Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
UNIVERSITEIT GENT CENTRUM VOOR DUURZAME ONTWIKKELING
EINDRAPPORT
HET ONDERZOEK NAAR HOUDING VAN MOEILIJK BEREIKBARE DOELGROEPEN VOOR HET STEDELIJK WIJKOVERLEG
IN OPDRACHT VAN STADSBESTUUR ANTWERPEN
Promotor: Auteur:
Prof. Dr. H. Reynaert J. Van Assche
1
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
Inhoudstafel Beknopte samenvatting 1. Inleiding, probleemstelling en doelstelling 2. Theoretische benadering 2.1 Denkkader 2.2 Concretisering concept „beleidsparticipatie‟ 3. Opzet en uitvoering van onderzoek 3.1 Keuze voor benadering van het kwalitatief onderzoek 3.2 Beschrijving en verantwoording van methode voor dataverzameling 3.3 Keuze van onderzoekseenheden 3.3.1 Selectie van de wijk 3.3.2 Selectie van de doelgroepen voor interviews (steekproeftrekking) 3.4 Effectieve verzameling van materiaal 3.4.1 Briefing van interviewers en verslaggevers 3.4.2 Organisatie van de interviews 3.5 Registratie en verwerking van de gegevens 3.6 Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen 3.7 Betrouwbaarheid en geldigheid van de data 4. Resultaten uit de interviews 4.1 Houding tegenover informatieverspreiding over de wijk 4.1.1 Houding van de sociale huurder 4.1.2 Houding van de allochtoon 4.1.3 Houding van de jongere 4.1.4 Houding van de kansarme 4.2 Houding tegenover consultatiemogelijkheden bij initiatieven van de overheid 4.2.1 Houding van de sociale huurder 4.2.2 Houding van de allochtoon 4.2.3 Houding van de jongere 4.2.4 Houding van de kansarme 4.3 Houding tegenover stemplicht bij lokale verkiezingen 4.3.1 Houding van de sociale huurder 4.3.2 Houding van de allochtoon 4.3.3 Houding van de jongere 4.3.4 Houding van de kansarme 4.4 Actieve betrokkenheid bij de wijk 4.4.1 Actieve betrokkenheid van de sociale huurder 4.4.2 Actieve betrokkenheid van de allochtoon 4.4.3 Actieve betrokkenheid van de jongere 4.4.4 Actieve betrokkenheid van de kansarme 4.5 Vertrouwen in samenleving en overheid 4.5.1 Vertrouwen van de sociale huurder 4.5.2 Vertrouwen van de allochtoon 4.5.3 Vertrouwen van de jongere 4.5.4 Vertrouwen van de kansarme 4.6 Houding tegenover initiatieven van de overheid in de wijk 4.6.1 Houding van de sociale huurder 4.6.2 Houding van de allochtoon 4.6.3 Houding van de jongere 4.6.4 Houding van de kansarme
2
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
5. Focusgesprekken 5.1 Doel van de focusgesprekken 5.2 Methodiek van de focusgesprekken 5.3 Organisatie van de focusgesprekken 5.4 Registratie en verwerking van gegevens 5.5 Resultaten van focusgesprekken 5.5.1 Jongeren 5.5.2 Sociale huurders 5.5.3 Kansarmen 5.5.4 Allochtonen 6. 6.1 6.2 6.3
Activiteitenverslag van de praktische organisatie Uitbesteden van het onderzoek Inzet stadspersoneel bij uitvoering van het onderzoek Enkele vaststellingen
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Conclusies Sociale huurders Allochtonen Jongeren Kansarmen Focusgesprekken
8. 8.1 8.2 8.3
Evaluatie, beleidsaanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek Evaluatie Beleidsaanbevelingen Suggesties voor verder onderzoek
Literatuur
Bijlagen
3
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
4
Beknopte samenvatting Het Stedelijk Wijkoverleg (SWO) van het Antwerps stadsbestuur stelde vast dat sociale huurders, allochtonen, jongeren en kansarmen ondervertegenwoordigd waren op de initiatieven van het SWO. Daarom wou het SWO hun houding tegenover participatie aan het overheidsbeleid in de eigen wijk onderzoeken. Daarvoor werden die vier moeilijk bereikbare doelgroepen bepaald in LuchtbalSchoonbroek, dat als testwijk was uitgekozen. De resultaten van dit onderzoek dienen om de communicatie tussen de lokale overheid en die vier moeilijk bereikbare doelgroepen te verbeteren. De beoogde kennis werd verzameld door enerzijds interviews af te nemen van een toevallig gekozen personen uit die doelgroepen en anderzijds focusgesprekken te organiseren met een doelbewuste selectie van sleutelpersonen uit die doelgroepen. Deze interviews en gesprekken werden voorbereid door de opmaak van een vragenlijst, waarin het onderzoeksprobleem inzake beleidsparticipatie werd vertaald in thema‟s zoals overheidsinformatie, overheidsconsultatie, stemgedrag, actieve betrokkenheid en vertrouwen in samenleving en overheid. In dit onderzoek hebben SWO-medewerkers heel wat werk verzet om 149 mensen uit de vier doelgroepen te proberen contacteren, om hen te vragen om deel te nemen aan een interview over overheidscommunicatie. Ondanks het feit dat zij tot 3 contactpogingen ondernomen, zegden slechts 20 personen hun medewerking toe. Er werden dus interviews afgenomen van 10 sociale huurders, 5 allochtonen, 3 jongeren en 2 kansarmen. Daarnaast hebben zij nog eens 32 sleutelpersonen gevraagd om mee te werken aan één van de 4 focusgesprekken. Uiteindelijk namen daar 17 mensen aan deel. De resultaten van dit onderzoek moeten met de nodige omzichtigheid behandeld worden. Op het focusgesprek met jongeren was geen enkele sleutelpersoon uit de doelgroep aanwezig. Bovendien bleek de vragenlijst niet aangepast aan de leefwereld van de jongeren. Daardoor leverden ook de interviews geen bruikbaar materiaal. Deze testcase heeft ons geleerd dat de jongeren op een andere manier moeten benaderd worden. De gegevens uit de 2 interviews en het focusgesprek met 3 deelnemers geven enkele indicaties over de houding van de kansarmen tegenover de overheid en de wijk. Daaruit blijkt dat de interesse voor overheidsinformatie, laat staan overheidsconsulatie, gering tot onbestaande is. Ze hebben het meest belangstelling voor de informatiedoorstroming binnen de wijk en ook voor een vlotte afhandeling van hun informatievragen aan de lokale overheden. Het verzamelde materiaal in de 5 interviews en het focusgesprek met 5 deelneemsters geven te verstaan dat de belangstelling van de allochtonen in overheidsinformatie eerder beperkt is. Meer nog, de vragen over het thema van de „overheidsconsultatie‟ komen nogal vreemd over. Ze sluiten duidelijk niet aan bij hun leefwereld. Hun belangstelling gaat uit naar de informatiedoorstroming in de wijk. De resultaten van dit onderzoek kunnen het best gebruikt worden om de houding van de sociale huurders te omschrijven. Uit de interviews en het focusgesprek blijkt dat zij veel aandacht hebben voor de overheidsinformatie over de wijk. Er is minder aandacht voor de overheidsconsultatie. De helft van de sociale huurders heeft wel een binding met de wijk, maar dat komt maar bij één ervan tot uiting in een actieve betrokkenheid bij de parochiale werking. Uit deze inzichten in de houding van diverse doelgroepen blijkt de grootste belangstelling te bestaan voor de overheidsinformatie. Op dat punt komen er ook twee aandachtspunten voor het beleid, namelijk 1) het invoeren van wijkkalenders om de informatiedoorstroming op wijkniveau te verbeteren en 2) het breder bekend maken van het „call centre‟ voor een vlottere afhandeling van de informatievragen van de bewoners aan de stedelijke overheid. Natuurlijk is het nog te vroeg om op basis van de inzichten van een paar van de moeilijk bereikbare doelgroepen in maar één van de 45 Antwerpse wijken beslissingen te nemen. Daarom is er bijkomend onderzoek nodig in een aantal nader te bepalen typewijken.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
5
1. Situering, probleemstelling en doelstelling Situering In maart 2005 diende het stedelijk wijkoverleg (SWO) op vraag van de stadssecretaris, de heer Roel Verhaert, een kandidaatsdossier in bij de Koning Boudewijnstichting (KBS) voor het programma „Steun aan participatie’. Doel van dat projectvoorstel van SWO was onderzoek op te zetten naar de houding (belangstelling en verwachtingen) van inwoners tegenover participatie aan het overheidsbeleid in de wijk. De Koning Boudewijnstichting keurde het project goed en verstrekte het SWO een financiële stimulans. Binnen de budgetten van het Antwerps stadsbestuur heeft het SWO extra-middelen gevonden om wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren. In november 2005 werd de aanbesteding uitgeschreven. Daarin vraagt het SWO expliciet om het onderzoek toe te spitsen op „de stedelijke initiatieven inzake beleidsparticipatie (effectief en potentieel)‟.1 Begin 2006 werd voor het samenwerkingsverband van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) en het Centrum voor Lokale Politiek (CLP) van de Universiteit Gent gekozen. De keuze maakt het voorwerp van een intense bespreking uit, omdat het CDO-CLP de onderzoeksvraag geherformuleerd had. Het CDO-CLP verliet de benadering van het onderzoeksvraagstuk vanuit een bestuurlijke logica en wou dus niet het beeld van de burgers bevragen van de hinderpalen om te participeren aan allerlei overheidsinitiatieven in de wijk. In de plaats daarvan stelde het CDO-CLP voor om het vraagstuk van de bewonersparticipatie op wijkniveau te benaderen vanuit de ogen van de burger, waarbij vertrokken wordt vanuit de behoeften van de burger.
Probleemstelling Uit de offertevraag van het Antwerps stadsbestuur leren wij dat het onderzoeksvraagstuk betrekking heeft op de houding van inwoners tegenover participatie aan het overheidsbeleid in de wijk. Daarin had het SWO ook de onderzoeksvraag verfijnd tot de houding van de allochtonen, jongeren, kansarmen en sociale huurders. Deze doelgroepen bleken ondervertegenwoordigd te zijn op de meeste initiatieven van het SWO. De externe evaluatie van het SWO in 2004 had ook al aanbevolen om meer aandacht te besteden aan het bereiken van een aantal van deze doelgroepen.2 Het CDO-CLP wil de houding van deze doelgroepen onderzoeken, uitgaande van de kijk van die burgers. Bewoners in het algemeen en (en dus ook die bijzondere doelgroepen) bekijken „de stedelijke initiatieven inzake beleidsparticipatie‟ vanuit de behoefte aan participatie. 3 Die behoefte heeft betrekking op een gamma van verschillende fenomenen, gaande van het gevoel deel uit te maken van een groep of gemeenschap over de participatie aan het verenigingsleven tot het willen meepraten over het beleid voor de gemeenschap. In de literatuur maakt men dikwijls onderscheid tussen participatie aan de „gemeenschap‟ 4 versus participatie aan het beleid (voor het besturen van die gemeenschap). De onderzoeksvraag die de opdrachtgever voorschotelt heeft betrekking op de houding tegenover de beleidsparticipatie. 1
STAD ANTWERPEN; Onderzoek klanteninzicht stedelijk wijkoverleg: Moeilijk bereikbare doelgroepen; Prijsaanvraag nummer 2005/A64; oktober 2005; p. 2. 2 VALLET N., DE RYNCK F., GOUBIN E., RUBBEN M., (2004); Gangmaker of spelbreker, zoethouder of ontzuurder? Een evaluatie van twee jaar Stedelijk Wijkoverleg in Antwerpen; Hogeschool Gent, Katholieke Hogeschool Mechelen; februari 2004; 162 p. 3 MAX-NEEF M., ELIZALDE A., HOPPENHAYN M., (1991); Human scale development: conception, application and further reflections, Apex Press, New York. 4 Het begrip „gemeenschap‟ kan in realiteit betrekking hebben op diverse fenomenen, zoals familie, volk, natie-staat, of netwerken voor sportieve, recreatieve of culturele activiteiten, enz. Dit onderzoek bekijkt de wijk niet als een „gemeenschap‟. Wie wel geïnteresseerd is in een conceptuele benadering van de „gemeenschap‟ kan heel wat inspiratie opdoen bij SOENEN R., (2006), Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad, Garant, Antwerpen, 151 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
6
Ten slotte is het belangrijk te vermelden dat de opdrachtgever het onderzoeksvraagstuk op wijkniveau situeert. In antwoord op de bekommernissen van de opdrachtgever situeert het CDO-CLP de beleidsparticipatie op wijkniveau. In dit onderzoek focussen wij ons dus op de houding van bepaalde doelgroepen tegenover participatie aan stedelijke initiatieven op wijkniveau in de stad Antwerpen.
Doelstelling Het SWO heeft tot doel om de bewonersparticipatie aan het overheidsbeleid in de stad Antwerpen te verbeteren en te verbreden. Op basis van de resultaten van het onderzoek wil de opdrachtgever de communicatie met vier specifieke bevolkingsgroepen vergroten en verbeteren. In de beleidsaanbevelingen zullen de onderzoekers daar rekening mee houden. Met de interviews wil het CDO-CLP de opdrachtgever inzicht verschaffen in de houding (belangstelling, verwachtingen, ervaringen, enz.) van vier specifieke bevolkingsgroepen op het vlak van beleidsparticipatie en bewonersbetrokkenheid. De opdrachtgever wil namelijk leren waarom vier doelgroepen, namelijk jongeren, allochtonen, kansarmen en sociale huurders minder participeren aan allerlei stedelijke initiatieven. De onderzoekers willen dus gegevens verzamelen over de houding van die vier doelgroepen. Door middel van de focusgesprekken willen de onderzoekers ook de ervaringen van de sleutelfiguren met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk leren kennen. Met de focusgesprekken beogen wij om bruikbare informatie te verzamelen, die de communicatie tussen de lokale overheid en de vier moeilijk bereikbare doelgroepen zou kunnen verbeteren. Het onderzoek wordt uitgevoerd op het niveau van één testwijk op het grondgebied van de stad Antwerpen. De opdrachtgever en de onderzoekers willen de onderzoeksaanpak ook testen op zijn bruikbaarheid in elk van de 45 Antwerpse wijken. De onderzoeksaanpak wordt beschreven in punt 3.
2. Theoretische benadering 2.1 Denkkader Het achterliggende idee achter dit onderzoek is dat beleidsparticipatie en burgerbetrokkenheid centraal staan in het beleid voor een duurzame stads- en wijkontwikkeling. We kunnen een duurzame stad of wijk dan ook omschrijven als een stad waarin tezelfdertijd economische ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid, ecologische en ruimtelijke kwaliteit worden bereikt, en dit met behulp van bestuurlijke vernieuwing (vooral inzake samenwerkingsbereidheid en participatie over de grenzen van de eigen sector heen). 5 Die bestuurlijke vernieuwing heeft betrekking op de kwaliteit waarmee de samenleving (zowel op stedelijk als op wijkniveau) wordt bestuurd. Sedert de studies van Putnam is het wel duidelijk dat de kwaliteit van de lokale democratie afhankelijk is van het „sociaal kapitaal’ in de samenleving. Het is een term die verwijst naar de bereidheid om samen te werken, de aanwezigheid van vertrouwen in medeburgers, het hanteren van normen van wederkerigheid en het bestaan van netwerken binnen een samenleving. „In een samenleving die rijk is aan sociaal kapitaal, zullen niet alleen de politieke instellingen beter functioneren, zo stelt Putnam, maar zou ook de economische ontwikkeling voorspoediger moeten verlopen.‟6 Niet alleen Putnam (in
5
BLOCK, T., DE RYNCK, F., VALLET, N. en VAN ASSCHE, J., (2005), "Een omgevingsscanner voor lokale besturen", In: Praktijkgids Management voor Lokale Besturen, Mechelen: Kluwer, juni 2005, pp 201-248. 6 HOOGHE, M. (red) (2000), Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en politieke cultuur; Acco Leuven, 403 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
7
de jaren ‟90), maar ook Rawls (in de zeventiger jaren) geven aan dat een zekere mate van vertrouwen binnen een samenleving noodzakelijk is om samenwerkings- en coördinatieproblemen op te lossen. Volgens de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) wordt de kloof tussen politiek en burger steeds groter. Vooral in wijken met veel problemen groeit het wantrouwen van burgers ten aanzien van de overheid. En vaak ook ten aanzien van politie, sociale huisvestingsmaatschappijen, welzijnsorganisaties en andere maatschappelijke instellingen. Om tot meer vertrouwen in de wijk te komen, stelt er zich een dubbele uitdaging. Bewoners die elkaar én hun overheid kunnen en willen vertrouwen. Bestuurders die de bewoners durven te vertrouwen.7 Tegenover het wantrouwen signaleert de WRR ook initiatieven van de burgers om hun wijk veiliger en leefbaarder te maken. De WRR pleit voor een „sociale herovering‟ van achterstandswijken (zoals de achtergestelde buurten in Nederland noemen). In wijken waar het beter gaat, moet de overheid kiezen voor de strategie van een „kansgedreven beleid‟. Beide strategieën vereisen volgens de WRR een cultuuromslag bij de lokale overheden en maatschappelijke organisaties. De betrokkenheid van de stadsbewoners (en wijkbewoners) bij de eigen gemeenschap lijkt ook een belangrijk effect te hebben op het participeren aan de lokale politiek. De burgerbetrokkenheid is een kenmerk van de stads- of wijkbewoner die aanduidt in welke mate hij of zij deel uitmaakt (participeert) aan de publieke gemeenschap in de hele stad of de eigen wijk. Vanuit een gevoel of een behoefte om deel uit te maken van groep mensen, die in dezelfde stad of wijk wonen, kunnen mensen hun (mede)verantwoordelijkheid voor die stad of wijk opnemen. Een sterke verantwoordelijkheidszin t.a.v. de stad of wijk kan burgers of bewoners ertoe aanzetten om in te gaan op uitnodigingen voor allerlei overheidsactiviteiten in de wijk waardoor de communicatie tussen overheid en burgers kan verbeteren. Het uitgangspunt voor het participatiebeleid kan niet meer geformuleerd worden als het betrekken van de burgers of bewoners bij het beleid, ervan uitgaande dat de stedelijke overheid enerzijds allerlei interessante en positieve initiatieven neemt, en dat de bewoners anderzijds allerlei hinderpalen ondervinden om daaraan deel te nemen. Misschien is het wel tijd om het perspectief om te keren en moet de overheid zich afvragen hoe ze kan betrokken worden bij initiatieven van de burgers of bewoners en, waar ze de leefbaarheid van de buurt ten goede komen, ze te stimuleren en ondersteunen? 8
2.2 Concretisering concept „beleidsparticipatie‟ Het idee van „beleidsparticipatie‟ willen wij concretiseren op basis van het concept van de „participatieladder‟, dat al sinds de jaren zestig in de literatuur opduikt. 9 Participatie kent immers verschillende niveaus waar zowel overheid als burgers tijdens een beleidsvormingsproces een andere rol toebedeeld krijgen. In onderstaand schema schetsen wij verschillende niveaus van participatie.
7
WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID, (2005); Vertrouwen in de buurt; Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005, 280 p. Zie ook http://www.wrr.nl 8 KALK E., DE RYNCK F., Burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie in de Vlaamse steden, p. 453479, in: DE RYNCK F. (Red.), Voorstudies – Witboek Stedenbeleid: de eeuw van de stad.Over stadsrepublieken en rastersteden, Project Stedenbeleid, Administratie Binnenlandse Aangelegenheden, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003, 479 p. 9 VAN ASSCHE J., BOULANGER P-M., Het participatief opmaken van indicatoren voor een duurzame ontwikkeling in België; IDD en CDO in opdracht van de Federale Raad Duurzame Ontwikkeling; april 2003. Op pagina 38 wordt verwezen naar de participatieladder van Arnstein uit 1969.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
8
Schema 2: Participatieladder10 Participatieniveau A. Informeren
B. Raadplegen
C. Adviseren
D. Coproduceren
E. (Mee)beslissen
Rol overheid Politiek en bestuur bepalen zelf de agenda voor besluitvorming en houden betrokkenen hiervan op de hoogte. Zij maken geen gebruik van de mogelijkheid om betrokkenen een inbreng te geven in de beleidsontwikkeling. Politiek en bestuur bepalen in hoge mate zelf de agenda, maar zien betrokkenen als gesprekspartners bij de ontwikkeling van beleid. De politiek verbindt zich echter niet aan de resultaten die uit de gesprekken voortkomen. Politiek en bestuur stellen in beginsel de agenda samen, maar geven betrokkenen gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren, waarbij deze ideeën een volwaardige rol spelen in de ontwikkeling van beleid. De politiek verbindt zich in principe aan de resultaten, maar kan bij de uiteindelijke besluitvorming hiervan (beargumenteerd) afwijken Politiek, bestuur en betrokkenen komen gezamenlijk een agenda overeen, waarna samen naar oplossingen gezocht wordt. De politiek verbindt zich aan deze oplossingen met betrekking tot de uiteindelijke besluitvorming. Politiek en bestuur laten de ontwikkeling van en de besluitvorming over het beleid over aan de betrokkenen, waarbij het ambtelijk apparaat een adviserende rol vervult. De politiek neemt de resultaten over, na toetsing aan vooraf gestelde randvoorwaarden.
