artikel
Het ‘recht op weten’ concreet organiseren
De spanning tussen historisch onderzoek en privacybescherming Vincent Scheltiens, Universiteit Antwerpen
Onder de veelzeggende titel ‘Privacy & Scientific Research. From Obstruction to Construction’ vond in november 2010 in Brussel een internationaal congres plaats over de vaak gespannen verhouding tussen privacybescherming en wetenschappelijk onderzoek. De organisatoren van de Commissie voor de Bescherming van de Private Levenssfeer (CBPL) selecteerden twee cruciale terreinen van het wetenschappelijk onderzoek: het biomedische en het historische.
Foto boven: Collectie SOMA-Brussel, 28315, Arrestatie in België van collaborateurs, 1944.
Voor de voorbereiding van dit laatste luik deed de privacycommissie een beroep op de expertise van het Studie- en Onderzoekscentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), dat in de loop van 2010 onderzoek deed naar omgang met geheime politiearchieven in Duitsland, Tsjechië, Spanje, en met gerechtelijke dossiers van de nazi-collaboratie in Nederland
en België. Hiermee wilden de organisatoren, in de aanloop naar het congres, kijken hoe in al die delicate archieven en casussen omgesprongen werd met aspecten van de privacy. De hedendaagse periode biedt een massa aan archieve n g e co m b i n e e rd m e t steeds betere bewaarmethoden. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën
zorgen niet alleen voor makkelijkere vergaring, maar ook voor snellere verspreiding van gegevens. Tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en begin jaren tachtig doet zich in de westerse archieven een veralgemeende en snelle liberalisering voor aangaande toegangsvoorwaarden. Dit zorgt, naast een aantal andere factoren, voor een boom in de hedendaagse
META 2011 | 7 |
19
artikel
geschiedschrijving, wat zich in België vooral vertaalt in een blijvende aandacht voor de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie (en merkwaardig genoeg in veel mindere mate het verzet). Deze geschiedschrijving is vaak gebaseerd op archiefmateriaal dat persoonsgegevens bevat van mensen die ofwel nog in leven zijn — en we leven gemiddeld almaar langer — of waarvan de gearchiveerde informatie door de rechtstreekse nabestaanden delicaat wordt geacht. Contemporain historisch onderzoek heeft dus niet alleen veel baat bij een
duidelijke archiefwetgeving, maar ook bij heldere privacybepalingen die de rechten van betrokkenen respecteren zonder dat ze het historisch onderzoek belemmeren. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt privacybescherming steeds belangrijker. Tal van landen werken wetten en regels uit die ingebed zijn in eigen nationale tradities. Die veelheid aan wetten en regels worden door de Europese Unie vanaf het midden van de jaren negentig gemeenschappelijk overkoepeld met de richtlijn 95/46/EC,
die in haar artikel 8 een uitzondering voor het wetenschappelijk onderzoek voorziet. Elke lidstaat moet die richtlijn vanaf dan gaandeweg implementeren in zijn nationale wetgeving. Geconfronteerd met de massa’s documenten, de nieuwe technologische uitdagingen (‘digitisation of history’) en de grote publieke belangstelling werken vanaf de jaren negentig ook de gatekeepers, de archivarissen, aan harmoniserende toegangs- en omgangsregels zoals de Internationale Archiefraad met onder meer haar deontologische code van 1996. Het is immers van ontzettend belang te begrijpen dat we hier op een maatschappelijk zenuwknooppunt zitten: In een democratische samenleving hoort publieke toegang tot documenten een fundamenteel recht te zijn. Mutatis mutandis dreigt elke zucht naar een niet gegronde geheimhouding een democratisch deficit te doen ontstaan. Zoals rijksarchivaris Karel Velle op het privacycongres stelde: “Public access to documents is a fundamental human right of freedom, and a condition for the free exchange of ideas in a democratic society”. En die publieke toegang moet gereglementeerd worden om willekeur te vermijden en efficiënt te zijn. De manier waarop dit gebeurt is niet overal dezelfde en merkwaardig genoeg worden vaak diametraal tegenovergestelde ervaringen elk tot model verheven.
