‐uitreiking Vrijdag 4 juli zijn hebben 4 leerlingen hun diploma in ontvangst genomen (allen van de groep detailhandel) en zijn er 13 certificaten uitgereikt. 3 leerlingen hebben inmiddels via Watch‐Out een baan gekregen, plus opleiding tot niveau 2 Beveiliger. De opkomst tijdens de uitreiking was groot, het merendeel van de jongeren was aanwezig en hoewel met enige gene hier en daar, was bij velen de trots op hun prestatie zichtbaar. Tuba, een jonge, verlegen, Islamitische vrouw van 23 ontving haar allereerste diploma ooit. In een interview met een medewerkers van het Albeda Nieuwsblad zei ze schuchter dat ze ‘heel, heel blij’ was. Een opvallend contrast bij haar was de nauwelijks zichtbare blijdschap bij de ontvangst van haar diploma, maar des te groter haar trots toen apart genomen werd. Ze wilde verder naar niveau twee en hoopte in een supermarkt te gaan werken. Het liefste in een mooie supermarkt zoals de Albert Heijn, alleen dacht ze dat ze dan haar hoofddoek af moest zetten. Naar aanleiding van deze opmerking kwam er een discussie met haar en Joah tot stand over het je al dan niet moeten/willen aanpassen aan wat de maatschappij van je verwacht. Hoewel beide het lastig vonden dat ze be‐ en veroordeeld werden om de manier waarop ze zich kleedden, was de conclusie toch dat als hun baas het perse wilde, ze zich dan binnen het bedrijf zouden aanpassen. “Maar zodra ik klaar ben en naar buiten ga, doen ik hem gewoon weer om!”, aldus Tuba. 40
Met opmaak: Links
De vsv‐accountmanager van OC&W, Gerda Brinkman, was op uitnodiging tevens aanwezig en sprak de leerlingen lang en motiverend toe. In een eerder stadium was zij met twee beleidsmedewerkers uitgenodigd om het Wijk‐leslokaal van dichtbij te bekijken. Dit bezoek vond plaats in de Scholingswinkel, bij de groep detailhandel van het Wijk‐leslokaal. Het gezelschap was onder de indruk van de ‘slimme combinatie’ van zowel het versterken van de ondernemers, als de leerlingen. Dat bezoek combineerden ze destijds met een bezoek aan de directrice van het trajectbureau, om de successen en problemen van het beleid rondom voortijdig schoolverlaten te bespreken. Deze kennisuitwisseling bleek belangrijk; voor de beleidsmedewerkers was het uitermate relevant om te horen hoe hun beleidslijnen in de praktijk tot resultaten, of juist het uitblijven daarvan kunnen leiden. Hoewel duidelijk werd dat de beleidsmakers hun belang bij de uitvoering hadden liggen, was het ook opmerkelijk om te constateren dat ze van die praktijk maar mondjes maat op de hoogte waren. Het zogenaamde gat tussen beleid en uitvoering is in meer algemene termen dan ook een waardevol onderzoeksobject. De eindversie van het onderzoek zal dan ook richting het ministerie voor OCW worden gestuurd, vergezeld door de Masterscriptie Bestuurskunde die door de auteur van dit onderzoek geschreven wordt over de rol van ‘street‐level bureaucrats’ binnen het vsv‐beleid en binnen het Wijk‐leslokaal specifiek. Voor een sfeerbeschrijving van de diploma‐uitreiking, zie bijlage 1. Conclusie De resultaten van alle leerlingen zijn hieronder opgenomen in een tabel. Naast een indeling per groep wordt onder ‘overige contacten’ het aantal jongeren opgenomen met wie contact is gelegd, gesprekken zijn gevoerd, doorverwijzingen naar andere opleidingen hebben gespeeld en/of jongeren die komend schooljaar deelnemer zullen worden van het Wijk‐leslokaal. Vanwege onvolledige registratie van al deze contacten zijn ze hier samengevoegd. De 12 jongeren die staan bij nieuwe aanmeldingen zijn relatief zeker en staan daarop apart vermeld. Resultaten Oriëntatie‐ Detailhandel Toezicht‐ Overige Totaal leerlingen Autotechniek Houders contacten Aantal 7 8 2 61 78 Diploma X 4 X X 4 Certificaat 3 3 6 X 12 Baan X X 3 X 3 (+2 in de (+2 in de toekomst) toekomst) Vervolgniveau 2 4 2 X 8 mbo 2 Nieuwe 5 4 3 12 24 aanmeldingen
41
Wanneer we de bevindingen van dit hoofdstuk bij elkaar optellen kunnen we concluderen dat de resultaten van de leerlingen te maken hebben met verschillende factoren. Met betrekking tot het werven van leerlingen blijkt een brede aanpak via verschillende kanalen met veel direct contact, succesvol. Het is aannemelijk dat de werving in de toekomst van het project sneller verloopt en meer leerlingen oplevert vanwege de inmiddels tot stand gekomen mond‐op‐ mond reclame, de positieve houding van buurt‐ en wijkcentra en de potentiële bijdrage van het jongerenloket die naar verwachting voor komend jaar wél tot stand zal komen. De voorlichting over het Wijk‐leslokaal heeft zich tot op heden met name gericht op jongens/mannen. In het komende jaar zal ook meer aandacht besteed worden aan de meisjes/vrouwen in de wijken. De voorlichtingsbijeenkomsten zijn positief ontvangen en gezamenlijk vormgegeven met buurthuizen. Naast het werven van leerlingen heeft het Wijk‐leslokaal zich ook ten doel gesteld jongeren die buiten de doelgroep vielen, toch op weg te helpen naar andere opleidingen. Deze doorverwijsfunctie heeft 6 jongeren op terug naar school geholpen. De contacten met vmbo’s in de buurt via het LMC zullen in het tweede jaar worden uitgebreid. Er zal gezocht worden naar het direct opvangen van jongeren die dreigen uit te vallen in het vmbo. Hier dient echter wel opgemerkt te worden dat wanneer deze inzet vruchten afwerpt, de doelgroep van het Wijk‐leslokaal in de informatievoorziening naar buiten toe, aangepast moet worden om verwarring te voorkomen. Wat betreft de groepen van het Wijk‐leslokaal kan geconcludeerd worden dat hoewel 2 groepen last hebben gehad van opstartproblemen en voortschrijdende inzichten qua organisatie en aanpak van de lessen, er aan het eind van het eerste half jaar 3 effectieve aanpakken liggen. Voor de oriëntatie/autotechniek groep zijn mogelijkheden blootgelegd in Rotterdam Zuid die het onderzoeken waard zijn voor komend jaar. Daarnaast heeft het ‘buiten de wijk’ lesgeven een positief neveneffect gehad, namelijk een letterlijke verbreding van de horizon voor enkele leerlingen. De samenwerking van de groep Toezichthouder met Watch‐Out zal naar verwachting na de zomer van 2008 soepeler verlopen en meer banen/certificaten opleveren; de docent kan nu vanaf het begin een volledige FTE besteden aan de groep. Aangezien beveiliging/toezicht houden populaire opleidingen zijn voor vooral jongens/mannen, en bovendien in dit geval direct uitzicht biedt op een betaalde baan, is het te verwachten dat de aanmeldingen snel zullen binnenstromen. De groep Detailhandel heeft afgelopen half jaar een aantal essentiële punten blootgelegd die de successen van deze groep verklaren. De strakke organisatie, duidelijke lesopzet en het werken met een vaste groep waar geen ‘nieuwkomers’ bijkwamen heeft zeer waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld in de successen. Daarnaast had de betreffende docent vanaf het begin voldoende tijd waardoor er veel persoonlijke aandacht aan de jongeren besteed kon worden. Zo zijn er veel contacten onderhouden met zowel de leerlingen als de ondernemers en de familie/verzorgenden van de leerlingen. Dit sociale vangnet heeft geleidt tot een structurele opkomst van 90%, wat zeer hoog te noemen is voor deze doelgroep en pleit voor het belang van een intensieve wisselwerking tussen docent en ondernemer. Hoewel de groepsgrootte (8) bij alle drie de groepen ongeveer gelijk was, dient ter afsluiting opgemerkt te worden dat deze kleinschalige vorm van onderwijs volgens alle direct betrokkenen als voorwaarde en succesfactor wordt genoemd voor de resultaten van het project. Meer algemeen kan gesteld worden dat het eerste half jaar van het Wijk‐leslokaal heeft laten zien dat de benodigde taken en werkzaamheden van docenten, anders zijn dan die van docenten in het reguliere onderwijs. Hiermee dient voor de toekomst van het project en soortgelijke projecten, rekening gehouden te worden.