Rol participant toehoorder
geconsulteerde
adviseur
partner
(mede)beslisser
Daarmee kunnen wij in het onderzoek naar de houding tegenover beleidsparticipatie onderscheid maken tussen volgende fenomenen: - de nood aan informatie over en/of mondelinge toelichting bij het beleid voor de wijk, - de interesse om zich uit te spreken over het beleid voor de wijk en de nood om erkend te worden als gesprekspartner, - de interesse om inspraak te hebben in het overheidsbeleid op het niveau van de wijk en de nood om erkend te worden als ervaringsdeskundige in de eigen wijk, - de interesse om met de overheid op gelijkwaardige basis te overleggen en de nood om als partner van de overheid erkend te worden, - de interesse om mee te beslissen en stemrecht te hebben over bepaalde beleidsthema‟s voor de wijk. Gelet op het belang van vertrouwen en burgerbetrokkenheid voor beleidsparticipatie is het ook belangrijk om aan de hand van de bevraging inzichten op te doen over het vertrouwen en de eigen initiatieven van de vier verschillende doelgroepen, die kunnen bijdragen aan de leefbaarheid of duurzaamheid van de eigen wijk. Daarmee zijn de hoofdthema’s voor het onderzoek over de houding van de vier doelgroepen tegenover beleidsparticipatie aangeduid, namelijk informatie(verspreiding), consultatie, advisering of inspraak, coproductie (of partners in het zoeken naar oplossingen), meebeslissen (of partners met stemrecht), de initiatieven van bewoners of burgers en het vertrouwen in samenleving en overheid.
10
Instituut voor Publiek en Politiek, Eindverslag onderzoek Grotestedenbeleid. Participatie in het publiek domein, Amsterdam, maart 2002, 67 p. Uitgebreide basis zie I. PROPPER en D. STEENBEEK, Interactieve beleidsvoering: Typering, Ervaringen en Dilemma's, in Bestuurskunde, Themanummer „Dilemma‟s van interactieve beleidsvorming‟, nr. 7, 1998, p. 292-301.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
9
3. Opzet en uitvoering van het onderzoek De opdrachtgever is het CDO gevolgd in zijn voorstel voor een benadering van het vraagstuk aan de hand van een kwalitatieve onderzoeksmethode.11 Dit kwalitatief onderzoek houdt een reeks interviews in met toevallig gekozen personen uit de vier te onderzoeken doelgroepen. Daarin waren oorspronkelijk ook diepgaandere gesprekken met individuele bevoorrechte getuigen voorzien. In overleg met de opdrachtgever (dd 14 maart 2006) is afgesproken om focusgesprekken te organiseren met een groter aantal sleutelpersonen. De opdrachtgever hoopte dat de resultaten van de focusgesprekken relevanter zouden zijn voor het beleid van het SWO. Focusgesprekken zijn geen onderzoeksinstrument dat past in de traditie van het kwalitatief onderzoek.
3.1 Keuze voor benadering van het kwalitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek is over het algemeen geschikt in volgende situaties: - het onderzoek moet bijdragen aan verbetering van de situatie zelf, of - het onderzoek wil de houding (gevoelens, overtuigingen en opvattingen) verkennen die achter sociale processen, interacties, sociale relaties of gedragingen liggen. 12 Daarbij komt nog dat de meting van houdingen via kwantitatief onderzoek vaak resulteert in onduidelijke en elkaar tegensprekende resultaten.13 Kwalitatief onderzoek omvat eerder een analyse in de diepte en laat toe om de houding van de bevolking te kaderen. Bovendien is het duidelijk dat een kwalitatief onderzoek in het bijzonder geschikt is, omdat een kwantitatief onderzoek naar de houding van de vier verschillende populaties in de 45 Antwerpse wijken onverantwoord veel middelen zou opslokken. Daarom zijn kwalitatieve onderzoeksmethodes voor dit onderzoek naar de houding van de vier doelgroepen tegenover beleidsparticipatie aangewezen. Van in het begin van het onderzoek werd dan ook de optie genomen om dit vraagstuk te benaderen aan de hand van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Kwalitatief onderzoek is een vorm van empirisch onderzoek dat zich laat typeren aan de hand van de manier van gegevens verzamelen, de wijze van analyseren, het onderzoeksopzet, het onderwerp van onderzoek en vaak ook de rol van de onderzoeker. 14 De gegevensverzameling is open en flexibel. De openheid van de verzamelmethode vraagt ook een bijzondere openheid van geest van de kant van de onderzoeker. Dit houdt in dat gesloten vragen worden vermeden. Het interview met open vragen is een voorbeeld van een kwalitatieve methode voor gegevensverzameling. De interviewers moeten wel met bijzondere aandacht voor de nieuwe informatie van de respondenten de verslagen van de interviews uitschrijven. De analyse werkt met alledaagse, natuurlijke taal. Kwalitatieve onderzoekers willen zodoende zo dicht mogelijk bij de gewone dagelijkse werkelijkheid blijven. In dit onderzoek komt dit goed van pas, omdat we informatie verzamelen over de houding van de vier doelgroepen. De interviewverslagen worden verwerkt rekening houdende met de dagelijkse realiteit van elk van de vier doelgroepen. De eigenschappen van kwalitatief onderzoek verwijzen naar een aantal omstandigheden waarin het gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden bij uitstek geschikt zijn om flexibel om te springen met de verscheidenheid in de onderzoeksgroep. Zo kunnen wij in kwalitatieve interviews vlotter 11
VERSCHELDEN G., (2006); Interview over ervaringen met kwalitatieve onderzoeksmethodes; Vakgroep Sociale Agogiek van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Gent; 8 maart 2006. Tijdens dat onderzoek wordt gepleit voor de term „interpretatief onderzoek‟, omdat deze term de lading beter dekt. In de literatuur wordt meestal nog verwezen naar „kwalitatief onderzoek‟. Daarom houden wij ook deze term in dit onderzoeksrapport aan. 12 MASO I., SMALING A. (1998), Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie; Uitgeverij Boom, Amsterdam, 146 p. Zie ook: website www.kwalon.nl 13 SCHOFFELEN J., PARMENTIER S., VERVAEKE G., Wat denken burgers over justitie? In: REYNAERT H., VAN DE WALLE S., VERLET D., (2006) Naar een DJ-overheid? Burgers en hun overheid; Uitgeverij Vanden Broele; Brugge; 216 p. 14 MASO I., SMALING A. (1998), Op. Cit.; p. 9.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
10
omspringen met de vragenlijsten en bijvoorbeeld dieper ingaan op thema‟s waarvoor er echt interesse is bij de respondent en niet te lang stilstaan bij thema‟s waarvoor een andere respondent (dikwijls uit een andere doelgroep) niet echt belangstelling heeft.
3.2 Beschrijving en verantwoording van methode voor dataverzameling De meest bruikbare gegevens voor dit onderzoek kunnen wij verkrijgen via gesprekken met vertegenwoordigers van de doelgroepen. Die gesprekken hebben plaats met een beperkte steekproef van toevallig uitgekozen personen uit de vier doelgroepen. De afname van de interviews met de toevallig gekozen vertegenwoordigers van de doelgroepen heeft tot doel om informatie te verzamelen over de ervaringen van die doelgroepen met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk. Dat materiaal willen de onderzoekers analyseren om inzichten op te doen over de houding van die doelgroepen tegenover beleidsparticipatie in de wijk. Daarnaast werden er enkele documenten over de testwijk doorgegeven. Daarin werd waardevolle achtergrondinformatie verschaft, die een belangrijke rol kan spelen bij de analyse en interpretatie van het verzameld gegevens uit de interviews en focusgesprekken. De onderzoekers van het CDO-CLP hebben (in nauw overleg met de opdrachtgevers) een gespreksgids opgemaakt met het doel om systematisch in alle gesprekken de hoofdthema‟s van het onderzoek aan bod te laten komen. De gespreksgids bestaat uit 7 onderdelen: 1) het wijkleven, 2) de ervaringen met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk, 3) de houding tegenover het beleid van de overheid (waarbij dieper ingegaan wordt op de informatieverspreiding en de consultatiemogelijkheden), 4) de actieve betrokkenheid bij de wijk, 5) het vertrouwen in medemensen en de overheid, 6) identificatiegegevens en 7) situatiebeschrijving van het interview. Het eerste deel van de gespreksgids is bevat enkele beginvragen. Zij maken de respondent duidelijk dat het gesprek betrekking heeft op het leven in de wijk. 15 Die vragen zijn bedoeld als opwarming en erop gericht om openheid te creëren. Door een klimaat van vertrouwen te scheppen wordt verwacht dat de eigenlijke vragen over de hoofdthema‟s van het onderzoek vlotter en waarheidsgetrouwer worden beantwoord. Het tweede deel van de gespreksgids is gewijd aan ervaringen van de respondent met allerlei initiatieven van de overheid in de eigen wijk. Na de selectie van de testwijk heeft de SWO-stafdienst, samen met het lokale SWO-team uit de wijk Schoonbroek-Luchtbal een lijst gemaakt van alle initiatieven van het SWO en andere overheden, die gedurende het afgelopen jaar in de wijk hebben plaats gevonden.16 Doel is om het gesprek al van in het begin te focussen op de ervaringen en voorbeelden die de respondent aanbrengt. In deze gesprekken in een kwalitatieve benadering van het onderzoeksvraagstuk wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen informatie afkomstig van ervaringen van de respondent of uitingen van een discours (uit de referentiegroep of uit de media) betreffende één van de onderzoeksthema‟s.17 In het derde, vierde en vijfde deel komen de hoofdthema’s uit het onderzoek aan bod. Daarin worden vragen gesteld over de houding van respondenten tegenover de informatieverstrekking over de wijk, de consultatiemogelijkheden over de wijk, de stemplicht, de actieve betrokkenheid bij de wijk en het vertrouwen in de samenleving en overheid. De opmaak van de vragen over de hoofdthema‟s is voorbereid door een verkenning van gelijkaardige vragenlijsten. In het kader van het project voor de stadsmonitor, en meer bepaald de uitwerking van de survey, heeft CDO heeft al een screening van verschillende vragenlijsten uitgevoerd. Voor de thema‟s 15
MASO I., SMALING A. (1998), Op. Cit., p. 87-95. DE ROOVER V., (2006); Nota over de organisatie van het onderzoek naar klanteninzicht voor het wijkoverleg; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; mei 2006; p 3. 17 VERSCHELDEN G., (2006); zelfde interview van 8 maart 2006. 16
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
11
die betrekking hebben op „consultatie‟ en „burgerbetrokkenheid‟ kon het CDO gebruik maken van bestaande vragenlijsten van het Instituut voor de Overheid over het werken aan de overheid, (KULeuven, 2002), Mens & Ruimte over de Leefbaarheidsmonitor (Gent, 2003), het HIVA over de leefbaarheid van de wijk, (KULeuven, 1999), Ruston & Akinrodove over „Social Capital Question Bank‟, (British National Statistics, 2002); Dienst Onderzoek & Statistiek over de staat van de stad Amsterdam, (Gemeente Amsterdam, 2003), de Burgerenquête van de Afdeling Onderzoek & Informatie Roosendaal, (Gemeente Roosendaal, 2001). We konden toen ook inspiratie opdoen voor vragen over het thema van „informatiespreiding‟, dat betrekking heeft op de mate waarin of inwoners zich goed geïnformeerd voelen over wat er in de stad of de wijk gebeurt of wat er aan plannen bestaat en over welke beslissingen het beleid genomen heeft. Ondertussen kunnen wij ook putten uit de vragenlijst, die gebruikt werd in het onderzoek van het CLP. 18 Uit deze verkenning kunnen wij inspiratie halen voor een selectie van de geteste vragen over de belangrijkste aspecten van beleidsparticipatie en bewonersbetrokkenheid. Deze delen van de gespreksgids bestaan uit eenduidige maar open vragen, waardoor kwalitatieve inzichten in de houding van de verschillende doelgroepen kan opgedaan worden. In het zesde deel stellen de onderzoekers enkele korte vragen over de sociaal-economische situatie van de respondent. Deze achtergrondinformatie stelt de onderzoekers in staat om de meegedeelde ervaringen op een betrouwbare manier te interpreteren. Die ervaringen kunnen gekoppeld worden aan een bepaalde leeftijd, het geslacht, het beroep of een andere positie in de samenleving. In het laatste deel duiden de interviewer en de verslaggever samen een aantal elementen aan over de situatie waarin het interview werd afgenomen. Daarbij wordt ook duidelijk vermeld wat de bekwaamheid is van de respondent om de vragen te beantwoorden. Ook dat zijn belangrijke elementen in de interpretatie van de verzamelde gegevens.
3.3 Keuze van onderzoekseenheden De keuze van de onderzoekseenheden heeft betrekking op de selectie van de wijk, de selectie van de doelgroepen voor de interviews. Deze selectie werd uitgevoerd door de stafdienst van het SWO. Over hun aanpak en hun ervaringen daarbij hebben zij een nota opgemaakt.19 Dat is de voornaamste bron om onderstaand verslag uit te brengen over de keuze van de onderzoekseenheden. Die bron wordt aangevuld met informatie uit overlegmomenten en e-mail berichten.
3.3.1 Selectie van de wijk De SWO-staf heeft de volgende criteria gehanteerd bij de selectie van de wijk: Aanwezigheid van doelgroepen, Aanwezigheid van intermediaire organisaties, Engagement van het lokale SWO-team, Beschikbare tijd van het lokale SWO-team. Wat niet in overweging is genomen (en wat later bij de opmaak van de vragenlijst een probleem bleek), was het aantal communicatieve acties die stad/SWO in de wijk tot nog toe voerde. Hierdoor was de gespreksstof beperkt. Op basis van de bovenstaande vier criteria heeft de SWO-staf gekozen voor de wijk Schoonbroek – Luchtbal in het noorden van het district Antwerpen.
18
VERLET D., REYNAERT H., Burgers in Vlaamse Grootsteden. Tevredenheid, vertrouwen, veiligheidsgevoel en participatie in Gent, Brugge en Antwerpen, Vanden Broele, Brugge, 2005 19 DE ROOVER V., (2006); Nota over de organisatie van het onderzoek naar klanteninzicht voor het wijkoverleg; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; mei 2006, 7 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
12
3.3.2 Selectie van de doelgroepen voor interviews Voor de selectie van de doelgroepen heeft de SWO-staf contact opgenomen met DIA (Dienst Integratie Antwerpen), met de kansarmoedecel, de woondienst/sociale huisvesting en met de jeugddienst. Ze hebben volgende vragen aan de contactpersonen voorgelegd: Hoe omschrijven zij de doelgroepen? Hebben ze interesse om mee te werken aan het onderzoek? De interesse van de diensten was relatief groot bij de eerste telefonische contacten. Nadien bleek het engagement van een aantal diensten beperkt. Ze hebben wel meegewerkt aan de afbakening van de populaties op basis waarvan zij een zeer beperkte steekproef van kandidaat-respondenten hebben getrokken. Voor de interpretatie van het verzamelde materiaal zou het wel interessant zijn om de grootte van de populaties van de verschillende doelgroepen te kennen. De grootte ervan is momenteel niet bekend.
Allochtonen
DIA hanteert de volgende definitie voor allochtoon: “Mensen met de niet-Belgische nationaliteit en mensen met de niet-Belgische nationaliteit bij geboorte.” Uiteraard zitten er dan groepen bij die we misschien niet aanvoelen als allochtonen (bijv. Nederlanders) en vallen er andere groepen uit (bijv. asielzoekers tijdens procedure, illegalen). Deze gegevens konden in het verleden getrokken worden uit de bevolkingsgegevens. Nu niet meer. Daarom werd voor dit onderzoek de definitie gehanteerd: “mensen met een niet-Europese nationaliteit”. De gegevens verkreeg SWO van de stedelijke dienst bevolking / burgerlijke stand en vreemdelingenzaken. Uit die basisgegevens werden toevalsgewijze 36 kandidaten voor een interview getrokken.
Kansarmen
De kansarmoedecel hanteert de definitie van Jan Vranken: “Armoede is een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving.” Voor dit onderzoek werd een selectie gemaakt uit de lijst van alle cliënten van het OCMW - sociale dienst Luchtbal. Uit die basisgegevens werden toevalsgewijze 30 kandidaten voor een interview getrokken.
Sociale huurders
De selectie van sociale huurders werd gemaakt op basis van alle adressen in de wijk waar sociale woningen staan. De gegevens verkreeg SWO van de stedelijke dienst bevolking / burgerlijke stand en vreemdelingenzaken. Uit die basisgegevens werden toevalsgewijze 43 kandidaten voor een interview getrokken.
Jongeren
In eerste instantie werd als jongere benoemd de groep van 15 t/m 25 jaar. Uit een gesprek met een expert in kwalitatief onderzoek bleek het aangewezen om de leeftijdsgroep te beperken.20 Ervaringen 20
VERSCHELDEN G., (2006); zelfde interview van 8 maart 2006
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
13
van 15-jarigen zijn moeilijk te vergelijken met die van 25-jarigen. Gelet op de beperkte steekproef kan het onderzoek dan tot meer betrouwbare uitspraken komen voor een beperkte leeftijdsgroep van bijvoorbeeld 18-19 jarigen. In overleg met de opdrachtgever werd de groep verkleind van 17 t/m 20 jarigen. De gegevens verkreeg SWO van de stedelijke dienst bevolking / burgerlijke stand en vreemdelingenzaken. Uit die basisgegevens werden toevalsgewijze 40 kandidaten voor een interview getrokken. Kwalitatief onderzoek kan gecombineerd worden met steekproeftrekkingen. Bij kwalitatief onderzoek gaat het er niet om hoe vaak een verschijnsel voorkomt, maar eerder om het unieke van het verschijnsel of om de variatie van verschijnselen.21 In dit onderzoek gaat het dus over de variatie in de houdingen van diverse doelgroepen. Bij kwalitatief onderzoek worden geen statistische schattingen gemaakt, zodat men ook niet van tevoren kan weten hoe groot de steekproef moet zijn. Pragmatische overwegingen op het vlak van bijvoorbeeld menskracht, tijd, geld en wensen van opdrachtgevers kunnen het echter noodzakelijk maken dat van tevoren grenzen worden gesteld. Los van die beperkingen kan het in de loop van het onderzoek duidelijk worden hoe groot de steekproef moet zijn. We stoppen dan pas met het verzamelen van informatie wanneer een punt van verzadiging bereikt is. Dat kan het geval zijn wanneer na vijf interviews geen nieuwe informatie is binnengekomen. We gaan er dan vanuit dat de variatie van de verschijnselen (hier: de houdingen) een goede afspiegeling vormt van de variatie in de populatie. Op dat moment kan een steekproef in het kader van een kwalitatief onderzoek representatief genoemd worden
3.4 Effectieve verzameling van het materiaal De gegevens over de houding van de doelgroepen (tegenover de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk) werden effectief verzameld door middel van interviews. De interviewers en de verslaggevers zijn medewerkers van de betrokken stadsdiensten en het SWO. Zij kregen een korte vorming over het gebruik van de gespreksgids om zoveel mogelijk materiaal te verzamelen dat gebaseerd is op ervaringen van de respondenten. Daarna konden de interviews georganiseerd en afgenomen worden.
