Lede 10 keer in de
20
s te
1
eeu w
2
Voorwoord
Het thema voor Open Monumenten 2008 is “de 20ste eeuw”. Een eeuw zoals er geen enkele heeft bestaan of nog zal bestaan, een eeuw die een onvoorstelbare invloed heeft gehad op ons allemaal. Honderd jaar barstensvol van uitvindingen, van vooruitgang, van nieuwe mentaliteiten en gewoonten, van hunker naar nieuw … echter ook een eeuw waarin wij te kampen hadden met 2 wereldoorlogen, die een stempel hebben gezet op een aantal bladzijden van ons - toch zo fascinerend - geschiedenisboek. Op vandaag zijn er in onze (deel)gemeente Lede enkele honderden die niets afweten van de 20ste eeuw, ze zijn immers in de volgende eeuw geboren. Een groot aantal “heeft weet” van het laatste kwart, het grootste deel van de Ledenaars heeft al de helft meegemaakt en dan zijn er nog een aantal “gelukkigen” die tweederden of zelfs drievierden beleefden van deze fantastische eeuw. Van deze laatste groep hebben wij het merendeel van onze informatie kunnen “bijeensprokkelen”. Hiervoor - bij deze - onze oprechte dank. We hebben deze gegevens verdeeld over 10 rubrieken, die voor onze gemeente stuk voor stuk uniek zijn, die nooit eerder hebben bestaan. Wij wensen u veel lees- en leergenot met onze “10 keer in de 20ste eeuw”, die uw kennis van onze Leedse geschiedenis nog zal verrijken.
TOPKE Hubert, voorzitter Culturele Raad.
3
Inhoud Huizen en straten
5
Architectuur
7
Openbaar Nut
8
Verzorging
11
Onderwijs
14
Kerkelijke gebouwen
26
Openbare gebouwen
36
Molens
42
Herdenking
43
Volkshuizen - Feestzalen
51
4
Huizen en straten Het eeuwenoud idyllische boerenlandschap dat nog aanwezig was in het begin van de 20ste eeuw, veranderde in enkele decennia totaal van uitzicht. Oude boerderijen-met-stallingen maakten plaats voor rijwoonhuizen of werden lange hangars met woonhuis geïntegreerd. De oudste verkaveling, een haast identieke opeenvolging van gevelpartijen, is gelegen aan de Openveldstraat met een “omschrijvende” benaming: de twintig huizen. Deze woonwijkbouw dateert van 1928. Een volgende verkaveling is in de Koning Albertlaan van 1933. De hoofdrolspeler in de vernieuwing van de woningbouw en in zekere mate het wonen zelf, zou de architect worden. Waar men in het begin van de eeuw nog “zomaar” een huis kon bouwen, was men vanaf 1939 verplicht een architect onder de arm te nemen. Vanaf dat jaar was het beroep van architect beschermd. De hoop werd gesteld, niet alleen op het bevorderen en verbeteren van het technische maar ook op het vormelijke. Toch lukte dit niet helemaal. De bouwheer bleef veelal baas en de concurrentie dwong de architect ertoe zich in die situatie te schikken. De architecten die wel hun stempel konden of wilden drukken op de woningbouw, konden dit realiseren in de sociale huisvesting of bij grote complexen, zoals ziekenhuisbouw. De afdeling Providentia van het Psychiatrisch Centrum Zoete Nood Gods is daar een voorbeeld van (arch. De Vloedt uit Melle). In de jaren 60-70 kwam stilaan de binnenhuisinrichting aan bod, grotendeels beïnvloed door tijdschriften of tentoonstellingen en beurzen in de omliggende steden en gemeenten. Het interieur van Providentia bv. uit 1975 heeft zo’n typisch “seventies”-interieur. Met de opmars van koning auto in de jaren ’60 werden de straten breder, rechtlijniger en bekleed met beton of asfalt. De eeuwenoude kasseiwegen verdwenen langzaamaan (aan fietspaden werd toen nog niet gedacht). Waar eens de Leedse processie door stoffige of modderige wegen doorging, werd in de jaren ’70 een “ring” aangelegd. Deze zou dan een “link” maken met de Markizaatstraat tot de Wichelsesteenweg … Plannen maken is makkelijk, uitvoeren is andere koek. Enkel Ommeganglaan en Grotekapellelaan werden gerealiseerd. Het project is blijven steken aan de hoek Bellaertstraat - Dr. Moenslaan. Vanaf deze hoek naar de Markizaatstraat tot de Wichelsesteenweg “kwam ook niet slim”. Er was 5
ginds enige weerstand van de Zusters Maricolen, die liever geen “steenweg” door hun domein zagen. Wel werden in de loop der jaren woningen gebouwd langs het uitgevoerde stuk “ring”, waardoor het uitzicht aangenamer werd en niet onmiddellijk de indruk gaf van een kunstmatig aangelegde weg. Begin ’50 werd een terrein, groot 4ha58a, in bouwpercelen verkaveld door veearts Meeus. Deze gronden waren tot 1901 eigendom van Jean Moens, Leedse archeoloog en advocaat. Vanaf 1952, tot zelfs op heden, werden individuele woningen gebouwd langs deze Tuinwijk en Dr. Moenslaan. Een andere verkaveling werd uitgevoerd op opgevulde zandputten en omliggende weiden. De woningen, sommige met eenzelfde gevel, andere volgens de keuze van de eigenaars, rezen op: Steenland, Hulst, Hippoliet Raesstraat en Nieuwe Wijk. Deze laatste straat werd in 1981 omgedoopt tot Albrecht Rodenbachstraat. Een groot project - zo’n 300 woningen - werd op 12/8/1971 voorgesteld door de Samenwerkende Vennootschap Veilig Wonen. De kandidaatkopers konden zich 7 maand later inschrijven. In 1972 werd gestart met de bouw van 104 koop- en huurwoningen. In latere fases volgden bel-etages, dubbelwoningen en appartementen. Begin 1975 waren de wegen aangelegd, elektriciteit volgde en voor de individuele wateraansluitingen werd het oktober ‘75. Deze wijk, met veel groenaanplantingen, kreeg de toepasselijke straatnamen van vogels (kant Vogelenzang) en bomen (kant Bosstraat). Doordat voor een gele bouwsteen werd gekozen, was “het geel dorp” vrij vlug een bijnaam. In Lede verschenen, met de opkomst van de 5-dagenweek, het jaarlijks verlof en meer vrije tijd, her en der chalets en kleine huisjes in bosjes en weiden. Deze verdwenen echter tegen het einde van de jaren ’90.
6
Architectuur De woningcreaties van onze Leedse architecten geven ons een prachtig en overduidelijk beeld hoe de 20ste eeuw bij ons is geëvolueerd. Het verzamelen van ontwerpen van al onze plaatselijke architecten bleek desondanks niet te realiseren. Toch zijn we er in geslaagd via 5 architecten de evolutie in de voorbije 100 jaar te projecteren.
Théophiel Présiaux
Oswald De Smet
Albert Van Cauter
Willy Gabriëls
Peter Van Accoleyen 7
Openbaar Nut Gas en elektriciteit In het begin van de 20ste eeuw is in Lede nog geen sprake van een georganiseerd netwerk van verlichting of verwarming van huizen, straten of pleinen. Enkelen riskeren zich om een bedrijf voor gas- of elektriciteitvoorziening op te starten. Hun actieterrein is meestal een stad die van daar uit de omliggende gemeenten bedient. Vóór 1908 moet de gemeente Lede reeds inlichtingen ingewonnen hebben om een gasleiding aan te leggen. Er kwam een overeenkomst op 25 oktober 1908 tussen de gemeente Lede en de directie van de “Société Centrale du Gaz à Bruges”. Blijkbaar moeten er toch een aantal zaken niet juist geweest te zijn aangezien de Bestendige Deputatie van OostVlaanderen niet akkoord ging met dit contract. Wel is het zo dat onze Sint-Martinuskerk in 1908 kon beschikken over gaslantaarns. Pas twee jaar later, sloot de gemeente effectief een contract af met de “Société Centrale pour l’exploitation intercommunale de l’industrie du Gaz et de l’Electricité”. Dit bedrijf (hoofdbedrijf of onderafdeling) was gevestigd in Aalst. Of ze effectief in de daaropvolgende jaren hun activiteiten in de gemeente hebben kunnen ontplooien, konden we niet achterhalen: 1914 naderde en de Eerste Wereldoorlog “gooide roet in het eten”. Tijdens WO I werd het markizaat gebruikt als Kriegslazaret en was er een radiografische dienst aanwezig die gebruik maakte van elektriciteit. Mogelijks werd deze ter plaatse opgewekt. Feit is dat in 1918 - en nog onder Duitse bezetting - sommige mensen in het centrum van de gemeente over elektriciteit beschikten in hun woning. Na de bevrijding werd de invoering van elektriciteit stap voor stap veralgemeend voor het centrum. Op de buitenwijken werd de straatverlichting nog aangestoken met petroleum, doch langzaamaan zou deze vervangen worden door gas. Om aan de vraag te kunnen voldoen werd gebruik gemaakt van een plaatselijke opslagplaats van gas. Deze “gasometer” (gasopslagtank) werd opgericht in de Hollestraat. Naargelang aanvoer of verbruik werd 8
deze constructie hoger of lager. De gas werd naar Lede gebracht in ondergrondse leidingen vanuit Aalst, via de Tragel in Hofstade. De “gasometer” zou het uitzicht van de Hollestraat blijven bepalen tot begin jaren ’70.
Links de “gasometer” met op de achtergrond zicht op de toren van de kapel en de oostelijke vleugel van het Koninklijk Gesticht van Mesen.
Een andere herinnering, die in de volksmond nog altijd leeft, is dat de Kleine Ommegangweg zeker tot in 1933 gekend stond als de Elektriekstraat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam de gasbeperking op de proppen maar na de bevrijding zou men de “nieuwe”, de “moderne” gewoonten volop exploiteren … in 1959 werd immers propaganda gemaakt om de weinige badkamers in Lede te verwarmen met gas. In 1962 maakte de toenmalige intercommunale Interdender reclame voor de “populairwordende-gasfornuizen”. In 1968, 1969 en 1970 kreeg Lede zijn elektrische straatverlichting, zo’n 800 lichtpunten. Eind der zestiger jaren vroeg de NMBS aan de gemeente toestemming om een elektrische buitenverlichting te mogen plaatsen. In de daaropvolgende jaren fusioneerden verschillende intercommunales, wat leidde tot grote energiebedrijven die vanuit hun machtspositie alle touwtjes in handen hadden qua nutsvoorzieningen. elektriciteitscabines in het straatbeeld
9
Watervoorziening Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog maakte iedereen gebruik van de eigen waterputten. In de jaren 1946-1948 werden de plaatselijke gemeentebesturen op de hoogte gebracht dat in sommige streken het putwater niet “te proper” was, ook al werd het gekookt. Volksgezondheid stelde de plaatselijke besturen in kennis van het bestaan van leidingwater. De eerste richtlijnen hieromtrent waren gekend en twee jaar later nam het gemeentebestuur kennis van een contract voor de waterbedeling. In 1950 en 1951 werden nog verschillende voorontwerpen gemaakt en werd uiteindelijk een contract afgesloten. In 1955 werden in Lede nog altijd waterputten afgekeurd. In 1967 werd een gedeelte van de Sasstraat aangesloten op het stedelijk waternet van Aalst. In de loop van de volgende jaren werden alle straten en verkavelingen aangesloten op het waternet.