Een nieuwe wind en ‘het recht op weten’
Collectie SOMA-Brussel, 217033, DDR: politie in actie.
2 0 | META 2011 | 7
Wanneer vanaf 1989 het voormalige Oostblok een implosie kent, waait er een krachtige nieuwe wind. Archieven van geheime politie- en veiligheidsdiensten worden zowel voor slachtoffers als voor onderzoekers open gesteld. Dit verloopt niet overal op dezelfde manier en nergens echt rimpelloos. In het geval van het voormalige OostDuitsland (de DDR) — waar niet alleen het regime maar
de staat an sich ophoudt te bestaan — gaat het al bij al snel. Amper twee jaar na de Val van de Muur (november 1989) zijn de archieven van de Staatssicherheitsdienst (Stasi) toegankelijk. Dat komt niet alleen omdat niemand nog de nalatenschap van de DDR opeist, maar ook omdat de voormalige DDR-burgers via onder meer bezetting van Stasi-kantoren druk zetten om te weten hoe, door wie en waarom ze massaal bespioneerd werden. Naast het verdwijnen van de staat en de civiele druk van onderuit ligt er nog een derde reden aan deze spectaculaire opening van delicate archieven: De overwinnaars van de Koude Oorlog wilden hun overwinning legitimeren door de totalitaire kanten van de overwonnen tegenstander bloot te leggen en voor de rest van de wereld de superioriteit van het westerse paradigma (kapitalistische economie gecombineerd met parlementaire democratie) te claimen en de eindoverwinning op alle mogelijke alternatieven af te kondigen: het einde van de geschiedenis. Reeds in december 1991 wordt een specifieke wet goedgekeurd die de opening van de archieven regelt. Die Stasi-wet voorziet ook in de oprichting van een specifieke bewaarinstelling, Bundesbeauftragte für die Unterlagen des St a at ss i c h e r h e i t sdienste s der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik, kortweg BStU. Die instelling krijgt voldoende middelen én personeel: In 2009 zijn dat niet minder dan 1909 personeelsleden. Interessant is dat de Stasi-wet een evenwicht vindt tussen historisch onderzoek en privacybescherming door onderscheid te maken tussen slachtoffers van de geheime politie enerzijds en daders of verantwoordelijken anderzijds. Die laatste categorie bestaat ofwel uit informele medewerkers of professionele Stasiagenten. In het kader van het wetenschappelijk onderzoek
artikel
“In een democratische samenleving hoort publieke toegang tot documenten een fundamenteel recht te zijn.”
De straffeloosheid is totaal en kunnen hun gegevens vrij Een tweede, privacy (posthume privacy, de ingekeken worden zonder onhoudbaar model: reputatie van nabestaanden dat er toestemming van deze ‘het recht op stilte’ personen nodig is. Voor het Een ‘model’ waar in Europees van daders) is vandaag een raadplegen van dossiers van en buiten-Europees verband van de vaak gehoorde argubespioneerden of slachtoffers vaak naar verwezen wordt: menten om dat bezwaarde is wel hun toestemming nodig. de vreedzame transición van verleden te laten rusten. Publieke figuren die in de dos- dictatuur naar democratie in siers voorkomen worden wel Spanje. Een consensus tus- Het Duitse en het Spaanse op de hoogte gebracht wan- sen het verlichte deel van de paradigma kunnen best als neer een onderzoeker hun dictatuur en de oppositiepar- twee uitersten beschouwd gegevens wenst te raadple- tijen zorgt voor een pacto del worden. Uit deze uitersten gen (en welke informatie zal silencio of pacto del olvido, kunnen we evenwel concluvrijgegeven worden), maar bezegeld met de amnestie- deren dat het recht op stilte hun toestemming is niet ver- wet van 15 oktober 1977. Maar wel een individueel recht kan eist. Zijn ze niet akkoord, dan naargelang