3.4.1 Briefing van interviewers en verslaggevers Op maandagnamiddag 27 maart 2006 heeft de stafdienst van het SWO een briefing georganiseerd voor de interviewers en verslaggevers van de af te nemen interviews. Vincent de Roover (van de SWOstafdienst) zat de vergadering voor. Frans Teuchies (ook van de SWO-stafdienst) situeerde het onderzoek als een wetenschappelijk experiment, dat als een testcase dient voor andere wijken. Hij hoopt dat het onderzoek ieders nieuwsgierigheid naar de houding (belangstelling, verwachtingen, enz.) van de specifieke doelgroepen in de Antwerpse wijken kan bevredigen. Bovendien verwacht hij dat de ervaringen met deze testcase een model (aanpak) kunnen opleveren voor eventueel verder onderzoek in de andere Antwerpse wijken. Hij wil „al doende leren’ en hoopt daarmee de communicatie tussen burger en bestuur te verbeteren en te verbreden. Ook heeft hij de inspanningen van het SWO in de uitvoering van het onderzoek geschetst.22 Daaruit blijkt dat al verschillende personeelsleden werden ingezet om een aantal taken voor te bereiden, zoals de keuze van de testwijk, de medewerking te vragen van interviewers uit andere stedelijke diensten, en van verslaggevers uit het SWO-team, de bepaling van de populatie van de specifieke doelgroepen, het toevalsgewijze trekken van een beperkte steekproef uit die populaties, de opmaak en de verzending
21
MASO I., SMALING A. (1998), Op. Cit.; p. 73-75. TEUCHIES F. (2006); Nota over de stand van zaken in de voorbereiding van het onderzoek naar het klanteninzicht bij doelgroepen; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; 27 maart 2006, 3 p. 22
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
14
van de introductiebrief, het opzoeken van telefoonnummers van de respondenten en de praktische organisatie van de interviews. Op de briefing hebben de mensen van het SWO-team van de wijk Schoonbroek-Luchtbal een presentatie gegeven over de wijk zelf en over de contacten vanuit de overheid met de bewoners in de wijk. Vooral dat laatste deel was de basis om het tweede deel in de gespreksgids in te vullen. De onderzoeker van CDO-CLP heeft in detail de gespreksgids overlopen, die in bijlage bij dit rapport is opgenomen. De inhoud werd op grote lijnen toegelicht. Ook werd het doel van het open interview nog eens beklemtoond, namelijk het verzamelen van de ervaringen uit het verhaal van de respondent. Daarbij gaf de onderzoeker ook tips aan interviewer om het gesprek naar behoren uit te voeren. Hij besteedde ook aandacht aan de opmaak van het verslag. Daarvoor werd een formulier uitgedeeld. Hij heeft verslaggevers gevraagd om typerende woordkeuze zo letterlijk mogelijk in het verslag op te nemen. Deze citaten zijn samen met de aanduiding van non-verbale communicatie zijn belangrijke elementen in de analyse en interpretatie van het verzamelde materiaal. De oefening in het afnemen van een open interview met behulp van de gespreksgids werd afgevoerd wegens gebrek aan tijd. De aanwezigen op de briefing merken op dat de vragenlijst niet aangepast is aan de doelgroep van de jongeren, kansarmen of allochtonen. De onderzoeker is bewust van de wenselijkheid om de vragenlijst aan te passen aan de leefwereld van de respondenten. Hij wijst er evenwel op dat de aanpassing aan elke doelgroep een bijkomend onderzoekje vergt, waarvoor in het kader van de opdracht geen tijd en geen middelen voor handen zijn. In overleg met de opdrachtgever wordt er toch geopteerd om een uniforme vragenlijst te hanteren naar de vier verschillende doelgroepen. Het onderzoek is opgevat als een testcase. Op basis van de testcase kan achteraf des te duidelijker blijken welke vragen voor welke doelgroepen welke aanpassingen vergen. De briefing werd afgesloten met een aantal praktische afspraken. De onderzoeker heeft op basis van deze briefing de gespreksgids op een aantal punten aangepast. De afspraken over de praktische organisatie van de interviews zijn niet kunnen gemaakt worden, wat als een nadeel door alle betrokkenen werd ervaren. De praktische afspraken voor de afname van de interviews is achteraf geregeld, wat wellicht wat meer tijd van alle betrokkenen gekost heeft.
3.4.2 Organisatie van de interviews
Aanschrijven, contacteren van deelnemers aan interviews
De 149 potentiële deelnemers kregen een introductiebrief, ondertekend door waarnemend bedrijfsdirecteur Paul van Steenvoort. Op de ondertekening door de bevoegde schepen werd enkele dagen gewacht. Uiteindelijk besliste het kabinet dat ze niet mee zou ondertekenen. Enkele van de aangeschreven mensen (voornamelijk allochtonen) belden daarna zelf naar SWO om extra info te vragen over de brief. Het contacteren van de deelnemers werd opgedeeld in 3 golven. De opdeling in drie golven heeft tot doel om het toeval te bewaren in de aanduiding van de effectieve respondenten. Om pragmatische redenen werden personen uit de lijst mét een telefoonnummer eerst gecontacteerd. De telefoonnummers werden gezocht in de Witte Gids via het internet. Het SWO-team heeft een „telefoonhandleiding‟ uitgeschreven als leidraad voor het gesprek. Per persoon werden 3 pogingen ondernomen om ermee telefonisch in contact te komen. Die hadden plaats eerst in de voormiddag, daarna in de namiddag en ten laatste ‟s avonds. Op deze manier haalde het SWO-team enkel uit de groep sociale huurders voldoende kandidaten (10). Op twee opeenvolgende dagen zijn Frans, Ken en Vincent (SWO-staf) gaan aanbellen bij personen uit de lijst van kandidaat-respondenten zonder telefoonnummers. Op 30 maart 2006 werd er bij mensen uit de eerste golf aangebeld. Op die dag deden de mensen van de SWO-staf een eerste poging
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
15
in de namiddag. Zonodig volgde er ook een tweede poging na 17 uur. Op 31 maart 2006 werd er zowel bij mensen uit eerste, tweede als derde golf aangebeld. De mensen van de SWO-staf starten om 11 uur en eindigden rond 17 uur. Bij de afwezigen werd een briefje in de bus gestoken met de vraag het SWO te contacteren als ze wilden meewerken aan het onderzoek. Bij de kansarmen reageerden op de 11 brieven 0 personen, bij de allochtonen 2 op 11, bij de jongeren 0 op 6. Er waren al voldoende sociale huurders voor een interview op basis van de telefonische contacten.
Planning van de interviewers/verslaggevers duo’s
De interviewers zijn medewerkers van de betrokken stadsdiensten, namelijk van DIA (Dienst Integratie Antwerpen), de kansarmoedecel, de woondienst/sociale huisvesting en de jeugddienst. De verslaggevers zijn medewerkers van het SWO. Op basis van de beschikbaarheid van de interviewers en verslaggevers werd een planning voor de afname van de interviews opgesteld. Die planning leidde ertoe dat sommige medewerkers uit betrokken stadsdiensten tot 5 interviews zouden moeten doen. De SWO-stafdienst wilde de betrokken stadsdiensten die in het kader van dit onderzoek meewerken niet teveel belasten. Daarom werden SWO-collega‟s die in eerste instantie geen kandidaat waren om mee te werken gevraagd in te springen. In de meeste gevallen werd de werklast voor de medewerkers uit de betrokken stadsdiensten dan herleid tot 2 interviews per duo.
Het vastleggen en afnemen van de interviews
De verslaggevers namen contact op met de verschillende te interviewen personen om de afspraak definitief vast te leggen. Bij de groepen kansarmen en jongeren vielen er op dat moment nog een aantal mensen af die toch niet aan het onderzoek wilden deelnemen. De interviews gingen ofwel bij de deelnemers thuis door of ze hadden plaats in het stadskantoor Luchtbal. De interviews verliepen op basis van de gespreksgids. De deelnemers kregen na afloop van het gesprek een kleine attentie: een filmticket of een zakje Antwerpse handjes. Onderstaande tabel geeft een schematische samenvatting van de organisatie van de interviews weer. Tabel 1: Organisatie van de interviews23
Allochtonen Kansarmen Sociale huurders Jongeren
Aantal personen in lijst met de steekproef 36 30 43 40
Aantal personen met telefoon 5 6 21 9
Aantal kandidaten na telefoon en huisbezoek 5 5 10* 7
Definitief aantal interviews 5 2 10 3
* = aantal sociale huurders, enkel op basis van telefonische contactname De verschillen tussen de opeenvolgende kolommen in de tabel zouden een aanduiding kunnen zijn voor de geringe interesse in het thema van het onderzoek bij drie van de vier doelgroepen. Voor de sociale huurders gaat deze stelling niet op, temeer daar zij enkel telefonisch werden gecontacteerd. De verschillende kolommen tonen ook de inspanningen die vooral de medewerkers van de SWO-staf hebben moeten zetten om tot een beperkt aantal respondenten voor effectieve interviews te komen. Een organisatorische vraag dringt zich op, wanneer men dit onderzoek bekijkt als een testcase voor andere wijken. Kan de SWO-team deze belasting aan? Kan de taakverdeling tussen SWO-staf en de lokale SWO-teams herbekeken worden? Is dat niet te overwegen, zeker wanneer het verloop van het onderzoek over langere tijd kan worden gespreid? 23
DE ROOVER V., (2006); Op. Cit., p 4.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
16
3.5 Registratie en verwerking van de gegevens Op de briefing van de interviewers en verslaggevers werd een formulier meegegeven waarin de verslaggevers de verslagen van de interviews kunnen neergeschreven. Bij de briefing werd ook gevraagd om tijdens het interview niet met het formulier te werken, maar de antwoorden van de respondenten zo letterlijk mogelijk te noteren. De invulling van het formulier door de verslaggever is een eerste stap in de verwerking van het verzamelde materiaal. Een tweede stap in de verwerking van het materiaal zijn de eventuele aanpassingen aan het verslag op basis van de onderlinge afstemming tussen interviewer en verslaggever. Voor de onderzoeker van het CDO-CLP is het onbekend in welke mate die afstemming tot aanpassingen aan het oorspronkelijke verslag geleid hebben. Tegen begin mei kwamen de ingevulde formulieren met de verslagen van de interviews op het CDO toe. Bij ontvangst werd een kwaliteitscontrole op het CDO uitgevoerd. Op basis daarvan werden meestal een aantal (eerder positieve) opmerkingen over het verslag gemaakt. In deze derde stap van de verwerking van het materiaal werden ook bijkomende vragen gesteld, vooral om de sfeer waarin het interview verliep te verduidelijken.
3.6 Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen Voor de analyse van de gegevens uit de interviews zal het onderzoeksteam van het CDO-CLP zich richten op de hoofdthema‟s van het onderzoek, die wij in het theoretische kader over beleidsparticipatie uit de doeken hebben gedaan. De analyse-eenheden van dit onderzoek zijn dus 1) de houding tegenover de informatieverspreiding van de overheid, 2) de houding tegenover de consultatiemogelijkheden bij initiatieven van de overheid, 3) de houding tegenover de stemplicht op het lokale bestuurlijke niveau, 4) de actieve betrokkenheid bij de wijk, 5) het vertrouwen in medemensen en de overheid. In de analyse gaan wij na of het verzamelde materiaal uit de interviews past in de analyse-eenheden vanuit de theorie. In een eerste ronde doen wij dat voor de sociale huurders. Pas daarna gaan wij het materiaal uit de andere doelgroepen analyseren. Op die manier kunnen wij vaststellen of houdingen van de ene doelgroep ook bij andere doelgroepen voorkomt.
3.7 Betrouwbaarheid en geldigheid van de data Er zijn duidelijke verschillen tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. 24 Volgens Baarda en co hebben de belangrijkste verschillen betrekking op de flexibiliteit in de omgang van de onderzoeker met het onderzoeksopzet, de grotere mate van subjectiviteit van de verzamelde data en dus ook de beperktere geldigheid en betrouwbaarheid ervan. Kwalitatieve onderzoekers produceren dus geen objectieve data, maar omschrijven de resultaten in termen als „geloofwaardig‟, „transparant‟ of „adequaat‟. Dit onderzoek is een mengvorm, omdat het ook gebruik maakt van een vooraf gegeven theoretische inzichten over beleidsparticipatie en participatieladders. Die inzichten worden gedeeld in kringen van politieke wetenschappers. Daaruit ontlenen de hoofdthema‟s van dit onderzoek dan hun geldigheid. De validiteit van de resultaten van het kwalitatief onderzoek wordt ook bedreigd door de reactiviteit van de te onderzoeken groep op de onderzoeker. Daarom is het aangewezen om gebruik te maken van verschillende databronnen (naast interviews of focusgesprekken ook documenten) of om regelmatig met collega‟s overleg te hebben over het verloop van het onderzoek, of ook nog de resultaten voor te leggen aan de betrokkenen in het veld.
24
BAARDA B.D., DE GOEDE M.P. & TEUNISSEN J. (2005); Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek; Stenfert Kroese; Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten, 369 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
17
4. Resultaten uit de interviews De resultaten die wij in het rapport presenteren hebben betrekking op het vraagstuk waarop de opdrachtgevers een antwoord willen kennen. De resultaten hebben dus betrekking op de houding van inwoners tegenover participatie aan het overheidsbeleid in de wijk Luchtbal-Schoonbroek. We gaan ze structureren op basis van de hoofdthema‟s uit het concept van beleidsparticipatie. Dit zijn dus 1) de houding tegenover de informatieverspreiding over de wijk, 2) de houding tegenover de consultatiemogelijkheden bij initiatieven van de overheid, 3) de houding tegenover de stemplicht op het lokale bestuurlijke niveau, 4) de actieve betrokkenheid bij de wijk, 5) het vertrouwen in medemensen en de overheid. We noemen dat ook de analyse-eenheden van dit onderzoek. Bovendien presenteren wij de resultaten per doelgroep.
4.1 Houding tegenover informatieverspreiding over de wijk De meeste respondenten bekijken de informatieverspreiding over de wijk onder één noemer. Meestal maakt men dus geen onderscheid tussen informatie afkomstig van de overheid of van een vereniging uit het maatschappelijke middenveld. Informatie wordt opgedeeld naargelang de inhoud en de betekenis voor de persoon in kwestie.
4.1.1 Houding van de sociale huurder tegenover informatieverspreiding
Algemene informatie over de wijk
Sommige sociale huurders vinden dat ze niet voldoende informatie over de wijk hebben. “Ik zou niet weten waar ik die informatie moet halen. Alleen De(n) Antwerpenaar en de afhaalkalender krijg ik hier. Ik heb wel zo‟n sticker met “geen ongeadresseerde reclame aub”, misschien komt het daardoor? Van de chalet krijg ik wel de informatie in de bus.” “Nee, denk ik, juist de streekkrant van Antwerpen komt hier, en het boekske van de socialisten.” Andere sociale huurders vinden dan weer wel dat ze voldoende informatie over de wijk hebben. “Ik vind van wel. Sommigen, zoals mijn moeder die op de Dam woont, worden zelfs platgebombardeerd met folders allerhande. Dan vraag je u soms af wat al die flashy dingen kosten. Ik woon nu wel wat in een uithoek, dus bij ons is het wat minder. Maar ik vind dat we zeker voldoende geïnformeerd worden. Ik gebruik die informatie wel eens als gespreksthema met mijn kameraad.” “Ik zal zo zeggen, ik zou ni‟ echt weten wa‟ ik zou moeten weten. Het is ook beter, hé, da‟ ze liever de stenen ineens goedleggen, dan eerst een brief te schrijven, want dan vallen er tegelijk nog vijf mensen of zo over. Zo‟n brief is ook wa‟ verloren werk, die stenen terugleggen ni‟.” “Die brochure van de wijkagent heb ik gekregen en gelezen.” Een sterk betrokken sociale huurder vertelt over de verwerking van de wijkinformatie door de bewonersgroep. Op die manier krijgen de bewoners de informatie over de wijk Luchtbal-Schoonbroek vertaald op maat van hun specifieke situatie. “In onze bewonersgroep werd die informatie wel verwerkt, en meteen ook onderzocht of er een vorm van betrokkenheid van ons is. Als je informatie krijgt via de Antwerpenaar, kan je er niet altijd persoonlijk iets mee aanvangen of aan veranderen. Daarom dat bewonersgroepen belangrijk zijn om
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
18
sterk uit de hoek te komen. Ik merk dat mensen snel beginnen te fantaseren, dat ze zelf beginnen invullen als informatie niet duidelijk of volledig is. Mensen zijn niet altijd open voor verandering, dus het is nuttig dat ook uitgelegd wordt welk voordeel het voor hen heeft. Mensen hebben niet altijd goed door hoe bepaalde dingen in elkaar zitten, informatie van de overheid moet daarom zo opgesteld zijn dat ze door hebben waarover het gaat.” Sommige sociale huurders vinden dat de informatie over de wijk voldoende duidelijk is voor mensen die lang genoeg naar school geweest zijn. “De gazet en de brieven van ‟t stad is duidelijk genoeg. Ik ben lang genoeg naar school geweest. Brieven van den advokaat, die zijn pas ingewikkeld.” Andere sociale huurders vinden die informatie dan weer niet echt duidelijk. Ze geven niet graag toe dat ze de informatie niet begrijpen, en geven duidelijke signalen dat ze zich beredderen. “Er zitten geen moeilijke woorden bij maar de ingewikkelde plannetjes zijn niet altijd duidelijk.” “Als ik iets heel belangrijk niet snap, dan zal ik wel naar het contactnummer op de brief bellen.”
Informatie van bewonersgroep
Een respondent heeft weet van de bewonersgroep bij haar in het gebouw, maar gaat niet naar vergaderingen. Respondent voelt zich wel betrokken bij die bewonersgroep, ook al is ze niet aanwezig op de vergaderingen. Respondent vraagt zich af of de verslagen van de bewonersvergaderingen in de inkomsthal kunnen worden opgehangen. “Want van horen zeggen hoor je al te vaak zaken die niet waar zijn.”
Informatie van de sociale huisvestingsmaatschappij
Een respondent heeft een brief van de huisvestingsmaatschappij gekregen over het verbod op het plaatsen van een schotelantenne. Respondent is het daar niet mee eens. “Ik vind dat het wel mogelijk moet zijn om via satelliet televisie te kijken. Als je weinig buitenkomt, is dit belangrijk.”
Logo van het Antwerps stadsbestuur
Een respondent die veel doorbladert, maar niet echt leest, zegt: “Als het logo van de stad erop hangt, dan lees ik het wel.”
4.1.2 Houding van allochtonen tegenover informatieverspreiding Een Pakistaans gezin verzamelt de informatie over de feestelijkheden in de wijk. “Ja, vooral rond feestelijkheden zoals de rommelmarkt aan de bibliotheek en de zomersfeesten. Als het interessant lijkt voor de geïnterviewde, dan wordt het meteen op de kalender gezet.” ( de kalender werd ook aan de interviewers getoond). Een Angolees was zeer tevreden over het bezoek van de mensen van het RISO in Deurne. Zij hebben hem de werking van de stad uitgelegd. Dat gebeurde op het moment dat hij daar woonde.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
19
Een Senegalees vertelt dat zijn vrouw Nederlandse les bij de kerk volgt: “Ze krijgt daar ook veel informatie over wat er allemaal te doen is”. De oudste dochter van een Chinees leest de brieven, maar kan zelf niet voldoende Nederlands. Brieven die er officieel uitzien, neemt ze mee en laat ze lezen door een leerkracht. De vader en moeder lezen de brieven, reclame bladen, de Antwerpenaar niet.
4.1.3 Houding van jongeren tegenover informatieverspreiding Geen interesse. “Dat interesseert mij eigenlijk niet.” “In het weekend ben ik altijd weg.” “Ik wil wel weten wat er in Vlaanderen gebeurt. Wat er in de wijk gebeurt vind ik minder interessant.”
4.1.4 Houding van kansarmen tegenover informatieverspreiding Eén geïnterviewde onthoudt vooral de informatie over activiteiten. Meestal van het cultureel centrum naast de deur, soms ook iets van de bibliotheek. Regelmatig ook rekeningen, grapt hij. Hij vindt het een goed punt dat die informatie verspreid wordt. “Anders weet ge er niks van, hé. Maar liefst wat meer nieuws over de wijk zelf. Ja, in De(n) Antwerpenaar staat bitter weinig over de Luchtbal. (…) Alleen als er iets ergs gebeurd is, staat de Luchtbal er in [in De(n) Antwerpenaar? In alle media?]. Er mag ook eens wat goed nieuws komen.” Een andere geïnterviewde wil vooral meer weten over het sociale leven van de mensen.
4.2 Houding tegenover de consultatiemogelijkheden bij initiatieven van de overheid 4.2.1 Houding van de sociale huurder tegenover consultatiemogelijkheden
Consultatie bij publieke zaken in de wijk
Een sterk betrokken sociale huurder vertelt over de contacten van de bewonersgroep met de politici op het stadhuis. “We vinden die contacten ook belangrijk, en het valt me op dat die contacten stilaan intenser worden in vergelijking met vroeger. Politici luisteren àltijd, daar moet je niet aan twijfelen. Ze beloven van alles, soms lukt het hen om die belofte waar te maken. Soms ook niet. Veel geduld hebben is belangrijk. De publieke opinie is wel zeer kritisch naar hen, ze willen meteen resultaat.” Een gehandicapte sociale huurder vertelt dat er regelmatig vergaderingen door gaan over allerlei zaken in de wijk. “Er zijn hier regelmatig dat soort vergaderingen, vaak georganiseerd door de mensen van de chalet. Het zijn dan meestal socialisten die daarheen komen. Er wordt dan echt geluisterd door politici. Ook een vzw van het Vlaams Belang steekt hier van alles in de bus, die werpen zich dan op als belangenorganisatie voor huurders.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
20
Ook de buurtgroep organiseert van alles, ze nodigen de wijkagent eens uit bijvoorbeeld. Ik ga daar meestal niet heen, maar ik krijg wel de verslagen en die lees ik grondig door. Ik vind dat de buurtgroep goed werk levert. Ze hebben destijds ook gezorgd dat ik een eigen parkeerplaats voor mijn auto kreeg, als gehandicapte. Nochtans had ik daar niet achter gevraagd.”