Huisvuil Het verbranden van huisvuil of “ne put graven in den hof“ en daar in storten was een ingeburgerde gewoonte. In tegenstelling tot de deelgemeenten was er in Lede reeds in 1921 sprake van een reinigingsdienst. Het zou daar echter bij blijven. Begin 1950 nam men de draad weer op en had men werk gemaakt van de uitbatingvoorwaarden. Men zocht bijgevolg naar stortplaatsen. Deze vond men o.a. op de Poortendries (den dries), achter het huidige kerkhof en op de grens met Wanzele, niet ver van Wanzelekouter. De eerste die instond voor een lokale huisvuilophaling was Georges De Ras in 1956. Op het eind van dat jaar moest men reeds denken aan uitbreiding voor heel wat Ledenaars … ze hadden ook graag dat langs hun straat het huisvuil werd opgehaald! In 1966 mocht het huisvuil enkel nog in vuilnisbakken. Eerst in metalen vaten (marmieten), wat later volgden de plastieken bakken. Met de uitbreiding van de ophaling had men problemen “binnengehaald”: de plaatselijke stortplaatsen raakten vol. Een oplossing kwam in 1968. Het Leedse huisvuil (of toch een gedeelte) kon terecht op het stort van Vlierzele. In de jaren ’70 had de gemeente eigen blauwe vuilniswagens. De daarop volgende jaren contacteerden verschillende gemeenten elkaar en werden intercommunales opgericht die zouden instaan voor de ophalingen. Enkele jaren later werd huisvuil (in grijze plastieken zakken), papier en glas afzonderlijk opgehaald. De “grijze zakken” werden uiteindelijk (volgens inhoud) geel en blauw en wit. Elk gezin kreeg een kleine groene bak voor KGA (klein gevaarlijk afval) … maar daar spreekt niemand nog over. Wat later volgde een groene container voor GFT (groenten-, fruit- en tuinafval). Met alles wat NIET opgehaald wordt, kan men tenslotte terecht in het containerpark. 10
Verzorging De Zusters Maricolen De Zusters Maricolen (= dienaressen van Maria) - een congregatie uit Dendermonde - openden hier reeds in 1845 een gesticht voor de verpleging van geesteszieken. Tijdens WO I, in 1914, werd het moederhuis in Dendermonde in brand gestoken. De zusters beslisten het moederklooster over te brengen naar Lede. In 1929 werd een nieuwe observatieafdeling, “St. Martinus”, gebouwd voor 125 bedden. In 1962 en 1968 werd het paviljoen uitgebreid en werd “Sancta Maria” de nieuwe naam. In 1932-1933 onderging het klooster grondige vernieuwingen en kreeg het de indrukwekkende voorgevel. In 1936 volgde een nieuw project (met centrale verwarming en warm en koud water !), het “paviljoen Heilige Dymphna”. In 1990 werd het gebouw inwendig volledig verbouwd. In 1949 werden alle gebouwen die niet meer voldeden, gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Vanaf 1960 ontstonden nieuwe therapieën - medische en technische ontwikkelingen - en zagen we o.a. de ijzeren hekkens voor de ramen verdwijnen. In 1964 kreeg het ziekenhuis een nieuwe keuken en refter. Het therapeutisch centrum “Koningin Fabiola” - gebouwd buiten de muren van het psychiatrisch ziekenhuis - werd op 7 september 1967 ingewijd door Mgr. Van Peteghem, bisschop van Gent. Het readaptatiecentrum “Esperanza”, werd door dezelfde bisschop ingewijd in 1970. In 1973 brak brand uit in de oude gebouwen van het ziekenhuis. Plannen uit 1960 voorzagen een gebouw voor de administratie, een sociaal- en medisch centrum en een nieuwe neuro-psychiatrische kliniek. Het nieuwe complex opende zijn deuren in april 1975 en kreeg de naam “Providentia”. 11
Twee keer een ‘veldhospitaal’ in het Markizaat Tijdens WO I, vanaf 1917, werden de schoolgebouwen van het Markizaat ingericht als een “Kriegslazaret” met 400 bedden. Alle onderwijs werd gestopt. Gekwetste en zieke frontsoldaten werden via het spoor en het nabijgelegen station naar hier overgebracht. Op 15 november 1918 verlieten de Duitse soldaten de gebouwen. Het was bedroevend te zien hoeveel schade zij tijdens hun kort verblijf hadden aangericht. De Zusters Kanunnikessen zagen het niet meer zitten - ondanks de gevraagde en bekomen oorlogschadeclaim van 35.000 frank (866 €) - om de schoolactiviteiten te hervatten en besloten het ganse domein te verkopen. Op 24 juli 1919 werd het eigendom aangekocht door het “Institution Royale de Messines – Koninklijk Gesticht van Mesen”. Met WO II moest het domein opnieuw ontruimd worden. Vanaf mei 1940 werden gewonde soldaten, nu zowel Duitsers als geallieerden, opgevangen en verzorgd. Het domein werd eveneens een toevluchtsoord voor het “Centrum voor gepensioneerde vissers uit Oostende”. Deze werden naar hier geëvacueerd omwille van de bezetting van Oostende. Ze werden de “Schipperkes” of de “Godtschalck” genoemd naar hun gelijknamige stichting in Bredene. (rusthuis in 1925 opgericht, naar een testament van de gezusters Helena en Isabella Godtschalck, voor behoeftige en/of invalide zeelieden)
Het Godshuis en Villa Letha Het oude rustoord, op de hoek van de Kasteeldreef en Kasteelstraat, werd in 1863 gebouwd. De toenmalige burgemeester della Faille d’Huyse legde op 2 april 1863 de eerste steen.
12
De Zusters O.L.Vrouw Onbevlekt Ontvangen van Heldergem wijdden zich aan de verzorging van de zieken en ouderlingen. In 1893 werd hun orde één met de Zusters van Barmhartigheid uit Ronse. In 1940 bleek het rusthuis verouderd te zijn, wat ook in 1953 bevestigd werd door de gemeenteraad … Architect Theo Vijverman uit Denderleeuw werd in 1954 door de K.O.O. (kommissie van openbare onderstand) aangesteld voor het opmaken van een ontwerpplan. Rond de zestigerjaren werd een nieuw ontwerp gemaakt, nu door de “Christelijke Centrale voor de Huisvesting”. Na wat “spanningen” en “inspanningen” werden 2 Leedse architecten, Albert Van Cauter en Jozef Gravez, elk met een deel van de opdracht belast. In 1965 was de ruwbouw klaar en op 26 juni 1968 werd het nieuwe rustoord ingehuldigd. De naam “Zuster Lambertine-Tehuis” werd vooropgesteld, doch het werd “Villa Letha”.
Tot de ingebruikname van het nieuwe rustoord, is het oude blijven staan. Vandaar de L-vorm van het gebouw. Het oude gebouw is in datzelfde jaar afgebroken samen met het “1ste kapelleken”, dat (jammer) een “moderne” opvolger kreeg.
13
Onderwijs Lede is “door de jaren heen” uitgegroeid met een opmerkelijke en - wellicht voor vele andere gemeenten een benijdenswaardige scholenverzameling. Behalve de eerste meisjes- en jongensscholen in de Kasteeldreef (1871/1878), werden alle gebouwen opgericht in de 20ste eeuw, te beginnen met de Zusters Kanunnikessen in 1900.
De Zusters Kanunnikessen De zusters Kanunnikessen van de H. Augustinus van Jupille kochten het ganse markizaatdomein in 1897, met de bedoeling er een kostschool voor adellijke juffrouwen op te richten. In afwachting van de realisatie bewoonden zij het kasteel. De Leedse bouwmeester, Théophiel Présiaux ontwierp de gebouwen in neogotische stijl. Begin 1900 werden de oostelijke vleugel (kant Markizaatstraat) en het secretariaat (hoek Kasteeldreef - Kasteelstraat) opgericht. Het imago van de gebouwen stond duidelijk in vergelijk met de verwachte “klanten”.
Er werd hoegenaamd niet zuinig omgesprongen met de gebruikte waardevolle materialen en sierlijke ornamenten. Het internaat kende een groot succes en een uitbreiding werd noodzakelijk. De zuidvleugel met kapel - eveneens in neogotische stijl kant Kasteeldreef, kwam er in 1906. In november 1916 werd een gratis Franstalig externaat en een huishoudschool aan toegevoegd. Mevrouw Vilain XIIII werd overste van het “Pensionnat”. 14
Het domein werd echter in 1917 herschapen in een “Kriegslazaret” met 400 bedden. Alle onderwijs werd gestopt. Gekwetste en zieke frontsoldaten werden via het spoor en het nabijgelegen station in de schoolgebouwen ondergebracht. Op 15 november 1918 verlieten de Duitse soldaten de gebouwen. De schade aan het interieur was danig groot, dat de kanunnikessen besloten de ganse eigendom te verkopen.
Het Koninklijk Gesticht van Mesen Bij de vernieling van Mesen - een stadje bij Ieper - tijdens Wereldoorlog I moesten de leerlingen en leerkrachten van het “Koninklijk Gesticht van Mesen” (een in 1776 door Keizerin Maria-Theresia opgerichte stichting voor het opvoeden en onderwijzen van meisjes van gesneuvelde of behoeftige soldaten)
vluchten naar Frankrijk. Na de oorlog keerden zij terug, doch hun schoolgebouwen waren volledig verwoest. De Stichting kocht in 1919 het Markizaatdomein met de gebouwen opgericht door de Zusters Kanunnikessen. Er werd gestart op 23 juni 1919 en het schooljaar 19181919 nog in Frankrijk aangevangen, werd voleindigd in Lede!
In 1921 bouwde de stichting het “Hollands Paviljoen” - ter uitbreiding van de school - met voornamelijk Nederlands kapitaal. Deze gelden betekenden een “opgelegde” tegemoetkoming voor de niet-deelname aan WO I van Nederland. Het Franse taalgebruik werd enigszins aangepast. In 1929 werd een Nederlandstalige afdeling opgericht zodat van dan af het lager onderwijs in de beide landstalen werd gegeven. Tot 1952 volgde op het 6de leerjaar een voorbereidend jaar op het (volledig Franstalig) middelbaar onderwijs. 15
Tijdens Wereldoorlog II werd het domein opnieuw ontruimd. Weer werden gekwetste soldaten - nu zowel Duitsers als geallieerden - verzorgd. Geëvacueerde schippers uit Oostende, Canadese soldaten, de bevrijdercolonne “Les Rats du Désert”, een depot van kledij en legermaterialen … alles werd hier ondergebracht. Vanaf WO II, dus vanaf 1944, werden ook schoolplichtige meisjes uit Lede tot het lager en technisch-middelbaar - nog steeds Franstalig onderricht - toegelaten. Oorlogswezen en dochters van militaire invaliden betaalden 5.500 frank schoolgeld, dochters van oud-strijders en gelijkgestelden betaalden 6.000 frank per jaar. Door de voortdurende afname van het aantal kinderen van gesneuvelde of invalide militairen en het aanvaarden van externen van gewone burgerkinderen, evolueerde het Koninklijk Gesticht van Mesen tot een gewone onderwijsinstelling. Het Gesticht beantwoordde niet meer volledig aan de doeleinden door de stichtster Maria-Theresia voorgeschreven. Er waren toen nog slechts 25 leerlingen die voldeden aan de “voorwaarden: Enfants de la Patrie”. Bij KB van 16 september 1969 werd de toelating verleend om de onderwijsinrichting te ontbinden.
De zondagsschool In 1835 werd in onze gemeente een zondagsschool gesticht, vooral bestemd voor arme kinderen. Er werd gratis les gegeven aan zo’n 600 à 700 jongens en meisjes. Eerst werd alleen catechismusles gegeven, later kwamen er andere vakken bij: om 13u30 voor de jongens, om 14u voor de meisjes.
Na de oorlog van 1914-18 werd de jongensschool opgeheven, terwijl deze voor de meisjes nog gedurende enkele jaren bleef bestaan.