de parlementaire zijn, maar geen collectief recht. kunnen ze naar een rechtbank democratie zijn eigen bed- In een democratische samenstappen. ding graaft, Spanje zich ‘ont- leving moet het recht op luist’ en een volwaardige weten altijd op het recht op In de andere voormalige plaats gaat innemen binnen stilte primeren. Weten is een Oostbloklanden wisselt ook de Europese instellingen, de conditio sine qua non om elk wel het regime, maar is er een angst voor een nieuw gewa- delicaat of traumatisch verlecontinuïteit van de staat. Dit pend conflict of voor een den te kunnen verwerken, wat maakt dat aanvankelijk andere terugkeer naar een door mili- dan weer een voorwaarde ‘modellen’ uitgeprobeerd tairen geregeerd autoritair is om te kunnen verzoenen. worden. In Polen opteren de regime verdwijnt, komt een Zoals de Spaanse historicus nieuwe machthebbers er voor generatie van (inmiddels) Alberto Reig Tapia zegt : “Het een ‘dikke streep’ onder het kleinkinderen van betrok- lijdt geen twijfel dat het noodverleden te trekken. Er wordt kenen op voor het recht op zakelijk is de bladzijde om te hiervoor expliciet verwezen weten. Tegenstanders verzet- draaien… maar dan wel na ze naar de manier waarop twee ten zich hiertegen en voeren gelezen te hebben”. Dit zou het adagium moeten zijn van decennia eerder in Spanje de aan dat er geen oude wonden overgang van franquistische moeten worden opengereten. elk privacybeleid ten opzichte dictatuur naar parlementaire Desondanks wordt veel stilte van wetenschappelijk verantmonarchie geregeld werd. van onderuit doorbroken. Niet woord historisch onderzoek. Vanuit het oogpunt van de het minst naarmate burgerbeprivacy is dit een sterk state- wegingen massa’s standrech- Nederland en België ment. Archieven gesloten hou- telijk geëxecuteerde voorou- De beide extreme casussen den, levert geen privacypro- ders opgraven en identificeren. interpelleren ook landen die blemen op. Archieven ronduit Maar het schoentje knelt in de een langere democratische vernietigen — ook hiervoor archieven, in de documenten traditie kennen, maar waar gaan stemmen op — is een die de omvang, toedracht en een aantal delicate archieven nog radicalere en meer slui- verantwoordelijken van de nog steeds gesloten of moeitende variant hierop: eenmaal franquistische repressie moe- lijk toegankelijk blijven, waararchieven niet meer bestaan, ten aantonen. Zoals Antonio door een deel van de hedenkunnen er nooit of te nimmer González Quintana, voorma- daagse geschiedenis niet privacygevoelige gegevens uit lig directeur van de archieven wetenschappelijk kan geschregelekt worden. Maar de verde- van de Spaanse Burgeroorlog, ven worden en — waarom zou digers ervan — onder meer te benadrukt, zorgde de ‘wet van voor het Oosten gelden wat vinden in het kamp van wes- de stilte’ er niet alleen voor dat niet voor ons geldt — wat een terse inlichtingendiensten — men “niet wilde weten” maar democratisch deficit creëert. wensen hiermee niet zozeer ook dat men “wilde dat niede privacy te beschermen, als mand nog zou kunnen weten”. Het mag alvast verbazen dat wel pottenkijkers weg te hou- Delicate archieven — zoals in België de jonge historiden uit vrees dat de archieven deze van de laat-franquis- cus in zijn opleiding nagedeels de modus operandi van tische repressieve geheime noeg niet in aanraking komt die diensten zouden kunnen dienst CESED — zijn spoor- met de privacyproblemablootleggen en voor een boe- loos. Andere vitale archieven tiek. In het momenteel aan merangeffect zouden kunnen liggen in uitermate slechte onze universiteiten gebruikte zorgen. Privacybescherming staat in kelders van ministeries h a n d b o e k vo o r h i s to r i wordt hier een alibi. De aanpak en tot overmaat van ramp kent sche kritiek, Historici en hun blijkt in ieder geval niet houd- Spanje een grote achterstand métier, zoekt de lezer vruchbaar en de Polen zwenken af in wetgeving ter zake. Het teloos naar enige verwijzing naar een verwaterde variant land heeft nog steeds geen naar privacy(wetgeving of van het Duitse ‘model’. Freedom of Information Act. -bescherming). Auteur Marc
