de
waarachtige vervalsers
Inleiding
Inhoudstafel
De waarheid zit in ons hoofd en iedereen heeft er één.
Inleiding
1
Sprookje. Het meisje en de iris
3
Bouwen aan de middeleeuwen
Wandeling A: middeleeuwen in Brussel
3 11
1695 en de heropbouw van de Grote Markt
15
25
Wandeling B: na het bombardement
De romantische restaurateurs
Wandeling C: op stap met Buls
De geest van Tekhné
Wandeling D: peperkoekentijd
29 39
45 58
Het is praktisch wanneer onze waarheden min of meer dezelfde zijn. Dat bespaart ons ellenlange discussies en we kunnen werken aan de dingen die we belangrijk vinden. We verkondigen onze waarheden in ons werk, in wat we schrijven, zeggen, zingen, drukken, tekenen of bouwen. Wie ernaar kijkt, moet alleen maar lezen wat er staat en hij zal de waarheid zien. Onze waarheid. Maar waarheid kan veranderen. Wat 50 jaar geleden waar was, hoeft dat nu niet meer te zijn. In dit boekje kijken we naar vier periodes in de Brusselse geschiedenis en gaan we na wat de waarheid van dat moment was. We tonen u waarom mensen in een bepaalde periode op een bepaalde manier aan de stad bouwden. We gaan na welke waarheid daarachter zat en wat er van die waarheid overblijft. We nemen daarvoor vier periodes die Brussel sterk hebben gevormd: de middeleeuwen, de tijd na het bombardement van 1695, het midden van de 19de eeuw met zijn schaalvergroting en de jaren rond 1960 met hun vooruitgangsgeloof. Telkens illustreren we de toenmalige waarheid met een wandeling. Vermits waarheden zo sterk veranderen, ondertitelen we het geheel met een sprookje.Volledig uit de lucht gegrepen, helemaal uit onze fantasie ontsproten. Want de waarheid, zoals de fantasie, zit in ons hoofd en iedereen heeft er één.
•1450•
Het meisje en de iris
Bouwen aan de middeleeuwen
De middeleeuwen stonken, duizend jaar lang. Mens en dier leefden samen met weinig notie van privacy. Kippen en varkens bepaalden het stadsbeeld. Een molsgoot in het midden van de straat voerde elk organisch dierlijk en menselijk afval af. Riolen bestonden niet. De middeleeuwers waren ook duizend jaar lang in lompen gekleed en moesten de meest diverse geluiden verdragen. Er was dan wel geen motorlawaai maar er was wel een overvloed aan dierlijke en menselijke geluiden. Een straat in de volkse buurt van Kuregem of Molenbeek, met lawaai, zwerfvuil en rondhangende jongeren of een markt met kletsende ouders en uitpuilende standjes, benaderen beslist meer de middeleeuwse sfeer dan een clean en te proper gerestaureerd pleintje in het Îlot-Sacré.
Op een winterse dag, toen dagen nog mooi konden zijn, reisden Ann en Tinka naar Brussel. Ze volgden een cursus ‘Wereldverbetering’ aan de Hogeschool van Kommersbonte en voor hun eindwerk moesten ze
4 I Bouwen aan de middeleeuwen
Bouwen aan de middeleeuwen I 5
De term ‘middeleeuwen’ ontstond in de renaissance. Renaissancisten doelden daarmee op de donkere tijd die lag tussen de verfijnde klassieke cultuur en de al even verfijnde eigentijdse cultuur. Dat vooroordeel werkt door tot op vandaag. Wanneer iemand een toestand als ‘middeleeuws’ omschrijft, bedoelt die dat meestal niet als compliment. Voor sommigen waren de middeleeuwen een periode van obscurantisme en bijgeloof. Anderen keken met vertedering naar wat zij zagen als een tijd van eenvoud, spiritualiteit en eenheid met de natuur. De toeristische propaganda van heel wat steden, Brugge op kop, speelt volop de kaart van deze romantischnostalgische gevoelens om bezoekers naar hun ‘middeleeuwse’ stadscentra te lokken. Als we de toeristische brochures mogen geloven, kunnen we de middeleeuwen in Brussel nog aflezen in het stratenplan van en rond de Grote Markt, in de diep gebouwde huizen langs de oude steenwegen, in de overblijfselen van de eerste stadsmuur, in het stadhuis en in de vele middeleeuwse kerken. Het loont de moeite om die stelling kritisch en van naderbij te bekijken. Ten eerste, over de periode zelf. De toeristische literatuur interpreteert de middeleeuwen wel erg ruim. Nu is het inderdaad heel moeilijk om een periode af te bakenen. De meeste historici laten de middeleeuwen beginnen bij de val van Rome in 476 nC en eindigen ergens aan het eind van de 15de of het begin van de 16de eeuw. Dat is het moment dat het Amerikaanse continent ontdekt werd, het protestantisme ontstond en eigentijdse kunstenaars het werk van de klassieken begonnen te overtreffen. Voor de duidelijkheid: in dit boek laten we de middeleeuwen beginnen bij het ontstaan van Brussel rond de 9de eeuw en ein-
op zoek gaan naar het echte Brussel. Als ze dat gevonden hadden, konden ze gediplomeerd beginnen met de wereld te verbeteren.
Omstreeks de middag kwamen ze aan in het Centraal Station. Het was woensdag, dus de stationsmarkt was in volle gang op de verdieping tussen de sporen en
6 I Bouwen aan de middeleeuwen
digen bij de eedaflegging van keizer Karel V in 1515. Natuurlijk is deze grens zeer arbitrair en voor ellenlange discussies vatbaar. Maar in een populair-toeristisch discours laat men de middeleeuwen liever doorlopen tot aan de vroeg-industriële samenleving en dus tot het midden van de 18de eeuw. Middeleeuwen klinkt nu eenmaal geheimzinniger en dus commercieel interessanter dan Nieuwe Tijd, zoals de officiële naam luid van de periode van ruwweg 1500 tot 1800. Ten tweede, over het stratenplan. In 1986 publiceerde het St.-Lukasarchief een plattegrond van Brussel waarop voor elke straat of gang, nog bestaand of verdwenen, de bouwgeschiedenis was aangeduid. Het Archief baseerde zich hiervoor op het werk van de Amsterdamse urbanist Jos Hogenes die met engelengeduld alle bestaande historische kaarten op dezelfde schaal had gebracht en op elkaar gelegd, dit alles aangevuld met de perceelsgrenzen van het kadaster. Bij het bestuderen van deze plattegrond wordt meteen duidelijk dat sinds 1640 slechts een handjevol straten ongewijzigd zijn gebleven. Dat is de datum van de oudste kaart en toch al anderhalve eeuw na het verstrijken van de middeleeuwen. Grosso modo gaat het om de Grote Markt en omringende straatjes, de oost-westas bestaande uit Vlaamsesteenweg, Grasmarkt, Magdalenasteenweg en Naamsestraat, en de Hoogstraat doorheen de Marollen, samen met de straten die op de as uitkomen. Let wel: het gaat hier over het straatverloop, niet over de bebouwing. Als we de kaart toetsen aan recentere archeologische vondsten, is zelfs de straatbreedte veranderd. Als we naar de Grote Markt kijken, krijgen we een apart verhaal. Aanvankelijk is de Grote Markt niet meer dan de achterkant van de Grasmarkt. De Grasmarkt was één van de belangrijke handelsroutes en er passeerde veel volk. Langs deze route kwa-
de hoofduitgang. Tussen de bloemenwinkels, kranten- boeren en hamburgerkramen hadden de marktkramers Zich geïnstalleerd. Ann en Tinka keken hun ogen uit. Ze zagen een kraampje met wel honderd soorten
What’s in a name? De middeleeuwen in Brussel zijn dan wel nog moeilijk te vinden, ze zijn wel makkelijk af te lezen via de straatnaamborden. Veel straatnamen in de buurt van de Grote Markt verwijzen immers naar de activiteit die er tijdens de middeleeuwen plaatsvond. Zo was er in de Beenhouwersstraat een concentratie van beenhouwers, liep de Bergstraat bergop naar een stadspoort, verkocht men groenten op de Grasmarkt, was de Kolenmarkt een markt voor houtskool en stond er een stenen woning aan de Plattesteen. De gewoonte om straatnamen naar keizers, koningen en politici te noemen ontstond pas in de 19de eeuw. Vrij snel komen daar ook symbolen en waarden bij, zoals vrijheid, martelaren of vooruitgang. Bij het begin van de 20ste eeuw voegen zich daar de oppositiesymbolen bij zoals gelijkheid en solidariteit. Na de wereldoorlogen gebruiken we straatnamen om te tonen hoe erg we wel zijn toe-getakeld, zoals met Dinant, Diksmuide of Ieper. Sinds de jaren 1960 ontdekken we bomen en bloemen. Het is pas echt interessant om na te gaan welke straten een nieuwe naam kregen en dus welke namen moesten wijken voor de nieuwe symbolentaal: zo bijvoorbeeld werd de Schijtstraat de Brouwersstraat en werd de Willemstraat de Leopoldstraat. Vaak wijst dat op maatschappelijke verdringing.
Mannekens Pis. Bij een andere verkoper konden ze kiezen uit een heel assortiment Atomium’s. Een derde standhouder trachtte hen te verleiden met chocolade gemaakt van 100% zuivere cacaoboter.
8 I Bouwen aan de middeleeuwen
men dus heel wat handelaars zich vestigen om hun waren te verkopen aan de passanten. Er ontstonden diepe huizenblokken langs de straat. Achter deze huizenblokken lag er eigenlijk niets anders dan een grote open ruimte waar handelaars hun rommel kwijt konden. Die ruimte geraakte omringd door woningen. In de 12de eeuw kwamen er plaveistenen en kunnen we van een plein beginnen spreken. Pas in 1301 werd er het eerste schepenhuis gebouwd, op de plaats waar nu het stadhuis staat. Vanaf dan was het hek van de dam en werd de Grote Markt van achterkant tot voorkant gepromoveerd. Geleidelijk aan werd het plein een visitekaartje van de gilden met hun gildenhuizen en van de stedelijke overheid met haar stadhuis; nieuwe hertogen hoorden er te passeren bij hun blijde intrede. Ten derde, over de bouwresten. Nu wordt het pas echt verontrustend. Als we de middeleeuwse bouwresten inventariseren, valt het op dat geen enkele Brusselse woning ouder is dan de 16de eeuw. Uiteraard waren middeleeuwse huizen doorgaans opgetrokken uit hout en leem. Bouwverordeningen en de heropbouw na het bombardement van 1695, dat is 200 jaar na het einde van de middeleeuwen, zorgden voor een grootschalige verstening, die geen plaats liet voor het behoud van oudere constructies. De stukjes stadsmuur die in de loop van de 19de en de 20ste eeuw herontdekt werden, klimmen dan wel vermoedelijk op tot de 13de eeuw, de zichtbare delen werden stevig onder handen genomen door de restaurateurs om ze in overeenstemming te brengen met de romantische en/of politieke visies van de toenmalige bewindvoerders. Wat verder nog bewaard is aan oude muur- en torenfragmenten is meestal onzichtbaar voor de toerist, want verborgen in de bouwmassa. Over het Stadhuis wordt in een volgend hoofdstukje bericht. De Sint-Michiels-
Te midden van de drukte stond een man in een mooi blauw pak met een tricolore band om zijn buik gesnoerd. Hij stond op een verhoogje. Met een iet of wat rood aangelopen gezicht riep hij alsmaar in het rond:
Bouwen aan de middeleeuwen I 9
kathedraal en de Kapellekerk kunnen wel nog doorgaan voor gotische gebouwen als we geen rekening houden met de toevoegingen uit de barok en de schmink uit de 19de eeuw wegdenken. Maar sommige kerkgebouwen met middeleeuwse wortels – de Sint-Niklaaskerk en de Zavelkerk – zijn zo zwaar aangepast dat ze nog weinig met de middeleeuwen te maken hebben. Ze werden eerst tijdens de baroktijd grondig aangepakt om ze geschikt te maken voor de uitbundige contra-reformatorische eredienst en vervolgens aangepast aan de sobere smaak van het neoclassicisme, en tenslotte door de ‘historische restaurateurs’ van de 19de en de vroege 20ste eeuw ‘teruggebracht’ naar hun middeleeuwse toestand. Deze laatste beweging verliep echter meer volgens de eisen van esthetische idealen of van een min of meer verborgen politieke agenda, dan volgens de regels van de (historische) kunst. Reken hierbij nog het normale bouwtechnische onderhoud met regelmatige vervanging van vermoeide of bouwvallige onderdelen, en het wordt duidelijk dat je dus diep in de stadswortels moet gaan zoeken om sporen van de middeleeuwen terug te vinden. Al bevatten de archieven van de stad en het OCMW een onvermoede schat aan bronnenmateriaal en heeft Brussel dus een schat aan middeleeuwse overblijfselen, ze zijn alleen maar toegankelijk voor historici en archeologen. Je kan je dan ook met recht en reden afvragen hoeveel een argeloze toeschouwer na zo veel eeuwen nog van de ware middeleeuwen kan zien. Wellicht: bitter weinig.
