1
Het was een stille, eenzame nacht. Er was geen enkel geluid te horen, geen enkele ziel te bekennen. Op een open plaats in een bos ten noorden van Londen brandde een kampvuurtje met een zwarte gloed erboven. Naast het vuur stonden 2 tenten, en in de schemering van de maan waren schimmen van mensen met lange klederen zichtbaar. Tovenaars en heksen. De tent ging open. Een grote tovenaar met donker haar en donkere ogen kwam naar buiten. Achter hem liepen twee Dooddoeners en een zwarte heks, met een klein, in doeken gewikkeld lichaampje van een baby in haar magere armen. “Leg hem daar maar neer, Dorothy.” zei de tovenaar met een warme maar toch akelig kille stem, en hij wees naar het vuur. De heks volgde zijn bevelen op, en legde de baby naast de smeulende houtblokken neer. “neenee, dààr!” verhief hij zijn stem, en voerde een teken uit waarmee hij bedoelde in de vlammen die gloeiend door de nacht brandden. “Maar, Heer, toch niet de baby… ik bedoel, u kunt dat onsch…” protesteerde de vrouw. De tovenaar trok aan de snelheid van het licht zijn toverstok uit zijn gewaad en vervloekte de vrouw waardoor deze onbeweeglijk uitgestrekt op de grond kwam te liggen. “Niemand is mij ongehoorzaam! Niemand!” Één van de Dooddoeners raapte het kind op en zei, in tegenspraak met de Heer, dat ze met enkele druppels bloed wel voldoende hadden, en sneed de baby in de arm. “Ja… “ zuchtte de donkere jongeman, betwistbaar een jaar of 25, schatbaar, knikte instemmend met de 42-jaar oude dooddoener met de baby in de armen, Arelius Corbela genaamd. “Arelius, je bent me er eentje. Veel te tam als je het mij vraagt. Terugdeinzend voor een baby. Maar een beer van een tovenaar. En eentje van een vent ook, by the way”, zei hij beindigend met een kille lach. Arelius glimlachtte en wikkelde de baby terug in enkele doeken, tegen de kou en herkenning van tovenaars buitenaf. “Gaat u de baby terugbrengen, Heer?” vroeg Arelius bezorgd. “Arelius, kerel, denk je nu echt dat ik dat over mijn hart zou krijgen? Zoveel moeite om dat ettertje te pakken te krijgen, en hem dan zomaar laten gaan? Neen, hij kan ons nog nuttig zijn!” “Maar Heer, een baby! Hij is amper 3 maanden oud! Zo’n ding heeft melk nodig, pampers, en zoiets weent tegen de sterren op!” “ja Arelius, dat weet ik. Daarom dat ik dat domme wicht,” hij keek in de richting van de vrouw die nog steeds versteend op de grond lag, “meegebracht heb. Maar vrouwen, je hebt er ook niets aan!” Allebei barstten ze in een kleine lach uit. “Ach ja, vrouwen” herhaalde de heer gedeeltelijk zijn zin, “zelfs het sterke geslacht op onze wereld kan geen overwinning beraadslagen tegen de Heer van het Duister, Voldemort, Tom Riddle, de enige… ik.” Met een gefixeerde zelfvoldane blik bleef hij voor zich uit staren, waarop Arelius hem nogal geintimdeerd aankeek. Eerder bang. “Zonder jou was ik hier nooit geraakt, Arelius, en je zoon, dat weet je toch?” Arelius knikte. “Wel dan, ik ga me in de tent bezig houden met de toverdrank voor die twee… gewoon de toverdrank… enneuh, zorg jij ervoor dat dat domme wicht terug op haar benen staat als ik terug ben. En geef die kleine iets om te zuipen of die stopt nooit met janken!” Met een zwoele beweging draaide hij zich om richting tent en sloot deze met de ritssluiting netjes achter zich.
2 De tweede dooddoener, ongeveer dezelfde leeftijd als Tom, die nu opstond uit zijn uitrustende positie naast het vuur, vroeg wie de baby eigenlijk was. Waarom de Heer hem nodig had. Wat voor soort toverdrank hij brouwde. Corbela antwoordde nogal nors “dat zijn jouw zaken niet, Dominius. Niet vooraleer de Heer je het zelf vertelt.” Dominius was de zoon van Arelius, en een soort van beste vriend voor Tom. Ze zaten vroeger samen op school, alleen zat Tom in Zwadderich en Dominius in Ravenklauw. Arelius was een volbloed tovenaar, ook exZwadderaar, maar was getrouwd met een Snul, de moeder van Dominius. Dominius was dus een halfbloed, waardoor de vriendschap tussen Tom en Dominius niet vanzelfsprekend was, en ook in slechte aarde viel bij de rest van de afdeling Zwadderich. Maar ze was er. En ze was waarschijnlijk de enige vriendschap die Tom kende. En dan was er nog een liefde. Tom had in zijn hele leven 2 meisjes gekend. Kiezen kon hij niet. Ze bezaten elk hun eigen charme, hun eigen bovennatuurlijke tover- en aantrekkingskracht. Beiden waren ze omgekomen in een ongeluk van de Zweinstein Express, bij de terugkeer naar de school na de kerstvakantie. Ze waren de enige meisjes op de trein, twee van de drie passagiers toen aanwezig. Naast hen was er ook nog Michael Lubbermans. “Al een even grote oen als Marcel. Zo vader zo zoon.” Had Tom nog gezegd. De twee meisjes, Nimonia Sapparius en Amphetamine Lydocia waren halfbloedige verwanten van elkaar, en daarbij hadden ze ook nog een sterke vriendschapsband. Daarboven koesterden ze ook een gedeelde liefde, die voor Tom. Thomas Marvolo Riddle, voluit. zijn alter ego was beter gekend als Lord Voldemort, Heer van het duister. Velen durfden zijn naam niet vernoemen. Tom leidde dus zowat twee levens. Hij was in grote lijnen, theoretisch gezien het alter ego van de Heer van het Duister, maar hij leefde een generatie later, waardoor hij in principe dus de enige afstammeling van was. Hij had buiten een vriend en 2 vriendinnen die accepteerden dat hij de verafgode Heer was, geen vrienden. Enkel de volgelingen van Voldemort stonden aan zijn zijde. Zij kenden hem. De vader van, en zijn beste vriend zelf stonden hem bij in het proces om Amphetamine en Nimonia terug te halen uit de onderwereld. Hij onderging dezelfde handelingen dan deze die Voldemort gebruikte om zichzelf weer letterlijk leven in te blazen. We spreken hier over een 20 à 30 tal jaren later, nu in de hoop 2 meisjes weer op leven te brengen. Voldemort had destijds het bloed van Harry Potter, zijn aartsrivaal gebruikt om te herrijzen. Nu zou Tom, als afstammeling van Voldemort, het bloed van de rechtstreekse afstammeling van Potter gebruiken. Het bloed van Harry’s zoon, Sirius Potter. Harry en Hermelien hadden hem Sirius genoemd, naar de peetvader van Harry, die uiteindelijk toch vermoord was door Tom in hoogsteigen persoon. Sirius Potter, de baby waarvan het bloed juist in het bezit van Tom was gekomen. Tom kwam terug de tent uit. Eindelijk, na 3 dagen gezwoeg. “En?” vroeg Dominius. “Het is klaar. Zeg, is de kleine dood of zo?” “Ik dacht dat het de afspraak was de kleine niet meer pijn te doen dan nodig…” onderbrak Arelius hen. “Inderdaad, dat is ook de afspraak. Maar die is zo stil?” “Ja, nu je het zegt…” zei Dominius, terwijl ze samen naar de tweede tent, de slaaptent, liepen. Daar zat Dorothy de baby te voeden. “Ah, jij leeft ook nog!”