42
Hoofdstuk 5. Mogelijkheden tot ontwikkeling Inleiding Naast de kant van de ondernemers en leerlingen, plus de invloed van de combinatie werken en leren heeft ook de wijkgerichtheid van het project een aantal opvallende bevindingen aan het licht gebracht. De deelvraag die in dit onderdeel wordt behandeld is de volgende: - Welke mogelijkheden tot verdere ontwikkeling worden er gevonden middels de wijkgerichtheid van het Wijk‐leslokaal? Op basis van afgenomen interviews zullen hieronder enkele aspecten worden behandeld die vaak naar voren zijn gekomen en waarover consensus lijkt te bestaan onder een groot deel van de betrokkenen (ouders, orale cultuur, accountmanager, mentoraat, ZAT, EVC trajecten). Daarnaast worden een aantal nog onderontwikkelde zaken benoemd waar het Wijk‐leslokaal verder op zou kunnen zinzetten. (website, ROS, The Creative Factory, kennisuitwisseling). Als laatste wordt ingegaan op de mogelijke toekomst van het Wijk‐leslokaal. Rol van ouders/verzorgenden De aanpak van het Wijk‐leslokaal kenmerkt zich onder andere door de vele contacten met de directe omgeving van de jongeren. Het gaat dan veelal om ouders/verzorgenden en familie. De vermoedens ten aanzien van deze omgeving zijn in de loop van het project bevestigd. Veel ouders weten niet wat hun zoon of dochter precies doet, spreken de Nederlandse taal onvoldoende, hebben weinig invloed op het gedrag van hun kinderen en zijn veelal bezorgd om hun toekomst. Orale cultuur Op de ouderavond van het Wijk‐leslokaal kwamen bovengenoemde problemen duidelijk naar voren, al waren er in totaal 3 ouders en twee familieleden. Zij vertelden echter (vaak vertaald vanuit het Turks) dat veel ouders met dezelfde problemen rondliepen en dat ze blij waren nu door de school op de hoogte gehouden te worden. Ook gaven zij aan dat het, net als voor de ondernemers, prettig was om rechtstreeks met een Turk te praten vanwege hun beperkte kennis van de Nederlandse taal. Een neveneffect hiervan is dat de Turkse accountmanager van het Wijk‐leslokaal door zowel ondernemers als jongeren, als ouders en familie als contactpersoon wordt gebruikt, wat de noodzaak tot uitbreiding van deze functie heeft blootgelegd. Hierover meer bij het kopje ‘accountmanager’ hier onder. Verder bleek het vermoeden van een meer orale cultuur onder de veelal allochtone families bevestigd te worden. Onder een orale cultuur verstaan we de nadruk die wordt gelegd op het belang van direct contact en mondelinge gesprekken. Brieven, administratieve zaken, uitnodigingen en opmerkingen op papier worden daardoor minder makkelijk eigen gemaakt. Dit verklaart voor een deel het sterke effect van mond‐op‐mond reclame onder zowel de leerlingen als de ondernemers. Daarnaast versterkt de beperkte kennis van de Nederlandse taal dit verschijnsel; wat geen betekenis geeft wordt ook geen onderdeel van het dagelijks leven van mensen. Een nadeel hiervan is dat ouders/verzorgenden niet zelden afhankelijk zijn van wat de zoon of dochter vertelt/vertaalt waar het gaan om bijvoorbeeld brieven van school. Het is niet ondenkbaar dat hierdoor veel brieven niet gelezen, begrepen en mogelijk zelfs niet geopend worden. De conclusies die uit de ouderavond is getrokken is dat het organiseren van ouderavonden voor de toekomst zeker een goed idee is, en dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om de ouders onderling met elkaar in contact te brengen. De mond‐op‐mond verspreiding van informatie zal het vermoedelijk goed doen in de vaak sterke Turkse en Marokkaanse gemeenschappen. Hierdoor is het de verwachting dat er op een volgende avond, mits op die manier te werk wordt gegaan, meer 43
aanwezigen zullen zijn. De strategie van bellen en brieven schrijven bleek in ieder geval onvoldoende, zo niet averechts te werken. Wel heeft het geleid tot plannen ter verbetering voor volgend jaar. Ouders als doelgroep Een andere mogelijkheid voor het Wijk‐leslokaal zou zijn om ook de ouders te gaan zien als potentiële doelgroep, net zoals de ondernemers. Hoewel het nog niet geïnventariseerd is, bestaat er een goede mogelijkheid dat de ouders van leerlingen, wanneer wat meer bekend met het Albeda College en de mogelijkheden, ook zelf scholing zullen willen gebruiken. Te denken valt aan Nederlands, computervaardigheden en mogelijk heel andere interesses die gaandeweg kunnen blijken. Uitbreiding van de doelgroep zou een manier kunnen zijn om op de langere termijn de taalachterstanden in de wijken te verminderen, de toegang tot de maatschappij te vergemakkelijken en tevens het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken kunnen versterken. Dit vergt een uitbreiding van de werkzaamheden van het Wijk‐leslokaal en hierbij dient opgemerkt te worden dat niet enkel het onderwijs hier een rol in dient te spelen. Ook andere organisaties in de wijken en deelgemeenten dienen hiervoor benaderd te worden, en de sociale context van naast de leerlingen, ook de ouders, is er één voor wie het onderwijs onmogelijk de verantwoordelijkheid kan nemen. Enkel in samenwerking met het economische en sociale vlak binnen de wijken en deelgemeenten, kan het onderwijs het doel van kennisroulatie uitbreiden. Accountmanager Er werd al gezegd dat de accountmanager van het Wijk‐leslokaal van Turkse kom af is en dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld in de communicatie met veelal Turkse leerlingen, ondernemers en ouders/verzorgenden. Hierboven werd bovendien aangegeven dat hij vanwege zijn mogelijkheden om rechtstreeks te communiceren, door veel mensen eigenlijk als eerste contactpersoon van het project wordt gezien. Voor een deel past dat bij zijn functie; hij werft ondernemers, onderhoudt contacten en geeft voorlichting en informatie aan deelnemers. Deze functie echter is in de loop van het project uitgegroeid tot een dagtaak aangezien steeds meer mensen hun vertrouwen in het project aan hem koppelen aangezien hij de enige is met wie ze direct kunnen spreken. Hoewel deze ontwikkelingen voor het project niets dan goeds hebben gebracht, heeft het tevens geleid tot een grensgebied van de mogelijkheden en taken van de accountmanager. Om in de toekomst zijn taak te verlichten en daarbij om gemakkelijker met meerdere mensen vanuit verschillende etnische groepen contact te leggen, is het van belang dat wordt nagedacht over het aanstellen van meerdere accountmanagers en/of meerdere contactpersonen in het Wijk‐leslokaal. Een Turkse en Marokkaanse man/vrouw ligt gezien de etnische samenstelling van de wijken voor de hand. Naast het aanstellen van meerdere personen dient ook de sekse van de betreffende persoon een rol te spelen. In hoofdstuk 4 is al genoemd dat de leerlingen tot nu toe vooral mannelijk zijn (90%)maar dat het voor de hand ligt dat er eveneens veel vrouwelijke potentiële deelnemers in de wijken aanwezig zijn. Het Wijk‐leslokaal heeft hier tot nu toe weinig aandacht aan besteed, al is het voornemen na de vakantieperiode ook leerlingen te werven op ‘vrouwendagen’ in verschillende buurthuizen. Dit vergt organisatorisch gezien echter ook vrouwen die de verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening en doorverwijzing van de jongeren op zich kunnen nemen. Aansluitend op het taaltechnische verhaal zou het ideaal zijn wanneer bijvoorbeeld twee vrouwen, van Turkse en Marokkaanse kom af deze functie zouden vervullen voor de toekomst. 44
Mentoraat Er zijn de laatste jaren vele initiatieven bekend die taken vervullen die beschreven kunnen worden onder het mentorschap van leerlingen. In de deelgemeente Feijenoord zijn er jongerenwerkers die werken aan het contact met jongeren en het helpen hun leven weer richting te geven, vanuit het trajectbureau in het Albeda en/of het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam worden soortgelijke profielen gebruikt. Daarnaast hebben veel jongeren te maken met een breed scala aan organisaties waarmee ze ‘moeten praten’. Denk naast bovengenoemden aan de Jeugdzorg, de reclassering, maatschappelijk werk, Leerplicht enz. Een centrale vertrouwenspersoon/mentor die de leerling helpt door de bomen het bos te blijven zien, is er echter veelal niet. Het Wijk‐leslokaal heeft laten zien dat de inzet van de docent in wisselwerking met die van de ondernemer, een effectieve manier kan zijn om de jongeren ‘binnen boord’ te houden. Daarnaast is een ketenbenadering van belang, waarbij in een project als het Wijk‐leslokaal, de docent een coördinerende functie kan hebben. Op die manier kan een docent (ondersteund door het ZAT, zie verderop in dit hoofdstuk) leerlingen doorverwijzen naar ketenpartners, wanneer noodzakelijk voor het functioneren van de leerling. Hoewel er in het eerste half jaar gewerkt is met twee mentoren om de docenten werk uit handen te nemen, is in de praktijk gebleken dat de invulling van hun functie in eerste instantie vooral administratief van aard was, en dat problemen die leerlingen met de mentoren bespraken, ook via de docent en accountmanager al bekend waren. Achteraf bezien is het dan ook de vraag of het mentoraat wel perse nodig is. Wanneer de organisatie dusdanig gestructureerd is dat alle formulieren en administratieve zaken rondom de leerlingen geregeld zijn vóórdat ze deelnemen aan het onderwijs, en wanneer de docenten wanneer nodig extra tijd krijgen voor persoonlijke begeleiding (ondersteund door het ZAT, zie verderop), lijkt het er op dat de wisselwerking tussen docent en ondernemer voldoende basis geeft voor goede begeleiding en mogelijke doorverwijzing. De inzet van het