META 2011 | 7 |
21
artikel
Boone zorgt hier allerminst voor een Vlaamse of Belgische anomalie: Uit een eigen kleine steekproef blijkt dat ook in buitenlandse handboeken voor aspirant-historici de privacyproblematiek nagenoeg onvermeld blijft. Vanwege de populariteit van het thema storten nochtans niet weinig studenten zich op de gerechtelijke archieven van de collaboratie met de Duitse bezettingsmacht tussen 1940 en 1944. Naast die van studenten is er ook ruime belangstelling van professionele academici, journalisten en uiteraard familie en nabestaanden. In Nederland en België gaan de zaken er — met onze beide extreme casussen in het achterhoofd — vrij verschillend aan toe. Bij onze noorderburen zijn in 2000 de gerechtelijke dossiers van collaborateurs overgebracht naar het Nationaal Archief (NA, toen nog het Algemeen Rijksarchief), waardoor dat Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) openbaar wordt en vrij ter beschikking komt van elke aanvrager. Het NA maakt onderscheid tussen “thematische” en “persoonlijke” onderzoeksprojecten. Voor deze laatste werkt het NA met een privacyverklaring waarin onder andere voorzien is dat van een voorgenomen publicatie de passages die gebaseerd zijn op CABR-documenten moeten worden voorgelegd aan het NA. Het NA pareert de kritiek dat dit een vorm van censuur inhoudt. Op geen enkel moment zal een publicatie of passage verboden worden. Wel zal, indien passages niet conform de privacyverklaring zijn, de publicerende onderzoeker hierop gewezen worden, waarna de verantwoordelijkheid bij hem komt te liggen. Het heikele punt is wel dat de archivaris zo in de toch wat vreemde ‘machtspositie’ van leescommissaris komt te staan en de ene archivaris natuurlijk de andere niet is. Bij ‘persoonsgerichte’ onderzoeksprojecten legt de onderzoeker 2 2 | META 2011 | 7
een schriftelijke toestemming van betrokkene — zijn ‘onderzoeksobject’ — voor of toont hij een overlijdensverklaring. In alle andere gevallen moet de naam van de betrokkene geanonimiseerd worden of vervangen door een pseudoniem. Hiermee benadert het NA het ‘Duitse model’: een specifieke instelling, professionele omkadering, een aantal middelen, een voor iedereen gelijkwaardige en transparante regelgeving. Helaas kan dit niet van België gezegd worden. Na het opheffen van de militaire rechtscolleges die uitspraken deden ko m e n d e zo g e n a a m d e repressiedossiers onder de bevoegdheid van het College van Procureurs-Generaal. Toegang voor wetenschappelijke doeleinden wordt geregeld door de ongepubliceerde circulaire 2991 van het Auditoraat-Generaal van 17 december 2002. Enkel vorsers die verbonden zijn aan een universiteit of aan een erkende onderzoeksinstelling kunnen een schriftelijke aanvraag tot inzage indienen. Hier ontbreekt minstens de overheveling naar een professionele en geëquipeerde instelling als