3 riep Tom haar toe. Dorothy wierp een norse blik in zijn richting. Tom wenkte haar. “We hebben geen seconde te verliezen. We zijn hier weg.” Dorothy pakte de baby terug in in de doeken en pakten de spullen in. Dominius brak de tenten op en maakte ze aan zijn bezem vast. Arelius vloog met de baby. Dorothy vloog mee met Tom, aangezien haar bezem gebroken was bij het landen toen ze hier aankwamen. Dorothy aarzelde, maar na een “Hé, mevrouw Latamina; gaat u nog opstappen of blijft u liever hier?” van Tom zat ze sneller op de bezem dan ze waarschijnlijk zelf besefte. Ze vlogen zuidoostwaarts tot ze een berg bereikten. Op de top van de Olympos landden ze, en daalden af tot ze een begraafplaats tegenkwamen. “Een begraafplaats? Hier? Hier woont geen volk...” merkte Dorothy op. “Klopt”, zei Tom, “maar Amphetamine en Nimonia zijn hier begraven. Deze berg... iets met mythologie... enzo...” Even kreeg Dorothy de indruk een traan in Tom’s ogen op te merken, maar besloot hier maar niets over te zeggen. “Maar nu over naar het echte werk...” Tom schraapte zijn keel. “Dorothy, jij en die kleine blijven hier. Dominius en Arelius, jullie volgen mij. Toverstokken in aanslag, niets doen voor ik het zeg. Horen jullie? Niets!” Vader en zoon knikten instemmend. Dorothy was niet akkoord, ze had weer een protest tegenover de mening van Tom, waardoor ze ‘zonder reden’ een stekende pijn in de linkerborst begon te voelen en dan toch maar besloot om, zoals zij het gezegd had, “helemaal alleen met die Potter op een verlaten berg te gaan zitten wachten tot de Reisgenoten van de Ring, oei sorry de Toverdrank teruggekeerd zijn van hun missie naar het diepste van Mount Olympos.” Tom en zijn gevolgd daalden de berg af. Ook al was er geen volk gevestigd, zoals Dorothy had gezegd, er was een natuurlijk uitgegraven bospad dat precies afgemeten tussen de vele bomen doorliep. Het gezelschap volgde het pad tot het op een bepaald moment doodliep op een grote rots waarrond geen bomen meer te bekennen waren. “Wat nu?” vroeg Dominius geërgerd. In plaats van antwoord te geven liep Tom gewoon rond de rots tot ze een steile helling tegemoet kwamen. Ze gleden op hun gewaden naar beneden aan de rots, waar er zich een kleine opening in bevond, net groot genoeg voor een gemiddeld persoon, ongeveer het kaliber van Tom en Dominius. “Arelius...” zei Tom aarzelend. “Jaja, ik begrijp het. Ik wacht hier wel. Jullie kunnen de verdere tocht wel alleen aan. Veel succes!” Tom wenkte Dominius en kroop dan behoedzaam door de speling in de rotswand. Dominius volgde hem, met een laatste blik werpend op zijn vader die knikte met een geruststellende grijns op zijn gezicht. Tom en Dominius vervolgden hun weg door de smalle tunnel. De weg werd breder en breder en er was ook meer en meer licht in de tunnel. Deze gaf uit in een grote kamer, vol met sieraden, juwelen, munten, bekers en kronen van goud en zilver, beelden uitgehouwen in de rotswand, in het midden van de kamer twee grafstenen op een verhoogd stuk rotsblok. “Een graftombe!” schreewde Dominius uit. Zijn stem galmde door de kamer alsof honderden stemmen zijn zin herhaalden. Tom gaf hem een duwtje en fluisterde hem “ssst, wees stil!” toe. Ze liepen naar de grafstenen. Dominius las de namen van Tom’s overleden vriendinnen, Amphetamine Lydocia en Nimonia Sapparius. Dominius was duidelijk niet ingelicht over Tom’s plannen, in vergelijking met
4 zijn vader, die momenteel de berg beklom om Dorothy te melden dat ze veilig aangekomen waren in de tombe. Tom haalde zijn toverstok uit zijn zak en sprak met gedempte stem tweemaal de Flippendo spreuk uit, waardoor beide graven opengleden en elk een gemummificieerd lichaam onthulden. Dominius werd hoe langer hoe banger, maar liet dit uiteraard niet blijken voor zijn vriend en meester Tom, die nu een bekertje uit zijn zak haalde en er de helft van de toverdrank in goot. De andere helft deed hij in een tweede bekertje, dat hij aan Dominius gaf. “Laat haar dat opdrinken”, zei hij, en hij wees naar Amphetamine’s mummy. Toen Dominius hem vragend aankeek haalde hij snel een trechtertje uit zijn zak en gaf die aan Dominius. Nadat beiden de drank binnen hadden, hoorden ze stemmen uit de tunnel weergalmen. Ze renden en kropen zo snel ze konden door de tunnel en zagen dat deze stemmen Arelius en Dorothy toebehoorden. Tom wendde zich tot Dorothy en nam de baby uit haar armen. “Je bent voor het eerst eens op tijd! Laat ons daar op toosten.” Sprak Tom haar sarcastisch toe. “Wachten jullie hier op mij?” vroeg Tom. Zonder op antwoord te wachten liep hij terug de tombe in. Hij kwam aan en wikkelde de meisjes uit hun mummy. Ze kregen al terug wat kleur. Hij legde de baby tussen de twee graven in, liep terug naar buiten, en wenkte de anderen om terug naar boven te gaan. Eens boven aangekomen vlogen ze terug naar waar ze vertrokken waren, daar waar ze al hun plannen besproken hadden, de Drie Bezemstelen... “4 boterbier graag.” Zei Tom zodra ze binnen gingen. “Komt eraan meneer” zei de barman, en nog geen minuut later stond de bestelling voor hen. Tom gooide 4 galjoenen op tafel en met een “hou het wisselgeld maar” liep een overgelukkige barman terug naar de toog. “Hoelang, Tom?” vroeg Arelius. “Wat, hoelang?” antwoordde deze. “Voor de meisjes ontwaken?” “Oh, dat... enkele maanden...” “Enkele maanden! En de baby dan?!”, zei, met een hysterisch stemmetje, Dorothy. “Ach, die heeft zijn portie nu wel gehad.” Lachte Tom sinisch. “Tom, het was niet de afspraak dat...” protesteerde Arelius. “Hey, mag een jong rot ook eens een grapje, ja? De kleine is vervloekt. Hij zal geen eten meer nodig hebben in een maand of 2, 3, misschien 4. Ik ben ook geen monster, of wel?” Dorothy kuchtte. Een getrokken glimlach rond Tom’s mond verdween al even snel als hij verscheen, want de deur van de Drie Bezemstelen ging open, en een Potterig gedaante verscheen in het deurgat. Harry Potter in hoogsteigen persoon kwam de herberg binnen, gevolgd door Hermelien, Ron, en een meisje met vuurrood haar waarvan Tom de naam niet wist, die hand in hand liep met Ron. “Zozo, Wemel heeft een vriendinnetje!” lachte Arelius. Dominius, Dorothy en als laatste Tom volgden zijn voorbeeld. De lachende bende trok al veel te snel Harry’s aandacht, waardoor de stilte snel terugkeerde. Harry liep op hun tafeltje in de hoek van de herberg af, knikte eens vriendelijk naar de heks en wendde zich dan tot Tom. “Waar is mijn zoon?” vroeg hij beleefd.
5 Tom bekeek hem ernstig. ”Je zoon?” vroeg hij. “Ja, mijn zoon. Heb je hem ontvoerd, Riddle?! En zeg niet dat je niet wist dat ik een zoon had! Het heeft 3 maanden in de Ochtendprofeet gestaan!” “Ach, jaaa. Dat weet ik nog. Ik meen mij te herinneren, dat ik dat artikel gelezen heb de dag vlak voor ik mijn abonnement afgezegd heb.” Dorothy glimlachtte. “Nee, Potter, even serieus. Ik weet niet waar je zoon is. Welke tovenaar durft de Potterszoon nu te stelen. Sorry, gebruikte u zonet niet het woord ‘ontvoeren’? Mijn excuses, de Potterszoon ontvoeren, dus.” Dorothy proestte het uit, waarop ze een schop onder tafel kreeg van Arelius en zonodig haar ernstige gezicht hernam. Ondertussen waren Ron, Hermelien en de roodharige vamp naast Harry komen staan. “Laat wezen, liefje”, zei Hermelien. “Het is onwaarschijnlijk dat...” De tafel hervatte haar uitbundige schaterlach in koor. “Wat? Wat!... Och komaan...” “Sorry, juffrouw Griffel. Of prefereert u ‘mevrouw Potter’? Zo noemden ze Lily ook, tot...” “Neen, Harry, blijf kalm!” gilde Ron, en hij moest Harry tegenhouden. Arelius, Dominius en Dorothy lachtten, maar Tom bleef ernstig. “Zeg, Potter, Griffel, Wemel, en, euh... hé rooie, wat is jouw naam?” “Betty”, zei het roodharige meisje, dat klaarblijkelijk Ron’s vriendin was, vinnig. “Jij bent mevrouw Wemel?” “Binnen een maand wel, ja.” ‘Ahzo, verloofd. Probeer die maand in leven te blijven, juffrouw Betty.” Ditmaal was het Hermelien die Ron moest tegenhouden. “Welja, waar bleef ik?” hervatte Tom. “Ahja, jullie vier, als jullie die kleine terug willen, zouden jullie dan niet eerder zoeken in plaats van op café gaan te pintelieren?” “Denk je dat we dat niet doen?” protesteerde Ron. “Mijn vader en de rest van het Ministerie zijn op zoek naar Sirius, en...” “Och, jaa, het Ministerie. Hopeloze aanhouders. Eerst op zoek naar Sirius Zwarts en als die dood blijkt te zijn, gaan ze op zoek naar Sirius Potter.” Alweer moest Ron Harry tegenhouden, ook al had hij meer zin hem los te laten. “Wel, Potter, ik zou overal zoeken moest er iemand mijn zoon stelen. Ik zou overal zoeken, zelfs in grotten, tussen bomen, of onder bergen.” “Was dat een hint, Riddle?!” schreeuwde Harry. “Neen, neen, ik weet er niets van, ik zweer het. Ik zweer het op het hoofd van... um, ja... op het hoofd van de kleine zelf dan maar?” Nu deed Ron geen moeite meer Harry te kalmeren. Integendeel. Harry trok zijn toverstok en Ron volgde zijn voorbeeld. In een oogwenk deed Tom hetzelfde en even later stonden ze oog in oog, klaar voor duel. De barman kwam tussenbeiden, met een “Hé, niet hier alsjeblief!” en ook heel veel schrik. “Inderdaad, meneer de barkeeper heeft gelijk, Potter!” zei Tom. “Ja, inderdaad.” Zei Ron, en hij liet zijn toverstok zakken. Even had Harry de neiging hetzelfde te doen, maar aarzelde, bedacht dat Tom niet te vertrouwen was en besloot dan toch het niet te doen. “Potter, ik wil je geen pijn doen. Laat dat stuk hout van je maar zakken.”
6 “Oh, ja. Jij hebt net hetzelfde stuk hout! Samen dan maar?” “Goed, Pottertje. Op 3. één, twee,...” Op drie waren ze verondersteld hun toverstok weg te stoppen, maar in plaats daarvan vuurde Harry een ontwapeningspreuk af en Tom een verlammingsspreuk. “Expelliarmus!” “Paralysis!” De stralen kruisten elkaar niet. Ze vloeiden over in elkaar, en op de plaats waar ze elkaar raakten ontstond een lichtbol, waarin even later het hoofd van Perkamentus verscheen. “Harry en Tom! Wat bezielt jullie. Tom, hoe durf je je hier nog laten zien? En Harry, Tom had gelijk. Je zou beter op zoek gaan naar Sirius!” “Professor, sorry. Hij daagde me uit en... waar bent u?” “Op het Congres van het Ministerie, Harry. Ron, je moeder laat je de groeten doen.” “Euh, ja... terug.” Antwoordde Ron met een vuurrood hoofd. “ik had je net nodig, Harry. Ik vond dit het ideale moment. Ik haal je onmiddelijk hierheen.” Perkamentus verdween. Een knal weerklonk, een lichtflits verblindde Tom en ook waren Harry, Hermelien, Ron en Betty weg. De blikken die zonet nog aan Harry en Tom, en de verschijning van Perkamentus gebonden waren, keken nu allemaal naar Tom. “Zo, die zijn weg. Uh, hangt er een sticker op mijn voorhoofd van ‘kijk naar mij’ of beeld ik me dat gewoon in?” vroeg hij geïritteerd aan de klanten in de Drie Bezemstelen. Iedereen wendde zijn blik af van Tom en de enkelingen die nog bleven staren hielden dit niet langer dan 3 seconden vol. “Was dat niet overdreven, Tom?” vroeg Arelius geergerd. “Dat van die sticker?” zei Tom onschuldig. “Nee, Tom. Die uitdaging aan het adres van Potter.” “Ah, die... neen. Ik doe nooit dingen die ik overdreven vind. En als u, meneer Corbela, die overbodig vond, moet u uw mening eens dringend herzien.” “Het spijt me, Heer, maar ik dacht... misschien voelde u de drang u ook eens aan anderen te interesseren?” “Corbela, dat doe ik toch, man? Waarom zijn we anders helemaal tot aan Olympos gevlogen? Waarom heb ik me zovele dagen uitgesloofd voor 100 ml toverdrank? Waarom? Kun je me dat antwoorden? Corbela?” “Om van die kleine af te geraken, zeker?” kwam Dorothy tussen beiden. “Nee, Latamina, nee. Voor die 2. Niet voor mij, niet voor u, niet voor zomaar iemand, maar voor die 2.” “Kalmeer Tom, kalmeer!” probeerde Dominius ook eens, maar deze zinnige onderbreking werd onmiddellijk stilgelegd door een driedubbele “hou je erbuiten!” van Tom, Arelius en Dorothy. “Laat ons erover ophouden.” staakte Tom. “Inderdaad, het enige wat we kunnen doen is afwachten...” zei Arelius. “En hoe weten we wanneer ze ontwaken? Hoe vinden we ze?” vroeg Dorothy aan Tom, die gewoon zijn hoofd schudde. Na enige stilte antwoordde hij: “Wij vinden hen niet, zij vinden ons.”
