Datum: 20-05-2012 Beoordelaars: Mw. mr. M.M. Nijholt & Prof. Dr. mr. Kampschoër RA Vak: Bachelorscriptie Fiscale Economie
Groep: 1 Studiejaar: bachelor 3 Semester: 2
Auteur: Vincent Wijdeveld Collegekaartnummer: 5973252
Het urencriterium voor ondernemersaftrek: gedateerde fiscale wetgeving of de minst slechte oplossing?
1
Inhoudsopgave Inleiding ....................................................................................................................................... 3 Literatuuronderzoek ............................................................................................................... 5 1.1 Definitie van het urencriterium ................................................................................... 5 1.2 De grondslag ........................................................................................................................ 5 1.3 Welke uren tellen? ............................................................................................................ 6 1.4 Ondernemer voor de wet IB 2001 ............................................................................... 8 1.5 Nederland 1984 versus 2012 ........................................................................................ 9 1.5.1 Technologische ontwikkelingen ............................................................................... 9 1.5.2 Bedrijfsleven ................................................................................................................ 10 Voordelen, nadelen en alternatieven ............................................................................. 11 2.1 Voor‐ en nadelen urencriterium ............................................................................... 11 2.2 Alternatieven voor het urencriterium .................................................................... 12 De visie van betrokken partijen ....................................................................................... 13 3.1 De visie van de heer Braakhuis, kamerlid Groen Links .................................... 13 3.2 Visie FNV Vakcentrale ................................................................................................... 14 3.3 Visie ZZP Nederland ...................................................................................................... 15 3.4 Visie Sociaal Economische Raad (SER) ................................................................... 15 3.5 Visie overheid .................................................................................................................. 16 Conclusie ................................................................................................................................... 17 Literatuurlijst .......................................................................................................................... 19
2
Inleiding In het Nederlandse belastingwetgeving betreft het urencriterium de norm waaraan ondernemers worden getoetst om aanspraak te maken op de ondernemersaftrek. Een ondernemer dient minimaal 1.225 uur aan werkzaamheden aan zijn of haar onderneming te besteden alvorens hij of zij aanspraak kan maken op deze fiscale aftrekposten. Voorbeelden van de ondernemersaftrek zijn de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid.
Het wel of niet aanspraak kunnen maken op ondernemersaftrek maakt voor Nederlandse ondernemers een groot verschil. Momenteel zijn er tal van ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het urencriterium voor sommige ondernemers onhaalbaar is geworden. De financiële crisis heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat ondernemers moeite hebben met het vinden van werk en daarmee met het halen van het urencriterium. Het urencriterium is tevens moeilijk haalbaar voor deeltijdondernemers, die als zij minder dan vijf dagen per week aan hun onderneming besteden, moeilijk aan het urencriterium kunnen voldoen. Daarnaast brengt het urencriterium administratieve verplichtingen met zich mee waar zowel de belastingdienst als de ondernemers niet bij gebaat zijn. Op 15 november 2011 is er een amendement1 ingediend door kamerlid Bruno Braakhuis van Groen Links met daarin een voorstel om het urencriterium te veranderen in een omzetcriterium. Dit amendement is later weer ingetrokken en vervangen door een motie2 , waarin het kabinet wordt verzocht tot het onderzoeken van alternatieven voor het urencriterium. Deze motie is door een meerderheid van de Kamer aangenomen en Staatssecretaris van Financiën, Weekers, heeft hierdoor besloten in 2012 onderzoek te laten doen naar een alternatief voor het urencriterium voor ondernemersaftrek.
De Tweede Kamer heeft met het aannemen van de motie, ingediend door Groen Links, ingestemd met het zoeken naar een alternatief voor het urencriterium. Er bestaat echter onenigheid over de vraag of er een ander criterium zal worden ingesteld aangezien minister van Financiën, De Jager, in 2008 al eens aangaf dat een aanpassing van urencriterium ook nadelen met zich meebrengt3. Zijn argument was dat onder een alternatief criterium maken meer mensen aanspraak op de
1 Kamerstukken
II 2011/12, 33 003, nr. 21, p.5. II 2011/12, 33 003, nr. 63. 3 Kamerstukken II 2007/08, 31 311, nr. 2, p. 8. 2 Kamerstukken
3
ondernemersaftrek waardoor de administratieve verplichtingen voor de belastingdienst alleen maar zullen toenemen. Dit zou kunnen leiden tot meer transactiekosten, die gepaard gaan met een toename van onproductieve werkzaamheden, voor zowel de ondernemers als de overheid.
Al meerdere malen hebben de regering en de Tweede Kamer gedebatteerd over het urencriterium. Tot op heden is er nog geen goed alternatief gevonden terwijl de kritiek blijft bestaan bij zowel ondernemers als bij de belastingdienst. In dit essay onderzoek ik daarom of het urencriterium voor de ondernemersaftrek nog bij de ondernemer anno 2012 past.
Dit essay bestaat uit drie delen. In het eerste gedeelte geef ik aan de hand van een literatuuronderzoek aan wat de achterliggende gedachte achter de invoering van het urencriterium in 1984 was. Voorts geef ik aan de hand van het literatuuronderzoek aan wat het verschil is tussen de Nederlandse ondernemer anno 1984 en de ondernemer anno 2012. Ook de verandering in de samenleving en de economie komen in het eerste gedeelte van dit essay aan de orde. In het tweede gedeelte bespreek ik de voor- en nadelen van en de alternatieven voor het urencriterium. In het derde gedeelte worden de visies van diverse betrokken partijen weergegeven. Tot slot zet ik alle feiten naast elkaar en geef ik antwoord op mijn hoofdvraag in hoeverre het urencriterium nog bij de ondernemer anno 2012 past.
