1 Het tij gekeerd: wat therapie uitricht als schade is aangericht Lezing 6-10-2003 ACK ‘Oliver Twist’
F. Lamers-Winkelman Vrije Universiteit Faculteit der Psychologie en Pedagogiek Afdeling Orthopedagogiek Van der Boechorststraat 1 1081 BT Amsterdam email:
[email protected] Inleiding Het zal u na de voorafgaande lezingen duidelijk zijn dat traumatische ervaringen in de jeugd grote, en vaak negatieve, gevolgen kunnen hebben voor het zich ontwikkelende kind. Het zal u tevens duidelijk geworden zijn dat die gevolgen ook in de volwassenheid nog merkbaar kunnen zijn. Fysieke kindermishandeling, emotionele verwaarlozing, seksueel misbruik en het meemaken van geweld tussen de ouderfiguren: het zijn voor kinderen traumatische ervaringen, die hun sporen na laten. Maar, zoals u misschien nog uit de Indianenboeken uit uw jeugd weet, sporen kunnen ook uitgewist worden, en met Tipp-ex kan je ook heel veel bereiken. Over de mogelijkheden om de sporen bij de kinderen uit te wissen zal mijn verhaal vanmiddag gaan. Ik beperk mij tot seksueel misbruik. En wel omdat met betrekking tot die vorm van kindermishandeling een variëteit aan therapieprogramma’s is ontwikkeld, die tevens goed beschreven zijn, en omdat er dienaangaande verschillende effectstudies zijn gedaan. Bovendien, ook omdat mijn eigen onderzoek gaat over de effecten van een Nederlandse therapieprogramma, en ik u straks de ‘voorlopige’ resultaten kan laten zien. Therapieprogramma’s Ik stelde dat er verschillende therapieprogramma’s voor seksueel misbruikte kinderen zijn. Deze programma’s zijn vooral in Amerika en Engeland ontwikkeld, en daar voor een deel ook onderzocht op hun effect. Sommige programma’s zijn alleen op de kinderen gericht, anderen op kinderen en hun ouders, en weer andere programma’s richten zich op het hele gezin. Groepspsychotherapie is de meest toegepaste wijze van hulpverlenen aan misbruikte kinderen, en eigenlijk ook de oudste vorm sinds de ‘ontdekking’ van seksueel misbruik. Het eerste, volledig uitgewerkte protocol is van Delson & Clark, en werd in 1981 gepubliceerd. Daarna volgden er vele andere beschrijvingen: Blick & Porter (1982), Damon & Waterman (1986), Nelki & Waters (1989), Berliner & Saunders (1996), Bentovim, van Elburg & Boston (1988), Mandell, Damon, Castaldo, Tauber, Monise, & Larsen (1989), Pescosolido & Petrella (1986), Steward Farquar, Dicharry, Glick, & Martin (1986). Bij een deel van de genoemde programma’s worden ook oudersessies beschreven, deels parallel aan de kindergroep, deels minder frequent en op aparte tijdstippen.
