Het wat en hoe van de Tsjechische blaasmuziek Veel muziekliefhebbers zijn de laatste decennia besmet geraakt met het “Tsjechië-virus” door de komst van diverse Tsjechische kapellen naar Nederland zoals Moravanka, Mistrinanka, Tufaranka, Gloria, Zadovjaci, Moravenka enz. Dit nadat ze eerder al “besmet” waren door Ernst Mosch, die met zijn kapel, bekend als Ernst Mosch und seine Original Egerländer Musikanten tienduizenden liefhebbers heeft gewonnen voor de blaasmuziek en een eigen muziekstijl heeft ontwikkeld op basis van volks(blaas)muziek die zijn wortels heeft in Tsjechië, het hart van Europa. Er zijn inmiddels interessante artikelen verschenen die het één en ander vertellen over oorsprong, overeenkomsten en verschillen. Vooral de artikelen van Simon Meurs en ook het artikel van Albert Flikkema van de Zuidemakapel geven een duidelijk beeld over de Tsjechische blaasmuziek. Zonder al te diep in te gaan op de geografie en de geschiedenis is het toch noodzakelijk hier iets over te vertellen. Als het over de geografie gaat, hebben we het over de huidige republiek Tsjechië:
De Tsjechische Republiek, bestaat uit de historische landen Bohemen, Moravië en een deel van Silesië.
Bohemen is het westelijk en centrale deel van Tsjechië dat beschikt over een divers landschap, van glooiend tot bergachtig en bosrijk en is een typisch bierland. Het kent een redelijk grote welvaart en dat uit zich in een gedegen en rustige levensstijl. Moravië beslaat het meer oostelijk deel van Tsjechië en grenst aan Slowakije. Moravië kent minder industrie, maar de landbouw is er van groot belang. Door de gunstige ligging tegen de heuvelruggen is deze streek uitgegroeid tot een prachtig wijngebied. Tsjechië in zijn geheel lijkt op een ketelvormig dal, dat van alle kanten omgeven is door bergketens. Uit het oosten, westen, noorden en zuiden leidden hier door nauwe passen en rivierbekkens oeroude handelswegen binnen en doorkruisten elkaar in het hart van het land. In deze contreien ontmoetten en beïnvloedden elkaar de belangrijkste Europese volkeren met hun eigen cultuur, waardoor vermenging maar ook verbreiding van deze culturen plaats kon vinden. 1
Belangrijk aspect bij deze verbreiding en vermenging van culturen is natuurlijk het muziekleven. Al voor 1800 werden de voortreffelijke muzikale kwaliteiten van de Bohemers door avontuurlijke Europese reizigers geroemd. Dat was ook geen wonder, want zowel in West-, als in Noord-Bohemen en in Moravië heersten in de 18e eeuw dezelfde voortreffelijke condities. De adel onderhield het muziekonderwijs voor haar onderdanen en de Kantors van iedere deelstaat waren de docenten van dit "Europese Conservatorium", zoals Bohemen werd genoemd. Rond het woord Böhmen heerst overigens een vèrstrekkende spraakverwarring die begon bij de gelijkstelling van land en volk in de Tsjechische taal. Het woord "český" betekent namelijk "Böhmisch", maar ook "Tsjechisch". Tot de 20e eeuw werd "český" gebruikt als het tegenovergestelde van het patriottische "Böhmisch". Tot 1918 drongen de Tsjechen er in hun nationalistische strijd op aan het woord "český" wel steeds te vervangen door "Böhmisch". Het gevolg is dat nu, na 1945, bij de herdruk van publicaties van Böhmische- en Mährische muziek het bedoelde woord "Böhmisch" bij Duitse vertalingen steeds wordt weergegeven als "Tsjechisch". Als er dus van een problematiek van de Böhmische- en Mährische muziek kan worden gesproken, dan is nationalisme van beide zijden hieraan schuld. Met deze spraakverwarring als oorzaak werd het begrip "Böhmisch" in het Duitse muziekleven na 1945 met veel meer intensiteit gebruikt als sinds de 18e eeuw ooit het geval was geweest. Eeuwenlang woonden etnische Duitsers naast Tsjechen in wat eens Bohemen en Moravië heette, vervolgens onderdeel uitmaakte van Tsjechoslowakije en nu Tsjechië is. Na de Tweede Wereldoorlog werden de Sudeten-Duitsers, waarvan velen de Duitse invasie met gejuich hadden begroet, zonder pardon het land uitgezet. De overwegende meerderheid van de Duitse muzikanten uit Bohemen en Moravië vond in Duitsland zijn weg en bracht bijna overal in het openbare muziekleven veranderingen teweeg. Vanaf dat moment was het in stromen van het Böhmische element éénzijdig Duits. Tot die tijd immers kwam de Böhmische invloed tot stand door een symbiose van Duitsers en Tsjechen.