Dit essay schrijf ik ter afronding van de bachelor fiscale economie aan de Universiteit van Amsterdam. Het gaat over het urencriterium voor de ondernemersaftrek. Mijn interesse komt voort uit het feit dat het urencriterium al geruime tijd ter discussie staat en het van groot belang is voor veel ondernemers. Met dit essay wil ik te weten komen of dit criterium achterhaald is en of er eventuele alternatieven te bieden zijn. Dit essay is niet bedoeld om fiscaal technisch naar het urencriterium
te
kijken.
Zo
zullen
samenwerkingsverbanden
en
alle
mogelijke
ondernemersaftrekposten niet uitgebreid aan de orden komen. Dit essay zal zich toespitsen op de oorsprong van het criterium en de ontwikkelingen die er voor hebben gezorgd dat het urencriterium al zo lang ter discussie staat. Dit essay onderzoekt tevens de visies van betrokken partijen om de discussie zo compleet mogelijk weer te geven.
4
Literatuuronderzoek Deze paragraaf dient om aan de hand van een literatuuronderzoek in te gaan op het urencriterium. De grondslag en de definitie van het worden besproken waarna er gekeken wordt naar hoe het in de dagelijkse praktijk wordt toegepast. Ook zal het begrip ondernemer voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (nader aangeduid met Wet IB 2001) aan de orde komen. Uiteindelijk worden de belangrijkste ontwikkelingen van Nederland vanaf de invoering van het urencriterium tot op heden besproken om de centrale vraag te kunnen beantwoorden. Er wordt expliciet ingegaan op de technologische ontwikkelingen en relevante veranderingen in het bedrijfsleven vanaf 1984 tot heden.
1.1 Definitie van het urencriterium Artikel 3.6 van de Wet IB 20014 geeft de definitie van het urencriterium. Het urencriterium is een ‘entreebewijs’ voor ondernemers om aanspraak te maken op ondernemersaftrek. Een ondernemer dient minimaal 1.225 uur aan zijn of haar onderneming te besteden alvorens hij of zij aanspraak kan maken op een of meer dan vijf soorten ondernemersaftrek. Het gaat om de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de fiscale oudedagreserve en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid.
1.2 De grondslag De invoering van het urencriterium kent zijn oorsprong in de tijdelijke zelfstandigenaftrek die tussen 1975 en 1982 van toepassing was. Het probleem in deze periode was dat ondernemers andere vormen van arbeid gingen uitvoeren als ondernemersactiviteiten om de tijdelijke zelfstandigenaftrek te kunnen genieten. Dit was voor de belastingdienst niet of lastig te controleren. De belastingdienst wilde daarom een makkelijk controleerbaar criterium hebben waardoor zij personen die zeker geen aanspraak konden maken op de tijdelijke zelfstandigenaftrek, gemakkelijk konden uitsluiten5. Er werd gezocht naar een begrenzing in het bereik. Deze begrenzing werd gevonden in het urencriterium en een leeftijdsbeperking van 65 jaar6.
4 Artikel 3.6 Inkomstenbelasting 2001. 5 Kamerstukken II 2001/02, 28 487, nr. 6, p.6. 6
SER rapport, Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, Advies nr. 2010/04, 25 oktober 2012 (Commissie Positie Zelfstandig Ondernemers), p.59.
5
De ondernemersaftrek is door de overheid primair in het leven geroepen om ondernemerschap in Nederland te stimuleren. Om te voorkomen dat misbruik werd gemaakt van de ondernemersaftrek is er gekozen om een criterium in het leven te roepen waaraan de ondernemers, voor wie de aftrek oorspronkelijk bedoeld is, moesten voldoen alvorens zij aanspraak konden maken op deze aftrekposten. In 1984 is daarom het urencriterium ingevoerd, het minimum aantal uren dat een ondernemer aan zijn of haar onderneming dient te besteden is gesteld op 1.225. De 1.225 uur is geen toets die bepaald of iemand wel of geen ondernemer is voor de Wet IB 2001. Het criterium van 1.225 uur vormt het entreebewijs voor het al dan niet kunnen genieten van ondernemersaftrek.
Van 1984 tot 1997 was alleen het urencriterium en de leeftijdsgrens van 65 jaar de drempel voor ondernemers om de ondernemersaftrek te kunnen genieten. Het bleek echter dat te veel ondernemers aanspraak maakte op de ondernemersaftrek. Ondernemers voor wie hun onderneming een nevenactiviteit vormde, konden ook ondernemersaftrek genieten. In 1998 werd daarom besloten dat een ondernemer, naast het urencriterium, zijn of haar werkzaamheden grotendeels (50% of meer) aan de onderneming dient te besteden. Dit geldt overigens niet voor startende ondernemers. De eis dat een ondernemer minimaal 1.225 uur aan zijn of haar onderneming besteedt is afgeleid uit de hoofdzakelijkheidseis (70%) van het aantal van 1.750 uren dat op jaarbasis beschikbaar is voor werkzaamheden7.
1.3 Welke uren tellen? De hoofdregel van het urencriterium zegt dat de belastingplichtige ten minste 1.225 uur aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige winst geniet moet besteden. Het urencriterium is niet flexibel: een ondernemer die 1.224 uur aan werkzaamheden verricht komt niet in aanmerking voor ondernemersaftrek terwijl een ondernemer die één uur meer aan werkzaamheden verricht hier wel voor in aanmerking komt. De vraag is echter welke uren er tot die 1.225 uur gerekend mogen worden. Bij het urencriterium gaat het volgens vaste jurisprudentie om alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de ‘zakelijke belangen’ van de onderneming8. Vaak is hierin eenvoudig onderscheid te maken. Werkzaamheden met een direct verband met de ondernemersactiviteit mogen worden opgeteld bij
7 Kamerstukken II 1997/98, 25 690, nr. 6, p.7 8 J.C. De Jager, Inkomstenbelasting. Urencriterium. Ondernemerswerkzaamheden, Staatscourant, Den Haag: 2010, nr. 3872.
