Het waarachtige licht Ds. J.J. van Eckeveld – 1 Johannes 2:8b (Kerst)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 89: 7 1 Johannes 2: 1-11 Psalm 119: 53, 65 Lofz. v. Simeon: 2 Psalm 27: 7
Gemeente, de tekst voor deze dienst vindt u in 1 Johannes 2 en daarvan het laatste gedeelte van het achtste vers. Daar schrijft de apostel Johannes: Het waarachtige licht schijnt nu. Het gaat hier over het waarachtige licht. 1. De duisternis die het verlicht 2. De Zaligmaker in Wie het opgaat 3. De tijd waarin het schijnt 1. De duisternis die het verlicht Gemeente, het is opvallend dat in het Woord van God steeds weer de tegenstelling tussen duisternis en licht benadrukt wordt. Dat vindt u al in het Oude Testament. Dan hoor ik de profeet Jesaja zeggen: Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien (Jes.9:1). We lezen in het Woord van God over degenen die uit de duisternis zijn geroepen tot Gods wonderbaar licht. Zo zien we steeds weer die tegenstelling tussen duisternis en licht. Dat vinden we ook wel heel bijzonder bij de apostel Johannes. In zijn evangelie leest u al direct in het begin: Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft Het niet begrepen (Joh.1:5). Zo is het ook in de eerste brief van Johannes. We lezen in het eerste hoofdstuk dat God een Licht is en dat in Hem geen duisternis is en dat wij liegen als wij zeggen gemeenschap met Hem te hebben en in de duisternis wandelen. Ook hier vinden we dus duisternis en licht. Zo is het ook in het hoofdstuk van onze tekst. We kijken naar de verzen na het achtste vers: Die zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en geen ergernis is in hem. Steeds die tegenstelling tussen duisternis en licht. U vindt het ook hier in de eerste brief van de apostel Johannes. En wat is nu die duisternis? Duisternis is in het Woord van God een beeld van de zonde. Een beeld van het leven zonder God en zonder Christus. Duisternis, dat is de mens als www.prekenweb.nl
1/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
kind van Adam. Een gevallen adamskind leeft in de duisternis. Hij is geneigd God en de naaste te haten. Dat is onze duisternis. En daartegenover spreekt Gods Woord over het licht. Als het Woord van God spreekt over het licht tegenover die duisternis, dan is dat het beeld van Gods genade, van Gods werk in zondaarsharten. Zeker in de tijd van het kerstfeest mogen we zeggen: dat licht is bijzonder geopenbaard in Christus. Het Kind Dat in Bethlehem de weg wilde beginnen naar het kruis van Golgotha. Het Kind Dat gekomen is in de volheid van de tijd, toen het donkerder was dan ooit. Het is vooral met het oog op Hem dat Johannes het hier schrijft: Het waarachtige licht schijnt nu. Maar dat licht schijnt in de duisternis. Johannes spreekt in deze brief uitdrukkelijk van het licht tegenover de duisternis. Van nature zijn we in de duisternis. Paulus schrijft aan de gelovige Efeziërs: ‘Eertijds, toen God in uw leven kwam met het werk van Zijn Geest, eertijds waart gij duisternis.’ Zonder het werk van God in uw hart en leven, gemeente, bent u duisternis. Dat is de aangrijpende werkelijkheid van ons leven. Het beeld van de duisternis geeft zo aangrijpend weer hoe ons leven is, door de zonde. Duisternis… Dat doet ons denken aan de nacht in de natuur, als de zon is ondergegaan en het donker wordt. Toen Christus kwam in Bethlehems stal, was het nacht. Het was donkerder dan ooit. De Romeinen heersten. De stem van de profetie had al vierhonderd jaar gezwegen. Het was nacht in Bethlehems dreven. Het was nacht toen de herders de engel ontmoetten. Maar het was ook nacht in het leven van het volk van Israël. Het huis van David was geworden tot een afgehouwen tronk. Het was alsof de Heere Zijn volk vergeten was. En toen ging het licht op, midden in de nacht! De nacht is een beeld van onze zonde. U en ik, als kinderen van Adam, zijn mensen van de nacht. Door de zonde zijn we God, onze Schepper, kwijtgeraakt. Door de zonde zijn we mensen waarvan Paulus aan de gemeente van Efeze schrijft: zonder God en zonder hoop in deze wereld. Dood in de misdaden en de zonden. Allemaal op weg, door de nacht, naar de eeuwige nacht. Het is niet iets nieuws wat ik tegen u zeg. Dat hebt u al zo vaak gehoord. Maar mag ik u vragen: Is dat al werkelijkheid voor u geworden? Niet dat u dat wéét of erover práát, maar dat het werkelijkheid is, diep vanbinnen. Want daar