‘Wèèèèlkom beste mèènsen, in de ééénige èchte stad die dit land rijk is, wèèèèlkom, in het grootste en meest originele station van België, welkom beste mensen, op deze uiterst exclusieve markt. De ééénige markt,
Wandeling A I 11
Wandeling A: middeleeuwen in Brussel Verken de middeleeuwse resten van het stadscentrum en ontdek hoe middeleeuws ze eigenlijk zijn. Begin op het Koningsplein. Ga voorzichtig - pas op voor auto’s en trams - in het midden van het plein bij het standbeeld staan. Dit is het standbeeld van Godfried van Bouillon, de leider van de eerste kruistocht en koning van Jeruzalem. Het is het enige Brusselse standbeeld dat een middeleeuwse held eert. Natuurlijk is dit standbeeld geen getrouwe weergave van Godfried. Het is vooral een weergave van de 19de-eeuwse politieke wens om het jonge België te voorzien van nationale helden, opgevoerd als voorbeeld en als object van nationale trots. Zowat het enige dat historisch correct is aan zijn beeld is zijn naam. En dan nog... lees het Nederlandstalige plakkaat aan het standbeeld. Steek het plein voorzichtig over, ga op de trappen van de kerk staan en kijk naar het plein. De middeleeuwen zijn op dit plein enkel ondergronds terug te vinden. Hieronder schuilt een boeiende archeologische site waar een middeleeuwse straat ligt, de kelder van een 15de-eeuwse grote zaal en de onderbouw van een kapel gebouwd onder keizer Karel V. Het geheel kan bezocht worden via het BELvuemuseum . De ingang bevindt zich aan de rechterkant, tussen de kerk en de Koningsstraat. Ga naar links en volg de pleinwand. Steek de Regentschapsstraat over en volg ze 300 meter tot bij de Zavelkerk. De Zavelkerk is een 15de-eeuws gebouw en dus nog echt middeleeuws. De restaurateurs hebben hier in de 19de-eeuw wel zeer grondig aan gesleuteld. Om zich een voorstellling te maken van het middeleeuwse gebouw, moet men wegdenken:
dames en heren, waar u exclusief de enige èchte aandenkens kunt kopen. Neem dat maar aan van de enige echte burgemeester van deze stad…’ En de man ging zo maar door.
Plots kwam er een tweede man aangelopen. Ook hij was gekleed in een blauw pak en had een tricolore band om zijn buik gebonden. Hij leek heel erg kwaad en keek wild om zich heen. Terwijl hij nog aan het
12 I Wandeling A
alle nisbeelden, versieringen op de daknok, balustrades, pinakeltjes, luchtbogen, driehoekige vensterbekroningen, de hoge spits van de vieringtoren en nog tientallen andere elementen, binnen en buiten. De naakte muurdammen die overblijven zouden middeleeuws moeten zijn. En dan nog. De oorspronkelijke Balegemse zandsteen werd op grote schaal vervangen door de Franse Euvillesteen. En dan nog. Bij het bekijken van het interieur valt het serene wit op. In de middeleeuwen was de kerk binnenin beschilderd in helle kleuren. Loop rond de kerk naar de Grote Zavel en wandel naar beneden, tot voor het rondpunt. De Grote Zavel was in de middeleeuwen een zand- en weidevlakte die buiten de eerste stadsmuur lag. Al vanaf 1320 werd er een paardenmarkt gehouden, maar pas na de middeleeuwen groeide de wijk uit tot één van de meest aristocratische van Brussel. Het plein dat er nu ligt, heeft min of meer zijn middeleeuwse vorm behouden. Alhoewel. Wie zich omdraait heeft een vrij zicht op de Zavelkerk. Dit zicht is pas ontstaan in 1948, toen een bouwblok werd afgebroken dat voor de kerk stond.
lopen was, riep hij: ‘Geloof deze lapzwans maar niet, beste vrienden. Ik ben de burgemeester van deze stad en ik zeg jullie dit: alles wat je op deze markt vindt, is zo vals als het groot is. Willen jullie een stukje van
Wandeling A I 13
Steek het kruispunt recht over en volg de Rollebeekstraat naar beneden. De Rollebeekstraat is vermoedelijk ontstaan in de 14de eeuw. Ze volgt de bedding van de vroegere Rollebeek, die van de Zavel naar de Heergracht liep. Middeleeuwers lieten hun straten graag langs een beek lopen. Het valleitje van de beek zorgde voor overbrugbare reliëfveranderingen, het was makkelijk om erlangs te lopen en in de beek zelf kon men zijn afval kwijt. De straat is ook nooit verbreed. Het straatverloop en de breedte zijn dus op en top middeleeuws. Of toch niet? Op de rechterkant maakt de rooilijn een sprong achterwaarts. Op de aansluiting met de Jonction - de spoorwegverbinding tussen Noord- en Zuidstation - tekende architect Stynen in 1961 voor een bowlingcomplex annex benzinestation. Dezelfde archtitect komt u op de volgende wandelingen nog tegen. Steek de Keizerslaan over en volg de Cellebroersstraat. Neem aan het Dinantplein naar rechts, de Dinantstraat in, om vervolgens naar links de Villersstraat te nemen. Voorbij het eerste gebouw op de linkerkant rest een stuk van de eerste stadsomwalling rond Brussel. De eerste stenen omwalling dateert uit de 13de eeuw. In de loop der tijden bleef de stad groeien en raakte de muur geïntegreerd in het stadsweefsel. Bij sloopwerken rond de stadsmuur komen er regelmatig stukjes boven. Zo is dit stuk muur in 1958 tevoorschijn gekomen bij de uitbreidingswerken van het Sint-Jorisinstituut aan de andere kant. Dat muur en toren zo laat zijn vrijgemaakt, betekent ook dat ze slechts minimaal gewijzigd zijn. Hier staan dus enkele authentiek middeleeuwse overblijfselen.Tenzij natuurlijk... men zou denken dat deze omwalling vooral een militaire betekenis had. Dat was niet het geval. De stadsomwalling had in
het echte Brussel willen meenemen naar huis, zoek dat dan op de markt bovenop Parking 58.’ Dit pikte de eerste burgemeester niet. Hij kwam van zijn verhoog en probeerde de tweede het zwijgen op
14 I Wandeling A
•1695•
de eerste plaats een sociaal-economische functie. Wie zich aan de binnenkant bevond, genoot de rechten en vrijheden van de stad. Voor wie zich aan de buitenkant bevond, golden die rechten en vrijheden niet. Wie met goederen van buiten naar binnen wilde, moest tol betalen. Volg de Villersstraat verder tot het eerste kruispunt en sla linksaf. Volg de Eikstraat bergafwaarts tot bij Manneke Pis, aan het eerste kruispunt op de rechterkant. De fontein ‘Manneke Pis’ wordt voor de eerste keer vermeld in de 15de eeuw. Nog net middeleeuws dus? Misschien wel. De kans is groot dat het beeldje van een plassend kind verwijst naar de wolnijverheid die haar plaats vond in dit stadsdeel. Om de vettige schapenwol te kunnen verwerken, moest hij ontvet worden. Daarvoor gebruikte men urine van menselijke en dierlijke oorsprong. Het beeldje zelf is in elk geval veel jonger. Het allereerste beeldje dat hier stond was uit steen gehouwen en werd in 1619 vervangen door een bronzen beeldje. Dat beeldje werd een paar keer gestolen en vernield. De versie die er nu staat, dateert van 1817. Neem rechts de Stoofstraat en loop altijd rechtdoor tot op de Grote Markt. Op de Grote Markt zijn er nog enkele middeleeuwse resten. Verder leest u hoe we daarmee zijn omgegaan.
te leggen door het tricolore lint voor zijn mond te binden. De tweede burgemeester dook snel weg en ging ervandoor. Beide tricolore heren liepen nu tussen de marktkraampjes door terwijl ze naar elkaar scholden.
heropbouw van de grote Markt
Vernietigd: Louis XIV wil een blijvende indruk maken 1695. De Brusselse benedenstad is grotendeels vernield. Gebombardeerd. Uitgebrand. Hoe kwam het zo ver? In 1695 stond Brussel onder Spaans-Habsburgs gezag. De Franse koning Louis XIV probeerde vanaf zijn troonsbestijging tot zijn dood zijn gebied uit te breiden, zeer tegen de zin van een alliantie van de Verenigde Provinciën, Engeland en de Habsburgse keizer. De doelen waren duidelijk: Louis wou zijn gebied uitbreiden en de geallieerden wilden voorkomen dat Frankrijk te groot werd. Tijdens de Negenjarige Oorlog tussen Frankrijk en de toenmalige geallieerden was de Franse positie in het beleg van het strategisch belangrijke Namen onhoudbaar geworden. De Franse koning besliste in augustus 1695 om zijn vijanden te laten zien dat hij nog
‘Burgemeester van mijn voeten.’ ‘En gij dan, afgelekte lavabo.’ ‘Ah zo, gij scheven architek.’… Ann en Tinka bleven even naar het spektakel kijken. Al snel beseften ze dat ze het echte Brussel niet op
16 I 1695 en de heropbouw van de grote Markt
vernietigend kon uithalen. Brussel, de rijke en trotse hoofdstad van de zo begeerde Nederlanden moest verminkt uit de oorlog tevoorschijn komen. De stad zou niet worden ingenomen. Indruk maken en afschrikken door verwoesting was het doel. Tijdens het weekend van 15 augustus 1695 bombardeerden de troepen van de Franse maarschalk de Villeroy de Brusselse benedenstad met kanonnen en mortieren. Brandbommen en gloeiende kolen werden onophoudelijk op de economisch belangrijke en dichtbevolkte binnenstad gemikt. Het hof en de aristocratische wijken in de bovenstad bleven op uitdrukkelijk bevel van de koning buiten schot. Er vielen weinig doden, maar met haar houten huizen en smalle straten was de benedenstad een gemakkelijke prooi voor het door wind aangewakkerde vuur. Na het bombardement lag een derde van de bebouwde oppervlakte binnen de stadsmuren in de as. De Grote Markt was nagenoeg volledig vernield: alleen de muren, de toren en een stuk vleugel van het stadhuis bleven gespaard, samen met het karkas van het Broodhuis en stukken stenen gevel van enkele huizen aan de westkant van de markt (zoals de Wolvin). Bijna het hele stadsarchief en honderden kunstwerken gingen verloren, waaronder schilderijen van Rogier van der Weyden, Rubens en Van Dyck. Een tragisch-ironisch detail daarbij is dat er meer doden vielen aan de Franse kant dan onder de Brusselaars. De Franse soldaten wisten niet goed hoe ze moesten omgaan met de mortieren en velen explodeerden ter plaatse.