6
het totaal aantal uren. Het probleem zit echter in de werkzaamheden die geen direct verband hebben met de ondernemersactiviteit.
Er zijn bepaalde werkzaamheden die op basis van de gebruikelijkheidstoets zijn uitgesloten van het urencriterium. Het betreft alle werkzaamheden die worden verricht in samenwerkingsverband met een verbonden persoon indien deze werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn 9 . Wanneer het samenwerkingsverband ‘gebruikelijk’ is en de werkzaamheden van ondersteunende aard zijn voldoet die persoon wel aan het urencriterium. Een voorbeeld van een gebruikelijk samenwerkingsverband zijn tandarts en mondhygiënist 10 . Een voorbeeld van een niet-gebruikelijk samenwerkingsverband is tandarts en tandartsassistent 11 . Daarnaast mag de belastingplichtige geen winst genieten uit de onderneming waaruit de met de belastingplichtige verbonden persoon als ondernemer winst geniet. De mondhygiënist mag dus geen winst genieten uit de tandartsenpraktijk, maar alleen werkzaamheden verrichten van ondersteunende aard.
Een belangrijk uitgangspunt is het zakelijke belang achter de werkzaamheid. Wanneer een ondernemer een opleiding volgt naast het drijven van zijn onderneming ontstaat de discussie of deze uren mogen worden meegeteld. De rechtbank Den Haag oordeelde in 2008 dat studie-uren alleen meetellen voor het urencriterium als de studie wordt gevolgd om het beroep op bestaand niveau te kunnen blijven uitoefenen12. Bij het drijven van een onderneming vanuit huis ligt de bewijslast voor het urencriterium altijd wat moeilijker omdat er een duidelijke scheiding tussen privé- en zakelijke belangen moet worden aangetoond13. Het zakelijke belang aantonen is en blijft voorlopig een discussiepunt.
Het bijhouden van het aantal gewerkte uren is een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. Wanneer er geen budget is voor een boekhoudprogramma dient een ondernemer zijn gewerkte uren in een Excel sheet bij te houden. De belastingdienst heeft de bewaarplicht als voorwaarde ingesteld. Dit wil zeggen dat ondernemers een agenda of een afsprakenboek moeten bewaren zodat de belastingdienst kan controleren of het aantal bijgehouden uren daadwerkelijk aan de onderneming zijn besteedt. De bewaarplicht voor de administratie geld zeven jaar lang. Het is de
9 Staatssecretaris van Financiën, 2010/11, BWBR0012989. 10 Staatssecretaris van Financiën, 2010/11, BWBR0012989. 11
M. Folkeringa, W. Verhoeven & P. Vroonhof, Ondernemen makkelijker én leuker, Zoetermeer; 2005, pag. 39, onderzoek voor bedrijf en beleid in opdracht van het Ministerie van economische zaken. 12 Rb. ’s-Gravenhage, 8 april 2008, LJN BM2722. 13 Hof Amsterdam, 2 september 2010, LJN BN6219
7
verantwoordelijkheid van de ondernemer dat er na 7 jaar nog kan worden aangetoond welk aantal uren in die periode is gewerkt.
Op 8 maart 2010 heeft Minister van Financiën de Jager besloten dat vanwege de heersende kredietcrisis de toepassing van het urencriterium wordt verduidelijkt. Voor de jaren 2009 en 2010 werd er een versoepeling van de beoordeling doorgevoerd, om de ondernemers die lijden onder de kredietcrisis tegemoet te komen14. Deze versoepeling hield in dat bepaalde activiteiten, die in eerste instantie niet meetelden, mogen worden opgeteld bij het totaal aantal gewerkte uren. Voorbeelden hiervan zijn administratieve- en acquisitiewerkzaamheden.
Er zijn de laatste jaren in de rechtspraak twee belangrijke uitspraken geweest met betrekking tot de interpretatie van het urencriterium. De kern van deze uitspraken was dat de werkzaamheden die een ondernemer voor de start van zijn onderneming uitoefent mogen worden meegerekend in het totaal aantal uren 15, maar ook de uren die een ondernemer besteedt aan een buitenlandse onderneming mogen sinds 18 maart 2010 worden meegeteld in het totaal aantal uren16.
1.4 Ondernemer voor de wet IB 2001 Het urencriterium voor ondernemersaftrek is geen toets voor het ondernemerschap. Artikel 3.4 van de Wet IB 200117 geeft de definitie van een ondernemer voor de Wet IB 2001. Samengevat ben je voor de Wet IB 2001 ondernemer indien je een onderneming drijft waar je rechtstreeks verbonden bent aan verbintenissen uit de onderneming. Naast deze definitie is er in de loop der jaren jurisprudentie ontstaan over het ondernemerschap voor de Wet IB 2001. Naast de gegeven definitie is er besloten om het begrip ondernemer in te perken. De ondernemer moet rechtstreeks aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming. Het uitdrukkelijk voorbehouden van het gebruik van de ondernemersaftrek aan de ‘echte’ ondernemer, voor wie de ondernemersaftrek oorspronkelijk is bedoeld, vormde een belangrijke drijfveer voor de inperking van het
14 J.C. de Jager, Inkomstenbelasting. Urencriterium. Ondernemerswerkzaamheden, Staatscourant, Den Haag: 2010, nr. 3872. 15 Hof Den Bosch, 19 december 2008, nr. 06/00478 16 J.C. de Jager, Inkomstenbelasting. Urencriterium. Ondernemerswerkzaamheden, Staatscourant, Den Haag: 2010, nr. 3872. 17 Artikel 3.4 van de wet Inkomstenbelasting 2001.