Consultatie bij de sociale huisvestingsmaatschappij
Over de consultatie bij de sociale huisvestingsmaatschappijen leeft een grote mate van onvrede bij de sociale huurders. “De huisvestingsmaatschappij gaat de nieuwe keukens plaatsen en alles zou elektrisch worden. Ze wil gehoord worden want zij wil dat niet.” “Ze zouden hier alles gaan vernieuwen, de badkamer en het gas vervangen door elektriciteit. Maar daar vragen ze niks van, dat verplichten ze ons gewoon.” “Bij een probleem uit de directe omgeving, stap ik direct naar de huisvestingsmaatschappij. Ik ga niet naar een samengeroepen vergadering. Ik wil niet te veel in de kijker lopen en mij niet te veel moeien, daarvoor heb ik zelf al te veel problemen.” “Onze Woning zou wel eens wat meer mogen informeren. Toen ik naar die vergadering ben geweest was, ik hier nog maar zes maand. Als ik persoonlijk uitgenodigd zou worden, dan zou ik er af en toe wel naartoe gaan, maar als ze dat (die uitnodiging) in dat kastje beneden hangen dan kijk ik daar niet naar.” “Voor de renovatie van de badkamer mochten we de kleur kiezen, tussen wit, vanille of grijs. Maar ze hadden niet eens stalen bij. Hoe kan ik dan kiezen, er is grijs en grijs. En dan vraagt gij mij of we ons gedacht mogen zeggen.” “Met klachten over vandalisme of nachtlawaai ga ik naar het Wijkkantoor Onze Woning, maar daar gebeurt niks mee. We hebben hier een tijd geleden een petitie gedaan met allerlei grieven over de seniorenflats. Die petitie is opgestuurd naar Onze Woning, maar daar is niet eens een antwoord op gekomen. Toen is er een brief gestuurd naar de minister, Marino Keulen, maar die heeft ook niks laten horen.”
Consultatie bij openbare werken
Sommige sociale huurders vinden dat de bewoners onvoldoende gehoord worden bij de planning, uitvoering en opvolging van openbare werken. “Aan de Groenendaallaan zijn er voor de werken aan de ring gele paaltjes gezet waardoor je niet meer naar links kan en je een stuk rechts moet om een U-bocht te maken. Daar zijn de bewoners nooit over gehoord en na de werken aan de ring staan deze paaltjes er nog.”
4.2.2 Houding van allochtonen tegenover consultatiemogelijkheden Een Pakistaanse mevrouw is van mening dat ze steeds terecht kan in het stadskantoor en daar ook goed geholpen wordt. Ze is over het algemeen wel tevreden over de dienstverlening, want ze wordt wel gehoord.
4.2.3 Houding van jongeren tegenover consultatiemogelijkheden
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
21
Bij de jongeren leven geen behoeften om vragen te stellen of opmerkingen te maken over de toestand in de wijk. “Het is hier allemaal wel OK.” “Ik vind dat alles hier normaal is … (kordaat) enkel het jeugdhuis ontbreekt eigenlijk nog!” Eén jongere van Marokkaanse afkomst is wel geïnteresseerd in de meningen van politici, die eerder betrekking hebben op de algemene toestand in Antwerpen en Vlaanderen. “Ik heb wel eens een keer een gesprek gehad met Naima Lanjri en een andere keer met Fatima Bali. Als we dan toch bij de politiekster waren, heb ik nog andere vragen gesteld. Het was op een soort samenkomst voor allochtonen, niet op de Luchtbal. Ik heb niet mijn eigen mening gegeven, die geef ik door als ik ga stemmen. Ik heb wel hun mening over bepaalde onderwerpen gevraagd. PAI (Platform voor Allochtone Jongeren, mij zus zit erbij) organiseert binnenkort een debat met allochtone politici. Daar wil ik zeker naar toe.” De jongeman van Marokkaanse afkomst heeft nog een paar tips voor hoorzittingen en publieke vergaderingen. “Ze mogen niet te lang zijn, en moeten zeker gestructureerd zijn. Straight to the point. En op het einde mogelijkheid om vragen te stellen.”
4.2.4 Houding van kansarmen tegenover consultatiemogelijkheden De vragen die peilden naar consultatie werden niet zo goed begrepen door één geïnterviewde. Een andere geïnterviewde heeft enkele persoonlijke gesprekken gevoerd. “Enkele persoonlijke gesprekken, of via de telefoon, dat zijn woorden in de wind. Ik heb daarom dossiers aangelegd over nachtlawaai, sluikstorten.”
4.3 Houding tegenover stemplicht bij lokale verkiezingen 4.3.1 Houding van de sociale huurder tegenover verkiezingen en stemplicht
Deelname aan de laatste gemeenteraadsverkiezingen
De meeste sociale huurders gaan stemmen, ook al zegt één dat het voor de laatste keer was. “Ja, ik ben gaan stemmen, want ik wil geen boete betalen.” “ Ik ben gaan stemmen in 2000.” “Wij hebben altijd gaan stemmen ja, altijd.” “Ja, ik ben gaan stemmen, maar dat was dan ook de laatste keer. Stemmen of niet, het heeft toch geen nut. Het zijn toch nooit diegenen voor wie dat ge gestemd hebt die eraan komen.”
Houding tegenover gemeenteraadsverkiezingen
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
22
De meeste sociale huurders staan wel positief tegenover de lokale verkiezingen, ook al hebben ze soms wat moeite met de resultaten. “De gemeenteraadsverkiezingen om de zes jaar is iets positief. Je moet ze de tijd geven om de rommel op te kuisen van hun voorgangers en zelf iets te realiseren.” “Ja, altijd plezant, die verkiezingen. Het is één van de enige methoden waar je als burger in de pap te brokken hebt. Iemand die niet gaat stemmen, moet achteraf ook niet komen zagen. Alleen is mijn indruk dat zodra de stemmen geteld zijn, het proces wat minder democratisch wordt: partijen die vooraf al afspraken maken. Ik denk soms dat het beter is dat het Vlaams Belang in de boot te nemen, laat ze maar eens meedoen, dan moeten ze zich bewijzen.” “De verkiezingen zijn OK, maar de partij die de meeste stemmen krijgt, komt toch niet aan de macht en dat is niet eerlijk. Er moet geluisterd worden naar de stem van het volk” Enkele sociale huurders zijn daarin niet echt geïnteresseerd en weten dat ook beeldrijk te vertellen. “Wij kennen da ni‟ echt, hé, wij zijn daar nu ni‟ mee bezig. Allez, dieë Patrick Janssens, die zou toch wel is een hemdje en plastronneke kunnen aandoen, hé?”
Stemplicht
Heel wat sociale huurders zijn geen voorstander van de stemplicht. “Als ik niet zou moeten stemmen, zou ik niet gaan.” “Als ik niet zou moeten stemmen, zou ik liever thuis blijven.” Sommige sociale huurders zijn dan wel weer te vinden voor de stemplicht. “Ik denk wel dat ik zou gaan stemmen als het niet moest.” “Ik zou ook absoluut gaan als het niet moest.”
4.3.2 Houding van allochtonen tegenover verkiezingen en stemplicht Het Pakistaans gezin staat positief tegen verkiezingen en stemplicht. “In 2000 waren mijn dochters en zoon niet stemgerechtigd. Mochten ze dit wel geweest zijn, dan zouden ze gegaan zijn, omdat ze dit als een burgerplicht beschouwen. Nu is de Belgische nationaliteit in orde en gaan ze ook stemmen in oktober. Voor mijzelf [de moeder], die nog geen Belgische nationaliteit heeft, wordt er een volmacht aangevraagd.” Een Angolese man is eerder niet geïnteresseerd in verkiezingen en stemplicht. “In 2000 ben ik niet gaan stemmen omdat ik nog geen Belg was. Ik heb momenteel nog geen informatie gekregen rond het stemrecht.” Een Senegalese man heeft geen Belgische nationaliteit en kan dus niet stemmen. “Ik wist niet dat er nu de mogelijkheid bestaat om te stemmen als men langer dan 5 jaar in België verblijft en zich inschrijft in de kieslijsten. Ik ga dat wel doen. Ik vind stemmen voor het bestuur belangrijk. Op die manier kan je mee bepalen wie u vertegenwoordigt. Kunnen stemmen betekent dat je iets te zeggen hebt. Ik ken Leona Detiège, de vroegere burgemeester, die van de Luchtbal is en ook Fatima Bali, gemeenteraadslid.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
23
4.3.3 Houding van jongeren tegenover stemplicht De meningen van de jongeren over de stemplicht zijn verdeeld en variëren tussen “Ik vind het de moeite waard om te gaan stemmen.” En “Moest het niet verplicht zijn, dan zou ik niet gaan stemmen.”
4.3.4 Houding van kansarmen tegenover stemplicht De geïnterviewden wijzen vooral op het verplichtend karakter van de verkiezingen. “Ge moet wel gaan stemmen. Wie stemt er in België met plezier? Maar ik weet niet of ik zou gaan stemmen [als het niet moest]. Sommigen doen wel iets. ‟t Is belangrijk om te gaan stemmen. We hebben nu een goeie burgemeester. Die mag van mij blijven.”
4.4 Actieve betrokkenheid bij de wijk 4.4.1 Actieve betrokkenheid van de sociale huurder
De directe woonomgeving
Sommige sociale huurders situeren hun betrokkenheid in de dagelijkse omgeving van de woning. “Ik zorg ervoor dat de lift, de inkom en de gang proper zijn. Dat vind ik belangrijk. Als daar vuiligheid ligt, raap ik dat op. Maar ik heb niet het karakter om met van alles mee te doen, dat ligt niet in mijn aard.” “Als ik zelf een probleem heb, met mijn appartement of zo, dan zorg ik zelf wel dat ik een oplossing vind. Medewerkers sociale huisvesting zijn soms wat teveel geitenwollen sokken, met niet genoeg gezag. Ik pak dus vaak mijn problemen, als ik er heb, zelf wel op.”
Ondertekenen van petities
Sommige sociale huurders situeren hun betrokkenheid in het ondertekenen van petities. “Ja, ik heb meegewerkt aan die petitie over seniorenflats, maar daar is niks van gekomen.” “Er zou een petitie rondgaan over de centrale verwarming, omdat we niet meer zelf kunnen controleren wat we verbruiken. Dat wil ik zelf wel ondertekenen, omdat het mij aanbelangt, maar ik zou nooit zelf zo‟n initiatief in gang steken.”
Lentepoets
Sommige sociale huurders situeren hun betrokkenheid in de participatie aan de Lentepoets van de Opsinjoren. “De Lentepoets is goed. Er zijn dan ook jonge mensen bij, al doen ze het misschien voor ‟t eten. Het werkt wel, maar je ziet niet lang effect.”
Parochiale werking
Sommige sociale huurders situeren hun betrokkenheid in de participatie aan de parochiale werking.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
24
“Ik ben het meest actief in de parochiale werking, waar we een aantal goede initiatieven lopen hebben, zoals taallessen voor migranten, waar ik 100% achter sta. Vanuit de KWB proberen we mensen regelmatig bij elkaar te brengen (met een muziekavond, een mosselsouper, …). Het valt me wel op dat het niet altijd eenvoudig is om mensen buiten te krijgen, en al zeker niet na 19 uur.” […] “Het valt me op dat we het meeste volk trekken als we iets doen met eten, zoals onze verkiezingsbrunch bij de vorige verkiezingen.” “Ik heb op verschillende plaatsen deelgenomen aan het kerstfeest. Er wordt veel gedronken. Er was wel sfeer. Hier (buurt Leo Baekelandstraat, tegen Schoonbroek) hangen de mensen meer aan elkaar dan aan het einde van Rozemaai.”
Netwerken van betrokkenheid
Eén sociale huurder situeert zijn betrokkenheid in het doorgeven van problemen aan contactpersonen, die zelf de handen uit de mouwen steken en daar hun trots uit halen. “Neen, [ik ben zelf] niet echt [betrokken]. De mensen die dat tot nog toe deden, haalden daar veel uit, dat was echt hun trots. Dus ik hoefde niet echt de handen uit de mouwen te steken. Als ik iets signaleerde aan hen, dan deden ze daar echt iets mee.”
4.4.2 Actieve betrokkenheid van allochtonen De meeste allochtonen willen vooral thuis blijven en geen problemen zoeken. Sommigen staan onverschillig tegenover buurt/wijk.
4.4.3 Actieve betrokkenheid van jongeren Zelf omschrijft één jongere de deelname aan het Wereldkinderfestival en de pleinontwikkeling als zijn actieve betrokkenheid bij de wijk. Een andere jongere (van Marokkaanse afkomst) heeft deelgenomen aan de lentepoets. Hij suggereert om zo‟n poetsbeurt twee maal per jaar te organiseren.
4.4.4 Actieve betrokkenheid van kansarmen Geïnterviewden zijn niet bij de wijk betrokken of gaan niet in op de vraag. “Kuisen is onbegonnen werk. De mensen smijten de rommel overal. Brood voor de meeuwen tot daar, maar ze gooien alles naar beneden. Overlaatst kregen we een brief van „Onze Woning‟ met de vraag : “Wie heeft er een drol gelegd op het twaalfde verdiep?”. Ik snap de mensen niet. Bij mij is het ook geen honderd procent, maar ge doet toch uw best.”
4.5 Vertrouwen in samenleving en overheid 4.5.1 Vertrouwen van de sociale huurder
Vertrouwen in de samenleving
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
25
Volgens sommige sociale huurders kan je de medemens wel vertrouwen, als je zelf je voorzorgen neemt. “Algemeen valt het wel mee. Je moet wel je fiets niet buiten laten staan, want dan is hij weg.” “Dit is een moeilijke, gevaarlijke vraag… De meeste mensen die ik ken – en ik ken er veel – vertrouw ik voor 100%. Ik sta ook niet wantrouwig tegenover nieuwe mensen. Onze nieuwe buren zijn Marokkanen, we zijn bij hen al op de thee gegaan. Ik loop niet over straat met het gedacht: die en die is niet te vertrouwen. Dat is niet nodig in de Luchtbal.” “Ik hoop altijd dat mensen onder elkaar tot een oplossing komen. Van een Griekse maat van mij heb ik altijd knap gevonden dat die altijd goeiedag deed tegen jonge kinderen. Zo leren ze u kennen en omgekeerd. Als die dan ouder worden, gaan ze zich niet misdragen, want ze kennen u.” Volgens andere sociale huurders kan je niet voorzichtig genoeg zijn. “Ik vertrouw niemand uitzonderlijk goed. Ik heb al veel slechte ervaringen met mensen (tegenslag in de familie) gehad en dan vertrouw je niet zomaar iemand.” “Nee, wij zijn heel voorzichtig. Mensen zijn dikwijls heel „curieus‟, maar wij zeggen gewoon „goeiendag‟ en lopen door.” Heel wat sociale huurders brengen vertrouwen in verband met het veiligheidsgevoel en met vreemden. “Ik heb de neiging om mensen rap te vertrouwen, maar wel moeilijk. Er zijn weinig mensen van hier, veel buitenlanders en daar is weinig contact mee. Maar ik ben niet extra voorzichtig; ik ga ‟s avonds naar buiten en ik ga zelfs alleen wandelen of fietsen in de Oude Landen. Nu is het lang geleden want het is er te nat; je moet laarzen aandoen nu.” “Ik heb daar geen idee van. Heb daar ook geen last van. Hier wonen veel vreemdelingen maar heb daar geen problemen mee. Mijn deur staat in de zomer altijd open en er is daar een brandladder, dus dat zegt genoeg. Als ze willen binnenzijn geraken ze toch binnen.” “Ik voel me toch minder veilig, niet dat ik er voor thuis blijf, maar ik kijk toch eerst eens goed rond, ge weet niet meer wie hier allemaal woont.”
Vertrouwen in de overheid
Eén sociale huurder heeft niet echt veel vertrouwen in de lokale overheid, maar: “Het stadskantoor is anders, dat is een klein kantoor en het heeft regels. Je weet dat als je iets aanvraagt dat je het op tijd krijgt en dat men zich aan de afspraken houdt.” Ook een andere sociale huurder heeft niet echt vertrouwen in de lokale overheid, omdat ze vaak de zaken op de lange baan schuiven. “Het vertrouwen in de overheid is twijfelachtig, ze schuiven zaken vaak op de lange baan.”
Vertrouwen in stadsbestuur
Eén beter geïnformeerde sociale huurder, die ook nog eens sterk betrokken is bij de wijk, heeft wel vertrouwen in het stadsbestuur, maar hij heeft er ook zo wel zijn bedenkingen bij.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
26
(lacht) “Eerlijk gezegd heeft de Visa-affaire het vertrouwen in een aantal politici geschaad. Die mensen hadden beter de eer aan zichzelf gehouden en vertrokken. Wat niet wil zeggen dat ik vind dat een aantal mensen goed werk leveren, zoals de schepen van onderwijs. Die werkt zeer consequent, dat schept vertrouwen. Laat zeggen dat ik het bestuur wel vertrouw, maar dat het Visa-gebeuren wel een schaduw werpt over het functioneren van een aantal mensen.”
Vertrouwen in district
De meeste sociale huurders hebben geen flauw benul van het onderscheid tussen stadsbestuur en district. Dan is het moeilijk om te peilen naar het vertrouwen in het district. “Nee, da‟ is toch hetzelfde, hé. Da is allemaal ene pot nat, en positief of negatief, da weet ik niet. Er wordt wel veel gepraat en gediscussieerd, da‟ kun je allemaal samenvatten in twee zinnen.” “Daar heb ik minder ervaring mee. We hebben een schone bloempot gehad toen we 50 jaar getrouwd waren, tot daar mijn ervaring. Het is nog iets jong, dat moet nog groeien. Het is nog niet ingeburgerd bij de bewoners: wat doet dat district. Ze zullen nog wat moeten werken aan hun PR, hun bekendheid.” “Van het district weet ik niks, ik ben al blij dat ik de burgemeester ken.” “Waarom niet? Ik weet niet altijd onderscheid tussen wie wat doet in stad en district. Maar als dat nodig is, zoek ik dat wel uit en dan doet men zijn best. Tegelijk vind ik dat sommige toppolitici wat in hun ivoren toren zitten.”
Vertrouwen in de politie
De meeste sociale huurders hebben wel wat vertrouwen in de politie en/of zijn tevreden met de dienstverlening. “Ze hebben één keer de politie nodig gehad en toen zijn ze snel geholpen. Het duurde wel lang eer ze kwamen.” “Politie eens nodig gehad (voor aangifte gestolen auto), maar ze hebben me toen naar de Maréestraat gestuurd. Daar hebben ze me wel goed geholpen toen. Ze hebben de dieven niet kunnen vatten; het waren minderjarigen. Er was schade aan de auto maar het geld heb ik daarvoor nooit gekregen. Ik heb dat dan maar niet laten repareren. Die minderjarigen willen niet gaan werken omdat ze anders dat geld moeten afgeven.” “Ja. Mijn zoon en kleinzoon bekleden nogal belangrijke posities bij de politie, het moet dus wel. Goed, er zijn zeker zaken gebeurt die niet kunnen. Maar ik denk dat Baelemans een goeie korpschef is. Ook Lamine was dat trouwens. We gaan de goede richting uit.” Andere sociale huurders hebben heel wat minder vertrouwen in de politie. “Het is zeker een jaar geleden dat ik de wijkagent hier nog gezien heb. De wijkagent kennen we hier niet, die komt ni‟ hier of die zien wij niet. Maar ja, die mensen moeten hun job doen, hé, die kunnen ook niet overal tegelijk zijn.” “Nee nee! Ik heb „s de politie laten komen, omdat onze zoon een tas gevonden had in de vuilbak. Die mensen zijn gekomen, maar hebben ons nooit laten weten wat ermee gebeurd is, hoewel ze da‟ wel beloofd hadden.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
27
“Bij de politie zitten vooral lomperikken. Mijn dochter is op haar 14 jaar verkracht geweest door de „verkrachter van de oude landen‟. Toen ik haar ging aangeven zeiden ze: die ziet er ook geen 14 uit. En toen ze niks wilde lossen over de dader beweerde de politie dat ze het toch wel zelf had uitgelokt. Alleen later, de psychiater van de rijkswacht die heeft ons geholpen, die begreep wat er gebeurd was.”
Vertrouwen in het gerecht
Eén sociale huurder heeft totaal geen vertrouwen meer in het gerecht. “Het gerecht van hetzelfde. Mijn dochter heeft 5 jaar in de psychiatrie gezeten na die verkrachting. De dader liep na 4 jaar alweer vrij rond. Dan weet ge het wel zeker.”
Vertrouwen in het OCMW
De houding van de sociale huurders ten opzichte van het OCMW wordt bepaald door de relatie die ze ermee hebben: geen contacten, afhankelijkheid van leefloon of als werknemer. “Wij hebben nog geen contact met ‟t OCMW, want nu kunnen we zelf nog onze plan trekken.” “Ik werk voor het OCMW (in de thuiszorg). Vroeger [ben ik] wel eens geld moeten gaan vragen, maar ben het toen gewoon afgebold.” “Ik heb een tijdje in het OCMW gewerkt. Die mensen doen wat in hun mogelijkheden ligt.” “Over het OCMW geef ik geen commentaar. Ik ben van hen afhankelijk voor mijn overleven. Mijne man had een goed inkomen, nu moet ik rondkomen met een leefloon.”