1695 en de heropbouw van de grote Markt I 17
Heropbouw van de stad: de richt- en rooilijnen worden al snel uitgetekend Het stadsbestuur besloot de stad zo snel mogelijk en fraaier herop te bouwen. Basisideeën werden vastgelegd via besluiten van Stad en Raad Van Brabant. De nieuwe gebouwen en straten moesten regelmatige verhoudingen hebben en de voorzieningen van de stad moesten beter worden dan voordien. De huizen moesten uit harde materialen worden gebouwd en niet langer uit hout. Rechte rooilijnen zouden worden getrokken: de huizen mochten geen uitspringende delen meer hebben. Voor de aanleg van de Grote Markt vaardigde het stadsbestuur in 1697 een apart reglement uit: het uitzicht van de gevels moest op elkaar afgestemd zijn en het schepencollege moest de plannen voor elk nieuw bouwwerk goedkeuren. Wegens geldgebrek zou de stad het stadhuis met uiterste soberheid heropbouwen. Aan de buitenkant respecteerde men het gotisch-middeleeuws uitzicht zo getrouw mogelijk. De volledig vernietigde binnenkant werd echter slechts spaarzaam afgewerkt. Een belangrijke uitzondering was de mooi gedecoreerde zaal op de eerste verdieping van de toren waar buitenlandse gasten de feesten op het marktplein bijwoonden. Schone schijn om een goede indruk te maken.
De ideeënclash Alhoewel de basisprincipes snel waren uitgevaardigd, stonden tijdens de heropbouw van de markt zelf twee opvattingen tegenover elkaar. De visie van de landvoogd gouverneur-generaal MaximiliaanEmmanuel van Beieren stond tegenover de principes van de gilden en ambachten.
de stationsmarkt zouden vinden en dat ze van de burgemeesters ook al niet veel mochten verwachten. Ze gingen op zoek naar een uitgang. Vlakbij een broodjeszaak zagen ze een doorgang, het begin van de
Horta-galerij, die naar het Spanjeplein leidde. Ann en Tinka namen de galerij en een nieuwe wereld ging voor hen open. Ze kwamen in een lange ondergrondse gang die helder verlicht was. Links en rechts waren er
18 I 1695 en de heropbouw van de grote Markt
1695 en de heropbouw van de grote Markt I 19
Maximiliaan-Emmanuel wou dat de heropbouw de lof zong van het centrale gezag en uitdrukking gaf aan de eenheid van het land. Evenwicht, symmetrie en doorgedreven ordening waren de hoekstenen van zijn visie. Hij wou Brussel herscheppen als een stad in dienst van de vorstelijke macht. Brussel moest een nieuwe stad worden met brede en rechte lanen, ruime pleinen en een architectuur van grote classicistische uniforme gebouwen waarin de horizontale lijn domineert. Door de heropbouw van de Grote Markt zag hij een kans om de aanwezigheid van de vorstelijke macht in het hart van de burgerlijke stad duidelijk tot uiting brengen. In 1695 was Brussel al een hele tijd over het toppunt van haar macht heen: inquisitie, oorlogen en economische crisissen hadden haar verzwakt en vanaf 1550 zetelden Spaanse en Oostenrijkse Habsburgse koningen en keizers niet meer in Brussel, maar in Madrid of Wenen. Als de gouverneur zijn visie op de heropbouw kon doordrukken, zou hij zowel de uitstraling van het centrale gezag in Brussel versterken als het tanende prestige van Brussel bij zijn vorst opkrikken. Allebei zouden ze zijn status vergroten. De gilden wensten een symbool voor de autonomie van de stedelijke burgerij tegenover de autoritaire aanspraken van de gouverneur-generaal. De Grote Markt moest het uithangbord worden van hun macht en uiting geven aan individualisme, verscheidenheid en particularisme. In plaats van een radicaal nieuwe stad, wensten de gilden de stad te herstellen: de identiteit van de stad te bewaren, verfraaien en verbeteren. Ze wilden hun prestige herwinnen door een snelle en schitterende heropbouw van hun huizen. Om die visie te veruiterlijken wensten de gilden terug te grijpen naar een bouwstijl uit de economische bloeitijd van de gilden: de middeleeuwen met individuele, sterk verschillende huizen, in de diepte gebouwd en met voorgevels in verticale lijn.
allerlei winkels waar je de meest uiteenlopende dingen kon kopen. Het was er een drukte van jewelste. Mensen bleven staan voor de etalages en bespraken de dingen die ze graag zouden kopen, er zat een hoop
20 I 1695 en de heropbouw van de grote Markt
De gouverneur start met veel... In februari 1696 haalde de gouverneur een belangrijke slag binnen: het stadsbestuur aanvaardde het project van architect De Bruyn voor één monumentale gevel aan de oostkant van de markt: de façade van de “Hertogen van Brabant” zou een vorstelijke residentie nabootsen versierd met negentien borstbeelden van voorgangers van de huidige soeverein. In hetzelfde jaar, keurde de stad een gelijkaardig plan goed om alle huizen rechts van het Broodhuis achter één voorgevel te groeperen. Ook voor de westkant van de markt leek men een derde eengemaakte gevelrij in gedachten gehad te hebben: een resolutie beval de afbraak van het resterende gedeelte van de voorgevel van “Den Cruywagen” en heropbouw naar het model van “De Coninck van Spaignien”.
...maar eindigt met weinig De ideeën van de gouverneur werden maar zeer gedeeltelijk gerealiseerd. De gemeenschappelijke gevel van de Hertogen Van Brabant kwam er en gaf de indruk van eenheid, maar kon niet verbergen dat er zeven zelfstandige gebouwen achter schuilgingen. Dat is duidelijk af te leiden uit de zes toegangsdeuren die per twee gegroepeerd zijn en een zevende die rechts de symmetrie verbreekt. Het was het gevolg van de beslissing van de stad om de oude perceelsindeling te behouden en zo tijdrovende betwistingen tussen individuele eigenaars te vermijden. Midden in de rooilijn bleef ook een knik. Op de Grote Markt zat er niet meer in voor de gouverneur. De goedgekeurde plannen voor de tweede pleinwand verdwenen.
volk bij de kapper en enkele cafés hadden hun terrasjes buitengezet. Er was bijna geen doorkomen aan. Ann en Tinka wurmden zich naar het einde van de gang.
1695 en de heropbouw van de grote Markt I 21
Elders in de stad slaagde de gouverneur er wel in een (beperkt) aantal elementen van zijn ideaal door te drukken, zoals aan het Beierenplein – het huidige Dinantplein - of het Vleeshuis of net de eerste Muntschouwburg. Een groot operagebouw moest helpen om van Brussel een schitterende culturele hoofdstad te maken. Brussel zou echter nooit meer de residentie van de Habsburgse machthebbers worden. Integendeel, al dit gekrakeel was discussie in de marge. Brussel was al 150 jaar zijn politieke en economische positie kwijt en kon dit ook niet met gevels camoufleren.
De gilden laten zich gaan in pretentie Op de Hertogen Van Brabant na, zou de Grote Markt dus herrijzen volgens de visie van de gilden. Individuele huizen volgens middeleeuws concept, hoog en smal en met losstaande topgevel. Elk huis kreeg zijn eigen karakter door het opentrekken van de brede waaier aan decoratieve registers op de zwaar versierde gevels.Voor de ogen van iedereen vochten de gilden een prestigestrijd uit. Tal van elementen uit bouwstijlen die elders reeds op hun retour waren (vooral barok, maar ook renaissance), werden met veel bravoure tentoongespreid en maakten nog volop indruk. Door de snelle en schitterende heropbouw van hun huizen gaven de gilden uiting aan de nostalgie naar hun eens zo grote macht en status. De bloeitijd van het ambachtswezen was echter al twee eeuwen voorbij. Als instellingen waren ze zelfs al in belangrijke mate voorbijgestreefd. Om hun praaldromen te verwezenlijken, moesten de gilden zich daarom te diep in de schulden werken. De macht van de gilden zou verder blijven aftakelen tot ze ongeveer een eeuw later ophielden te bestaan ten tijde van de inlijving bij de Franse republiek na de Brabantse omwenteling.
Vlak voor ze aan de uitgang kwamen, zagen ze twee roltrappen die naar beneden wezen. Boven de roltrappen hing er een plaatje ‘Vergaderingen’. Tientallen mensen stonden aan te schuiven voor de roltrap
22 I 1695 en de heropbouw van de grote Markt
1695 en de heropbouw van de grote Markt I 23
De brokkelende ruiter Het Brouwershuis, ‘Den Gulden Boom’, is één van de prachtige gildenhuizen op de Grote Markt. Je vindt het op huisnummer 10, het derde gebouw tussen de Hoedenmakersstraat en de Bulsstraat. De gevel is door het Brouwersgilde met veel goud en glitter overladen. De leden van het gilde wilden daarmee tonen hoe belangrijk ze zichzelf achtten. Het schoentje knelde echter van in het begin. Het ruiterstandbeeld dat de gevel bekroonde, stelde Maximiliaan-Emmanuel van Beieren voor. Daarmee probeerde het brouwersgilde op een goed blaadje te komen bij de landvoogd die hun macht probeerde te beknotten. Omdat bovendien de kosten voor de bouw van het huis te hoog opliepen voor de steeds kleinere gildenportemonnee, bespaarde ze van in het begin op de kwaliteit van de gebruikte materialen. Het beeld was gemaakt uit de goedkopere, maar ook zeer fragiele Avesnessteen. Al snel begon het af te brokkelen en na zeven jaar moest men het vervangen door een bronzen exemplaar. In 1752 werd Maximiliaan-Emmanuel vervangen door de toenmalige landvoogd, Karel van Lotharingen, die er nu nog staat. Maximiliaans licht scheen dus nauwelijks 30 jaar verder na zijn dood. Zijn beeld moest plaatsmaken voor dat van het nieuwe licht dat over de Zuidelijke Nederlanden schitterde.
naar beneden. Het vreemde was: beneden was er alleen maar een muur. De mensen die de rechtse roltrap naar beneden namen, werden gewoon door de muur gevoerd. Naast de roltrap beneden lagen er enkele
mensen op de grond te wenen en te kermen terwijl ze hun handen tegen het hoofd hielden. Je kon zien dat ze veel pijn en verdriet hadden. Ook naar dit vreemde schouwspel bleven Ann en Tinka staan kijken.
Wandeling B I 25
24 I 1695 en de heropbouw van de grote Markt
Den Luyster van Brabant Het bombardement van 1695 had een onverwacht gevolg voor de Brusselse gilden en voor de Brabantse politiek in het algemeen. Op 7 november 1696 stortte de Spiegeltoren in. In de toren vond men een kist met alle privileges die de gilden in de eeuwen voordien hadden verkregen. De kist was zwaar beveiligd; de documenten waren veel waard. Sinds lang waren deze documenten echter vergeten. De macht van de gilden was aan het tanen en ze zagen hun privileges teruggeschroefd. Dat ze net op dat moment geconfronteerd werden met hun vroeger aanzien, deed bij de gilden de idee groeien dat ze onheus behandeld werden. Ze bundelden alle voorrechten die ze ooit hadden gehad, gaven ze uit onder de naam ‘Den Luyster en de glorie van het hertogdom Brabant’ en begonnen hun positie in de maatschappij opnieuw op te eisen. Tegen beter weten in, want de maatschappij was ondertussen zo geëvolueerd dat een gildenvertegenwoordiging steeds nuttelozer werd. Toch werd de standenvertegenwoordiging een breekpunt in elk discours. Een discours waarvan de echo klonk tot diep in de 18de eeuw, bijvoorbeeld bij de Brabantse omwenteling, toen de Statisten en de Vonckisten strijd voerden. Bij elk conservatief protest werd verwezen naar ‘Den Luyster van Brabant’, een reeks documenten die in 1698 al achterhaald was.