8
ondernemersbegrip18. Daarnaast is het in concurrentie treden met het economische verkeer een belangrijk criteria geworden.
1.5 Nederland 1984 versus 2012 Sinds de invoering van het urencriterium zijn er tal van ontwikkelingen geweest die het ondernemen in Nederland hebben veranderd. Technologische ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld de komst van het internet hebben het begrip ondernemer een andere dimensie gegeven. Maar ook de wetgeving heeft hier een rol in gespeeld. Zo is de Vennootschapsbelasting sinds 1984 gedaald van 42% naar 25% 19 . De mate van regulering en wetgeving speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van ondernemend Nederland. Ook het begrip ondernemerschap heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Er zijn tal van ontwikkelingen die Nederland hebben veranderd sinds de invoering van het urencriterium en om een beeld te krijgen van de aard van deze veranderingen en de invloed die deze hebben gehad om ondernemend Nederland schets ik in de volgende paragrafen een tweetal belangrijke ontwikkelingen.
1.5.1 Technologische ontwikkelingen De grootste verandering die ondernemend Nederland de afgelopen jaren heeft meegemaakt komt voort uit technologische ontwikkelingen. In 1984 zag het bedrijfsleven er totaal anders uit dan nu. Er was nog geen internet en daarmee ook geen internet ondernemingen, mobiele telefonie was zeldzaam, koopzondagen bestonden niet of nauwelijks en van een 24-uurs economie was nog geen sprake. De supermarkt sloot op werkdagen om zes uur en op zaterdag om vijf uur en afspraken werden ruim van te voren gepland. Kortom, de arbeidsethos was op andere principes gebaseerd en alles ging een stuk langzamer dan in de huidige samenleving. De impact van deze ontwikkelingen is vandaag de dag niet meer weg te denken uit onze maatschappij.
Op 1 mei 1993 werd internet toegankelijk voor het grote publiek. Deze ontwikkeling heeft het bedrijfsleven voorgoed veranderd. In 1995 werden de eerste producten verkocht via internet en drie jaar later werd Google opgericht waardoor er steeds meer webwinkels ontstonden. Door de webwinkel werd de drempel om een eigen bedrijf te beginnen steeds lager. Ook heeft de ontwikkeling van de webwinkel er voor gezorgd dat er steeds meer deeltijd ondernemers kwamen, een online bedrijf is in beginsel immers minder arbeidsintensief. Ook de komst van de
18 Hoogeveen, Meussen, Rijkers, Van Mourik en Van Roij, Inleiding belastingheffing ondernemingen en particulieren, Sdu uitgevers, Amersfoort: 2009, pag. 83. 19 Kamerstukken II 1984/85, 19 143, nr. A-C, p. 5.
9
mobiele telefoon in 1993 heeft het bedrijfsleven veranderd. De technologische vooruitgang heeft ondernemen minder arbeidsintensief gemaakt en toegankelijker voor andere sociale groepen zoals studenten en vrouwen. De fysieke aanwezigheid van een ondernemer is geen vereiste meer sinds de komst van het internet en de snelheid waarmee vandaag de dag gehandeld kan worden is eveneens een tijdbesparende ontwikkeling.
1.5.2 Bedrijfsleven De samenstelling van het bedrijfsleven is in de afgelopen jaren eveneens veel veranderd. Het aantal eenmanszaken is sinds 1984 tot 2006 toegenomen van 183.630 bedrijven naar 413.765 bedrijven 20 . Het aantal zelfstandigen is in de periode tussen 2002 en 2011 met 233.000 toegenomen 21 . Daarnaast heeft er in deze periode een groei plaatsgevonden van het aantal ondernemers, zelfstandigen en directeur groot aandeelhouders. Dit blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau Statistiek (hierna CBS)22. In 1984 bedroeg het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking ongeveer 10%, momenteel is dat ongeveer 12% 23 . Het percentage ondernemers is sinds de invoering van het urencriterium dat alleen maar toegenomen24.
Naast de toename in ondernemers en ondernemingen in de afgelopen jaren is er een andere ontwikkeling die het bedrijfsleven heeft beïnvloedt. Er is een nieuw soort ondernemer bijgekomen: de hybride ondernemer, een persoon die naast winst uit onderneming ook loon- of pensioeninkomsten werft, is in de loop der jaren eveneens toegenomen. Uit cijfers van de belastingdienst blijkt dat in 2007 45% van de ondernemers ook loon- of pensioeninkomsten ontvingen. In 1984 waren er nog geen of nauwelijks hybride ondernemers25.
Er is tevens een ontwikkeling te zien in de tijdbesteding van ondernemers aan hun onderneming. Hieruit kan worden afgeleid dat het aantal uren dat een ondernemer aan zijn of haar onderneming besteedt ieder jaar is afgenomen. Waar in 1990 nog 1.451 uur per persoon per jaar aan werkzaamheden werd besteedt was dit in 2010 1.377 per persoon per jaar 26. De arbeidsintensiteit
20 Bron: Centraal Bureau Statistiek, Historie economische demografie. 21 Bron: Centraal Bureau Statistiek, Ondernemingsklimaat; ondernemerschap internationaal vergeleken. 22 M. Folkeringa, W. Verhoeven en P. Vroonhof, Ondernemen makkelijker én leuker, Zoetermeer; 2005, p. 23 23 Bron: Centraal Bureau Statistiek, Ondernemingsklimaat; ondernemerschap internationaal vergeleken. 24 M. Folkeringa, W. Verhoeven en P. Vroonhof, Ondernemen makkelijker én leuker, Zoetermeer; 2005, p. 23 25 SER rapport, Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, Advies nr. 2010/04, 25 oktober 2012 (Commissie Positie Zelfstandig Ondernemers), p.61. 26 Bron: Centraal Bureau Statistiek, Ondernemingsklimaat; prestaties Nederlandse economie internationaal gezien.