Landschap in het Poolse deel van de centrale Sudeten 2
Deze laatste getuigen van deze Oost-Midden-Europese musiceerstijl worden tegenwoordig als de typische vertegenwoordigers van de Böhmische muziekopvatting, vooral omdat de Tsjechen vanaf 1947 geen mogelijkheid hadden actief op het West-Europese muziekleven in te werken. Als Böhmische muzikant geldt in Duitsland dus ook vandaag de dag eveneens de Sudetenduitser. Bohemen heeft van oudsher veel Duitse invloeden en Moravië veel Slavische invloed. Dit tekent zich ook weer af bij grote klassieke Tsjechische componisten. Zo stond, zeer algemeen gezegd, Smetana veel dichter bij de in Leipzig geboren Wagner en componeerde Antonin Dvorak meer in de geest van Johannes Brahms, die in Hamburg was geboren. De derde grote Tsjechische componist is de uit Moravië afkomstige Leos Janacek, van wie we kunnen zeggen dat hij zich nog meer bezig hield met de Tsjechische volksmuziek in al zijn facetten dan zijn grote voorgangers Dvorak en Smetana. Deze grote componisten hebben veelvuldig gebruik gemaakt van de specifieke inheemse volksmelodieën in hun prachtige symfonische werken. Typisch nationale dansen als Polka, Dumka en Furiant werden in deze werken aangehaald. De bekendste van deze volksdansen is de polka: Een vlugge dans in 2/4 maat die zich in de negentiende eeuw in slechts drie jaar verspreidde van Praag via Wenen naar Parijs en van daar over de rest van de wereld. De polka is meestal opgebouwd uit korte frasen van twee maten die ook karakteristiek zijn voor het Boheemse volkslied. De Dumka stamt van oorsprong uit de Oekraïne, maar neemt in de Tsjechische klassieke muziek een aparte plaats in met zijn langzame sentimentele karakter. De Furiant is een van oudsher bekende dans uit Tsjecho-Slowakije (Bohemen) in beurtelings drie 2/4-maten en twee 3/4-maten. Ook hiervan zijn weer beroemde voorbeelden te vinden bij Smetana en Dvorak. In de volksmuziek zoals wij die tegenwoordig kennen komen van deze dansen de polka zeer vaak en in Moravië heel af en toe de furiant nog voor. Daarnaast natuurlijk de wals en de ländler, welke niet voor niets ook wel Böhmerländer wordt genoemd. Na deze uiteenzetting over de geografische ligging, de geschiedenis van de bevolking het ontstaan van de spraakverwarring en de mogelijkheden en onmogelijkheden van beïnvloeding van de cultuur, wordt duidelijk dat er van een strikte scheiding van twee, of misschien zelfs drie, Tsjechische volksmuziekstijlen geen sprake kan zijn. Toch hanteren we in grote lijnen ieder geval twee verschillende stijlen omdat er naast de overeenkomsten duidelijke verschillen zijn aan te geven. Deze zijn geografisch bepaald en gevoed door de volksaard, het karakter en de folklore van de beide gebieden.