brengt de Heere toch ál Zijn kinderen. Als de Heere Zijn werk begint in uw hart, dan wordt die duisternis in uw leven, waarover u al zo vaak hebt horen preken - want we zijn allemaal rechtzinnige kerkmensen - dan wordt die duisternis werkelijkheid. Dan wordt dat je nood. Dan wordt dat je droefheid en je schuld. Ik ben een mens in de duisternis, door eigen schuld, zonder God op deze wereld. En ja, hoe is het dan? Als de zon ondergegaan is en het is donker geworden, dan steken we kunstlicht aan. Dan proberen we de nacht wat te verlichten met ons kunstlicht. Maar dat is natuurlijk wel namaaklicht. Het is niet het licht van de zon. Zo kan de mens bezig zijn de duisternis van zijn hart wat te verlichten met namaaklicht. Maar het helpt niet en het baat niet. Gemeente, het licht schijnt in de duisternis. De herders stonden in de nacht. Toen kwam het licht. Het wordt werkelijk kerstfeest voor mensen in de nacht. Mensen die de nacht van hun leven hebben leren kennen, die vastgelopen zijn met het kunstlicht en het www.prekenweb.nl
2/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
namaaklicht. Mensen die naar recht niet anders dan de eeuwige nacht kunnen verwachten. Hoe is dat met u? Zitten er hier in de kerk die zeggen moeten: ‘O, ik heb alleen maar duisternis in mijn leven overgehouden en die schuld is eigen schuld’? Wat een wonder als in het leven van zo’n duisterling het licht opgaat. Daar werkt de Heere altijd op aan, nietwaar? Waar de Heere werkt, blijft uiteindelijk het wonder over. Het is zo waar wat mensen vroeger zeiden: ‘Als het nooit een wonder geworden is in je leven, dan is het Gods werk niet.’ De nacht, dat is de nacht van de zonde. Als het nacht is, dan zien we niet. Weet u wat onze duisternis is? We zien niet Wie God is. Ook al zijn we er in opgevoed en weten we misschien een heleboel uit de Bijbel te zeggen over God, maar die God is nooit levende werkelijkheid voor ons geworden. We zien niet Wie God is. We beseffen het niet. En daarom zien we ook niet wie we zelf zijn. Calvijn begint er zijn Institutie mee. Al helemaal aan het begin maakt hij duidelijk dat twee dingen altijd samen gaan: Godskennis en zelfkennis. Ik ga zien Wie God is en ik ga zien wie ik ben tegenover die God. De wegen die de Heere gaat met Zijn kinderen kunnen verschillend zijn. Vroeger zei men al: ‘De één gaat door de noorderpoort en de ander door de zuiderpoort.’ De één wordt meer geleidelijk getrokken en bij de ander gaat het veel schokkender, door hoogten en diepten heen. De Heere weet goed welke weg Hij moet gaan met ieder van Zijn kinderen. Al zijn er natuurlijk van die punten, van die kruispunten, waar al Gods kinderen elkaar tegenkomen. Ze zullen allemaal weten uit welke grote nood en dood ze verlost zijn. Ze zullen allemaal weten van de drie stukken: ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar in dat alles blijft er verschil in de leidingen die de Heere met Zijn kinderen gaat. Maar ik zou dit willen zeggen: Eén ding is bij ieder kind van God hetzelfde. Dat is het begin van de waarachtige bekering. Waar begint de bekering altijd mee? Hiermee, dat je ogen opengaan voor Wie God is. Dat de Heere levende werkelijkheid in je leven wordt. Koning Manasse is een duidelijk voorbeeld uit de Bijbel. U weet dat wel, hij was een bruut van een koning. Dat weten de kinderen ook wel. Koning Manasse deed verschrikkelijke dingen. Hij liet kleine kindertjes leggen in de holle armen van het afgodsbeeld van de Moloch en dan verbrandden ze. Ze verschroeiden in de gruwelijke armen van dat afgodsbeeld. Verschrikkelijk! En Manasse wist het zo goed. Hij had een godvrezende vader gehad, Hizkia. Zijn vader zal vast met hem gesproken hebben over de dienst van de Heere. Hij zal die dienst hebben aangeprezen als een liefdedienst. Maar het ging allemaal langs Manasse heen. Hij wist wel dat de Heere er was, maar het had nooit betekenis voor hem gekregen. Totdat hij daar in de gevangenis van Babel zit. Dan gebeurt het. Als God werkelijk in zijn leven komt, dán erkent Manasse dat de Heere God is. Die God van Wie hij in kindse dagen gehoord had van zijn vader Hizkia, werd toen levende werkelijkheid. Gemeente, dan krijg je met God te doen. Dan gaan je ogen open voor de werkelijkheid van God. Dan gaat het samen: Godskennis en zelfkennis. Manasse ging ook zien wie hij tegenover die God was: één stuk zonde. Dat kan niet anders.