Een meisje dat wat verderop bloemen verkocht, merkte hen op en kwam dichterbij. ‘Laat die mensen maar doen’, zei ze,’het zijn de Grote Beslissers van de stad. Als ze beslissingen willen nemen, moeten ze daar
Wandeling B: na het bombardement Deze wandeling begint voor het portaal van de Sint-Niklaaskerk, op de hoek van Tabora- en Boterstraat. De Sint-Niklaaskerk ontstond als kapel voor de handelaars rond de Gote Markt. Voor de kerk stond een belforttoren. Die werd zwaar beschadigd tijdens het bombardement van 1695. De belforttoren werd heropgebouwd, maar bezweek in 1714 alsnog onder het gewicht van het klokkenspel. Ga binnen in de kerk en wandel links tot bij het zijportaal. Hoog in een zuil tussen linkerzijbeuk en koor zit een kanonbal uit 1695. Deze werd hier na het bombardement ingemetseld. Verlaat de kerk en volg links de Boterstraat tot op de Grote Markt. Loop naar het midden van de markt. Maak een halve draai en kijk naar de westelijke pleingevel; de gevel tussen de Boterstraat en de Guldenhoofdstraat. Deze pleingevel illustreert de visie van de gilden. Uiterst verscheiden gevels brengen een ode aan het individualisme. De rijke decoratie straalt macht en prestige uit. De architecten waren in feite meubelmakers, schilders, metsers en steenhouwers. Hun eigenlijke beroepen beïnvloedden hun architectuur. De gevels zijn dan ook eerder het werk van sierkunstenaars dan van architecten. Het huis ‘De Hoorn’ van de Schippersgilde is hiervan een mooi voorbeeld. Het huis is herkenbaar aan de geveltop in de vorm van de achtersteven van een Spaans galjoen. De architect was een meubelmaker die, om iets breed te laten lijken, op een smal perceel dezelfde techniek gebruikte als bij een meubel: holronde bogen. Bekijk het huis en merk dat alles boog en tegenboog is, waardoor de gevel breder lijkt dan hij in feite is.
eerst dagenlang over vergaderen. Dat doen ze in de vergaderzalen hier diep onder de grond. Als de beslissing genomen is, dan komen ze terug naar boven langs de linkse roltrap.’ Ann en Tinka bekeken de tweede
Wandeling B I 27
Bekijk nu de andere gildenhuizen aan de Grote Markt. Op veel huizen staan jaartallen uit het einde van de 17de eeuw, soms verstopt in Latijnse opschriften waarbij de hoofdletters als Romeinse cijfers moeten gelezen worden. De data verwijzen naar heropbouw, van 1696 tot 1710, van de huizen na het bombardement van 1695. Neem rechts van het Stadhuis de Guldenhoofdstraat en loop tot bij het kruispunt met de Steenstraat. Op de hoek van Steenstraat en Kolenmarkt staat een fontein, Den Spauwer . Deze vervangt de vroegere 'Blauwe Fontein' die het bombardement van 1695 niet overleefde. De waterspuwer werd in 1705 opnieuw geïnstalleerd. Het kunstwerk dat er nu staat, werd in 1786 ontworpen door architect Fisco, die ook tekende voor het huidige Martelarenplein. Sla linksaf en loop de Vruntstraat in. Volg daarbij de achtergevel van het Stadhuis. De gevel aan uw linkerkant hoort bij het allereerste classicistische gebouw in Brussel. De achterbouw van het Stadhuis is opgetrokken in 1706. Het classicisme is te herkennen aan de vlakheid van de gevel, de perfecte symmetrie, het strakke ritme van de ramen en de deuren en de uitgesproken soberheid. Tot 1695 stonden hier de Lakenhallen. Na het bombardement bouwden de Staten van Brabant er een gebouw voor hun diensten. Neem aan uw linkerkant tussen de twee aapjes de grote poort naar de binnenkoer van het Stadhuis. Op de binnenkoer is het verschil goed te zien tussen de gotische achtergevel van de voorbouw van het stadhuis en de classicistische binnengevel van de achterbouw. De achtergevel van de
roltrap en zagen dat die helemaal leeg was. ‘En de mensen die daar beneden aan het wenen zijn?’ vroeg Tinka nieuwsgierig. ‘Dat zijn mensen die geen geldige Beslisserspas meer hebben’, antwoordde het bloemen-
meisje, ‘en dan weigert de muur hen automatisch de toegang.’ ‘Maar wie zijn jullie eigenlijk?’ vroeg het meisje. ‘Iedereen in Brussel weet toch dat de Grote Beslissers
28 I Wandeling B
•1865• voorbouw is asymmetrisch en werkt sterk op verticalisme terwijl de binnengevel eerder horizontalisme en symmetrie uitstraalt.
Steek de binnenkoer over en ga naar de Grote Markt door de hoofdpoort aan de voorkant van het Stadhuis. Aan uw rechterkant ziet u de eengemaakte gevel van het Huis van de Hertogen van Brabant . De eenheid is een illusie. In werkelijkheid staan er zeven verschillende huizen achter de gevel. Dat is niet alleen te merken aan de zeven toegangsdeuren; de zeer aandachtige kijker ontdekt ook de versieringen die de verschillende huizen hun identiteit geven. Zo hangt er op het linkse huis een gevelmedaillon met geldbeugel. Het huis heet ‘de Borse’. Boven het zevende huis hangt de Roem op haar loftrompet te schallen; zo vertelt ze aan iedereen dat het om 'de Faem' ging. Het gevelmedaillon op huisnummer 18 met zijn werktuigen verwijst naar het gilde van de steenhouwers, metselaars, beeldsnijders en schaliedekkers.
hier diep onder de grond vergaderen.’ Ann vertelde haar dat ze niet van Brussel waren en dat ze op bezoek waren om het echte Brussel te zoeken voor hun diploma Wereldverbetering. In de ogen van het
de Romantische restaurateurs
In 1859 verscheen er in een Brussels tijdschrift een lijvig artikel met als titel “Annales du vandalisme en Belgique”. Dit ging niet, zoals de titel laat vermoeden, over 19de-eeuwse graffitispuiters maar wél over de “volledig mislukte” en nogal “brutale” restauratie van het Brusselse stadhuis die toen aan de gang was. Waarom haalde de auteur van dit artikel, de ULB-professor E. Van Bemmel, zo hard uit naar de stadsarchitect-restaurateur Pierre Victor Jamaer en naar het Brusselse stadsbestuur dat hem liet begaan? Volgens Van Bemmel was de hele restauratie van het stadhuis gebaseerd op pure fantasie, werd het stadhuis overladen met versieringen die de blik vasthielden en de harmonie van de hele gevel volledig verstoorden. Tussen 1845 en 1903 zou men 300(!) standbeelden op de façade van het stadhuis plakken. Hoe was
bloemenmeisje twinkelden er lichtjes in haar ogen en haar mondhoeken gingen naar boven in een mysterieuze glimlach. ‘Het èchte Brussel? Dat kan ik je wel tonen’, zei ze. ‘Kom maar mee.’
30 I de Romantische restaurateurs
de Romantische restaurateurs I 31
het mogelijk dat men zonder enige schroom een heel beeldenarsenaal durfde toevoegen aan een sober monument uit de middeleeuwen? Hoe waagde men het om in de 19de eeuw nog te bouwen in de stijl van de gotiek, goed wetende dat bouwen in deze stijl het privilege was geweest van een “bijna mysterieuze gilde die de geheimen van zijn traditie nooit had prijsgegeven”? Van Bemmel eindigde zijn lijvig rapport met de conclusie: “Een stijl mooier maken, verbeteren zelfs, is dat niet het toppunt van verwaandheid of veeleer van zottigheid?” Het artikel, eigenlijk een dossier, veroorzaakte een storm van protest, maar ook een interessant debat in de gemeenteraad. Zelfs de stadsarchivaris werd er bijgehaald; die moest aantonen dat de restauratie van het stadhuis gebeurde op basis van authentieke gravures uit de 17de eeuw. De gemeenteraadsleden en schepenen besloten het niet eens te zijn met de eerbiedwaardige professor en kwamen tot de conclusie dat de stadsarchitect wel degelijk trouw was gebleven aan de oude gravures en dus zijn ambitieus restauratieprogramma mocht voortzetten … Als we vandaag naar het stadhuis kijken, zien we dan een middeleeuws gebouw, een gebouw zoals het er in de 17de eeuw uitzag of zien we een 19de-eeuwse interpretatie van een gravure uit de 17de eeuw van een gebouw uit de 15de eeuw? Ook Charles Buls, burgemeester van Brussel van 1881 tot 1899 en estheet, zag liever een romantische restauratie dan een authentieke “herstelling”. Zo vond Buls de Griekse ruïnes die hij ooit bezocht erg rommelig. Hadden de Brusselaars na het bombardement in 1695 de huizen uit respect voor het verleden soms moeten laten liggen? Moest zijn eigen generatie met hetzelfde overdreven respect voor het verleden de huizen van de Grote Markt verwaarlozen? De plannen van de oude gildenhuizen waren toch bewaard, was zijn argument, waarom ze dan niet
op basis van die plannen restaureren en herstellen? Hoe ver men in de 19de eeuw wel durfde gaan in zijn streven naar “authentieke” restauratie, bewijst het gebouw aan de overkant van het Stadhuis, het zogenaamde Broodhuis, dat vandaag het stadsmuseum huisvest. Van het oorspronkelijke gebouw uit de tijd van Keizer Karel zou er niets overblijven. Het typische romantische 19de-eeuwse verlangen om een oud middeleeuws gebouw aan te passen aan de neo-gotische smaak zette aan tot grondig herwerken. Buls schreef in een praktische brochure, La restauration des monuments anciens : “on ne conserve pas un cadavre parmi les vivants”. Even dacht men eraan om het Broodhuis - in een erg belabberde staat, gedeeltelijk vernield door het bombardement in 1695, meermaals opgelapt en verbouwd – te vervangen door een nieuw gebouw in de stijl van 1870. Een dergelijke oplossing
Ann en Tinka keken elkaar even aan. Ze waren blij dat iemand hun de weg zou tonen in die moeilijke, grote stad. Ze knikten naar elkaar en besloten het
meisje te volgen. Het meisje nam hen mee naar het Spanjeplein. Midden op het plein stond er een grote zuil. Daarop stond een standbeeld van een man op
32 I de Romantische restaurateurs
de Romantische restaurateurs I 33
werd al vlug verworpen omdat toen juist de restauratiecampagne van het stadhuis aan de gang was waarbij men probeerde om zo “scrupuleus” en “wetenschappelijk gefundeerd” mogelijk te werk te gaan. “Een gebouw in moderne stijl zou het eerbiedwaardige, nationale en pittoreske karakter van de Grote Markt immers helemaal uit zijn evenwicht brengen”, besloot Buls en wat nog restte van het oude Broodhuis uit de 16de eeuw werd afgebroken en vervangen door een nieuw gebouw in faux-vieux-stijl. Maar voor men begon met de afbraak maakte men een grondige historische studie van het gebouw, werden alle oude elementen nauwkeurig overgetekend en kregen alle decoraties een plaasterkopie. Ook hier werd dezelfde Brusselse stadsarchitect Pierre Victor Jamaer aangesteld als hoofdarchitect van het nieuwe gebouw. Hij ging voor zijn “archeologische restauraties” wel te rade bij de Franse grootmeester Viollet-le-Duc die uitging van het principe dat een restauratie niet inhoudt dat je “het gebouw onderhoudt, herstelt of reconstrueert, maar het terugbrengt in een volledige staat die op een bepaald ogenblik zelfs nooit heeft bestaan”. Wie met een Michelin-gids door Frankrijk reist komt Viollet-le-Duc regelmatig tegen. Hij was verantwoordelijk voor honderden restauraties in het land. Stadsarchitect Jamaer krijgt dus na afloop van de voorstudie de opdracht om het gebouw af te breken en een volledig nieuw Broodhuis op te bouwen (nadat verschillende maquettes waren gemaakt en gefotografeerd). In 1873 beginnen de werken, maar 15 jaar later begint de gemeentelijke oppositie te morren: de kosten voor de restauratie rijzen de pan uit, het werk gaat niet vooruit. Jamaer verdedigt zich door te stellen dat “de steenkap op middeleeuwse wijze” veel zorg en tijd vergt en dat voor elke soort steen eerst een plaasteren model gemaakt wordt.