voornoemde kwalen van elke staat-met-continuïteit. Geheimhouding in naam van de veiligheid van de staat en in naam van de privacybescherming primeren voluit. In tegenstelling tot Angelsaksische landen kent de Belgische Staatsveiligheid geen declassificatiesysteem, wat betekent dat alle dossiers in principe nog ‘actief’ en dus ontoegankelijk zijn. Deze ultradefensieve houding ten opzichte van het historisch onderzoek maakt dat een aantal kritische momenten uit de hedendaagse geschiedenis van het land niet grondig onderzocht kunnen worden. Die geheimhouding is overdreven volgens Nederlandse onderzoekers die in het kader van de Srebrenicaonderzoekscommissie toegang kregen tot de archieven van de Binnenlandse Ve i l i g h e i d s d i e n st ( BV D) , omgedoopt tot de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Veel van het geheim gehouden materiaal zou zonder enig gevaar voor de veiligheid van de staat, ter beschikking van vorsers kunnen gesteld worden. Het administratief-juridisch belang van dit soort overheidsdocumenten valt
“In een democratische samenleving moet het recht op weten altijd op het recht op stilte primeren. Weten is een conditio sine qua non om elk delicaat of traumatisch verleden te kunnen verwerken.” het SOMA of het Rijksarchief, zoals het ook mangelt aan transparantie en algemene, voor iedereen geldende regels (Wat met onderzoeksjournalisten bijvoorbeeld?). De conclusie is dat men op die manier de deur open zet voor willekeur, voor een beleid à la tête du client. Wat de omgang met en toegang tot archieven van geheime diensten betreft, vallen we zowel in Nederland als in België terug op de
vanaf een bepaald moment immers weg, terwijl het maatschappelijk-historisch belang ervan toeneemt.
Aanbevelingen en goede praktijken Alvorens in te gaan op een aantal meer concrete knelpunten, aanbevelingen en goede praktijken die op het congres ter sprake kwamen, moet herhaald worden dat het fundament van dit alles moet rusten op het paradigma van het recht op weten. Alle
betrokkenen moeten vanuit hun positie met deze leidraad de eventuele spanningen trachten op te heffen. Vanuit het veld van de historici zal, zoals hierboven gebeurde, eerder de roep weerklinken naar een werkbaar wettelijk kader, eenduidigheid en transparantie, professionele instellingen en voldoende werkingsmiddelen. Data Protection Agencies (DPA’s), maar ook archivarissen leggen vaker de nadruk op de verantwoordelijkheden van de onderzoeker en die horen er ook bij. Maar in de eerste plaats moet de definiëring van wie een (wetenschappelijk) onderzoeker is, uitgeklaard worden. De uitzondering die artikel 6.1 van de privacyrichtlijn toestaat aan wetenschappelijke onderzoekers specificeert die categorie niet. Nochtans is het op basis van die hoedanigheid dat persoonsgevoelige archieven al dan niet accrediteren. Valt het werk van een onderzoeksjournalist of een biograaf ook onder deze noemer? Of scherper geformuleerd: zijn de ‘persoonsgerichte werken’ van Joris Van Parys (Frans Masereel, Cyriel Buysse …) va n u i t h i sto r i s c h -we te n schappelijk oogpunt inferieur aan die van pakweg Herman Van Goethem (Leopold III)? Moet de uitzondering voor de wetenschapper niet uitgebreid worden naar iedereen in naam van het recht op informatie? Kunnen er in dat geval niet beter andere veiligheidsschotten ingebouwd worden waardoor, zoals in Nederland, iedereen toegang krijgt maar wel op zijn verantwoordelijkheid gewezen wordt volgens een exoneratieprincipe? In zo’n geval moet de aanvrager een aantal stappen zetten alvorens toegang te krijgen tot privacygevoelige gegevens. Welke zouden die stappen dan kunnen zijn? Voor aanvang van het onderzoek kan de onderzoeker een opzet van zijn onderzoek voorleggen en zelf aangeven of en welke aard van persoonsgegevens hij zal nodig hebben.
artikel
Collectie SOMA-Brussel, 57052, Barcelona, 1942: verjaardag van de franquistische overwinning.