2 Nederlands therapie programma Ook het Nederlandse therapieprogramma dat ontwikkeld werd binnen het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem is een groepstherapie programma, met parallel sessies voor de niet misbruikende ouders. Sheet 1: - Cognitief Gedragsmatig behandelingsmodel - Groepstherapie - 14 of 15 sessies - 60 minuten voor kinderen van 4-6 jaar - 90 minuten voor kinderen > 6 jaar - 4-6 kinderen in een groep - Tot en met 12 jaar jongens en meisjes samen in een groep - Twee therapeuten per groep - Per sessie wordt één thema behandeld
Sheet 2: Uitgangspunten van de methodiek "Abuse-focused" therapie Vanaf sessie 1 wordt expliciet over het misbruik gesproken Alle mogelijke werkvormen worden gebruikt: - praten - tekenen - schrijven - bewegen: psychomotorische therapie elementen, dansvormen - rollenspel - zingen Praten mag, maar hoeft niet Een uitermate belangrijke poot van, of onder het therapieprogramma voor de kinderen is de parallel begeleidingsgroep voor de niet misbruikende ouders. Naar onze mening, en die is in overeenstemming met het onderzoek van Deblinger en Heflin (1996) is de begeleiding van de ouder de helft van het werk met de kinderen. Ouders zijn over het algemeen zeer van slag over wat hen, en hun kind is aangedaan, en dat geldt zeker ook voor vaders. Boosheid, verslagenheid, wraakgevoelens, schuldgevoelens en andere emoties beïnvloeden de wijze waarop ouders hun kind opvoeden, naar het kind kijken. De ontdekking dat dit kind seksueel misbruikt is maakt, in veel gevallen, tevens dat de ouders het kind anders gaan opvoeden. Ze ‘sparen’ het kind meer omdat het toch al zo veel heeft meegemaakt, soms durven ouders, en dan vooral vaders, het kind niet meer te helpen met douchen, durven ze het kind niet meer op schoot te nemen, kortom, ze voelen zich in hun relatie met en tot het kind belemmerd. Maar vooral is er de angst dat het kind ‘voor het leven beschadigd is’. Angst die ook wel gevoed wordt omdat officieren van justitie, als ze hun pleidooi houden, al of niet met veel dramatiek in de stem zeggen dat het kind voor het leven beschadigd is. In de ouderbegeleiding
3 is het dan ook de eerste taak van de therapeuten om de ‘zwaarte’ van het misbruik er af te halen. Zonder te bagatelliseren, respectvol neutraliseren, en op basis van onderzoek laten zien dat misbruikte kinderen waarvan de ouders achter hen staan een goede prognose hebben. Een bijkomend effect van de oudergroepen, dat we in de loop van de tijd hebben onderkend, is het feit dat het misbruikte kind, juist omdat zijn of haar vader en of moeder ook naar therapie gaat, ‘voelt’ dat hij of zij niet gek, bijzonder of anders is. Dat mama en papa het ook moeilijk vinden wat er gebeurd is, en dat zij er net zo boos en verdrietig om zijn. Sheet 3: Begeleidingsgroepen voor niet misbruikende ouders van de misbruikte kinderen "Abuse Focused" -
Parallel (zelfde tijd, andere ruimte) aan de kindergroepen Twee therapeuten per groep Alleen biologische en stiefouders (d.w.z. geen pleegouders) Thema's in de oudergroep lopen parallel aan de thema's in de kindergroep - Vanaf sessie 1 wordt, respectvol, getracht de 'zwaarte' van het gebeuren er af te halen - Misbruikende ouders worden verwezen naar (bijv.) de Waag In de kindertherapiegroepen wordt gewerkt aan de hand van thema’s. Sheet 4: Thema's in de therapie - Introductie: wat is therapie, waarom kom je naar therapie, de regels - Kennismaking: Wie ben jij, waar woon je, waar zit je op school - Gevoelens: bang, blij, boos en verdrietig - Schuld 1 - Boos - Straf - Een heleboel