16
De Muziekschool In juni 1907 besliste de gemeenteraad een muziekschool op te richten: een klas voor notenleer en nog een klas voor “koperen blaasspeeltuigen”. Als bestuurder werd Edward Van Zandijcke aangesteld. Het klaslokaal bevond zich op het gelijkvloers van het gemeentehuis. De gemeenteraad besliste in 1943 dat het noodzakelijk was passende leraars aan te werven. In 1944 werden 3 waarnemende leraars vervangen door Jozef Heiremans, Frans Vereecken en Romain Lamon. Aimé Schepens werd dan tijdelijk directeur en definitief vanaf 1953. Van eind de jaren ’40 gingen de muzieklessen door in de jongensschool aan de Kasteeldreef. De Parochiale Werken verhuurden, als eigenaar, vanaf 1962 de gebouwen aan de Zusters van Barmhartigheid. De school kreeg de naam “Stella Matutina”. Gelukkig kon de muziekschool verhuizen naar het gebouw dat de gemeente in 1963 aankocht, het huidige Cultureel Centrum. Vanaf het schooljaar 1971-1972 werd een volwaardig instrumentenpakket aangeboden: naast notenleer en zang, ook piano, viool, gitaar, cello, klarinet en trompet. Vanaf 1975 kwamen daar nog dictie, voordracht, toneel en allerhande blaasinstrumenten bij. Eind jaren ’80 breidde de school uit tot het vroegere Administratief Centrum. Op 1 september 1987 veranderde de naam in “Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord”. De directeurs vanaf 1979 op een rijtje: Jozef Heiremans, Marcel Bossaer, Jacqueline Van de Vijver, August De Grootte, Christiaan Van Holle en Jan Huib Nas (waarnemend vanaf 2001, effectief vanaf 2004).
De jongens- en meisjesscholen Wat er gebeurde tijdens de 20ste eeuw is een wirwar van opdrachten en wetgevingen, bestuur en beheer door kloosterorden en gemeente en staat, bouwen en verbouwen, plannen en aanbestedingen, politiek en ander getouwtrek, waar waarschijnlijk de mensen van toen “het bos tussen de bomen niet meer zagen”. We trachten een - zo goed als mogelijk - chronologisch overzicht te geven. - de jongensschool Kasteeldreef 1868: de plannen voor een gemeenteschool, gemaakt door bouwmeester De Perre-Montigny, worden door de Gemeenteraad op 24/2 goedgekeurd. 17
1877: de werken worden op 17 mei toegewezen aan aannemer Theodoor Buys te Lede. 1885: de vraag van de Gemeenteraad op 3/7/85 aan de Minister van Onderwijs om de “gemeenteschool” ten dienste te stellen van het vrij katholiek onderwijs (aangenomen school), wordt gunstig beantwoord, en dit voor een periode van 50 jaar. 1913: bouwmeester Théophiel Présiaux maakt op 13 april het plan voor de nieuwe schoolvleugel. De Gemeenteraad geeft zijn goedkeuring op 7 mei en een jaar later, op 12 mei 1914, worden de werken toegewezen aan aannemer Adolf Naessens uit Ledeberg. Door het uitbreken van de oorlog wordt evenwel gestopt en verdergezet in juni 1916. De aannemer overlijdt en de afwerking wordt op 27 december 1920 toevertrouwd aan Polydoor Blaes. De 2 traphallen hebben de vorm van een toren en krijgen elk een arduinen gedenksteen met de namen van ons gemeentebestuur, de bouwmeester en de 1ste aannemer. Bovenaan in de punt, staan “Opvoeding” en “Onderwijs” gebeiteld.
1921: de 8 klassen en de turnzaal worden in gebruik genomen. 1935: een extra verdieping met 4 klassen, komt op het gebouw langs de Kasteeldreef. Het is bouwmeester Oswald De Smet die de opdracht krijgt n.a.v. de Gemeenteraadzitting van 22 juli 1932. De Leedse aannemers Aloïs De Jonge en Jozef Troch krijgen het werk 18
toegewezen. De nieuwe ramen aan de voorgevel krijgen de zelfde afmetingen als de bestaande. De kleine ramen van het gelijkvloers, kant speelplaats, worden vervangen door grote (nieuwe tendens).
1957: de zolder en de turnzaal worden ingericht als “technische afdeling”. 1994: de school “secundair” fusioneert met de meisjesschool van de Kasteeldreef en krijgt een nieuwe naam: “Vrije Lagere School”. - onderwijzerswoonst + stal Nieuwstraat 1868, 1877, 1878 en 1885: zelfde verhaal als de jongensschool aan de Kasteeldreef. 1936: de gemeente wordt verplicht een gemeenteschool te installeren. Er zou vraag zijn voor 67 kinderen!
De stal wordt ingericht tot 2 klassen.Tijdens de “oorlogschooljaren” 44-45 en 45-46 zijn er geen kinderen. In 1947 worden 2 kinderen ingeschreven en op 1/9/60 wordt deze “gemeenteschool” afgeschaft …daar de vrije keus van onderwijs nu aanwezig is in Lede. (de Rijksmiddelbare school is immers opgericht in 1956) 1956: de komst van de Rijksmiddelbare school is de aanleiding tot de oprichting van een college. 19
De woon- en slaapkamers van hoofdonderwijzer René D’Haenens worden verbouwd voor de “humaniora en technische afdelingen” van het College!
1962: de humaniora- en technische afdelingen verhuizen geleidelijk naar de Bellaertstraat. De onderwijzerswoonst en de stal worden afgebroken en de start wordt gegeven voor een nieuwbouw van de “Vrije Lagere School”. 1970: in september heeft de inhuldiging plaats van een nieuwe turnzaal, een refter en klassen voor de “Vrije Lagere School”.
- de meisjesschool Kasteeldreef 1868: de Zusters van “Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen” van Heldergem laten een school bouwen aan de Kasteeldreef. 3 jaar later is de school in gebruik. 1893: het beleid van de Zusters van O.L.V. Onbevlekt Ontvangen te Heldergem smelt samen met de Zusters van Barmhartigheid uit Ronse. Beide congregaties hebben immers dezelfde stichter, priester Modest Glorieux. 20
1903: er worden 2 klassen bijgebouwd. 1984: in het gebouw links worden de 2 klassen vernieuwd en komen er 2 extra bij op de verdieping. 1994: de school fusioneert en wordt “Vrije Lagere School”. - de Bellaertschool 1920: het “levensverhaal van den Bellaert” begint eigenlijk in de paardenstallen van het Markizaat. De Zusters Kanunnikessen hebben het Markizaatdomein verkocht en er blijven nog kinderen die naar school willen … . Er is een juffrouw Marie De Brabandere die het bestuur in handen neemt (op vraag van de Zusters Kanunnikessen) en er in zal slagen de school te doen “aannemen” door de gemeente. In de stallen worden 2 ruimten (klassen!) gemaakt met schutsels op “manshoogte”. Elke “klas” is onderverdeeld in 1 kleuter en 1 lagere. Het “Koninklijk Gesticht van Mesen” is de nieuwe eigenaar geworden: de gebouwen worden opgeknapt, het Hollands Paviljoen wordt gebouwd … en juffrouw Marie wordt gevraagd om te verhuizen. Bestemming wordt “de patronage”, de huidige Volkskring, waar 5 klassen worden geïnstalleerd. Het verblijf is ook hier van korte duur … de toenmalige toneelgroep wil immers opvoeringen geven! Het huis van notaris Soete in de Brilstraat staat leeg en daar kunnen 3 klassen hun onderkomen vinden. Deze derde huisvesting duurt slechts 1 zomer … het gebouw moet op korte tijd de woonst worden van de Rijkswacht! 21
1921: plannen voor een meisjesschool worden getekend door bouwmeester Théophiel Présiaux in opdracht van de gemeente Lede.
1922: 8 klassen, 1 turnzaal en een onderwijzerswoonst worden aan de Bellaertstraat gebouwd. 1939: de Gemeenteraad geeft toelating 2 klassen bij te bouwen. 1959: het St.-Maartencollege koopt een aangrenzende grond van 84,58a. 1961: de “Aangenomen Meisjesschool” fusioneert met de meisjesschool van de Zusters van Barmhartigheid. 1961: het Bisdom koopt de lokalen van de gemeente en maakt plannen voor een nieuw scholencomplex. Refter en 2 klassen in 1964. 1962: de humaniora en de technische afdeling vestigen zich in de nieuwe lokalen. De lagere jongensschool (2de en 3de graad) nemen de klassen van de “Bellaert”.
1967: inzegening van de kapel en laatste verhuis van de Kasteeldreef en het woonhuis van de directeur in de Nieuwstraat. 1972: bouw van nieuwe werkhuizen. 1994: de school fusioneert en wordt “Stella Matutinacollege”.
22
- de beroepschool 1941: de Zusters van Barmhartigheid beginnen een tijdelijke leergang “snit en naad” in de Volkskring. 1942: de lessen worden gegeven in de “Oude Post” in de Nieuwstraat. 1949: de “beroepsschool” wordt (wegens uitblijven van erkenning) een “vrije naaischool” en verhuist naar 2 lokalen in de jongensschool. 1952: “Stella Matutina-Instituut” wordt opgericht als “beroepsschool” (C3) en het jaar nadien erkend. De school vestigt zich in de Br. de Saedeleerstraat, 6. In de woning worden klassen ingericht; de schuur ernaast dient als keukenklas, wasklas en leerklas. (woning + tuin van Octavie Van Cauter (zuster van Zuster Lambertine), aan de kerk van Lede geschonken)
1952: pastoor Govaert laat 3 klassen bouwen in de tuin.
1961 + 1962: er worden 3 prefabklassen opgericht. Eerst de middenste, nadien één links en één rechts. De ingang wordt nu Kluisberg. 1985: de beroepsschool fusioneert met Humaniora “Stella Matutina”. 1994: eind juni verhuist de beroepsafdeling van de Kluisberg naar de Kasteeldreef (boeken, stoelen, alles wat draagbaar is wordt als “levende ketting” verhuisd door alle leerlingen) en de “Vrije Kleuterschool Stella Matutina” wordt op de Kluisberg ondergebracht.
23
- de Rijksschool Vijverstraat 1956: op 3 september opent de nieuwe “Rijksmiddelbare school” haar deuren. Het aantal “verwachte” leerlingen is geschat op 100 doch blijkt 238 te zijn op de eerste schooldag! Een succes dat te danken is aan de ijverige mensen van de “Vriendenkring”, opgericht op 15 mei van hetzelfde jaar. De school aan de Vijverstraat bestrijkt het ganse gamma: kleuter-, voorbereidende-, middelbare-, latijnse-, familiale- en pre-industriële afdelingen. Kleuter- en lager onderwijs is gratis, voor de andere afdelingen wordt 400 frank (10 €) betaald. Voor kinderen van gesneuvelden en invaliden (minimum 60%) zijn de lessen ook gratis. De infrastructuur is eerder aan de “primitieve-” of (sympathieker gezegd) “pionierskant”: prefabpaviljoenen, halfafgewerkte lokalen, zwart bordpapier in afwachting van de schoolborden, een stofferige of een modderige speelplaats volgens de weersomstandigheden … 1960: er zijn plannen voor een nieuwbouw, doch plannen kunnen op zich laten wachten! 1961: het eerste jaar A4 beroepsonderwijs wordt toegevoegd. 1962: start van avondonderwijs voor Frans, Engels en confectie. 1964: start avondonderwijs: mechanica, schrijnwerkerij, huishoudkunde. 1981: op 16 mei wordt het nieuwe complex op Meirveld ingehuldigd, met ministers en andere “hoge personen”, directie en leerkrachten en genodigden ... een nieuwe school voor meer dan 700 leerlingen.
24
de kleuterschool Groenstraat Ingevolge de gemeenteraadsbeslissing van 6/10/22, hernieuwd op 26/6/25, kreeg bouwmeester Oswald De Smet de opdracht de plannen te maken voor het bouwen van 2 “bewaarklassen”. Het schooltje werd geopend op 5/12/30 en hield op te bestaan in 1984. - de kleuterschool Heiplasstraat In 1938 werd door de Zusters van Barmhartigheid te Ronse een school gebouwd met 3 klassen: 2 voor kleuters en 1 voor lager onderwijs. Een gezellig schooltje met speeltuin en neerhof.