7 Het herwekkingsritueel van Tom was nu al 3 maanden passé. Ergens in een donkere kamer lag een baby te huilen. Een vermoeide stem maakte een kreunend geluid, gevolgd door de vraag “Wat is dat gehuil?”. Waarop een tweede stem antwoordde “Ik weet het niet. Hoelang hebben we geslapen?” “Geen idee. Het lijkt wel jaren.” “Mh. Het enige wat ik me herinner is de Zweinstein Express. Een ongeluk en...” “Hemel! Nimonia! Het ongeluk! We horen dood te zijn!” De twee gedaanten sprongen gelijktijdig op uit de sacrofaag, keken verward om zich heen om nog eens tot de conclusie te komen dat ze er niets van begrepen, keken nog eens rond tot hun blik viel op.... “Amphetamine! Een baby!” “Waat.... oh, dat verklaart dat gehuil. Hoe komt die hier?” “Uhu... kalmeer die eens! Ik word gek van dat gehuil...” Ze liepen op de baby af en knuffelde hem, bekeken, knuffelden hem terug, tot ze in zijn nek hetzelfde litteken zagen als datgene dat op Harry’s voorhoofd prijkte. “Nimonia... baby.... Harry Potter?!” “Ja, je hebt gelijk...” “Het is een teken, Nimonia...” “Teken? Tom?!” “Ja... we moeten zo snel mogelijk bij hem geraken.” “Ja, goed zo, Amphetamine. 10 op 10. Had ik ook al door. En hoe?” “Uhm... laat ons eerst uitzoeken wat er zich buiten deze kamer bevind. Misschien eten ofzo.” Amphetamine en Nimonia liepen dezelfde tunnel uit die Tom en Dominius 3 maanden geleden gebruikt hadden. Ze liepen enkele rondjes in het bos, maar kwamen steeds weer op dezelfde plaats terecht. “Het is hopeloos, Nimonia. Laat ons wat te eten zoeken?” “In die boom zit een nest, ik denk bosuilen. Misschien moeten we proberen Tom te bereiken per uil?” “Ja tuurlijk, en die uil is afgericht en gaat 100% zeker niet in verkeerde handen vallen?” “We kunnen proberen?” “Ja, goed. Niets verloren... Zijn uileneieren eetbaar?” “Amphetamine! Hou nu eens op met alleen aan je maag te denken, wil je?” En zo deden ze. Nimonia zocht wat inkt in de grot, terwijl Amphetamine een stukje behangperkament van de muur schraapte. Een veer vonden ze op de grond en het bericht was simpel. Tom. Amphetamine en Nimonia. Kom snel. Ze vingen letterlijk een uiltje en bonden de rol aan zijn poot. Streelden zijn hoofdje. De uil vloog uit. “Zou het lukken?” vroeg Amphetamine bezorgd.” ”Wie weet...” antwoordde Nimonia. “Wie weet.” En ze pakte de baby op en duwde Amphetamine voor zich de grot weer in. “pffff Nimoniaaahhhh! Ik wil wat te eten. NU!” “Amphetamine, kalm meisje, ik kan toch geen eten toveren of wel?” “Pfff. En die blijter? Die moet niets hebben?” “Ja, inderdaad. Laat ons iets zoeken. En die pamper zal ook wel aan verversing toe zijn.”
8 Amphetamine pakte een stuk van de mummie-zwendels en pamperde de baby daarmee. Nimonia zocht naar wat te eten, maar lang zoeken hoefde ze niet, want Amphetamine had een groen sterretje op het linkerbeen van de baby ontdekt. ‘dat wijst op een Afamiso bezwering.” “Inderdaad... geen voedsel voor die kleine.” “En toen waren ze nog met twee...?” “Misschien moeten we proberen bij Tom te geraken...” “Ja, hoe...?” “Verdwijnselen?” “Nimonia, dat is al 50 jaar geleden! Denk je dat dat nog zal lukken?” “Dat is zoals fietsen... komaan. Neem jij de baby of ik?” “Doe maar...” “De Lekke Ketel!” *KNAL* Amphetamine en Nimonia waren in een flits weg. Ergens in een donkere steeg, een verlaten krot, verschijnselde Amphetamine, ze was blijkbaar toch een beetje gedesoriënteerd. Nimonia en de baby waren waar ze moesten zijn, de Wegisweg, De Lekke Ketel. Daar vroeg ze dan een kommetje warme melk voor de baby, ze had gezien dat de ster weg was, dus de vloek ook. Ze gaf de baby te eten, in het openbaar, niet-wetende dat ze dan als ontvoerder zou gezien worden. Ze kocht ook luiers en speelgoed voor de kleine, en ze betaalde dit alles met een handvol galjoenen die ze in de vlucht had meegescharreld uit de tombe. Amphetamine had minder geluk. Ze had enkel 2 knoeten die in haar ketting hingen als talisman. Ze was in een dorpje terecht gekomen waar amper mensen woonden. Er waren geen openbare gebouwen zoals café’s, restaurants, postkantoor of eender wat waar Amphetamine contact zou kunnen opnemen met De Lekke Ketel. Ze liep enkele rondjes in het dorp maar vond niets. Ze belde aan bij enkele huizen, maar had weinig succes; ofwel was er niemand thuis ofwel werd ze gewoon weggejaagd. Ze vroeg zich af waarom deze donkere mensen in deze donkere stad zich zo associaal opsloten in hun huizen. Ze liep van de donkere steegjes een ietswat grotere straat in, en kwam om de hoek een jongeman tegen die er uitzag als een vreemdeling in deze stad en besloot hem aan te spreken. “Excuseer meneer, weet u waar ik me hier bevindt? Ik ben de weg een beetje kwijt en...” “U bent hier in Paddock, ik vind het hier nogal een vies dorpje als je het mij vraagt, maar ik had hier een afspraak met Zeus Vacharus. Onder de kennissen beter gekend als Evil Wizard of the NiSHos.” “Wie is die Vacharus?” “Een tovenaar, lugubere zaakjes vooral, drakeneieren verhandelen en zo. Maar een beetje gek als je het mij vraagt. Heeft een drugsverslaving achter de rug. Hij kocht ze goedkoop en vermenigvuldigde ze dan aan de hand van een weinig bekende spreuk. Maar hij is er gek door geworden. Hij zat 4 jaar in een afkickcentrum.” “Ooh. Wel, in ieder geval, mijn vriendin zit in De Lekke Ketel in de Wegisweg, en ik zou haar moeten bereiken, maar ik heb geen uil of Brandstof en ...” “Excuseer, maar hoe bent u hier dan verzeild geraakt?” “We wilden naar De Lekke Ketel gaan, en we Verdwijnselden, maar mijn oriëntatie... slechter als die van Nimonia... verdwaald...”
9 “Ahzo. Wel juffie, heb jij even geluk, ik ben hier per Dreuzelauto. Ik heb een soort, voorkeur, aan Dreuzelauto’s. Ik ben als kind van mijn bezem gevallen en heb er nog altijd schrik van nu...” “Waar is hij gestald?” “Gestald?” “Hoe noemen Dreuzels dat?” “Geparkeerd.” “Waar is je auto geparkeerd, dan?” “Daar in dat steegje.” “Hoe is uw naam eigenlijk?” “Gilliaumus Cleratum. En de jouwe?” “Amphetamine Lydocia. Aangename kennismaking.” “Aangenaam. We zijn er. Zie je die grijze bak daar staan?” “Ja...” “Een Toyota Carina.” “Ahzo.” “Ik breng je wel naar de Wegisweg, maar niet in het drukke gedeelte. Deze auto vliegt, en het is verboden Dreuzelvoorwerpen te gebruiken, zeker als ze behekst zijn. Dus daarom, stukje te voet voor jou.” “Bedankt!” Gilliaumus nam plaats achter het stuur, Amphetamine naast hem vooraan. Gilliaumus startte de auto en na een 200m-lange aanloop steeg de Toyota op tot op een kilometer of 2, 3 hoogte, buiten gezichtsbereik van Dreuzels en eventueel Ministerie-tovenaars en –heksen. Aan de rand van de Wegisweg, op een open plek tussen een groepje bomen in een klein parkje, landde de Toyota. Amphetamine stapte uit, bedankte nogmaals en liep dan verder, achteromkijkend naar de auto die haar nu facineerde. “Hopelijk tot weerziens!” riep Gilliaumus haar nog achterna, maar ze hoorde het niet meer. Ze dacht nu maar aan 1 ding: Nimonia zo snel mogelijk terugvinden en haar vertellen over de vliegende auto. Ze rende zo snel mogelijk naar De Lekke Ketel, maar Nimonia was al verdwenen. Ze vroeg de barman of hij haar zo mogelijk had gezien, de man knikte. “Ja, ze zei iets over De Drie Bezemstelen in Zweinsveld. Maar ik vraag me af hoe je er zonder vervoer zult geraken.” “Heeft u hier Brandstof?” vroeg ze vermoeid, de hoop opgevend. “Ja. Maar Brandstof is duur. Met andere woorden, je zult ervoor moeten betalen.” Amphetamine zuchtte. “Kijk, ik voel me alsof ik pas ontwaakt ben uit een jarenlange slaap, ik ben ongewassen, ben doodop, ben slechtgezind door dat stinkdorp Paddock waar ik net van kom, en ik zou Nimonia terug willen vinden. Ik heb geen geld. Enkel deze twee Knoeten hier rond mijn hals, en ze zijn een aandenken aan mijn overleden grootmoeder. Ik zou graag mijn vriendin terugvinden, nogmaals. Wilt u zo vriendelijk zijn mij een handvol Brandstof te lenen? Ik betaal ze terug zo gauw ik aan geld kom. Beloofd.” “Ach... goed dan. Hier heb je wat”, gaf de barman medelijdend toe terwijl hij een zak Brandstof onder de toonbank uithaalde en aan Amphetamine toonde, “daar is de haard, spreek wel duidelijk, niet vergeten!” “Bedankt!” riep Amphetamine nog, terwijl ze op de haard afliep. “Ik hoop dat ik je snel weerzie, datmaal mét geld!” “De Drie Bezemstelen!”