www.prekenweb.nl
3/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Daar zal het toch altijd mee beginnen: dat de levende God in mijn leven werkelijkheid wordt. Dan wordt mijn zonde tegenover die God levende werkelijkheid. Hoe de leidingen van de Heere ook verder zijn, daar zal het toch altijd mee beginnen. Dan ga je zien Wie God is. Voor die tijd had je het nooit gezien. Dat is de nacht, dat is de duisternis van ons leven, dat we niet zien wie God is. U weet wel wat Hellenbroek zegt: ‘Onze grootste ellende is dat we onze ellende niet kennen.’ We beseffen niet wat het betekent dat we in de duisternis leven. We beseffen niet wat het betekent dat we met God in rekening staan. Al hebben we al weet-ik-niet-hoe-vaak kerstfeest gevierd. Onze ogen moeten worden geopend. Dan gaan we het zien. Is dat nu al gebeurd in uw leven? Dat wéét je toch? Dat is toch niet iets waarvan je zegt: ‘Dat weet ik eigenlijk niet’? U gelooft toch wel dat Manasse nooit meer vergeten is hoe dat in zijn leven gegaan is, dat zijn ogen open gingen voor de werkelijkheid van God? Het is een oude uitdrukking, maar wel waar: ‘Je hebt licht nodig om de duisternis te leren kennen.’ Duisternis geeft ook angst en onrust. Dat is bij jullie ook zo, kinderen. Als je ’s avonds in bed ligt en het is pikdonker op je slaapkamer, dan ben je bang. Dan zeg je: ‘Mama, mag er een lichtje aan? Ik ben zo bang. Ik zie nergens licht.’ Duisternis geeft angst en onrust. U moet niet denken dat het leven buiten God rust geeft. O nee. We zoeken wel onze eigen rust in onze duisternis. We kunnen daar wel een valse rust vinden, maar nooit echte rust. Dat zegt het Woord: De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede (Jes.57:21). Duisternis is ook gevaarlijk. In de Tweede Wereldoorlog moest ’s avonds alles verduisterd worden. Er mocht buiten nergens een klein lichtje te zien zijn. Er zijn toen veel mensen verdronken in de Amsterdamse grachten. Ze liepen daar in het donker zomaar een gracht in, want het was donker en ze zagen niets. Duisternis is gevaarlijk. Gemeente, weet u wel dat u als mensen van de nacht in een levensgevaarlijke toestand verkeert? Een onbekeerd mens balanceert in het aardedonker op de rand van de afgrond van de hel. Hij ziet het niet. Hij beseft het niet. Hij beleeft het niet. Hebt u er wel eens over nagedacht? In het aardedonker balanceer ik aan de rand van de afgrond van de hel en ik kan zomaar ieder ogenblik naar beneden vallen. Vandaag nog. Of morgen. En dan is het te laat. Dan is het eeuwig te laat. En we zien het niet! We horen het wel, en we zeggen misschien als we thuis komen dat het weer duidelijk gezegd is, maar we beleven het niet. Dat is onze duisternis. Dat is onze nacht. Want hoe is het toch mogelijk dat als je in zo’n gevaarlijke toestand bent - ieder ogenblik kan je naar beneden storten - je toch rustig gaat slapen, alsof er niets aan de hand is? Hoe dat mogelijk is? Omdat wij mensen van de nacht zijn. Mensen van de duisternis. De roepstem van het Woord is: Kom toch tot jezelf! Vraag toch of de Heere je blinde ogen opent. Smeek toch om licht van boven, want dat licht heb je nodig om de duisternis van je leven te leren kennen. Vraag om ontdekkend licht van de hemel, opdat je het zien mag en behoefte zult krijgen - want dát is het - aan het licht. Als je de duisternis van je leven nooit ontdekt hebt en als je met al je kunstlicht nooit eens ondersteboven gegaan bent, dan heb je geen behoefte aan dat licht. Daarom is het zo nodig dat we onze duisternis leren kennen. Want dat licht schijnt in de duisternis.
