Het optimaliseren van de vachtkwaliteit van het Drentse Heideschaap
Door: Meghann van der Heiden 910429 318 110 4de jaar Bachelor Dierwetenschappen Begeleider: Fokje Steenstra DW Dierlijke Productiesystemen 20 januari 2014
Heiden, M.M. van der, 2014. Het optimaliseren van de vachtkwaliteit van het Drentse Heideschaap. Bachelor Thesis Dierwetenschappen, Wageningen Universiteit, Wageningen. 24 pag. -
-
-
Deze uitgave is vervaardigd door een of meer studenten van Wageningen Universiteit als onderdeel van hun BSc-opleiding. Het is géén officiële publicatie van Wageningen Universiteit of Wageningen UR. Wageningen Universiteit neemt ten aanzien van deze uitgave geen formele positie in, noch representeert deze uitgave haar mening. Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking van deze uitgave is toegestaan mits met duidelijke bronvermelding van de oorspronkelijke auteurs/ ontwerpers. Dit geldt zowel voor de teksten, als voor de foto's, de vormgeving en eventuele, andere toevoegingen. Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking is niet toegestaan voor bedrijfsreclame, commerciële doeleinden en/of geldelijk gewin. De opstellers van deze uitgave aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten die erin staan, of de toepassing van de adviezen.
Inhoudsopgave 1 2 3 3‐1 3‐2 3‐3 3‐4 3‐5 4 5 6 7 1 2 3 4 5
Introductie Materialen en Methodes Resultaten Wat is kwaliteit? Wat is de rol van voeding voor de vachtkwaliteit? Spelen ziektes een rol in de kwaliteit van de vacht? Kan men fokken voor een betere vachtkwaliteit? Overige omstandigheden die effect hebben op de vachtkwaliteit Discussie Conclusie Aanbevelingen Referenties Bijlagen Vragen Monica Commandeur Vragen Herders van Balloo Vragen Elma Bartels Vragen Ype van der Woude Vragen Gijsbert Six
1 3 4 4 5 7 9 10 13 15 15 16 19 19 19 21 21 21
1. Introductie Ongeveer 8000 v. C. is het schaap gedomesticeerd in Azië en het Midden Oosten. Schapen werden in kuddes gehouden door een herder, die met de kudde rondtrok om overbegrazing te voorkomen. Inmiddels heeft het schaap zich over de wereld verspreid. Door deze verspreiding zijn de schapen aan verschillende gebieden aangepast. Samen met gericht fokken zijn er op deze manier 970 verschillende rassen ontstaan (Enzlin, 2002). Een aantal rassen zijn erg succesvol. Het Merino schaap en de Texelaar zijn onder andere voorbeelden hiervan. Het Merino schaap heeft een mooie vacht. De Texelaar is vooral bekend om het lekkere vlees. Naast de vacht en het vlees, worden schapen gehouden voor de melk. In Europa worden schapen sinds de late Middeleeuwen, naast op de heide, ook in afgesloten weidegebieden gehouden. Vanaf dat moment had Nederland niet alleen heideschapen, maar ook weideschapen. Voorbeelden van weideschapen zijn de Texelaar, Zwartbles, en het Friese en Zeeuwse melkschaap (Enzlin, 2002). Het oudste schapenras van West‐Europa is het Drentse Heideschaap. Dit ras werd ongeveer zesduizend jaar geleden, waarschijnlijk vanuit Frankrijk, naar Nederland gebracht (NFDH, 2013a). De schapen graasden open gronden kaal, waar vervolgens heide is ontstaan (Het Drentse Landschap, 2014). Na verloop van tijd werd de functie van Het Drentse Heideschaap het in stand houden van het heidelandschap. Daarnaast werd de mest gebruikt op het akkerland (NFDH, 2013a). Door het verdwijnen van heidevelden en de komst van kunstmest rond 1900 (VKP, 2013), zijn de functies van het Drentse Heideschaap weggevallen. Hierdoor is het grootste deel van het 'oude type' verdwenen. In de jaren '70 waren er nog maar honderd schapen van dit ras over (SZH, 2013). Ook het ras de Schoonebeeker dreigde uit te sterven. Beide rassen leefden ieder in een eigen kleine kudde. Het belangrijkste doel was het in stand houden van de kuddes. Daarbij is niet gelet op vastlegging en bewaking van raskenmerken (NFDH, 2013a). Door het kruisen van beide rassen is er een tussenras ontstaan, het ‘Nieuwe type’ Drentse Heideschaap. Doordat het Drentse Heideschaap het eerste schapenras in West‐Europa was, is het van historisch belang om het oorspronkelijke ‘oude type’ in stand te houden. Aan het fokken en houden van een ras zit een kostenplaatje, waardoor het van belang is om het Drentse Heideschaap financieel aantrekkelijker te maken voor fokkers. De vacht is een geschikt product om dit mee te bewerkstelligen. Schapen van dit ras hebben een kleurrijke vacht en er zijn vele kleurencombinaties mogelijk. De meest voorkomende kleur is de voskleur op de kop, de vacht van het schaap is vaak beige, maar deze kleur komt in verschillende combinaties. De vacht van het Drentse Heideschaap bestaat uit drie haartypen: lange harige vezels, kortfijne onderwol en kempharen (NFDH, 2013b). Het is een echt haarschaap. De vacht bevat veel wolvet, of lanoline, waardoor het schaap goed tegen kou kan (Mijn Drents Heideschaap, 2014). Onder andere door de lanoline kan de onderwol deels op de huid vervilten. Samen met de langere haren en lanoline is de vacht ideaal om na het scheren verder te vervilten. In een goede conditie kan een vacht 25 Euro of meer opbrengen. Vachten van slechte kwaliteit brengen hooguit 20 cent per kilo op. Dit is niet rendabel voor de herder, aangezien het scheren van een schaap al 3 Euro kan kosten (Commandeur, 2013). Om deze reden is het interessant om de vachtkwaliteit zo hoog mogelijk te krijgen. In Nederland zijn een aantal praktijknetwerken bezig met het verbeteren van de opbrengsten van het Drentse Heideschaap. Een daarvan houdt zich bezig met de vachtkwaliteit, “Zwoele Drentse Vachten”. Verschillende houders en fokkers van Drentse Heideschapen werken samen met
1
deskundigen in de vacht‐ en wolverwerking in dit praktijknetwerk. Hierbij wordt informatie verzameld, gebundeld en gedeeld over de harige wolvachten van de Drentse Heideschapen, om zo een verbetering te brengen aan het economisch perspectief van de schapen (Commandeur, 2013). Naast de vacht, maakt het lamsvlees het dier ook financieel aantrekkelijker. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken hoe de vachtkwaliteit van het Drentse Heideschaap zo hoog mogelijk wordt, om het ras weer te doen opleven. Een belangrijk aspect hierin is de voeding. Het is belangrijk te weten welke voedingsstoffen een goede invloed hebben en welke een slechtere invloed hebben op de vacht van het schaap. Daarnaast is er de vraag of het schaap voldoende voedingsstoffen binnen krijgt op de hei, of dat deze bijgevoerd moet worden. Een ander aspect is de kennis over mogelijke ziektes. Dit is van belang aangezien er meer energie naar het herstel zal gaan dan naar de productie wanneer een schaap ziek is. En een schaap wat gezond is, zal beter in zijn vel, dus zijn vacht zitten. Naast de voeding en de gezondheid van de schapen is de kennis binnen een fokprogramma van belang. De mate van erfelijkheid van verschillende aspecten van de vacht geeft een indicatie in hoeverre er gefokt kan worden op een bepaalde vachtkwaliteit. Daarnaast zijn er nog omstandigheden als het houden van de schapen en de verzorging welke ook invloed hebben op de vachtkwaliteit. De volgende onderzoeksvraag is gesteld: “Onder welke levensomstandigheden krijgt het Drentse Heideschaap een zo hoog mogelijke vachtkwaliteit?” Om deze vraag te beantwoorden, zijn de volgende subvragen gesteld: 1. Wat is de rol van voeding voor de kwaliteit van de vacht? 2. Spelen ziektes een rol in de kwaliteit van de vacht? 3. Kan er gefokt worden op vachtkwaliteit? 4. Zijn er andere omstandigheden die bijdragen aan een betere vachtkwaliteit, zo ja welke?
2
2. Materialen en Methodes: Allereerst zijn de deelvragen beantwoord door middel van een literatuuronderzoek. Er is veel informatie over het Merino schaap beschikbaar, aangezien dit schaap een grote invloed heeft op de wolindustrie. In de literatuur is weinig informatie te vinden over het Drentse Heideschaap. Om de informatie, welke voornamelijk over het Merino schaap gaat, toch te linken aan het Drentse Heideschaap zijn er interviews gehouden met de volgende mensen: Monica Commandeur is procesbegeleider van het praktijknetwerk ‘Zwoele Drentse Vachten’, waardoor zij veel contacten heeft in de sector. Na e‐mailcontact is een afspraak gemaakt voor een interview in Utrecht. Dit interview is gehouden om het brede contactenbestand van Commandeur, er zijn vragen gesteld over algemene informatie van het Drentse Heideschaap. Daarnaast komt het informatie zoeken, bundelen en verspreiden door het praktijknetwerk overeen met dit onderzoek. De Herders van Balloo hebben een schaapskooi en tussen de 700 en 750 Drentse Heideschapen. Deze zijn verdeeld over verschillende natuurgebieden. Overdag lopen de schapen buiten op de hei, waar ze naar eigen behoefte kunnen grazen. Tegen de avond worden de schapen naar de schaapskooi gedreven, waar ze hooi en mineralen krijgen. Later op de avond worden de schapen in de wei gezet, waar ze weer naar eigen behoefte kunnen grazen. In de winter zijn hier geen verschillen in. Na telefonisch contact is een afspraak gemaakt voor een interview met Marianne Duinkerken, een van de Herders van Balloo, bij de schaapskooi. Er zijn vragen gesteld over de leefomstandigheden van de schapen op de hei, het houden van de dieren en de verzorging. Naast de schaapskooi bezitten de herders een wol atelier, waar getoond wordt wat de verschillende doeleinden van de vacht kunnen zijn. Ook hierover zijn vragen gesteld. Dit interview is gehouden om meer te weten te komen over het grootschalige houden van der Drentse Heideschaap en de gang van zaken omtrent voeding en vachtverwerking. Dierenarts Elma Bartels houdt 19 schapen, waarvan 7 rammen. Zowel overdag als in de nacht lopen de schapen in de wei, waar beschutting te vinden is voor bij slecht weer. Na telefonisch contact is een afspraak gemaakt voor een interview in het huis van Bartels. Naast informatie over het houden van de schapen in de wei en informatie over eventuele ziektes, zijn vragen gesteld over het fokken op een betere vachtkwaliteit en de verschillende doeleinden van de vacht. Gijsbert Six is de voorzitter van de Nederlandse Fokkersvereniging van het Drentse Heideschaap. Deze vereniging houdt zich bezig met onder andere fokprogramma’s voor het Drentse Heideschaap. Door middel van een telefonisch interview is gevraagd over aspecten waar op gelet moet worden bij het fokken. Daarnaast is gevraagd wat volgens Gijsbert Six een goede vachtkwaliteit is en wat de huidige stand van zaken is betreft het aantal schapen. Ype van der Woude is een schapenscheerder met veel ervaring. In een telefonisch interview is gevraagd naar verschillende scheertechnieken. Dit interview is gehouden om meer te weten te komen over schapenscheren, aangezien een slecht geschoren vacht minder waard zal zijn.