- de kleuterschool Overimpe Op 13 november 1928 kreeg bouwmeester Oswald De Smet, ingevolge de gemeenteraadsbeslissingen van 6/10/1923 en 26/6/1925, de opdracht de plannen te maken voor een “bewaarschool” te Overimpe. 1 klas werd gebouwd in 1930. In 1985 werd een 2de klas gebouwd. Ze werd in gebruik genomen in 1986. De infrastructuur werd deels bekostigd met de opbrengst van de “Kapellefeesten” (H. Nicolaas van Tollenteyn). - de kleuterschool Steenstraat In 1958 werd met 24 kleuters een schooltje gestart, in een oude woning naast café “De Meerlaan”, aan de Steenstraat. Een nieuw gebouwtje, met 1 lokaal, werd opgericht aan de overzijde en werd ingehuldigd op Pasen 1961. Later kwam er een tweede lokaal bij. Vanaf 1998 dienden de lokalen voor de naschoolse kinderopvang. - de wijkschool officieel onderwijs Op de eerste schooldag van september 1962 werd de wijkschool aan de Br. de Saedeleerstraat officieel geopend. De school omvat 2 kleuterklassen, 1 eerste graadklas en een ruime speeltuin. 25
Kerkelijke Gebouwen De Sint-Martinuskerk
De gewelven en kolommen van de kerk hadden een tijdlang een renaissance bepleistering die op initiatief van pastoor Achiel De Muynck en onderpastoor Hubert Buyle in 1930 werd verwijderd.
De ronde zandstenen zuilen met de gebeeldhouwde bladkapitelen kwamen te voorschijn, maar het meest in het oogspringend waren de prachtige stenen gewelven.
Enkele bedenkingen bij “zuiveringsacties” in de 20ste eeuw. We zouden de periode rond 1930 als een “tweede Beeldenstorm” kunnen omschrijven. (nota: de eerste was in 1566, met dramatische gevolgen voor Lede in 1581) Rekening houdend met de opmerkelijke verering voor Onze-LieveVrouw van Lede - de Zoete Nood Gods vanaf 1415, is de kans groot dat eeuwenoude muurschilderingen of fresco’s “voor eeuwig” weggekapt werden. Een gevolg van het 2de Vaticaans Concilie (1962-1965) was o.a. het verwijderen van “overtollige” heiligenbeelden, maar ook het “kleurloos maken” van gepolychromeerde beelden. Dit was bv. het lot van de beelden van Sint-Martinus en de Heilige Barbara. 26
Eind 1943 werden 2 klokken opgeëist als oorlogsschroot door het Duitse leger: de Mariaklok uit 1832 (1750 kg) en de St.-Jozefklok uit 1878 (1184 kg). De kleine Martinusklok (450 kg) uit 1832, bleef achter. Hun klokkengelui werd - gelukkig - eerder op plaat vastgelegd, en kon tot de komst van de nieuwe klokken, via luidsprekers weerklinken langs de galmgaten.
Eind december 1950 luidden de Mariaklok (1642 kg) en de Sint-Jozefklok (1222 kg) hun welkomstklanken. Twaalf jaar later echter moesten de 3 klokken hergoten worden: de Mariaklok (6 juni 1962 - 1575 kg), de Sint-Jozefklok (1963 - 955 kg) en de Martinusklok (1963 - 570 kg). De Sint-Martinuskerk werd op 23 juni 1960 een beschermd monument. Dankzij de inzet van pastoor Gerard Govaert en koster Jozef Heiremans kreeg onze kerk - na een afwezigheid van 350 jaar - opnieuw een beiaard. Met de 24 klokken, gegoten door de firma Michiels uit Doornik in 1952-1953 - waarvan de klanken reeds galmden op de Expo 58 - konden wij vanaf nu feestdagen en andere gelegenheden opvrolijken. In 1956 werden, samen met de elektrificatie van het orgel en de klokkenbesturing, de 4 wijzerplaten voorzien van lampjes zodat men bij donker duidelijk kon zien hoe laat of hoe vroeg het was! In het najaar van 1994 en het voorjaar van 1995 werd de 1ste fase van de restauratiewerken uitgevoerd: nieuwe schaliënbedekking voor de toren en de daken, vernieuwing van de ornamenten (oa. pinakels en spuwers) van de toren en de voorgevel en vervanging van de verweerde stenen. Hiervoor werd witsteen aangevoerd uit Massangis (Frankrijk). Het is traditie om bij grote verbouwingen of restauraties van een kerktoren, een perkament/document met “tekst en uitleg” op te bergen in de “torenappel”, een koperen bol die zich bevindt tussen de torenspits en het kruis. Deze traditie werd met een 150 cm lang perkament in ere gehouden … wat niet gebeurde bij de laatste werken (in de 19de eeuw), want de torenappel was leeg! 27
De Pastorij Reeds midden de 15de eeuw hadden we een pastorij die echter op 8 mei 1581 door de Gentse Geuzen werd afgebrand. Na de heropbouw in 1610 volgden nog herstellingswerken tot 1730. Deze omwalde pastorie was destijds gelegen waar zich nu het park bevindt achter het Cultureel Centrum. In 1767 werd de pastorij overgebracht naar de eigen woning in de Nieuwstraat van pastoor Grenier (pastoor van 1767 tot 1811). Intussen geraakte het gebouw aan de “Kerkevijvers” totaal in puin en werd alles met de grond gelijkgemaakt. In 1820 kocht het gemeentebestuur de pastorij van de erfgenamen van pastoor Grenier. Het gebouw kwam echter na enkele jaren in verval zodat het gemeentebestuur in 1899 besloot een nieuwe pastorij te bouwen. Hiervoor werd een lening aangegaan bij de K.O.O. (nu OCMW) voor een bedrag van 7.000 frank (174€). De bouw werd uitgevoerd in 1901. Omwille van de wegeniswerken aan de Nieuwstraat in de periode 1998-1999, werd de hekafsluiting achteruit gezet. Om het optisch effect niet te storen, werden het hekwerk en de kolommen op een kleinere schaal hermaakt. De garage werd een eind achterop herbouwd en de dakkapellen werden vernieuwd.
De kapel van Ronkenburg
In 1958 lieten de Zwarte Zusters van Aalst een gebouw - de vroegere paardenstal van het kasteel Ronkenburg - tot noodkerk ombouwen. De werken werden, onder leiding van architect Vleurick, gestart op 15 april. Op 2 november 1958 werd “de kapel van Ronkenburg” ingezegend door mgr. Oscar Schelfhout. 28
De kapel van Sint-Jozef De vervallen kapel van 1885 op de wijk Vogelenzang werd in 1959 afgebroken en herbouwd in 1960 naar een schets van broeder Juliaan, leraar aan Sint-Lucas te Gent en de plannen van Jozef De Neef, beiden Ledenaars. De kapel werd gebouwd door Edmond Keppens en het houtwerk werd uitgevoerd door Jozef De Neef en Jozef Matthijs. De kapel werd ingezegend op 20 maart 1960. Met de feestdag van Sint-Jozef op 19 maart wordt de kapel druk bezocht door zowel de schoolgaande jeugd als de volwassenen. De zondag nadien is het “Vogelenzangkermis”.
De kapel van Sint-Rochus Deze kapel werd voor het eerst vermeld in 1673 in de kerkrekeningen. De verering van de Heilige Rochus ontstond tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1643-1715) wegens twee pestepidemies alhier. Het “cappeleken van den Keyberch” werd herbouwd in 1824 door de bewoners van de wijk Keiberg. Met de jaren begint de kapel echter af te takelen. Na goedkeuring van het Schepencollege op 13 september 1983, zijn de buurtbewoners, zoals 160 jaar voordien, gestart - met eigen mankracht en zelf ingezamelde gelden - aan de restauratie van de buitenmuren met behoud van het vroegere uitzicht. De kapel werd op 15 augustus 1984 plechtig ingezegend. Het interieur werd vernieuwd in 1985 en 1986. 29
Op 28 oktober 1988 werd te Gent een oorkonde uitgereikt ter bekroning van de geslaagde restauratie van de kapel. Er is nog steeds een grote toeloop voor de zegening, vroeger “tegen pest en besmettelijke ziekten”, nu ter bescherming van het vee. Sinds de vernieuwing van de kapel kent de Rochuskermis van 15 augustus opnieuw succes.
De kapel van St.-Nicolaas van Tolentijn Deze kapel zou oorspronkelijk gebouwd zijn in 1872, was eigendom van de familie De Smedt en werd in 1935 verkocht aan de gemeente. Na beschadigd te zijn geweest op 15 april 1944 door aanrijding van een gespan, werden herstellingswerken uitgevoerd. In 1985 werd de kapel afgebroken en herbouwd door Ebes, in combinatie met een elektriciteitscabine. De kapel aan de Overimpestraat blijft eigendom van de gemeente, doch Ebes heeft een 50-jarig recht van opstal voor hun gedeelte. De kapel werd plechtig ingezegend op 18 juli 1986. Op 28 oktober 1988 werd te Gent een oorkonde uitgereikt ter bekroning van de geslaagde restauratie.
De Dorelaarkapel De eerste tekenen van bestaan kunnen we lezen in een notariële akte van 1823. Het “dorelarenkapelleken” is waarschijnlijk toch niet onder een goed gesternte geboren. Er is wellicht geen enkele kapel in Lede en verre “omliggenden” die zoveel te kampen heeft gehad met vandalen van allerlei pluimage. In 1905 en 1921 werd ze herbouwd en hersteld. Na de 2de Wereldoorlog werd een offerblok in de deur verwerkt. Meermaals werd de deur geforceerd om de schamele frankskes eruit te jatten. Rond 1950 drongen vandalen de kapel binnen langs het dak (de deur was immers met een ijzeren plaat verstevigd) en sloegen alle beelden aan diggelen. In 1979 werden zowel de deur, het interieur als het altaar totaal verwoest. Ook een deel van het dak moest er aan geloven. Het smeedijzeren kruis werd gebruikt als pikhouweel … 30
In 1980 zou de marktwegel omgevormd worden tot een “betonnen landbouwweg”. Juist op de plek waar de kapel stond werd een uitwijkplaats voorzien … niet dus ! In 1981 werd de kapel opnieuw gerestaureerd, dankzij heel wat hulpvaardige geburen. Met de steun van de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw werd een beeld aangekocht bij de Sint-Lucasschool te Gent. Een replica van het miraculeuze beeld van O.L.Vrouw van 7 Weeën. Op 23 mei van dat jaar werd het beeld ingewijd door onderpastoor Vandeputte. Dan volgde een rustige periode, maar eind der negentiger jaren was het weer zover. De deur werd enkele keren ingeramd met deurlijst en voorgevel incluis. De kapel was onherstelbaar verwoest. Gelukkig werd het beeld tijdig in veiligheid gebracht. Voor een “happy end” aan dit ontmoedigend verhaal van het Dorelaarkapelleken zullen we moeten wachten tot het vijfde jaar van de 21ste eeuw. Dan krijgt Lede een splinternieuwe Dorelaarkapel die hopelijk meer dan 100 jaar zal meegaan in alle rust.
De kapel van O.L.Vrouw van Lourdes Een gedenksteen in de kapel vertelt ons dat de kapel gebouwd werd in 1879 door de echtelingen Franciscus en Sophia De Noose-De Grauwe. De kapel werd opgericht met de intentie tot genezing van hun dochtertje Maria Prudentia (°3/8/1873).
Het “kapelleken van De Noose” - ook zo genoemd - is gelegen op de hoek van de Ronkenburgstraat en de Tronkwegel. 31
In de loop der jaren kende de kapel verschillende eigenaars: - 1899: de zonen Jan, Gustaaf en Petrus (erfenis van de ouders) - 1950: weduwe Petrus De Noose-Verschelden (erfenis) - 1962: weduwe Clarissa De Smet-Van Wesemael (aankoop) - 1981: Lucien en Rosette De Winne-De Smet (schenking) - 1995: Kris en Veerle Vereecken-De Winne In het najaar van 1999 werd het onderdak en de bedekking van de zijdaken vervangen. De rest van de herstellingen en vernieuwingen zouden dan geschieden in de volgende 4 jaren met op 1 oktober 2004 de uitreiking van de “Oorkonde voor Geslaagde Restauratie” aan de eigenaars Kris en Veerle Vereecken-De Winne. De kapel ligt op het traject van het Ronkenburgpad en kan bezocht worden elke dag van de maand Mei, elke zondag van de zomermaanden en elke dag van de Mariale novene.