3
Waarom er eventueel sprake zou kunnen zijn van drie volksmuziekstijlen is gelegen in het feit dat de volksmuziek uit het Egerland zou kunnen worden beschouwd als een eigen stijl, maar over het algemeen wordt deze muziekstijl gerekend tot de Böhmische blaasmuziek, omdat deze is gebaseerd op deze Böhmische muziek en omdat het Egerland geheel is gelegen in Bohemen. Zoals in de praktijk natuurlijk ook te horen is bestaan er dus wel degelijk verschillen en het spreekt voor zich dat composities uit de bedoelde landstreken gespeeld dienen te worden met de passende en karakteristieke bezettingen. Uiteraard worden ook vaak werken gearrangeerd voor Böhmische kapellen op basis van Moravische thema’s. Het is dan vanzelfsprekend dat zo’n arrangement niet door een Mährische kapel dient te worden uitgevoerd. Wanneer deze kapellen de bedoeling hebben op dat moment originele muziek te willen spelen moeten zij zich beperken tot het spelen van hun eigen originele muziek op basis van de eigen bezetting. Dit laatste geldt uiteraard ook in omgekeerde zin voor de Böhmische orkesten. Soms spelen blaaskapellen op concoursen Böhmische en Mährische werken door elkaar. Het moge duidelijk zijn dat dit, gelet op al het voorgaande, niet wenselijk is en artistiek ook niet verantwoord. Je zou haast kunnen zeggen: "Schoenmaker blijf bij je leest", dus met andere woorden: Kapellen blijf bij de stijl die bij je bezetting hoort. Het is overigens wel vaak zo dat het juryteam vast kan stellen dat getracht wordt de stilering van de beide soorten muziek op passende wijze uit te voeren. Het is echter de transparantie van de klank en de klankkleur op zich die te wensen over laat. Wanneer Mährische muziek met meer dan +/- 14 muzikanten wordt gespeeld wordt het geheel al snel te dik en dus ondoorzichtig. Je dient als orkestleider wel haast over tovenaarscapaciteiten te beschikken om met zoveel meer muzikanten de vereiste klankkleur te benaderen, laat staan te evenaren. Beter zou het zijn wanneer de kapelleiders zich tevoren zouden verdiepen in de achtergronden van hun muziekkeuze om zo hun kapellen tot nog grotere hoogte te brengen. Te vaak komt het voor dat het juryteam zich geplaatst ziet voor een prima spelend orkest met titels bij de vrije keuzewerken die niet overeenkomen met de bezetting van het betreffende orkest. Natuurlijk wordt er dan objectief beoordeeld aan de hand van de vaststaande, min of meer "meetbare" rubrieken als zuiverheid, klankgehalte, balans, samenspel enz. Maar het mooie aan muziek, zeker aan volksmuziek, is dat beetje extra, dat beetje feeling hebben voor zaken die niet goed meetbaar zijn. Ik bedoel hier aspecten als stijl, karakter, sfeer muzikaliteit, klankpalet, spontaniteit, bezieling inzet, opbouw en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Allemaal zaken waarbij de uitvoering van de compositie centraal staat, maar die juist door oneigenlijk gebruik van bepaalde composities en arrangementen teniet worden gedaan. Door een duidelijke scheiding aan te brengen in de lijst met verplichte werken en verplichte keuzewerken is er vanuit de organisatie voor gezorgd dat vermenging van stijlen daarbij niet meer mogelijk is. Nu ligt het aan de individuele orkesten om er voor te zorgen dat ook bij de vrije keuzewerken op de concoursen de juiste keuze wordt gemaakt.
4
In grote lijnen zijn er thans drie stijlen te onderscheiden: Böhmisch (Duits voor Boheems; Bohemen beslaat het westelijk en middengedeelte van het huidige Tsjechië) Mährisch (Duits voor Moravisch: Moravië is het gebied in oostelijk Tsjechië en grenst aan Slowakije) Egerländer (Egerland is een gebied wat een groot deel van Bohemen beslaat en genoemd is naar de rivier de Eger en de gelijknamige hoofdplaats Eger, het huidige Cheb in zuidwest Tsjechië)
Zoals reeds eerder vermeld maken sommige kenners alleen onderscheid tussen de Böhmische en de Mährische stijl, waarbij voor het gemak de Egerländer en de Böhmische stijl tot één wordt gerekend. Dit komt omdat de Egerländer stijl is gebaseerd op de Böhmische volksmuziek. In oorsprong klopt het dus dat er 2 stijlen zijn. De Egerländer stijl heeft zich echter dusdanig ontwikkeld dat deze in de tegenwoordige tijd tot een aparte stijl gerekend wordt met een duidelijke Böhmische oorsprong. Ook zijn er verschillen in bijv. een Egerländer en een Böhmische of Mährische kapel. Achtergronden bij de stijlen Het verschil tussen deze twee hoofdstijlen is geografisch bepaald en direct terug te voeren op de landsdelen Bohemen en Moravië, 2 gebieden in het huidige Tsjechië met een eigen volksaard en folklore. Zo heeft Bohemen van oudsher meer Duitse invloeden en Moravië meer Slavische invloeden. Bohemen is het westelijk en centrale deel van Tsjechië dat beschikt over een divers landschap, van glooiend tot bergachtig en bosrijk en is een typisch bierland.