Vertrouwen in lokale media
Sociale huurders hebben verdeelde meningen over de lokale media. Sommigen hebben wel wat vertrouwen in de media, anderen niet of niet altijd. “ATV, daar kijk ik vooral naar. Dan weet je ten minste wat er hier zoal gebeurt. Wat er in Frankrijk gebeurt, moet ik niet weten.” “Wij hebben ne krantenwinkel gehad, maar nu kopen we da‟ nooit. Daar hebben wij niks voor over. Wij zien gewoon naar TV.” “In de media heb ik niet altijd vertrouwen. En ATV zegt eigenlijk weinig over Luchtbal.” “Ik luister alleen naar de radio. Naar klassieke muziek op Nederlandse zenders, omdat daar minder gebabbeld wordt. Als de bussen staken kom ik dat via via te weten.” De lokale media (tv, radio, krant, weekblad, maandblad, …): daar heb ik geen vertrouwen in.” Eén uitzonderlijke sociale huurder situeert zijn vertrouwen in de media in de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting én de verantwoordelijkheid van de media. “Ik ga niet altijd akkoord met wat ze schrijven, maar er is vrijheid van pers en dat is een goede zaak. De invloed van de media is zeer groot op de mensen, ze hebben een grote verantwoordelijkheid. Ik zal trouwens niet nalaten om te reageren als ik vind dat een bepaald artikel (zware) fouten bevat. Ik vind alleszins dat de media zich nogal sterk focussen op het veiligheidsthema. Veel hangt ook af van de journalist die het item brengt.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
28
Vertrouwen in de sociale huisvestingsmaatschappij
Voor sommige sociale huurders hebben een stevig vertrouwen huisvestingsmaatschappijen. Ze wonen dikwijls ook al langere tijd in de wijk.
in
de
sociale
“Het zal wel moeten, hé! Anders zouden we hier ook niet zo lang blijven wonen. Alles bijeen genomen valt het hier wel mee.” Voor andere sociale huurders zijn er wel verschillen tussen de sociale huisvestingsmaatschappijen. (lacht) “Voor 50% wel. Ik heb alleszins betere ervaringen met die van Onze Woning dan die van de Huisvesting.” Nog andere sociale huurders hebben weinig vertrouwen in de sociale huisvestingsmaatschappij. “Nee, ge ziet wel wat er van die petitie gekomen is. Niks, niet eens een antwoord.” “Er wordt vaak in kelders ingebroken, waar ook de fietsen staan. Onze Woning belooft al lang om bijvoorbeeld bewaakte fietsenstallingen te plaatsen, maar die komen er niet. En ze ondernemen niets concreets.” “De instanties willen de problemen niet zien, het lijkt wel of ze blind zijn voor de problemen die de cultuurverschillen veroorzaken. Ze jagen de „witte‟ hier gewoon weg. Hoe dat moet aangepakt worden weet ik niet direct, misschien meer toezicht, bijvoorbeeld opnieuw voor elke blok een conciërge die zorgt dat alles in orde blijft in de hal, de gang, bij de vuilbakken, dat iedereen zich aan de regels houdt. Vroeger had ge voor elke blok één wachter, nu zijn er nog maar 3 voor de 6 blokken.”
4.5.2 Vertrouwen van allochtonen
Vertrouwen in de samenleving
Niet alle mensen zijn volgens de Pakistaanse vrouw betrouwbaar. “De fiets van de broer is een tijd terug gestolen. De broer heeft besloten om voorlopig geen fiets meer te kopen, want de politie kan niet helpen wanneer deze gestolen is. Dit maakt hen wel veel meer immobiel. Benzine voor de auto kost ook te veel.” Volgens diezelfde Pakistaanse mevrouw is er bij de overburen al 7 keer ingebroken in de periode van 3 jaar dat zij op dit adres woont. Uit schrik voor inbraak durft zij niet op reis gaan. “Een tijd geleden is er iemand met een gele jas hun appartement binnen gekomen. Bij navraag bij de huisvestingsmaatschappij bleek het dat er niemand van de huisvestingsmaatschappij was langs geweest. Er was dus wel degelijk een vreemde in hun huis gekomen. Er is aan de huisvestingsmaatschappij gevraagd om de sloten te veranderen en om sloten op de binnendeuren te plaatsen. Deze veranderingen moeten allemaal op de kosten van de huurder gebeuren.” Ook de Angolese man vertrouwt de mensen niet echt. “Neen (lachend), de mensen zijn niet te vertrouwen en daarom hou ik de dingen voor mijzelf.” De Sri Lankaanse mevrouw van dat de mensen te vertrouwen zijn. “De buren zijn te vertrouwen. Nog nooit problemen gehad. Mensen helpen elkaar.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
29
Vertrouwen in de overheid
De Pakistaanse mevrouw heeft een grote mate van vertrouwen in het stads- en districtsbestuur. De geïnterviewde is ook tevreden over de service van de politie (zeker in vergelijking met de politie in Pakistan). De broer van de geïnterviewde is eenmaal in contact geweest met het gerecht, wegens een boete die hij niet kon betalen. [Het is uiteindelijk in orde gekomen om een afbetaling te regelen.] In het OCMW is er ook vertrouwen, maar duren de procedures veel te lang. Er is ook vertrouwen in het bestuur van de sociale huisvestingsmaatschappij. De enige klacht die de geïnterviewde hierbij had was dat de huur ieder jaar geïndexeerd wordt. De Angolese man heeft met het bestuur van de huisvestingsmaatschappij niet veel contact, maar hij zegt dat, als er zich problemen voordoen, deze steeds opgelost geraken. Het vermoeden bestaat dat allochtone respondenten geneigd zijn om sociaal wenselijke antwoorden te geven. Een Senegalees, die veel problemen heeft met zijn nationaliteitsdossier, is de uitzondering die de regel bevestigt. “Justitie werkt soms met 2 maten en gewichten. Mijn nationalisatie dossier is niet eerlijk, ik ben helemaal terug op het goede pad, maar krijg geen nieuwe kans, terwijl andere Senegalezen die hier nog maar 2 jaar zijn al Belg zijn.”
4.5.3 Vertrouwen van jongeren
Vertrouwen in de samenleving
Jongeren blaken van het vertrouwen in de medemens. “Het is hier veilig. Ik heb hier nooit schrik, ook niet ‟s nachts.” “Ik vertrouw iedereen op de Luchtbal … Allez, toch al die die ik ken. Ik voel mij hier veilig.” “Ik was onlangs mijn portefeuille kwijt, en ik heb hem teruggekregen in de brievenbus. Alles zat er nog in. Mijn schoonzus was haar gsm kwijt, en de vinder heeft mij ermee gebeld om te zeggen dat hij die gsm gevonden had.”
Vertrouwen in de overheid
Twee jongeren hebben geen ervaring met de overheid en geven sociaal wenselijke antwoorden. Eén andere jongere heeft wel ervaring met politie en OCMW. Op basis daarvan vertrouwt hij die overheidsdiensten. “Ze doen hun werk. Ik zie ze wel regelmatig patrouilleren (één keer per week of zo). Ik heb zelf één keer de politie gebeld en ze zijn toen vrij snel gekomen.” “Ja. Mijn broer kreeg vroeger steun toen hij studeerde.” Eén jongere zegt dat de overheid sommige problemen in de wijk kan oplossen, andere weer niet. “Welke problemen? Op vlak van renovatie en heraanleg wel. Op andere vlakken niet altijd. Bijvoorbeeld in verband met discriminatieproblemen. Ik stel mij geen utopiewereld voor waar alles opgelost is, maar ze mogen wel proberen het op te lossen.”
Vertrouwen in de media
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
30
De jongeren hebben ook verschillende meningen tegenover de (lokale) media. Dat varieert tussen weinig interesse, specifiek interesse (voor sport of, meer bepaald, voetbal) en een kritische, algemene interesse. “Ik vertrouw dat wat er in staat NIET klopt. Ik lees met een kritisch oog.”
4.5.4 Vertrouwen van kansarmen
Vertrouwen in de samenleving
De geïnterviewden stellen zich vragen bij het vertrouwen in de samenleving of gaan niet op de vragen in. “Wat is vertrouwen? Ze zeggen dat een mens alleen kunt vertrouwen als ge hem kunt zien. Het zijn geen geburen meer. Wel een paar mensen waar ge [oppervlakkig] mee klapt.”
Vertrouwen in de overheid
Eén geïnterviewde ziet geen reden om de overheid niet te vertrouwen. Een andere geïnterviewde gaat niet op de vragen in. [Over de politie] “Ja, waarom niet? Nog nooit geen last gehad. Die moeten er ook zijn, hé.” [Over het gerecht] “Jot. Die kunnen ook alleen maar doen wat dat de wet voorschrijft he. Het is just als met den dokter: al hem u kan genezen, is‟t ne goeien dokter. Als ge niet te genezen zijt, is ‟t ne slechte. Nee, die mensen mogen voor mij blijven voortdoen.” [Over „Onze Woning‟] “Zal wel zeker? Ik klaag wel al jaren over lekkende kranen. Zij zeggen dat ge dat zelf moet laten repareren, maar da‟s toch absurd? Da‟s niet voor de huurder. Maar die mensen doen hun best. Ge kunt nie‟ voor alleman goed doen. In het algemeen ben ik content.”
4.6 Houding tegenover initiatieven van de overheid in de wijk 4.6.1 Houding van de sociale huurder tegenover deze initiatieven in de wijk De houding van de sociale huurders dient wel per initiatief bekeken te worden.
Feestweekend
Alle sociale huurders staan positief tegenover het feestweekend in de wijk, ook al voelen sommigen er zich niet bij betrokken. De meeste sociale huurders nemen er wel aan deel. “Ik ken het Feestweekend, omdat ik ieder jaar even over de rommelmarkt wandel.” “Ja, ik ken dat, ik loop dan wel eens langs de rommelmarkt.” “Ah ja, is da‟ met die rommelmarkt, en zo? Daar gaan we wel ‟s zien, sé, en eens een praatje doen, en zo, hé.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
31
Sommige sociale huurders nemen er niet aan deel, om tal van redenen. “Ik heb niet deelgenomen. Ik heb het er moeilijk mee, omdat ik dan alleen rondloop, en omdat ik er niemand ken. “Ik weet dat tent er is, maar ik neem er niet aan deel. We zitten hier eigenlijk aan de andere kant van de baan van Luchtbal, het voelt hier ook niet als de Luchtbal.” Eén sociale verhuurder, die ook een echte verenigingsmens, is lovend over dit feestweekend. “Ik werk daar vooral aan mee vanuit mijn voorzitterschap van de KWB. Maar ik was ook betrokken bij de bewonersgroep van de wijk waar ik voorheen woonde. Het is via die bewonersgroep dat ik ook betrokken ben geraakt met dat seniorenweekend/feestweekend. Ik heb daar altijd aan meegewerkt, ik vind het positief dat mensen op die manier contact hebben met elkaar. Ze hebben daar ook nood aan, denk ik, iedereen zit hier in zijn eigen kotteke, zijn eigen appartement. Het is voor die mensen goed dat ze eens kunnen buiten komen. Ook in augustus is er een volkskermis, waar veel mensen naar toe komen – zelfs mensen van buiten de Luchtbal – bijvoorbeeld kinderen van mensen die hier wonen.”
Opsinjoren
Alle sociale huurders, die kennis hebben van de werking van Opsinjoren, staan er positief tegenover. Ook al doen zij er niet aan mee. “Opsinjoren vind ik wel een positief initiatief, want het brengt mensen samen.” “Met de lentepoets heb ik al meegedaan, maar dit jaar heb ik er nog niets van gehoord. Ik ken dat via mijn buurvrouw, maar zij is nogal slordig, verliest en/of vergeet dat.” “Ik heb destijds met Opsinjoren een petanquebaan aangelegd. Ik heb daar absoluut geen klagen over, ze hebben ons zeer goed ondersteund. Ik kan over het algemeen zeggen dat Opsinjoren goed hun best doen, ik doe ook zoveel mogelijk mee met zaken als de Lentepoets. Ik vind dat een goede zaak, acties om de buurt proper te maken. Jammer genoeg ligt er na zo‟n actie na een tijdje alweer opnieuw rommel bij.” “Ik vind het best leuk wat die doen, ik zie die vrijwilligers soms bezig, en die doen echt hun best. Spijtig dat de trekker ervan ziek gevallen is, waardoor die werking wat stilgevallen is. Dan zie je het zwerfvuil verminderen. Zelf doe ik er wel niet actief aan mee.”
De(n) Antwerpenaar
De meeste sociale huurders lezen „De(n) Antwerpenaar‟. Sommigen vinden het ook een goede bron voor wijkinformatie. “Dat lees ik allemaal, behalve de sportevenementen. Wijkdingen en wat ze doen met de straten lees ik allemaal wel. De wijkspecial heb ik ook gelezen.” “Lees ik graag, staat veel informatie in. Het heeft als voordeel dat je ook iets te weten komt van andere wijken. Zeer informatief.” “Hoe meer je dit leest, hoe meer je eruit haalt. Zeker nu het goed weer wordt, is de activiteitenkalender een zeer nuttige katern.” Andere sociale huurders missen toch wel wat meer specifieke informatie over de eigen wijk.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
32
“Ja, dat lees ik wel, dat is wel interessant. Maar iets speciaal over de Luchtbal heb ik toch niet gezien.” “Ja, dat lees ik wel. Over de Luchtbal staat daar niet veel in, dat gaat vooral over het stad. Nee, een wijkspecial zegt me niks.”
Pleinanimatie
De sociale huurders zijn niet zo vertrouwd met de pleinanimatie. “Aan de speeltuin en zo? Ja, daar zijn we met de kleinkinderen wel is gaan spelen ja. Vorig jaar is daar ook een festival of zo geweest, hé?”
Stadskantoor
De meeste sociale huurders die in het stadskantoor langs geweest zijn staan er positief tegenover. “Voor de dienst bevolking en het OCMW, daar kom ik wel eens. Ze zijn er een stuk vriendelijker dan bij Onze Woning.” “Als wij iets nodig hebben, witte zakken of zo, dan ga ik daar wel, maar als ik niks nodig heb, moet ik daar ni zijn. Eerlijk, da zoude gij ook ni‟doen, hé.”
“Ja, daar kom ik wel is ja, voor ons pensioen of zoiets.” “Ja, daar kom ik wel eens, voor informatie, om vuilzakken te kopen.” “Nog niet veel geweest, vroeger konden we voor paspoort en dergelijke terecht bij het politiekantoor. Nu, als rolstoelgebruiker is het niet echt toegankelijk, maar de mensen zijn er wel behulpzaam om je te helpen binnenkomen. Als er iets is wat ik nodig heb van hen, handel ik dat liever telefonisch af.”
PASH
Het PASH is niet echt bekend bij de sociale huurders, behalve in uitzonderlijke gevallen. “Ik ben daar nog plaatsvervangend lid van geweest. Het is het overkoepelende orgaan voor bewonersgroepen, ze verzetten goed werk, vind ik. Die gaan hogerop: naar de politiek, naar Brussel.”
Bewonersgroep(en)
De meeste Vlaamse sociale huurders zijn wel op de hoogte van de bewonersgroepen. Ze voelen er zich meestal ook bij betrokken, zonder dat ze daarom de nood hebben om naar de vergaderingen te gaan. “Ik ken het bestaan van de bewonersgroep bij mij in het gebouw, maar ik ga niet naar vergaderingen. Ik wil ‟s avonds niet te veel weggaan omdat ik vroeg moet opstaan.” “Ja, we hebben daar al wel eens van gehoord ja, maar we doen ni‟ mee, ze. Ook da‟ lidgeld en zo, da doen wij ni‟, wij kunnen al die dingen niet doen.” “Ik ben daar altijd bij geweest, ik heb de groep mee opgestart. We zijn destijds begonnen omdat de nood er was: we hadden als bewoners nergens inspraak, terwijl er zeker een aantal gegronde klachten waren, over gebrekkige openbare verlichting, over huishuur, over slecht functionerende elektriciteit bij sommige huurders, noem maar op. Telkens maakten we een dossier op. En dat stuurden wij dan naar de Maatschappij (= sociale huisvestingsmaatschappij). Met onze bewonersgroep hebben we toch een aantal verwezenlijkingen waar we fier op kunnen zijn:
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
33
Zo is er het Wit Plein, voordien een donker stukje Luchtbal, nu een pleintje dat goed verlicht is. Ook buslijn 123 is onze verdienste. Dankzij deze lijn is er eindelijk een verbinding met het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Dat heeft twee à drie jaar geduurd, het is ook niet simpel voor hen. Dat besef ik wel: koken kost immers geld. Op onze Algemene Vergadering van de bewonersgroep kwamen gemiddeld een 80tal mensen, soms tot 130, afhankelijk van de agenda. Eigenlijk redelijk weinig in verhouding tot het aantal bewoners.” “Ik weet dat er een organisatie in de Lang Blokken is. Maar ik doe daar niet mee mee, dat is niet mijn karakter.” “Je hebt hier “de chalet” (socialisten) en het “parochiaal centrum” (katholiek). Die doen wel goede zaken allebei. Ik ben ook lid van een BIN hier in de drie blokken, uit sympathie omdat ze goed werk leveren. Jammer genoeg dus wat stilgevallen omdat de trekker dus ziek is.” Uitzonderlijk zijn er negatieve ervaringen met de bewonersgroepen. “ Ik ken die bewonersgroep van de Langblokken. Ze vragen 2,5€ lidgeld. Ik wil da ni‟ betalen, en we doen da‟ nu ook ni‟ meer. Ik zal u zeggen, hé, ik doe ni‟ mee met die dingen. Twee weken geleden ben ik naar een vergadering geweest, maar ik heb daar niks gekregen (geïrriteerd). Da‟ is zoals een vogeltje da ni‟ kan zingen, hé. Ik ben voor de pauze al vertrokken. Er was niemand van de blokken hier, alleen de wijkagent en een sociaal assistent. Wat doet ge daar dan, hé. Da‟ is negatief.”
Mobiliteitsbus Wapperbrug
Sommigen sociale huurders hebben de mobiliteitsbus gezien, maar zijn er niet naar toe geweest. De meesten zijn daarvan niet op de hoogte.
Nieuwsbrieven over HST-werken
Sommigen sociale huurders herinneren zich nog de nieuwsbrieven over de HST-werken. “Dat zijn werken, die zeer goed opgeschoten zijn, met als enige nadeel dat een aantal bewoners barsten in hun huis hebben gekregen door het wegtrekken van het water. Maar verder hebben we geen hinder ondervonden. We hebben als bewoners ook voldoende informatie gehad. Intussen rijdt die HST, we hebben daar absoluut geen last van, die gaat zeer snel voorbij.” “Ja, dat herinner ik mij. Op die manier wisten we hoe het met het tijdelijke éénrichtingsverkeer zat.”
De sociale huisvestingsmaatschappij
Sommige sociale huurders vinden dat de samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappij best meevalt. “We zitten hier bij de „Goede Woning‟. De samenwerking valt best mee. Ze zijn intussen ook wat flexibeler geworden naar bewoners toe. Ze zullen niemand meer buitengooien, omdat ze een hond houden. Vroeger was de controle op de bewoners wel zeer streng, je kreeg al bijna een brief dat je werd buitengezet, als je iemand een week liet logeren. Nu dreigt de slinger soms zelf een beetje de lakse richting uit te gaan. Er zijn hier bewoners die twee Duitse schepers op hun appartementje houden.” Sociale huurders krijgen informatie en ook hulp van de sociale huisvestingsmaatschappij. “Die geven soms ook informatie in een brief. Concreet, als de containers toe zijn en andere dingen die we moeten weten. Soms krijgen we ook zo‟n brief als er grote werken zijn, als ze de ramen hier vervangen hebben. Er is ook een kantoortje voor als er dingetjes zijn zo, dan helpen ze ons.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
34
Veel sociale huurders vinden dat de hulp van de sociale huisvestingsmaatschappij niet of laattijdig komt. “Kijk, het plafond van ons terras is kapot. En da‟ zijn we nu al drie keer gaan vragen, maar ze hebben het nog ni‟ komen maken, zé. In den blok hiernaast wel, maar hier vergeten ze da‟. Ik heb het gisteren zelf maar gedaan, dan amuseer ik mij ook.” “Die van het wijkkantoor „Onze Woning‟ zijn absoluut niet vriendelijk. Ik zit al drie maanden te wachten op een loodgieter.Die maatschappelijk werkster komt hier niet meer binnen. Die neemt de klachten niet ernstig. Als ge reclameert, omdat die van hieronder met „k-weet-niet-hoeveel heel de nacht zitten te feesten, dan krijgt ge als antwoord: ‟t is omdat het afrikanen zijn, zeker?” “Het duurt heel lang vooraleer ze [= de huisvestingsmaatschappij] iets doen. Zo was bijvoorbeeld mijn slot kapot en ik heb het gewoon zelf laten vervangen door mijn schoonbroer. Dat mag eigenlijk niet, maar ik geraak niet op de technische dienst. En ik kan er ook niet naar bellen. Ik ben ‟s morgens om 7 uur weg en pas om 17 uur thuis. Op het werk kan ik niet telefoneren en heb geen gsm. Meestal komen zulke dingen op de buurvrouw terecht.”
4.6.2 Houding van allochtonen tegenover deze initiatieven in de wijk
Feestweekend
De vrouw van een Senegalees is al eens op het feestweekend geweest. Hij vindt het goed dat er zoiets bestaat.