De Kapellen van de Ommegang De 7 kapellen, statiën, zijn gelinkt aan de Zeven Weeën van O.L.Vrouw. Ze dateren allen uit de 19de eeuw, hebben een gemeenschappelijke geschiedenis, maar dat geldt ook wat de herstellingen en verplaatsingen betreft in de 20ste eeuw. De route van de ommegang, een bidweg van ong. 45 minuten, begint aan de St.-Martinuskerk en gaat via de Kasteeldreef, Kleine Ommegangweg, Bellaertstraat, Ommeganglaan, Grotekapellelaan, Molenbergstraat en Brilstraat om te eindigen op de Markt. Men mag aannemen dat in het begin van de 20ste eeuw alle kapelletjes door de Leedse bouwmeester Theophiel Présiaux werden hertekend en verfraaid met de typische korfboog- en tuitgevel in witte natuursteen. Tot 1974 liep de ommegang grotendeels door velden en veldwegen die, gezien onze weersomstandigheden, nogal stofferig en modderig konden zijn. 1ste wee: In 1901 werd de kapel verplaatst van de hoek Kasteeldreef - Kleine Ommegangweg naar de tegenoverliggende hoek en werd eigendom van het bejaardentehuis. Met de nieuwbouw van het bejaardentehuis Villa Letha in 1968 werd de kapel gesloopt en vervangen door een totaal andere kapelstijl, naar een ontwerp van architect Van Acker en gebouwd door aannemer M. De Sutter, beiden uit Gent.
32
2de wee: Aan deze vrijstaande kapel werd in 1908 een woonhuis aangebouwd. De kapel werd in 1912 verkocht aan Josephina De Letter en kwam in 1952 - door schenking - in bezit van de Kerkfabriek van Lede. De kapel van de 2de Wee staat op de hoek van de Nieuwstraat met de Bellaertstraat. In 1986 werd beslist, wegens bouwvalligheid, de kapel te herbouwen in haar oorspronkelijke stijl.
3de wee: Met de verbreding van de Keibergkerkweg en de aanleg van de Ommeganglaan in 1974, werd de kapel in de oorspronkelijke vorm heropgebouwd met recuperatie van de zandstenen ornamenten en vensters - schuin tegenover de vroegere plaats.
4de wee: Deze kapel, ook wel “Erps kapelleken” genoemd, stond aan het druk kruispunt Hoogstraat-Ommeganglaan-Grotekapellelaan. De kapel werd reeds vermeld in het landboek van 1695.
33
In 1905 heeft de eigenares, weduwe Emmanuel Drake del Castillo uit Parijs, de kapel verkocht aan de familie Lievens die ze in 1955 verkochten aan Cesar D’Hooge-Verschooris. Vanaf 1983 werden Gilbert en Magda Venneman-D’Hooge de eigenaars. De gedenkstenen in de kapel (copies van de gedenkstenen aan de zuidelijke muur van de St.-Martinuskerk) die betrekking hebben op de familie Van Innis betekenen niet dat de kapel hun eigendom was, maar eerder dat zij het goed beheerden van de Franse eigenaars. Bij een beschrijving van de kapellen in 1986, werd reeds vermeld dat de kapel nodig diende gerestaureerd te worden. Eind van de 20ste eeuw werd beslist de kapel te herbouwen op eigendom van de Parochiale Werken aan de Ommeganglaan. In 2000 werd gestart met het aanpassen van de verkavelingsaanvraag. De Broederschap van O.L.Vrouw van Zeven Weeën nam de taak op zich om dit project te financieren. Eind 2004 hadden wij een nieuwe kapel van de 4de wee. 5de wee: Ze werd gebouwd volgens de oude kapelstijl, dus niet “neogotisch” zoals de andere 5 kapellen. Het was Jan de Bette, vader van Markies Willem, die ze liet bouwen in 1615. Vandaar ook haar tweede naam: de Bettekapel. Deze rechthoekige kapel staat op een heuvel aan de Grotekapellelaan. In 1970 werd zij afgebroken - wegens bouwvallig - met recuperatie van de oude zandstenen ornamenten (oa. de gedenksteen “Gant at Bette / sans este” (Gent heeft Bette zonder het te zijn (bête)).
34
De kapel (7m68x6m00) werd 8 meter verder en een halve meter hoger heropgebouwd. Het ganse project werd bekostigd door de Zusters Maricolen van Dendermonde te Lede. Het bouwwerk werd aangevat begin maart 1970 en op 25 mei, de eerste maandag van de novene, plechtig ingezegend. De vernieuwde kapel werd op 28 oktober 1982 door het Verbond van Heemkringen - Oost-Vlaanderen erkend als bekroonde restauratie. 6de wee: Deze kapel staat eveneens vermeld in het Landboek van 1695. Ingevolge wegeniswerken aan de (huidige) Molenbergstraat in 1926, werd de kapel 2 meter verderop gebouwd (richting Smesweg), gelijkvormig aan de vorige. Tijdens de aanleg van de Grotekapellelaan in 1974 werd de kapel opnieuw gesloopt en met recuperatie van de zandstenen ornamenten, vensters ed. herbouwd in haar oorspronkelijke vorm. Nu werd ze geplaatst op de uithoek van het kerkhof, enkele meters van het kruispunt Grotekapellelaan-Molenbergstraat oostwaarts. 7de wee: Vermoedelijk stond dit bouwwerk (zonder bovenbouw) tot 1615 als preekgestoelte bij de prediklinde op de plaats waar de Grote Kapel (5de wee) werd gebouwd.
Op een postkaart van rond de eeuwwisseling staat de “Heilige Grafkapel” langs de zuidoostkant van de (nu) Molenbergstraat op een insprong van de weg. Met de verbeteringswerken en het rechttrekken van de straat in 1926, werd de kapel gesloopt en heropgebouwd aan de overkant, naast de ingang van het kerkhof. Tevens werd met een bovenbouw, een overwelving van het altaar toegevoegd. 35
Openbare Gebouwen Het station Het eerste station werd feestelijk geopend op 1 mei 1856. Het werd gebouwd naar de plannen van J-P Cluysenaer. Het typische van zijn ontwerpen was dat de voorgevel bij stations in dorpen steeds naar de sporen was gericht, in steden naar het stationsplein. Rond 1908 werd een zijspoor aangelegd van Aalst tot Serskamp. Via dit spoor werd grond aangevoerd uit Serskamp voor de verhoging van de sporen in Aalst. Tijdens WO I was het station bezet door het Duitse leger. De reizigerstreinen werden afgelast en vervangen door militair vervoer. Het oude station werd in 1976 afgebroken en vervangen door een “modern ogend” gebouw, naar de plannen van architect J. Moens uit Sint-Amandsberg.
Het Gemeentehuis In 1894 werd beslist een nieuw gemeentehuis te bouwen, niet zozeer om de gemeentediensten “meer ruimte” te geven, maar wel om de archieven op een behoorlijke manier te kunnen bewaren! Op 8 maart 1895 keurde de gemeenteraad de aanbesteding voor de nieuwbouw en de verkoop van het oude gemeentehuis goed. Het neogotisch gebouw werd opgericht door aannemer B. Hermans naar de plannen van Edward Bouwens uit Dendermonde. In het begin van de 20ste eeuw waren naast de gemeentediensten, ook de eerste twee klassen van de muziekschool, het materiaal van de brandweer, de woonst van de veldwachter, 2 gevangeniscellen en de bibliotheek van het Davidsfonds ondergebracht. In 1948 en 1951-1952 werden uitbreidingswerken uitgevoerd. Ingevolge de fusie in 1977 was de raadzaal te klein geworden voor 25 raadsleden. De vergaderingen hadden plaats in het Cultureel Centrum. 36
De raadzaal, de woonst van de veldwachter en de 2 cellen werden burelen. In 1991 werden opnieuw uitbreidingswerken uitgevoerd - nu verhuisde de burgerlijke stand tijdelijk naar het Cultureel Centrum - en werd een nieuw politiekantoor (1992-1993) gebouwd. Dit laatste gebouw zou later ingenomen worden door de steeds groeiende administratie.
Het Cultureel Centrum Dit kasteeltje, gebouwd in 1799, werd samen met het achterliggend park door de gemeente aangekocht in 1963. Het is momenteel de “huisvesting” van de Academie voor Muziek en Woord, de heemkundige kring Heemschut (kelderverdieping) en enkele verenigingen (zolder). De parketzaal wordt soms gebruikt voor tentoonstellingen, kleine concerten en recepties.
De bibliotheek Reeds in 1874 bestond in Lede een “Volksboekerij ten dienste van de bevolking”. De activiteiten zouden na enkele jaren gestopt zijn, vermits in 1913 beslist werd een Davidsfondsboekerij te stichten. De oorlogsjaren 14-18 voorbij, hernam de “boekerij”, ondergebracht in het gemeentehuis, haar bedrijvigheid. In november 1975 verhuisde de bibliotheek naar de vroegere Rijkswachtkazerne in de Brilstraat. Het gemeentebestuur nam - middels het bibliotheekdecreet van 19/6/1978 - het boekenfonds over van het Leedse Davidsfondsbestuur. 1/1/1982 was de start van de erkende Plaatselijke Openbare Bibliotheek. Het gebouw werd “doodversleten” en men verhuisde naar ter plaatse geïnstalleerde “containers”.
37
De grote dag voor de bibliotheek was de officiële opening van “De Bron” op 10 december 1999. In splinternieuwe, moderne en efficiënte lokalen werd de “bib” gehuisvest.
De Bron Het complex De Bron werd opgevat als polyvalente zaal, vergaderzaal en bibliotheek. De verwezenlijking van het gebouw had wel te kampen met enige moeilijkheden (gemis van subsidiering, faillissement van aannemer enz.) zodat de officiële opening pas kon geschieden op 10/12/1999. De naamgeving “De Bron” (aangereikt door de Culturele Raad) is toepasselijk op drie vlakken: - het bronrijk gebied (Kerkevijver, de vijvers van Markizaat, Dries en Ronkenburg), - de dubbele functie: bibliotheek als bron van wijsheid activiteiten als bron van cultuur, … en (waarom niet) - de blauwgroene kleur van het water.
Sporthal De Ommegang Op 3 april 1993 werd dit modern sportcomplex ingehuldigd door Vlaams Minister van Cultuur Hugo Weckx. De plannen van W. De Troch, architect van de Gemeentedienst van België, werden uitgevoerd door bouwbedrijf NV Damman uit Deerlijk. Het complex bestaat uit: een grote sporthall 44x24, 2 polyvalente zalen 12x12 en een cafetaria. In openlucht zijn er naast het polyvalent terrein van 44x24, nog 4 voetbalpleinen, een beachvolley-, een petanque- en kinderspeelterrrein. 38
De Posterijen Reeds in 1860 had Lede een postkantoor, gevestigd in het treinstation. In 1904 werd de post overgeplaatst naar een woning op het Dorp (nu Markt), die (na een brand) in 1926 werd afgebroken en zodoende doorgang gaf naar de Hoogstraat.
In 1913 verhuisde het postkantoor naar de Nieuwstraat nr. 73 (d’ oude post genoemd) en eind 1939 naar nr. 61, zelfde straat. In februari 1975 werden de postdiensten ondergebracht in het nieuwe Administratief Centrum.
Politie en Rijkswacht De Politie is in de loop der jaren enkele keren verhuisd: van het gemeentehuis, in de zestiger jaren naar het vroegere woonhuis van het gezin Schatteman, Dorp 3, dat na afbraak plaats ging maken voor een nieuw politiecommissariaat. Tijdens de werken in 1990 had de politie terug een onderkomen in het gemeentehuis.,In 1993 werd het nieuw gebouw in gebruik genomen. De Rijkswacht was eerst gekazerneerd in de Brilstraat en verhuisde in 1975 naar het 2de gedeelte van het Administratief Centrum. Eind 1998 heeft de regering een politiehervorming goedgekeurd die op 1/1/2001 tot stand is gekomen. 39
De Politiediensten gingen samen met ErpeMere en werden ondergebracht in het Administratief Centrum (de lokalen boven De Post en de vroegere Rijkswachtkazerne) en in de lokalen in Erpe-Mere.