5
Moravië is daarentegen veel heuvelachtiger en bekend om zijn wijnbouw. Moravië beslaat het meer oostelijk deel van Tsjechië en grenst aan Slowakije en kan gerekend worden tot het Slavisch deel van Europa hetgeen zijn invloed heeft op de cultuur en volks-aard. Het Böhmische deel heeft meer “noord/midden-Europese” invloeden. Een groot deel van Bohemen is eeuwenlang (vanaf de Germanen) bewoond door Duitsers tot aan het einde van de tweede wereldoorlog. Dit gebied is vanaf ca. 1300 bekend als Egerland en beslaat het gebied dat begrensd wordt door het Ertsgebergte (noorden), het Fichtelgebergte en het Bohemer Woud (westen/zuiden) en de rivier de Eger (oosten). Alle plaatsen in dit gebied hebben ook Duitse namen (gehad). Voorbeelden zijn Falkenau (nu Sokolov), Eger (nu Cheb), Karlsbad (nu Karlovy Vary), Graslitz (nu Kraslice). Door de grote rijkdom aan grondstoffen (kolen, zilver, koper, hout, enz.) ontstond er vanaf de 16e eeuw een periode van grote bloei. In deze rijke periode werd ook de basis gelegd voor het ontstaan van het conservatorium van Europa, zoals Bohemen ook wel wordt genoemd. Bohemen wordt ook wel het land van de muziek genoemd. In het gebied rond Kraslice (Tsjechië) en Markneukirchen (Duitsland) waren in de eerste decennia van de 20e eeuw honderden zelfstandige instrumentenbouwers gevestigd die wereldwijde bekendheid genoten om hun vakmanschap. Niet alleen blaasinstrumenten maar ook violen, harmonica’s, citers, enz. werden en worden hier gemaakt. In 1904 waren in Kraslice maar liefst 240 zelfstandigen (met hun personeel) gevestigd die allemaal instrumenten-bouwer waren of toeleverancier voor de instrumentenbouw.
“Schauwerkstatt” in Markneukirchen 6
De stijlen Kenmerkend voor de Böhmische stijl is de wat, t.o.v. de Moravische, “rustiger” speelstijl hetgeen zich bij een polka uit in een over het algemeen wat langzamer en gemoedelijker speeltempo. Ook worden de typisch Tsjechische muzikale accenten over het algemeen wat minder benadrukt dan in de meer Slavische stijl van de Moravische muzikanten. Het speeltempo in de Moravische muziek ligt duidelijk hoger en ligt voor een polka over het algemeen rond tempo 120. Veel muziek is gebaseerd op soms al eeuwenoude volksliedjes uit de verschillende regio’s. Het speeltempo heeft een duidelijke relatie met deze oorspronkelijke volksmuziek. De Moravische blaasmuziek is daarentegen nog eens sterk beïnvloed door de Slavische cymbaalmuziek. De al eerder genoemde Egerländermuziek van Ernst Mosch is een op de Böhmische muziek gebaseerde “sound”. Deze muziek is meegenomen naar Duitsland door de vele honderdduizenden Duitse bewoners van Egerland die na WO II door de Tsjechische overheid gedwongen werden hun geboortegrond te verlaten. Oorspronkelijk had de kapel van Mosch (een geboren Egerländer) een normale Tsjechische bezetting. Later is deze uitgebreid met een eb- bas, fluit, enkele tenor/baritons, meerdere flügels en een hoorn. Naast dus een grotere bezetting, waardoor er meer orkestrale klank ontstond, was er begin 70-er jaren een duidelijke overgang te merken naar een meer “wollige studio-klank”. Sommige liefhebbers van het eerste uur typeerden dit als: “het is alsof er een deken over het orkest ligt”. Mag de individuele muzikant bij met name de Moravische kapellen zo af en toe wat meer “hervortreten”, bij de Böhmische maar vooral de Egerländer kapellen moet hij vaak meer spelen ten dienste van het collectief. Ernst Mosch omschreef dit eens als “spielen wie am Schnürchen” De Tsjechische ritmiek. Vooral in het polkaspel komt de “Tsjechische ritmiek” tot uitdrukking. In het notenschrift wordt dit o.a. tot uitdrukking gebracht door syncopen en accenten. Toch zal een niet-Tsjech dit op een andere manier spelen, terwijl de Tsjechische muziek het als volgt zal spelen: de 1e achtste noot “veert” een beetje op, de 2e wordt aan de 3e en de 4e weer aan de 1e gebonden, waarbij hij de onbetoonde achtste ietsjes