3
3. Resultaten In 2012 werden er ruim 1,04 miljoen schapen gehouden in Nederland (CBS, 2013). Maar een fractie hiervan bestaat uit Drentse Heideschapen, die in een schaapskooi leven in het Nationaal Park Dwingelderveld of bij particuliere liefhebbers. In 2005 waren er ongeveer 3400 geregistreerde volwassen Drentse Heideschapen, waarvan ongeveer 2600 goedgekeurd zijn voor het stamboek (NFDH, 2013)1. Op dit moment staan ongeveer 3500 schapen ingeschreven in het stamboek. Dit zijn dieren van kuddes en particulieren (Six, pers.comm., 2014).
3‐1 Wat is kwaliteit? Voordat er gekeken kan worden naar het optimaliseren van een vachtkwaliteit, moet er gedefinieerd worden wanneer een vachtkwaliteit optimaal is. Allereest moet de vacht aan de rasstandaarden voldoen. Dit betekent een open structuur in de vacht met veel lange en sluike haren en geen krulwol. Op de rug van het schaap moet een mooie scheiding liggen (Six, pers.comm., 2014). Daarnaast kan de kwaliteit per vacht verschillen doordat de vacht op verschillende manieren verwerkt kan worden. Niet elke vacht zal geschikt zijn voor elke verwerking. De kwaliteit wordt in dit geval bepaald door de persoon die de vacht gebruikt. Het gaat hierbij om een mening. Wanneer een vacht vervilt wordt, is een lichte vervilting op de huid gewenst (Duinkerken, pers.comm., 2013). Zo zijn er minder losse plukken haar. Een lichte vervilting kan ook makkelijker zijn voor het scheren. Zo kan het scheren optimaal plaatsvinden, waardoor de kwaliteit behouden wordt (Six, pers.comm., (2014), van der Woude, pers.comm., (2013)). Wanneer de vacht gesponnen moet worden, mag er minder vervilting zijn en moeten de haren zo lang mogelijk zijn (Duinkerken, pers.comm., (2013), Bartels, pers.comm., (2013)). Daarnaast is het belangrijk dat de vacht weinig krul bevat en weinig kempharen (Bartels, pers.comm., 2013). De kleur maakt voor de kwaliteit van de vacht niet uit (Six, pers.comm., 2014). Wel is de kleur een belangrijk kenmerk van de vacht. De vraag naar een bepaalde kleur varieert heel erg. Bij de Herders van Balloo wordt op dit moment veel wit verkocht, want dit is in de mode (Duinkerken, pers.comm., 2013). Daarentegen merkt dierenarts Bartels meer vraag naar de bonte vachten op (Bartels, pers.comm., 2013). Wanneer het gaat om het fokken met een schaap is de vraag naar schapen met een bonte vacht groter (Six, pers.comm., 2014). De kleuren van een schaap zijn vooral terug te vinden op de kop en op de poten. Hier groeit echter geen vacht. De kleuren zijn minder vaak terug te zien in de vacht. Dit komt doordat schapen met een doortekening vroeger afgekeurd werden. Om deze reden zijn er meer licht gekleurde schapen dan schapen met een bonte tekening, waardoor de vraag naar bonte schapen groter kan zijn (Six, pers.comm., 2014). Een goede samenstelling van de vacht is ook van groot belang voor de vachtkwaliteit. Schapen met zowel onderwol als dekharen hebben twee soorten haarfollikels. Primaire haarfollikels, die voor de groei van de lange dekharen zijn en secundaire haarfollikels die de groei van de onderwol veroorzaken. Over het algemeen geldt, hoe groter de secundaire/primaire haarfollikel ratio, hoe fijner de vacht (Sumner and Bigham, 1993). Er bestaan verschillende klassen wol, deze worden door verschillende vezellengtes en vezeldiameters onderscheiden (Purvis, 1997). Het onderzoek waarin dit naar voren is gekomen, is uitgevoerd op het Merino schaap. Zo is er sterke wol (23‐24.5 µm), gemiddelde wol (19.6‐22.9 µm), fijne wol (18.6‐19.5 µm), superfijne wol (15‐18.5 µm) en ultrafijne wol (11.5‐15 µm) (Australian wool corporation, 1990). De wol kwaliteit hangt samen met de genetische vezel diameter en de variaties daarop (Greeff et al., 2005; Mortimer et al., 2009). De vezeldiameter heeft een positieve correlatie met vachtrot van 0.27 ±0.04 (Mortimer et al., 2009). Dit betekent een verhoging op de kans op vachtrot bij een bredere vezeldiameter. Echter bij het Drentse Heideschaap is hier geen data over bekend. Een kruising van het Drentse Heideschaap met het Fries Melkschaap (Zwartbles) geeft een diameter van 35,4 µm. De vacht van de het Drents Heideschaap zal dus een vrij dikke vezeldiameter hebben (Bartels, pers.comm., 2013). De werkelijke vezeldiameter van het Drentse Heideschaap is nooit systematisch opgemeten en daardoor niet bekend (Six, pers.comm., 2014).
4
3‐2 Wat is de rol van voeding voor de kwaliteit van de vacht? Vachtgroei houdt direct en lineair verband met de opname van verteerbare nutriënten (Allden, 1979). Wanneer een schaap niet goed eet zal de productie van de vacht verminderen. Daarnaast zal het schaap meer vatbaar zijn voor ziektes, die op zichzelf ook een slechtere vachtkwaliteit kunnen veroorzaken. Om deze reden is het erg belangrijk om goede voeding te geven aan de schapen, zodat de vachtkwaliteit zo hoog mogelijk wordt. Uit verschillende onderzoeken bij Merino schapen is gebleken dat de groei en diameter van haren in de vacht verschillen per seizoen (Jackson and Downes, 1979; Pritchard and O’Rourke, 1992). Met name in de lente, wanneer er genoeg voedsel van goede kwaliteit te vinden is, neemt het vachtgewicht toe (Woolaston, 1987; Pitchard and O’Rourke, 1992; Adams et al., 1997). Bij een toename van 56% verteerbaarheid naar 70% verteerbaarheid steeg (P =0.000) de vachtgroei met bijna 4 g/dag, daarnaast werd de gemiddelde vezeldiameter bijna 3 µm groter (Adams et al., 2002). Er zijn verschillende vitaminen en mineralen die invloed hebben op de vacht. Het is belangrijk dat de mineralen in een gebalanceerde mate opgenomen worden door het schaap. Zo is koper erg belangrijk in de vorming van de vacht. Met te weinig koper wordt de vacht droog, dor en zal de krul wegblijven. Daarnaast heeft koper invloed op de pigmentatie van de haren (Levende have, 2013). Het Drentse Heideschaap benut weinig koper uit het voedsel, waardoor het schaap gevoelig is voor een kopergebrek. Om dit gebrek tegen te gaan kan een mineralenblok met koper volstaan. Ook is rundveebrok in plaats van schapenbiks een mogelijke oplossing voor kopertekort (Levende have, 2013a). Molybdeen en zwavel hebben een remmend effect op koperopname. Hierdoor is het belangrijk niet teveel van deze mineralen te voeren. Echter bij een tekort aan zwavel zal de voeropname verminderen en hiermee ook de productie (Levende have, 2013a). Bij te weinig selenium zal het schaap zwakke spieren hebben. Als het tekort blijft bestaan ontstaat een ‘witte spierziekte’, waardoor er minder energie is voor vachtaanleg. Wanneer het schaap te veel selenium binnen krijgt is er onder andere kans op haaruitval, kreupelheid en groeivertraging. Bij veel te veel selenium kan het schaap blind worden, knarsetanden en kwijlen (Levende have, 2013a). Een langdurig tekort aan jodium zorgt voor een verminderde aanmaak van het schildklierhormoon. Het schildklierhormoon heeft invloed op de productie, waardoor bij een verminderde aanmaak ook verminderde productie zal zijn (Levende have, 2013a). In veel belangrijke enzymen zit zink. Zink is dan ook betrokken bij onder andere aanmaak van de huid en van het bot, maar ook bij de aanmaak van het haar. Zowel een tekort als een overschot van zink komt in Nederland niet voor. Naast genoemde mineralen zijn er mineralen die zorgen voor onder andere diarree. Diarree geeft een vergrote kans op myiasis, dit vermindert de vachtkwaliteit. Het gaat hier om een overmaat van kalium en een overmaat van magnesium of een gebrek aan koper. Het gebrek aan koper zorgt alleen bij oudere dieren voor diarree (Levende have, 2013a). Wanneer een ooi drachtig is zullen opgenomen voedingsstoffen verdeeld worden tussen moederdier en lam. Er blijft minder energie over voor productie en de vachtgroei zal verminderen. Ook wanneer een ooi lacteert zal de vachtgroei verminderen (Sumner and Bigham, 1993). Uit een onderzoek met Merino schapen is gebleken dat wanneer een ooi een tweeling voedt, de vachtgroei 2 keer minder is dan wanneer de ooi een eenling voedt (Corbett, 1979). Uit een ander onderzoek is gebleken dat dit gegeven ook geldt voor Romney en Coopworth ooien (Sumner and McCall, 1989). Voor het Drentse Heideschaap is dit niet onderzocht. Niet alleen de kwaliteit van de vacht van de ooi wordt bepaald tijdens de dracht, ook de vachtkwaliteit van het lam wordt beïnvloed. Als er gewichtsverlies plaatsvindt bij een drachtige ooi, heeft dit onder andere een permanente uitwerking op de vachtfollikelpopulatie bij de lammeren. De vachtfollikelpopulatie heeft invloed op de hoeveelheid en kwaliteit van de vachtproductie (Schinkel and Short, 1961).