mentoraat is afgelopen half jaar in ieder geval onvoldoende van de grond gekomen om er verdergaande conclusies over te trekken. Een externe ontwikkeling die relevant is voor het Wijk‐leslokaal komt naar voren in een recent rapport van de Rotterdamse Rekenkamer (2008) waar wordt gesteld dat het gemeentelijk beleid zich een richting op beweegt waarin elke jongere een mentor krijgt toegewezen. Mogelijkheden voor het Wijk‐leslokaal om hier op aan te sluiten dienen dan ook spoedig geïnventariseerd te worden en wellicht biedt dit uitkomst voor de twijfelachtige inzet van het mentoraat binnen het Wijk‐leslokaal. Eerder Verworven Competenties (EVC) Binnen het Wijk‐leslokaal is het belang van EVC meermalen naar voren gekomen. In het geval van leerlingen, zoals bijvoorbeeld Mohammed (zie kader, p.XXXXX), zou de erkenning van vaardigheden en kennis die hij al heeft, leiden tot een betere plaatsing in het onderwijssysteem. Leerlingen zouden in zo’n geval geen regulier onderwijs hoeven volgen, maar zouden via een individuele begeleider wel in staat kunnen worden gesteld om mee te doen aan toetsen en beoordelingen op hun individuele niveau. Voor veel jongeren in onze doelgroep zou het erkennen van EVC een hoop tijd en motivatie schelen. Het onder je niveau moeten werken in ten slotte voor vrijwel iedereen demotiverend en maakt een schoolcarrière vanaf niveau 1 een enorm ingewikkelde situatie. Ook bij het AKA onderwijs blijken vaak leerlingen te zitten die vanwege allerlei omstandigheden in hun leven, niet in staat zijn om het reguliere traject met goed gevolg af te leggen. Dat wil echter niet zeggen dat ze niets kunnen, ongetalenteerd zijn of ‘hopeloze gevallen’ genoemd kunnen worden. Een goed en duidelijk EVC traject zou hier een belangrijke uitkomst kunnen bieden. Hetzelfde geldt voor ondernemers en/of werknemers zonder diploma. Te denken valt aan de ondernemers binnen, maar ook buiten het Wijk‐leslokaal. Een bijzonder voorbeeld is de begeleider van het Rebound center op de Chroomstraat. Deze – al oudere – man werkt al zijn gehele leven met groepen jongeren maar is zelf niet afkomstig vanuit het onderwijs. Hij heeft dan ook geen lesbevoegdheid en wordt vanuit het huidige systeem ook niet dusdanig beloond en erkend. Met de waardering en erkenning van EVC voor dergelijke personen, zou niet enkel recht worden gedaan aan 45
de werkervaring en vaardigheden van de desbetreffende persoon, maar wordt ook doorstroom, ontwikkeling en kennisdeling bevorderd. Economisch, sociaal en maatschappelijk gezien ligt er dan ook een groot belang in het verder ontwikkelen van EVC trajecten voor het Wijk‐leslokaal, de Gemeente Rotterdam en het nationale scholing‐ en opleidingsniveau. Niet voor niets hebben de staatssecretarissen Van Bijsterveldt (OCW) en Aboutaleb (SZW) op 14 mei het officiële startsein voor de campagne 'Weet waar je staat, haal je Ervaringscertificaat!' gegeven. Vanuit het kabinet is het doel hiervan om aandacht te geven aan de mogelijkheden van EVC en het belang van ‘een leven lang leren’. Zie ook: www.mboraad.nl; http://www.kenniscentrumevc.nl Als laatste aanvulling sluiten ECV trajecten natuurlijk ook aan bij de hierboven genoemde potentiële doelgroep van ouders/verzorgenden binnen het Wijk‐leslokaal. Veel allochtone bewoners van de wijken hebben in hun land van herkomst heel andere banen en ervaringen opgedaan, dan waarin ze nu werkzaam zijn. ECV trajecten zouden ook op die manier de wijkeconomie effectief kunnen versterken. Omdat dit een niet nader onderzochte veronderstelling is, dient het aanbeveling de mogelijkheden en behoeften hiertoe verder in kaart te brengen. Kennisuitwisseling Intern: Zorg en Advies Teams (ZAT) In fase twee van het Wijk‐leslokaal is besloten tot de oprichting van een ZAT, aan de hand van het constructieve overleg tussen de docenten/coaches, mentoren en de projectleiding waar het de ‘moeilijke gevallen van het Wijk‐leslokaal betrof. Geconstateerd werd dat specialistische hulp noodzakelijk was om deze jongeren binnen boord te houden. De bedoeling van een ZAT (wat binnen het Albeda op verschillende locaties aanwezig is) is dat docenten/coaches en mentoren en het schoolmaatschappelijk werk gezamenlijk met externen van bijvoorbeeld Jeugdzorg, leerplicht en de verslavingszorg, casussen bespreken die uit de praktijk komen en exemplarisch zijn voor de problemen waar leerlingen mee rondlopen. Op die manier wordt kennis gedeeld tussen de professionals, wordt geleerd van elkaars ervaringen en worden bovendien voor specifieke leerlingen in overleg zorgtrajecten ontwikkeld. Na de zomerperiode zal het ZAT van het Wijk‐leslokaal van start gaan en de verwachting is dat op deze manier de betreffende jongeren worden opgevangen en doorgestuurd waar nodig, op een meer professionele en effectieve manier dan voorheen. Kennisuitwisseling extern: de Kopgroep De branchedirecteur van Toeleiding (onder wiens verantwoordelijkheid het Wijk‐leslokaal valt) en de projectleider van het Wijk‐leslokaal zijn een aantal keer aanwezig geweest bij bijeenkomsten van de Kopgroep. Ook de auteur van dit onderzoeksverslag is aanwezig geweest bij de slotbijeenkomst van De Kopgroep, genaamd ‘De Emancipatiewijk’ op DATUM, te Amersfoort. Op deze bijeenkomst heeft zij in een workshopronde de voorlopige methodiek van het Wijk‐leslokaal gepresenteerd. De reacties van de 20 aanwezigen (vastgoedontwikkelaars, onderwijskundigen en medewerkers van woningbouwcorporaties) waren positief en zeer geïnteresseerd in het concept. Verschillende aanwezigen hebben aangegeven het Wijk‐leslokaal met eigen ogen te willen bekijken en deze zullen vermoedelijk na de zomer welkom worden geheten. Tijdens de bijeenkomst zijn ook een aantal soortgelijke initiatieven besproken, elders in het land. Hoewel het Wijk‐leslokaal uniek bleek in zijn aanpak met een dubbele doelgroep en gebiedsgerichte aanpak in samenwerking met OBR en deelgemeenten, bleek uit ervaringen van anderen dat het wijkgerichte concept ook elders werkt. Een voorbeeld hiervan kwam naar voren uit de presentatie van Dick Looyé, algemeen directeur van een vbmo‐school in Venendaal. Zijn school gaat samen met ROC A12 in de toekomst werken aan doorlopende leerlijnen van vmbo tot en met ROC binnen een gebouw. In zij presentatie schetste hij 3 mogelijke toekomstscenario’s waarvan het ‘alternatieve scenario’ opvallende gelijkenissen kenden met het Wijk‐leslokaal. De inhoud van dit scenario was om de lessen zoveel mogelijk buiten het schoolgebouw aan te bieden, zodat men gedwongen werd het onderwijs in directe samenhang met de wijk vorm te geven. Jongeren zouden dan werken en leren in bijvoorbeeld buurthuizen, opvangcentra, onderhoudswerkplaatsen, kinderdagverblijven, winkels en 46
seniorenwoningen. Uitgangpunt hierbij was niet de koppeling met de ondernemers zoals in het Wijk‐ leslokaal, maar wel de economische inzet van betaald werk voor de jongeren. De school werkte al langer aan de hand van een dergelijke inzet, en met goede resultaten. Deze inzet brengt twee relevante aspecten naar voren voor het Wijk‐leslokaal. Allereerst sluit de intensieve samenwerking tussen vmbo en mbo, aan op recente ontwikkelingen in Rotterdam nu begonnen wordt met het oprichten van Wijkscholen en eveneens doorlopende leerlijnen. Daarnaast komt het scenario voort uit al eerder opgedane positieve ervaringen met het werken in de wijk, en blijkt het betalen van de jongeren een goede stimulans om ze binnenboord te houden. Een inmiddels oud‐docent van het Wijk‐leslokaal noemde dit maanden eerder as volgt: “Geld is zo extreem belangrijk voor ze, je moet ze spiegeltjes en kraaltjes bieden. Belonen dus! Dat werkt nou eenmaal bij deze gasten. Er moet gewoon geld voor ze komen, want stufi is natuurlijk lang niet genoeg.” De leerlingen waar hij naar verwees liepen op dat moment onbetaald stage. De kennisdeling met externen op economisch en sociaal gebied biedt mogelijkheden tot nieuwe ideeën en het bieden van hulp aan collega’s die zich op hetzelfde terrein begeven als het Wijk‐ leslokaal. Derhalve verdient het aanbeveling deze uitwisselingen in de toekomst voor te zetten en mogelijk te intensiveren. De gebiedsgerichte aanpak van het Wijk‐leslokaal kan worden uitgedragen als good practice voor wijken met een dergelijke behoeften Voor meer informatie over De Kopgroep zie: www.de‐kopgroep.nl In hoofdstuk 4 is tevens de kennisuitwisseling met het Ministerie van OCW aan de orde geweest. Website De website van het Wijk‐leslokaal is een digitaal communicatiemiddel naar buiten toe. In het begin van het project zijn in de projectteam vergaderingen verschillende ideeën geopperd om deze website interactiever, aantrekkelijker en wervender te maken voor zowel leerlingen als andere geïnteresseerden. Tot op heden is er op dit vlak echter weinig progressie geboekt. Behalve een projectbeschrijving en een interview met de projectleider is er niets te vinden op de site. Gesteld kan worden dat men hier een kans laat liggen om het project naar buiten toe, op relatief eenvoudige wijze, te promoten. Internet is toegankelijk, bekend, en het zou naast een extra wervingskanaal ook de kennisdeling ten goede komen wanneer hier in de toekomst meer in geïnvesteerd zal worden. Zie: www.albeda.nl/wijkleslokaal Rotterdamse Ondernemer School (ROS) De ROS is onderdeel van het Albeda College en verzorgt begeleiding voor startende ondernemers. Er is in dit onderzoek al meerdere keren aan de orde gekomen dat het belangrijk is jongeren te motiveren en te stimuleren. Kansen en talenten benutten zijn soortgelijke positieve denkwijzen die de rondte doen binnen AKA onderwijs, discussies over het ´aansluiten op de eigen behoeften van jongeren´, en over het maken van eigen keuzes in het algemeen. Vandaar dat het opvallend is dat er geen directe samenwerking met de ROS tot stand is gekomen, zeker aangezien er vanuit de ROS meermalen is aangegeven dat de samenwerking gewenst was. Daarnaast hebben relatief veel leerlingen tegen docenten en mentoren gezegd dat ze ondernemer willen worden. Ook uit eigen ervaring binnen het AKA onderwijs kan de auteur van dit onderzoek dezelfde wens van relatief veel leerlingen bevestigen. Echter, de wens om ondernemer te worden blijkt voor veel jongeren een ideaal plaatje omdat ze het, na wat doorvragen, associëren met veel geld, eigen baas zijn en een hoge status. Wat er komt kijken bij het runnen van een eigen bedrijf hebben ze volgens verschillende docenten totaal niet in de gaten. Toch heeft het Albeda niet voor niets een ROS. Dat de mogelijkheden tot samenwerking en doorverwijzing tot op heden niet structureel tot stand zijn gebracht, maakt het daarmee een mogelijkheid tot verdere ontwikkeling van het project. The Creative Factory 47