De(n) Antwerpenaar
De Pakistaanse familie kent en leest „De(n) Antwerpenaar‟ iedere keer. Zij toonden de interviewers een artikel, waarin een interview stond met een vriendin van de geïnterviewden, die werkzaam is bij DIA. Zij zijn ook naar de opening van het Atlas-gebouw gegaan en vonden het daar heel leuk en mooi. De Sri Lankaanse mevrouw leest soms De Antwerpenaar. “Ik doorblader het krantje. Ik lees de titels en lees dan verder als titel interessant is. Het krantje wordt niet direct weggegooid.”
Pleinanimatie
De Sri Lankaanse mevrouw kent de folder over pleinanimatie. “We hebben een folder in de bus gekregen over pleinanimatie. Waar op welk plein de kinderen kunnen gaan spelen.”
Stadskantoor
De Pakistaanse familie kent het stadskantoor en komt er frequent. De Senegalees moet daar soms zijn voor papieren. En soms is het lang wachten. De Sri Lankaanse mevrouw kent het stadskantoor.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
35
“Ik moet soms op het OCMW zijn en dat is daar ook. De kinderen moeten daar hun pas komen halen. Ze zijn daar vriendelijk.”
De sociale huisvestingsmaatschappij
De dochter van de Pakistaanse mevrouw gaat regelmatig langs bij „Onze Woning‟. Ze heeft wel al een negatieve ervaring met een onterechte boete voor zwerfvuil achter de rug. Ze had een boete gekregen, omdat er op straat een envelop gevonden was met hun naam op. Als reactie hierop zei de dochter: “Als ik iets op straat zou gooien, dan zou ik al mijn afval er gooien en niet alleen een envelop.” Hierbij had de dochter vooral een gevoel van machteloosheid: “Als huurder heb je niks te zeggen, de huisvestingsmaatschappij heeft alles voor het zeggen.” Het gesprek toen met „Onze Woning‟ kwam ook heel bedreigend en agressief over: “Als je de boete niet betaalt, dan wordt ze verdubbeld of verdriedubbeld.” De Angolese man heeft soms contact met de maatschappelijk werker van „Onze Woning‟ en zegt dat hij daar altijd geholpen wordt. Hij gaat er enkel naartoe wanneer hij een vraag, een probleem heeft. “Als er in het appartement iets moet hersteld worden dan ga ik naar het wijkkantoor van „Onze Woning‟, naar de technische dienst of naar de sociale assistent”, aldus de Senegalees. De Sri Lankaanse mevrouw kent het kantoor van „Onze Woning‟ op de Luchtbal. “Als kraan kapot is of zo, dan komen zij na afspraak om het te maken. Beter dat het kantoor hier is dan in een andere wijk. Anders duurt het weer veel langer om te komen.”
4.6.3 Houding van jongeren tegenover deze initiatieven in de wijk
Opsinjoren
Eén jongere heeft al deelgenomen aan de lentepoets. “De ander initiatieven dan de lentepoets ken ik niet, ik ken wel het kerstfeestje van de school in de wijk. Ik heb nog nooit opgemerkt dat er speelstraten waren.”
Pleinanimatie
Twee jongeren kennen de pleinanimatie, één ervan neemt ook deel aan de activiteiten. “Ja, ja! Elke maandag, woensdag en vrijdag! Ik kom daar altijd om te sjotten. Ik vind dat wel goed … en het is allemaal eerlijk. Pleinontwikkeling ken ik, ja, ja! Met Thomas en Wini.” Eén andere jongere kent het niet. “Neen, ik ken het niet.” (Lacht hier weer wat verontschuldigend, waarbij zijn gezicht tot wel wat interesse toont. Pleintjes en animatie behoren duidelijk tot zijn leefwereld.)
Stadskantoor
De jongeren kennen het stadskantoor voor administratieve zaken, zoals identiteitskaart, nationaliteitskaart, en enkele andere zaken.
Bewonersgroep(en) en sociale huisvestingsmaatschappijen
Daarvoor verwijzen de beide jongeren naar hun vader.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
36
4.6.4 Houding van kansarmen tegenover deze initiatieven in de wijk
Feestweekend
“Die wijkfeesten die ge hebt? Ik ben er nog niet naar toe geweest. (…) Ik ben altijd weg in het weekend. Naar Berlaar, naar vrienden. Daar wat in den hof werken.” “Ik ken hun feestweekeinde, maar dat volk staat mij niet aan.”
Opsinjoren
“Daar heb ik van gehoord. Om de straat te kuisen. Ze doen dat op een namiddag om 15 uur op weekdag. Dat is een slecht uur: heel veel mensen werken. Was dat iets van Onze Woning? 15 uur is ook voor mij niet goed: mijn moeder is 90 jaar en ik bezoek die dan. Ik ben maar drie van de zeven dagen hier of zo.” “Ik ken de Lentepoets, ben er 1 keer geweest, maar dat is voorbij.”
De(n) Antwerpenaar
“Dat lees ik. Het is jammer dat er niks van de Luchtbal in staat. Vooral over den Dam. Over deze wijk nooit iets. Maar De(n) Antwerpenaar is wel interessant.” Op de vraag of hij het artikel gelezen heeft over het petanqueseizoen op de Luchtbal antwoordt de geïnterviewde dat hij er van “gehoord” heeft. De wijkspecial van de Luchtbal is hem onbekend. “Den Antwerpenaar lees ik af en toe. Is voor mij oninteressant want ik kom niet buiten.”
Stadskantoor
De geïnterviewde komt vooral voor het OCMW of voor als hij iets moet vragen. “Het stadskantoor is OK, ze zijn altijd bereid om te helpen. Ze zijn beleefd naar vreemdelingen toe.”
Nieuwsbrieven over openbare werken
De geïnterviewde kent de brief over der werken aan de Columbiastraat. “De aangekondigde werken gingen om één of andere reden niet door. De mensen weten niet goed waarom niet”. Hij heeft de brief echter ontvangen én gelezen.
De sociale huisvestingsmaatschappij
De geïnterviewde huurt een appartement bij Onze Woning. Hij gaf al eerder aan en kwam daar later ook op terug dat de vernieuwing van zijn appartement (met inbegrip van een tijdelijke andere woonst) hem wat zorgen baart. “Het is een huisbaas als een ander he? Ze doen hun best. We krijgen een nieuwe keuken en badkamer.” Een andere geïnterviewde meldde sluikstorten en hondendrollen. “Als ik sluikstort zag, belde ik altijd de sociale dienst van de Huisvestingsmaatschappij. Ik had contacten met de directeur. Die belooft veel, maar doet niets.”
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
5
37
Focusgesprekken
5.1 Doel van de focusgesprekken Door middel van de focusgesprekken willen de onderzoekers ook de ervaringen van de sleutelfiguren met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk leren kennen. Daarenboven willen wij de dialoog aangaan met de sleutelpersonen over de aanpak van een aantal van hun problematische ervaringen met die initiatieven vanuit de overheid in de eigen wijk. Het doel van de focusgesprekken was namelijk om relevante informatie te verzamelen die de communicatie tussen de lokale overheid en de vier moeilijk bereikbare doelgroepen zou kunnen verbeteren.
5.2 Methodiek van focusgesprekken Een focusgroep is een geplande discussie van een kleine groep deelnemers (4 tot 12 mensen), die begeleid wordt door een ervaren moderator. Meestal komen de deelnemers uit verschillende belanghebbende partijen. De focusgroep is ontworpen om informatie te verkrijgen over de houding (preferenties, waarden, enz.) van de deelnemers, die relevant zijn voor een bepaald onderwerp. De informatie wordt verzameld door de discussie te observeren tijdens de bijeenkomst.25 Een focusgroep is vooral bruikbaar om indicaties te krijgen over de aard van de bekommernissen en noden van de deelnemers aan het gesprek. Volgens de Koning Boudewijnstichting vereist een goed voorbereide focusgroep (met voldoende aandacht voor de opvolging van de resultaten) de inzet van minstens één maand aan personeelskracht, nog los van de verwerking van het materiaal in een eindrapport.
5.3 Organisatie van de focusgesprekken De focusgesprekken worden georganiseerd met bevoorrechte getuigen of sleutelpersonen uit de doelgroepen van één wijk, namelijk Luchtbal-Schoonbroek. De selectie van de sleutelfiguren voor de focusgesprekken werd uitgevoerd door de stafdienst van het SWO.26
Voorbereiding van de focusgesprekken
Via de intermediaire diensten kreeg de SWO-stafdienst een aantal namen van sleutelfiguren die mogelijks aan de focusgesprekken konden deelnemen. Op dat moment gaven onderzoekers te kennen dat sleutelfiguren het liefst uit de doelgroep komen, en ook een vollediger dan gemiddeld zicht hebben op de initiatieven van de overheid in de wijk. Daarvoor gingen ook de medewerkers van het stadskantoor (het zogenaamde SWO-lokaal team) op zoek naar mogelijke kandidaten. Daarbij werden niet dezelfde definities gehanteerd als voor de selectie van de deelnemers voor de interviews.
Contacteren van sleutelfiguren voor focusgesprekken
Op basis van de beschikbare kalenderdata (zowel voor de onderzoeker van het CDO-CLP) en de betrokken medewerkers van de SWO-staf (die verslag zouden maken), werd per focusgesprek drie 25
SLOCUM N., (2003); Participatory Methods Toolkit. A practionioner‟s manual; Koning Boudewijnstichting, VIWTA, United Nations University – Comparative Regional Integration Studies; Brussel, December 2003, 166p. 26 DE ROOVER V., (2006); Nota over de organisatie van het onderzoek naar klanteninzicht voor het wijkoverleg; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; mei 2006, 7 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
38
mogelijke momenten bepaald. De sociale huurders werden opgebeld door de medewerkers van het stadskantoor Luchtbal. De andere 3 doelgroepen werden telefonisch gecontacteerd door de medewerkers van de SWO-staf. Ook hiervoor heeft de SWO-staf een „telefoonhandleiding‟ gemaakt. Een groot verschil met de personen die we belden voor de individuele interviews, was dat deze al geïnformeerd waren door een brief. De sleutelfiguren die ze contacteerden voor de focusgesprekken waren nog niet op de hoogte van dit onderzoek en hadden dus meer informatie nodig. Als de personen wilden meewerken, dan werden de drie mogelijke momenten overlopen en de beschikbaarheid geregistreerd.
Vastleggen en houden van focusgesprekken
Als alle kandidaten voor de focusgesprekken waren gecontacteerd en duidelijk werd welk moment voor de meeste paste, werden alle deelnemers terug opgebeld om de afspraak te bevestigen. Bij de groepen allochtonen en jongeren vielen er op dat moment nog een aantal mensen af die niet wilden of konden deelnemen. De gesprekken werden gemodereerd door de onderzoeker van het CDO-CLP. De medewerkers van de SWO-staf maakten het verslag. 3 van de 4 gesprekken gingen door in het stadskantoor Luchtbal. Het andere in het Cultureel Centrum Luchtbal. De focusgesprekken behandelden vooral de initiatieven van het SWO en andere overheden in de eigen wijk. Ook de deelnemers van deze gesprekken kregen na afloop een kleine attentie: een filmticket of een zakje Antwerpse handjes. Onderstaande tabel geeft een schematische samenvatting van de organisatie van de focusgesprekken weer. Tabel 2: Organisatie van de focusgesprekken 27
Allochtonen Kansarmen Sociale huurders Jongeren
Aantal personen op oorspronkelijke lijst 10 6 6 10
Aantal kandidaten na telefoon 6 3 6 5
Definitief aantal deelnemers aan focusgesprek 5 3 6 3
De verschillen tussen de opeenvolgende kolommen in de tabel zouden een aanduiding kunnen zijn voor de geringe interesse in het thema van het onderzoek bij drie van de vier doelgroepen. Bij de allochtonen, kansarmen en jongeren neemt maximaal de helft van de oorspronkelijke gecontacteerde personen deel aan het focusgesprek. Voor de sociale huurders gaat deze stelling niet op, omdat iedereen die gecontacteerd werd ook aan het focusgesprek deelneemt.
5.4 Registratie en verwerking van gegevens De verslaggevers van de SWO-staf noteerden driftig tijdens de focusgesprekken, waarvan sommigen heel levendig verliepen. De eerste verwerking van het materiaal bestaat erin dat de verslaggevers een ontwerp van de verslagen van focusgesprekken opmaakt. Elk ontwerp-verslag gaat naar de gespreksleider van het CDO-CLP. In onderling overleg wordt een tweede stap in de verwerking van het verzamelde materiaal gezet. Die bestaat erin dat er beperkte aanpassingen aan het ontwerp-verslag werden aangebracht. Op basis van dit onderlinge overleg werden de verschillende verslagen van de focusgesprekken geherstructureerd, zodat ze een gelijkaardige structuur vertoonden. In die verslagen werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het materiaal dat verzameld werd over de 27
DE ROOVER V., (2006); Op. Cit., p 5.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
39
initiatieven van het SWO en de andere overheden in de wijk en anderzijds allerlei andere problemen en zaken die de sleutelpersonen in het gesprek ten berde brachten. De verslagen worden ter controle naar de deelnemers gestuurd.
5.5 Resultaten van focusgesprekken In alle focusgesprekken zijn niet alleen de thema‟s van de onderzoeksvraag aan bod gekomen, maar hebben de deelnemers ook aandacht gevraagd voor zaken en problemen buiten de agenda. In dit punt geven we een samenvatting van de belangrijkste resultaten uit die focusgesprekken. In bijlage zijn de verslagen van deze focusgesprekken opgenomen, omdat er heel wat zaken in staan die interessant zijn voor de specifieke onderdelen van de werking van Opsinjoren, DIA, jeugdwerking, dienst huisvesting of SWO, en zich moeilijk verder laten samenvatten.
5.5.1 Jongeren De aanwezige sleutelpersonen waren niet jong. Er was een goed geïnformeerde mevrouw die de kinderwerking runt van de „BOA Rozemaai Jeugd‟. Ze doet dat op vrijwillige basis. De twee andere aanwezigen vertegenwoordigen „De Schroef‟, een organisatie van en voor binnenschippers en hun kinderen. Ze zijn niet op de hoogte van de initiatieven en activiteiten die plaats vinden op de Luchtbal, Rozemaai of Schoonbroek. Ze hebben voor een groot deel van het gesprek alleen geluisterd. In de vergadering heeft de mevrouw van de kinderwerking verteld over haar ervaringen met tal van de initiatieven van de overheid in de wijk. In het focusgesprek komen nog enkele thema‟s aan bod, die buiten de agenda vielen. Daaruit blijkt dat er nood is aan informatiedoorstroming over alle activiteiten van alle verenigingen in de wijk naar alle wijkbewoners. De interviewer vat samen dat informatie over het verenigingsleven in de wijk te weinig doorstroomt. Vaak weten de verschillende verenigingen niet van elkaar, laat staan dat de bewoners enig idee hebben van het aanbod uit het verenigingsleven in de wijk.
5.5.2 Sociale huurders De aanwezigen zijn sociale huurders met elk een serieuze staat van verdiensten. Ze zijn sterk betrokken op het verenigingsleven van de wijk Luchtbal – Rozemaai – Schoonbroek, de BIN en de BOA‟s, de bewonersgroepen, het beleid van de sociale huisvestingsmaatschappijen, en tal van andere zaken in de wijk. Ze maakten er een levendige vergadering van. Een deel van de sociale huurders had zich goed voorbereid en had documenten en nota‟s bij, die werden gebruikt in het aankaarten van problemen in de wijk. Bij het overlopen van de initiatieven van de overheid in de wijk wordt gewezen op de spanning tussen het overnemen van bewonersinitiatieven door de stad én het ondersteunen ervan (zonder ze over te nemen). Het „Feestweekend‟ op de Luchtbal zou grotendeels door de stad zijn overgenomen. De aanwezigen willen wel ondersteuning van de stad (logistiek, tent, vervoer, enz.), maar niet dat initiatieven uit handen worden genomen. Het PASH is een voorbeeld van een goede samenwerking met de stad. In dat geval ondersteunt de stad, maar neemt de werking niet over. Ook op het thema van de samenwerking tussen bewonersgroepen en het stadsbestuur wordt ingegaan. Er wordt aanbevolen dat de stad zakelijker zou gaan werken, en ruimte zou maken voor diverse bewonersinitiatieven zonder exclusiviteit. De sociale huurders willen dat de stad de bewoners au serieux neemt. Bewonersgroepen vragen wel een deskundige begeleiding (in de stijl van het opbouwwerk of PASH).
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
40
Er wordt op gewezen dat het moeilijk is om jonge mensen binnen te brengen inde bewonersgroepen. In dit verband brengt de interviewer het idee aan van een maandelijkse wijkkalender waarin alle activiteiten in de wijk worden bekendgemaakt. Ook de activiteiten van de bewonersgroepen zouden daarin dan kunnen opgenomen worden. Deze ruimere bekendmaking zou kunnen zorgen voor een grotere opkomst bij de activiteiten van de bewonersgroepen. Aanwezigen vonden dat wel een goed idee, maar vroegen zich toch af wie de verspreiding van zijn wijkkalender op 5000 exemplaren ging betalen. Naast de agendapunten signaleren de meeste aanwezigen vooral problemen in de relatie tussen sociale huurders en de sociale huisvestingsmaatschappijen. Daarnaast vertelt een aanwezige zijn slechte ervaringen met telefonische informatieverstrekking vanuit ‘de stad’. Hij werd van het kastje naar de muur gestuurd. Een andere sociale huurder merkt op dat dit probleem mag veralgemeend worden. Deze bewoners hebben niet de indruk dat er naar hun problemen geluisterd wordt. Ze voelen zich niet gerespecteerd. Samengevat kunnen we stellen dat bewoners(groepen) vragende partij zijn om onderling samen te werken en informatie uit te wisselen. Ze willen daarbij ondersteund worden door de verschillende overheden, zonder dat ze worden overgenomen. Daarnaast werd een behoefte gesignaleerd aan herkenbare aanspreekpunten voor eenduidige informatieverstrekking vanuit „de stad‟. Het wijkniveau (wijkoverleg, stadskantoor, of andere) kan naar voor geschoven worden om deze communicatie eenvoudiger te laten verlopen. We kunnen dan ook besluiten dat bewoners geloofwaardige informatie van „de overheid‟ willen ontvangen. Om betrouwbare informatie te verstrekken, dienen alle betrokken overheden (stadsbestuur, OCMW, politie, sociale huisvestingsmaatschappijen, enz.) elk hun informatiestroom naar de inwoners van deze wijk onderling op mekaar af te stemmen en te controleren.
5.5.3 Kansarmen De twee aanwezigen in het begin van de vergadering kennen elkaar. De vrouw geeft eerder informatie op basis van ervaringen, de man spreekt eerder in termen van een dominant discours over de overheid. Na een uur komt nog een persoon bij, die een stevige inbreng in het gesprek heeft op basis van zijn ervaringen, die hij raak weet te omschrijven. De aanwezigen kaarten de verwarring over de verschillende wijkindelingen aan. De politie, Post, VDAB, OCMW en de verschillende stadsdiensten hanteren verschillende wijkindelingen. Dit leidt tot veel verwarring over waar men moet zijn, voor welke dienstverlening. Dit gaat vooral op voor de Rozemaai. Ze vragen om de onduidelijkheid over de werkingsgebieden van verschillende organisaties en diensten uit te klaren. Op die manier weet je waar je dus moet aankloppen voor welke diensten/vragen. In deze vergadering werd ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen informatie die relevant is voor heel de stad en wijkgebonden informatie (die zowel van de stad kan komen als van bewonersgroepen, organisaties). Volgens één deelnemer is veel wijkinformatie in de huidige Antwerpenaar is niet mogelijk, want, wat interessante informatie is voor de bewoners van de Luchtbal, is niet relevant voor de bewoners van Hoboken. Het idee van een maandelijkse wijkkalender waarin alle activiteiten (o.a. van bewonersgroepen) in de wijk worden bekendgemaakt, wordt geopperd door de interviewer. Een voorbeeld van zo‟n maandelijkse wijkkalender gaat rond in de vergadering en wordt positief onthaald. Alle informatie moet duidelijk, eenvoudig leesbaar, praktisch en in voldoende grote lettergrootte zijn. Daarbij vertelde een aanwezige over een infogids. “Op de Staat van de Stad, enkele jaren geleden, kreeg hij een infogids. Toen was er een editie in eenvoudig taalgebruik en in groter lettertype, zonder reclame. Die was zeer goed leesbaar en erg
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
41
praktisch. De recentste editie van de infogids was slechter (minder overzichtelijk, te klein lettertype, …).” Daarnaast vertelt een aanwezige zijn slechte ervaringen met telefonische informatieverstrekking vanuit ‘de stad’. “Ik word altijd doorverwezen, als ik aan den telefoon inlichtingen vraag. Het doorverbinden duurt soms lang en kost dan ook veel geld.” Deze bewoners hebben niet de indruk dat er naar hun problemen geluisterd wordt. Ze voelen zich niet gerespecteerd.