10
is daarmee in de loop der jaren afgenomen. Hierdoor is er een groot verschil in de huidige samenleving in vergelijking met de samenleving in 1984, het jaar van de invoering van het urencriterium.
Voordelen, nadelen en alternatieven In deze paragraaf wordt er gekeken naar de voordelen, nadelen en alternatieven voor het urencriterium. Dit essay gaat niet diep in op de technische aspecten van de alternatieven. Deze paragraaf is bedoeld om te bekijken wat de alternatieven zijn die op dit moment worden geopperd en om de voor- en nadelen van het huidige urencriterium op een rijtje te zetten. Ook de voor- en nadelen van de reeds geopperde alternatieven worden behandeld.
2.1 Voor‐ en nadelen urencriterium Het urencriterium staat al geruime tijd ter discussie. Het ministerie van Financiën stelde al in 1994 fraudegevoeligheid vast. Een verzwaring van de bewijslast zou weinig veranderen, zodat voor het eerst werd gesteld dat een vervanging door een winstcriterium het overwegen waard zou zijn27. In 2001 werd opnieuw een zekere mate van fraudegevoeligheid vastgesteld, ditmaal door de rapportage grondslagverbreding van het ministerie van Financiën. Er werd gesteld dat het voor de belastingdienst in bepaalde situaties lastig is om te toetsen of aan het urencriterium is voldaan. Hier werd wel aan toegevoegd dat het controleprobleem maar op zo’n 10% van de ondernemers van toepassing is28.
Het controleprobleem is dus al jaren een speerpunt van kritiek op het urencriterium. Dit punt van kritiek komt vanuit de overheid en dan met name de belastingdienst. Echter is dit niet de enige betrokken partij die kritiek uit op het urencriterium. Ook vanuit de ondernemers is er kritiek op het urencriterium. In 1998 stelde de werkgroep-Oort, onder andere bestaande uit vertegenwoordigers uit het midden- en kleinbedrijf: ‘in de praktijk blijkt een bewering van een ondernemer over het aantal gewerkte uren moeilijk verifieerbaar’. Deze werkgroep stelde eveneens voor om het urencriterium af te schaffen 29 . Ondernemers hebben de plicht om aantoonbaar te maken dat zij aan het urencriterium voldoen. Het aantal gewerkte uren moeten
27 Vording, H, ‘Zelfstandigenaftrek: feiten, trends, alternatieven’, Weekblad Fiscaal Recht, 6560, 22 januari 2004, p. 63-71. 28 Vording, H, ‘Zelfstandigenaftrek: feiten, trends, alternatieven’, Weekblad Fiscaal Recht, 6560, 22 januari 2004, p. 63-71. 29 Vording, H, ‘Zelfstandigenaftrek: feiten, trends, alternatieven’, Weekblad Fiscaal Recht, 6560, 22 januari 2004, p. 63-71.
11
worden bijgehouden en aannemelijk worden gemaakt aan de belastingdienst. Hierdoor zijn de administratieve lasten van het urencriterium voor ondernemers hoog.
2.2 Alternatieven voor het urencriterium Het meest ingrijpende alternatief is afschaffing van het urencriterium. Hierdoor wordt het ondernemerschap in Nederland gemotiveerd maar zullen de inkomsten van de overheid aanzienlijk dalen. De budgettaire gevolgen van dit alternatief voor de overheid worden geschat op circa. € 7.000.000. Dit alternatief brengt echter ook nadelen met zich mee. Voor de winst, in tegenstelling tot het resultaat, gelden de ondernemingsaftrek. Het karakter van het inkomen, resultaat of winst, zal een nieuw discussiepunt worden30. Wel zal er een met deze maatregel een einde worden gemaakt aan het controleprobleem.
Een ander alternatief is het verlagen van het urencriterium zodat deeltijd- en hybrideondernemers aanspraak maken op de ondernemersaftrek. Minder ondernemers zullen aanspraak maken op de ondernemersaftrek dan bij afschaffing van het urencriterium waardoor de budgettaire gevolgen voor de overheid zijn geschat op circa. € 3.000.000. Echter, het controleprobleem wordt met dit alternatief niet verholpen. Er zal een grotere groep ondernemers aanspraak maken op de ondernemersaftrek waardoor het aantal discussies tussen ondernemers en de belastingdienst alleen maar zal toenemen31.
Een glijdende schaal voor het urencriterium is ook een optie. Een glijdende schaal moet er voor zorgen dat deeltijd- en hybrideondernemers geleidelijk aan kunnen meeprofiteren van de ondernemersaftrek. Dit zou bijvoorbeeld inhouden dat een ondernemer die 300 uur aan werkzaamheden verricht recht heeft op 25% van de ondernemersaftrek waar een ondernemer die 900 uur aan werkzaamheden verricht recht heeft op 75% van de ondernemersaftrek. Het volledige profijt kan bij dit alternatief worden bereikt door in dit voorbeeld 1.200 uur per jaar aan een onderneming te besteden. De budgettaire gevolgen voor de overheid van dit alternatief worden geschat op circa. € 3.500.000,-. Het voordeel van dit systeem is dat startende deeltijd- en hybrideondernemers er van kunnen profiteren. Het controleprobleem wordt bij dit systeem echter niet opgelost, in feite wordt het alleen maar gecompliceerder32.
30 Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3, p. 97. 31 Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3, p. 98. 32 Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3, p. 98.