5
Magolski et al. (2011) hebben bij het Rambouillet ras onderzocht of de hoeveelheid voeding en de hoeveelheid Selenium (Se) die het moederdier opneemt in verband staat met de vachtproductie van het lam. Het geslacht van het lam heeft samen met de hoeveelheid Se invloed op de haarlengte op de zij van het lam (P=0.03). Wanneer een moederdier een normale, voldoende hoeveelheid Se opneemt, zal een vrouwelijke lam kortere (P<0.05) haarlengtes hebben dan vrouwelijke lammeren van een moederdier die een te hoge hoeveelheid Se opneemt. Voor een vrouwelijke lam is een te grote opname van Se door het moederdier voordelig voor de haarlengte. Bij de mannelijke lammeren zijn geen significante verschillen gemeten. De ‘Vezel comfort factor’ (percentage vezels <30 µm) en gemiddelde vezeldiameter (hier ongeveer 25 µm) hangen bij de poten van het lam af van het geslacht. De vrouwtjes hadden een lagere comfort factor (P=0.01) en een grotere vezeldiameter (P=0.02) vergeleken met de mannetjes (Magolski et al., 2011). Zowel de Se opname van het moederdier als de ‘vezel comfort factor’ hadden geen invloed op de secundaire:primaire follikel ratio, dit is een bepalende factor in kwaliteit en kwantiteit van de vacht. Behalve wanneer het moederdier een normale, voldoende hoeveelheid Se heeft opgenomen, zal de follikel ratio van een lam hoger zijn (P=0.03) vergeleken met lammeren met moederdieren die een hoge opname van Se hadden (Magolski et al., 2011). Wanneer Se bij de voeding van reeds geboren lammeren toegevoegd wordt, zal het totale gewicht van de vacht toenemen (Gabbedy, 1971). Na een onderzoek bij het Drentse Heideschaap is gebleken dat bij veel slecht en koud weer tijdens de dracht, de lammeren meer wolvet in de vacht hebben na de geboorte ( Duinkerken, pers.comm., 2013 en Six, pers.comm., 2014). Meer wolvet kan helpen in het viltproces na het scheren. Uit een ander onderzoek, uitgevoerd op gespeende hamels, is gebleken of verschillende hoeveelheden kalium en natrium (apart en in combinatie) invloed heeft op de productie van het schaap. Hieruit is gebleken dat zelfs kleine hoeveelheden natrium de voedselopname, vertering, gewichtstoename en vachtgroei verlaagt. Van lage kalium (0.42 mol/kg droog materiaal (DM)) en natrium (0.09 mol/kg DM) naar hoge kalium (0.95 mol/kg DM) en natrium (3.2 mol/kg DM) ging de vachtgroei van 1.21 mg/cm2/dag naar 1.04 mg/cm2/dag (Masters et al., 2005). Ondanks dat de vachtgroei daalt bij deze verandering in zoutgehalte, stijgt de efficiëntie van de vachtgroei (Hemsley, 1975; Easton et al., 1998) van 10.0 g/kg organisch materiaal (OM) opname naar 15.4 g/kg OM opname (Masters et al., 2005). Dit geeft ook aan dat de voeropname gedaald is. Verder is uit dit onderzoek gebleken dat de vezeldiameter lager werd (P <0.01) bij een hogere natriumopname (Masters et al., 2005). De hoeveelheid kalium had hier geen significante invloed op. In een onderzoek naar de effecten van verschillende waarden NO3 en S in het dieet van schapen op onder andere de vachtgroei hebben Li et al. (2013) een viertal diëten samengesteld. Dieet 1 bevat 1% urea en 0.18% S. Dieet 2 bevat 1.88% NO3. Dieet 3 bevat naast 1.88% NO3 ook 0.18% S. Dieet 4 bevat 1.88% NO3 en 0.40% S. Gevonden is dat de vachtgroei met ongeveer 30% toeneemt wanneer (alleen) 1% urea vervangen wordt door 1.88% NO3 (P <0.001). De vachtgroei was lager (P <0.001) bij 0% S, vergeleken bij 0.18% S. Echter wanneer er 0.40% S in het dieet zat, werd de vachtgroei niet nog hoger. Dit houdt in dat het toevoegen van 1.88% NO3 en 0,18% S in het gewone voer zorgt voor een hogere vachtproductie. Naast de mineralen zijn er ook verschillende planten die invloed hebben op de vachtkwaliteit. Het gaat hier over planten die giftig zijn voor schapen, bijvoorbeeld de bereklauw. Deze plant geeft huidirritatie en blaren (Levende have, 2013b) die ervoor zorgen dat het schaap gaat schuren en bijten. Op deze manier zal de vacht aangetast worden. Naast de bereklauw zijn er nog een aantal planten die onder andere diarree als resultaat hebben. Wanneer een schaap diarree heeft, is de kans op een myiasis infectie groter. Deze planten zijn de klimop, paardenstaart, vingerhoedskruid, wolfsmelk en aardappel‐ en tomatenloof. Daarnaast kunnen gegeten eikels voor bloederige diarree zorgen (Levende have, 2013b).
6
De Drentse Heideschapen van de herders van Balloo hebben toegang tot een (aangeleverd) mengsel, waar onder ander koper in verwerkt is. De schapen drinken hier volop van en dringen voor bij elkaar om als eerste bij het mengsel te komen. Volgens Duinkerken (2013) voelen schapen goed aan welke dingen ze moeten eten om de juiste nutriënten binnen te krijgen, wat nog een keer extra aangeeft dat de schapen onder andere te weinig koper opnemen op de heide. Op de heide eten de schapen van de schrale grond, ze mogen niet van te voedselrijke gronden leven. Ze eten dan ook uitsluitend heide, kruiden en gras. Alleen bij een hele strenge winter worden de schapen met rundveebrok bijgevoerd (Duinkerken, pers.comm., 2013). In de stal krijgen de schapen naast het nutriëntenmengsel slechts wat hooi gevoerd. Niet alle Drentse Heideschapen worden op de hei gehouden. Bij dierenarts Bartels lopen de schapen de gehele dag op grasland. Naast het gras krijgen de schapen schapenbrok gevoerd. Per acht schapen 1 kilo brok, tot ¼ kilo per drachtige ooi. De schapen krijgen om twee redenen deze brokken. Ten eerste halen de schapen hun koper uit deze voeding, ze krijgen daarom ook geen extra mineralen bijgevoerd. Daarnaast worden de schapen gevoerd om ze handzaam te houden. Zodra een schaap niet komt om te eten, is er iets mis. Ook hier krijgen de schapen hooi bijgevoerd (Bartels, pers.comm., 2013).