gevoelens tegelijk - Aanraken 1 - Aanraken 2 - Hard en Zacht, Ontspanning en Spanning - Geheimen - Nachtmerries - Schuld 2 - Afsluiting: Ouders en kinderen tezamen De thema’s in de oudergroep sluiten aan bij die van de kinderen. Vanwege de tijd kan ik nu niet in gaan op de verschillende thema’s. Ik wil alleen kort iets zeggen over sessie 6: straf. Onze ervaring, en die van collega’s die de methode ook gebruiken, is dat de problemen van de kinderen tot ongeveer sessie 6 niet zo snel verminderen. In sessie 6 is het thema straf, en in die sessie spelen we een rechtszitting na, compleet met toga’s, wetboek, politieagenten, politiepetten enz. Kinderen spelen ‘rechter’, en mogen de figuur die de pleger speelt ondervragen over het misbruik, hun eigen misbruik dus. Om te beginnen gebeurt het vaak dat
4 een kind, in die positie, veel meer vertelt over wat er gebeurd is dan het eerder in bijv. het politie interview heeft verteld. Maar daarnaast gebeurt er wat tijdens het rechter na spelen. De kinderen gaan meer rechtop zitten, durven hun stem meer te gebruiken, durven vragen te stellen die soms zelfs een volwassene niet zou durven stellen, kijken meer alert uit hun ogen, kortom, lijken, om het maar eens met een modern woord te zeggen, ‘empowered’ te worden. De ervaring is dan ook dat vanaf deze sessie het herstel zich inzet, ouders rapporteren dat het kind rustiger slaapt, geen nachtmerries, of minder, heeft, dat het broek poepen of bed plassen minder is, enz. Wat kan therapie nu uitrichten? In de afgelopen jaren zijn er verschillende effectstudies verricht met betrekking tot therapieprogramma’s voor seksueel misbruikte kinderen. Deblinger, McLeer & Henry (1989) rapporteren over de positieve effecten van een cognitief-gedragsmatige therapie met 19 misbruikte meisjes die, voorafgaand aan de therapie, voldeden aan de criteria voor een posttraumatische stress disorder. Na 12 sessies lieten de meisjes significant minder posttraumatische stress zien dan voor de therapie. Sullivan en medewerk(st)ers (1992) vergeleken de symptomen van 35 dove, misbruikte kinderen die therapie gevolgd hadden met die van 37 eveneens dove, en eveneens misbruikte kinderen die van hun ouders geen therapie mochten volgen. Bij de therapie kinderen werd een significante reductie van de problemen, zoals gemeten met de CBCL, gevonden, hetgeen niet het geval was bij de niet behandelde kinderen. Friedrich, Luecke, Bielke, & Place (1992) en Heibert-Murphy, de Luca & Runtz (1992) vonden eveneens significant minder symptomen en probleem gedrag na therapie. Lanktree & Briere (1995) volgden 71 seksueel misbruikte kinderen tijdens een therapie periode en vonden eveneens dat, gemeten met de Trauma Symptomen Vragenlijst voor Kinderen en de Kinder Depressie Vragenlijst (Kovacs) na 3 maanden een aanzienlijke symptoom reductie te constateren was. Terecht kan opgemerkt worden dat, met uitzondering van de Sullivan studie, in geen van deze onderzoeken, gebruik is gemaakt van een controle groep. Het is uiteraard, op ethische gronden niet mogelijk om misbruikte kinderen therapie te onthouden vanwege wetenschappelijk onderzoek. Er kan dan ook niet met stelligheid gezegd worden dat de gemeten effecten ook inderdaad te danken zijn aan de therapie. Uitgesloten kan niet worden dat de symptoom reductie simpelweg te danken was aan het verstrijken van de tijd. Om dit probleem enigszins te omzeilen is er door andere onderzoekers gebruik gemaakt van ‘wachtlijst kinderen’, of werden de uitkomsten van verschillende therapie vormen met elkaar vergeleken. In een overzicht dienaangaande