10 *POEF* Op weg was ze. Enkele seconden later in De Drie Bezemstelen dezelfde *POEF*. Alle blikken van de klanten in het cafeetje waren op de haard gericht. Amphetamine keek rond, en zag Tom en gevolg samen met Nimonia en de baby aan een tafeltje in de hoek van de kamer zitten. Amphetamine liep erheen en ging zitten. Ze keek nog eens rond, naar iedereen die haar aangaapte, schraapte haar keel en zei “boterbiertje, graag”, en met een norse blik op de mensen draaide ze haar hoofd naar de tafel en bekeek stuk voor stuk Tom, Dorothy, Arelius, Dominius, de baby en tot slot Nimonia. Dezen waren haar ook aan het aangapen, en pas toen ze zei “Paddock stinkt” verscheen er een glimlach op Toms gezicht en bleek de tafel te herleven. “Wat deed je in Paddock?” vroeg Tom. “Lang verhaal. Ik veronderstel dat je het deel van in de tombe tot aan de Verdwijnseling al vernomen hebt van Nimonia?” Tom knikte. “Ook dat je bij aankomst niet aanwezig was.” Hij lachte. “Lach maar! Go ahead! Wel, ik kwam niet in De Lekke Ketel aan, maar in een leegstaand krot in Paddock.” “Het verwondert me dat je Paddock kent...” “Ik ken Paddock niet. Ik weet alleen dat het zo noemt omdat ik het aan iemand gevraagd heb.” “Moet daar ook vreemd geweest zijn dan, de mensen in Paddock praten amper, noch met elkaar en zeker niet met vreemdelingen.” “Heb ik ondervonden. Die man... zijn naam was Gilliaumus Cleratum. Had een vliegende Toyota en heeft me naar De Lekke Ketel gebracht.” “Wat deed die man in Paddock?” “Een of andere afspraak met een zekere Zeus Vacharius.” “Wat?” “Ken je hem?” “The Evil Wizard of the NiSHos. Die man is gek! Maar stinkend rijk door lugubere zaakjes.” “Exact wat Gilliaumus zei! Wie is die vent eigenlijk?” “Hij is de man...” “... waar die baby heengaat.” Onderbrak Arelius. Zowel Dorothy als Amphetamine en Nimonia riepen in koor “wat?!” en Tom begon het verhaal. Over hoe ze het bloed nodig hadden om de 2 meisjes te herwekken, tot hoe ze van de baby afmoesten. “Het is té gevaarlijk om die kleine bij ons te houden. Daarom geven we hem door aan Zeus. Die kleine kost toch alleen maar geld en brengt ons last op.” “Die vent is gek!” schreeuwde Nimonia. “Maar wel rijk en betrouwbaar!” schreeuwde Tom nog luider. Er viel een langdurige stilte waarin iedereen elkaar aankeek. Terzelfdertijd wilden Nimonia en Tom het woord hervatten waarop een gelijktijdige “jij eerst” beantwoord werd. Uiteindelijk was het Nimonia die haar gedacht even mocht uiten. “Je verkoopt Potter dus gewoon aan die Zeus?” “Ja. Met dat geld kunnen we de onkosten aan de baby en de toverdrank vergoeden. En nieuwe kleren kopen voor mijn twee schone slaapstertjes. De overschot delen we. Dan houden we er zelf ook nog iets aan over. Ik weet dat jullie drie...” hij knikte in de richting van de drie heksen, “niet akkoord gaan, maar we kunnen die baby niet houden.
11 “Correctie,” onderbrak Dorothy met haar irritante en opgewekte stemmetje, “Jullie kunnen de baby niet houden. Wij wel.” “Wat, dat kun je niet menen! Amphetamine, Nimonia, ik heb jullie nodig...” “Hij heeft gelijk, Dorothy,” zei Nimonia. Amphetamine knikte instemmend. “Dan hou ík hem wel,” protesteerde Dorothy nogmaals. Tom trok zijn toverstok en richtte hem op haar. “Ik wil je die verlamming niet nogmaals aandoen!” Hij stak zijn andere arm uit in de richting van de baby, waarop Dorothy de baby aan Tom overhandigde. “Zo dadelijk is Zeus hier.” Amphetamine schrok op. “Heb je... al een deal gesloten met die vent?” “Ja, natuurlijk. Ik plan alles op voorhand, zenne.” “Tom, maar die baby...” “Amphetamientje, nee. Geef op.” Op dat ogenblik verscheen er een klein ventje met een stevige bierbuik in deur. Hij had lange grijze haren bijeen gebonden in een paardenstaart. Een grote Havannah in zijn mond en op zijn stond een fluoroze zonnebril met glazen in de vorm van sterren. Hij liep niet zoals een normaal mens, maar waggelde alsof hij dronken was; hij liep op de tafel van Tom en gevolg af en nam plaats tussen Amphetamine en Nimonia. Hij draaide zijn hoofd naar Dorothy, die ondertussen de baby in haar armen hield. “Is dat het goedje?” lachtte hij vanonder zijn roze bril. “Yup. Hoeveel geeft u ervoor?” “25 Galjoenen en 45 Sikkels.” “Goed zo. Inpakken als kadootje of neemt u hem zo mee?” “Tom!” krijste Amphetamine, dan richtte ze zich tot de man en vroeg “Wat gaat u met hem doen?” “Bwah, ik heb horen zeggen dat mens met kip lekker is...” Amphetamine bekeek de man met een norse blik. Toen Tom dit zag richtte hij zich met een geruststellende stem tot de man en zei “Ik wil dat hem niets overkomt. Potter heeft hem nog nodig, heb ik vernomen.” Daarop knikte Zeus, stond op, gooide een zakje met goud en zilver op tafel en liep de herberg weer uit. de drie heksen en drie tovenaars keken de man na, waarop Dorothy zei dat ze het wel een raar ventje vond. “Is-ie inderdaad.” “Wat had Gilliaumus met die man te maken, vraag ik me af. Zo iemand is moeilijk te vertrouwen...” redeneerde Nimonia. “Nee, hij is wel te vertrouwen,” lachtte Tom. “Anders zou ik Sirius niet doorgeven aan hem. Maar inderdaad, die Gilliaumus... welja. We hebben wel beter dingen te doen dan ons daar vragen overt te stellen.” “Zoals?” vroeg Dominius. “Wel... lang verhaal.” De anderen keken gefacineerd naar Tom, en deze begreep meteen dat hij het wel moest vertellen. “Wel, toen de Heer van het Duister zijn kinderziel, tussen haakjes IK, weer tot leven riep, heeft hij al zijn krachten opgeofferd voor dit ritueel. Hij leeft nu voort in mij, maar de Voldemort-krachten bezit ik niet meer. Gitta, de bibliotheekhoudster in Zweinsveld heeft wat onderzoek gedaan, en ze heeft na veel moeite de oplossing gevonden. Om mijn krachten terug te krijgen, moet ik dus een soort ritueel uitvoeren met het bloed van 2 van mijn meest geliefde mensen, en het bloed van iemand die ik uiterst haat. Bij die 2 geliefden dacht ik meteen aan jullie, maar voor die laatste heb ik wel een
12 probleem. Aangezien ik iedereen haat, en iedereen mij, heb ik niet bepaald een voorkeur, en zal ik dus moeten uitzoeken wie ik het meest haat, anders zal het brouwsel geen effect hebben. Ik heb dus jullie bloed nodig, Nimonia, Amphetamine, vinden jullie dat erg?” “Neenee, tuurlijk niet.” Bloosde Amphetamine, maar Nimonia’s gezicht stond bleker dan ooit. “B-b-b-b;.. bloed?” stotterde ze. “Ieeee!!!” Er verscheen een grijns op Tom’s gezicht, en zelf Amphetamine kon het niet laten om een “héhé” uit te brengen, waardoor ze een stomp in haar zij kreeg. “Nu nog geen tijd om je daar zorgen over te maken. Er is namelijk nog een probleem. Dat brouwsel moet gemaakt worden ergens in een grot dichtbij een afgelegen en onbewoond kasteel in Nieuw-Zeeland. Probleem, verschijnselen en verdwijnselen kan daar niet, dezelfde bezwering als hier op Zweinstein. Per bezem is onmogelijk, je zou er niet kunnen landen omwille van de bomen, en niemand zal er ooit in slagen zulke lange afstand te vliegen. Dan begint zelfs de beste bezem tegen te spruttelen.” Tom bemerkte een hoopvolle blik op Amphetamine’s gezicht, die pretoogsjes had door gefacineerd aan de vliegende Toyota te denken. “Per vliegende auto gaat ook niet,” vervolgde Tom zijn uitleg, “want in zo’n ding kruipt veel benzine, wat ongelofelijk veel geld kost in de tovenaarswereld. En men zou de auto zien, de tocht is overzee. Dus rest er nog 1 mogelijkheid, per schip.” “En waar halen wij een schip?” vroeg Arelius niet bepaald instemmend met Tom’s idee. “We stelen er eentje. Er is geen andere oplossing dan een schip te vorderen. Voor 25 Galjoenen en 45 Sikkels heb je zelfs geen vlot, laat staan een boot of schip.” “KInderdaad,” knikte Nimonia, “maar kun je een schip besturen?” “Zo moeilijk kan dat niet zijn. Trouwens, als kind had ik een roeibootje op onze vijver...” Alle zes schaterden ze het uit. “Nu terug serieus,” pikte Amphetamine in. “Waar halen we een schip?” “Mag ik even een gokje plaatsen?” vroeg Nimonia. “Ik ken een plaats waar heel veel schepen aangemeerd zijn. Men noemt dat een haven, en aan de rand van een zee hebben ze meestal zo iets geplaatst,” zei ze sarcastisch. “Lach maar, lach maar. Tuurlijk. En als er een schip verdwijnt, ze gaan dat vooral niet merken ofzo?” “Waarschijnlijk wel, maar wat dan nog? Als we een vinnig beestje hebben halen ze ons nooit in.” “We moeten geen beestje hebben maar een schip!” “Meisjes, geen ruzie maken!” schreeuwde Tom, en onmiddellijk was het stil. “Ik heb al een vinnig beestje op het oog.” Hij haalde een foto uit zijn zak, waarop een groot piratenschip met grote witte zeilen en een wit geschilderd houtwerk dat door de wilde golven stormde stond afgebeeld. “Wauw!” wipte Nimonia van haar stoel. “En die wordt van ons?” “Ja, we vertrekken morgenvroeg. We blijven hier overnachten.” En dat deden ze. De volgende ochtend stonden ze klaar om naar de haven te vertrekken. Tom besloot om toch maar per bezem te gaan, omdat Verschijnselen hem geen
13 goed idee leek. “Pfff. Doe maar. Dat doet me niets!” had Amphetamine daarop gezegd. Ze stapten op hun bezem en vijf minuutjes later waren ze in de haven. Ze zochten naar het schip op de foto, maar vonden het niet. “Hoe heet het schip?” vroeg Dorothy. “The White Pearl.” Antwoordde Tom, starend naar de foto. “Momentje,” zei Dorothy en ze liep weg. Even later stond ze daar weer en het enige wat ze zei was “volg me” en toen liep ze voorop, even later hadden ze de White Pearl gevonden. “Hoe wist jij waar het lag?” vroeg Tom geërgerd. “Vragen...” zei ze. “Hoe vorderen we het?” “Gewoon opstappen en iedereen in kikkers veranderen!” schreeuwde Amphetamine. “Hou je koest!” knikte Nimonia, “we kunnen een slaapbezwering uitoefenen, zodat we geen last van de bemanning hebben. Later zetten we ze op een sloep en laten we ze af aan een eiland onderweg.” “Muiterij!!!” lachte Amphetamine synisch. “Goed idee” reageerde Tom, laat ons het gepaste moment zoeken. Of gaan we er onmiddellijk op af?”. Ze besloten de laatste mogelijkheid te kiezen. Ze stapten op het schip. Tom riep “Het schip is aan ons!” waarop de kapitein hem uitlachte. Nimonia trok haar toverstok, richtte hem sierlijk op hem en schreeuwde nonchalant “Mafasio”. 2 tellen later lagen kapitein en bemanning hun roes uit te slapen. Ze lichtten het anker en vertrokken. Aan het eerste eiland dat ze tegenkwamen dropten ze de bemanning en vaarden verder. “ik ga in het ruim naar wat te eten en te drinken zoeken,” zei Dorothy toen ze het ruimdeurtje weer sloot. Even later stond ze terug op het dek, met een “geen voedsel, alleen whisky!” waarop Amphetamine en Nimonia naar beneden liepen en niet meer gezien werden. Tom, Dominius, Arelius en Dorothy wisselden kapiteinsbeurt af. Ondertussen zaten Amphetamine en Nimonia te klinken op de overwinning van de White Pearl. 6 flessen later riep Tom hen toe dat ze er waren. “Ik weet dat we varen,” hikte Nimonia. “Hij denkt zeker dat we zat zijn ofzo...” “Volgens mij zijn we wel zat “ giechelde haar soulmate beantwoordend. “Denk h-ik.” “Kom, dronkaards naar boven!” schreeuwde Tom, aanmeren op dat eiland!” Dat deden ze ook. Ze liepen door een bos tot ze aan het kasteel uit Tom’s beschrijving kwamen en zochten naar een grot. Nimonia en Amphetamine prefereerden op de grond te gaan liggen en te doen alsof ze slangen waren. Tom lachtte hen uit, en leidde zijn gevolg en zijn 2 slangen naar de grot. “Hier is het dan. Volg me.” Tom leidde hen naar een steen in een rare vorm, met drie kuiltjes er in, en een diamant in het midden. “Dit is het. In die 2 kuiltjes moet jullie bloed, in het andere het derde bloed, dat dat we nog niet hebben. Dan zou die steen opgloeien en heb ik mijn krachten terug. Nimonia, jij eerst.” Nimonia slikte. “M-m-m-maar laat Amphetamine maar eerst.” “Neen, Nimonia. Neen.” Tom lachtte. “Oké dan.”