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Gemeente, beseft u dat? Het is verschrikkelijk als we dat licht niet leren kennen. Als het voor ons nooit een wonder geworden is dat de Heere in de nacht het licht heeft ontstoken. Want dan blijven we in de duisternis. Dan moet u eens letten op de woorden die aan onze tekst voorafgaan: De duisternis gaat voorbij. Dat is aan de ene kant zo’n wonderlijke vertroosting voor Gods kinderen. Want in het geestelijke leven, al is het licht aanvankelijk opgegaan, wisselen licht en duisternis elkaar steeds weer af. Ik maak het altijd maar weer donker, ook na ontvangen genade. Als er dan staat: De duisternis gaat voorbij, dan is dat een bemoediging voor Gods aangevochten kinderen. Het gaat naar die eeuwige toekomst waar licht en donker elkaar nooit meer afwisselen, maar waar het eeuwig licht zal zijn. Maar er is ook die andere kant, als je blijft in die duisternis. Als je burger blijft van het rijk van de duisternis. Dat zijn we allemaal van huis uit. Als dat niet verandert, als dat zo blijft, dan ga je onder met heel dat rijk van de duisternis. Dan wordt het een eeuwige nacht. Het waarachtige licht. De duisternis die het verlicht, maar ook: 2. De Zaligmaker in Wie het opgaat In het vorige hoofdstuk lezen wij dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is (1 Joh.1:5). Dat licht dat in God is, heeft zich in het bijzonder geopenbaard in Jezus Christus. Dat licht heeft God geopenbaard in Hem Die gelegd is in de kribbe van Bethlehem. Dan hoor ik Christus Zelf zeggen: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben (Joh.8:12). Daar heeft Zacharias van gezongen: ‘Voor elk die in het duister dwaalt verstrekt deez’ Zon een helder licht.’ Daar heeft Simeon van gezongen, toen hij dat Kind in zijn armen had: ‘Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon, straalt volk bij volk in d’ ogen.’ Dat licht, dat waarachtige licht, is gekomen in die donkere kribbe van Bethlehem. Zo’n zeventien eeuwen geleden was er in de jonge christelijke kerk een strijd tegen de opvattingen van Arius. Arius loochende de godheid van Christus. De oude kerk zag daar het grote gevaar van in en daarom heeft men tegenover de opvattingen van Arius in de geloofsbelijdenis van Nicea beleden dat Christus God uit God is, licht uit licht. Dat Kind, in die donkere stal van Bethlehem, is God uit God, licht uit licht. De mens, deze wereld, is weggezonken in de diepste duisternis en we verdienen de eeuwige duisternis. Maar de hemel is opengegaan in Bethlehem. In dat Kind is het licht uit de hemel neergedaald in deze donkere en verduisterde wereld. Daarvan nu zegt Johannes in deze tekst, dus tegenover al die duisternis: Het waarachtige licht schijnt nu. Het waarachtige licht! Dat is wat anders dan al dat namaaklicht en kunstlicht. Waar komt dat licht vandaan? Toen dat licht kwam in Bethlehem, had de profetie al vierhonderd jaar gezwegen. De laatste profeet was Maleachi. Die heeft het nog éénmaal gezegd waar dat licht vandaan komt: Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan (Mal.4:2). In de natuur komt het licht van de zon. Welnu, het Kind in de donkere kribbe is de Zon der gerechtigheid. Die Zon is opgegaan in de nacht van Bethlehem. Daar had niemand www.prekenweb.nl
5/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