stellen Finkelhor en Berliner (1994) dat, in ieder geval, ‘abuse-focused therapy’ meer effectief is dan het staan op een wachtlijst. De resultaten van de therapie volgens de Horizon methode Ook het onderzoek dat ik u nu ga presenteren mist een controlegroep. Hoewel we grote moeite hebben gedaan om misbruikte kinderen die niet behandeld werden, veelal door het ontbreken van behandelmogelijkheden, te bereiken, bleek dat instellingen en individuele behandelaars het onethisch achten om kinderen die dus geen behandeling zouden krijgen vragenlijsten te laten invullen. Ook hebben we geprobeerd therapeuten die op een andere wijze seksueel misbruikte kinderen behandelen over te halen tot het laten invullen van de vragenlijsten. Dat is dus, tot op heden, ook niet gelukt. Een punt dat het ontbreken van de controlegroep een beetje verzacht is het gegeven dat de kinderen in het onderhavige onderzoek op zeer verschillende momenten gingen deel nemen
5 aan de therapie, en dus de metingen. Voor sommige kinderen was de periode tussen het bekend worden van het misbruik en de aanvang van de therapie kort, voor andere kinderen lang tot zeer lang. Het varieerde van enkele dagen na het bekend worden tot enkele jaren daarna. En zeker voor kinderen bij wie de periode lang was geweest, werd door de ouders gerapporteerd dat de gedrags- en emotionele problemen zeker niet waren afgenomen in de tijd. Het onderzoek is een zogenaamd multi-site onderzoek Sheet 5: "Multi-site" onderzoek - Haarlem - Rotterdam - Zeeland - Deventer - Groningen - Hengelo
: Kinder- en Jeugdtraumacentrum : Riagg Rijnmond NW : Emergis (= Riagg Middelburg, Terneuzen, Goes) : Riagg IJsselland : Jeugdzorg Groningen : ZMOK school
Alle therapeuten zijn door de ontwikkelaars van de methode getraind, en op elke site wordt de methode gevolgd, afgezien van een enkele lokale afwijking. Op alle sites zijn er parallel oudergroepen, met uitzondering van Hengelo, waar de ouders individueel, maar wel parallel, worden begeleid. Sheet 6: Metingen - Voor aanvang van de therapie - Na afsluiting van de therapie (ongeveer 4 maanden) - Zes (6) maanden na afsluiting van de therapie De periode tussen aanvang van de therapie en het bekend worden van het misbruik is zeer verschillend: - sommige kinderen komen direct na het bekend worden, andere kinderen maanden tot jaren later Grote variatie in de tijd die verstreken is tussen de laatste misbruikende handelingen en de aanvang van de therapie Sheet 7: Instrumenten Ouders - Vragenlijst achtergrond en meegemaakte gebeurtenissen (Friedrich; alle leeftijden) - CBCL (4-18 jaar) - Seksuele Gedragsvragenlijst (Friedrich, 1997; 2 t/m 12 jaar) - Trauma Symptomen Vragenlijst voor jonge Kinderen (Briere, 2000; 3 t/m 12 jaar) - Kinder Dissociatie Vragenlijst (Putnam e.a., 1996; 4 t/m 14 jaar)
6
Sheet 8: Instrumenten, vervolg Kinderen - Vragenlijst voor Angst bij Kinderen (Ollendick, 1983, Oosterlaan e.a., 1995; 6 t/m 12 jaar) - Trauma Symptomen Vragenlijst voor Kinderen (Briere, 1996; 8 t/m 16 jaar) - CBCL-YSR (11 en ouder) Leerkracht - CBCL-TRF Tussen de 1e en 3de meting vindt een enorme reductie in deelnemers in het onderzoek plaats. Sheet 9: 1e meting 2de meting 3de meting
:111 : 92 : 41
Dit heeft te maken met financiële, logistieke en emotionele problemen. Voor een deel van de deelnemende instellingen geldt dat zij de middelen en de menskracht niet hebben om 6 maanden na afsluiting van de therapie nogmaals cliënten te zien en de vragenlijsten af te nemen. Daarnaast zijn er ouders, en ook kinderen, die weigeren om na zes maanden nog mee te doen. Vaak is het argument dat het nu juist zo goed gaat met het kind, en dat men er niet meer aan herinnerd wil worden. Sheet 10: Samenstelling onderzoeksgroep bij aanvang Meisjes < 6 jaar, 33%; jongens < 6 jaar, 16% Meisjes 6-9 jaar, 32%; jongens 6-9 jaar 49% Meisjes 10-12 jaar, 35%; jongens 6-9 jaar 35%