14 Tom hield haar arm boven het eerste kuiltje in de rots, pakte en mes en sneed in haar hand. Enkele druppels bloed druppelden in het kuiltje. Tom duwde een vochtig doekje tegen haar hand om het bloeden te stoppen. “Was het dat?” vroeg Nimonia geschrokken. “Ik verspil niet graag kostbaar bloed, popje.” De anderen lachten. Amphetamine stapte nu naar Tom en hield haar hand boven het andere vaatje. Ook in haar hand sneedt Tom, liet het bloed in het kuiltje druppen en gaf haar een vochtig doek. “Nu moet ik nadenken over wie ik het meeste haat. Dat wordt geen makkelijke. Laat ons gaan slapen.” Tom legde een slaapzak op de grond, kroop erin en sloot zijn ogen en viel onmiddellijk in slaap. De anderen volgden zijn voorbeeld. Tom liep door een witte gang. Overal brandden felgele lampen in Tom’s ogen. Tom liep verder. Hij moest uit deze gang geraken. Hij zou het bloed van zijn aartsrivaal vergieten. Vandaag nog. Zodra hij deze witte gang verlaten had, zou hij zijn rivaal de keel oversnijden en eindelijk bevrijd zijn van de vloek, zou zijn krachten terug hebben en zou voor eeuwig de machtige Voldemort zijn. Hij opende de deur aan het eind van de gang. Deze gaf uit op een kamer met allemaal witte deuren. Hij keek rond zich. Hij bemerkte een zwarte deur tussen alle witte, en liep er op af. Achter de deur bleek een witte gloed te komen. Hij opende de deur, of tenminste, hij probeerde. De deur leek op slot. Opeens hoorde hij een grijze stem roepen “Alahomora!”. De deur sloeg open. Hij aarzelde, zou hij zich omdraaien en zien wie de deur geopend had, of gewoon doorlopen uit nieuwsgierigheid? Hij prefereerde het laatste en liep verder. Een zwarte kamer onthulde zich, maar overal hingen witte wolken. Tom duwde tegen een van hen, en merkte dat ze als trap gestapeld waren en dus ook als trap gebruikt konden worden. Hij keek naar boven waar de weg eindigde, bij een blauwe deur. Hij hoorde de stem van de man terug, “Blijf staan Riddle!”, en ook ditmaal draaide hij zich niet om en liep gewoon de trap op. Hij opende de deur, en kwam aan in een blauwe kamer met een gat in het midden. Midden in het gat stond een groene paal, waarbij Tom even aan de brandweer dacht. Ook ditmaal hoorde hij dat de man hem nog steeds volgde. Hij besloot naar beneden te schuiven. “Ga nu niet paaldansen, Riddle! Blijf staan! Voor je eigen goed!”, maar toch gleed hij doodgewoon negerend naar beneden. Hij kwam aan in een groene kamer, vol met planten en vliegende insecten. Hij hoorde de man roepen. “Kom terug! Krokazielen!” Tom begreep de man niet en liep gewoon tussen de planten door. Hij struikelde over een steen en botste met zijn hoofd tegen een groene rots, zover hij dat dacht, tot de rots begon te bewegen. Een groot hoofd draaide zich naar Tom, en aan zijn andere zijde gebeurde hetzelfde. Megagrote reptielen met slagtanden als die van een olifant, een gepantserd schild alsof het een grote schildpad toebehoorde, en een hard soort vel, als een krokodil. “Krokazielen!” riep de man nogmaals. Ditmaal kwam de man naast Tom staan. Ze trokken gelijktijdig hun toverstok en richtten hem op een Krokaziel. Op het zelfde moment riepen ze tesamen “Avana Kedavra!”. Beide Krokaziel vielen dood neer voor de voeten van Tom en de man. Avana Kedavra, dacht Tom, er kan maar 1 man zo machtig zijn om een Onvergeeflijke uit te spreken... één man.
15 Hij draaide zijn hoofd naar de man. Donkere, warme ogen keken in zijn richting. Geaccentueerd door een lange grijze baard. Het beeld van de man vervaagde. Alles werd wit. Dan weer zwart. Dan helemaal niets meer... “Perkamentus!” schreeuwde Tom. “W-w-wat...?” fluistere Nimonia. “Tom, wij proberen te slapen.” “Perkamentus!” herhaalde hij. “Wat Perkamentus?” vroeg Arelius. “Ik droomde... Perkamentus... bloed...” “Is het Perkamentus?” probeerde Amphetamine die ook wakker geworden was. “Ja...” “We hebben Perkamentusbloed nodig?” vroeg Nimonia ongelovig. “Ja.” “Perkamentus?” vroeg Dorothy. “JA!” herhaalde Tom nogmaals. “Welk deel van Perkamentus begrijpen jullie niet?” “Het deel waar Perkamentus de machtigste tovenaar is die er ooit bestaan heeft en wij hem nooit aankunnen. En Perkamentus zal niet ingaan op een “Mag ik een beetje bloed, professor?” Ik dacht het niet!” rammelde Dorothy af. “Machtigste tovenaar? Nee, Dorothy, nee! Ik ben de machtigste tovenaar. IK! Voldemort! Tom Riddle!” “Tom... nee”, zei Amphetamine. “Wat nee?” vroeg hij. “Zelfs lord Voldemort was bang voor Perkamentus.” “Dat kan niet! Ik ben voor niemand bang! Niemand!” “Leer het nu toch accepteren! Je hébt al eens geleefd! Je kan een deel veranderen, maar je bent ook al gestorven! Iedereen kent jouw legende, de legende van Lord Voldemort, iedereen was bang voor lord Voldemort! Maar maar weinigen geloven in zijn finale terugkeer; met andere woorden, in jou.” “Wil je zeggen dat ik respect heb voor Perkamentusje, ook al geloof ik het zelf niet?” “Inderdaad,” pikte Nimonia in, “maar we zullen voor zijn bloed zorgen. Al kost dat het onze.” “Mercikes. Maar laat ons nu verder slapen.” “Ja,” accepteerden de anderen. Iedereen ging terug slapen. Behalve Dorothy. Zij lag naar de bovenwand van de grot te kijken. Te staren. Met een hopeloze en valse blik.
16 Die ochtend, enkele uren later dus, werd iedereen opnieuw wakker. Amphetamine en Dominius begonnen onmiddellijk een conversatie over de sensationele droom van Tom, die met Arelius aan het bedenken was hoe ze aan Perkamentusbloed zouden komen. Het was Nimonia die bemerkte dat Dorothy weg was. “Hoezo, weg?” vroeg Dominius. “Gewoon weg, niet aanwezig, weg, verdwenen, foetsjie!” “Zoek naar een briefje ofzo,” zei Tom, “misschien moest ze gewoon weg.” “Doe geen moeite, heb ik al. ‘Jullie zullen van mij geen last meer hebben. Mijn missie is voltooid.’ Ook al begrijp ik er niets van...” “Ik ook niet,” zei Tom, “maar ik ben er dan toch vanaf. Ik wil geen woord meer horen over Dorothy, laat mij gelukkig zijn.” “Maar Tom, als er wat gebeurd is?” zei Nimonia bezorgd. “Dan kon ze geen briefje achterlaten.” “Ook weer waar,” zei Arelius. “Laat ons voortmaken.” “En met wat exact wil je voortmaken, pa?” kuchte Dominius. “Plan Perkamentus,” antwoordde Tom. “We kunnen niets beramen, die man weet wat we doen, denk ik. Wij weten niet waarheen hij wanneer gaat en wat hij waar gaat doen...” “Hoe wil je dan zijn bloed krijgen?” vroeg Nimonia bezorgd. “Weet ik nog niet. We zullen wel iets vinden.” Op dat moment vliegt er een uil de grot in. Hij land voor Tom, die de uil oppakt en het briefje van zijn poot haalt. “Meneer Riddle, baby Potter is ontdekt. Ben veroordeeld voor het Ministerie, wordt nu vervoerd naar Azkaban. Baby terug bij Potter. Perkamentus op zoek naar u. – Zeus.” “Dit kan wel eens positief uitdraaien. Als Perkamentus ons zoekt hoeven wij hém niet te zoeken.” zei Tom. “Perkamentus is gevaarlijk!” zei Dominius. “Perkamentus... we kunnen hem wel aan!” antwoordde Tom snel. “Ja, en als iedereen hier blijft verdwijnen zoals Dorothy, ga je nog veel kans maken!” zei Nimonia. “Word realistisch Tom, we halen het niet tegen Perkamentus.” “We moeten, of Lord Voldemort komt nooit meer terug!”. Hun geruzie hield brutaal op toen er een tweede uil binnen gefladderd kwam. “Ik ken die uil...” zei Nimonia. Ook deze uil landde voor Tom, en ook ditmaal haalde hij het briefje eraf. “Tom. Amphetamine en Nimonia. Kom snel.” Tom keek naar de twee. “Uhm... beetje laat, niet?”. Hij liet het uiltje terug vrij, en toen het buiten wou vliegen kwam er een witte sneeuwuil aangechaset waardoor het uiltje uit koers kwam en met zijn hoofd tegen de rotswand aanvloog. Dominius raapte het op en leek voor de rest geen aandacht meer te hebben. De derde uil landde niet meer vlakbij Tom, maar op de schouder van Arelius. De uil leek pretoogjes te hebben toen Arelius de rol perkament van zijn poot haalde. De brief was opgesteld in een prachtig handschrift en geschreven met vuurrode inkt. Het was een lange rol. Arelius las eerst de brief in stilte. Daarna luidop.