5.5.4 Allochtonen De aanwezigen sleutelpersonen blijken allemaal allochtone vrouwen te zijn. Er is ook een autochtone vrouw aanwezig, die sterk vertrouwd is met het verenigingsleven in de wijk en vooral in de parochie. Hun openheid zorgt voor een onthullende kijk op de dagelijkse hinderpalen in het leven van allochtone vrouwen in een Vlaamse context. De allochtone vrouwen hebben ook veel vragen over alle mogelijke voorzieningen of activiteiten, vooral voor de kinderen. Tijdens het gesprek speelt de Vlaamse vrouw ontzettend veel informatie door naar de autochtone vrouwen. De gespreksleider stelt vast dat er bij de deelnemers veel belangstelling is voor de activiteiten in de wijk, maar dat de informatie de mogelijke gebruikers niet bereikt. Hij toont een buurtkalender zoals die in Gent wordt gemaakt, met een agenda van alles wat er in de wijk te gebeuren staat gedurende één maand. De deelnemers beamen dat dit een interessant idee is.
6
Activiteitenverslag van de praktische organisatie
6.1 Uitbesteden van het onderzoek De uitbesteding van de onderzoekstaken werd een halftijdse senior onderzoeker vrijgesteld gedurende 3 maanden. Uiteindelijk is de inzet van deze halftijdse onderzoeker gespreid over vier maanden, namelijk van begin februari tot eind mei. Een ruwe schatting van de tijd leert dat hij ongeveer 14 halve weken in het onderzoek gestoken heeft. Zie onderstaande tabel.
Voorbereiding
Wat?
Gespreksgids Begeleiding
Kwaliteitscontrole
Eindrapport
Focusgesprekken
Thema „beleidsparticipatie‟ (literatuur + intern overleg) Aanpak kwalitatief onderzoek (literatuur + interview) screening vragenlijst opmaak gespreksgids 2 overlegvergaderingen met opdrachtgever + opvolging briefing interviewers en verslaggevers wijkverkenning gespreksleiding 4 vergaderingen verslagen van interview en focusgesprekken Uitschrijven van opzet en uitvoering, resultaten en conclusies
TOTAAL
Schatting 1 halve week
1 halve week
1 halve week 1 halve week 1 halve week
1 halve week
1 halve week
1 halve week
3 volle weken
14 halve weken
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
42
Omgerekend, à rato van 20 uur per halve week, komt dat neer op ongeveer 280 uur, zonder de opvolgingsvergaderingen gerekend.
6.2 Inzet stadspersoneel bij uitvoering van het onderzoek SWO-centraal heeft ook ruwe schatting gemaakt van de tijd door het stedelijk personeel in het onderzoek werd geïnvesteerd. Dat personeel kwam zowel uit het SWO zelf, als uit de andere diensten die aan het onderzoek meewerkten (DIA, Jeugddienst, Huisvestingsdienst). Zie onderstaande tabel. Daaruit blijkt dat er ook ongeveer 280 uur van stadspersoneel in het onderzoek gestoken is.
Wat? Voorbereiding
allerlei voorbereidende vergaderingen met CDO briefing interviewers / verslaggevers opzoeken tel.-nummers telefonische contacten
huis aan huisbezoeken
Contacteren deelnemers
Berekening
Interviews
Focusgroepgesprekken
telefonische bevestiging interviewtijd 2 personen tijd voor maken verslag 1 persoon telefonische contacten interviewtijd 1 persoon
Opvolging
tijd voor maken verslag 1 persoon vergadering met SWO-staf + Paul van Steenvoort + CDO vergadering met CDO en alle medewerkers aan het onderzoek voorstelling rapport aan SWO-team
uren
8u 2u /per persoon x 2 verg
3u x 22 personen
66
halve dag 10 min per persoon (soms meerdere pogingen) 11u x 3 personen 5 min per persoon 1,5 u per persoon/per interview 3 u per verslag 10 min per persoon (soms meerdere pogingen) 1,5 u per persoon/per focusgroep 3 u per verslag
4 6,83
33
2,25 60
60 3 6
12
Aantal (uren)
TOTAAL
8 16
> 280 uur
6.3 Enkele vaststellingen Ten eerste valt op dat opdrachtgever en opdrachthouder beiden ongeveer evenveel tijd steken in de uitvoering van het onderzoek. Vanuit het CDO-CLP wil ik mijn appreciatie uitdrukken over de voortreffelijke samenwerking met de medewerkers van het SWO-team, die toch een wezenlijk deel van de taken op zich genomen hebben. Vooral de mensen van SWO-centraal hebben dit onderzoek gedragen. Zij zijn erin geslaagd om de praktische voortgang van het onderzoek te organiseren binnen de vooropgestelde, maar krappe tijdsspanne. Ten tweede mag ook wel gewezen worden op de krappe timing van het onderzoek. Daardoor was het niet haalbaar om de kandidaat-deelnemers voor de interviews in 3 golven te contacteren en telkens voor elke golf de vooropgestelde 3 „contactnamepogingen‟ uit te putten.28 Door die beperkte tijd is het 28
DE ROOVER V., (2006); Nota over de organisatie van het onderzoek naar klanteninzicht voor het wijkoverleg; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; mei 2006, 7 p
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
43
ook niet gelukt om de verdeling van de interviews te organiseren op de briefing van de interviewers en verslaggevers. Ten derde worden een aantal deeltaken als bijzonder arbeidsintensief gezien. Bij het contacteren van de kandidaat-deelnemers voor de interviews hebben de SWO-medewerkers het gevoel veel tijd te verliezen. De systematische uitvoering van deze taak is nochtans een essentieel onderdeel van het onderzoek en is een basis voor de verzameling van betrouwbaar materiaal. Zeker in het onderzoek van de houding van moeilijk bereikbare doelgroepen kruipt meer tijd in het contacteren van de kandidaatrespondenten. Die tijdsinvestering leidt dan meestal tot minder succes in termen van effectieve deelnemers aan de interviews. Daarnaast is het aangewezen om even stil te staan bij de relatief grote tijdsinvestering in de briefing van de interviewers en verslaggevers. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het relatief groot aantal interviewers en verslaggevers, die worden ingezet om een beperkt aantal interviews uit te voeren. Ondanks herhaaldelijke contactnames van 149 personen, werden er maar 20 bereid gevonden om mee te werken. In een onderzoek naar moeilijk bereikbare doelgroepen zou het niet logisch zijn dat het grootste deel van de gecontacteerde personen direct zou willen meewerken. Deze vaststelling is onlosmakelijk verbonden met het voorwerp van onderzoek, namelijk „moeilijk bereikbare doelgroepen‟. Het vinden van voldoende sleutelfiguren, binnen de wijk, die met de nodige kennis van zaken, maar ook met voldoende afstand over het thema van overheidscommunicatie kunnen praten, blijkt erg moeilijk. Dat bleek overduidelijk in het focusgesprek met jongeren. Daar was geen enkele sleutelpersonen uit de doelgroep van de 17 tot 20 jarigen. Een anekdote uit de afname van de interviews. Bij de huisbezoeken bleek het bijvoorbeeld nuttig een kaftje van de stad met stralende A bij te hebben. De huisstijl van de stad Antwerpen wordt herkend. En het heeft het voordeel dat het het eerste wantrouwen wat wegneemt.
7
Conclusies
In dit rapport presenteren wij twee soorten conclusies. Ten eerste, zijn er de conclusies die we kunnen trekken op basis van het materiaal uit de 20 interviews. Daarvan verwachten wij dat zij het gevraagde inzicht brengen in de houding van de vier moeilijk bereikbare doelgroepen tegenover participatie aan het overheidsbeleid. De conclusies hebben dus betrekking op de houding van de sociale huurders, allochtonen, jongeren en kansarmen. De conclusies over de houding van die vier doelgroepen worden toegespitst op de elementen „beleidsinformatie‟ en „beleidsconsultatie‟. Daarnaast worden ook een aantal conclusies getrokken over de „actieve betrokkenheid‟ én het vertrouwen dat de vier doelgroepen hebben in de samenleving en de overheid. Deze conclusies moeten met de nodige omzichtigheid behandeld worden. Ze zijn gebaseerd op een beperkt aantal interviews. Op basis van de interviews krijgen wij indicaties over bepaalde elementen in de houding van de moeilijk bereikbare doelgroepen. Deze conclusies zijn dus eerder stellingen, maar dan wel aangekleed met geloofwaardige gegevens uit de interviews. Ten tweede willen wij conclusies trekken uit het materiaal dat wij in de focusgesprekken hebben verzameld. Deze conclusies hebben betrekking op de ervaringen van de sleutelfiguren met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk. Daarvan verwachten wij relevante informatie opduikt die de communicatie tussen de lokale overheid en de vier moeilijk bereikbare doelgroepen zou kunnen verbeteren.
7.1 Sociale huurders
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
44
Op basis van 10 interviews met sociale huurders kunnen wij toch – zij het voorzichtig – in meer algemene termen over de houding van de sociale huurders spreken. Er werden 5 vrouwen en 5 mannen geïnterviewd. 3 zijn op (brug)pensioen. 3 sociale huurders hebben een job, waarvan 2 als geschoold arbeider en één als bediende. 2 zijn invalide én 2 staan op den dop. Daarbij wil de onderzoeker nog opmerken 5 sociale huurders weinig tot geen belang hechten aan het wijkleven. De 5 andere sociale huurders hebben wel een band met de wijk. Daarvan zijn er 3 die actief betrokken zijn bij het wijkleven. 4 sociale huurders zijn volgens de interviewers redelijk bekwaam om te antwoorden op de vragen, 3 iets minder en 3 anderen zijn uitstekend op de hoogte om op een heel bekwame manier de vragen te beantwoorden.
Initiatieven in de wijk
De meeste (8) sociale huurders kennen het feestweekend en de Opsinjoren en staan er eerder positief tegenover. Dat betekent daarom niet dat ze daaraan deelnemen. De meeste (7) lezen ook De(n) Antwerpenaar, maar missen soms wat meer specifieke informatie over de eigen wijk. Alle sociale huurders, die in het stadskantoor langs geweest zijn (8), staan er neutraal tot positief tegenover. Een groot deel van de sociale huurders (6) voelen zich ook betrokken bij de bewonersgroepen, zonder dat ze daarom de nood hebben om naar de vergaderingen te gaan. Ze (6) zijn minder bekend met de pleinanimatie en het PASH. Ze (6) waren ook niet op de hoogte van de mobiliteitsbus voor de Wapperbrug. Sommigen (5) herinnerden zich nog de nieuwsbrieven over de HST-werken. Zoals te verwachten hebben zij heel wat te vertellen over de relatie met de sociale huisvestingsmaatschappij. Voor sommigen (3) valt de samenwerking best mee en zijn best tevreden met de informatie en de hulp die ze van de sociale huisvestingsmaatschappij krijgen. Een groot deel van de sociale huurders (6) vindt dat de hulp niet of laattijdig komt.
Overheidsinformatie
In de interviews is er veel aandacht voor de overheidsinformatie over de wijk, maar zijn de meningen verdeeld. Voor een groot deel (6) is er voldoende informatie over de wijk. Anderen (3) zijn daarin niet echt geïnteresseerd. Geen enkele sociale huurder wil expliciet meer informatie. Eén andere sociale huurder merkt expliciet op dat hij rapper geneigd is om de informatie te lezen als het logo van de stad Antwerpen erop hangt. Eén sterk betrokken sociale huurder vertelt over een bewonersgroep, die de overheidsinformatie verwerkte, doorspeelde naar de leden én aanduidde waar de betrokkenheid van de bewoners lag. Als daarenboven de verslagen van de bewonersgroepen in de inkomsthallen worden opgehangen, zoals een andere sociale huurder vraagt, dan kan iedereen van die informatie op de hoogte gesteld worden.
Overheidsconsultatie
In de interviews is er minder aandacht voor de overheidsconsultatie. 4 sociale huurders geven uitdrukkelijk te kennen daarin niet geïnteresseerd te zijn. Een paar (2) sociale huurders vinden dat de bewoners voldoende gehoord worden bij de planning, uitvoering en opvolging van openbare werken. Eén vindt dat de bewoners te weinig gehoord worden. Er is heel wat meer aandacht voor de consultatie specifiek bij de sociale huisvestingsmaatschappijen. 4 sociale huurders geven ongevraagd uiting aan hun onvrede. Men vindt dat men te weinig gehoord wordt, dat men te weinig informatie krijgt, dat men geen kans krijgt om zijn gedacht te zeggen, dat er niks gebeurt naar aanleiding van hun klachten, enz.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
45
Alle tien sociale huurders zijn in het verleden gaan stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen, om tal van redenen weliswaar ( verplichting, boete, burgerschap, enz.) Mocht de verplichting weg vallen, dan zouden er een paar (2) niet meer en 4 wel nog gaan stemmen.
Betrokkenheid
In de interviews is er veel aandacht voor de actieve betrokkenheid van de sociale huurder. 5 sociale huurders voelen zich niet echt bij de wijk betrokken. Twee anderen situeren hun betrokkenheid vooral bij de dagelijkse woonomgeving. Eén sociale huurder neemt deel aan de lentepoets van de Opsinjoren, en nog een andere is sterk geëngageerd bij de parochiale werking. Eén sociale huurder geeft zijn betrokkenheid vorm in het doorgeven van problemen aan contactpersonen, die zelf de handen uit de mouwen steken en daar dan hun trots uit halen.
Vertrouwen
In de interviews is er ook veel aandacht voor het vertrouwen in de samenleving én in de overheid. De helft van de sociale huurders hebben eerder wel vertrouwen in de medemensen, de andere helft vindt het aangeraden om voorzichtig te zijn. Daarbij zijn er twee die een verband leggen met het veiligheidsgevoel en met vreemden. Er zijn geen uitgesproken algemene meningen over de mate waarin de lokale overheden te vertrouwen zijn. De ervaringen en de meningen van de sociale huurders hebben betrekking op specifieke overheidsorganisaties. Daarbij is er vooral aandacht voor het vertrouwen in de politie (4 wel en 4 niet), en de sociale huisvestingsmaatschappijen (3 wel, 3 twijfelen en één niet). Wat ook nog opvalt is het feit dat de 2 van de 3 sociale huurders die het OCMW kennen geen uitspraken over hun vertrouwen willen doen. Die ene sociale huurder vertrouwt het OCMW wel, samen met nog 2 anderen. Vervolgens hebben weinig sociale huurders echt uitgesproken meningen over hun vertrouwen in de lokale media (één wel, één niet). Ten slotte spreken 3 sociale huurders hun gebrek aan vertrouwen in het gerecht uit.
7.2 Allochtonen Op basis van 5 interviews met allochtonen kunnen wij moeilijk in algemene termen over de houding van allochtonen spreken. Er werden 2 vrouwen en 3 mannen geïnterviewd van verschillende nationaliteiten, zijnde Senegal, Sri Lanka, Pakistan, Angola en China. Wij kunnen enkele aanduidingen geven van opvallende elementen in hun houding tegenover de overheidscommunicatie, Daarbij wil de onderzoeker nog opmerken vrouwen wel meer belang hechten aan het wijkleven, vooral ook omwille van het aanbod aan activiteiten voor de kinderen. Voor de mannen heeft het wijkleven bitter weinig betekenis. Volgens een paar interviewers was er ook sprake van sociaal wenselijke antwoorden.
Initiatieven in de wijk
De meeste (4 van de 5) allochtonen kennen het feestweekend, De(n) Antwerpenaar, het stadskantoor en de sociale huisvestingsmaatschappij. Ze staan daar eerder neutraal tegenover.
Overheidsinformatie
De interesse in overheidsinformatie is beperkt, behalve misschien voor de feesten en evenementen. Vragen naar bijkomende informatie liggen vooral in het verlengde van persoonlijke interesses (werk, sport, enz.). Eén allochtoon persoon merkt expliciet op dat hij rapper geneigd is om de informatie te lezen als het logo van de stad Antwerpen erop hangt.
Overheidsconsultatie
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
46
Voor de meeste (4 van de 5)allochtonen komt de vraag naar hun interesse om gehoord te worden bij de overheid nogal vreemd over. Ze denken daarbij aan vergaderingen en vertellen dat ze geen interesse hebben om daar naar toe te gaan. De meeste allochtonen zijn nog niet gaan stemmen, wegens hun vreemde nationaliteit. Informatie over het stemrecht voor buitenlanders is niet gekend.
Betrokkenheid
De meeste (4 van de 5) allochtonen zijn niet echt actief betrokken bij de wijk. De betrokkenheid ligt meer bij het gezin thuis, bij de familie, enz.
Vertrouwen
De meeste (3 van de 5) allochtonen hebben weinig vertrouwen in de medemens. Over het vertrouwen in de overheid zijn de meningen verdeeld (2 allochtonen hebben er wel vertrouwen in, 2 niet). Toch lijken de antwoorden van de allochtonen een zekere mate van sociale wenselijkheid te vertonen. In specifieke gevallen (bijvoorbeeld bij politie, OCMW of sociale huisvestingsmaatschappij) hebben de meeste allochtonen toch wel vertrouwen in die overheidsorganisatie.
7.3 Jongeren Op basis van 3 interviews met jongeren kunnen wij moeilijk in algemene termen over de houding van jongeren spreken. De 3 respondenten zijn jonge mannen en hebben een leeftijd van 17 of 18 jaar. Er is één bij van Marokkaanse afkomst. Wij kunnen enkele aanduidingen geven van opvallende elementen in hun houding tegenover de overheidscommunicatie. Daarbij wil de onderzoeker nog opmerken dat volgens sommige interviewers de vragenlijst voor een paar van de jongeren totaal bevreemdend overkomt, en weinig of geen band vertoont met hun leefwereld. De vragen waren niet aangepast aan de doelgroep. Het eerste deel van de vragenlijst slaagt er bijvoorbeeld niet in om een openheid bij de geïnterviewde jongere te creëren, want de vragen sluiten niet aan bij de interesses van de jongeren.
Initiatieven in de wijk
De meeste (2 van de 3) van de jongeren hebben van de meeste initiatieven in de wijk nog nooit gehoord. Het stadskantoor is wel bij allemaal bekend. Ook de pleinanimatie is bij 2 van de 3 wel bekend, en de derde vertoond interesse wanneer hij de uitleg hoort.
Overheidsinformatie
Geen enkele jongere is geïnteresseerd in informatie over de wijk. Eén van de drie wil wel weten wat er in Antwerpen en Vlaanderen gebeurt, maar vindt de wijk minder interessant.
Overheidsconsultatie
De belangstelling voor overheidsconsultatie is zo mogelijks nog beperkter. Eén van de jongeren is vooral geïnteresseerd in de meningen van de politici, maar zal niet van deze samenkomsten gebruik maken om zijn mening te geven. Dat doet hij wanneer hij gaat stemmen. Die samenkomsten zouden ook korter mogen, en zeker beter moeten worden gestructureerd. Met op het einde de mogelijkheid om vragen te stellen.
Betrokkenheid
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
47
De meeste (2 van de 3) van de jongeren voelen zich niet bij de wijk betrokken. Eén heeft deelgenomen aan de lentepoets. Hij vond het leuk en suggereert om zo‟n activiteit twee maal per jaar te organiseren.
Vertrouwen
Alle jongeren zijn van mening dat de mensen in de Luchtbal OK zijn. Ze zijn ook geneigd om de overheid te vertrouwen. Eén van de drie vertrouwt de overheid voor de aanpak van een aantal problemen (zoals de heraanleg van de straat of de renovatie van de wijk), maar denkt niet dat ze de discriminatieproblemen kunnen oplossen. De meeste zijn niet echt bekwaam om de vragen naar het vertrouwen in de specifieke overheidsorganisaties op basis van de noodzakelijke kennis te beantwoorden.
7.4 Kansarmen Op basis van 2 interviews met kansarmen kunnen wij moeilijk in algemene termen over de houding van kansarmen spreken. Er is één vrouw en één man bij deze respondenten en ze hebben een respectabele leeftijd van 65 jaar of meer. Wij kunnen enkele aanduidingen geven van opvallende elementen in hun houding tegenover de overheidscommunicatie. Daarbij wil de onderzoeker nog opmerken dat volgens de interviewers beiden weinig of geen band hebben de wijk.
Initiatieven in de wijk
De beide kansarmen kennen het feestweekend en de Opsinjoren, maar zijn daarin niet geïntereseerd of staan er eerder negatief tegenover. Ze lezen De(n) Antwerpenaar, maar de één mist informatie over de Luchtbal én de andere vindt het oninteressant. Ze zijn allebei bekend met het stadskantoor en staan er neutraal tot positief tegenover. Ze hebben geen weet van bewonersgroepen. Ze zijn minder bekend met Het PASH is voor allebei onbekend. Eén was op de hoogte van de mobiliteitsbus voor de Wapperbrug. En hij herinnert zich ook nog de nieuwsbrieven over de HST-werken. Voor één van de kansarmen valt de samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappij best mee. Voor de ander, die toch al contact had met de directeur, belooft hij veel, maar doet hij niets.
Overheidsinformatie
Geen van de beide respondenten toont belangstelling voor overheidsinformatie over de wijk.
Overheidsconsultatie
Eén van de respondenten begrijpt de vragen niet. De andere heeft wel al enkele persoonlijke gesprekken gehad over nachtlawaai en sluikstorten. Maar dat waren “woorden in de wind”. Ze gaan beiden stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen, maar het is niet duidelijk wat ze zouden doen na de afschaffing van de stemplicht.