12
Het laatste alternatief betreft een winst- of omzetcriterium. Dit houdt in dat een ondernemer aanspraak maakt op de ondernemersaftrek wanneer de onderneming een bepaalde omzet of winst behaalt. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Het voordeel van een dergelijk criterium is dat het controleprobleem is opgelost, het nadeel is dat winst en omzet per sector verschillen waardoor dit alternatief voor sommige ondernemers voordeliger is dan voor andere ondernemers.
De visie van betrokken partijen In deze paragraaf worden de visies van verschillende betrokken partijen besproken. Allereerst wordt de visie van de heer Braakhuis, Tweede Kamer lid van Groen Links besproken. De heer Braakhuis heeft eind vorig jaar de motie, die de aanleiding heeft gevormd voor de essay, ingediend en zijn visie is daarom van belang om de discussie goed weer te geven. Vervolgens worden de visies van de vakbond FNV, vereniging voor zelfstandige ondernemers ZZP Nederland en de Sociaal Economische Raad (hierna SER) uiteengezet. Tot slot wordt de visie van de regering besproken.
3.1 De visie van de heer Braakhuis, kamerlid Groen Links Met het indienen van het amendement en later de gewijzigde motie wil de heer Braakhuis een einde maken aan het urencriterium. De heer Braakhuis stelt in zijn amendement dat het urencriterium een van de grootste irritaties is voor zelfstandige ondernemers en dat parttime ondernemers met het criterium worden benadeeld. Hij vindt dat een systematiek naar rato veel eerlijker zou uitpakken voor parttime ondernemers. Ook de startende ondernemers en ondernemers die minder uren kunnen maken vanwege de economische crisis zijn volgens de heer Braakhuis de dupe van de arbitraire grens van 1.225 uur33.
De heer Braakhuis wil het urencriterium vervangen door een omzetcriterium van € 10.000,-. Iedere zelfstandige ondernemer die een omzet heeft van ten minste € 10.000,- maakt dan aanspraak op alle ondernemersaftrek. Onder omzet wordt in de visie van de heer Braakhuis verstaan, de opbrengst uit leveringen van goederen en diensten uit de onderneming van de belastingplichtige. Opbrengsten die niet direct voortvloeien uit de reguliere uitoefening van de onderneming, zoals bijvoorbeeld renteopbrengsten, tellen niet mee voor het omzetcriterium. Ook vervalt de ‘grotendeelseis’ met de invoering van het urencriterium waardoor parttime
33 Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 21, p. 5.
13
ondernemers ook aanspraak kunnen maken op de ondernemersaftrek. De voorgestelde omzetgrens van € 10.000,- respectievelijk € 6.530,- voor arbeidsongeschikte ondernemers zal jaarlijks worden geïndexeerd 34 . Het amendement waarin dit voorstel stond heeft de heer Braakhuis weer ingetrokken maar de motie om onderzoek te doen naar alternatieven voor het urencriterium is door de Tweede Kamer aangenomen.
3.2 Visie FNV Vakcentrale Op 18 januari 2010 heeft de FNV een brief gestuurd naar de toenmalige minister-president Balkenende met daarin het verzoek om het urencriterium voor zelfstandige ondernemers zonder personeel (hierna zzp) te verlagen. Dit verzoek is gebaseerd op de cijfers van het CBS waaruit bleek dat het inkomen van zzp’ers in het derde kwartaal in 2009 met 12% was gekrompen. De FNV vroeg in de brief aan het kabinet om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om zzp’ers in Nederland tegemoet te komen. Een van deze maatregelen betrof het urencriterium, waarin de FNV voorstelde het urencriterium ten tijde van de financiële crisis voor zzp’ers te verlagen naar 650 uur35. De FNV geeft hiermee aan dat vooral voor zzp’ers het moeilijk is om in zware tijden aan het urencriterium te voldoen. Met een verlaging naar 650 uur vragen zij om bijna een halvering van het urencriterium.
Minister de Jager heeft op deze brief gereageerd door op 8 maart 2010 met een verruiming van het begrip urencriterium te komen. In dit besluit van de Minister van Financiën wordt aangegeven dat er in de crisisjaren 2009 en 2010 een versoepeling zal plaatsvinden bij de beoordeling van het urencriterium, door bepaalde werkzaamheden mee te laten tellen voor het urencriterium. Het betreft acquisitie, scholing en administratiewerkzaamheden36.
Echter de FNV was het hier niet mee eens. Zij geeft aan dat deze uren altijd al mochten worden meegeteld. Dit doet zij in een publicatie twee dagen later op 10 maart 2010, met de titel: Minister de Jager toont minachting voor zzp’ers37. De zzp-organisaties van de FNV geven aan dat deze uren altijd al mee mochten worden gerekend en dat er met dit besluit helemaal niet wezenlijks verandert. Dit artikel heeft vervolgens weer geleid tot Kamervragen van de VVD waardoor de
34 Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 21, p. 7. 35 Vakcentrale FNV, Zzp’ers en de crisis, Amsterdam: 2010. 36 J.C. De Jager, Inkomstenbelasting. Urencriterium. Ondernemerswerkzaamheden, Staatscourant, Den Haag:
2010, nr. 3872. 37 Vakcentrale FNV, ‘Minister de Jager toont minachting voor zzp’ers’, Woerden: 10 maart 2010.
14
Minister zich moest verdedigen in de Kamer38. Kortom, de FNV is niet tevreden met de genomen maatregelen en stelt een verdere aanpassing van het urencriterium voor.