Rondom de opening van The Creative Factory (TCF) in de Maassilo op Rotterdam‐Zuid zijn er contacten gelegd vanuit de projectleiding van het Wijk‐leslokaal om mogelijkheden tot samenwerking in de toekomst uit te werken. Het was de bedoeling dat leerlingen van het Wijk‐ leslokaal daar stage zouden gaan lopen en/of dat gebruikt gemaakt zou worden van aanwezige ruimtes. Hoewel er in eerste instantie enkel niveau 3‐4 leerlingen welkom waren, zijn de ontwikkelingen inmiddels dusdanig gevorderd dat er vanaf september tevens bedrijven zijn die leerlingen op niveau 1‐2 willen begeleiden. Concrete afspraken zullen in de toekomst dan ook zo snel mogelijk gemaakt moeten worden. Toekomst van het Wijk‐leslokaal Middels de subsidie van de opdrachtgever is het mogelijk geweest dat afgelopen jaar een infrastructuur ontwikkeld kon worden voor een gebiedsgerichte stage‐ en scholingsaanpak. Werkloze jongeren en vsv‐ers konden op die manier werkervaring opdoen en zich in de richting van een startkwalificatie te bewegen. De betrokken ondernemers hadden toegang tot voorlichting over ondernemersregelingen vanuit de gemeente en konden deelnemen aan bijscholing van ondernemersvaardigheden. De infrastructuur die hiervoor nodig was en is, vraagt inzet van verschillende partijen (OBR, deelgemeenten, organisatie uit de wijk). Geconstateerd kan worden dat de ondernemers nog de nodige aandacht en ondersteuning nodig hebben bij het opleiden en begeleiden van deelnemers uit de wijk enerzijds, en de ontwikkeling van overige ondernemersvaardigheden anderzijds. Met betrekking tot de werkloze jongeren zonder startkwalificatie kan gezegd worden dat ze niet via de voordeur binnenkomen, maar wel degelijk te vinden zijn op verschillende plaatsen in de wijk. Zij kunnen met behulp van andere instellingen en organisaties toch benaderd en gestimuleerd worden, zo is dit jaar gebleken. De betrokkenheid van de ouders en familie is een gewenst sociaal aandachtpunt maar vergt wel de nodige inspanning om verder te ontwikkelen. Op het gebied van de opleiding vraagt het Wijk‐leslokaal om verdere samenwerking met ketenpartners en het betrekken van het ZAT om andere problemen te kunnen oplossen. Het opleiden van deze jongeren kan samenvattend gesteld, enkel gerealiseerd worden vanuit een gebiedsgerichte aanpak met de inzet en betrokkenheid van de partners. Ook voor het vsv‐beleid wat aan de orde is geweest, geldt dat deze integrale aanpak werkt, maar veel inspanning vereist. Om de gebiedsgerichte aanpak op structurele wijze voort te zetten is het daarom voor zowel de economische kant als de onderwijstechnische kant van het vsv‐beleid, van belang dat het Wijk‐leslokaal niet langer een pilot blijft met een projectstatus. Het projectmatige karakter van het geheel maakt de voortgang om verschillende redenen lastig. In gesprek met de directrice van het Trajectbureau van het Albeda College kwam deze moeilijkheid met projecten in zijn algemeenheid aan de orde. Zij stelde enerzijds blij te zijn met subsidies (veelal vanuit OC&W die sterk inzet op projecten) om het voortijdig schoolverlaten aan te pakken, maar anderzijds de nadelen hiervan te bemerken in de uitvoering. “Ik ben wel blij met dat extra geld hoor, maar het blijven vaak tijdelijke projecten. En het zorgt gewoon voor veel ingewikkelde toestanden eromheen, ook qua wet‐ en regelgeving[…] Door die projecten gaat er bovendien veel tijd en energie zitten in het binnenhalen van subsidies en contracten”. Over het Wijk‐leslokaal specifiek verduidelijkt ze qua financiering het volgende: De branche toeleiding waaronder het Wijk‐leslokaal valt, kent meer contractvormen vanuit andere budgetten zoals bijvoorbeeld Europees geld. De beroepsbranches hebben dus te maken met vsv‐geld vanuit het Albeda, de branches toeleiding, inburgering en re‐integratie werken meer vanuit het contract‐denken. Daardoor zijn er ook makkelijker projecten in te passen, zoals bijvoorbeeld het Wijk‐ 48
leslokaal. Het gaat bij deze branches vaan om doelgroepen die ‘iets extra’s’ nodig hebben. Vaak wordt dat dan gefinancierd vanuit de deelgemeente of gemeente. De status van project geeft het Wijk‐leslokaal dus een onzekere positie terwijl de resultaten van het project veelbelovend zijn voor zowel de economische kant als de onderwijstechnische kant van het verhaal. Derhalve zijn investeringen noodzakelijk, zeker gezien de noodzakelijk integrale aanpak waarin samenwerking met veel andere organisaties centraal staat. Het Wijk‐leslokaal moet een basis krijgen die de onzekerheid van een projectstatus wegneemt. Het is daarbij van groot belang dat bekeken wordt of en hoe het project financieel rendabel gemaakt kan worden voor de toekomst, zodat de inmiddels opgedane expertise niet verloren gaat. Het OBR, de deelgemeenten en het Albeda College zullen in overleg gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de voortgang van het Wijk‐leslokaal moeten nemen. Samenwerking met het Rotterdams Offensief kan hierin mogelijkheden bieden, maar het gaat dit onderzoek te buiten om daar verregaande conclusies over te trekken. Conclusie Het Wijk‐leslokaal heeft rondom het project verschillende mogelijkheden tot ontwikkeling blootgelegd. Zo blijkt het zinvol om de ouders/verzorgenden van leerlingen meer te betrekken bij het onderwijs en bovendien een rol te laten spelen in de organisatie van ouderavonden. De veelal orale cultuur in de wijken maakt dat persoonlijk contact en mond‐op‐mond reclame effectiever werkt dan het schrijven van brieven en uitnodigingen. Daarnaast vormen de ouders een mogelijk aanvulling op de doelgroep van het project. Om de contacten met ondernemers en ouders/verzorgenden in de toekomst even succesvol tot stand te laten komen, is het nodig om de functie van accountmanager te verbreden naar meerdere personen die de taal spreken van grote delen van bewoners van de wijken. Daarnaast is het van belang dat er zich onder deze personen tevens vrouwen bevinden om de contacten met de meisjes/vrouwen te vergemakkelijken. De inzet van mentoren in het Wijk‐leslokaal is een twijfelachtig punt. Enerzijds hebben de mentoren de docenten/coaches administratief werk uit handen genomen en moeilijke leerlingen begeleid, maar anderzijds is het de vraag of de docenten deze taken niet zelf op zich hadden kunnen nemen als er sprake was geweest van een strakkere (administratieve)organisatie voorafgaand aan de lessen, en een grotere nadruk op de docent als coördinerende actor van doorverwijzingen. Met zicht op de gewenste ontwikkeling van het ZAT zou het mentoraat voor komend jaar, overbodig kunnen zijn. Waar leerlingen wel behoefte blijken te hebben aan een persoonlijke mentor buiten school, kan worden aangesloten op gemeentelijke initiatieven met betrekking tot het mentoraat. Voor de toekomst van het Wijk‐leslokaal zou een verkenning van de mogelijkheden van EVC trajecten een goede mogelijkheid bieden om het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken verder te versterken. De kennis van betrokkenen bij soortgelijke projecten in het land zou bovendien gediend zijn bij een verdergaande kennisdeling vanuit de opgedane expertise binnen het Wijk‐leslokaal. Verdere ontwikkeling van de website is hier een klein onderdeel van wat aandacht behoeft. Er kan geconcludeerd worden dat hier tegen de oorspronkelijke plannen in, geen werk van is gemaakt. Om verder uit te groeien kan het Wijk‐leslokaal gebaat zijn bij samenwerking met de ROS, eveneens een voornemen wat niet van de grond is gekomen. Een onverwachte mogelijkheid waar wel direct op is ingesprongen is mogelijke samenwerking met The Creative Factory. Concrete afspraken volgen na de opening van het nieuwe schooljaar. Als laatste punt met een blik op de toekomst kan gesteld worden dat het Wijk‐leslokaal mogelijk gemaakt wordt door de subsidie van het OBR en dat het project inzicht heeft gegeven in de aanpak en inzet die nodig en wenselijk zijn om het scholing‐ en opleidingsniveau in de betreffende wijken verder te doen stijgen. Het verder ontwikkelingen van een methodiek voor de toekomst van het 49
Wijk‐leslokaal is daarmee van groot belang, evenals overleg over de verantwoordelijkheden van OBR, deelgemeenten en ROC bij de voortgang van het project. Mogelijk kan afstemming/samenwerking met het Rotterdams Offensief hier uitkomst in bieden.