17 Mijn beste Arelius Corbela, Sr; en Jr, Tom Riddle en oud-griekse dames, Het Ministerie heeft een anonieme tip ontvangen die luidde dat u allen kleine Sirius Potter ontvoerd hebben en verkocht aan een halfgek uit Paddock, Zeus Vacharius. Wij hebben die man opgezocht en hem ondervraagd, en deze heeft het verhaal bevestigd een baby gekocht te hebben van een zekere Tom Riddle en gevolg, voor 25 Galjoenen en 45 Knoeten. Wij hebben uw medeplichtige naar Azkaban laten vervoeren en zal er door Dementors bewaakt worden. Zijn straf is nog niet uitgesproken, waarschijnlijk krijgt hij nog een Crucatio behandeling. Wij verzoeken u vriendelijk uzelf in te leveren als u de vrijheid van Vacharius wilt garanderen. Ook, wilt u in de toekomst geen snode plannen meer beramen? Het Ministerie van Toverkunst is op zoek naar jullie. Ikzelf heb een persoonlijk zoektoch naar u op poten gezet. Ik weet alles van uw plannen, meneer Riddle. Ik heb Voldemort al eenmaal verslagen, ik zal niet aarzelen dat nogmaals te doen. Ik weet hoe hij Tom Riddle heeft teruggeroepen in zijn bloed en vlees, ik weet hoe u, Tom Riddle, de twee meisjes heeft heropgewekt, en dus ook waarvoor Sirius nodig was. Ik weet ook dat u al 2/3 van het nodige bloed voor de heropleving van uw duistere krachten bezit. Er rest slechts één ding dat ik niet weet, waar u het derde bloed zult halen. Van dit alles, en u kan mij vertrouwen meneer Riddle, heb ik geen letter doorgegeven aan het Ministerie, maar ben dat wel van plan als mijn opzet niet lukt. Ik weet ook niet zeker of mijn opzet zal lukken u te strikken, maar ik doe mijn uiterste best. Persoonlijk had ik in u geloofd, Riddle, ik heb je meer als eens gewaarschuwd toen u nog schooliep op Zweinstein. Mijn geloof raakt stilaan op, mede mijn geduld en respect. Ik zal u nog wel vinden, Schoolhoofd Zweinstein en vervangend voorzitter Comité Arrestaties van het Ministerie van Toverkunst, - Albus Perkamentus.
“Dat zit wel dik,” lachtte Tom, “hij gelooft nog stééds in mij. Waarom stuurt hij een brief die aan mij gericht is naar jou, Arelius?” “Weet ik het,” antwoordde hij, “We moeten voorzichtig zijn, hij weet ervan.” “Weet je wat me opvalt,” zei Amphetamine, “hij vernoemt jou en Arelius en Dominius bij naam, ons als ‘oudgriekse dames’ omdat hij ons niet kent, maar Dorothy wordt niet vernoemd; als hij niet weet waar we zijn, als hij alleen weet wie er bij is en wat er zal gebeuren, dan zou hij ervanuit moeten gaan dat Dorothy nog bij ons is, anders heeft hij het nieuws ontvangen dat zij ons verlaten heeft, en dat is onmogelijk, als ik in haar plaats zou zijn zou ik me verschuilen, toch?” “Ze heeft gelijk,” antwoordde Nimonia, “tenzij...” “Dorothy voor Perkamentus werkt” zei Tom. Ik heb dat wicht nooit vertrouwd, enkel meegenomen voor die verdomde baby, en omdat ze me zelf een uil gezonden heeft om soort van auditie te doen. Waarom heb ik dat niet eerder gezien, hoe kon zij van onze plannen weten?!” “Dat had je niet over het hoofd mogen zien, Tom;” zei Arelius. “Wat doen we nu?” “Verkenning van de streek hier,” zei Tom, “We kunnen toch niet meer terug nu heel het Ministerie en aanverwanten ons zoeken. Het zou me niet verwonderen moest Potter me nu achterna zou zitten, en die twee rooien en mevrouw Potter erbij.”
18 Dat deden ze dan.ze pakten alles bijeen en zetten het in een hoek van de grot, zodat hun spullen niet verloren zouden gaan. Ze liepen naar buiten, maar daar stond er hen een verassing te wachten. Een groep inboorlingen omsingelde de grot. Tom trok zijn toverstok, maar de inboorlingen leken niet verrast, zij hadden hun toverstokken ook in aanslag, maar deze waren eerder primitief en Tom vroeg zich af of ze wel werkten. Tom knikte naar de anderen. “Ze zullen wel een dorp hebben, laat ons proberen te onderhandelen dan...” “Wij hebben dorp,” sprak hun opperhoofd Tom toe. “Wij meenemen jullie! Jullie vrienden of vijanden?” “Vrienden,” zei Tom snel. “Wij zijn uiterst geinteresseerd in jullie cultuur;” “Goed zo!” zei het opperhoofd, “Mijn naam zijn Geisha Mortani, onze stam noemen Mobielen. Volgen ons naar dorp, mensen.” Geisha Mortani leidde hen naar het dorp. In het midden van het dorp stond een oude auto, de rest was primitief met strooien hutten en houten paden. “Jullie ons volgen centrale kamer,” zei Geisha. “Centrale kamer?” vroeg Tom. Ze liepen de grootste hut van het dorp in. Ons gezelschap schrok wel even. De hut stond vol met computers, knoppen, allerlei mechanismen en schermpjes die blijkbaar verbonden waren met computers over het hele gebied. “Hoe kunnen jullie... computers... “ “Wij zijn geen primitieve stam. Wij zijn mee met revolutie. Wij niet goed spreken uw taal, maar toch veel al. Wij primitieve methode kiezen voor plezier. Veel leuker.” Tom, Amphetamine, Nimonia, Dominius en Arelius bekeken elkaar. Geisha wees op Dominius en zei “Jij daar, meegaan keuken!” 2 imboorlingen kwamen hem halen en namen hem mee naar de keuken. “Jij hier blijven, koken.” Tom, Amphetamine, Nimonia en Arelius kregen een rondleiding door het dorp, daarna door de landbouwafdeling en tot slot kwamen ze aan de oldtimer in het midden van het dorp. “Dit is een Ovlov Amazon,” zei Geisha. “Dit is auto wij gekregen van Ovlov, onze oppergod.” Amphetamine kreeg pretoogjes en Tom gaf haar een duwtje. “Moet je niet vragen of hij vliegt?” plaagde hij haar. “Ja, Amazon vliegen!” zei Geisha. Amphetamine’s oogjes fonkelden. Tom lachte. “Nieuwe godsdienst, Amphetamientje?” Geisha vertelde over Ovlov. “Ovlov ons behoeden voor kwaad. Sinds Amazon hier, wij geen tegenslag meer. Alleen vrienden. Gilliaumus ons beloofd.” “Gilliaumus?” vroeg Nimonia. En ze keek naar Amphetamine die de auto aan het bewonderen was. “Gilliaumus profeet Ovlov,” zei hij. “Gilliaumus vliegende auto, Toyota Carina, Gilliaumus misschien hebben auto voor meisje.” Hij wenkte Amphetamine. “Meekomen, jij vragen Gilliaumus auto.” “Gilliaumus?” “Ssssttt. Hier is het. Hut Gilliaumus.” Ze stonden voor een grote hut met allerlei bougies, schroeven, bouten en meer van die rommel. Op de deur hing een velg waarin ‘Gilliaumus’ gegraveerd stond.
19 “Wat moet ik nu doen?” “Wachten Gilliaumus. Hij jou meenemen. Geisha ondervragen rest van groep wat doen zij hier en zo. Slauw.” Geisha rende weg, en op hetzelfde moment ging de houten deur van de hut open. “Amphetamine. Leuk je nog eens te zien.” “Meneer Cleratum... Gilliaumus... Uhhhm...” “Geen vragen, meid. Ik neem je weer mee. Ik moet naar een missie.” “Wat voor missie als ik mag vragen?” “Naar Afrika. De Veliosen. Ook gekend als de NiSHos. Moeten bekeerd worden tot het Ovlovdom.” “Veliosen?” “Ja. Zij aanbidden Velosa zoals wij Ovlov aanbidden.” “Hebben zij ook een, uh, profeet?” “Jep. Zeus Vacharius.” “Maa...” “Uhm. Verklaring. Ik moest onderhandelen met Vacharius in Paddock om de reden dat ik per auto daarheen kon en hij per fiets.” “Onderhandelen over wat? En waarom per fiets?” “Wij zijn autovolk. Zij fietsen. Onderhandelen over de intrede van Ovlov in hun geloof.” “Kan dat zomaar?” “In hun cultuur wel. De godsdienst wordt aangepast naar wat het opperhoofd het beste vind. Ginder is het opperhoofd hun profeet. Vacharius dus.” ”Right. Moet nogal een cultuur zijn...” Ze liepen naar het dorpsplein. Iedereen was ondertussen al terug in de hutten en het Tom Riddle gevolg was al helemaal opgesplitst en verdwenen. Gilliaumus liep naar de Amazon in het midden van het dorp, stapte in en startte de auto. De motor begon te ronken en Gilliaumus stapte terug uit. “Jij rijdt.” “Wat? Maar ik...” Amphetamine bedacht zich. Vliegen met een Amazon... ze stapte in en wachtte tot Gilliaumus plaatsnam naast haar. Eens gebeurd steeg de auto op. Deze had geen aanloopruimte nodig zoals de Carina. Hij steeg verticaal omhoog op zoals een helikopter dat zou doen. Ze vloog eerst enkele rondjes over het dorp. Gilliamus beval haar te landen op een grote parking aan de rand van het dorp. Daar stonden een hele hoop auto’s, waaronder ook de Carina waarmee ze Gilliaumus eerder had gezien, onder andere een Porsche Carrera, Ford Anglia, Mini Cooper S, en nog enkele auto onderdelen waarvan je niet kon onderscheiden welk merk het was, zonder er iets meer van te kennen. “Ze vliegen allemaal. Welke auto kies je?” Amphetamine keek betoverd rond. Haar blik bleef steeds weer op de oude Volvo vallen. Gilliamus had dit opgemerkt en gaf haar de sleutels. “Ik neem de Mini wel.” “W-w-w-wat?!” “Ga door naar het Zuidoosten. Volg mij.” Daarop stapte Gilliaumus in en Amphetamine volgde zijn voorbeeld.