Ik wil u attenderen aan het relatief hoge percentage kinderen en adolescenten: 25%. En, naar mijn mening, een relatief hoog percentage bekenden (34%) en naar verhouding laag percentage ouders (11%). Dit is in overeenstemming met het onderzoek van de laatste tien jaar. Ik ga daar nu niet verder op in. Ik ga nu de uitkomsten van de metingen presenteren. Ik doe dat enigszins aarzelend. In de eerste plaats omdat dit nog voorlopige resultaten zijn. Twee studenten zijn momenteel bezig met het vergaren van de 3de metingen van opnieuw een groep van ongeveer 20 kinderen. Die resultaten zijn dus nog niet verwerkt. Maar daarnaast omdat, hoewel enigszins verwacht, de resultaten tot nu toe nogal positief zijn, d.w.z. veel significante verschillen over de drie
7 metingen. En hoewel mijn collega therapeuten, toen ik hen dit vertelde, zeiden “maar dat weten we toch, we zien het toch, en de ouders ook”, lijken de plaatjes die ik zal gaan laten zien bijna te mooi om waar te zijn. Bij de berekening van de resultaten over de drie metingen werd gebruik gemaakt van variantie Analyse met herhaalde metingen. Daarnaast zijn er T-testen uitgevoerd met betrekking tot de 1e en 2de meting. Dit omdat de aantallen voor complete sets vragenlijsten van 1 naar 2 nog flink groot zijn. We beginnen met de CBCL, en wel de totalen. Zowel op totale problemen als externalisatie is er sprake van een significante afname van de scores over de drie metingen. Het gaat hierbij om 34 kinderen. CBCL-Ouders, N = 34
100
1e meting 2de meting
95
3de meting
90 85 80
p = .03
p = .07
75
p = .007
70 65 60 55 50 45 40 35 totale problemen
internaliseren
externaliseren
CBCL totaal: F(3,595), df = 2, p = .03 CBCL internalisatie: F(2,852), df = 2, p = .07, n.s. CBCL externalisatie: F(5,777), df = 2, p = .007 Kijken we naar de verschillen over drie metingen op de subschalen, dan zijn er significante verschillen te constateren op drie subschalen: - aandachtsproblemen: F(4.076), df = 2, p = .02 - delinquent gedrag: F(7.504), df = 2, p = .002 - agressief gedrag: F(5.919), df = 2, p = .006 Indien we de verschillen tussen meting 1 en meting 2 bekijken (t-test), het betreft dan 91 kinderen, dan valt op dat op alle subschalen sprake is van significante verschillen, met uitzondering van de subschaal lichamelijke klachten.
8 Sheet 14 N = 91, t-test Teruggetrokken gedrag Lichamelijke klachten Angstig/depressief gedrag Sociale problemen Denkproblemen Aandachtsproblemen Delinquent gedrag Agressief gedrag totaal internalisatie externalisatie
p = .001 n.s. p = .001 p = .000 p = .004 p = .002 p = .001 p = .000 p = .000 p = .000 p = . 000
Sheet 15 Ook op de Seksuele Gedragsvragenlijst (CSBI) zijn er op twee subschalen een significante afname in de scores over de drie metingen. Het gaat dan om 41 kinderen. Totale score: F(3,892), df = 2, p = .02 Score ontwikkelings gerelateerd seksueel gedrag: F(3,815), df = 2, p = .03 Score afwijkend seksueel gedrag: F(2,480), df = 2, p = .09, n.s. Sheet 16 vervolg CSBI Indien gekeken wordt naar de verschillen tussen de 1e en 2de meting (t-test, 97 kinderen), dan zijn de verschillen op alle drie de subscores significant Totale score: p = .000 Score ontwikkelings gerelateerd seksueel gedrag: p = .001 Score seksueel afwijkend gedrag: p = .000