Jamaer besluit de eigenlijke gevel te voorzien van een galerij.Voor die “authentieke” toevoeging gaat hij terug op een onvoltooid project uit de 16de eeuw. Bovendien voorziet hij het geheel van een toren die er nooit geweest was. In 1895 worden de werken beëindigd na meer dan 20 jaar hard labeur. Buls vond het resultaat een “compleet succes” waarin “geen enkele valse noot de harmonie van de gevel, van wat toch een volledige herschepping was, doorbrak.” De eerste negatieve kritiek komt pas een halve eeuw later wanneer men het Broodhuis afdoet als “faux-vieux”, “een heilzame fout”, een getuigenis van 19de-eeuws pedantisme of zelfs valse bescheidenheid. Een andere auteur omschrijft het nieuwe Broodhuis als “kunstmatig” en “frigide”. Er worden aanhalingstekens geplaatst bij de zogezegde “historische” reconstructie. Men houdt het op een “bijou en toc”, een vals juweeltje. De stadshistoricus Martiny zal de geïnteresseerde architectuurliefhebber in de jaren 1970 zelfs waarschuwen: “Niemand mag in deze val trappen: architect Jamaer heeft hier een typische Jamaer neergezet”. In de romantische periode van de 19de eeuw sprong men minder omzichtig om met restauratie dan we dat vandaag denken te doen. Een gebouw restaureren stond toen meestal gelijk met het gebouw idealiseren. Binnen de Romantiek had je twee strekkingen die een grote bewondering koesterden voor de middeleeuwse architectuur. Enerzijds had je de katholieken die in hun SintLucasscholen jonge studenten opleidden tot bijna ambachtelijke architecten. In een eeuw waarin alles razendsnel veranderde, keek de reactionaire en romantische katholiek immers met heimwee terug naar de middeleeuwen. Dat was immers een periode waarin iedereen nog in God geloofde, waarin de rollen in de maatschappij duidelijk verdeeld waren, waarin er nog zekerheden waren en waarin men nog geloofde in ‘eer’ en
een ezel. Het meisje keek er even naar. ‘Vals’, mompelde ze en ze liep door naar het tweede standbeeld op het plein. Het meisje keek ernaar, mompelde ‘ook
vals’ en liep door. Dan ging het meisje in het midden staan en keek rond. ‘Vals, vals, vals, vals, allemaal vals’, zei ze tegen haar gevolg terwijl ze zo-
34 I de Romantische restaurateurs
de Romantische restaurateurs I 35
‘trouw’. De periode ook waarin ambachten en gilden het toppunt van hun macht beleefden. Anderzijds had je ook in liberale kringen mensen zoals Charles Buls en Pierre Victor Jamaer die middeleeuwse – vooral burgerlijke - architectuur aanbaden omdat deze symbool stond voor het stedelijke verzet tegen de autoritaire vorst of hertog. Daarom was het stadhuis zo belangrijk: het symboliseerde de tegenmacht ten overstaan van de hertog (aan de overkant in het Broodhuis en op de Koudenberg) en de kerkelijke macht (op de Treurenberg). Deze liberalen bekeken de gilden en ambachten als protoliberale strijders. Ze verdedigden immers de stedelijke vrijheden. De ambachtslieden stonden voor het vrij ondernemerschap avant-la-lettre. Er speelde in de hele restauratiecampagne van de Grote Markt dus ook een ideologisch motief. Binnen deze liberale strekking stelde men vast dat middeleeuwers schitterende gebouwen hadden afgeleverd, maar dat ze die gebouwen beter, mooier, hoger hadden kunnen afwerken als ze daarvoor de technieken hadden gehad. Terwijl in de SintLucashogescholen werd geleerd te werken met oude materialen, gebruikten de volgelingen van Viollet-le-Duc nieuwe toepassingen zoals beton en ijzeren skeletten om te realiseren waarin men vijf eeuwen geleden, door een gebrek aan technische knowhow, niet was geslaagd. Op die manier beslisten de romantici om het werk van de middeleeuwse bouwmeesters zelf af te maken. Ze hertekenden de gebouwen die ze restaureerden eerst naar hun ideaalbeeld van de gotiek en begonnen dan aan die gebouwen te sleutelen. Het gevolg was dat die restauraties middeleeuwser oogden dan ze ooit waren geweest. Het Brusselse stadhuis onderging precies diezelfde behandeling. Het werd in de 19de eeuw gerestaureerd naar het beeld dat de
romantici zichzelf voorhielden van de middeleeuwen en iedereen vond dat toen vanzelfsprekend. Tegenstemmen zoals die van onze eerbiedwaardige professor Van Bemmel werden vakkundig weggevaagd. Laten we tenslotte nog eens terugkeren naar ons Broodhuis. Wie voor dit pseudo-middeleeuwse schrijn staat, moet eens goed kijken naar het standbeeld van de als rechter uitgedoste figuur tussen de twee toegangsdeuren. Wie ooit een afbeelding gezien heeft van burgemeester Emile De Mot, zal ‘s mans gelaatstrekken herkennen. Het is een typische 19de eeuwse knipoog naar latere generaties. Een valse knipoog weliswaar …
wat alles in de buurt aanwees. ‘Hoe bedoel je, vals’, vroeg Ann, ‘het ziet er hier allemaal toch behoorlijk echt uit?’ Het bloemenmeisje legde uit dat de stenen
en het beton er wel echt uitzagen, maar dat je onmiddellijk zag dat ze vals waren als je ernaar keek met haar ogen. Door jarenlang in de stad rond te lopen en
36 I de Romantische restaurateurs
de Romantische restaurateurs I 37
Over de toren die niet in het midden stond …
Een belangrijk verschil tussen de twee versies van dit verhaal valt meteen op: in de moderne versie speelt de duivel geen rol. In de 17de-eeuwse versie daarentegen wordt de architect gestraft omdat hij zich door zijn hebzucht laat leiden en op die manier zijn rechtschapenheid verkwanselt. Waar voor de toehoorder uit het ancien régime de asymmetrie van de voorgevel het werk is van de duivel, is diezelfde asymmetrie voor de moderne burger het resultaat van het geknoei van de mens zelf. Maar als het verhaal over de architect niet waar is, waarom staat de toren dan niet in het midden? Op het moment dat Jan Van Ruysbroeck aan de ranke torenspits begon, bestond het stadhuis enkel uit de huidige linkervleugel en stond er een kleinere toren op de plaats waar ook nu de stadhuistoren staat. Die kleinere toren stond dus op de hoek van het toenmalige stadhuis. In Brussel wilde men het stadhuis uitbreiden omdat ook de Leuvenaars een stadhuis aan het bouwen waren. In de concurrentie die de steden voerden, wilden de Brusselaars het grootste en het mooiste stadhuis. Met een toren. Omdat er minder plaats was om de rechervleugel te bouwen - de Kolenmarkt lag in de weg - kon de toren niet in het midden staan. Deze verklaring is natuurlijk minder boeiend en spannend dan het duivelse verhaal uit de 17de eeuw. En omdat we houden van verhalen heeft deze stadlegende vermoedelijk nog een lang leven voor zich…
vanuit haar hoekje de Grote Beslissers in de gaten te houden, hadden haar ogen geleerd om echt van vals te onderscheiden. ‘Handig hoor,’ zei ze, ‘zo weet ik
meteen of iemand die bloemen van me wil kopen een vals karakter heeft. Ik verkoop nooit bloemen aan mensen met een vals karakter.’
Het is een verhaal dat je zelfs vandaag nog altijd kan horen op de Grote Markt: toen de architect van het Brusselse stadhuis, Jan Van Ruysbroek, tot zijn grote verbijstering ontdekte dat de spits van het stadhuis niet in het midden van het gebouw stond maar te veel naar rechts, klom hij, wanhopig als hij was, tot boven in de spits om zich vervolgens te pletter te laten vallen op de kasseien van de Grote Markt, 90 meter lager. “Se non è vero, è ben trovato” zeggen de Italianen En dat is het ook: goed gevonden. Twee vragen dringen zich op. Ten eerste: wie heeft dit verhaal verzonnen en waarom? En ten tweede: hoe komt het dat de torenspits van het stadhuis niet in het midden van het gebouw staat? Deze stadslegende werd voor het eerst opgetekend in het dagboek dat een Franse dichter-toneelschrijver bijhield bij zijn reis door de Nederlanden. Bij een bezoek aan Brussel werd hij rondgeleid door een aantal Brusselse hoogwaardigheidsbekleders.Tijdens een copieuze maaltijd vertelden deze laatsten de argeloze dichter het verhaal dat “Jean de Ruysbroeck” zijn ziel zou hebben verkocht aan de Duivel in ruil voor een fabelachtige som geld. Maar de Duivel had het niet zo goed voor met de architect en veranderde stiekem de plannen die hij voor het nieuwe stadhuis had getekend. Bij de ontdekking van dat bedrog zou de architect zich vervolgens hebben verhangen…
Wandeling C I 39
38 I de Romantische restaurateurs
Nationalisme “We moeten dus reageren om onszelf te blijven, om onze eigen aard en onze nationaliteit te behouden en om te voorkomen dat onze kunst helemaal degenereert onder invloed van een vreemd virus”. Aan het woord is geen fascistoïde nationalist uit het interbellum maar Charles Buls, onvermoeibaar wereldreiziger en flamboyant burgervader van Brussel. Deze apologie voor een volkseigen kunst komt uit een toespraak die Buls in Luik hield in 1905.Voor hem kende de architectuur in België een identiteits-crisis: “Alleen de architectuur zoekt nog zijn weg, heeft nog geen nationale vorm gevonden, ze praat nog een vreemde taal die ons onverschillig laat”. Volgens Buls moest architectuur uitdrukking geven aan een nationaal, volkseigen, vaderlands en dus op en top Belgisch gevoel. Dit verlangen was geen uiting van extreem of onverdraagzaam nationalisme maar van een wijdverbreid gevoel waarbij stijl en volksaard tot een ideale nationale mix moest worden omgesmeed. Toch moeten we het anti-internationalisme van Buls hier nuanceren: Buls was niet tegen buitenlandse invloed als zodanig maar deze invloed moest worden vertaald naar iets nieuws, iets origineels, iets dat écht Belgisch was. De architectuur rond de Brusselse Grote Markt was daarvan een te volgen voorbeeld.
Zonder verdere uitleg te geven, stapte het meisje door naar de galerij in de buurt. Terwijl ze door de galerij liepen, moesten ze goed op hun tellen passen.
Wandeling C: Op stap met Buls Als er in de 19de eeuw een pleitbezorger was voor authenticiteit dan was het wel Charles Buls, burgemeester van Brussel van 1881 tot 1899. In deze wandeling kijken we door zijn 19deeeuwse bril naar de hedendaagse stad. Vertrek voor het portaal van de Sint-Katelijnekerk op het gelijknamige plein. Buls had iets met pleinen als ontmoetingsplaats bij uitstek van de “organisch gegroeide stad”. Hij beweerde dat in het middeleeuwse Brussel eigenlijk geen enkel plein met een vooropgezet plan was tot stand gekomen: alle pleinen waren spontaan gegroeid. Pas met de manifestatie van een autoritaire macht in de 18de en 19de eeuw werden pleinen aangelegd om monumenten, standbeelden of gebouwen beter te laten uitkomen in het stadsbeeld. Het Sint-Katelijneplein is zo’n voorbeeld: de kerk en het plein ervoor werden gebouwd op een gedempt dok. Het plein werd aangelegd als een parvis, een voorplein in functie van de kerk. Neem de straat die rechts langs de kerk loopt en ga naar de achterkant van het gebouw. Achter de kerk ligt een plein. Rechts staat er nog een restant van de oude stadswal uit de 12de eeuw: de Zwarte Toren . Die was in de loop der eeuwen volledig ingebouwd geraakt en werd op het einde van de 19de eeuw herontdekt. Buls streed voor het behoud van deze toren. Zijn tegenstanders vonden het behoud ervan nutteloos omdat van de toren bijna niets overbleef en de restauratie te duur zou uitvallen. Toch dreef Buls door en de toren werd gerestaureerd op basis van oude documenten. Eigenlijk staat hier een 19de-eeuwse interpretatie
De galerij had een monumentaal glazen plafond, en toch was het er donker. Aan het plafond hingen grote, groene planten die hun takken tot aan de grond lieten
40 I Wandeling C
Wandeling C I 41
gebaseerd op een authentiek document. Maar ondanks het behoud zou Buls vandaag huiveren, mocht hij zien op welke ongelukkige manier de toren ingekapseld staat in een blokkendozenhotel. Loop voorbij de toren tot bij de verkeerslichten. Steek de straat over, volg de Lakensestraat 40 meter en sla dan rechtsaf, de Augustijnenstraat in. Als hevig verdediger van het behoud van de oude, organisch gegroeide stad, zou Buls dergelijke onaangepaste architectuur ongetwijfeld verfoeien. Het Philipsgebouw past op geen enkele wijze in het bestaande stadsweefsel. Buls heeft tijdens zijn reis naar New York gigantische skyscrapers - het woord “wolkenkrabber” of “gratte-ciel” moest nog worden uitgevonden bezocht. Hij vond dat het te zien was aan de bleke gezichten van de mensen dat het leven in dergelijke torens ongezond was. Het is daarom heel ironisch dat zich juist hier een zonnebankcentrum heeft gevestigd. Buls zou het begrijpen.