De Brandweer In de gemeentebegroting van 1826 stond vermeld: “Men heeft noodig geoordeelt zich eenige voorwerpen te beschikken tot blussching van brand …”. In 1861 keurde onze toenmalige gemeenteraad de aankoop goed van oa. 80 nieuwe brandemmers en allerlei “brandbluschgereedschappen” … een bewijs dat onze eigen brandweer reeds actief was in de 19de eeuw! Bij de bouw van het gemeentehuis in 1895, werd een bergplaats voorzien voor de “brandspuit”. Deze “brandspuit” en ander materiaal kregen echter gedurende jaren onderdak bij verschillende particulieren en belandden uiteindelijk na de oorlog ‘40- ’45 in de stallingen van de COO (nu OCMW).
In 1951 werd het arsenaal ondergebracht in lokalen achteraan het gemeentehuis. Eind 1963 werden 2 woningen, naast het gemeentehuis, ter beschikking gesteld en verbouwd tot arsenaal.
Enkele jaren later staakte de zuivelfabriek St-Martinus alle activiteiten aan de Vijverstraat. Op 29 september 1976 kocht het gemeentebestuur het complex. Een jaar later werd de oude melkerij verbouwd tot brandweerstation en officieel geopend op 12 mei 1979. 40
De melkerij Alhoewel de melkerij geen “openbaar gebouw” was, is het wel nuttig de historiek ervan aan te halen. In 1902 werd beslist een stoommelkerij op te richten. De 18 stichters vroegen de gemeenteraad in 1904 “een stoomtuig te mogen plaatsen van acht paardekracht tot het bewegen des Melkerij”. In 1918 werd de melkerij stilgelegd doch in 1921 werd opnieuw gestart. Na WO II werd het bedrijf volledig omgebouwd: tanklokaal, burelen, labo enz. Grondige vernieuwingen werden vanaf 1960 doorgevoerd, oa. een volautomatische melkontvangstinstallatie … op dat ogenblik enig in België. Op 1 januari 1969 fusioneerde de melkerij met St.-Blasius, Overmere en St.-Genoveva, Schoonaarde. In 1975 werden diepkoeltanks geplaatst bij de boeren, waar de melk om de 2 (zomer) of 3 dagen (winter) werd opgehaald. De gebouwen werden in 1976 verkocht aan de gemeente, die er de technische dienst en de brandweerkazerne in onderbracht.
Het Kerkhof Op de gemeenteraadszitting van 8 september 1955 werd besloten “een monumentale toegangspoort met dodenhuisje en bergplaats” te bouwen. De plannen, opgemaakt door architect Theo Vijverman uit Denderleeuw, werden uitgevoerd tijdens de zomer van 1956 door aannemer Edmond Keppens uit Lede. Het complex werd, samen met de nieuwe Calvarieberg, plechtig ingewijd op 1 november 1956. 41
Molens De Houten Molen Deze molen (reeds gekend in 1571) werd vroeger in de volksmond “Houten Kot” genoemd en was gelegen aan de Molenbergstraat, rechts van “Den Bonten Os”. Het was een staak- of standerdmolen (de kast van de molen staat op een stam van 70 à 80 cm dikte) op open teerlingen (gemetste steunblokken) en functioneerde als graanmolen. Zijn laatste “werkjaren” waren van 1884 tot 1911 bij Jozef De Munter; tot 1916 bij zijn weduwe en kinderen. Vanaf 1916 was Maria-Jozefine De Munter eigenares van de windmolen. De afbraak begon in 1919 en de molen was volledig gesloopt in 1922.
De Stenen Molen De Stenen Molen (reeds gekend in 1543) was gelegen op de hoek van de Nieuwstraat en de Bellaertstraat. Deze molen werd in 1923 omgebouwd tot “graanmolen met motor” en werkte tot bij zijn sloping in 1938. Op de vrijgekomen plaats werd de woning van wijlen dokter Gerard Gabriëls gebouwd.
De Rabboutsmolen Deze watermolen (reeds gekend in de 13de eeuw) - in de volksmond “de molen van Fijnens” - was een graanwatermolen van het bovenslagtype. (het water stroomt boven op het rad, gebruikelijk bij beken met klein debiet)
In 1900 liet de toenmalige eigenaar Hippoliet Matthijs een stoommachine plaatsen. De molen bleef in de familie Matthijs tot in 1949. De activiteiten werden gestaakt in 1968. Het molenrad werd verkocht aan de Bellemolen te Essene. In ‘86 ging de “molen van Fijnens” van Albert Lemmens, de eigenaar vanaf 1949, naar Dominique Roelandt. 42
Herdenking Het Oorlogsmonument Begin 1920 werd op vraag van een comité - gesticht met als doel het laten oprichten van een oorlogsmonument - aan het toenmalige gemeentebestuur, een bedrag toegekend van 25.000 fr. De Gentse beeldhouwer Aloïs De Beule (°1861 +1935) kreeg de opdracht. Het monument werd geplaatst op het Dorp (nu Markt) rechts van de St.-Martinuskerk. Op 8 mei 1921 werd het gedenkteken onthuld, dit ter nagedachtenis van de 36 soldaten die sneuvelden of in krijgsgevangenschap stierven tijdens de Eerste Wereldoorlog, van de 16 slachtoffers van de opeising en van de 4 gedode burgers uit Lede.
Op 19 mei 1940, bij het begin van Wereldoorlog II, werd het gedeelte op de rechterzijde van het beeld - voorstellend leeuw (België) die de adelaar (Duitsland) verplettert - weggekapt op bevel van de Duitse bezetter. Tot op heden werd hier niets aan gereconstrueerd. De 20 namen van de oorlogsslachtoffers 1940-1945 en Korea 1951 werden later aangebracht. 43
Julius De Geyter Op 3 mei 1970 werd een gedenkplaat onthuld aan de voorgevel van het Cultureel Centrum, door de Vlaamse Toeristenbond. De beeldhouwer was Albert Poels uit Borgerhout.
Julius (Joannes) De Geyter werd geboren te Lede op 25 mei 1830 uit Oordegemse ouders. Zijn geboortehuis was de herberg “Den Bonten Os”, gelegen op de hoek van de huidige Molenbergstraat met de Rosselstraat. Hij werd onderwijzer, vertaler en redacteur, klerkgriffier en pleitbezorger bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Hij schreef poëzie vanaf zijn 20 jaar, gaf talrijke boeken uit en maakte verscheidene teksten voor Peter Benoit, zoals de “Rubenscantate”, “De Wereld in” en “De Rijn”. Zijn antiklerikaal strijdlied “De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen” is de geschiedenis ingestapt als hét Geuzenlied. In 1903 wilde men hem voordragen als Belgisch kandidaat voor de Nobelprijs, doch hij moest het afleggen tegen Emiel Verhaeren en Maurice Maeterlinck. Hij overleed te Antwerpen op 18 februari 1905. Sinds 1962 werd de Achterstraat naar hem genoemd.
Gery Helderenberg Geboren als Hubert Buyle te Nieuwkerken-Waas op 18 januari 1891. Hij werd priester gewijd in 1915 te Boulogne-sur-Mer (F), werd legeraalmoezenier te Calais en onderpastoor te Zarlardinge (1919), Herdersem (1922) en Lede (1925 tot 1937). Op zijn initiatief werd de bepleistering weggekapt van de kolommen en de gewelven van onze Sint-Martinuskerk in 1930. In 1937 werd hij aalmoezenier in het hospitaal te Geraardsbergen en in 1939 in de O.L.Vrouwkliniek te Aalst. In 1966 werd hij rector in “Huize Ronkenburg” te Lede, waar hij overleed op 9 december 1979. 44
Hij schreef tal van poëzie- en prozastukken, spreekkoren en koorspelen. Voor zijn omvangrijk oeuvre (meer dan 70 werken) ontving hij talrijke letterkundeprijzen. Op 28 oktober 1973 werd door het Davidsfonds een gedenksteen onthuld aan nummer 9 op de Markt, waar Hubert Buyle als onderpastoor woonde van 1925 tot 1937. De onlangs gerealiseerde woonverkaveling, dichtbij “zijn” Ronkenburg, kreeg als eerbetoon het straat naambord “Gery Helderenberglaan”.
Straatnaamborden Tijdens de 20ste eeuw werden verschillende straten genoemd naar bekende Ledenaars en niet-Ledenaars. Deze vorm van huldebetoon gebeurde zowel door herbenaming van bestaande straten als benaming van nieuwontworpen straten of lanen. (De nieuwe straatnaamborden - met info - werden geplaatst in de loop van 2007).
Br. de Saedeleerstraat Franciscus De Saedeleer werd geboren op 9 december 1844 in de toenmalige “agterstraat”, nu Julius de Geyterstraat. Hij werd broeder bij de Jezuïeten in 1871 en als missionaris naar OpperZambesi gestuurd in 1878. Hij hielp later een missiepost oprichten in Rhodesië en “kapelhoeven” aan de Beneden-Congostroom. Op 5 februari 1906 keerde hij terug naar Lede. De volgende jaren was hij actief in het St.-Ignatiushandelsinstituut te Antwerpen en het SintBarbaracollege te Gent. Hij overleed te Walzing (Arlon) op 2 februari 1920. De huidige Broeder de Saedeleerstraat is ontstaan uit een samenvoeging van een gedeelte van de Hollestraat en de Geuzenboswegel. De naam van deze straat werd voor het eerst vermeld in de kiezerslijsten van 1932. 45
de Kerchovelaan De familie de Kerchove heeft in Lede op politiek vlak een belangrijke rol gespeeld, voornamelijk begin 19de eeuw. Ze was tevens één van de grootste adellijke families van onze gemeente. François Henri Ghislain de Kerchove woonde op het kasteel Ronkenburg tot bij zijn overlijden in 1847. Hij was generaal-majoor in dienst van het Hollands leger en was hier enige tijd maire (nu burgemeester genoemd). Baron Raymond de Kerchove d’Exaerde was gouverneur van OostVlaanderen van 1885 tot 1919. Een zekere Alice Marie de Kerchove, geboren in 1838 en overleden in 1877, zou een betovergrootmoeder geweest zijn van prinses Mathilde. Op het kerkhof van Lede zijn nog wapenschilden van deze familie aanwezig. Deze laan bevindt zich tussen de Poortendriesstraat en de Stokstraat en is een verkaveling van Bolangier en de Kerchove. De naamgeving aan deze laan werd goedgekeurd op de gemeenteraadzitting van 19 november 1973. Dr. E. Rubbenslaan Emiel Rubbens, geboren in Zele op 18 maart 1864, vestigde zich hier in Lede als geneesheer. Hij werd provinciaal raadslid en in 1912 stichter van de Vlaamse verpleegstersschool te Gent. In de jaren ’20 richtte hij in onze gemeente een afdeling op van het Nationaal Werk van Kinderwelzijn. Hij overleed tijdens een congres te Gent op 8 augustus 1926. Deze laan bevindt zich tussen de Poortendriesstraat en de Stokstraat.