50
Conclusies & Aanbevelingen Inleiding De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek kan inmiddels beantwoord worden. Zowel de kwantitatieve resultaten zijn bekend, en blijken de doelstelling van het OBR te staven. In dit afsluitende hoofdstuk kunt u de conclusies per hoofdstuk lezen, met direct daarop volgend de bijbehorende aanbevelingen. In de samenvatting van het onderzoek, voorafgaand aan het feitelijke onderzoek, vind u dezelfde gegevens, maar dan puntsgewijs genoteerd. Na de conclusies & aanbevelingen worden enkele beperkingen genoemd met betrekking tot het onderzoek. De centrale vraag van dit onderzoek was de volgende: ‐ Welke invloed heeft het Wijk‐leslokaal op het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken waarin het project actie is, en wat leert dit ons ten aanzien van de problematieken rondom het voortijdig schoolverlaten? Bestuurlijke context In hoofdstuk 1 over de bestuurlijke context van het Wijk‐leslokaal hebben we gezien dat het project is ingebed in verschillende maatschappelijke ontwikkelingen. Zowel economisch gezien binnen het project Kansenzones van de gemeente Rotterdam, als onderwijstechnisch gezien (voor een groot deel van de jongeren) binnen het vsv‐beleid van OC&W plus het gemeentelijke vsv‐beleid. Deze combinatie van het economische en sociale vlak heeft als doelstelling gehad het mes aan twee kanten te laten snijden. De dubbele doelgroep van het Wijk‐leslokaal maakt dit project een unieke pilot in het ‘over de schutting’ kijken van zowel gemeente, deelgemeente en ROC. Bezien moet worden welke rol het Wijk‐leslokaal kan spelen met betrekking tot de ontwikkelingen rondom het Rotterdams Offensief vmbo‐mbo. Samenwerking en/of afstemming tussen beide trajecten liggen voor de hand. - Aanbeveling 1: de samenwerking tussen gemeente, deelgemeente en ROC blijkt voor alle betrokkenen positieve bijdragen op te leveren en derhalve verdient het aanbeveling deze samenwerking te intensiveren. - Aanbeveling 2: Verdere ontwikkeling van combinatie‐initiatieven tussen economie (ondernemers) en onderwijs (leerlingen), naast het Wijk‐leslokaal wordt geadviseerd ten behoeve van beide terreinen. - Aanbeveling 3: Om te zorgen voor heldere afstemming en/of samenwerking met het Rotterdams Offensief vmbo‐mbo, wordt geadviseerd tot het maken van bindende afspraken waarbij werkwijze en methodiek van het Wijk‐leslokaal dient worden meegenomen. Leer‐werktrajecten In het hoofdstuk over leer‐werktrajecten bleek dat deze gecombineerde aanpak vanuit verschillende kanalen wordt geadviseerd (OCW, Onderwijsraad, VROMraad, Commissie Dijsselbloem, Streumer en Klink (2004)). Bovendien hebben ook alle docenten/coaches van het Wijk‐leslokaal vanuit de praktijk de positieve kanten van deze werkwijze blootgelegd. Niet alleen sluit onderwijs op deze manier beter aan bij de belevingswereld van de jongeren, ook kan geconcludeerd worden dat de wijze waarop de ondernemers uit de wijken bij het traject zijn betrokken, geresulteerd heeft in vertrouwen, inzet en groeiende interesse bij verschillende partijen in de wijken. De dubbele doelgroep van het Wijk‐leslokaal kan daarmee niet alleen op ‘papieren erkenning’ rekenen, ook de betrokkenen in het veld zien heil in deze aanpak. 51
Aanbeveling 1: De Leer‐werktrajecten van het Wijk‐leslokaal zijn zowel op papier als in de praktijk effectief gebleken en dienen daarom gecontinueerd en verder ontwikkeld te worden. - Aanbeveling 2: De opgedane kennis en ervaring binnen het Wijk‐leslokaal dient met zowel de interne organisaties, als externe geïnteresseerden te delen. De kant van de ondernemers Waar het specifiek de ondernemers betreft lijkt de conclusie terecht om te stellen dat het Wijk‐ leslokaal op heel directe manier heeft bijgedragen aan een versterking van het scholing – en opleidingsniveau van de wijken waarin het werkzaam is geweest. De rol van de Turkse accountmanager lijkt hierin in grote mate bepalend geweest te zijn vanwege het gemak om de eerste contacten te leggen in veelal de eigen taal van de ondernemers, en het vertrouwen wat hij bij hen heeft gewekt door de persoonlijke benadering en het aanbieden van begeleiding bij onder andere de OKR regeling. Ruim 60 ondernemers zijn benaderd waarvan er inmiddels 50 hebben aangegeven mee te willen werken en 17 hebben dat in het eerste half jaar al waargemaakt. Hun deelname heeft niet alleen geresulteerd in extra mankracht voor hun bedrijf via de leerlingen (en 68 potentiële stageplaatsen voor de toekomst). Ook hebben 34 ondernemers besloten gebruik te maken van het Albeda aanbod tot kosteloze bijscholing. De positieve reacties daarop doen via mond‐op‐mond‐ reclame inmiddels de rondte in de wijken, wat blijkt uit het steeds regelmatiger binnenlopen van ondernemers bij de het centrale inlooppunt in de Scholingswinkel, met de vraag om begeleiding en bijscholing. Het is de verwachting dat deze vraag in de toekomst nog verder zal toenemen. - Aanbeveling 1: Om uitbreiding en groei van het Wijk‐leslokaal te bewerkstelligen dient het aanbeveling de functie van de accountmanager te versterken door het aanstellen van een tweede en derde accountmanager met relevante taal‐ en cultuur kennis voor de betreffende wijken. - Aanbeveling 2: De persoonlijke benadering van de ondernemers dient gehandhaafd te worden. - Aanbeveling 3: Aanbod van scholing voor ondernemers draagt bij aan het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken en hier dient derhalve verder in geïnvesteerd te worden. - Aanbeveling 4: De organisatie en mankracht van het Wijk‐leslokaal is gediend bij uitbreiding om de verwachte toename van verzoeken van ondernemers te kunnen verwerken. -
52
De kant van de leerlingen De kwantitatieve resultaten van de leerlingen staan hieronder nogmaals opgenomen in de tabel. Resultaten Oriëntatie‐ Detailhandel Toezicht‐ Overige Totaal leerlingen Autotechniek Houders contacten Aantal 7 8 2 61 78 Diploma X 4 X X 4 Certificaat 3 3 6 X 12 Baan X X 3 X 3 (+2 in de (+2 in de toekomst) toekomst) Vervolgniveau 2 4 2 X 8 mbo 2 Nieuwe 5 4 3 12 24 aanmeldingen Voor de werkloze jongeren zonder startkwalificatie en de vsv‐problematiek daar omheen, heeft het Wijk‐leslokaal een aantal belangrijke succesfactoren bloot gelegd. Ook hier blijkt de persoonlijke benadering en het voorlichten van de leerlingen in hun ‘natuurlijke’ omgeving, zijn vruchten te hebben afgeworpen. Hoewel veel jongeren moeilijk te vinden waren heeft de zoektocht via verschillende kanalen, organisaties en technieken geresulteerd in 4 groepen leerlingen waarvan het merendeel in verhouding tot een jaar geleden, een veel beter toekomstperspectief heeft opgebouwd. Bovendien is inmiddels de infrastructuur rondom de doorverwijzing van jongeren tot stand gebracht, wat de verwachting tot aanmelding van meer deelnemers voor het tweede schooljaar lijkt te rechtvaardigen. In de loop van het project bleken persoonlijke aandacht en zorg rondom de jongeren, de duidelijkheid en rust in de lessen en de goede band met de begeleiders belangrijke bijdragen tot succes. Hoewel de genoemde rust in twee groepen een tijdje op zich heeft laten wachten, is na het eerste projectjaar de methodiek duidelijk, getest en ‘klaar voor gebruik’. De uitval binnen het project en vermoedelijk ook ten aanzien van vsv in het algemeen, kan dus voorkomen worden door veel tijd en aandacht te besteden aan de jongeren, goede, snelle begeleiding te bieden en te zorgen voor nauwe contacten met de omgeving van de jongeren plus de ondernemer waar hij/zij werkzaam is. Het ‘er continue bovenop zitten’ en duidelijk handelen zonder een vertrouwensbreuk te forceren lijkt een belangrijke aanpak te zijn. Daarnaast blijkt de combinatie van werken en leren in de praktijk inderdaad goed aan te sluiten bij de mogelijkheden en interesses van de jongeren. Een goede wisselwerking tussen docent/coach en ondernemer blijkt bovendien een grote rol te spelen in het ‘vasthouden’ van de jongeren. Om de motivatie te versterken wordt door verschillende bronnen gesteld dat betaald werk juist voor deze doelgroepen een extra stimulans kan zijn. Met de tijd is gebleken dat een groot deel van de jongeren in het Wijk‐leslokaal een minimaal ruimtelijk inzicht scoorden bij het afleggen van de VDL‐toets. Om meer inzicht te krijgen in de uitwerking hiervan op het lerend vermogen van de jongeren, is verder (wetenschappelijk) onderzoek nodig.