vijver zonder dat de watercirculatie daardoor zou stokken. Dit plein zag er in de tijd van Buls wel helemaal anders uit: het plein was toen meer een rotonde waar in het midden een monumentale fontein prijkte ter ere van Buls’ voorganger Anspach. Ook over de appartementen langsheen de Centrale lanen had Buls een uitgesproken mening: appartementen waren goed voor Parijzenaars of Latijnse volkeren, maar in Brussel waren dergelijke ‘woonkazernes’ met hun wat saaie, uniforme karakter gewoon misplaatst. Hij kreeg gelijk: de appartementen geraakten na oplevering niet verkocht zodat de stad zich genoodzaakt zag om een groot deel ervan op te kopen. Steek aan de verkeerslichten het plein over en sla linksaf in de richting van Hotel Le Métropole. Wandel voorbij de terrassen van het Hotel Metropole tot aan de ingang van de galerij ‘Passage du Nord’. Direct links naast deze ingang staat een imposante façade met bovenaan de woorden ‘Hier is ’t in den KATER en de KAT’ . Architect Hendrik Beyaert ontwierp dit filiaal van de Nationale Bank in 1867. Buls noemde dit pand een ‘architecturaal juweeltje’ omdat het op een originele manier uitdrukking gaf aan de oude architecturale tradities van ons land door de Vlaamse Renaissance-architectuur te herinterpreteren en aan te passen aan de moderne tijd.
Volg de Augustijnenstraat tot op het de Brouckèreplein. Dit plein kon in de ogen van Buls op heel wat krediet rekenen. Pleinen moesten in zijn ogen functioneren als plekken waarin straten en lanen uitmondden zoals rivieren en beekjes in een
Sla de Noordpassage in. Sla aan het einde ervan de Nieuwstraat rechts in en stap tot op het Muntplein. Als er een architectuurstijl is waaraan Buls een hekel had, dan was het wel het neo-classicisme: hij vond de stijl koud, volksvreemd en dus niet passen in onze kontreien. Het operagebouw op het Muntplein is een voorbeeld van deze stijl. Buls begreep niet waarom architecten in Brussel een architectuurtaal wilden
slingeren. De tocht die door de galerij ging, bewoog de takken behoorlijk heen en weer. Terwijl Ann en Tinka naar hun voeten keken om niet over de takken te
struikelen, bleef het bloemenmeisje omhoog kijken en schudde ze daarbij steeds haar hoofd. In het midden van de galerij, waar ze gekruist werd door een stin-
42 I Wandeling C
Wandeling C I 43
imiteren die grotendeels gebaseerd was op vormen uit een ander tijdperk (de Grieks-Romeinse oudheid) en een totaal ander klimaat (het Mediterrane). Hij vond het gebruik van die stijl getuigen van een gebrek aan visie en originaliteit. Steek het Muntplein over.Volg in het verlengde van de Nieuwstraat de Kleerkopersstraat tot bij het tweede kruispunt. Voor Buls was de Grasmarkt een voorbeeld van een ‘authentieke’ straat: natuurlijk ontstaan langs de loop van een zijbeekje van de Zenne met een al even spontaan gegroeid traject. Buls ergerde zich trouwens aan wat hij “de dictatuur van de rechte lijn” noemde en verwees daarbij naar de eindeloos lange straten die soms brutaal doorheen het oude stadsweefsel waren gekerfd. Blijf rechtdoor lopen tot aan het portaal van de Sint-Niklaaskerk (links). Wat meteen opvalt aan de Sint-Niklaaskerk is de manier waarop deze oude parochiekerk bijna helemaal wordt omringd door kleine huisjes die tegen de buitenmuur van de kerkwand leunen. Dit vond Buls een mooi voorbeeld van organisch gegroeid stadsweefsel dat bovendien zorgt voor een ‘pittoresk’ effect – een woord dat hij in zijn teksten talloze malen gebruikte. Buls heeft zelfs ooit een brochure geschreven met als titel L’isolement des vieilles églises waarin hij stipuleerde dat kerken pas echt tot hun recht komen als de bebouwing in de onmiddellijke omgeving ervan een zekere ‘bescheidenheid’ aan de dag legde. Met de constructie van het Beursgebouw ten tijde van Anspach degradeerde de Sint-Niklaaskerk tot een dwergkerkje. Dit heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat de belforttoren die voor het portaal stond na zijn instorting nooit meer werd heropgebouwd.
kende straat en er even geen planten groeiden, keerde ze zich om naar Ann en Tinka: ‘Ik vind hem niet, hij is verdwenen,’ zei het meisje. ‘Tussen deze planten
groeit normaal de Iris Pseudacorus, een bloem die alleen in Brussel groeit. Deze bloem is het oudste en dus ook het meest authentieke dat jullie hier kunnen
44 I Wandeling C
Loop via de Botermarkt tot op het midden van de Grote Markt. Neem dan links van het stadhuis de Karel Bulsstraat. Aan de linkerkant, onder de arcade, hangt een gedenkteken ter ere van Charles Buls en van de architecten die in de 17de eeuw meehielpen aan de heropbouw van de Grote Markt na het bombardement in 1695. Toen Buls aan de macht kwam, trof hij de stadskas zo goed als leeg aan. Zijn voorganger, Anspach, had ontzettend veel geld uitgegeven voor de aanleg van de Centrale lanen. Buls beschikte dus niet over de fondsen om de restauratie van de huizen op de Grote Markt te bekostigen. Toch voerde hij een ingenieus financieel systeem in waarbij hij de huiseigenaars verplichtte een soort erfgoedbelasting te betalen. Eigenaars die weigerden te betalen, riskeerden zelfs onteigend te worden. Op die manier kon Buls ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van het bombardement een nieuwe Grote Markt tonen. Het gebouw boven de arcade heet “De Sterre”. In 1853 werd het afgebroken om de toegang tot de Grote Markt te vergemakkelijken. Buls vergeleek deze afbraak met een tand die verdwenen was uit een prachtig gebit. Het eerste wat Buls deed als burgemeester, was De Sterre heropbouwen, zij het dan in de vorm van een arcade. Het is een mooi compromis à la Belge: de straat behoudt eigenlijk zijn breedte en toch wordt het verdwenen volume teruggeplaatst, net zoals een gouden tand. Het gedenkteken onder deze arcade herinnert ons aan Buls’ restauratiecampagne én aan zijn genie!
vinden. Alleen: de Iris Pseudacorus kan niet tegen vocht. Ze heeft droge, warme lucht nodig om te overleven. Vandaar dat ze enkel hier groeit, tussen de andere
•1958•
de geest van Tekhné
Plaats voor ‘Volkseigen’ Geciviliseerde mensen hebben een onderhuidse afkeer van nomaden, mensen zonder vaste woonplaats. Zwerven gaat in tegen de aard van de cultuurmensen. Zwervers zijn nog niet gedomesticeerd. Ze zijn nog niet door hun huizen getemd. Hier zouden we met woorden kunnen spelen. Nomaden zijn vrij; ze zijn nog niet geaard door de aarde waarop ze wonen. Ze hebben nog niet de vaste vorm van de gebakken klei waaruit ze opgetrokken zijn. Op het platteland leefden velen al generaties lang in gesloten, zelfbedruipende gemeenschappen. Rondtrekkende vaklui, handelaars en pelgrims, jaarmarkten en de meest nabijgelegen steden waren hun verbindingen met de buitenwereld. Het kerngebied van de Nederlanden – het gebied waarin Brussel ligt – was erg
planten in de galerij. En zelfs hier is ze zeldzaam.’ Ze stapten verder in het tweede deel van de galerij en gingen dan naar links, een zijgalerijtje in. Uiteindelijk stond
46 I de geest van Tekhné
verstedelijkt. Daardoor drongen vernieuwingen hier ook snel door en was het gebied toonaangevend voor de rest van de westerse christelijke wereld. Dat betekent ook dat het ‘Volkseigene’ in onze streken maar een flauwe saus is; het is in de sterk verstedelijkte Nederlanden immers een verzameling van inbrengen van heel wat volkeren. We waren, tot droefenis van de romantici, geen achtergebleven en hoofdzakelijk op zichzelf gericht gebied.
de geest van Tekhné I 47
nisme. Anderzijds kende diezelfde Expo 58 fenomenen als Vrolijk België, waarin toeristen zich Bourgondiërs konden wanen. Niet toevallig opent in datzelfde jaar ook het openluchtmuseum Bokrijk.
Folklore: dodendans van volkscultuur?
We schrijven 19de eeuw. Naast prestigeprojecten waren wereldtentoonstellingen er in een eerste fase op gericht om veranderingen van de industriële revolutie en de toegenomen globalisering van de wereld pruimbaar te maken. Oude gebruiksgoederen en van vader op zoon doorgegeven vakmanschap werden verdrongen door nieuwe producten en nieuwe productiewijzen. Nieuwe wetenschappelijke inzichten verwezen de oude middeltjes en kneepjes naar de prullenmand. Door op de wereldtentoonstellingen van vernieuwing een reusachtig feest te maken, zette men de angst voor nieuwe producten en productiemethodes om in een verlangen. Mensen werden tijdens de industriële revolutie echter niet alleen geconfronteerd met andere producten, maar ook met andere mensen. Door stoomboot en stoomtrein werden contacten tussen Europese volkeren steeds intenser. Er ontstond een multiculturele ruimte op Europees niveau met alle angsten en onzekerheden die contacten met ‘de andere’ meebrengen. Om deze angst en de bedreiging van het eigene te bezweren, werd de folklore uitgevonden. Ook in Brussel was dat zo met Expo 58. Enerzijds was die Expo een feest van vooruitgang en moder-
Zoals de Hartenkoningin in Alice’s Wonderland steeds moet blijven lopen om op dezelfde plaats te blijven, zo moet volkscreativiteit steeds inspelen op nieuwe omstandigheden, wil ze nog een bijdrage kunnen leveren tot de beschaving. Folklore doet meestal het omgekeerde: ze bevriest een momentopname uit het verleden en stileert dit moment tot ‘authenticiteit’. Meer nog, folklore stelt een werkelijkheid samen die nooit bestaan heeft. Folklore neemt verschillende elementen van verschillende plaatsen en verschillende tijdstippen en maakt er een ideaalbeeld mee. In de folklore is een mislukte graanoogst onbestaande, is de rode witgestippelde zakdoek altijd proper en wordt ontbering door jarenlange oorlog herleid tot een strijd tussen ridders. Op die manier wordt creatieve productie, geworteld in traditie, gesteriliseerd. Het wordt een zoethoudertje voor hen die uit angst voor de toekomst terug willen grijpen naar het verleden. Ze beseffen niet dat ze door die houding juist het omgekeerde bereiken van wat ze verhopen. Folklore maakt in vele gevallen de doorgegeven tradities tot een geïdealiseerde karikatuur. Creatieve en toekomstgerichte mensen hebben vaak een afkeer van folklore omdat ze door het ideële scherm kijken en daar de karikatuur vinden. Dat het anders kan, bewezen op muzikaal gebied Wannes van de Velde en de zangeressen van Laïs, die hun wortels hadden in de Vlaamse volkskunstbeweging, of ook nog Willem Verman-
het meisje stil en fluisterde ze: ‘dààr’. Ze zette een stapje opzij en trok lichtjes aan de tak van een plant. Bijna onmiddelijk kwam er een houten kooitje naar
beneden. In het kooitje zat een gele kanarie. ‘Kom,’ zei het bloemenmeisje tegen Ann en Tinka, en ze zette zich op het kooitje. Ann en Tinka volgden. Ze hadden
Wereldexpo 58: afscheid van het verleden?