3‐3 Spelen ziektes een rol in de kwaliteit van de vacht? Er zijn verschillende huidaandoeningen bij schapen die de vacht aan kunnen tasten. Daarnaast zijn er een aantal zoönosen die effect hebben op de kwaliteit en de verkoopbaarheid van de vacht. Over het algemeen zijn de Drentse Heideschapen niet gevoelig voor bepaalde ziektes (Duinkerken, pers.comm., 2013 en Bartels, pers.comm., 2013). Wanneer een schaap wel ziek is geweest zal dit niet in de vacht te zien zijn (Duinkerken, pers.comm.2013), behalve eventuele gele vlekken (Bartels, pers.comm., 2013). De meest bekende huidaandoeningen zullen besproken worden, waarna een eventuele aanpak wordt besproken. Myiasis wordt veroorzaakt door verschillende soorten vliegen, bijvoorbeeld de groene vleesvlieg (Lucilia sericata). De vliegen leggen eitjes in de vacht en op de huid van de schapen. Wanneer de eitjes zijn uitgekomen, leven de larven van het eiwitrijke weefsel (Barabas‐Hajdu, et al., 2012) van het schaap. De larven graven zich in de huid en blijven daar tot ze volgroeit zijn om tot vlieg te ontpoppen. Dit verschijnsel geeft veel jeuk en irritatie aan de huid. Hierdoor schuurt en bijt het schaap de aangedane plekken. Bij dit schuren komt wol los en valt de vacht uit. Als het schaap niet binnen 5 dagen behandeld wordt, kan het schaap sterven (Dierenklinieken, 2013b). Bij de schaapskooi van de Herders van Balloo hebben alleen de zwakkere schapen wel eens last van Myiasis. Aan het begin van de lente hebben de jongere schapen zo nu en dan eens last van dunne mest, dit trekt de groene vleesvlieg aan. Door regen spoelt dit weer schoon, waardoor dit geen versterkende factor is voor Myiasis (Duinkerken, pers.comm., 2013). Wolluis (Damalinia ovis) is een parasiet die zich vastbijt in de huid van het schaap. Dit bijten geeft een irriterend gevoel op de huid (Crawford, et al., 2001). Door de irritatie en jeuk gaat het schaap, net als bij Myiasis de huid schuren en bijten. Op deze manier vallen er lokken vacht uit. Naast het verliezen van vacht, wordt de vacht pluizig. Beide symptomen zorgen ervoor dat de kwaliteit van de vacht vermindert. Wolschurft wordt veroorzaakt door een mijt (Psoroptes ovis). Door een allergische reactie van het schaap (Dierenklinieken, 2013d) ontstaat er een huidirritatie waar vocht bij vrijkomt uit de haarvaten
7
(Bezuidenhout, 2011). Door dit vocht ontstaan er korsten die zorgen voor jeuk en irritatie van de huid. Het schaap zal hevig krabben, schuren en bijten aan de jeukende plekken. Er ontstaan wonden die steeds groter worden en uitbreiden over het hele lichaam (Bezuidenhout, 2011). De kwaliteit van de vacht loopt ook bij deze parasiet een gevaar. Door het krabben en schuren zal er vachtverlies optreden. Wolschurft is erg besmettelijk. De mijt gaat van schaap naar schaap bij contact, maar is ook overdraagbaar door het schuren aan dezelfde plekken door besmette en niet besmette schapen. Dermatophilose wordt veroorzaakt door een bacterie Dermatophilus congolensis. Deze bacterie geeft een acute of chronische huidaandoening waar vocht bij vrijkomt. Op deze manier ontstaan er korstjes en jeuk. Wanneer de vacht voor een langere tijd vochtig is, kan de bacterie een andere vorm aannemen, welke dieper in de huid gaat zitten (Juniak, et al., 2010). Door het doorgroeien van de vacht laten de korsten los, waardoor het schaap meer jeuk en open wonden krijgt. Op deze manier verliest het schaap bloed en laat de vacht los. (Dierenklinieken, 2013a). In Nederland komt deze aandoening door de bacterie bijna niet voor. De herders van Balloo hebben, evenals dierenarts Bartels nog nooit last gehad van Dermatophilose (Duinkerken, pers.comm., (2013), Bartels, pers.comm., (2013)). De aandoening Dermatophilose zal na enkele weken vanzelf over gaan (Juniak, et al., 2010), maar het herstelproces kan versnelt worden met een antibioticum (Dierenklinieken, 2013a). Schurft wordt veroorzaakt door de mijt Sarcoptes scabiei (Gates, 2003). Deze parasiet graaft gangetjes door de huid en veroorzaakt hiermee een enorme jeuk. Het schaap zal met schuren en bijten proberen de jeuk te verminderen, waardoor wonden ontstaan en de vacht uitvalt. Daarnaast is schurft een zoönose. Bij mensen geeft de aandoening veel jeuk, blaasjes en puisten (Gates, 2003). Over het algemeen komen parasieten weinig voor bij de Drentse Heideschaap. Om de kwaliteit van de vacht zo goed mogelijk te houden, is het beter om het schaap preventief te beschermen tegen bijvoorbeeld de eitjes van de groene vleesvlieg. Dit kan in Nederland doormiddel van Diazinon en Dicyclanil (Dierenklinieken, 2013b). Bij de schaapskooi van de Herders van Balloo worden de schapen elk jaar preventief beneveld met Neocidol (waar Diazinon in zit) om parasieten als de groene vleesvlieg af te weren. Dit heeft geen invloed op de vacht van het schaap (Duinkerken, pers.comm. 2013). Echter is een jaarlijkse behandeling volgens dierenarts Bartels niet nodig. Wanneer er een zwak schaap is, of wanneer er parasieten gevonden zijn is het belangrijk de dieren wel te beschermen. Er zal een paar dagen een roze kleur in de vacht te zien zijn, door de kleurstoffen in Neocidol, maar door regen spoelt dit al gauw weg. Wanneer de schapen weer geschoren worden, is er geen spoor meer te zien van de behandeling (Bartels, pers.comm. 2013). Een dompelbad om de gehele huid te beschermen is niet nodig. Neocidol moet goed gedoseerd worden, dit gaat het beste door te vernevelen. De behandeling duurt daardoor niet te lang en is goed uitvoerbaar, ook wanneer het uitgevoerd moet worden bij meerdere schapen. Neocidol werkt ongeveer twee maanden, het aanbrengen vindt vaak plaats vlak voor de maanden dat de vlieg actief is. Ook hebben de schapen er alleen last van wanneer ze goed in de vacht zitten, en dat is ver na de scheerdatum, rond eind juni (Bartels, pers.comm., 2013). Wanneer een schaap toch Myiasis heeft opgelopen zal de vacht weggeknipt moeten worden en de maden uit de huid verwijderd moeten worden. De weggeknipte vacht en de maden zullen verbrand moeten worden om verdere verspreiding te voorkomen. Om er zeker van te zijn dat het schaap geen eitjes meer heeft in de vacht, moet het schaap gewassen worden met Diazinon (Dierenklinieken, 2013b). Daarnaast kunnen de plekken waar de maden gezeten hebben ontsteken en is en behandeling met antibiotica van belang. De vacht van een schaap met myiasis kan beter niet verkocht worden, ook andere dieren en de mens kunnen last krijgen van maden in de huid.
8
Andere parasieten kunnen ook bestreden worden met Diazinon. Het houdt mijten op afstand en helpt tegen schurft (Schapendokter, 2013 en Dierenklinieken, 2013d). Andere parasieten als luis mogen in Nederland uitsluitend door Diazinon bestreden worden (Dierenklinieken, 2013c). Omdat het Drentse Heideschaap niet specifiek gevoelig is voor bepaalde ziektes, is het gebruik van Neocidol genoeg. Daarnaast moeten de schapen geënt worden tegen Q‐koorts. Bij de schaapskooi van de Herders van Balloo is dit, naast neocidol, het enige wat gebruikt wordt. De schapen worden niet behandeld voor wormen of dergelijke aandoeningen. Hierdoor blijft de weerstand van de schapen hoog (Duinkerken, pers.comm., 2013). De schapen van dierenarts Bartels hebben wel af en toe last van wormen, voornamelijk de jongere dieren. Deze krijgen dan een wormenkuur (Bartels, pers.comm., 2013).
3‐4 Kan men fokken voor een betere vachtkwaliteit? Wanneer men onder andere fokt op een verbeterde vachtkwaliteit, is kennis van erfelijkheid van verschillende kenmerken van de vacht belangrijk. Met deze kennis is het makkelijker een fokprogramma op te zetten. Ook is het belangrijk dat de criteria waar een selectie op wordt gemaakt, gemakkelijk en goedkoop te meten zijn (Purvis, 1997). Wanneer een schapenhouder lid is van een fokprogramma moet deze zich aan verschillende eisen houden. Zo mag een Drents Heideschaap alleen met het eigen ras gekruist worden, wil de houder het lam in het stamboek laten opnemen. De Herders van Balloo selecteren de schapen vooral op de vachten en de functie van de vachten. Ze zijn een geregistreerd en erkend fokcentrum. Uit het selecteren blijkt dat er goed gefokt kan worden op de vachtkwaliteit (Duinkerken, pers.comm., 2013). Dierenarts Bartels heeft dit ras gekozen voor de vacht en heeft daarbij schapen gekocht die uitmuntend gescoord zijn op de vacht bij een keuring. Als er specifiek gefokt wordt op de vacht, is door selectie op voorkomen een zekere verbetering te zien. Het gaat hierbij om de lengte van de haren. Voor bijvoorbeeld spinnen is een langere haar beter dan kortere, hier is goed op te fokken. Daarnaast is een vacht van betere kwaliteit wanneer deze weinig tot geen krul bevat, ook hier is prima op te fokken (Bartels, pers.comm., 2013). Bij het fokken worden de ooi en de ram zo geselecteerd dat ze elkaars ‘tekortkomingen’ opheffen. Een ooi met een te korte staart bijvoorbeeld, zal gekruist worden met een ram met een lange staart. Daarnaast mag een ram maar gebruikt worden voor 100 dekkingen. Dit komt door de relatief kleine groep schapen in totaal. Inteelt wordt zo voorkomen (Bartels, pers.comm., 2013). Voor een effectief fokprogramma is het belangrijk dat er voldoende ouderdieren zijn. Daarnaast is het van belang dat zowel de rammen als de ooien gekeurd worden. Tijdens het fokken moet alle informatie zo goed mogelijk vastgelegd worden in het stamboek. Naast de gangbare handelingen bij een fokprogramma is het mogelijk om te kijken naar verschillende kenmerken van een ras, om daar gericht op te fokken. Bijvoorbeeld de kwaliteit van de schapenvacht. Doordat het Drentse Heideschaap gekruist is met de Schoonebeeker toen deze beide rassen bijna uitgestorven waren, is het uiterlijk van het Drentse Heideschaap aangetast. Het doel van de fokvereniging is om de kenmerken van het originele schaap terug te fokken (Bartels, pers.comm., 2013). Om dit te bewerkstelligen wordt er onder andere gelet op de stand van de poten, of de ram kikkerogen heeft, de ruimte tussen oren en horens, de opbouw van de vacht, de scheidingslijn van de vacht, de moederzorg, de sterkte van het dier, de gezondheid, de maten van het dier en de lengte van de staart (Duinkerken, pers.comm., 2013 en Bartels, pers.comm., (2013), Six, pers.comm., (2014)). Ook wordt er gefokt op lange dekharen, dit is niet alleen een ras standaard, maar zorgt er ook voor dat takjes en vuil gemakkelijk van de schaap afvallen (Commandeur, pers.comm., 2013).