20 Ze vlogen uren en uren, soms gewoon rondjes, soms lange rechte stukken in volle gas. Na een tijdje werd de spanning opgedreven en eindigden de Mini en de Volvo in een heftige race, door de wolken met als grenspunten de donkerste punten in de regenwolken waar ze doorvlogen. Na de laatste bocht van het door vliegtuigen afgetekende parcours daalde de Mini, de Amazon volgde en even later stonden ze aan de grond. “Wat nu?” vroeg Amphetamine, die net de sleutel van ‘haar’ Amazon had omgedraaid in het slot. “De Veliosen leven ondergronds,” zei Gilliaumus. “Daarom dus; kom binnen deze cirkel staan!”. Hij wees op een cirkel van verdord gras, het leek alsof er enkele jaren een buis of ander rond voorwerp gestaan had. Amphetamine deed wat hij zij. Gilliaumus duwde op een groene knop in een boomstam van een natuurlijk uitziende boom, die nader bekeken van ijzer met een laag verhard plastic er rond bleek te zijn. Onder de cirkel waar ze in stonden scheen een mechanisme te zitten dat reageerde op een duw op de knop, waardoor Amphetamine en Gilliaumus naar beneden werden vervoerd, alsof het een lift was. Ze daalden af tot ze op een ondergronds dorp van verkeerswegen en fietsbanen kwamen. De fietsbanen waren overbevolkt, de autowegen daarentegen ongebruikt. “Hier willen we ons vestigen. Twee stammen, 1 dorp. Het is meer dan een dorp eigenlijk. Het is meer iets als een stad... meer de toekomst. Het is een uitgebreid wegennet, prachtige stad, op de één of andere manier gebruiken ze de uitlaatgassen van fabrieken als een soort voeding voor andere fabrieken, zo is de cyclus rond. Vervuiling is hier niet. Taxen ook niet, waardoor de tankstations bijna gratis zijn. Er is alleen 1 probleem, dat wij als een investering zien; ze zijn geheiligd aan fietsen. Als we Ovlov en Velosa kunnen combineren, maken we een industriele en economische vooruitgang.” “Ovlov en Velosa combineren? Wat dan met het geloof dat daaraan verbonden is?” “Meisje, ik weet niet voor hoever jij naïef bent, maar ik geloof niet in die oppergoden.” “Maar je bent toch profeet?” “Tuurlijk. Er moet toch iemand deze stam leiden. Zeus is ook zo. Zeus mag dan wel knettergek zijn, maar hij gelooft evenmin in... in geloof.” “Vreemd...” Ondertussen liepen ze rond in de stad onder de grond. In de verte kwam er een fiets aanrijden. Gezadeld zat Zeus te glimlachen naar hen. “Wel, wel. Oude vrienden op bezoek?” “Jullie kennen elkaar?” vroeg Gilliaumus aan de twee blijkbare kennissen. “Ja, ik heb haar ontmoet toen...” “Toen ik terug was van mijn avontuurtje in Paddock heb ik Brandstof gebruikt naar De Drie Bezemstelen en heb ik hém ontmoet. Hij heeft de baby gekocht en...” “Baby gekocht?” schrok Gilliaumus op. “Sirius Potter. Maar ik kan je toch vertrouwen hè, Cleratum?” zei Zeus hees. Gilliamus knikte. “Keelpijn?” lachtte hij. “Neenee,” glimlachtte Zeus, en hij nam een slok van de fles rum in zijn binnenzak. Amphetamine en Gilliaumus keken elkaar aan. “Gaf je dat ook aan de baby?” zei ze sarcastisch.
21 Gilliaumus en Zeus gingen hier niet op in. Ze begonnen hun eigen gesprek en schenen het niet erg te vinden dat Amphetamine meeluisterde. “Zijn we het erover eens dat de samenvoeging van de Mobielen en de Veliosen doorgaat?” vroeg Gilliaumus. “Tuurlijk, beste vriend, tuurlijk.” “En wanneer?” “Wat dacht je van morgen?” “Goed goed. Één probleem, hoe geraakt de stam hier?” “Per auto?” “Per auto over een zee en een heel stuk land?” “Er moet een oplossing zijn...” Even werd het stil. “Mag ik even onderbreken?” fluisterde Amphetamine. Beiden wierpen hun blik op haar. “Vraagje. Hoe denken jullie dat wij aangekomen zijn in Nieuw-Zeeland?” Gilliaumus en Zeus schudden hun hoofd. “Per schip. De White Pearl. Wij kunnen helpen. Laat ons terug gaan naar het Ovlov dorp en alles bespreken met Tom”. “Euh... goed idee... Luister naar de meid, Cleratum.” Knikte Zeus. “Ja goed. We komen morgen zeker aan!” Amphetamine en Gilliaumus namen afscheid van Zeus en liepen dan terug naar de lift waarmee ze waren afgedaald in de stad. Ze gingen terug naar boven en liepen een stukje zodat ze weer bij de auto’s kwamen. Ze stapten in en vlogen, ditmaal zonder wedstrijd of omweg, terug naar Nieuw-Zeeland. Toen ze aankwamen liet Gilliaumus iedereen van het groepje bij elkaar roepen, ze verzamelden op het binnenplein. “Ik heb een prachtige vakantie gehad, Amphetamientje!” schreeuwde Dominius vanop afstand. “Ze hebben me een speciaal recept geleerd en ik kan nu ook...” “Zwijg nu maar, Dominius.” Onderbrak Amphetamine hem. “Tom, ik moet je wat vragen.” Ze deed het verhaal, van hoe ze geracet hadden naar Zuid-Afrika, hoe de stad eruit zag, hoe ze zouden helpen... kortom alles in detail. “En je wil mijn toestemming?” Amphetamine knikte. “Wanneer wilt u vertrekken?” vroeg Tom aan Gilliaumus. “Liefst zo snel mogelijk...” aarzelde Gilliaumus. “Goed zo. Maar we zullen buiten de zeeroutes moeten varen. Zo verdoken mogelijk. Waarschijnlijk is iedereen ginder op zoek naar ons, zoniet naar de Pearl.” “Kan ik mee leven. Per hoeveel nemen we de stam mee?” “Hangt er vanaf.” “Waarvan?” “Van met hoeveel de stam is.” “23. Waarvan 13 mannen, 7 vrouwen en 3 kinderen.” “Goed. De vrouwen en de kinderen kunnen in het ruim. De mannen helpen op het dek.” “Lijkt me geen probleem.”
22 “Jij zorgt wel, samen met je stam, dat we genoeg proviand aan boord hebben.” “Oké.” “Euh... Mag ik ook nog eens onderbreken?” vroeg Nimonia. Heel de groep keek naar haar, Tom knikte. “Bedankt. Wel... schip, voedsel, drank, bemanning... lijkt me allemaal wel leuk. Maar er liggen nog spullen in die grot van jou. En die missie? Moet die niet eerst opgehelderd worden?” “Ja, Nimonia, ja.” Zei Tom. “Maar voor zover ik weet hebben we Perkamentus’s bloed nog steeds niet.” “Ja, oké maar wat doe je dan? Later terugkeren?” “Hé, ho.” Onderbrak Gilliaumus hen. “Perkamentus’s bloed?” En weer deed Tom het verhaal. “.......en daarom hebben we Perkamentus nodig.” “Ahzo. Welja... euhm. Laat ons inpakken.” Gilliaumus haalde heel het dorp bij elkaar. Verzamelplaats was waar de Pearl aangemeerd was. De mannen zorgden voor voedsel en drank en laadden deze in het schip. Amphetamine en Nimonia namen de leiding over de stock. Tom was algemeen kapitein natuurlijk. Dominius bleef bij de kokkin uit het dorp, heel geinteresseerd hielp hij bij de voedselbereiding. Arelius was met een auto naar de grot gereden om de spullen op te laden en stond even later ook klaar om te vertrekken. Gilliaumus had de mannen uitgelegd wat ze moesten doen bij de verschillende commando’s die Tom zou geven. Nimonia had de leiding over vrouwen en kinderen al mooi ingepalmd, Amphetamine besloot dan maar Tom te helpen. Uiteindelijk, na menig uur, was alles ingeladen en stond de hele bemanning op post. “Klaar om te vertrekken?” riep Tom. “Heey-ho!” riep de boot in koor. “Hijs de zeilen!” De witte zeilen werden opgelaten. Het schip in al z’n glorie verliet de kustlijn van Nieuw-Zeeland en al gauw voeren ze op volle zee. Nimonia kwam het dek oplopen. “Die baby’s werken me op de zenuwen!” schreeuwde ze. “Sst, Nimonia! Kom hier!” wenkte Amphetamine haar. Nimonia liep in haar richting, ze stond aan de railing aan de rand van de Pearl. Nimonia staarde voor zich uit, de zee in. “Uitzicht is prachtig...” fluisterde ze. “Bwaaah, zou mooier zijn als we aangevallen werden door piraten ofzo.” Ze had het nog maar net gezegd, of een witbrandend piratenschip verscheen aan de horizon. Het had ongeveer dezelfde grootte en lengte als de White Pearl en aan het kaliber te zien zou het ongeveer dezelfde snelheid halen. Tom vond dat ze maar beter konden oppassen. Het schip naderde, maar Arelius (die in het kraaiennest zat) kon geen bemanning of kapitein zien. “Geen bemanning?” schreeuwde Tom. “Een spookschip? Probeer de naam te lezen.” Dat deed Arelius. Tom wierp hem een verrekijker toe en Arelius deed zijn uiterste best om in te zoomen, maar het was niet nodig. “Ook geen naam?” riep Tom weer. “Laat me zelf eens kijken.”