53
Uiteindelijk heeft het Wijk‐leslokaal met ruim 50 jongeren intensief contact gehad, zowel qua aanmelding voor het Wijk‐leslokaal als voor het doorverwijzen naar andere opleidingen. 4 jongeren hebben hun mbo 1 diploma Winkelassistent behaald, waarnaast 13 jongeren een certificaat voor succesvolle deelname. Er zijn al verschillende aanmeldingen voor volgend jaar en het is de verwachting dat de werving komend jaar grotere aantallen leerlingen zal opleveren. - Aanbeveling 1: het werven van jongeren dient via verschillende kanalen te worden vormgegeven, met extra aandacht voor de persoonlijke benadering. Het inschakelen van een zo breed mogelijk wijknetwerk verdient aanbeveling. - Aanbeveling 2: docenten/coaches dienen naast de lesuren, ruim voldoende tijd vrij te hebben voor persoonlijke aandacht en zorg rondom de leerlingen. - In aanvulling hierop dient de groepsgrootte bij deze persoonlijke aanpak aan te sluiten. Afhankelijk van de opleiding dient gekeken te worden naar een maximaal aantal leerlingen per groep. - Aanbeveling 3: De opleidingsstructuur dient voor de inschrijving van leerlingen, georganiseerd te zijn om rust en duidelijkheid in de lessen te garanderen. - Aanbeveling 4: Met uitzondering van de Oriëntatiegroep dienen de groepen idealiter pas te beginnen wanneer ze compleet zijn. De verbinding met de groep en de lesstof komt op die manier makkelijker tot stand. - Aanbeveling5: Nauwe contacten met de directe omgeving van de leerling dienen structureel tot stand te komen en onderhouden te worden. - Aanbeveling 6: Extra aandacht dient besteed te worden aan werving van jongeren uit de groep ‘onzichtbare’ groep van meisjes/vrouwen in de wijken. - Aanbeveling 7: Verder onderzoek instellen naar de invloed van het vermoedelijk beperkte ruimtelijk inzicht bij een groot gedeelte van de doelgroep. Mogelijkheden tot ontwikkeling Naast de inhoudelijke inzet en de resultaten van de doelgroepen van het Wijk‐leslokaal, zijn ook bevindingen rondom het project heen van groot belang. Zo is naar voren gekomen dat de rol van de ouders/verzorgenden belangrijk is aangaande spijbelen en uitvallen, maar hun betrokkenheid bij school kan in hoge mate verbeterd worden door hen meer te betrekken bij de voortgang. Hierbij is het van belang dat wordt aangesloten bij de orale cultuur van veel ouders/verzorgenden; zij zouden mede vanwege de taalbarrière meer onderling met elkaar in contact moeten worden gebracht. Ouderavonden zouden op die manier zinvoller en drukker bezocht worden. De mogelijkheden voor ouders als doelgroep zijn een laatste punt van aandacht. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook ouders, wanneer bekender en vertrouwder met het onderwijssysteem, gebaat zouden zijn bij scholing en verdere ontwikkeling. - Aanbeveling 1: Het organiseren van meerdere ouderavonden, inclusief het gezamenlijk met de ouders ontwikkelen van een oudernetwerk waarin wordt aangesloten op de orale cultuur. Met betrekking tot het mentoraat van het Wijk‐leslokaal kan geconcludeerd worden dat de inzet van mentoren in het Wijk‐leslokaal een twijfelachtige uitkomst heeft gehad. Enerzijds hebben de mentoren de docenten/coaches administratief werk uit handen genomen en moeilijke leerlingen begeleid, maar anderzijds is het de vraag of de docenten deze taken niet zelf op zich hadden kunnen nemen als er sprake was geweest van een strakkere (administratieve)organisatie voorafgaand aan de lessen, en een grotere nadruk op de docent als coördinerende actor van doorverwijzingen. Met zicht op de gewenste ontwikkeling van het ZAT zou het mentoraat voor komend jaar, overbodig kunnen zijn. Waar leerlingen wel behoefte blijken te hebben aan een persoonlijke mentor buiten school, kan worden aangesloten op gemeentelijke initiatieven met betrekking tot het mentoraat. 54
-
Aanbeveling 1: binnen het projectteam de discussie voeren aangaande het effect van de mentoren in het Wijk‐leslokaal. Aanbeveling 2: Waar nodig en gewenst aansluiting zoeken bij (deel)gemeentelijke mentoraat initiatieven.
Wanneer meer gewerkt zou worden met ECV trajecten, zou een grote poel aan ervaringskennis in de wijken (zowel van leerlingen als ouders en ondernemers) erkend en beloond kunnen worden. Dit zou het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken doen groeien en beter aansluiten op tot op heden mogelijk onbekende talenten vaardigheden van de betrokkenen. Ontwikkeling en ‘een leven lang leren’ kan hiermee gestimuleerd worden. - Aanbeveling 1: Inventariseren van de mogelijkheden voor het gebruik van EVC trajecten voor zowel leerlingen, ouders en ondernemers. Vanaf september 2008 zal een ZAT worden opgezet voor het Wijk‐leslokaal. Hierin zullen docenten/coaches, (eventueel mentoren), schoolmaatschappelijk werk en externe experts plaatsnemen om in intervisie bijeenkomsten te leren van elkaars ervaringen en gezamenlijk te komen tot op maat gerichte zorgtrajecten voor de jongeren die het nodig hebben. - Aanbeveling: Direct na de opening van het schooljaar beginnen met het organiseren van structurele bijeenkomsten van het ZAT. De kennisuitwisseling met externen, waar de bijeenkomsten van De Kopgroep een voorbeeld van vormen, hebben geresulteerd in positieve reacties en waardevolle ervaringsleer van elders in het land. Dergelijke initiatieven van kennisuitwisseling kunnen voor de verdere ontwikkeling van het Wijk‐leslokaal van groot belang zijn omdat het nieuwe inzichten en ideeën tot stand helpt komen. - Aanbeveling 1: Frequenter deelnemen aan initiatieven als De Kopgroep; kennisdeling dient zoveel mogelijk gestimuleerd te worden. De website van het Wijk‐leslokaal is afgelopen jaar onvoldoende ontwikkeld. Hiermee is een relatief eenvoudige manier van kennisdeling laten liggen terwijl het promotie en verheldering had kunnen geven aan leerlingen, betrokkenen en andere geïnteresseerden. - Aanbeveling 1: Direct na de start van het schooljaar zorgen voor een up‐to‐date website, inclusief aanvullend materiaal ter promotie. Samenwerking met de ROS is ondanks eerdere voornemens en de positieve reactie van de ROS hiertoe, niet tot stand gekomen. Voor komend jaar kunnen deze contacten opnieuw worden aangehaald om aan te sluiten op de wens van relatief veel leerlingen om een eigen bedrijf te beginnen. - Aanbeveling 1: De contacten met de ROS herstellen en gebruik maken van de mogelijkheid tot samenwerking. De contacten van het Wijk‐leslokaal met The Creative Factory hebben geleid tot potentiële stageplekken vanaf september 2008. - Aanbeveling 1: Met ingang van het nieuwe schooljaar dienen er zo snel mogelijk concrete afspraken gemaakt te worden met TCF. 55
Voor een succesvolle toekomst van het Wijk‐leslokaal zijn verdere investeringen noodzakelijk. De huidige projectstatus geeft een onzekere basis en uitstraling naar betrokken organisaties. Omdat het project een economische inzet heeft, gecombineerd met een sociale organisatie die is ingebed binnen de betreffende wijken in Feijenoord en toekomstig Charlois, zullen alle betrokkenen hierin een verantwoordelijkheid moeten nemen wil de uitbreiding en versterking van het project tot stand komen. Mogelijk kan afstemming/samenwerking met het Rotterdams Offensief hier uitkomst in bieden. - Aanbeveling 1: Het OBR, de deelgemeenten en het Albeda College dienen in overleg met elkaar te komen tot een verdeling van de verantwoordelijkheden met betrekking tot de voortgang van het Wijk‐leslokaal. - Aanbeveling 2: samenwerking/afstemming met het Rotterdams Offensief dient verder geëxploreerd te worden. Enerzijds ten behoeve van de kennisdeling met derden, anderzijds ten behoeve van ontwikkeling van het Wijk‐leslokaal zelf. Eindconclusie De samenwerking tussen OBR, deelgemeente Feijenoord en het Albeda College heeft geresulteerd in het ruim behalen van de gestelde doelstellingen. Meer dan de minimaal vereiste 75 deelnemers zijn bij het project aangesloten en zowel voor leerlingen als ondernemers heeft de deelname bijgedragen aan verdere ontwikkeling. Overkoepelend gezien betekent dit dat het scholing‐ en opleidingsniveau van de wijken met behulp van het Wijk‐leslokaal is verhoogd. De infrastructuur van het Wijk‐leslokaal is tot stand gekomen en heeft vanwege de positieve houding van betrokken organisaties, een groot potentieel aan mogelijkheden blootgelegd voor de toekomst van het Wijk‐leslokaal. Verdere ontplooiing, uitbreiding en versterking van de organisatie van het project is dan ook gewenst en gerechtvaardigd. Voor de toekomst zijn een aantal aspecten van groot belang gebleken. Zo dient de projectmatige aanpak van het Wijk‐leslokaal in de toekomst omgezet te worden naar een vorm van regulier onderwijs, in nauwe samenwerking met organisaties en bedrijven in de wijken. Bezien moet worden in hoeverre OBR, deelgemeenten en het Albeda College de verantwoordelijkheden hiervoor verdelen. Mogelijkheden liggen in eventuele samenwerking/afstemming met het Rotterdams Offensief; in overleg met de betrokkenen en met aandacht voor de ontwikkelingen rondom wijk‐ en topscholen, dient een solide plan van aanpak ontwikkeld te worden waarin de opgedane kennis binnen het Wijk‐leslokaal mogelijk breder ingezet kan worden. Dit onderzoek heeft samenvattend aangetoond dat een gebiedsgerichte stage‐ en scholingsaanpak voor werkloze jongeren zonder startkwalificatie, in combinatie met het (bij)scholen van betrokken ondernemers, binnen een jaar tijd gezorgd heeft voor een verhoging van het scholing‐ en opleidingsniveau binnen de wijken. Daarnaast heeft het relevante bevindingen tot gevolg gehad met betrekking tot het ontwikkelen van een nieuwe methodiek voor wijkgericht onderwijs dat in directe verbinding met de omgeving tot stand komt.