9
De meeste karakteristieken van schapenvachtvezels zijn gemiddeld of zeer erfelijk (Sumner and Bigham, 1993). Zo kwam uit een onderzoek van Hatcher et al. (2010) naar het Merino schaap, dat de kleur een geschatte erfelijkheid van 0.70, de lichtstabiliteit (verkleuring door de zon) 0.18 en de handbaarheid (de zachtheid van de wol) 0.86 heeft. Daarnaast zijn de correlaties bekeken. De handbaarheid en lichtstabiliteit hebben een negatieve correlatie van 0.36, dus hoe zachter de wol, hoe sneller deze verkleurt. Echter de handbaarheid, lichtstabiliteit en de kleur hebben geen nadelige correlaties met andere visuele wolkarakteristieken (Mortimer et al., 2009). Het Drentse Heideschaap heeft een vrij dikke vezeldiameter en daarmee een lagere handbaarheid (minder zachte vacht), daarnaast ligt de wol tussen een laag dekharen. Hierdoor komen de wolharen niet veel in het zonlicht. Samengenomen kan men concluderen dat het Drentse Heideschaap weinig last heeft van verkleuring van de vacht, dus een hoge lichtstabiliteit. De gevonden erfelijkheid per eigenschap van Hatcher et al. (2010) is hoger dan in andere onderzoeken, waaruit geconcludeerd kan worden dat de erfelijkheid verschillend is per schaap en met meer aspecten verbonden staat (Hatcher et al., 2010). Een voorbeeld van een ander onderzoek is het onderzoek van Mortimer et al. (2009). Uit dit onderzoek kwam een geschatte erfelijkheid van 0.33‐0.34 voor zowel de lichtstabiliteit als de kleur. De kleur is hierin meer dan 50% lager, maar de erfelijkheid van lichtstabiliteit is bijna 2 keer zo hoog dan in het onderzoek van Hatcher et al. (2010). Een onderzoek van Wuliji and Dodds (2011) naar Romney ooien liet zien dat selectie alleen op vachtgewicht een stijging kan hebben van 20% op dit gewicht (P<0.001). Echter waren er ook andere uitkomsten, de vezeldiameter was met 1.0 µm gegroeid (P<0.01) en de vacht was geler (0.8 unit) (P<0.01). Een van de negatieve eigenschappen van wol is krimp. De geschatte erfelijkheid van vervilte haarkrimp in Merino schapen is 0.65 ±0.15 en die van totale haarkrimp is 0.62 ±0.15 (Greeff et al., 2005). Uit het onderzoek van Greeff et al. (2005) bleek dat de krimp beïnvloed wordt (P<0.01) door onder andere de vezeldiameter en de vezelkromming. Hiermee rekening gehouden is de geschatte erfelijkheid van krimping 0.39 ±0.13. Het Drentse Heideschaap heeft lange sluike haren, wat inhoudt dat er weinig kromming in de haren zit. Daarnaast is de vezeldiameter vrij dik. Dit houdt in dat de krimp in de vacht van het ras mee zal vallen. Ook op kleur is goed te selecteren en te fokken, de kleurlijn wordt voornamelijk bepaald door de ram. Doordat schapen met een doortekening vroeger afgekeurd werden, zijn er op dit moment meer lichte egale schapen dan bonte schapen (Six, pers.comm., 2014). De vraag naar schapen met een bonte vacht neemt toe, waardoor de verhouding gelijker wordt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kleuren dassenkop en blauwvos, welke geen egale vachtkleur hebben (Six, pers.comm., 2014).
3‐5 Overige omstandigheden voor een optimale vachtkwaliteit: Naast de voeding, ziektes en fokprogramma’s zijn er nog meer omstandigheden die invloed hebben op de vachtkwaliteit. Het gaat hierbij om algemene zaken, zoals de verzorging, het weer en het scheren van de schapen. Drentse Heideschapen hebben geen specifieke verzorging nodig. Er moet gelet worden op eventuele ziektes en slecht lopende schapen. Degenen die slecht lopen hoeven vaak alleen gekapt te worden, maar soms worden ze een tijdje apart gezet om verder te genezen (Duinkerken, pers.comm., 2013). Het ras kan goed op het veld leven, maar doordat de schapen vrij makkelijk zijn kunnen deze ook in de wei. Daarnaast hoeven de schapen vrij weinig naar binnen. Ook met slecht weer en een dikke laag sneeuw lopen de schapen het liefste buiten (Duinkerken, pers.comm., 2013). Wanneer een schaap met een vochtige vacht de stal in gaat en daar gaat liggen, wordt de vacht warmer en wordt er druk op uitgeoefend. Dit verhoogd de kans op vervilting op de huid. Dit mag niet te veel gebeuren, want de schapenhuid kan geen zuurstof meer opnemen bij teveel vervilting
10
(Duinkerken, pers.comm., 2013). Daarnaast kan een vacht die sterk vervilt is niet voor alle doeleinden gebruikt worden. Er kan bijvoorbeeld niet meer gesponnen worden (Bartels, pers.comm., 2013). Deze vachten zullen verder vervilt worden tot bijvoorbeeld hoeden of wandkleden. Een vochtige vacht en slecht weer kunnen naast de vervilting ook zorgen voor ziekte. Schapen met een slechte weerstand zullen sneller ziek worden. Het is dan ook van belang om de schapen zo gezond mogelijk te houden, of de echt zieke schapen binnen te houden (Duinkerken, pers.comm., 2013). Om bovengenoemde problemen te voorkomen is het verstandig om beschutte plekken beschikbaar te stellen aan de schapen. Zodat ze bij veel regen en wind overdekt kunnen staan op de hei of in de wei (Bartels, pers.comm., 2013). Regen heeft niet alleen een negatief effect op de vacht. Het kan ook heel functioneel zijn. Wanneer een schaap last heeft van dunne mest, of bijvoorbeeld een roze vacht door het gebruik van Neocidol, zal dit weggespoeld worden door de regen. Op deze manier blijft de vacht zo schoon mogelijk (Duinkerken, pers.comm., 2013). Het scheren van de vacht heeft ook invloed op de kwaliteit. Wanneer het schaap snel en onhandig geschoren wordt, zal de vacht er slechter af komen dan wanneer dit met meer tijd en precisie gedaan wordt. Er zijn een aantal verschillende manieren om te scheren. Het is mogelijk om het schaap met de hand te knippen. Dit gebeurt met een openschaar met een v vorm. Deze manier kost 30 minuten per schaap en is niet alleen arbeidsintensief maar ook stressvol voor het schaap. Naast deze methode is het mogelijk om een schaap elektrisch te scheren, dit kost ongeveer 3 minuten per schaap en gebeurt door middel van een elektrische tondeuse met motor (van der Woude, pers.comm., 2014). Om het minder arbeidsintensief te maken is het mogelijk om een hengsel te dragen. Hierbij hangt de scheerder en ontlast deze zijn rug. Hierdoor zal de scheerder minder snel moe worden en met meer precisie de schapen kunnen scheren. Een andere manier is scheren met een zogeheten scheerrobot. Hierbij wordt het schaap vast gegespt op een bord, waarna de machine het schaap scheert. Deze is snel, maar werkt niet netjes. De vachtkwaliteit daalt enorm bij deze methode, mede doordat de vacht er niet in zijn geheel van de schaap komt, maar in losse stukken (Commandeur, pers.comm., (2013), van der Woude, pers.comm., (2014)). Deze methode wordt weinig gebruikt, aangezien er vaak meer tijd nodig is om het schaap in de machine te krijgen dan wanneer het schaap met een tondeuse geschoren wordt (van der Woude, pers.comm., 2014). De beste en makkelijkste methode is het scheren met een elektrische tondeuse, waarbij gebruik gemaakt wordt van een hengsel (van der Woude, pers.comm., 2014). Niet alleen de manier van scheren maar ook het moment van scheren is heel belangrijk. Als een schaap geschoren wordt wanneer het warm is, zullen de vetten in de vacht licht gesmolten zijn, waardoor de tondeuse er makkelijker doorheen komt (Bartels, pers.comm., 2013). Echter maakt de buitentemperatuur niet zoveel uit volgens schapenscheerder Ype van der Woude. Ook met ‐5 ˚C kan een schaap goed geschoren worden, het Drentse Heideschaap kan prima tegen deze kou zonder vacht. Het belangrijkste is dat de vacht droog is, de voornaamste reden hiervoor is om elektrocutie door het scheren met een elektrische tondeuse te voorkomen. Wanneer de vacht vochtig is, heeft dit vrij weinig invloed op de kwaliteit. Ook moet er gekeken worden of de vacht vrij is van mest en, indien nodig, het schaap ontwormt is. Het belangrijkste aspect waar op gelet moet worden voor het scheren is de conditie van het schaap. Zo kan een ooi bijvoorbeeld pas ongeveer 10 weken na het lammeren geschoren worden. De huid is losser na het lammeren, waardoor ook de vacht losser is en daardoor slechter. Hierdoor is het scheren moeilijker. Wanneer een schaap op schrale grond leeft, moet er langer gewacht worden na het lammeren. Vaak kan er pas in juni of zelfs juli geschoren worden. Dit geldt dus onder andere voor het Drentse Heideschaap. Wanneer er te vroeg geschoren wordt, kan dit tot wel 3 keer zo lang duren, ontstaan er wonden bij het schaap en zal de vacht er niet mooi vanaf komen, waardoor de vachtkwaliteit slechter is (van der Woude, pers.comm., 2014). Uit het interview met schapenscheerder van der Woude (2014) is gebleken dat de kosten om een schaap te scheren verschilt per scheerder en onder andere aan de grootte van het koppel schapen ligt. De gemiddelde prijs die van der Woude rekent is 3 Euro per schaap.
11
Kenmerken van het schaap zelf hebben ook invloed op de vacht. Er is bijna geen verschil tussen de vacht van een ram en van een ooi. Het meest duidelijke verschil is het baardje van de ram, welke de ooi niet heeft. Verder is de vacht even lang, bijna tot de grond (Duinkerken, pers.comm., 2013). Echter uit een onderzoek van Sumner en Bigham (1993) is gebleken dat de vacht van de ram iets harder groeit dan van een ooi of een gecastreerde ram. Het jaarlijkse patroon van vezelgroei hangt af van de hoeveelheid licht die de vacht van een schaap opneemt en van bepaalde hormonen. De vezelgroei is groter in de zomer dan in de winter. Meer licht geeft dus een betere vezelgroei. Daarnaast beïnvloeden fysiologische status en het scheerregiem de kwaliteit van de vacht (Sumner and Bigham, 1993). De vezelgroei wordt ook beïnvloed door de leeftijd van het schaap. Tot een leeftijd van 4 jaar groeit de vacht meer, waarna de groei weer vermindert. Dit effect is in vele schapenrassen gevonden (Bigham et al., 1978; Brown et al., 1966, 1968; Hight et al., 1976).