breder en zwaarder speelt als verwacht zou worden. Met name in de Moravische stijl wordt er veelvuldig gespeeld met zogenoemde “buiknoten” op bijv. de 2e en 4e achtste uit een rij van vier achtsten onder een bindingsboog. Een ander kenmerk is de ingekorte kwart. Vaak wordt deze iets korter dan de feitelijke waarde gespeeld. De oorsprong ligt hier vooral in de gezongen volksmuziek. Door een andere vocaalvorming in het Tsjechisch (Slavisch met kortere klanken dan bijv. het Duits of Nederlands) heeft dit een directe invloed op de speelstijl en de “klinkende” lengte van de noten. In de melodielijn van de blaaskapel worden immers de zangers en/of zangeressen begeleid en zal de muzikant met zijn “koperen keel” de muziek zo spelen zoals hij het zou zingen, hoewel de notenwaarde genoteerd staat als bijv. een hele kwartnoot. 7
Deze speelstijl maakt de Tsjechische blaasmuziek levendiger, enthousiaster en doorzichtiger. Minder “calvinistisch” dus dan dat de Nederlandse koperblazer over het algemeen speelt. De Tsjechische ritmiek was trouwens ten tijde van de Romantiek nadrukkelijk aanwezig in de toendertijd gecomponeerde en gespeelde dansmuziek en stond centraal in de composities van Smetana en Dvorák. De bezetting Over het algemeen worden in een kapel de volgende instrumenten bespeeld: 1e flügel/trompet (1x), 2e flügel (2x), tenor (1x), bariton (1x), klarinet Bb (1x), klarinet (eb (1x), 1e trompet begel. (1x), 2e trompet begel. (1x) trombone begel. (1x), Bas Bb (1x), slagwerk, zang (2-3). Vaak wordt in de begeleiding de trompet-begeleiding gespeeld door Eb-trompetten of Mellafoons, hetgeen een andere klankkleur geeft. Ook is kenmerkend dat er gespeeld wordt met cilinderinstrumenten met een grotere mensuur dan in West-Europa gebruikelijk. De gebruikte flügelhorns kunnen qua klankkleur geplaatst worden tussen een trompet en een bügel. De muziek De werken die gespeeld worden bestaan voor 99% uit polka’s, walsen en ländlers (Tsjechisch “sousedska”, wat van oorsprong allemaal volksdansen zijn. Met name in Moravië wordt nog wel eens een volksdans als bijv. een furiant in het repertoire opgenomen. Componisten Bekende componisten zijn: Böhmisch: Vejvoda (Skoda Lasky of beter bekend als Rosamunde), Poncar, Vacek, Blaha, Valdauf, Kubes (met zijn kapel Veselka), Borovicka, Skabrada en Pecha. Mährisch: Prajka, Zvacek, Sedlacek, Strouhal, F. Manas, V. Manas, Slabak, Prochazka, Kamenik, Gursky, Pfeffer, Prehnal, Strubl, Konecny, Orsag, Ondracek, Hotovy, Hulak en Horak. Kapellen Böhmisch: Veselka (ladislav Kubes jr.), Budvarka (Vojtech Prokes), Budejcka Kapela (Ada Skolka), Babouci (Frantisek Petrach) Mährisch: Moravanka (Jan Slabak), Gloria (Zdenek Gursky), Tufaranka (Bohumir Kamenik/Jan Bilek), Mistrinanka (Antonin Pavlus), Vlado Kumpan unsd seine Musikanten, Borsicanka (Antonin Konicek), Moravenka (Vladimir Pfeffer), Zadovjaci (Ladislav Svobod), Stribrnanka (Votech Horky), Sohajka (Vojtech Duchacec). 8
Gloria De bezetting van de Böhmische blaaskapel bestaat uit maximaal 22 muzikanten, te weten: 7x klein koper; 5x tenorhoorn/bariton; 3x Bb klarinet; 1x Eb klarinet of 1x fluit; 3x trombone of hoorn (begeleiding); 2x bastuba; 1x slagwerk. Voorts evt. 2x zang. Egerländer: Ernst Mosch und seine Original Egerländer Musikanten, nu voorgezet onder de naan Ernst Hütter und die Egerländer Musikanten, Michael Klostermann und seine Musikanten.
Ik hoop dat u met dit artikel duidelijk heb gekregen over de verschillen in de verschillende stijlen. Ben Lenderink
Bronvermelding: "Das Böhmische Musikantentum" - Michael Komma "Mein Leben – die Musik" (Biografie Ernst Mosch) – Georg Ried, Elmar Wolf "Geschiedenis der muziek" - Curt Sachs
9
Spectrum "Muziekencyclopedie" - Th. Willemze "Muziekgeschiedenis in voorbeelden" - Otto Hamburg Publicatie "Het wat en hoe van de Tsjechische blaasmuziek" - Albert Flikkema Publicatie "Böhmen und Mähren" - Arno Beerts Diverse publicaties Simon Meurs
10