56
Beperkingen Het onderzoek naar het Wijk‐leslokaal is uitgevoerd in van oktober 2007 tot en met augustus 2008. Vanwege een tussentijdse bijstelling van de onderzoeksrichting, zijn niet alle afgenomen enquêtes en de resultaten daarvan, relevant gebleken. Enkel de resultaten van de leerlingen zijn (gedeeltelijk) opgenomen in het onderzoek. De complete vragenlijst met resultaten hiervan, vind u in bijlage 2. Ten aanzien van de rol van de onderzoekster en auteur van dit verslag, dient het volgende opgemerkt te worden. Het onderzoek is evaluatief van karakter en is opgezet als zijn actieonderzoek. Dat houdt in dat de onderzoekster tijdens het proces interventies heeft gepleegd waardoor zij mede onderdeel geweest van het onderzoeksobject. Hierdoor is de objectiviteit van de onderzoekster (alsmede de afstand ten opzichte van het onderzoeksobject) niet 100% te garanderen. Echter, alle informatie uit het onderzoek is gebaseerd op de ervaring van betrokkenen in het project een voor zover mogelijk is getracht een zo reëel en objectief mogelijk beeld te schetsen. Als laatste punt dient opgemerkt te worden dat dit rapport niet is opgebouwd volgens strakke wetenschappelijke criteria. Dit wil niet zeggen dat de informatie minder waardevol is, maar enkel dat het eindrapport niet de pretentie heeft om door te gaan als wetenschappelijk onderzoek.
57
Literatuur Albeda College, Het Wijk‐leslokaal, Tussentijdse Rapportage 1. Februari 2008. Intern document. Albeda College, Het Wijk‐leslokaal, Tussentijdse Rapportage 2. 1uli 2008. Intern document. Albeda College, Aanvraagformulier voor subsidie. Project het Wijk‐leslokaal. Datum onbekend. Albeda College, Project beschrijving. Een gebiedsgerichte stage – en scholingsaanpak voor jongeren in de kansenzones. Datum: onbekend. Bouman, V., Wessels, M. Methode Zuidplein; de grenzen van innovatie. Erasmus Universiteit Rotterdam, 2007. Commissie Dijsselbloem, Tijd voor Onderwijs. Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen. SDU uitgevers, ’s‐Gravenhage,13‐02‐2008. Doorduyn, Y., Een harde les die wel geleerd moet worden. De Volkskrant, 14‐02‐2008. Ernst & Young, Midterm review: kansenzones Rotterdam: hoofdrapport. Utrecht, 2007. Onderwijsraad, de. Resultaat wordt gewaardeerd (maar telt niet echt). Amsterdam, 2007. Centraal Planbureau, 2006. Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, Den Haag. Eimers, T. Vroeg is nog niet voortijdig: naar een nieuwe beleidstheorie. Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA), Nijmegen, 2006. Harrington, I. The motivation of boys who leave school early; impact of teachers. Springer Science+Business Media B.V., 2007. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Nota: Aanval op de uitval. Den Haag, 2006. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Een goed voorbereide start. Notitie voortijdig schoolverlaten. Zoetermeer, 1999. van O&W. Onderwijsraad, De, VROMraad, De. Adviesrapport Leerwerklandschappen. Inspiratie voor leren en werken in een wervende omgeving. September 2007, Den Haag. Vindplaats: www.onderwijsraad.nl/uploads/pdf/advies_leerwerklandschappen Organise to learn. Voorkomen is beter dan uitval; Docenten uit het mbo over voortijdig schoolverlaten. In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag, 2007.
58
Rekenkamer Rotterdam, Zonder diploma geen relaxed werk. Rotterdam, 2008. RMC Rijnmond, Maatwerk Rotterdams beroepsonderwijs. Rotterdam, 30‐06‐2008. http://www.rmcrijnmond.nl/index.php?pageID=1371&newsID=82&messageID=8980&n=192 Streumink, J., Klink, van der, M. Leren op de werkplek. Reed business information, Den Haag, 2004. Relevante websites: - www.albeda.nl/wijkleslokaal - www.rotterdam.nl - www.obr.rotterdam.nl - www.jos.rotterdam.nl - www.voortijdigschoolverlaten.nl - www.rmcrijnmond.nl - www.jongerenloketrotterdam.nl - www.rotterdamseondernemersschool.nl - www.creativefactory.nl - www.de‐kopgroep.nl - www.pactopzuid.info - www.lmc‐rotterdam.nl - www.colo.nl - www.swf.nl - www.kenniscentrumevc.nl
59
BIJLAGEN BIJLAGE 1. Sfeerbeschrijving Diploma uitreiking Wijk‐leslokaal Interne Nieuwsbrief Albeda College, 09-07-2008. Eerste deelnemers behalen diploma via Wijkleslokaal 'Stimulans voor de gehele wijkeconomie'
Ooit verlieten zij het onderwijs zonder een diploma. Via het project Wijkleslokaal van het Albeda College kregen zij een nieuwe kans. De bijna twintig ‘voormalig voortijdig schoolverlaters’ grepen deze met beide handen aan. De deelnemers ontvingen op vrijdag 4 juli een diploma of getuigschrift waarmee ze doorstromen naar mbo-niveau 2. Het is vrijdagmiddag en in de feestelijk versierde kantine van het Albeda College aan de Spinozaweg in RotterdamZuid wacht Tuba Ahin (23) met andere geslaagden, familieleden, docenten en andere genodigden op de officiële diploma-uitreiking. “Na de zomer ga ik door naar niveau 2”, vertelt Ahin. Ze is erg blij met haar diploma Detailhandel niveau 1 en heeft zin om verder te leren. “De lessen zijn leuk om te doen.” In het verleden volgde zij al enkele opleidingen, maar helaas behaalde zij tot dusver geen diploma. Dit kwam mede doordat Ahin veel moeite had met de grootte van de scholen. In februari startte zij met het Wijkleslokaalprogramma bij haar in de buurt. Ahin zat met vijf andere deelnemers in één groep. “Erg prettig zo’n kleine groep, want hierdoor krijgen we veel aandacht en kunnen we veel vragen stellen”, is haar ervaring. Werkervaring opdoen Het Wijkleslokaal startte in Rotterdam Feijenoord-Charlois. Het is een stage- en scholingsaanpak voor voortijdige schoolverlaters. Uitgangspunt van het project is dat de jongeren de mogelijkheid krijgen werkervaring op te doen in hun eigen omgeving met daarbij een scholingstraject. Ook de lessen volgen zij op locaties ‘om de hoek’. “Wij zoeken de jongeren actief op in plaats van te wachten totdat zij naar school komen”, licht projectleider Louis van Ditshuizen toe. Hij is onderwijsmanager bij de branche Toeleiding van het Albeda College. “Daarbij werken we nauw samen met de wijknetwerken. Die zijn van doorslaggevend belang. Denk aan jongerenwerkers, projectleider Groepsaanpak en buurthuismedewerkers. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, gemeenschap en onderwijs om jongeren te ondersteunen bij hun zoektocht naar een plaats in de samenleving.” Ondernemers 60
Niet alleen de jongeren komen een stap verder dankzij de gebiedsgerichte stage- en scholingsaanpak. Het Albeda College benadert ook de ondernemers waar de deelnemers stage lopen. Het gaat met name om kleine en middelgrote bedrijven. Piet de Kant, docent van acht deelnemers van het Wijkleslokaal: “Wij ondersteunen ook de ondernemers, bijvoorbeeld door hen cursussen aan te bieden. Zo kunnen zij computerof taalles volgen. Maar ook bij de bedrijfsuitvoering. Dat we zowel de jongeren als de ondernemers helpen, is de grote kracht van dit project.” Het Wijkleslokaal is volgens Van Ditshuizen een stimulans voor de gehele wijkeconomie. De nieuwe stage- en scholingsaanpak is onderdeel van het project Kansenzones van de gemeente Rotterdam. Doel van het project Kansenzones is meer nieuwe ondernemers aantrekken, groei van de werkgelegenheid en grotere tevredenheid in achterstandswijken in Rotterdam-Zuid. De gemeente had het Albeda College gevraagd een speciale stage- en scholingsaanpak te ontwikkelen waar het Wijkleslokaal dus het resultaat van is. Succes Op vrijdag 4 juli is het dan zover. De eerste deelnemers krijgen hun diploma. Tijdens zijn toespraak roemt Van Ditshuizen de deelnemers vanwege het succes dat zij in korte tijd hebben behaald. “Jullie hebben bewezen meer te kunnen dan dat jullie tot nu toe deden. Maar”, benadrukt hij, “dit betekent niet dat jullie er nu al zijn. Je zal er zelf aan moeten blijven werken om verder te komen.” Van de bijna twintig geslaagden behaalden vier deelnemers een diploma op niveau 1. De overige jongeren ontvangen een getuigschrift waarmee ze verder kunnen naar niveau 2. Drie jongeren van de Toezichthoudersgroep hebben inmiddels een baan gekregen bij het bedrijf Watch Out, waar zij stage liepen. Gerda Brinkman, accountmanager bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is trots op de prestaties van de deelnemers. Zij werkt bij het ministerie aan een project waarmee voortijdig schoolverlaten wordt aangepakt. Brinkman is uitgenodigd om officieel de diploma’s uit te reiken. “Jullie hebben de kans gegrepen om alsnog een diploma te halen. De eerste, grote stap voor het behalen van een startkwalificatie hebben jullie gezet. Als jullie nu doorzetten en ook mbo niveau 2 afronden, dan vergroot je je kansen op de arbeidsmarkt enorm. Ik hoop dat jullie je prestatie uitdragen naar vrienden, buren, neven en nichten.” Brinkman wil zelfs een soort ‘mentor op afstand’ zijn voor de gediplomeerden. Zij kunnen haar altijd een e-mail sturen over hun vorderingen want daar is Brinkman zeer nieuwsgierig naar.