naar gevraagd. Dat had niemand kunnen bedenken. Maar dat heeft God bedacht in de stilte van de eeuwigheid, naar Zijn goddelijk welbehagen, toen Hij het plan van verlossing heeft uitgedacht in Zijn ontfermende liefde. Daar komt het vandaan. Het komt bij God vandaan. Zo daalde het licht in de duisternis, in die donkere stal en in die donkere kribbe. Ze wijzen heen naar de duisternis van Golgotha. De nacht van Bethlehem wijst heen naar de nacht waarin Jezus is weggezonken in de diepten van de godverlatenheid, toen Hij het uit moest klagen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? (Matth.27:46) Jezus is weggezonken in de afgrond van de hel. Ik heb gezegd dat wij in de duisternis balanceren op het randje van de afgrond. De mens kan zomaar naar beneden storten. Welnu, Jezus ís neergestort in de afgrond van de hel, in de nacht van de hel. Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Geen antwoord. Het bleef donker. Weet u wat de hel is, gemeente? Dat is een eeuwige, inktzwarte duisternis, zonder het kleinste lichtpuntje, het kleinste lichtstraaltje en dan buiten Christus. Als u zo neerstort in die inktzwarte afgrond, dan is dát je toekomst. Dat kan vanavond nog. Je rijdt tegen iemand op of een ander rijdt tegen je aan en je bent er niet meer… Dan is dát je toekomst. Eeuwig nacht, zonder het kleinste lichtpuntje. Nu is Christus in die nacht weggezonken en neergestort, beladen met de schuldenlast van al Zijn kinderen. Maar zo heeft Christus - dat is het wonder aller wonderen! - door de nacht van de hel heen, de weg gebaand naar het eeuwig, zalig licht. Dat zie je al in die nacht van Bethlehem. Dat Kind ligt in het donker en die herders worden in het licht gezet. Daar moet je eens even over denken. Het Kind ligt in het donker en de kerk zit in het licht. Hij in de nacht, opdat schuldige zondaren de eeuwige dag zouden mogen ontvangen. Het waarachtige licht schijnt nu. Dat licht is opgegaan in Christus Jezus. Welk licht zien we dan in Hem? Het licht van Gods genade. Dat Kind is in de duisternis gezonken om Gods genade te verwerven. Wat is genade? Dat is onverdiende gunst. Dat is dat de Heere Zich over een doodschuldige zondaar neerbuigt in Zijn goddelijk ontfermen. Genade, dat is gratie voor een ter dood veroordeelde misdadiger, omdat Jezus de dood is ingegaan. In Hem schijnt ook het licht van Gods liefde. Ook een woord uit het evangelie van Johannes: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh.3:16). In een wereld vol duisternis, vol vloek en vol schuld, laat de Heere het wonder nog verkondigen dat Hij uit onbegrijpelijke liefde Zijn eigen Zoon gegeven heeft. Liefde tot Zijn eer en daaraan verbonden liefde tot allen die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad. Het waarachtige licht is in die Christus. Het licht van Gods genade. Het licht van Zijn liefde. Het licht van Zijn gemeenschap. Want dit Kind draagt de naam Immanuël - God met ons. Hij werd van God verlaten, opdat schuldige zondaren teruggebracht zouden worden in Gods gemeenschap. Heeft u er wel eens iets van gezien, van dat wonder? Als in de duisternis van je eigen verloren zondaarsbestaan dat Licht opgaat, dan kun je het wonder toch niet op? Dan breekt toch je hart? Dan blijft toch het wonder over? Dit licht schijnt alleen in Christus. www.prekenweb.nl
6/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Dat is het waarachtige licht. Al het aardse licht heeft schaduwen. Maar u weet toch wel wat we lezen van die herders, als de hemel opengaat en daar die lichtende engel verschijnt in de donkere nacht? De heerlijkheid des Heeren omscheen hen (Luk.2:9). Als het licht tegen je áánschijnt, zijn er altijd weer schaduwen. Maar als het licht je ómschijnt, zijn er geen schaduwen meer. Dan is er licht zonder schaduw. O, als Hij verschijnt - dat weet een ieder die het kent - dan is het zalig vol. Dan zijn er geen schaduwen meer. Later komen die schaduwen weer wel. Ik