23 Arelius gooide de verrekijker terug en Tom keek. Inderdaad, eveneens Tom zag enkel een leeg wit bordje zonder naam. Maar niet lang. Het witte bordje liep over in grijze tinten en kreeg uiteindelijk een zilveren schijn. Dan weer grijs. Daarna weer wit, dit keer met in zilveren letters “De Perkamentus” erop. “De Perkamentus!!” riepen Arelius en Tom in koor. Er flitsten witte tinten licht vanuit het schip en 4 en een halve tel later stond ook de bemanning (drie steving gebouwde mannen) op het schip en een kapitein... Perkamentus. “Kijk is aan, vrienden!” riep Tom uit, “We hoeven hem niet te zoeken, hij heeft ons al gevonden.” De Perkamentus legde het anker uit. “In volle zee?” vroeg Nimonia. “Ze zijn wat van plan,” zei Tom, “hij is tenminste wat van plan.” De White Pearl voer tot tegenover De Perkamentus en bleef stilliggen. “Durf je vechten?” schreeuwde Perkamentus. “Ik? Vechten tegen jou?” antwoorde Tom cynisch. “Man tot man. Duel!” “Goed. Waar wil je hem hebben!?” “Hier Riddle. HIER! Ontorantus!” “Mirotarum!” De Perkamentus tolde rond. Één van de drie bemanningsleden rolde van het schip af, spartelde nog even boven water en zonk dan, klaar om te verdrinken of opgegeten te worden door haaien. “Kan je me niet meer aan, ouwe?!” Perkamentus werd vuurrood. “Het is wel lang geleden dat ik nog getraind heb...” Tom lachtte. Perkamentus kwam opnieuw in aanval en dit keer kon Tom niet ontvluchten. “Hier, eentje voor jou, Riddle. Paralysis!” de vloek trof Tom echter niet. Hij wist ze te herbuigen, maar de spreuk richtte zich op 1 van de 13 stamleden en deze verstijfde en tuimelde ook overboord. “Tja... shit happens.” Bracht Tom er ernstig uit. Amphetamine en Nimonia waren aan zijn zijde komen staan, toverstokken in aanslag. Ook de andere 12 mannen stonden achter hem, ook al waren zij snullen, konden zij geen magie controleren en deden zij alles manueel. Zij hadden kanonnen geinstalleerd op de White Pearl en stonden klaar om deze af te vuren. Aan de overkant stond Perkamentus en de 2 overgebleven spierbundels. Ook zij beheersten kennelijk geen magie, want ze droegen geen toverstok. Tom nam ditmaal de eerste aanslag. “Permanentum Ritoria!”. Één van de bodybuilders van Perkamentus sprong voor zijn leider in en ving de spreuk op. Hij had blijkbaar het idee dat de mastpaal een vrouw in bikini was, want hij omhelsde ‘haar’. Vervolgens sloeg het zeil om en trok de man mee, waardoor hij aan de mast bengelde en uiteindelijk toch losliet om ook in het water te belanden. Perkamentus richtte zijn toverstok op een groepje imboorlingen op de White Pearl en schreeuwde “Explodaris!” en drie mannen ontploften. “Mooi truukje, opa...” zei Tom. “Maar wat was de bedoeling er nu van?” “Nu spreek je nog grof, Tom. Wacht maar!” Ook Tom wou deze spreuk uitproberen. Hij richtte zijn toverstok op de overblijvende bodyguard. “Explodaris!” lachtte hij. Ook de man vertoonde het gewenste effect en explodeerde. “Nu ben je je gezelschap kwijt hé, gramps.”
24 “Ik nodig je uit het duel verder te zetten op mijn schip, Riddle... zonder die stam van je. Ik wil niet meer mensen onnodig opofferen.” “Goed zo, beetje te laat. Maar akkoord, het enige offer zal jij nog zijn.” Tom liet een plank zakken over de kloof tussen de twee schepenen liep tot bij Perkamentus, en tot zijn grote verbazing volgden Nimonia en Amphetamine hem. Hij besloot er niets van te zeggen... Tom stond oog in oog met Perkamentus. Ze staarden naar elkaar alsof ze elkaar nog nooit eerder gezien hadden. Op dat moment kwam er een zwarte heks vanuit het ruim. Ze ging tussen Tom en Perkamentus in staan. “Hoi, Tom, lang geleden.” zei ze. “Dorothy!” riepen Tom, Nimonia en Amphetamine in koor. “Ja, jongens, allez meisjes en jongen... euhm... Albus, leg je het even uit?” “Ja, natuurlijk Dorothy.” zei Perkamentus. “Dorothy… heeft nooit echt aan jouw kant gestaan. Dorothy... is een spion. En je liep er maar mooi in.” “En nu neem ik wraak voor jouw pesterijen, Tom!” onderbrak Dorothy hem. “Avada Kedavra!” “Nee!” Amphetamine flitste voor Tom in. De vloek trof haar, ze viel neer op de grond en een tel richtte Tom zijn toverstok op Dorothy, Dorothy de hare op Nimonia en Nimonia de hare op Perkamentus, wiens toverstok op Tom gericht was. “Dat was voor niets nodig, Latamina. By the way, ik wou de eer om Riddle te doden...” “Sorry, professor... maar ik liet me leiden door wraakzucht...” “Jullie hebben Amphetamine vermoord!” kwam Tom tussenbeide. Het werd stil. Nimonia stond vastgeklemd aan Tom. Tom keek woedend naar Dorothy. “Ik dacht dat ik hem...” hij knikte naar Perkamentus. “... hem uit de grond van mijn hart haatte. Maar nu, Dorothy, heb jij die eer! Crucatio!” Dorothy kromp ineen. Perkamentus wou er wat aan doen, maar Nimonia had al “Paralysis” geroepen, waardoor Perkamentus ook niets meer kon doen. Nimonia gaf Tom een duwtje. “Je haat haar... HAAT HAAR...” “Ja... wat... oooh, ja. Ja inderdaad...” Tom haatte Dorothy nu het meest. Hij had niet langer Perkamentus’s bloed nodig, maar dat van Dorothy.
Perkamentus was verdwenen. Op een of andere manier was hij verdwijnseld. Maar dat deed er niet toe. Ze hadden Dorothy meegenomen naar de White Pearl, en het lijk van Amphetamine hadden ze opgeborgen in het ruim. Tom sprak de Mobielen toe. “De Perkamentus is nu van jullie. Er is genoeg voedsel aanwezig ginds.” En dus namen ze afscheid van Gilliaumus en zijn bende. De Perkamentus vervolgde zijn reis naar Zuid-Afrika en de White Pearl keerde terug naar de grot in Nieuw-Zeeland. Eens in de grot aangekomen hadden ze Dorothy vastgebonden en de crucatius vloek eindelijk verheven. Tom trok haar tot boven de Offerrots. In tegenstelling tot de vorige twee keren sneed hij ditmaal niet in haar hand. “Deze is voor Amphetamine...” zei hij. Hij pakte het mes en sneed in Dorothy’s keel. Het bloed spatte alle kanten op. Dorothy, met haar laatste krachten,
25 schreeuwde het uit, maar het was toch te laat. Enkele seconden later was Dorothy dood. De edelsteen in het midden van de Offerrots gloeide. Tom knikte. “Nu gebeurt het. Nimonia. Aanschouw.” Hij zette zijn hand op de diamant. Vuurvonkjes flitsten door de grot. De grot schudde en beefde langs alle kanten alsof er een aardbeving plaatsvond, en Nimonia was er van overtuigd dat de mensen van buitenaf dit niet gemerkt zouden hebben. Tom kreeg een schok. “Ik voel me goed!” schreeuwde hij. “Kom Nimonia we gaan!” “Waarheen?” “Ik maak een draagberrie. We nemen Amphetamine mee. Dit is het laatste wat we voor haar kunnen doen, we begraven haar op de plaats waar ze het liefst zou begraven worden.” En zo verliep het. Tom maakte een draagberrie en nam Amphetamine mee naar wat voordien het dorp van de Mobielen was geweest. “Hier.” Zei Tom. “Hier?” antwoordde Nimonia, eerder als vraag. “Ja.” Tom graafde een kuil naast de Amazon die in het midden van het voormalige dorp stond. Nimonia legde het lichaam van Amphetamine in het graf, daarna legde Tom het terug dicht. “Nimonia... ben je zeker dat je niet wilt dat ik... nuja... ritueel uitvoer om...” “Nee, Tom. Amphetamine wou sterven om jou je krachten te bezorgen. Ik denk dat haar wens nu wel vervuld is.” Nimonia liep naar het perkje bloemen een beetje verderop. Ze plukte een gele bloem met een witte schijn, blijkbaar een onbekende bloemensoort, legde het op het graf en fluisterde ‘vaarwel Amphetamientje...”. Tom legde zijn arm rond haar en zo liepen ze naar het schip, waarmee ze terugkeerden naar huis.
26 Aftermath... Twee jaar later. Perkamentus was teruggekeerd naar Zweinstein en had besloten zijn jacht op Tom stop te zetten. Tom en Nimonia trouwden. Enkele maanden na het huwelijk is Nimonia bevallen van een dochter; uit respect voor het avontuur dat ze samen beleefden, hebben ze hun dochter Amphetamine genoemd. Integenstelling tot alle tovenaarskinderen hadden ze nu al gezworen dat Amphetamine nooit naar Zweinstein zou gaan, ze zouden haar naar het college in Nieuw-Zeeland sturen. Gilliaumus en Zeus hebben de samenwerking officieel ondertekend. De Mobielen en de Veliosen zijn gefusioneerd. Hun volk heet nu NiSHos, en hun goden werken nog steeds samen; Ovlov en Velosa behielden hun naam. In QuatsQuarter (zo noemde het ondegronds dorp na de fusie) rijden nu fietsen en auto’s, en de industrie is, zoals door Gilliaumus voorspeld, sterk vooruitgegaan. Tom heeft voor QuatsQuarter’s tweede verjaardag de bromfiets ‘uitgevonden’. Iedereen in het dorp is gelukkig. Amphetamine heeft een gedenkingsbeeld gekregen in het midden van QuatsQuarter. Nimonia en Tom, samen met de kleine Amphetamine, wooden in een huisje nabij Paddock; over Paddock gesproken, de mensen daar zijn nog steeds asociaal.
THE
END
27
Met dank aan: Nicky voor de inspiratie van Tom Riddle, Nimonia Sapparius, grote stukken van het verhaal en vooral voor de soulmate die ze voor mij is. Thank you, Nicky. Gill voor de naam van Gilliaumus Cleratum. Wouter voor de naam van Zeus Vacharius. Volvo voor de inspiratie van de Ovlov, de mobielen en de Amazon. J. K. Rowling voor de basis van Harry Potter, Tom Riddle, en alle andere namen en spreuken © Rowling. © 25 april 2004. Met plezier voor u gebracht, Amelia Lydocia