12
4. Discussie Om de vachtkwaliteit te optimaliseren moeten levensomstandigheden aangepast worden aan het Drentse Heideschaap. Uit interviews is gebleken dat de vachtkwaliteit niet geheel afhangt van vachtkenmerken als haarlengte en mate van vervilting, maar ook van de verwerking van de vacht en de mening van de eindgebruiker van de vacht. De een vindt een stugge vacht met veel kempharen mooi, wat goed te gebruiken is om te vervilten. Deze vacht zal desalniettemin door de kempharen echter niet geschikt zijn voor spinnen en verven, de kempharen zijn namelijk te dik en kleuren niet mee. Een ander heeft liever een vacht van een bepaalde kleur met een lichte vervilting waarbij de samenstelling van de haren niet uitmaakt, zodat de vacht als bijvoorbeeld een kleedje gebruikt kan worden. De meningen onder de geïnterviewde mensen liepen sterk uiteen over wat kwaliteit is. Een van de levensomstandigheden die licht aangepast kan worden is de voeding. Een goede voeding draagt bij aan een verbeterde vacht, echter verschilt de capaciteit van het vermeerderen van de vacht op grote schaal bij schapen (Adams et al., 2002). Een langere vacht kan beter zijn voor de algehele kwaliteit bij het Drentse Heideschaap, doordat lange dekharen een raskenmerk is. Een te lange vacht kan juist nadelig zijn voor de kwaliteit, doordat deze over de grond sleept. Een overmaat van bepaalde stoffen in de voeding van het schaap kan nadelige effecten hebben. Zo kan teveel kalium of magnesium diarree veroorzaken (Levende have, 2013a). Een overmaat aan kalium komt echter bijna niet voor in Nederland. Te veel selenium is slecht voor het schaap, er bestaat onder andere kans op haaruitval en blindheid. Ook een overmaat aan selenium komt in Nederland bijna nooit voor (Levende have, 2013a). Uit het onderzoek van Masters et al. (2005) bleek dat een kleine hoeveelheid natrium al invloed heeft op het eetgedrag van het schaap. Levende have (2013a) stelt daarentegen dat een te veel aan natrium weinig voor komt, zolang er genoeg drinkwater beschikbaar is. Wanneer een schaap een langdurig tekort heeft aan jodium zal de aanmaak van het schildklierhormoon dalen, waardoor de snelheid van de stofwisselingprocessen daalt. Een tekort aan jodium in deze mate komt zelden voor in Nederland (Levende have, 2013a). De hoeveelheid mineralen wat het Drentse Heideschaap binnen krijgt is over het algemeen prima, echte tekorten of overschotten komen niet voor in Nederland. Wel moet er gelet worden op voldoende koperinname van het schapenras. Naast een goede voeding hangt de gezondheid van een schaap af van eventuele voorkomende ziektes. Het Drentse Heideschaap is een sterk schaap dat vrijwel nooit ziek is. Waar het schaap wel last van kan hebben zijn parasieten. Door sommige parasieten daalt niet alleen de vachtkwaliteit, maar ook het economisch perspectief. Zo zullen weinig mensen een vacht kopen waar luis of schurft in zit. Parasieten zijn te weren door de schapen jaarlijks te benevelen met Neocidol. De vacht van een schaap kan ziektes doorgeven aan andere dieren, maar ook eventuele zoönosen overdragen aan de mens. Desalniettemin is de kans dat dit gebeurt, ondanks dat ziektes vrij lang goed of levend kunnen blijven in een geschoren vacht, niet heel groot doordat de vacht een vrij droog product is (Bartels, pers.comm., 2013). Een ander aspect wat invloed kan hebben op de vachtkwaliteit is de fokkerij. Uit literatuur blijkt dat er veel verschillen te zien zijn tussen uitkomsten van onderzoeken naar het fokken van schapen. Zo heeft het onderzoek van Sumner and Bigham (1993) laten zien dat de erfelijkheid van de vachtkleur 0.7 is bij Merino schapen, maar het onderzoek van Mortimer et al. (2009) geeft een erfelijkheid van 0.33‐0.34 voor vachtkleur. Een reden voor dit verschil kan zijn dat bij het ene onderzoek een ander aantal schapen zijn gebruikt dan bij het andere onderzoek. Dit is echter niet te controleren aangezien het onderzoek van Sumner and Bigham (1993) geen aantallen noemt. Het onderzoek van Mortimer et al., (2009) geeft aan vele data gebruikt te hebben van koppels van 478 tot 1491 schapen. De verschillen geven aan dat de erfelijkheid niet alleen sterk kan verschillen tussen rassen, maar ook binnen rassen.
13
Uit het interview met Duinkerken (2013) is gebleken dat er prima gefokt kan worden op de kleur van een Drents Heideschaap, de actuele waardes zijn daarbij echter niet bekend. Daarnaast kan er ook gefokt worden op de kwaliteit van de vacht, er wordt dan gefokt op vachtkenmerken die bij het ras horen. Ook hier zijn geen actuele waardes van bekend. Fokken op kwaliteit gebeurt op gevoel en ervaring, een ram en een ooi met beide een mooie vacht krijgen in de meeste gevallen lammeren met een mooie vacht (Six, pers.comm., 2014). Naar mijn mening is het wel van belang om waardes van erfelijkheden te weten, op deze manier is het makkelijker te fokken op bepaalde kwaliteitskenmerken. De vezeldiameter van de haren van het Drentse Heideschaap is vrij dik. Er is geen specifieke kennis over diameters en het fokken hiermee. Echter is dit wel interessant voor het fokken naar een bepaalde kwaliteit, doordat een bepaalde diameter samenhangt met een bepaalde kwaliteit. Onderzoek naar de vezeldiameter is uitvoerbaar door een systematische meting en registratie in het stamboek (Six, pers.comm., 2014). Het geslacht van het schaap heeft ook invloed op de vacht. Bij een ram groeit deze harder dan de vacht van een gecastreerde ram of een ooi. Waarschijnlijk komt dit doordat de rammen vaak apart gezet zijn en een ander eetpatroon opgeleverd krijgen (Sumner and Bigham, 1993). Ook hebben deze rammen meer testosteron, dit resulteert in een hogere voeropname. De vacht zou hierdoor harder kunnen gaan groeien (Southcott and Royal, 1971). Dit onderzoek ging niet specifiek over een bepaald ras, maar over schapen in het algemeen (Sumner and Bigham, 1993). Bij zowel de dierenarts Bartels als de Herders van Balloo zijn geen verschillen te zien in de vachten van de rammen en de ooien. Het enige verschil is het sikje van de ram. De verschillen in deze uitkomsten komt waarschijnlijk doordat de Drentse Heideschapen rammen hetzelfde te eten krijgen als de ooien, ze lopen overdag op de hei en staan ‘s nachts in de wei bij de schaapskooi. Bij dierenarts Bartels staan de schapen allen in de wei. Dit zou kunnen betekenen dat het verschil in groeisnelheid van de vacht van een ram vergeleken de vacht van een ooi of hamel geheel afhangt van de verschillen in voedselopname. Voor meerdere schapenrassen geldt dat de vacht van een ooi die een tweeling voedt, twee keer zo langzaam groeit dan de vacht van een ooi die een eenling voedt (Corbett, 1979 en Sumner and McCall, 1989). Voor het Drentse Heideschaap is dit niet uitgezocht, maar een aanname kan hier wel gemaakt worden. Doordat de ooi meer voedingsstoffen apart moet houden voor het voeden van twee lammeren, zullen er minder voedingsstoffen over blijven voor de productie van de vacht. Bij deze aanname moet wel genoemd worden dat er verschil kan zijn in de groei van wol en de groei van haren. Het literatuuronderzoek naar het Drentse Heideschaap is moeizaam verlopen, dit komt doordat er weinig artikelen beschikbaar zijn over het Drentse Heideschaap. Het ras komt vrijwel alleen in Nederland voor en heeft een klein stamboek, waardoor er niet veel bekend is over het schaap. Meer informatie is te vinden op het web, echter is dit nog steeds niet geheel toereikend. Om deze reden zijn vele onderzoeken naar andere schapenrassen gebruikt. Zo is er een onderzoek van Magolski et al. (2011) gebruikt voor informatie over Se, echter ging het onderzoek over Rambouillet ooien, dit zijn wollige schapen. Door de interviews is meer informatie vrijgekomen over de gang van zaken omtrent het Drentse Heideschaap. Op deze manier is sommige informatie over andere rassen makkelijk te koppelen aan het Drentse Heideschaap. De vergelijking is niet overal gemaakt, hier zijn enkele aannames gemaakt.
14
5. Conclusies Dit onderzoek is gedaan om te weten te komen onder welke leefomstandigheden de vachtkwaliteit van het Drentse Heideschaap optimaal is. Zo is het belangrijk dat het schaap voldoende koper aangeboden krijgt, in het voer of in een mineralenmengsel. Om het schaap gezond te houden is het van belang om het schaap elk jaar te benevelen met Neocidol, hiermee worden parasieten vermeden. Verder zijn er geen gezondheidsrisico’s voor het Drentse Heideschaap. De manier waarop de schapen gehouden worden is vrijwel prima, de schapen lopen het liefste buiten. Wel is het belangrijk een schutplaats te hebben voor de dieren, zodat deze bij slecht weer beschut kunnen gaan staan. Door middel van meer onderzoek naar erfelijkheden van verschillende aspecten van de vacht is gericht fokken op een bepaalde vachtkwaliteit makkelijker. Daarbij is het voor de verwerking van belang om de vezeldiameter te weten. Als laatste is het belangrijk om de gecreëerde kwaliteit te behouden, dit is onder andere te bewerkstelligen door de keus voor de juiste scheermethode. Het scheren met een elektrische tondeuse en hengsel om de rug mee te ontlasten is vaak het meest optimaal. Door kleine aanpassingen in de leefomstandigheden en onderzoek naar erfelijkheden is de vachtkwaliteit van het Drentse Heideschaap te optimaliseren.