Privacybescherming geldt strikt genomen niet voor overledenen — zoals de rechtbank onlangs nog oordeelde in een geding over de publicatie van dagboekfragmenten van Hugo Claus. Anderzijds kan er vanuit andere juridische invalshoeken dan die van de privacybescherming opgetreden worden tegen faam- of reputatieschending van overledenen. Wat ons dan weer bij de grote hierboven besproken paradigma’s brengt, want het mag duidelijk zijn dat je als onderzoeker de reputatie zal aantasten van een overleden plaatselijke burgemeester wanneer je onderzoek uitwijst dat hij tijdens of na de burgeroorlog veertien politieke opponenten liet executeren. Kan de individuele reputatie het blootleggen van het ‘historische weten’ verhinderen? Nee, toch? In elk geval botsen we hier op het probleem dat in de praktijk toegang tot persoonsgevoelige gegevens gereguleerd wordt door een veelheid aan nationale wetten (ethische wetten in het bio-medisch onderzoek, archiefwetten, Freedom of Information acts, geclassificeerde informatie)… Al deze wetten spreken elkaar wel vaker tegen of zorgen voor dubbelzinnige situaties. Het maakt er het leven van zowel de historicus als de archivaris
niet makkelijker op. Hieruit blijkt dat vooral de wetgever nog veel werk voor de boeg heeft. De verschillende fasen van implementering van de Europese privacyrichtlijn maakt dat grensoverschrijdend historisch onderzoek én de publicatie van resultaten ervan een ingewikkelde en bijwijlen hachelijke onderneming is. Nochtans zit dit soort transnationaal onderzoek in de lift. De wetgever hinkt hier achterop. Dan is er de kwestie van de overbrengings- en ontsluitingstermijnen die — vanuit het paradigma van het recht op weten — zo kort als mogelijk moeten zijn, hoewel dan wordt tegengeworpen dat dit de risico’s op privacyschending vergroot. In vele landen geldt een thirty year rule. In het voorjaar van 2009 zijn ook bij ons voor het federale niveau de termijnen van overbrenging en inzage naar het Rijksarchief teruggebracht op dertig jaar. Nog recenter zijn ook de uitvoeringsbesluiten van deze nieuwe archiefwet gepubliceerd. In augustus van vorig jaar ging in Vlaanderen het Archiefdecreet van kracht, dat door de sector breed gedragen wordt. Traag maar zeker wordt vooruitgang geboekt. Rest de nood aan een declassificatiewet van documenten van geheime diensten. Waarom zou wat voor de CIA
en MI6 kan, niet kunnen voor de Staatsveiligheid? Van archiefinstellingen kan gevraagd worden dat er duidelijk en transparant beleid is met betrekking tot inventarissen, toegangsmodaliteiten, reproductiemogelijkheden … dat al die zaken op papier (of digitaal) raadpleegbaar zijn (bijv. ook werken met documenten op basis van vaak gestelde vragen en antwoorden, FAQ), dat niet-professionelen niet gediscrimineerd worden en dat het privacyargument zorgvuldiger moet gehanteerd worden. Van DPA’s, de privacycommissies, mag verwacht worden dat ze informeren, verduidelijken, adviseren, maar ook enigszins onderzoek faciliteren. En dat ze een sleutelrol spelen in het op gang brengen van structurele samenwerking tussen de sector van het (historisch) onderzoek en de archiefinstellingen.
> http://www.privacyandresearch. be de webstek van het congres ‘Privacy & Scientific Research’
http://www.bstu.bund.de de website van de Stasi-archieven
www.abscr.cz de website van het
Door zelf dit congres te organiseren heeft de Belgische privacycommissie — en in het bijzonder haar voorzitter Willem Debeuckelaere — hiervan alvast een voorbeeld gegeven waarmee ze zich Europees ook onderscheidt. Laat ons hopen dat dit congres een aanzet was en geen eindpunt.
Tsjechische instituut voor de studie van totalitaire regimes en van de archieven van de geheime diensten, ook in het Engels
http://www.aefp.org.es de webstek van de Spaanse vereniging van archivarissen van het openbaar ambt
http://www.mcu.es/archivos/MC/ CDMH de webpagina’s van het Centro Documental de la Memoria Historica
META 2011 | 7 |
23