heb al gezegd: licht en schaduw wisselen elkaar in het geestelijk leven steeds af, zolang Gods kinderen in dit leven zijn. Maar áls de heerlijkheid des Heeren je omschijnt, al ben je dan nog in het aardse leven, dan zijn dat toch de beginselen van het eeuwig Kanaän. Eeuwig licht, zonder schaduwen. Dat is de toekomst van allen die de Heere vrezen. Is dat ook onze toekomst? Rust toch niet, gemeente, voordat de Heere u gebracht heeft aan de voeten van dat Kind. Daar is nog plaats. Die herders hoefden zichzelf niet op te knappen en op te poetsen. Ze zijn zomaar gekomen in hun vuile plunje bij die kribbe van Bethlehem. Die kribbe staat zo laag, dat zelfs iemand die plat op de grond voor God in het stof ligt, er precies bij kan. We gaan naar onze derde gedachte. Maar we gaan eerst zingen, de Lofzang van Simeon, het tweede vers: Een licht, zo groot, zo schoon, Gedaald van ‘s hemels troon, Straalt volk bij volk in d’ ogen; Terwijl ‘t het blind gezicht Van ‘t heidendom verlicht, En Isrel zal verhogen. Het waarachtige licht. We zagen de duisternis die het verlicht. We zagen de Zaligmaker in Wie het opgaat. We zien tenslotte: 3. De tijd waarin het schijnt Want Johannes zegt heel nadrukkelijk: Het waarachtige licht schijnt nu. Nú! Dat ‘nu’, wanneer is dat? Dat is begonnen in de volheid van de tijd, in de door God bepaalde tijd, toen Christus neerdaalde in de kribbe van Bethlehem. En dat ‘nu’, dat is nog steeds, ook tweeduizend jaar later. Het waarachtige licht schijnt nu. Dat ‘nu’ is de evangelietijd. Dat is de tijd van de nieuwtestamentische bedeling, waarin wij allemaal mogen leven. Dat is de tijd waarin het evangelie verkondigd mag worden zonder de schaduwen van het Oude Testament. Dat ‘nu’ is de bediening der verzoening. Het waarachtige licht schijnt nu. Nu, nu u leven mag onder de bediening der verzoening, waarin het klinken mag: Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen! (2 Kor.5:20) Dat is het ‘nu’ van het heden der genade. De duivel zegt altijd: ‘Morgen!’ Willen jullie dat goed onthouden, jongelui? De duivel zegt altijd: ‘Morgen! Morgen is het nog vroeg www.prekenweb.nl
7/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
genoeg om bekeerd te worden.’ Morgen, morgen, en hij blijft ‘morgen’ zeggen. Totdat er geen morgen meer is. Maar de Heere zegt: ‘Nu!’ Het waarachtige licht schijnt nu. Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhard uw harten niet, maar laat u leiden! Dat ‘nu’ is het heden der genade. Dat is de genadetijd waarin u en ik mogen leven. Dat is de tijd waarin de uitnodiging gaat: ‘Kom tot dat schijnsel, alle volken!’ Ook u wordt nog geroepen en genodigd tot dat waarachtige licht, dat in Bethlehem is opgegaan en dat verkondigd wordt in de prediking van het evangelie van vrije genade. Of denkt u dat het aan de Heere zal liggen als u verloren gaat? Denkt u dat, dat het aan God zal liggen als u neerstort in de afgrond van de eeuwige nacht? Nee, gemeente, het ligt niet aan de Heere. Het waarachtige licht schijnt nu. U moet maar eens lezen wat de Dordtse Leerregels zeggen. Als we verloren gaan, ligt dat niet aan God. Had Hij nog meer kunnen geven dan Zijn eigen Zoon? Het ligt ook niet aan Christus. Had Hij nog meer kunnen geven dan Zijn eigen bloed? Het ligt ook niet aan het evangelie. Want daarin betuigt de Heere dat het Hem aangenaam is dat de geroepenen tot Hem komen. Wij willen God beschuldigen. ‘Ja, een mens kan er ook niks aan doen. Als ik niet uitverkoren ben…’ En ga zo maar door. Dan gaan we God de schuld geven. Echt, als u voor Gods rechterstoel staat, zullen al uw verwijten en al uw verontschuldigingen weg