6. Aanbevelingen Het Drentse Heideschaap is een vrij onbekend schaap, waar weinig informatie over te vinden is. Door het werk van het praktijknetwerk ‘Zwoele Drentse Vachten’ wordt al veel informatie verzameld, gebundeld en verspreid. Mijn aanbeveling aan het netwerk is om vooral door te gaan met deze werkzaamheden, om het schapenras weer te doen opleven. Daarnaast is het belangrijk dat er metingen gedaan worden naar de vezeldiameters en de erfelijkheid van verschillende aspecten. Zo zal het mogelijk worden om gericht te fokken naar een optimale vachtkwaliteit en kan er beter gefokt worden naar de vraag van kopers. Een dergelijk onderzoek naar de vezeldiameters zou systematisch gedaan kunnen worden tijdens het keuren van schapen voor de fokkerij, uitgevoerd door een keurmeester. De erfelijkheden zouden in een laboratorium onderzocht kunnen worden van de fokkersvereniging uit, eventueel zou er een subsidie aangevraagd kunnen worden om de kosten voor de vereniging te beperken.
15
7. Referenties Adams N.R., Briegel J.R., Ritchie A.J.M., 1997. Wool and liveweight response to nutrition by Merino sheep genetically selected for high or low staple strength, Australian Journal of Agriculture Research, 48: 1129‐1137 Adams N.R., Briegel J.R., Blache D., 2002. Feed intake, liveweight and wool growth rate in Merino sheep with different responsiveness to low‐ and high‐ quality feed, Australian Journal of Experimental Agriculture, 42: 399‐405 Allden W.G., 1979. Feed intake, diet composition and wool growth, (Eds. Black J.L., Reis P.J.) Physiological and environment limitations to wool growth, pp. 61‐78., The University of New England Publishing unit: Armidale, NSW Australian wool Corporation, 1990. Australian Wool Classing, pagina 26, Raw Wool Services. Barabas‐Hajdu E., Satan E., Mihaly A.; 2012. Urogenital Myiasis: A Human Case Report, Acta Microbiologica et Immunologica Hungarica; 59(4):469‐473. Bezuidenhout J.D., 2011. A Short History of Sheep Scab, Journal of the South African Veterinary Association; 82(4):188‐189. Bigham, M.L., Sumner, R.M.W. and Elliott, K.H., 1978. Seasonal wool production of Romney, Coopworth, Perendale, Cheviot and Corriedale wethers. N.Z.J. Agric. Res., 21: 377‐382 Brown, G.H., Turner, H.N., Young, S.S.Y. and Dolling, C.H.S., 1966. Vital statistics for an experimental flock of Merino sheep. III. Factors affecting wool and body characteristics in‐ cluding the effect of age of ewe and its possible interaction with method of selection. Aust. J. Agric. Res., 17: 557‐581 Brown, G.H., Turner, H.N. and Dolling, C.H.S., 1968. Vital statistics for an experimental flock of Merino sheep. V. The effects of age of ram, maternal handicap, and year of measurement on 10 wool and body characteristics for unselected rams. Aust. J. Agric. Res., 19: 825‐835 Crawford S., James P.J., Maddocks S.; 2001. Survival away from sheep and alternative methods of transmission of sheep lice (Bovicola ovis), Veterinary Parasitology; 94(3):205‐216. Commandeur, Rapport ‘Een goede vacht moet je voelen’, 2013, Utrecht, Commandeur Corbett, J.L., 1979. Variation in wool growth with physiological state. In: J.L. Black and P.J. Reis (Editors). Physiological and Environmental Limitations to Wool Growth. University of New England Publishing Unit, Armidale, pp. 79‐98 Easton E.G., Hocking Edwards J.E., White C.L., 1998. The effect of adding salt to a canola meal supplement on wool growht in weaner sheep, Animal Production in Australia, 22: 257‐260 Enzlin, Complete sheep breeds of the world, 2008, Haarlem, Ram Press Gabbedy B.J., 1971. Effect of selenium on wool production, body weight, and mortality of young sheep in Western Australia, Australian Veterinarion Journal, 47: 318‐322 Gates R.H., XVI Skin and Soft Tissue Infections: 53 Ectoparasites, Sloan S.B., Osswald, S.S., Infectious Disease Secrets, 2nd Edition, 2003, Philadelphia, Hanley and Belfus, Inc. Greeff J.C., Schlink A.C., Dowling M.E., 2005. Inheritance of yarn shrinkage of Merino wool, Proceedings of the Association for the Advancement of Animal Breeding and Genetics 16: 318‐321, Armidale Australia, Association for the Advancement of Animal Breeding and Genetics
16
Hamsley J.A., 1975. Effect of high intake of sodium chloride on the utilitation of a protein concentrate by sheep. I wool growht, Australian Journal of Agricultural Research, 26: 709‐714 Hatcher S., Hynd P.I., Thornberry K.J., Gabb S., 2010. Can we breed Merino sheep with softer, whiter, more photostable wool?, Animal Production Science, 50: 1089‐1097 Hight, G.K., Atkinson, J.J., Sumner, R.M.W. and Bigham, M.L., 1976. Hill country sheep pro‐ duction. VII. Wool traits of Romney and Border Leicester×Romney ewes. N.Z.J. Agric. Res., 19: 197‐210 Jackson N., Downes A.M., 1979. The fibre diameter profile of wool staples from individual sheep, Australian Journal of Animal Science, 76: 1405‐1420 Kania B.F., Juniak M.; 2010. Animal dermatophilosis ‐ etiopathogenesis and therapy, Medycyna Weterynaryjna; 66(9):604‐608. Li L., Silveira C.I., Nolan J.V., Godwin I.R., Leng R.A., Hegatry R.S., 2013. Effects of added dietary nitrate and elemental sulfur on wool growth and methane emission of Merino lambs, Animal Production Science, 53: 1195‐1201 Magolski J.D., Luther J.S., Neville T.L., Redmer D.A., Reynolds L.P., Caton J.S., Vonnahme K.A., 2011. Maternal nutrition during pregnancy influences offspring wool production and wool follicle development, Journal of Animal Science, 89: 3819‐3823 Masters D.G., Rintout A.J., Dynes R.A., Pearce K.L., Norman H.C., 2005. Feed intake and production in sheep fed diets high in sodium and potassium, Australian Journal of Agriculture Research, 56: 427‐ 434 Mortimer S.I., Robinson D.L., Atkins K.D., Brien F.D., Swan A.A., Taylor P.J., Fogarty N.M., 2009. Genetic parameters for visually assessed traits and their relationships to wool production and liveweight in Australian Merino sheep, Animal Production Science, 49: 32‐42 Pritchard D.A., O’Rourke P.K., 1992. Factors differentiating between high and low wool producing sheep in western Queensland, Australian Journal of Agricultural Research, 43: 1367‐1379 Purvis I.W., 1997. Breeding for improved productivity and wool quality in fine wool Merinos, Proceedings of the Association for the Advancement of Animal Breeding and Genetics, volume 12: 697‐700 Schinckel P.G., Short B.F., 1961. The influence of nutritional level during prenatal and early postnatal life on adult fleece and body characters, Australian Journal of Agricultural Research, 12: 176‐202 Southcott, W.H., Royal, W.M., 1971. Effect of implanted testosterone propionate on the growth and wool production of Merino wethers. Aust. J. Agric. Res., 22:271‐282 Sumner R.M.W., Bigham M.L., 1993. Biology of fibre growht and possible genetic and non‐genetic means of influencing fibre growht in sheep and goats a review, Livestock Production Science, 33: 1‐ 29 Sumner, R.M.W., McCall, D.G., 1989. Relative wool production of wethers and ewes of different rearing status. Proc. N.Z. Soc. Anim. Prod., 49:209‐213 Woolaston R.R., 1987. Genotype X environment interactions and their possible inpact on breeding programs, (Ed. McGuirk B.J.) Merino improvement programs in Australia, pp. 421‐435, Australian wool corporation, Melbourne
17
Wuliji T., Dodds K.G., 2011. Effect of fleece weight selection on reproduction, live weight and wool characteristics in mature Romney ewes, Small Ruminant Research, 97(1/3): 55‐59
Websites: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 14 februari 2013. Landbouw; Gewassen, dieren en grondgebruik naar regio, Centraal Bureau voor de Statistiek, 25 september 2013, statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80780NED&D1=440‐450,482,486‐ 487,490&D2=0&D3=0,5,(l‐2),(l‐1),l&HD=110811‐1105&HDR=G1,G2&STB=T Dierenklinieken, 2013a. Dermatophilose, Stad en Land Dierenklinieken, 6 nov. 13, www.dieren klinieken.net/dieren/schapen‐dermatophilose.aspx Dierenklinieken, 2013b. Myiasis, Stad en Land Dierenklinieken, 6 nov. 13, www.dieren klinieken.net/dieren/schapen‐myiasis.aspx Dierenklinieken, 2013c. Luizen, Stad en Land Dierenklinieken, 6 nov. 13, www.dieren klinieken.net/dieren/schapen‐luizen.aspx Dierenklinieken, 2013d. Wolschurft, Stad en Land Dierenklinieken, 6 nov. 13, www.dieren klinieken.net/dieren/schapen‐wolschurft.aspx Glorie F., 2013. Schurft, www.schapendokter.nl, 6 nov. 13, www.schapendokter.nl /pagina/schapenziekten/huidparasieten‐en‐vachtproblemen.html Het Drentse Landschap, 2014. Heide en zandverstuivingen, Het Drentse Landschap, 7 jan. 14, www.drentslandschap.nl/kinderen/spreekbeurten/heide/ Levende have, 2013a. Vitaminen en mineralen voor schapen, Levende have, 14 november 2013, www.levendehave.nl/kennisbank/schapen/vitaminen‐en‐mineralen‐schapen Levende have, 2013b. Giftige planten en struiken, Levende have, 14 november 2013, http://www.levendehave.nl/kennisbank/algemeen/giftige‐planten‐en‐struiken Mijn Drents Heideschaap, 2014. Schapenwol: Wol of toch haar?, Mijn Drents Heideschaap, 7 jan. 14, www.mijndrentsheideschaap.nl/content/2012/02/Schapenwol Nederlandse Fokvereniging het Drentse Heideschaap (NFDH), 24 september 2013a. Historie Drentse Heideschaap, Nederlandse Fokvereniging het Drentse Heideschaap, 24 september 2013, www.drentsheideschaap.nl/joomla/index.php/historie Nederlandse Fokvereniging het Drentse Heideschaap (NFDH), 24 september 2013b. Raskenmerken Drentse Heideschaap, Nederlandse Fokvereniging het Drentse Heideschaap, 24 september 2013, www.drentsheideschaap.nl/joomla/index.php/raskenmerken Stichting Zeldzame Huisdieren (SZH), 2013. Drents Heideschaap, Stichting Zeldzame Huisdieren, 24 september 2013, szh.nl/schapen/drents‐heideschaap/ Vereniging van Kunstmest Producenten (VKP), 2013. Geschiedenis, Vereniging van Kunstmest Producenten, 25 september 2013, www.kunstmest.com/NL/index.html