Dr. Moenslaan Deze naamgeving, goedgekeurd op de gemeenteraadzitting van 19 november 1973, was bestemd voor het tweede gedeelte van de verkaveling Meeus. Jammer werd in de notulen niet duidelijk vermeld (geen motivering) welke “Moens” bedoeld werd … Jean Moens (°1841+1922, advocaat, amateurarcheoloog, pionier Oost-Vlaamse archeologie en vroegere
46
eigenaar van de gronden) of Louis Moens (geneesheer) of Charles Louis Moens (geneesheer en schepen van 1912 tot 1920). Deze laan bevindt zich tussen de Bellaertstraat en de Olmendreefrede. Hippoliet Raesstraat De straat werd genoemd naar Oscar Hippoliet Raes (°1909 +1975), aannemer openbare werken, afkomstig uit Erembodegem. Van 1965 tot bij zijn overlijden, was hij een opmerkelijke en graaggeziene burgemeester. Deze straatnaam werd gegeven aan een deel van zijn woonverkaveling aan de Smesweg. Julius De Geyterstraat Julius De Geyter (°Lede 25/5/1830 + Antwerpen 18/2/1905) was onderwijzer, vertaler en redacteur, klerkgriffier en pleitbezorger bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Hij gaf talrijke boeken uit en maakte verscheidene teksten voor toondichter Peter Benoit. Zuster Lambertinestraat Maria Coleta Van Cauter was de wereldlijke naam van Lambertine, zuster van het Sint-Vincentius a Pauloklooster te Gijzegem. Ze werd op 10/4/1870 geboren in een landbouwersgezin uit de Bosstraat. Lambertine vertrok op 10 mei 1896 als zuster-missionaris naar Brazilië voor de verzorging van melaatse weeskinderen. In 1921 keerde zij terug naar België om te genezen van de opgedane melaatsheid. Ze overleed echter op 26 juni 1930 te Antwerpen. Als eerbetoon voor het werk dat zij als “vrouwelijke Pater Damiaan” gedurende 25 jaar heeft gepresteerd, werd in 1944 het vroegere Brulstraatje, enkele jaren Julius De Geyterstraat (van Rosselstraat tot Rammelstraat), naar haar genoemd. 47
Ook werden straten genoemd naar bekende Belgen: - Albrecht Rodenbachstraat Roeselare °1856+1880 - dichter, Vlaams studentenleider. Naam gegeven aan de “Nieuwe Wijk” in 1981. - Guido Gezellestraat Brugge °1830 +1899 - priester-dichter. Naam gegeven aan de Guchtweg in 1932 (kiezerslijsten). - Koning Albertlaan Nieuwe straat (1933) op 5/7/1934 genoemd naar koning Albert I, 3de koning van België - °1875 +1934. Laan gelegen tussen Bellaertstraat en Katstraat.
_________________________________________ Enkele straten kregen tijdens de 20ste eeuw tijdelijk een nieuwe naam: Van 1943 tot november 1944 werd de Achterstraat veranderd in de Joris Van Severenstraat. Van Severen (°1894) volksvertegenwoordiger en Vlaams nationalist, was stichter van “Verdinaso” (Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen) en had als doel de hereniging van Vlaanderen met Nederland. Hij werd op 20 mei 1940 in gevangenschap te Abbeville door Franse soldaten tijdens een wilde schietpartij dodelijk gewond. De Hoogstraat kreeg van 1943 tot november 1944 een nieuwe naam, nl. de Reimond Tollenaerestraat. Reimond Tollenaere (Oostakker °1909 Leningrad +1942) was een Vlaams politicus, advocaat en nationaalsocialist. Hij zette zich actief in voor het aanwerven van vrijwilligers voor het Oostfront. In december 1945 kreeg de Hoogstraat een nieuwe naam: Maarschalk Montgomerylaan. Op 16 maart 1945 heeft hij halt gehouden in Lede voor een vergadering met zijn officieren - waarschijnlijk in cinema Patria … vandaar. Op de achtergrond de bank, nu apotheek, en café de reisduif, nu ’t één achter ’t ander).
Deze Britse veldmaarschalk (°1887 +1976) werd geroemd om zijn commando van het Britse leger in Egypte en langs de Atlantische Kust en de bevrijding van België en Zuid- en Oost Nederland. De Hoogstraat werd nog enige tijd als “Montgomerylaan” genoemd. 48
De reuzen Bette In 1950 startte een actiecomité, opgericht in de wijk Vijver, met als doel een reus te schenken aan de gemeente Lede. Hij zou een historisch verantwoord persoon moeten uitbeelden. De keuze was snel gemaakt: het zou markies Willem Bette worden, een reus van 4m50. Hij deed zijn eerste rondgang op 23 april 1950 op de tonen van het reuzenlied, getoonzet door Aimé Schepens (directeur van de muziekschool), met de woorden van broeder Juliaan (Ledenaar en leraar Sint Lucas Instituut te Gent). Op 8 april 1951, amper een jaar later, zag men op Vijverkermis Willems’ gemalin markiezin AnneMarie de Hornes verschijnen. Iets kleiner van gestalte, 4 meter hoog. Sinds 1973 draagt de Koninklijke Harmonie Sint Cecilia zorg voor het reuzenpaar, die hen vanaf 1978 steeds begeleid met de “Willem Bettemars”, een compositie van Etienne De Winne. Beide reuzenkoppen waren creaties van het Sint Lucasinstituutl. De kledij werd gekopieerd naar Elisabeth van Frankrijk (eerste gemalin van Filips IV, koning van Spanje die op 3 augustus 1633 Lede verhief tot markizaat) op een schilderij van Velasquez.
De Vijverse Reuzen en hun kroost Deze groep werd in 1955 opgericht. De 2 reuzen werden genoemd naar de hoofdacteurs van de toenmalige succesvolle TV-reeks “Schipper naast Mathilde”. Matthias en Mathilde waren respectievelijk 3m50 en 3m hoog en wogen 25 en 20 kg. Ze waren goed omringd door hun kroost, een 40-tal dwergen met een nogal groot uitgevallen hoofd. De eerste twee “dikkoppen” werden in Brussel aangekocht en naarmate geld in kas kwam, werden koppen bijgekocht. De groep oogstte veel succes in talrijke carnavalstoeten, zowel in België als in het buitenland. Het overlijden in 1974 van één van hun stuwende krachten, Jozef Meuleman (Jef Verlak) betekende meteen het einde van een stukje Leedse folklore. 49
Gemeentewapens Vanaf de jaren ’40 tot 1961 werd een zegel gebruikt dat sterk geleek op ons huidige gemeentewapen, doch met een dwarsbalk. Deze schuine strook moest een verschil aantonen met het wapenschild van Schellebelle. Deze gemeente droeg immers ook het wapen van de Bette. Vanaf 1950 was men reeds “ten rade gegaan” bij broeder Juliaan van het Sint-Lucasinstituut te Gent (Ledenaar en leraar): de gemeenteraad had liefst een “gevierendeeld” wapen waarin de families van Lede, de Bette, de Grutere en Joigny de Pamele verwerkt zouden zijn. In 1957 maakte Broeder Juliaan 3 ontwerpen, die echter door de Raad van Adel werden verworpen. De Raad verkoos dit van de Bette. De Gemeenteraad van 25 augustus 1958 gaf zijn goedkeuring voor het wapen van “de Bette met toevoeging van de piëta”. Bij de fusie in 1977 gaf het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn fiat aan de raadsbeslissing van 1958, doch zonder de piëta: deze was een recent toevoegsel, heraldisch onverantwoord en overbodig en er moest geen onderscheid meer gemaakt worden met andere gemeenten die het wapen van de Bette droegen. De omschrijving van ons gemeentewapen zou als volgt luiden: “in lazuur drie Sint-Antoniuskrukken van goud, het schild getopt met een kroon van goud met drie fleurons gescheiden door drie parels 1 en 2 geplaatst”. Dit alles werd vastgelegd in een besluit van de Gemeenteraad van 29 juni 1982, bij ministerieel besluit van 5 november 1984 en verschenen in het Belgisch Staatsblad van 8 juli 1986. De gemeentevlag werd goedgekeurd met de hierboven vermelde data en omschrijving: “blauw met drie gele Sint-Antoniuskrukken”.
50
Volkshuizen - Feestzalen De Volkskring Tijdens de 19de eeuw had de kerk nog een zekere macht, voornamelijk op het vlak van onderwijs, armenzorg en gemeentelijk besturen. Het begin van de 20ste eeuw betekende evenwel een kentering. Hier in Lede maakte men kennis met de Daensisten en een scheuring van de Katholieke Partij, die door het leven ging als “Het Nieuw Muziek”. Vanaf 1900 ziet men katholieke verenigingen oprichten. Reeds op 1 maart startte de boerengilde “De Eendracht” in hun lokaal aan de Bosstraat en kreeg zelfs iets later een proost er bij. Op 18 november werd de boerengilde “Vriendenbond” gesticht. Een jaar later, op 29 januari 1911, werd de Sint-Jansgilde opgericht, met als doel “zieke of gekwetste” leden te ondersteunen. Ook voor de veestapel werden verschillende verenigingen - telkens met een pastoor in hun rangen - opgestart: in 1906 een geitenkweeksyndicaat “Broederliefde is Plicht” met E.H. Theofiel De Mulder als proost en in 1911 een varkenskweeksyndicaat met E.H. Alfons Cobbaut als proost. De Raiffeisenkas, opgericht op 26/11/1911 ging samen met de Belgische Boerenbond vanaf 2/2/1919. De Boerinnengilde en de Boerenjeugd werden opgestart, respectievelijk in 1925 en 1928. Het “Kristen Spoorsindikaat”, gesticht in 1920 te Wanzele, verhuisde in 1921 naar Lede. De handelaars hadden eveneens hun “vaste stek” in de Volkskring: het “Nationaal Christelijk Middenstandsverbond NCMV” vanaf 1928 en de “Christelijke Middenstands- en Burgervrouwen CMBV” vanaf 1959. Hun respectievelijke proosten waren toen onderpastoors Hubert Buyle en Frans Van Roy. Op 20 december 1909 werd een “Christen Vlaamsch Verbond” gesticht en werd een oproep gedaan tot de bevolking om deel te nemen aan de “volksontwikkeling in kristelijke zin”. Een “huis” voor katholieke organisaties zou worden opgericht.
51
In 1911 werd de grond aangekocht en een jaar later - met E.H. Emiel Bijl als drijvende kracht - volgde de aanbesteding en de bouw van de feestzaal, naar de plannen van Théophile Présiaux. De toneelvereniging “Vreugd in Deugd” vond er haar thuishaven vanaf de eerste dagen, bijna 100 jaar geleden! Na WO I zag men bij de katholieken “standenorganisaties” ontstaan, met één of meerdere afdelingen en - veelal - elk met een eigen lokaal. Degenen die niet konden beschikken over zo’n “eigen lokaal”, vonden onderdak in “de Patronage”, later “de Volkskring” genoemd. 1916 - Maatschappij H. Vincentius a Paulo. Werkende en ondersteunde leden.
In juli 1945 vestigde de mutualiteit “Maatschappij van Onderlingen Bijstand Sint-Jansgilde” zich in de Volkskring. Het ACV, Algemeen Christelijk Vakverbond, gesticht in 1919 met als proost onderpastoor Albert Lefebvre, kreeg zijn plaatselijk secretariaat in de Volkskring vanaf 1948. Onderpastoor José Van Hoolandt werd in augustus 1942 proost van de “Katholieke Arbeidersvrouwengilde KAV” en in 1946 van de “Kristelijke Werkliedenbond KWB”. Samen met de private bank van de katholieke arbeidersbeweging BAC werden ze gehuisvest in de voorhal van de feestzaal van de Volkskring. In de loop van de volgende jaren werd een klein lokaal, boven het café van de Volkskring, gebruikt voor Milac-Lede, een organisatie voor soldaten-dienstplichtigen. Om een betere coördinatie te hebben van alle parochiale organisaties en bewegingen, werd binnen de vzw. Parochiale Werken een “Beheerraad van de Volkskring” opgericht in 1965. Deze heeft bestaan tot 1970. De feestzaal van de Volkskring werd meer en meer gebruikt door allerlei sociaal-culturele verenigingen en jeugdbewegingen. Eerder uit noodzaak omdat noch de gemeente zelf of de “politiek gekleurde” organisaties over een eigen zaal beschikten. De “thuisadressen” van vele organisaties zijn echter niet meer terug te vinden in de Volkskring.