48 I de geest van Tekhné
de geest van Tekhné I 49
dere, Dirk Van Esbroeck, Peter Vermeersch, Bart Maris en Tuur Florizoone. Want goed begrepen tradities kunnen ons wel wat aanreiken. Echter: goed begrepen tradities zijn niet wat toeristen zoeken in hartje Brussel. Zij willen consumeren. Ze kopen massaal ‘authentieke’, ‘ambachtelijke’, ‘folkloristische’ maar toch modegevoelige massaproducten.
Massatoerisme wordt werkelijkheid Na de Tweede Wereldoorlog worden de ideeën van autofabrikant Ford en de ingenieur Taylor bij ons steeds meer tastbaar. Henry Ford streefde naar een productieverhoging en een kostenverlaging door het werk op te splitsen in kleinere deeltaken en van de mens de voorloper van de machine te maken. Zijn auto’s werden niet gebouwd door ploegjes die de auto’s van begin tot eind monteerden maar door arbeiders die aan elke auto een stukje toevoegden. In de volksmond heet dit: “werken aan de lopende band”. Frederick Taylor besefte dat dit zou leiden tot overproductie als er niet tegelijkertijd meer consumenten op de markt kwamen. Daarom werd een deel van de productieverbetering omgezet in lagere aankoopprijzen, hoger loon en meer vrije tijd. Zo kregen mensen geld en tijd om de overproductie te kopen en te gebruiken. Bovendien moesten de fabrieken steeds meer kunnen blijven produceren en verkopen. De goederen mochten dus niet te lang meegaan, anders zouden de klanten amper een nieuw product kopen. Nieuwe producten dienden zo gemaakt te worden dat ze snel emotioneel verouderden. De wegwerp- en consumptiemaatschappij zag het licht en bepaalde steeds meer ons leven. Ook met het verleden diende men niet omzichtig om te springen. Oppervlakkigheid werd troef. Expo 58 was hiervan één van de
zich amper neergezet, of de kanarie brulde: ‘Naar boooooven.’ En de kooi schoot in beweging, drie verdiepingen naar omhoog. Tussen de planten reikte het
bloemenmeisje uit naar een geel bloemetje. Ze nam een schaar vantussen de plooien van haar rok en ze knipte. Tinka nam de bloem sprakeloos aan: ‘Hoe
de geest van Tekhné I 51
50 I de geest van Tekhné
eerste voorbeelden. Het evenement trok 42 miljoen bezoekers. Samen met de demonstraties van vooruitstrevende technologieën blonk de Expo ook uit in het opzetten van een kunstmatig verleden. Een voorbeeld daarvan was Vrolijk België, een deel van de Expo op de Heizelvlakte. Maar ook in het centrum van Brussel had dit zijn gevolgen. De expobezoeker moest langs breed uitgebouwde invalswegen gemakkelijk het historische stadshart kunnen bereiken. Daar was er rond de Grote Markt een ‘toeristenzone’ waar het verleden gemaakt en verheerlijkt werd. Die ingreep zorgde ervoor dat vanaf dat ogenblik de toerist daar het gevoel moest krijgen dat hij in een waarachtig oude stad liep.
De moderne mens: extreme nomade Niet alleen het productieproces wordt uiteengerafeld, ook het consumptiepatroon splitst zich op, ook in de ruimte. Voor elke activiteit is er een specifieke zone, waar geen andere activiteiten plaatsvinden. De mens dient zich van de ene plaats naar de andere te begeven, naargelang zijn noden. Werken, winkelen, wonen, ontspannen, schoolgaan, bankieren, eten, slapen enz… gebeuren steeds meer in een daartoe bestemde zone. Zo slapen we zelfs op andere plaatsen naargelang de activiteit: in de week slapen we in onze verblijfplaats, tijdens het weekend in onze tweede verblijfplaats en tijdens de vakantie zoeken we een geglobaliseerd standaardhotel op. De ruimtes die we gebruiken passen we aan onze activiteiten aan. In een pretpark wordt er niets gemaakt, op een industrieterrein kan een klant niets gaan kopen, in een winkel doet men geen herstellingen en op kantoor kookt men niet. Ook de stad, het fenomeen dat zijn leven haalt uit de gemengdheid, raakt meer en meer gezoneerd. De zonering van de grootstad eiste een toename van de mobiliteit. Na 1950
mooi, zo’n enig echt bloempje.’ ‘Neem maar mee,’ sprak het bloemenmeisje, ‘er bloeien er hier genoeg. En als ik zo kan bijdragen tot de wereldverbetering,
wordt de auto, de heilige koe, voor iedereen bereikbaar. De stadscentra worden volledig heringericht in functie van zonering en automobiliteit.
Plan Tekhné In 1962 belastte de stad Brussel het studiebureau Tekhné, grotendeels samengesteld uit oud-kolonialen, met het opstellen van een nieuw stedenbouwkundig ontwerp voor de binnenstad. Zij die voordien in Congo zonder belemmering ruimtes hadden ingericht, leverden voor Brussel een schoolvoorbeeld af van simplistische functionele zonering volgens de principes van CIAM (Congres International d’Architecture Moderne). Brussel werd met koloniale doortastendheid aangepakt. Volgens hun ontwerp werd Brussel een lappendeken van grootschalige monofunctionele zones met veel aandacht voor automobiliteit. Rond het oude stadshart werd een miniring ontworpen. Hier en daar werd een stukje van deze ring verwezenlijkt (Pachecolaan, Keizerslaan). Een deel van dit stadshart binnen deze microring zou voortaan het openluchtmuseum van Brussel worden. In dit uitzonderingsgebied zou nieuwbouw niet worden geweerd, maar diende die een luisterrijk naar het verleden verwijzende uitzicht te krijgen. Ooit omschreef iemand deze vorm van architectuur als baby’s met gezichten van grijsaards.
Virtuele realiteit We schrijven 2010. We gaan niet met vakantie naar de maan, niet iedereen drinkt Coca-Cola en de technologie heeft de honger nog niet uit de wereld geholpen. Het toekomstbeeld dat op Expo 58
ben ik daar ook blij om.’ ‘Naar benéééééden,’ brulde de kanarie en de houten kooi schoot met een rotvaart naar omlaag.
52 I de geest van Tekhné
gepresenteerd werd, is achterhaald. Het beeld van het verleden dat tijdens Expo 58 gepresenteerd werd, bestaat nog altijd. Massatoeristen en consumptiemensen willen bedrogen worden. Waarom iemand ongelukkig maken met de waarheid, als een sprookje veel goedkoper is en sneller gelukkig maakt? De verkoop van duurzame producten die de mens blijvend gelukkig maken is uit den boze. Ze ondermijnen immers het streven naar economisch groei, het basisbeginsel van de consumptiemaatschappij. Je koopt producten op gevoelsimpulsen. Om de economie te laten draaien, moeten die producten gevoelsmatig snel kunstmatig verouderen. Voor normale consumptiegoederen neemt de modedwingeland de taak van kunstmatig verouderen op. Maar hoe verwezenlijkt men dat in een zone waar mensen op zoek gaan naar authenticiteit? We gaan niet op zoek naar de echte authenticiteit, maar creëren een virtueel verleden dat beantwoordt aan een onkritisch verlangen. Een wereld waar mensen bereid zijn geld uit te geven voor droombeelden. Zo is het toeristische centrum van Brussel, zoals dat van vele andere toeristische steden, een zone van virtuele realiteit avant la lettre. Een zone waar toeristen naar toeristen kijken, want de mens is niet gemaakt om alleen te zijn. Massatoeristen bevestigen de authenticiteit van de plaats. Daarnaast zijn belangrijk: eten, drinken en winkelen. Zo veel mogelijk en zo snel mogelijk.Want alleen zonder authentieke duurzaamheid kan de consumptiemaatschappij overleven.
Ann en Tinka stapten van de kooi. Ze namen af- scheid van het bloemenmeisje en stapten verder in de galerij. Ze liepen langs de Schildknaapstraat naar
de geest van Tekhné I 53
Bokrijk volgens Wannes A’ ge Bokrijk ni wet ligge lösterd góe nor dees betoêg ‘t lee ba mij ge meug et wete ni bepaald oep e veroêg ‘t is e kaerkof van uize rariteitekabinet waar in vörme van gebouwe goeie smaak wörd bijgezet ‘t Is vörwaar ni te geloêve dad e weêrdevol gebou stiên vör stiên wörd afgebroke van de kelder tot de schou en dan in plastikke zakke gau nor Limburg wörd gedaan oem vör ‘t nationaal prestige in ‘t museum te gon staan (…) ‘t Zen ni enkel bóerenuize stalle schure die dor staan oêk een stadswijk is verrezen iêst uit Aentwaerpe vandaan da’s ne slag in ons gezichten en normaal trekt’ oe dad aan da’ de woênste van ons vaders nor den buite moette gaan (…)
Bokrijk van Wannes Van De Velde, uit Stadsgedachten, 1982
beneden en gingen bij het eerste M-tekentje de grond onder. Ze zouden per metro teruggaan naar het Centraal Station om daar de trein te nemen, retour naar
de geest van Tekhné I 55
54 I de geest van Tekhné
Spic & Span Gezinnen in de jaren 1950-1960 kregen alles proper. Er was de alomtegenwoordige ‘sifon’, de reukafsnijder onderaan gootsteen of toilet die er eindelijk voor zorgde dat die ellendige rioolgeur uit het huis bleef, er waren allerlei kuisproducten die properder dan proper, witter dan wit garandeerden en er was de stofzuiger. Er werd dus gekuist, geschrobt en gestofzuigd. Bovendien zorgden synthetische materialen zoals plastic voor waterdichte oplossingen. En, wat in de handen kwam, veranderde ook in de geesten. In de jaren 1950 pleitte abbé Froidure voor betere en hygiënische huisvesting voor de armen van de Brusselse krottenwijken. De Brusselse overheid wilde daar iets aan doen, inventariseerde de TBC-gevallen in armoedige buurten en keurde in 1954 een buitengewoon programma goed ter bestrijding van de krotten. Dat betekende meteen de start voor grotere saneringsoperaties. Het hek ging helemaal van de dam in 1955. Expo 58 was in aantocht. De stad Brussel gaf het stedenbouwkundig bureau ‘Tekhné’ de opdracht een nieuw richtplan voor de binnenstad uit te werken. Het bureau trok zelfs een tijdje in bij de stadsadministratie. Het bestond vooral uit oudkolonialen met grootschalige projectervaring in Belgisch Congo, waar ze niet gehinderd werden door regels, laat staan door mensen.