3.3 Visie ZZP Nederland ZZP Nederland, de belangenorganisatie van meer dan 7.000 zelfstandigen, heeft reeds meerdere keren kritiek geuit op het urencriterium. In 2009 stelde ZZP Nederland al dat het niet billijk is om de harde eis, van 1.225 uur, aan startende zzp’ers te stellen. Aangezien het opstarten van een onderneming vaak als deeltijd ondernemer gedaan wordt en een onderneming in de opstartfase niet meteen veel werkgelegenheid met zich meebrengt, achten zij dit onwerkelijk. Daarom stelde ZZP Nederland in hetzelfde artikel voor om te werken naar een criterium met glijdende schaal. Hierdoor worden de startende ondernemers, die eventueel later de veilige overstap naar fulltime ondernemerschap willen maken, niet meteen gestraft 39 . In 2011 uitte de belangenorganisatie wederom kritiek op het urencriterium door te stellen dat de zelfstandigenaftrek toegevoegd dient te worden aan de MKB winstvrijstelling, waardoor de aftrekpost in verhouding zou komen te staan met de gemaakte winst 40 . Kortom, ZZP Nederland ziet een heleboel nadelen in het urencriterium zoals het nu bestaat. Met name de zzp’ers worden door de huidige regeling benadeeld.
3.4 Visie Sociaal Economische Raad (SER) In het rapport van de SER in 2010 stelt de SER dat het opvallend is dat de belastingdienst tot dan toe altijd het aantal gewerkte uren als uitgangspunt van het criterium heeft gebruikt terwijl dit een maatstaf is waar de belastingdienst geen objectieve informatie over heeft. De SER stelt dat een vervanging van het urencriterium door een criterium dat toetst op de hoogte van de winst of de omzet als voordeel heeft dat de belastingdienst daar wel objectieve informatie in de vorm van harde data voor heeft. Deze informatie wordt bij de aangifte immers al verstrekt. In de conclusie van het rapport stelt de SER dat het ‘alles of niet’ karakter en het ontbreken van objectieve informatie leidt tot veel discussie tussen ondernemers en de belastingdienst waardoor de toepassing van het urencriterium tot veel problemen leidt. De SER adviseert daarom om dringend
38 Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2010Z04567. 39 ZZP Nederland, ’Urencriterium ZZP’ers moet naar glijdende schaal’, 3 april 2009. 40 ZZP Nederland, ‘ZZP’ers met laag inkomen gaan in 2012 inleveren’, 9 juli 2011.
15
onderzoek te doen naar een alternatief criterium. De opties zijn volgens de SER een omzet, winst of een naar rato van het totale inkomen uit arbeid criterium41.
3.5 Visie overheid In het Belastingplan 2009 heeft de overheid aandacht besteed aan het urencriterium. De reden voor het nader bekijken van het urencriterium komt volgens de overheid voort uit de roep van ondernemers die net de stap hebben gewaagd om te gaan ondernemen, maar niet aan het urencriterium voldoen, toch aanspraak te laten maken op de ondernemersaftrek. Het gaat hierbij om hybride ondernemers en deeltijd ondernemers42.
Het Belastingplan geeft twee motieven voor het nader analyseren van het urencriterium. Het betreft het financiële belang voor de ondernemers en de conflictgevoeligheid van het urencriterium. De conflictgevoeligheid en de daaruit volgende discussies tussen ondernemers en Belastingdienst monden met regelmaat uit in bezwaar- en beroepsprocedures. Deze twee redenen zijn de oorzaken geweest voor de overheid om het urencriterium kritisch tegen het licht te houden43.
Buiten de behandeling van het urencriterium in het Belastingplan 2009 zijn er eerder uitlatingen vanuit de overheid geweest met betrekking tot het urencriterium. In 2008 verzocht de motie-Blok, Tweede Kamerlid van de VVD, om het urencriterium te vervangen voor een glijdende schaal44. Hiermee wilde Blok bereiken dat de hybride- en deeltijdondernemers ook gebruik konden maken van de ondernemersaftrek. De regeringsfunctionarissen, staatssecretaris van economische zaken Heemskerk, staatsecretaris van sociale zaken Aboutaleb en staatsecretaris van financiën de Jager, reageerden hier negatief op. Hun argumenten waren dat het aantal mensen die de stap naar ondernemerschap historisch hoog waren en dat de overheid op allerlei manieren probeert om dit te stimuleren. Het aanpassen van het urencriterium zagen zij echter niet als de oplossing om dit te doen. Daarnaast stelt zij eveneens dat hybride- en vrouwelijke ondernemers voldoende worden gecompenseerd via microfinanciering en zwangerschapsregelingen45.
41 SER rapport, Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, Advies nr. 2010/04, 25 oktober 2012 (Commissie Positie Zelfstandig Ondernemers), p.65-70. 42 Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3, p. 88-92. 43 Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3, p. 88-92. 44 Kamerstukken II 2007/08, 31 311, nr. 2, p. 7.
45 Kamerstukken II 2007/08, 31 311, nr. 2, p. 8-9.
16
De regering heeft al menigmaal kritiek geuit op de urencriterium maar vindt de alternatieven uiteindelijk niet goed genoeg om er een verandering in door te voeren.
Conclusie Het urencriterium staat al sinds de invoering in 1984 ter discussie. Zowel de belastingdienst als de ondernemers klagen over de administratieve lasten van het urencriterium. Daarnaast hebben de economische crisis, de opkomst van hybride ondernemers en technologische ontwikkelingen er voor gezorgd dat er ondernemers zijn die moeite hebben om aan het urencriterium te voldoen. De vraag is daarom of het urencriterium nog bij de ondernemer anno 2012 past.
De oorspronkelijke gedachte achter de invoering van het urencriterium is het uitsluiten van ondernemers voor wie de ondernemersaftrek niet bedoeld is. Echter, de overheid heeft het urencriterium primair in het leven geroepen om het ondernemerschap in Nederland te stimuleren. De vraag is welke ondernemers gestimuleerd moeten worden. De economische crisis heeft zijn tol geëist bij tal van ondernemers en de werkzaamheden zijn afgenomen. De ondernemers die hiervan de dupe zijn worden door het urencriterium dubbel gestraft doordat zij vanwege de ‘gedwongen’ afname van werkzaamheden ook nog eens geen aanspraak meer maken op ondernemersaftrek.