9
Sheet 17 Op de Trauma Symptomen Vragenlijst voor jonge Kinderen (TSC-Y-C; N = 39), een lijst in te vullen door de ouder, is er significante afname te zien op 5 van de 8 subschalen. De verschillen over de drie metingen m.b.t. intrusie, dissociatie en seksuele zorgen zijn niet significant. Intrusie: n.s. Avoidance: F (6,767), df = 2, p = .003 Arousal: F(6,815), df = 2, p = .003 Sexual concerns: n.s. Anxiety: F (3,722), df = 2, p = .03 Depression: F (3,390), df = 2, p = .03 Dissociation: n.s. Anger: F (9,183), df = 2, p = .001 Sheet 18 Ook is er een significante afname over de drie metingen te zien in de PTS totaal score, die een optelling is van pts-intrusie, pts-avoidance en pts-arousal (N = 39) PTS totaal score: F( 6,160), df = 2, p = .005 Sheet 19 Tenslotte, indien gekeken wordt naar de verschillen tussen meting 1 en meting 2, t-test (N = 85), dan zijner significante verschillen te zien op alle subschalen met uitzondering van de schaal seksuele zorgen. Intrusie: p = .06 Avoidance: p = .00 Arousal: p = .00 Sexual concerns: n.s. Anxiety: p = .005 Depression: p = .006 Dissociation: p = .016 Anger: p = .000 En op PTS-totaal: p = .001 Alle voorgaande vragenlijsten zijn ingevuld door de ouders. De nu volgende twee zijn ingevuld door de kinderen zelf. Om te beginnen de Vragenlijst voor Angst bij Kinderen.
10
Sheet 20: Vragenlijst voor Angst bij Kinderen: N = 25 Geen significant verschil over 3 metingen (variantie analyse met herhaalde metingen): met uitzondering van de totale angst score: F(11,08), df = 2, p = .000 Wel significante verschillen tussen meting 1 en meting 2 (T-test), N = 79 op alle schalen: totale score: p = .02 prevalentie: p = .09 falen/kritiek: p = .01 angst voor onbekende: p = .008 verwondingen/kleine dieren: p = .02 gevaar en dood: p = .002 medische angst: p = .02
Daarnaast hebben kinderen vanaf 8 jaar ook de Trauma Symptomen Vragenlijst voor Kinderen (TSCC) ingevuld. Vanwege de leeftijdsreductie bleef er voor de berekening over 3 metingen nog maar een klein groepje (15 kinderen) over. Sheet 21 anxiety: F(6,926), df = 2, p = .009 depression: F(5,257), df = 2, p = .02 anger: F(5,272), df = 2, p = .02 PTS: F(5,024), df = 2, p = .02 Dissociation totale score: F(7,593), df = 2, p = .007 Dissociation Overt : F(7,593), df = 2, p = .009 Geen significante verschillen over drie metingen op: Dissociation Fantasy Sexual Concerns
Conclusie Gezien de resultaten, maar zeker ook de klinische bevindingen, durf ik te stellen dat therapie voor seksueel misbruikte kinderen zeker kan helpen om het tij te keren. Wij zijn van mening dat ‘lichaam en ziel’ zich kunnen herstellen. Immers, door zo snel als mogelijk is na het bekend worden van misbruik therapie aan te vangen gebeuren er verschillende dingen:
11 In de eerste plaats iets je met therapie niets aan kan doen; het misbruik is gestopt, c.q. bekend geworden. Door de therapie, en de begeleiding van de ouders, worden stressoren verbonden met het misbruik geneutraliseerd. Ouders en kinderen leren om te gaan met herinneringen aan. Met triggers, ze krijgen handvatten om stresvolle situatie te lijf te gaan. Door de neutralisatie van de overdosis aan prikkels krijgt het organisme de kans zich te herstellen en nieuwe, maar nu positieve ervaringen op te doen. Hoe gaat het nu verder? Wel, in de eerste plaats zijn we, nog steeds, druk op zoek naar controlegroepen. Dus wie het aandurft meldde zich. Daarnaast gaat een van onze medewerksters binnenkort beginnen met een onderzoek dat enigszins lijkt op dat van Dhr. Rinne. Een groep misbruikte en een groep niet misbruikte