61
BIJLAGE 2. Resultaten van leerling enquête
Resultaten Leerlingen man vrouw Gemiddelde leeftijd Jongste leeftijd Oudste leeftijd Thuiswonend Uitwonend Diploma Geen diploma Ongehuwd Kinderen
87% 13% 19.13 16 23 73% 27% 27% 73% 100% 0%
Een opmerking vooraf: Als er geen antwoord is gegeven op het enquête formulier bij een vraag, dan is bij die vraag een variabel nb (=niet bekend) opgenomen. Dit geeft inzicht in hoeveel ondervraagden die vraag hebben open gelaten. Hiernaast staan in de tabel een paar beschrijvende statistieken van de steekproef onder de leerlingen. Deze gegevens corresponderen met de vragen 1, 2, 3 en 6 op het enquête formulier.
Resultaat vraag 8
Resultaat vraag 9
62
Resultaat vraag 10
Resultaat vraag 11
Keuze uit de antwoorden: Ja, Nee, Weet niet. Resultaat vraag 12
Keuze uit de antwoorden: Maakt mij niks uit, Een beetje belangrijk, Zeer belangrijk.
63
Resultaat vraag 13
Keuze uit de antwoorden: Goede lessen, Goede docenten, Veel praktijkervaring opdoen, Een goede sfeer, Leuke klasgenoten, Anders. Resultaat vraag 14
Keuze uit de antwoorden: Ja, Nee, Weet niet. Resultaat vraag 16
Keuze uit de antwoorden: Alleen les op school, les op school en in de praktijk, Alleen praktijk, Geen mening.
64
Resultaat vraag 17
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet. Resultaat vraag 18
Keuze uit de antwoorden: Ik heb nooit praktijkonderwijs gehad, Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet.
Resultaat vraag 19
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet.
65
Resultaat vraag 20
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet. Resultaat vraag 21
Keuze uit de antwoorden: 20-30 jaar, 30-40 jaar, 40-50 jaar, 50 jaar of ouder, Maakt mij niks uit, Weet niet.
66
Resultaat vraag 22
Keuze uit de antwoorden: Mannelijke stagebegeleider, Vrouwelijke stagebegeleider, Maakt mij niks uit, Weet niet. Resultaat vraag 23
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet.
Resultaat vraag 24
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet. 67
Resultaat vraag 25
Keuze uit de antwoorden: Totaal niet belangrijk, Onbelangrijk, Redelijk belangrijk, Belangrijk, Zeer belangrijk, Weet niet.
Resultaat vraag 26
Keuze uit de antwoorden: Klein bedrijf, Midden bedrijf, Groot bedrijf, Maakt mij niks uit, Weet niet. Resultaat vraag 27
Keuze uit de antwoorden: Geen zin, Weinig zin, Neutraal, Beetje zin, Veel zin, Weet niet.
68
Resultaat vraag 28
Resultaat vraag 29
Resultaat vraag 30
Resultaat vraag 31 Vraag Hoe goed kan je dingen uit je hoofd leren? Hoe goed kan je samenwerken? Hoe goed is je concentratievermogen? Hoe goed georganiseerd ben je? Hoe goed is je Nederlands? Kun je goed omgaan met groepen?
Gemiddelde
Standaard deviatie
6.82
1.25
8.55
1.13
7.18
1.54
7.55 7.36
1.21 1.43
8.45
1.57 69
BIJLAGE 2 LIJST GEINTERVIEWDEN 1. Gerda Brinkman, accountmanager OCW 2. Gerben Vrijkorte, wijkeconoom OBR 3. Carla Kathmann, directrice Trajectbureau Albeda College 4. Louis van Ditshuizen, projectleider Wijk‐leslokaal 5. Adem Dag, accountmanager Wijk‐leslokaal 6. Frans de Jonge, Intaker Trajectbureau Albeda College 7. Peter Rieswijk, teamleider Onderwijs, Jongerenloket 8. Piet de Kant, docent/coach Wijk‐leslokaal, Detailhandel 9. Aziz Mermi, docent/coach Wijk‐leslokaal, Beveiliging/toezicht 10. Chris Elshout, docent/coach Wijk‐leslokaal, Oriëntatie en Autotechniek 11. Rik Brons, docent/coach Wijk‐leslokaal 12. Ineke de Groot, mentor Wijk‐leslokaal 13. Ineke van der Steen, mentor Wijk‐leslokaal 14. Mohammed Pinar, leerling Wijk‐leslokaal 15. Joah Tas, leerling Wijk‐leslokaal 16. Tuba Faramir, leerling Wijk‐leslokaal 17. Yusuf Karaduman, Ondernemer. Winkel: Kazar NB: dit zijn niet alle geïnterviewden in het gehele onderzoek. Echter deze personen worden in het verslag direct of indirect aangehaald en worden vandaar hier vermeld.
70
BIJLAGE 4. Verklarende woordenlijst
Jongerenloket: Samenwerkingsconstructie waarin verschillende lokale (gemeentelijke) instanties vanuit één loket advies en begeleiding bieden aan werkloze en uitgevallen jongeren. Lissabondoelstelling: Europese doelstelling op schooluitval terug te dringen. In Nederland vertaald naar het streven om het aantal nieuwe schooluitvallers van 71.000 in 2002 terug te brengen tot 35.000 in 2010. Opstapper: Een jongere onder de 23 jaar die vanuit een bewuste én weloverwogen afweging kiest voor werk boven onderwijs. Schooluitvaller (ook wel: uitvaller): Een jongere onder de 23 jaar die met een onzorgvuldige, irrationele (of geen) afweging zonder startkwalificatie uit het onderwijs stapt. Startkwalificatie: Je hebt een startkwalificatie met het behalen van een Havo- of Vwo-diploma en met het behalen van een diploma op niveau 2 van het MBO. Uitval: Door het ontbreken van een leeromgeving en/of werkomgeving het risico lopen buiten de samenleving te komen te staan. Dat kan in cultureel opzicht (integratieproblemen), moreel opzicht (criminaliteit, radicalisering), sociaal opzicht (vereenzaming, uitsluiting), etc. Voortijdig schoolverlater: Iedere jongere tussen de 12 en 23 jaar die zonder startkwalificatieniveau het onderwijs verlaat.
AFKORTINGEN bbl beroepsbegeleidende leerweg bol beroepsopleidende leerweg bpv beroepspraktijkvorming Colo de vereniging Centraal orgaan landelijke organen beroepsonderwijs CWI Centrum voor werk en inkomen dt deeltijd
71
EVC erkenning van elders verworven competenties EZ ministerie van Economische Zaken fte fulltime equivalent (volledige baan) IBG Informatie Beheergroep ITS Instituut voor Toegepaste Sociologie JOS Jeugd, Onderwijs en Samenleving NT2 Nederlands als tweede taal OBR Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam OCW ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen OKR Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam POZ Pact Op Zuid Rmc-functie regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten ROC regionaal opleidingencentrum SUWI structuur uitvoering werk en inkomen SZW ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vbo voorbereidend beroepsonderwijs Vmbo voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs vo voortgezet onderwijs
72
vsv Voortijdig Schoolverlaten vt voltijds ZAT Zorg Advies Team
73