52
Het “Vlaamsch Huis” Lede kende begin van de 20ste eeuw, zoals overal, op politiek gebied, een woelige periode. Het grote katholieke machtsblok kreeg de eerste “politieke schoppen” te verwerken en scheuringen - waaronder de Daensisten als belangrijkste - staken de kop op. Vlak na de Eerste Wereldoorlog verscheen een nieuwe beweging in de Leedse “politieke wereld”: de Daensisten zouden een “Vlaamsch Huis” oprichten. De Vlaamse Oud Strijders zouden zich verenigen in wat men gemeenzaam de “VOS’sen” ging noemen. In de loop van de jaren groeiden de groepen naar elkaar en legden de basis voor een Vlaams volkshuis in Lede. Sommige historici beweerden dat er nooit Leedse Daensisten geweest zijn of er geen samengaan was met de VOS. In het Belgisch Staatsblad staat echter dat op 23/2/1913 de “Christene Democratische Ziekenbond Hoop op Toekomst” in Lede was opgericht. De algemene vergadering had plaats op 1 mei 1913. Hoe dan ook, op 11 december 1924 werd het “Vlaamsch Huis” opgericht. In 1925 werd een aanbesteding uitgeschreven voor het oprichten van het gebouw in de Kasteeldreef. Aannemer Oscar De Jonge trad op als bouwheer en O. Van Hoeck werd als bouwmeester gekozen. Reeds in augustus 1925 werd de opening van het lokaal gevierd. Verschillende verenigingen vonden een onderdak in dit volkshuis: de muziekmaatschappij “Recht voor Allen”, de toneelbond “Sint-Lutgardis”, de kunstkring “Sint-Lutgardis”, de duivenbond “Elk zijn Recht” en een turnbond. Verschillende Vlaamse jeugdbewegingen werden opgericht in 1938,1939 en 1941: de “Kerlinnekes”, de “Dietsche Meisjesscharen”, het “Algemeen Nationaal Jeugdverbond” en de “Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen”. Verder was er nog een spaarkas en de VOS. Mogelijks bood het “Vlaamsch Huis” ook onderdak aan “VNV” en de “Unie van Hand- en Geestesarbeiders”. Het goed georganiseerd Vlaams netwerk dat in Lede was uitgebouwd viel na de Tweede Oorlog als een kaartenhuisje ineen. Tijdens een buitengewone vergadering in 1948 werd beslist over te gaan naar de liquidatie van het voormalig “Vlaamsch Huis”. 53
Dit gebeurde deels - pas in 1957 - mits een overeenkomst met de brouwerij Zeeberg. Het “Vlaamsch Huis” zou nu door het leven gaan als café-bioscoop “Churchill”, iets later als “Roxy”. Begin jaren ’60 - met een nieuwe uitbater - sprak men van “De Reinaert”. De politieke partij “Volksunie” uit Lede maakte toen gebruik van het gebouw. Een nachtelijke brand op 11 april 1976 maakte een einde aan deze geschiedenis en begon een lange lijdensweg van verval. Uiteindelijk werd het gebouw in 1997 afgebroken om plaats te maken voor een moderne feest- en cultuurzaal. “Intermezzo” werd feestelijk geopend op 30 oktober 1999.
Het Volkshuis De grote arbeidersgezinnen die op het einde van de 19de, begin 20ste eeuw op de wijk “Vijver” woonden, kunnen we beschouwen als grotendeels “socialistisch gezind”. Leden van die gezinnen werkten in Aalst, Brussel, Gent, Luik en in Frankrijk als seizoenarbeider. Op die plaatsen hadden ze kennis gemaakt met het socialistisch ideeëngoed. In 1911 werden de plaatselijke afdelingen van de mutualiteiten van Aalst en de omliggende gemeenten (waaronder Lede) gefedereerd in het “Verbond Aalst”. De uitbetalingen, en ook lezingen, dienstbetoon en meetings hadden plaats in het Volkshuis doch werden steeds georganiseerd door Aalst. Een plaatselijke afdeling van de Belgische Werkliedenpartij zou hier in 1919 opgericht zijn. Over de activiteiten tasten we in het duister, enkel de vlaginhuldiging op 10 april 1921 is gekend. 54
In 1922 werd een turnbond voor jongens en meisjes, opgericht. Hun lokaal was bij Theophiel Troch en er werd geoefend in de oude schuur van het Volkshuis. De bond “turnde” slechts 5 jaar. Samen met de opening van hun lokaal in de Stationsweg, werd in 1923 een coöperatieve winkel “Vooruit” geopend. Deze winkel bleef bestaan tot rond WO II. In 1934 werd een Socialistische Jonge Wacht opgericht met daarnaast een Scholierenbond. Doel was de jongeren het socialisme bij te brengen en strijdliederen aan te leren, doch het duurde maar enkele jaren. de coöperatieve winkel rechts op de foto
Alle organisaties hadden tot WO II hun vaste stek in het Volkshuis, bij Petrus Smekens. Na de oorlog verhuisden ze naar café Minnebo op het Dorp (nu Markt). In 1964 werd een Leedse afdeling van de Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden opgericht in café Minnebo. Later in het Volkshuis en nog later in café Riva op het Dorp. Vier jaar later werd de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid “De Rank” opgericht die aansloot bij de federatie Aalst. Het doel was “de volledige culturele ontplooiing van de mens”. Later veranderde de naam in “Curieus”. Hun lokaal volgde dat van de gepensioneerden. Begin de jaren ’70 - na een breuk met de vakbond die nu een apart lokaal had bij Louis Temmerman in de Openveldstraat - vestigden de organisaties zich in het Volkshuis bij Jef D’Hondt in de Nieuwstraat. In 1981 werd een afdeling van de Vlaamse Federatie van Gehandicapten opgericht. In de jaren ’80 - na een conflict - werd alles, behalve de vakbondsafdeling, verhuisd naar café Riva. Vanaf 1994 werd “Zaal De Kuip” in de Nieuwstraat 103 het lokaal voor alle activiteiten. 55
De Liberalen In een pamflet van 12 oktober 1890 stelde Cyprien Pilatte zich kandidaat voor de Gemeenteraadsverkiezingen namens het “Komiteit der Onafhankelijken en de Bekwaamheidskiezers”. Daarna hebben we niets meer gehoord of gelezen van deze “partij”. Het is pas na WO I dat op initiatief van de familie Matthijs, afkomstig uit het Brusselse, een “Partij der Onafhankelijken” opkomt in de Leedse politieke arena. Feit is dat er wel contact was met de Liberale Partij uit Aalst die reeds in 1846 bestond. In 1927 werd een Liberale Vakbondsafdeling-Lede opgericht. Het lokaal was in de Kasteelstraat bij Frans Luwaert. Gaston Matthijs, partijactief persoon, was burgemeester in Lede van 1/1/1933 tot 31/12/1938. Na WO II had Ferdinand Daelman hier de partijleiding en was tevens Liberaal provincieraadslid. De Liberale Mutualiteit “Eduard Pecher” werd in 1931 op initiatief van Ferdinand Daelman opgericht. Uitbetalingen en dgl. gebeurden eerst in het lokaal van Frans Luwaert, nadien in “De Kroon” bij Prosper Smekens eveneens in de Kasteelstraat; later in “De Lelie” en uiteindelijk in het eigen bureel, eveneens in de Kasteeldreef. De “Liberale Damesbond” is in 1931 opgericht in de Patria, met als voorzitster mw. Augusta Van der Schueren. In 1945 werd de bond heropgestart met als voorzitster mw. Martha De Winne-Eeckhout. Met de naamsverandering in 1961 werden zij “PVV-vrouwen”. In de periode 1948-1949 werd de “Liberale Jeugd” opgericht, wellicht mede onder impuls van Aalst maar met volledige zelfstandige werking. De initiatiefnemers waren Julienne en Frederik Sonck, kinderen van Aimé Sonck, die na het overlijden van Ferdinand Daelman in 1965, voorzitter van de Liberale Partij in Lede geworden was. Hun lokaal was bij de familie Coppens, achteraan in de Markizaatstraat. Het liberaal muziek, de “Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia” (gesticht in 1790 !) bleef tot na WO II zeer actief. Hun lokaal was in “Zaal Patria” op de hoek van de Molenstraat (nu Molenbergstraat) met de Rosselstraat. Hun voorzitter was toen notaris René Buys. De jaarlijkse dagviering van de Liberale Partij werd steeds door hen opgeluisterd.
56
Met het verdwijnen van de familie Matthijs van het politieke toneel, werd de financiële kraan dichtgedraaid en moesten andere geldbronnen worden gezocht. “De Patria” werd in 1948 geruild voor “De Lelie” in de Kasteeldreef. Met het aantreden van Emiel Vinck kreeg de “Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia” een neutrale kleur. De Liberale Gepensioneerdenbond, opgericht in 1953 met Donatus De Troyer als eerste voorzitter, had haar lokaal eveneens in “De Lelie”. De zaal “Patria” was ook een cinema. De foto’s van “de filmsterren van toen” waren te bezichtigen in de etalages.
De mutualiteit en het dienstbetoon is sedert enkele jaren gevestigd in hun eigen lokaal in de Kasteeldreef. In 1992 veranderde de naam PVV (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang), tijdens het partijvoorzitterschap van Guy Verhofstadt, in VLD (Vlaamse Liberalen en Democraten).
57
SELECTIEVE BIBLIOGRAFIE W. DAELMAN, Inventarisatie kapellen, Lede, 1986, 282 p. N. GELDOF, 120 jaarspoorwegverkeer in en rondom Lede, in: Ken Uw Dorp, 1977, nr. 9, p. 15-25. A. DE GRAUWE, Als de muren konden spreken, in: Ken Uw Dorp, 1999, nr. 26, p. 50-69. W. DE WIEST, 2007, het leven begint pas op vijftig jaar, jubileumkoerier Lede, 2007, 84 p. A. D’ HAESE, Verzuiling in Lede, Lede, 1986, 247 p. D. D’ HAESE, 150 jaar spoorwegen in Lede, Ken Uw Dorp, 2006, nr. 33, p. 1-35. W. LEROUGE, Het noordstation te Aalst en de Oostvlaamse spoorlijn “Dender en Waas” van Jean-Pierre Cluysenaar, in: Uit velerlei eeuwen. Kultureel jaarboek OostVlaanderen. Bijdragen nieuwe reeks, nr. 18, Gent, 1982, p. 105-147. E. NIESTEN (red.), Vrijwaar u van namaaksel! De Belgische zuivel in de voorbije twee eeuwen, Leuven, 2002, 96 p. P. VAN ACCOLEYEN, Lede, het onderwijs en de schoolstrijd, Ken Uw Dorp, 2007, nr. 34, p. 1-39. P. VAN ACCOLEYEN, Bouwmeester Theophiel-Alexander Présiaux, een vergeten ontwerper van formaat, in: Ken Uw Dorp, 1999, nr. 26, p. 17-31. G. VAN DEN NEST, Het nieuw kerkhof, in: Ken Uw Dorp, 1988, nr. 16, p. 20-45. G. VAN DEN NEST, De Vijverse reuzen. Markies Willem Bette en markiezin AnneMarie de Hornes en Matthias en Mathilde, in: Ken Uw Dorp, 1991, nr. 18, p. 13-18. B. VAN LANGENHOVEN, Wind- en watermolen te Groot-Lede, in: Ken Uw Dorp, 1991, nr. 18, p. 19-53. B. VAN LANGENHOVEN, De Samenwerkende maatschappij “Vlaamsch Huis”, in: Ken Uw Dorp, 1995, nr. 22, p. 33-43. B. VAN LANGENHOVEN, De lijdensweg van het zegel, het wapen en de vlag van de gemeente Lede, in: Ken Uw Dorp, 1995, nr. 22, p.1-10. E. VINCK, De zusters Maricolen te Lede, Lede, 1979, 527 p. N. N. Themabrochure Open Monumentendag 2008, 20ste editie - eeuw modern denken, Gent, 2008.
FOTOARCHIEF : HUBERT TOPKE
58
ONZE DANK VOOR INFORMATIE Edwin Brantegem Jean-Claude Buys Georges Coppens André De Grauwe Marguerite De Smedt Maria D’Hondt Willy Gabriëls Hélène Janssens Kon. Harmonie St.-Cecilia Lisette Missotten N.N. Caroline Smolders Hilde Triest Pierre Troch Peter Van Accoleyen Gabriël Van den Nest Raymond Vandormael
COLOFON Titel : Auteurs : Samenstelling : Brochure : Uitgave : Verantw. Uitg. :
Lede, 10 keer in de 20ste eeuw Hubert Topke en Bart Van Langenhoven Hubert Topke Open Monumenten 2008 Culturele Raad - Gemeente Lede Hubert Topke, voorzitter Culturele Raad
D / 2008 / 8592 / 4
59
Met deze brochure, uitgegeven n.a.v. Open Monumenten 2008,
krijgt u een verrassende kijk op 10 ingrijpende feiten en verwezenlijkingen die het leven in onze gemeente totaal veranderden tijdens de 20ste eeuw.
60