18
Bijlagen 1 Interview Commandeur 1. Wat is het doel van het praktijknetwerk ‘Zwoele Drentse vachten’? 2. Wat is uw rol in het praktijknetwerk? 3. Heeft u een beeld van de hoeveelheid schapen op dit moment? Zijn dit allen dieren van het ‘oude type’? 4. Is er een speciaal fokprogramma om het ras zo zuiver mogelijk te maken/houden? 5. Het Drentse Heideschaap heeft een bijzondere vacht, welke niet te vergelijken is met die van de Texelaar. Welk(e) ras(sen) is/zijn het meest te vergelijken met het Drentse Heideschaap? 6. Het Drentse Heideschaap heeft een vacht die uit meerdere lagen bestaat. Hoe wordt hier onderscheid in gemaakt in de praktijk? 7. Wat is kemp? Is hier een wetenschappelijke term voor? 8. Hoe belangrijk zijn deze lagen in de vacht voor de opbrengst? 9. Welke verschillende scheertechnieken bestaan er en wat voor invloed heeft dit op de kwaliteit van de vacht? 10. Hoe wordt vacht ingedeeld naar kwaliteit? Wat zijn belangrijke aspecten waar op gelet wordt? 11. Wat zijn de opbrengsten bij verschillende kwaliteiten vacht? 12. Wanneer is de vachtkwaliteit het hoogst? Wat zou zo’n vacht op kunnen leveren? 13. Moeten de schapen een bepaald dieet nodig voor een betere vachtkwaliteit? 14. Spelen ziektes een grote rol in de opbrengst van de vacht? (Overdraagbaarheid van Zoönosen) 15. Indien er een fokprogramma is voor het behoud van het ras: Heeft dit fokprogramma invloed op de vachtkwaliteit, of is niet te zeggen? 16. Welke verwerkingsmethodes zijn mogelijk bij de vacht van het Drentse Heideschaap? 17. Met welke kosten moet hierbij rekening gehouden worden? 18. Het Drentse Heideschaap kan gehouden worden voor haar vacht, kan het daarnaast ook gehouden worden voor andere doelen? Melk/vlees/huid? 19. Wat zijn uw ervaringen hiermee? 20. Heeft u eventueel nog suggesties voor mensen die wij kunnen interviewen?
2 Interview Herders van Balloo Algemeen: ‐ ‐ ‐ ‐
Wat is voor jullie de ideale vacht? Groot kleurenpalet, of liever 1 kleur? Wat is de ideale vezeldiameter (bv voor het vervilten)? Of is dit niet bekend? Zijn jullie actief bezig met het verbeteren van de vacht? Hoe doen jullie dat? Voeding: ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Wat eten de schapen op de hei? Worden de schapen bijgevoerd? Zo ja, wat en hoeveel? (droge stof en eventueel met voeranalyse) Wat krijgen de schapen te eten als ze binnen zitten? En hoeveel ongeveer? Zijn jullie bewust bezig met vitaminen en mineralen voor de schapen? Is er bijvoorbeeld een mineralenblok?
19
‐ ‐ ‐ ‐ ‐
‐
‐ ‐ ‐
Koper is erg belangrijk voor de vachtgroei, DHS neemt slecht koper op uit het voedsel. Zijn jullie hier van bewust en doen jullie daar iets mee? (Zoals bijvoorbeeld dat mineralenblok) Er wordt ook wel eens rundveebrok gevoerd in plaats van schapenbiks. Gebeurt dat bij deze kudde? Zelf kleine hoeveelheden natrium zou de voedselopname en de vachtgroei verminderen. Zit er natrium in een mineralenblok? Kijken jullie bewust naar de hoeveelheid selenium (te veel geeft oa haaruitval) en zwavel (remt koperopname, bij te weinig vermindert de eetlust)? Weet u dat de vachtkwaliteit voor een groot deel al bepaald wordt voor de geboorte? (Wanneer een moederdier gewicht verliest tijdens de draagtijd, zal dit invloed hebben op de vachtfollikelpopulatie van het lam.) In een onderzoek vond ik dat het geslacht van een schaap invloed heeft op de haarlengte, zien jullie daar iets van terug? (Dit onderzoek ging erover dat teveel Se bij moederdier de vrouwelijke lam langere haren gaf, maar de mannelijke niet). Hebben jullie een optimale vezel comfort factor (dichtheid van follikels) en vezel diameter? Heeft een van de schapen wel eens een giftige plant gegeten? Wat zijn de ervaringen hiermee? Als een dier slecht heeft gegeten door bijvoorbeeld een ziekte, zie je dit dan terug in de vacht? (Vragen naar ervaringen)
Ziektes ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Komen er wel eens ziektes voor? Welke ziektes en wat zijn de ervaringen? Waar is de DHS gevoelig voor? Hebben jullie een preventieve aanpak voor ziektes? Welke en wat zijn de ervaringen? Heeft deze aanpak een effect op de vacht? Gebruiken jullie wel eens Diazinon (Neocidol)? Veel gelezen in artikelen. Wat zijn eventueel de ervaringen en hoe reageren de schapen hierop. Ook hier, is er een duidelijk effect op de vacht? ‐ Krijgen de schapen dompelbaden? Hoeveel tijd neemt dat in beslag en hoe vaak moet dit gebeuren? ‐ Komt myiasis wel eens voor bij de schapen? In welke mate? ‐ Hebben de schapen wel eens parasieten, als wolluis? ‐ Hebben jullie wel eens last gehad van wolschurft? ‐ Heeft een van de schapen wel eens dermatophilose (bacterie geeft een acute of chronische huidaandoening waar vocht bij vrijkomt. Op deze manier ontstaan er korstjes en jeuk. Wanneer de vacht voor een langere tijd vochtig is, kan de bacterie een andere vorm aannemen, welke dieper in de huid gaat zitten) gehad? (Ook hier bij alles vragen naar ervaringen en eventuele aanpak) Fokprogramma’s: ‐ Waar wordt bij het fokken rekening mee gehouden? ‐ Wordt er in een fokprogramma rekening gehouden met de vachtkwaliteit? ‐ Merken jullie dat de kwaliteit inderdaad beter wordt? ‐ Weet u iets over erfelijkheid van verschillende genen? (Leef)omstandigheden: ‐ Verzorgen jullie de schapen op een bepaalde manier om de vacht zo mooi mogelijk te krijgen (Bijvoorbeeld bijknippen voor het scheren…)?
20
‐ ‐
Merken jullie dat de vacht verslechtert met slecht weer? Krimpt het bijvoorbeeld bij regen? Lopen de schapen altijd buiten? Zoals in de winter met sneeuw?
3 Interview Dierenarts Elma Bartels Algemeen ‐ ‐ ‐
Hoeveel schapen hebben jullie? Wat is het doel van de schapen, gewoon hobby of ook productie? Waarom DHS?
Voeding ‐ Lopen ze op land, of lopen ze op een hei? ‐ Lopen ze altijd buiten? ‐ Wat eet het schaap hier? ‐ Worden ze eventueel bijgevoerd? (Met rundveebrok of schapenbiks) ‐ DHS heeft veel behoefte aan mineralen en vooral koper. Hebben ze een mineralenblok of mengsel? Fokprogramma’s ‐ Doen jullie mee aan een fokprogramma, of fokken jullie zelf? ‐ Waar letten jullie op bij de selectie? ‐ Is de vacht belangrijk bij het fokken? Ziektes ‐ Zijn jullie schapen wel eens ziek? Zo ja, wat hebben ze gehad? ‐ Hebben de DHS hier last van Myiasis? ‐ Zijn er wel eens parasieten? ‐ Hebben jullie een preventieve aanpak om de schapen gezond te houden? (Bijvoorbeeld Neocidol nevelen of een Neocidol dompelbad). ‐ Heeft deze aanpak invloed op de vacht? ‐ Monica Commandeur vertelde dat jullie besmet zijn geweest met Q‐koorts door de schapen. In hoeverre speelt de vacht mee in het overdragen van ziektes en zoönosen? ‐ Wat merk je aan de vacht wanneer een dier ziek is geweest? Vacht ‐ Hebben jullie een doeleinde voor de vacht? ‐ Wanneer is de vacht optimaal volgens jullie? (kleur, vezeldiameter)
4 Interview Schapenscheerder Ype van der Woude 1. 2. 3. 4.
Hoe duur is het om 1 schaap te scheren? Welke manieren zijn er om een schaap te scheren? Welke scheermethode gebruikt u? Wat zijn volgens u de beste omstandigheden voor het scheren?
5 Interview Voorzitter DHS 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hoeveel Drentse Heideschapen zijn er in Nederland? Waar wordt het meest op gelet bij fokken? Kunt u mij wat vertellen over de erfelijkheid van bepaalde aspecten omtrent de vacht? Weet u iets over de vezeldiameter van de haren van het schaap? Merkt u dat er voorkeur is voor een bepaalde kleur vacht? Wanneer is de vacht volgens u van een goede kwaliteit?
21