Kommersbonte. Bij het instappen was Tinka niet snel genoeg, het signaal klonk, de deuren gingen toe, Tinka kon nog naar binnen, maar de bloem werd geplet tussen
Het Plan Tekhné kwam uit in 1962. Het betekende ‘tabula rasa’: de rationele organisatie van autoverkeer en parkeergelegenheid, de aanleg van voetgangerstrajecten, ruime groenzones en comfortabele hoogbouwcomplexen met veel licht en lucht. Penetratiewegen, binnenring, concentratie van parkeergelegenheid rond een gevrijwaarde historische kern, sanering van te dicht bevolkte bouwblokken en verdichting in residentiële hoogbouw. Gedurende de jaren 1960 werd het plan de leidraad voor stedenbouwkundige beslissingen. Vanaf dan kreeg Brussel ook een Îlot-Sacré, een heilig historisch eilandje in de stad waar alles oud moest lijken. In 1971 kreeg Tekhné nog de opdracht voor het Ontwerp Gewestplan voor Brussel. Het duurde tot een stuk in de jaren 1980 eer het Brusselse stedenbouwkundig beleid opnieuw aanknoopte bij meer menselijk-maatschappelijke feiten.
de deuren. De tranen schoten Tinka en Ann in de ogen. Die mooie Iris! Waar dat meisje hen zo lief aan geholpen had! Helemaal kapot! Ze konden niet anders
Wandeling D I 57
56 I Wandeling D
WANDELING D: ‘Peperkoekentijd’ Deze wandeling brengt u langs de lotgevallen van het peperkoekenstadje ‘Îlot-Sucré’, ontwikkeld en aangedikt sinds Expo 58. Start bij de scherpe hoek van de Keizerinlaan met de Bergstraat. Kies een uitkijkpost bovenaan de trap met zicht op de overkant van beide straten. Het Telexgebouw aan de linker straatkant van de Keizerinlaan, met huidige Belgacom-vulling, dateert uit 1959 en is van architect Leon Stynen. De schijnbare barokhuizen nrs. 38 en 40 aan de rechter straatkant van de Bergstraat dateren uit 1959 en zijn van diezelfde Stynen. Zowel het Telexgebouw als de schijnbare barokhuizen zijn kantoorgebouwen. Het ene ligt buiten het ÎlotSacré en mocht tonen wat het werd. De andere lagen erbinnen en moesten zich voordoen als oude woning. De brede Keizerinlaan paste in de binnenring die in 1958 gepland werd rond dat toeristische eiland. De laatste jaren doet de overheid heel veel moeite om deze penetratiewegen terug te plooien tot een aantrekkelijke binnenstadsverbinding maar... ondertussen zijn er vele parkeergarages op aangesloten. Ga de trap af en volg de Bergstraat naar beneden. Van de rechter straatwand is 75 procent opgetrokken na 1958. Algemene houvast: hoe eenvoudiger de gevel en hoe minder baksteen, hoe authentieker. De linker straatwand dateert zelfs volledig van na 1990. Huis nr. 30/32 is een karikatuur. Dit ‘Notarishuis’ is een kantoorgebouw met parkeergarages achter een nepgevel. Het weinige dat toen nog restte uit het verre verleden, werd opgesmukt, gedeporteerd of gewoon gesloopt.
dan wachten tot het metrostel aankwam in het Centraal Station en de deuren terug opengingen. Angstig bekeken ze de schade.
Wandel tot bij het bomenplein.Volg de linker pleinwand en stop bij het Novotel op de hoek van Grasmarkt en Magdalenasteenweg. Links en even bergop staat een kerkje , met een gebouw ertegenaan geplakt. Het lijkt een barokkapel. Dat was het ook, in een vorig leven, als Sint-Annakapel in de Bergstraat. De gevel werd er gedemonteerd en hier heropgetrokken. Rechts van die gevel ligt de Magdalenastraat. Het huis nr. 25 is misschien wel het meest authentieke van de hele straat. In de hal van dit hotelletje hangt een ets uit 1825 met zicht op beide straatkanten: choquerend. Appartementsblokken nr. 13 & 17 zijn vrij mooie gebouwen uit 1930; het pseudo puntgevelhuis ertussen lijkt veel ouder, maar dateert van 1970. In die gevelreeks zit ook de smalle Spoormakersstraat. Halfweg dat straatje zit aan de rechterkant een heel merkwaardige gevel. Met z’n barokke vorm lijkt ook die dus oud. Kijk echter bijzonder scherp naar het dak, of het paneel dat daarvoor doorgaat. Nauwelijks 2 m breed is het net voldoende om de argeloze toerist op een dwaalspoor te zetten. Loop de smalle Spoormakersstraat in tot ter hoogte van dat bewuste pand. Kijk verder dan een toeristenneus lang is. Bij deze nepgevel hoort zelfs geen huis. Doorheen de vuile venstertjes is, 15 m verder, een kantoorgevel te zien. Verderop in de straat staat nog een gelijkaardig geval. Eigenlijk zijn het ingangspartijen en parkeertoegangen voor de achterliggende Agoragalerij uit 1963.
Wonderwel leek het nog mee te vallen. De Iris zag er nog heel levendig uit. Geen enkel gekreukt blaadje, geen gebroken steel, de meeldraden nog mooi recht...
58 I Wandeling D
Wandel de galerij-ingang onder die eerste nepgevel binnen. Probeer in de galerij zoveel mogelijk rechtdoor te gaan, voorbij de leren jassen en dassen tot in de buitenlucht in de Heuvelstraat. Plaats u op het smalle trottoir aan de overkant. Blik even terug. Ook bij deze galerijgevel geldt hetzelfde gezichtsbedrog. Bijkomende, merkwaardige vaststelling. Gebouwen die dichter bij de Grote Markt liggen, lijken allemaal opgetrokken in zandsteen of baksteen. Gebouwen verderweg hebben vooral bepleisterde gevels. Dat is nog zo’n toerismeval: aangezien toeristen denken dat oude gebouwen ook bakstenen gebouwen zijn, dient een historisch centrum dus bakstenen gebouwen te tonen. Dus, u vraagt, wij draaien. Met meubels en vloeren gebeurt hetzelfde. Men noemt dat ‘decaperen’, zoals bij fermettes. Loop de Heuvelstraat op, weg van de Grote Markt. Neem meteen links de Grasmarkt en kies meteen rechts het sombere straatje, de Huidenmarkt . Loop door tot bij ‘de kaalslag’. Triestige toestand. Verkrotting en teloorgang. Maar binnen het thema van deze wandeling is deze plek heel interessant. Ze biedt zicht op de ‘achterkanten van de decors’. Zo schuilt achter de enorme bakstenen gevel aan de andere kant van de braakgrond het zogenaamd ‘authentieke’ Poppentheater Toone. De bakstenen optrek verraadt de jaren 1960. Rechts van de kaalslag ziet u de achterkanten van de restaurants in de Beenhouwersstraat: technische bijbouwen, afgeplakt met roofing en voorzien van airco-buizen. Dit lijkt meer op de achterzijde van een Hollywood-decor voor een cowboyfilm.
Geen spoor van verplettering te zien. Tinka en Ann keken elkaar verbaasd aan. Hoe was dat mogelijk? Ze gingen zitten en onderzochten de bloem van dich-
Wandeling D I 59
Keer terug naar de Grasmarkt, sla rechtsaf en loop tot aan het eerste dwarsstraatje. De straatwand aan de rechterzijde lijkt wel helemaal Hollywood. 20 jaar geleden zaten onderaan die houten opstand de slagbomen van een openluchtparking op de braakgrond van daarnet. De houten constructie moet hier staan, om het terrein – dat zichtbaar is vanop de Grote Markt – te camoufleren met houten ‘trapgeveltjes’. Wandel de Grasmarkt verder af. Kies, 50 m voor de verkeerslichten, links de Korte Boterstraat en wandel tot aan de voorkant van de kerk. Vier verschillende bouwkeuzes, met elk een totaal verschillend uitgangspunt. - Eerst de kerkgevel. Die lijkt middeleeuws, maar is bij nader toezien uit heel recente steen opgetrokken. Beelden verwijzen eerder naar de ‘Maredsous’-kunststijl uit de jaren 1930. In werkelijkheid dateert deze façade uit 1954/56, ter voorbereiding van de toerismetoestroom voor Expo 58. Het kerkinterieur werd trouwens in 1960 volledig ontpleisterd, want ‘blote zandsteen suggereert veel sterker de middeleeuwen’. - Het huis nr. 17, rechts van het kerkportaal, ‘De Goude Huyve’ dateert in zijn originele versie uit 1695, maar stond één kilometer verder, in de Stoofstraat. Het stond er echter in de weg voor een nieuwbouwfabriek, en werd gedeporteerd naar deze plek waar het werd ‘verkleind’ en samengeperst op een te smal en te kort perceel. - Op de tegenovergelegen straathoek zit de juwelier De Greef. Nrs. 24/26 zijn opgetrokken eind 1958, maar zonder enige decoratieve toegeving. De architect nam wel het gevelritme van de bebouwing in de omgeving over. Detail: deze juwelier won met zijn juwelen op de Wereldtentoonstelling Expo 58 de
terbij. En toen zagen ze het. De steel was levenloos; niet de plantensappen deden hem glimmen, maar het was het geverfde plastic. De blaadjes waren gemaakt
60 I Wandeling D
Gouden Medaille. - Aan de andere kant van de kerk, dus links van het kerkportaal, staat ook een aanbouw. Een ongelooflijk charmant peperkoekenhuizeke, in zand- en baksteen, dus van 1960. Loop terug naar de achterzijde van deze kerk. In de Grasmarkt, aan de overkant bevindt zich de ingang van de Sint-Nikolaasgang. Neem de gang en stap tot het einde. Achteraan de steeg zit rechts de ingang van ‘Au bon Vieux Temps’ uit de jaren 1958 en opgefleurd in de zogenaamde ‘Vlaamse stijl’. Achteraan de steeg leidt een doorgang naar de Centrumgalerij . In het binnenblok zit een kleine, wat vergeten en verwaarloosde winkelgalerij annex bioscoopzaal verborgen. Opgetrokken in 1953.Vele galerijen uit die tijd halen het daglicht binnen langs een betonnen dakconstructie met glasdallen en profileren de winkeletalages met een combinatie van zwart graniet en alumium raamkaders.
Wandeling D I 61
rechts in. Op de hoek met de Bisschopsstraat bevindt zich links een ingang. Loop die in, trapjes af en neem de lift rechts tot op de bovenste verdieping. Dit dakbezoek vormt meteen het eindpunt en het sluitstuk van de wandeling. De naam ‘Parking 58’ is duidelijk genoeg. Gebouwd n.a.v. Expo 58. Helemaal volgens de filosofie van die tijd: een stad heeft pas toekomst, als de handel floreert, en die handel kan pas floreren als die bereikbaar is. Dus moeten straten vrijgemaakt worden voor autoverkeer en bouwblokken vervangen door parkeergarages. Deze redenering leidde uiteindelijk tot het mobiliteitsinfarct van de westerse binnensteden. Het panorama is prachtig.
Loop de Centrumgalerij links door. Steek de Kleerkopersstraat over en wandel de ‘Galerie Saint Honoré’ binnen. De galerij is vooral bekend bij de Brusselse belastingsbetaler omdat er halfweg een belastingskantoor zat, waar hij net voor de vervaldatum nog snel het aangiftedocument in de bus kon komen deponeren. Deze galerij is tien jaar jonger dan de vorige. De winkels omvatten duplexverdiepingen en de etalages zijn met minder zorg uitgewerkt. De galerijsfeer is commercieel-banaler. Loop de galerij uit tot op de Kiekenmarkt. Neem naar rechts, steek de drukke Anspachlaan over, vervolg rechtdoor en draai de Hallenstraat
van prachtige zijde, de meeldraadjes waren zeer fijne ijzerdraad... . Voor Ann en Tinka zat de wereld verbeteren er die dag niet meer in. Tinka besloot de
bloem in haar besneeuwde tuin te planten. Die werd er wel mooier op.
Colofon ‘De Waarachtige Vervalsers’ is het resultaat van een samenwerking tussen de Erfgoedcel Brussel van de VGC en Brukselbinnenstebuiten vzw. Redactie: Annemie Pijcke, Bart Billen, Bert De Bisschop, Bram Borloo, Chantal Brems, Erik Baptist, Erik Nobels, Hans Vandecandelaere, Joris Sleebus, Michael Valkeniers, Philip Van Ginderachter, Riet Naessens, Stefan Moens, Stefan Van Camp en Wim Kennis Vormgeving: Tonk Design – Muriel Crespin (gsm 0494/92.33.47) Fotografie en illustraties: Bram Borloo, Brukselbinnenstebuiten, Philippe Debroe Druk: drukkerij Verhoeven, Sint-Pieters-Leeuw Oplage: 800 Contactgegevens: VGC - Erfgoedcel Brussel Sainctelettesquare 17 1000 Brussel T 02/208.02.32 E
[email protected] www.erfgoedbrussel.be
Brukselbinnenstebuiten vzw Hopstraat 47, bus 1 1000 Brussel T 02/218.38.78 E
[email protected] www.brukselbinnenstebuiten.be
Verantwoordelijke uitgever: Erik Verrept, Sainctelettesquare 17, 1000 Brussel Wettelijk depotnummer: D2010/7024/05 met de steun van de Vlaamse overheid