schrompelen. Dan zult u nooit de Heere de schuld kunnen geven, al zou u alleen maar de preek van vandaag gehoord hebben. Het mag vandaag klinken: Het waarachtige licht schijnt nu. Weet u wat ons ongeluk is van huis uit, wat onze schuld is? We hebben geen behoefte aan dat licht. Dat is niet Gods schuld. Dat is míjn schuld, míjn zonde! En waarom hebben we geen behoefte aan dat licht? Omdat we onze duisternis niet zien. Ja, nog erger. Dezelfde Johannes schrijft in het derde hoofdstuk van zijn evangelie: En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht (Joh.3:19). Daar ligt het aan. Het ligt niet aan de Heere. Het waarachtige licht schijnt nu. Het licht is in deze wereld gekomen. Het ligt aan ons. We hebben de duisternis liever dan het licht. Daarom wil je niet breken met de zonde. Daarom wil je die boezemzonde niet kwijt, die je in het verborgen bedrijft, waar niemand van weet… dan God alleen. Daarom wil je je eigen leven niet verliezen. We hebben de duisternis liever dan het licht. Gemeente, als je nu straks thuiskomt, buig dan toch je knieën en zeg dan: ‘O God, open toch mijn ogen en bewaar me er toch voor dat ik in die afgrond zal neerstorten, in de eeuwige nacht. Trek me toch! U weet het toch dat ik zo blind ben. Maar open mijn ogen, opdat ik het zien mag.’ Daar zou de Heere de preek van vandaag voor kunnen gebruiken, dat u het gaat zien: het is mijn duisternis, het is mijn schuld en het is rechtvaardig als de Heere mij voorbijgaat. Maar bij Hem is het licht. Tot wie anders zullen we heengaan? Nu is het de tijd. Nu! Het waarachtige licht schijnt nu. Er zitten er misschien ook in de kerk vandaag, die zeggen: ‘Ja, ik geloof dat ik er geen vreemde van ben. Ik heb wel eens wat gezien van de duisternis van mijn leven; zonder God en zonder Christus. Er is ook een hunkering in mijn ziel gekomen naar die
www.prekenweb.nl
8/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Zaligmaker. Maar… hoe kom ik er?’ Hoe gaat het nu, als dat licht opgaat in dat donkere hart? Dan denk ik aan die profeet die nog éénmaal het Woord van God verkondigde, daarna werd het vierhonderd jaar donker. Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan (Mal.4:2). Het opgaan van het licht in het hart is als het opgaan van de zon. Die zon staat niet in één keer op middaghoogte. Eerst is het aardedonker; de nacht. Ik heb wel eens mensen horen zeggen die vaak ‘s morgens vroeg aan het werk waren, dat kort voordat het eerste licht van de dag verschijnt, de nacht op het donkerst is. Maar dan komen die eerste lichtverschijnselen aan de horizon. En geleidelijk aan wordt dat licht sterker. Het wordt schemerig. Het wordt ál lichter. En toch… de zon zelf blijft nog verborgen. Dan komt het moment dat de zon boven de horizon uitkomt, hoger en hoger stijgt, tot op middaghoogte. Dat is het opgaan van het licht, ook in het hart. Eerst is er duisternis. Dan wordt het zo donker. Dan zeg je: ‘Dat een ander in het licht gezet wordt, dat kan ik wel geloven, maar ík, déze vuile zondaar? Het is recht als het eeuwig donker blijft.’ En dan het wonder om die eerste lichtverschijnselen te mogen zien! Wat is dat? Misschien weet u het uit eigen beleving. Dat is wanneer er zo’n lieve evangeliebelofte in je hart valt. Wanneer je even het hoofd mag opheffen en zegt: ‘O God, zou het voor mij ook nog kunnen?’ Die eerste lichtverschijnselen. En dan die schemering, als de Heere je een oog geeft buiten jezelf. Als je de mogelijkheid van zalig worden mag zien. Dan kan het zo wonderlijk ruim zijn, dat je zegt: ‘O, nu zal het voor mij kunnen! Het kan voor de grootste zondaar!’ En als je dan vraagt: ‘Wie is Jezus? Weet je dat al? Is die Zon al opgegaan?’, dan durf je weer niks te zeggen. Hij is nog zo verborgen. Dan kan het weer zo donker worden. In de natuur kan dat niet, maar in het hart wel. Dan wordt het wéér zo donker. Zou God wel van me afweten? Maar dan het wonder dat die zon boven de horizon uitkomt. Weet u wat dat is? Paulus zegt daarvan dat het Gode behaagd heeft Zijn Zoon in hem te openbaren. Dan wordt het doek weggetrokken. Dat is het woord wat Paulus gebruikt. Als er een kunstwerk wordt onthuld door bijvoorbeeld de burgemeester, hangt er een doek over. Je ziet wel dát er iets onder dat doek zit, maar wát het is weet je nog niet. De burgemeester komt en die trekt dat doek weg en dan zíe je het! Dat doet God. Dat vergeet je nooit meer, als dat voor het eerst in je leven gebeurt, dat het doek wordt weggetrokken en je oog mag vallen op die Zaligmaker. O, dan wordt Hij zo dierbaar, zo beminnelijk, zo alles betekenend in je leven. Als het licht op Hem mag vallen, ga je al direct iets begrijpen van wat de bruid zegt: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk (Hoogl.5:16). Al moet je dan later zeggen dat het nog maar zo’n weinig gekende Jezus was. En dan de weg van de geloofsoefening, wanneer de zon opklimt tot middaghoogte. Hij moet wassen, maar ik minder worden (Joh.3:30). Dan wordt Hij ál meer en ik ál minder. Dan wordt Hij alles en ik word niets. Zo komt het in het geestelijke leven tot de vastheid in Christus, zo wordt het anker vastgemaakt in Zijn gerechtigheid, zo leer ik door het dierbare geloof, zo schuldig en doemwaardig als ik ben, te rusten in Zijn volkomen werk alleen. En daarin mag ik iets smaken van de vrede met God, die alle verstand te boven gaat. Dan blijft er maar één ding over: ‘Niets uit ons, maar alles alleen uit Hem, zo kom ik in Jeruzalem.’ www.prekenweb.nl
9/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Als het gaat over die kennis van Hem is er wel een begin, maar geen eind. Dan moet zelfs Paulus het nog zeggen, na al zijn geloofsoefeningen: Opdat ik Hem kenne! (Fil.3:10) We weten er nog zo weinig van. Het blijft een zien in een spiegel als door een duistere rede. Totdat het moment aanbreekt - dat is toekomst - dat we zullen zien aangezicht tot aangezicht. Dan kom ik er achter dat ik steeds het doek er weer voor trek en dat ik steeds weer duisternis in mijn hart breng. Maar die getrouwe God houdt Zijn werk in stand. Nog één ding en dan gaan we eindigen. Dat woordje ‘nu’. Het waarachtige licht schijnt nu. In het Grieks heeft dat ook de betekenis van ‘nu al’. Nu reeds. De duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt nu al. Maar… nog maar in beginsel. Als het licht opgaat in het hart, dan schijnt het nú al in het hart, maar nog maar in beginsel. Maar dat beginsel roept Gods bestreden kerk toe: ‘Het gaat naar het volle licht!’ Nu het beginsel, straks de volkomenheid. Als de beginselen al zo onuitsprekelijk zalig zijn, vol zijn, wat zal dan de volkomenheid zijn? Als gouden de portalen zijn, Hoe zullen dan de zalen zijn? Dan zal de duisternis voor eeuwig zijn weggenomen. Dan zal het in zalige, volle werkelijkheid zijn, tot in alle eeuwigheid, voor de aangevochten kerk die hier zo vaak in het donker is: Het waarachtige licht schijnt nu. Voor eeuwig! Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, dát heeft God bereid voor degenen die Hem liefhebben. Amen.
Slotzang Psalm 27: 7 Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op de HEER’, godvruchte schaar, houd moed: Hij is getrouw, de bron van alle goed; Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de HEER’.
www.prekenweb.nl
10/10