Met het urencriterium worden tevens hybride ondernemers uitgesloten van de ondernemersaftrek terwijl het aantal hybride ondernemers alsmaar toeneemt. Met de komst van het internet is het ondernemerschap toegankelijker geworden en dit is in mijn optiek een goede ontwikkeling. Hybride ondernemerschap wordt tevens door veel ondernemers als opstapje gezien naar voltijd ondernemerschap en met het uitsluiten van hybride ondernemers van de ondernemersaftrek wordt dit minder aantrekkelijk gemaakt. Het urencriterium schiet wat betreft de oorspronkelijke gedachte zijn doel voorbij.
De nadelen van het urencriterium beperken zich niet tot de economische crisis en de opkomst van hybride ondernemers. Het controleprobleem en de administratieve lasten voor zowel de belastingdienst als de ondernemer zijn al jaren een punt van discussie. Echter, een groot gedeelte van de alternatieve criteria lossen deze problemen niet op. Alle alternatieve vormen van het urencriterium lossen deze problemen niet op. Het enige alternatief waarvoor dit niet geldt is afschaffing. Een eventueel omzetcriterium doet dit wel maar heeft weer andere punten van
17
kritiek. Zo wordt een omzetcriterium als ‘oneerlijk’ bestempeld aangezien de hoogte van de omzet per sector sterk kan verschillen.
Kortom, een concreet alternatief waarmee alle partijen zich tevreden tonen is tot op de dag van vandaag nog niet gevonden. Toch hebben verschillende partijen aangedrongen op een verandering van het urencriterium. De FNV vakcentrale, ZZP Nederland en de SER hebben geadviseerd om te kijken naar alternatieven voor het urencriterium maar komen zelf niet met een uitgewerkt alternatief. Zo adviseert de SER een winst- of omzetcriterium maar gaat het advies niet in op de gevolgen daar van. ZZP Nederland en de FNV willen een glijdende schaal introduceren maar ook dit alternatief lost niet alle problemen op. De regering vind ook dat het urencriterium niet ideaal is maar op dit moment wel nog de beste oplossing.
De kritiek op het urencriterium neemt alsmaar toe en door het aannemen van de motie van de heer Braakhuis heeft de Tweede Kamer ingestemd met het nader onderzoeken van de alternatieven van het urencriterium. De economische crisis, de opkomst van hybride ondernemers en de administratieve lasten voor zowel de overheid als ondernemers hebben de aandacht wederom op het urencriterium gevestigd.
De ondernemer anno 2012 is veranderd ten opzichte van de ondernemer in 1984 en met de komst van het internet en andere innovaties, die het ondernemen toegankelijker maken, wordt de roep om een alternatief steeds sterker. Ook het oorspronkelijke doel van het urencriterium wordt voorbijgestreefd. Immers zijn de ondernemers die het zwaar hebben door de economische crisis en hybride ondernemers degene die een steuntje in de rug van de overheid zouden kunnen gebruiken. De opkomst van hybride ondernemers zou moeten worden gestimuleerd door de overheid in plaats van worden tegengewerkt. Het feit dat ondernemen in Nederland steeds makkelijk wordt is gunstig voor ons land en een criterium waardoor deze trend wordt tegengegaan is dan ook achterhaald.
18
Literatuurlijst Bronnen:
Artikel 3.4 van de wet Inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.6 Inkomstenbelasting 2001. Hoogeveen, Meussen, Rijkers, Van Mourik en Van Roij, Inleiding belastingheffing ondernemingen en particulieren, Sdu uitgevers, Amersfoort: 2009, pag. 83. J.C. De Jager, Inkomstenbelasting. Urencriterium. Ondernemerswerkzaamheden, Staatscourant, Den Haag: 2010, nr. 3872. M. Folkeringa, W. Verhoeven & P. Vroonhof, Ondernemen makkelijker én leuker, Zoetermeer; 2005, pag. 39, onderzoek voor bedrijf en beleid in opdracht van het Ministerie van economische zaken. SER rapport, Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, Advies nr. 2010/04, 25 oktober 2012 (Commissie Positie Zelfstandig Ondernemers), p.59. Staatssecretaris van Financiën, 2010/11, BWBR0012989. Vakcentrale FNV, ‘Minister de Jager toont minachting voor zzp’ers’, Woerden: 10 maart 2010. Vakcentrale FNV, Zzp’ers en de crisis, Amsterdam: 2010. Vording, H, ‘Zelfstandigenaftrek: feiten, trends, alternatieven’, Weekblad Fiscaal Recht, 6560, 22 januari 2004, p. 63-71. ZZP Nederland, ’Urencriterium ZZP’ers moet naar glijdende schaal’, 3 april 2009. ZZP Nederland, ‘ZZP’ers met laag inkomen gaan in 2012 inleveren’, 9 juli 2011.
19
Kamerstukken: Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2010Z04567. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 21. Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 63. Kamerstukken II 2007/08, 31 311, nr. 2. Kamerstukken II 2001/02, 28 487, nr. 6. Kamerstukken II 1997/98, 25 690, nr. 6. Kamerstukken II 1984/85, 19 143, nr. A-C. Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 3.
Jurisprudentie: Hof Amsterdam, 2 september 2010, LJN BN6219 Hof Den Bosch, 19 december 2008, nr. 06/00478 Rb. ’s-Gravenhage, 8 april 2008, LJN BM2722.
Geraadpleegde websites: www.cbs.nl www.belastingdienst.nl
20