kinderen zullen worden vergeleken op het cortisol niveau in het speeksel op verschillende momenten over de dag (de dagcurve). Dat is een replicatie studie. Maar daarnaast worden bij misbruikte kinderen die therapie gaan volgen cortisol metingen over de dag (speeksel) gedaan voor de therapie, tijdens de therapie en na de therapie. De hypothese bij dit onderzoek is dat de klinische blik (we zien toch dat de kinderen vooruitgaan) en de vandaag gepresenteerde resultaten zullen worden bevestigd door de cortisol metingen. Met andere woorden, het lichaam kan zich wel degelijk herstellen. Literatuur Bentovim, A., van Elburg, A., & Boston, P. (1988). The results of treatment. In A. Bentovim, A.Elton, J. Hildebrand, M. Tranter, & E. Vizard (Red.), Child sexual abuse within the family: assessment and treatment (pp. 252-268). Londen: Wright. Berliner, A., & Saunders, B.E. (1996). Treating fear and axiety in sexually abused children: results of a controlled 2-year follow-up study. Child Maltreatment, 1(2), 194-309. Canfield Blick, L., & Sarnacki Porter, F. (1982). Group therapy with female adolescent incest victims. In S.M. Sgroi (red.), Handbook of clinical intervention in child sexual abuse (147-175). Lexington: Lexington Books. Damon, L., & Waterman, J. (1986). Parallel Group treatment of children and their mothers. In K.MacFarlane, J. Waterman, and Associates (red.), Sexual abuse of young children (244-298). New York: The Guilford Press. Deblinger, E., & Heflin, A.H. (1996). Treating sexually abused children and their nonoffending parents. Thousand Oaks: Sage Publications. Deblinger, E., McLeer, S.V., & Henry, D. (1989). Cognitive behavioral treatment for sexually abused children suffering post-traumatic stress: preliminary findings. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 29, 747-752. Delson, N., & Clark, M. (1981). Group therapy with sexually molested children. Child Welfare, 60, 175-182. Friedrich, W.N., Luecke, W.J., Bielke, R.L., & Place, V. (1992). Psychotherapy outcome of sexually abused boys: an agency study. Journal of Interpersonal Violence, 7, 396409. Heibert-Murphy, D., de Luca, R.V., & Runtz, M. (1992). Group treatment for sexually abused girls: evaluating outcome. Families in Society, 93, 205-213. Lanktree, C.B., & Briere, J. (1995). Outcome of therapy for sexually abused children: a repeated measures study. Child Abuse and Neglect, 19(9), 1145-1155. Mandell, J.G., Damon, L., Castaldo, P.C., Tauber, E.S., Monise, L., & Larsen, N.F. (1989). Group treatment for sexually abused children. New York:The Guilford Press.
12 Pescosolido, F.J., & Petrella, D.M. (1986). The development, process, and evaluation of group psychotherapy with sexually abused preschool girls. International Journal of group psychotherapy, 36(3), 447-469. Nelki, J.S., & Watters, J. (1989). A group for sexually abused children: Unravelling the web. Child Abuse and Neglect, 13, 369-377. Steward, M.S., Farquar, L., Dicharry, D.C., Glick, D.R., & Martin, P.W. (1986). Group therapy: a treatment of choice for young victims of child abuse. International Journal of psychotherapy, 36, 261-277. Sullivan, P.M., Scanlan, J.M., Brookhouser, P.E., Schulte, L.E., & Knutson, J.F. (1992). The effects of psychotherapy on behavior problems of sexually abused deaf children. Child Abuse and Neglect, 16, 297-307.
13
Seksuele Gedragsvragenlijst, t-test, N= 97
110 105 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35
1e meting 2de meting
p = 0.000
totaal
p = 0.001
p = 0.000
ontw. gerelateerd seksueel afwijkend seksueel gedrag gedrag