Betrokkenheid
Eén van de respondenten begrijpt de vragen niet. De andere wel, en maakt duidelijk dat zij het afgelopen jaar geen enkele actie heeft ondernomen om iets in de wijk te verbeteren.
Vertrouwen
Eén respondent wil niet alle verantwoordelijkheid bij de overheid leggen om de meeste problemen in de wijk op te lossen. Ook de mentaliteit van de mensen speelt daarbij een belangrijke rol.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
48
7.5 Focusgesprekken De conclusies uit de focusgesprekken hebben betrekking op de ervaringen van de sleutelfiguren met de initiatieven van het SWO en andere overheden in de wijk. Daarvan verwachten wij dat er relevante informatie opduikt die de communicatie tussen de lokale overheid en de vier moeilijk bereikbare doelgroepen zou kunnen verbeteren. De opdrachtgevers en de onderzoekers hebben beide de verwachting dat een dialoog tot stand zou komen over de aanpak van een aantal problematische ervaringen van de sleutelpersonen met de overheid in de eigen wijk. We stellen vast dat daarover geen dialoog op gang gekomen is. De sleutelpersonen hebben vooral hun ervaringen met die overheden aan bod laten komen. Daarbij hebben zij vooral hun bekommernissen in de verf gezet bij de communicatie met de overheid. Daarnaast hebben de sleutelpersonen vele andere problemen in de buurt ter sprake gebracht. Zie verslagen in bijlage. Het focusgesprek met jongeren was een gesprek, maar – spijtig genoeg – niet met jongeren. De sleutelpersonen in dit focusgesprek maakten geen deel uit van de moeilijk bereikbare doelgroep van de jongeren. Dit wil niet zeggen dat dit gesprek niet zinvol was, want het bracht een eerste bekommernis aan het licht die ook bij andere doelgroepen leeft, namelijk een betere informatiedoorstroming binnen in de wijk zelf, tussen de verenigingen en de bewoners. Diezelfde bezorgdheid over een betere doorstroming van informatie tussen de bewonersgroepen en de individuele bewoners leeft bij de sociale huurders. Ook de allochtonen vrouwen zijn sterk geïnteresseerd in de informatiedoorstroming over allerlei voorzieningen en activiteiten voor de kinderen, liefst op wijkniveau. Daarbij wijzen zij er ook op dat ze niet zo lezen om informatie op te doen, maar dat ze eerder op de hoogte geraken van een aantal zaken in de wijk via mondelinge contacten. In vroeger onderzoek voor het stedelijk informatiebeleid werd ook al een gelijkaardige vaststelling verwoordt als „niks werkt beter dan de tamtam‟.29 In het focusgesprek met de kansarmen werd erop gewezen dat die wijkgebonden informatie voldoende duidelijk, eenvoudig leesbaar en praktisch moest zijn, zodat zij toegankelijk was voor iedereen in de wijk. Een tweede bekommernis heeft betrekking op de informatievragen van de bewoners naar de stedelijke overheidsorganisaties. Zowel in het focusgesprek met de sociale huurders, als in dat van de kansarmen, werd meerdere keren verwezen naar de afhandeling van telefonische informatieverstrekking vanuit de „stadsorganisaties‟. In beide focusgesprekken maakten de aanwezigen ons duidelijk dat ze te veel worden doorverwezen. Daardoor voelden ze zich niet gerespecteerd. Bij dat probleem werd de behoefte gesignaleerd aan herkenbare aanspreekpunten voor eenduidige informatieverstrekking vanuit „de stad‟. Het wijkniveau (wijkoverleg, stadskantoor of andere) zou naar voren kunnen worden geschoven om deze communicatie eenvoudiger te laten verlopen. Een derde bekommernis is opgedoken in het focusgesprek met de sociale huurders. Zij hebben een aantal aanbevelingen geformuleerd over de samenwerking tussen de bewonersgroepen en het stadsbestuur. De sociale huurders willen wel ondersteuning van de stad (in de vorm van tenten, vervoer, logistiek, enz.), maar niet dat de stad initiatieven van de bewoners overneemt.30 Er wordt aanbevolen dat de stad ruimte zou maken voor een zakelijke samenwerking met diverse bewonersgroepen, zonder exclusiviteit. Daarbij vragen de sociale huurders ook een deskundige begeleiding van hun bewonersgroepen (in de stijl van het opbouwwerk of PASH).
29
VAN HOPPE V., VERHEYEN L., (2004); Beter communiceren met een divers publiek: inzoomen of uitzoomen? Naar en doelgroepenstrategie voor het stedelijk informatiebeleid in Antwerpen; Onderzoek in opdracht van de dienst Marketing & Communicatie en de dienst Integratie Antwerpen; september 2004; 69 p. 30 SUYKENS M., (2006); De uitdagingen voor de lokale besturen na het gemeentedecreet; Toespraak op Zevende Congres voor Lokale en Provinciale Politiek; CLP-UGENT; MVG; Gent; 22 maart 2006.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
49
Op de focusgroep voor kansarmen kaarten de aanwezigen de verwarring over de verschillende wijkindelingen aan. De politie, Post, VDAB, OCMW en de verschillende stadsdiensten hanteren verschillende wijkindelingen. Dit leidt tot veel verwarring over waar men moet zijn, voor welke dienstverlening. Dit gaat vooral op voor de Rozemaai. Ze vragen om de onduidelijkheid over de werkingsgebieden van verschillende organisaties en diensten uit te klaren. Op die manier weet je waar je dus moet aankloppen voor welke diensten/vragen.
8
Evaluatie, beleidsaanbevelingen, eventueel verder onderzoek
In dit punt willen wij enkele vragen beantwoorden. Is het doel bereikt? Is het inzicht in de houding van de moeilijk bereikbare doelgroepen toegenomen? Kunnen de resultaten van de testwijk veralgemeend worden naar alle andere Antwerpse wijken? Kunnen wij een aantal adviezen voor het beleid formuleren? Of is er eerst nog bijkomend onderzoek noodzakelijk? Dit zijn vragen waarover opdrachtgever en onderzoekers samen het best een antwoord kunnen op geven. In afwachting van een mogelijk overleg geven onderzoekers al enkele voorzetten voor de evaluatie van verschillende aspecten van dit onderzoek.
8.1 Evaluatie
Doelstellingen
Volgens de onderzoekers is het inzicht in de houding van moeilijk bereikbare doelgroepen in de kringen van de opdrachtgevers toegenomen. Het onderzoeksrapport heeft alleszins de verdienste dat het een aantal elementen in de houding van de beoogde doelgroepen op een rijtje zet en dus toegankelijk maakt voor de opdrachtgevers. Het onderzoek heeft ook een aantal tips opgeleverd voor het verbeteren van de communicatie tussen bewoners en stadsbestuur. Mits bijkomend onderzoek kunnen op basis daarvan hardere beleidsaanbevelingen opgemaakt worden. Het onderzoek is zeker een testcase geworden voor eventueel onderzoek in andere wijken. Op verschillende aspecten van de onderzoeksaanpak (zie onderstaande punten) kunnen lessen getrokken worden voor de toepassing in andere wijken.
Theoretische benadering
Volgens de onderzoekers heeft de benadering van de problematiek van de beleidsparticipatie met het concept van de „participatieladder‟ goed gewerkt. Daardoor kon het begrip „beleidsparticipatie’, dat toch vele ladingen dekt, geconcretiseerd worden in termen zoals „overheidsinformatie‟ en „overheidsconsultatie‟. Het onderscheid tussen beide termen bleek zeer belangrijk in de interviews, want er bleek over het algemeen meer belangstelling voor de overheidsinformatie, dan wel voor de consultatie en het overleg met de overheid. Bij deze vaststelling duiken vele vragen op. Hebben alle doelgroepen meer belangstelling voor de overheidsinformatie? Is dat ook het geval voor de doorsnee bevolking? Zijn er groepen in de bevolking die meer belangstelling hebben voor de overheidsconsultatie? Hoe zit dat in andere wijken? De thema‟s van „actieve betrokkenheid‟ en „vertrouwen‟ zijn aan de vragenlijst toegevoegd op basis van de inzichten in de literatuur over sociaal kapitaal en participatie. De vragen over die „actieve betrokkenheid‟ en „het vertrouwen in de samenleving en de overheid‟ konden op heel wat belangstelling van de respondenten rekenen. De antwoorden deden de onderzoekers oog hebben voor de complexiteit van de realiteit. Op theoretische basis zou men kunnen veronderstellen dat iemand met een sterke band met de wijk, meestal er ook actief bij betrokken is en heel wat vertrouwen heeft in het wijkleven en de lokale overheid. In de doelgroep van de sociale huurders komt er welgeteld zo één
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
50
persoon voor. De andere sociale huurders met een wijkbinding vertonen alle mogelijke vormen van vertrouwen en betrokkenheid.
Steekproef
In dit onderzoek was het opzet om een steekproef van 30 respondenten uit elke doelgroep te trekken op een toevallige wijze. Uiteindelijk zijn er 36 allochtonen, 30 kansarmen, 43 sociale huurders en 40 jongeren geloot die in de steekproeven werden opgenomen. Het definitief aantal interviews was wel erg beperkt. 10 sociale huurders, 5 allochtonen, 3 jongeren en 2 kansarmen hebben deelgenomen aan een interview. De representativiteit van deze steekproeven zeer beperkt, wat betreft de variatie in de te onderzoeken houdingen. Er waren onvoldoende kansarmen en jongeren die deelgenomen hebben aan de interviews om zelfs maar de variatie in termen van „eerder wel‟, „eerder niet‟, „twijfel‟ of „weet niet‟ aan te duiden. Bij de allochtonen waren er geen respondenten die wel een interesse hadden in de overheidsconsultatie op wijkniveau. Daardoor dekten de interviews niet de theoretische variatie in de houdingen tegenover „overheidsconsultatie‟. Enkel bij de sociale huurders is er het vermoeden van representativiteit, maar zouden nog moeten bijkomende gegevens verzameld worden om het verzadigingspunt te bereiken. Dit zogenaamde „theoretische verzadigingspunt‟ kan bereikt worden, wanneer na een vijftal interviews geen nieuwe informatie over de variatie in de houdingen is binnengekomen. Wat kunnen wij nu doen met deze vaststellingen? Eerst en vooral is het ook voor de representativiteit van het verzamelde materiaal belangrijk dat de houding van de jongeren apart dient te worden onderzocht. Daarnaast kan de suggestie gedaan worden om in de toekomst 3 steekproeven van elk 50 kandidaten voor de 3 doelgroepen te trekken. Dat komt op een vergelijkbare inzet van mensen en middelen om die 150 personen te contacteren, want in de testcase werden er, samengeteld, 149 kandidaat-respondenten gecontacteerd. Daarbij zou voldoende tijd en mensen beschikbaar moeten zijn om, indien nodig, het aantal interviews op te drijven tot het „theoretisch verzadigingspunt‟ wordt bereikt. Een alternatief scenario kan erin bestaan om in elke wijk de houding van maar één doelgroep te onderzoeken. Zo speelt men op zeker voor de inzet van mensen en middelen. Men kan het werk beter plannen. Men bereikt daarmee niet minder resultaat, want de houdingen tussen de doelgroepen voor één bepaalde wijk worden niet met elkaar vergeleken. In termen van resultaten wint men alleen maar, omdat de representativiteit van het materiaal toeneemt.
Vragenlijst
Dit onderzoek heeft ons geleerd dat de vragenlijst naar behoren gewerkt heeft, behalve dan voor de doelgroep van de jongeren. Het eerste deel brak meestal wel het ijs, zorgde voor wat warmte en vertrouwen. Het tweede deel deed de ervaringen naar boven komen. De delen 3, 4 en 5 bevatten de centrale onderzoeksthema‟s. Misschien zijn enkele aanpassingen aangewezen. Bij het thema „overheidsconsultatie‟ kan misschien de vraag over het stemgedrag en de houding tegenover de stemplicht weggelaten worden? Bij het thema „vertrouwen‟ kunnen misschien een aantal deelvragen verdwijnen. In het thema „overheidsinformatie‟ kan misschien een bijkomende vraag gesteld worden over de informatievragen van de burger aan de stedelijke overheid. Uit de focusgroepen bleek daar toch veel belangstelling voor te bestaan. Naast deze algemene aanpassingen dringen er zich ook aanpassingen voor de specifieke doelgroep op. Om inzicht op te doen in de houding van de jongeren tegenover beleidsparticipatie, dringt zich een methode op die aangepast is aan de leefwereld van de jongeren. Verschelden spreekt in dit verband over een jeugdvriendelijke methode. 31 Daarbij wijst zij op een aantal noodzakelijke elementen in de onderzoeksbenadering, waarvan het leefwereldonderzoek (vertrekkende van de betekenissen van de 31
VERSCHELDEN G., (2001); Opvattingen over „welzijn‟ en „begeleiding‟. Een sociaal-(ped)agogische analyse van leerlingenbegeleiding als exemplarisch thema in het jeugdbeleid; Doctoraatsthesis voor de Pedagogische wetenschappen; Vakgroep Sociale Agogiek van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Universiteit Gent; Academia Press; Gent; 2001; p. 407.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
jongeren zelf), het belevingsonderzoek, de persoonlijkheidsontwikkeling de belangrijkste zijn.
sociaal-ecologische
51 benadering
van
de
Ook bij sommige kansarmen kwamen enkele vragen bevreemdend over. Misschien kan in verder onderzoek meer aandacht besteed worden aan de vertaling van de vragenlijst naar het specifieke woordgebruik van de doelgroep. In een recent onderzoek naar de houding van kansarmen over de hulpverlening werd de onderzoeker bijgestaan door een organisatie die al jarenlang met generatiearmen werkt.32 In de interviews met allochtonen werden nogal wat sociaal wenselijke antwoorden genoteerd. Om het wantrouwen of de schrik weg te werken, zullen enkele aanpassingen aan een vragenlijst wellicht niet volstaan.
Het contacteren van de doelgroepen
Om de interviews mogelijk te maken hebben de medewerkers van het SWO-team de kandidaatdeelnemers uit de steekproeven van de vier moeilijk bereikbare doelgroepen gecontacteerd. Daarbij is het toch belangrijk even stil te staan bij hun ervaringen. Zij vonden dat werk zeer arbeidsintensief. Dat kan geïnterpreteerd worden dat er veel gecontacteerden weigerden om mee te werken. Daaruit moeten zeker lessen getrokken worden. Ofwel wordt op dezelfde manier getracht om die doelgroepen te bereiken, maar wordt de steekproef groter en wordt er dus ook meer tijd in gestoken om de kandidaat-deelnemers te contacteren. Ofwel is het aangewezen om andere methodes te gebruiken, die zich kunnen focussen op de redenen van weigering van medewerking of op de totstandkoming van een eerste contact, zonder meer.33 Daarbij kunnen tal van methodes ingezet worden om een eerste contact tot stand te laten komen, zonder direct naar medewerking aan het onderzoek te vragen. Het is misschien de moeite waard om ze te onderzoeken, omdat ze beter kunnen ingepast worden in de het reguliere werk van de medewerkers van de SWO-dienst. Wat onmiddellijk al in het oog springt, is dat het onderzoek naar jongeren niet gelukt is. Er werden met moeite 3 jongeren bereid gevonden om deel te nemen aan de interviews. De vragen wekten geen belangstelling op. De onderzoeksthema‟s behoorden niet tot hun leefwereld. De band met de wijk lijkt klein tot onbestaande. Bovendien waren er geen jongeren aanwezig op de focusgroep. Ook ten tijde van het onderzoek voor de externe evaluatie van het SWO heeft een focusgroep met jongeren niet kunnen plaats vinden, omdat er niet voldoende deelnemers kwamen opdagen.34 Kortom, de testcase leert dat er een apart onderzoek zal nodig zijn om inzicht op te doen in de houding van jongeren tegenover communicatie met de lokale overheden. Ook levert het onderzoek weinig gegevens over de kansarmen op, die bruikbaar zijn voor verdere analyse. Slechts 2 kansarmen werden bereid gevonden om mee te werken aan de interviews. Er waren 3 deelnemers aan het focusgesprek. Ze kwamen allemaal van dezelfde organisatie, namelijk „Recht op‟. Bovendien bleek één van de twee geïnterviewden een aantal vragen moeilijk of niet te begrijpen. Terwijl over het kansarme karakter van de andere geïnterviewde vragen oprijzen. Dat heeft alles te maken met de bepaling van de populatie van de kansarmen op basis van het klantenbestand van het OCMW. Er blijken heel wat kansarmen geen beroep te doen op de steun waarop ze recht hebben. Ze zouden zich veel meer bewegen in netwerken van personen, die ook op de één of andere manier uitgesloten werden uit de formele samenlevingsverbanden. Op basis van die netwerken van uitsluiting zouden kansarmen een gemeenschapsleven opbouwen op buurtniveau.35 Onderzoek naar die groepen kansarmen zal de variatie en verscheidenheid in de houding van de kansarmen aanvullen. Al de ervaringen van de kansarmen moeten meegenomen worden in het formuleren van beleidsadviezen voor het verbeteren van de overheidscommunicatie op wijkniveau. 32
DRIESSENS K., (2003); Armoede en hulpverlening. Omgaan met isolement en afhankelijkheid; Doctoraatsthesis in de Politieke en Sociale Wetenschappen; Universiteit Antwerpent; Gent - Antwerpen; Academia Press; p. 217. 33 MASO I., SMALING A. (1998), Op. Cit., p. 39-47. 34 VALLET N., e.a. (2004); Op. cit.; p. 138. 35 DRIESSENS K., (2003); op.cit.; p. 377 ev.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
52
Ten slotte dient opdrachtgever op te letten met de interpretatie van de gegevens over de allochtonen. Ook bij deze doelgroep speelt de afbakening van de populatie een belangrijke rol. Enkel niet-EU nationaliteiten werden in de populatie opgenomen. Dat betekent dat een aanzienlijk deel van de allochtone bevolking niet in de populatie is vertegenwoordigd, namelijk die groepen (zoals Turken en Marokkanen), die hier al langer wonen en ook de Belgische nationaliteit hebben. De beperkte gegevens over de allochtonen hebben dus vooral betrekking op de allochtonen die na 1990 het land zijn binnengekomen. We zouden ze kunnen omschrijven als allochtonen van de recentste generatie.
Interviews
Sommigen interviewers menen een groot verschil in antwoordbereidheid vast te stellen tussen de interviews op het stadskantoor enerzijds én de interviews met de mensen thuis. Daarom wordt gepleit voor in de toekomst interviews meer te laten plaats vinden ofwel bij mensen thuis ofwel op café. Ook de interviewsetting zou zorgen voor een belangrijke vertekening van de antwoorden. Volgens sommige interviewers komen mensen „als geslagen honden op een stoeleke zitten‟ om dan braaf enkele antwoorden te geven aan een professioneel duo van interviewer en verslaggever. Er wordt gevraagd om de mogelijkheid te onderzoeken om interviews te laten afnemen in een face-to-face context. Over de interviews blijven er nog vragen voor de interviewers en verslaggevers bestaan. Waren het aangename gesprekken? Of hebben zij zich enorm gestoord aan allerlei hinder afkomstig van luidruchtige radio‟s, spelende televisie, drankgeur, enz? Is het voor hen een zinvolle ervaring, in functie van hun werk met de doelgroep? Hebben ze nieuwe inzichten opgedaan over de houding van de respondenten tegenover de overheidsinformatie en consultatie in de wijk? Waren er leerrijke gesprekken over de betrokkenheid van de respondenten of over hun vertrouwen in samenleving en overheid? Of beschouwen zij dat eerder als tijdverlies? Is het een voordeel dat zijzelf die interviews hebben afgenomen, en al over wat voorkennis van de doelgroep beschikten? Zo ja, wat is dat voordeel? En zo nee, kunnen wij die interviews in andere wijken door interviewers laten afnemen, die geen kennis hebben van de doelgroep? Moeten er richtlijnen komen hoe om te gaan met storingen tijdens de interviews?
Focusgesprekken
Volgens interviewers waren de instructies over de aard van de sleutelpersonen niet duidelijk. De opdrachtgever was het niet eens met de gegeven instructies. In de loop van de voorbereiding van de interview heeft overleg plaats gevonden over de criteria om naar sleutelpersonen te zoeken. Toen heeft de onderzoeker de wens te kennen gegeven om focusgesprekken te organiseren met sleutelpersonen, die aan dezelfde criteria voldeden als de moeilijk bereikbare doelgroepen. Reden daarvoor is het voorwerp van het onderzoek. Dat gaat niet over de beleidsparticipatie op zich, maar wel over de houding van die doelgroepen daartegenover. Om uit te sluiten dat intermediairen zich uitspreken over de houding van de beoogde doelgroepen dienden de sleutelpersonen ook aan de criteria van de doelgroepen van dit onderzoek te voldoen. Tijdens de focusgesprekken grijpt er niet echt een discussie plaats onder de sleutelpersonen over een aantal initiatieven vanuit de overheid in de eigen wijk. De moderator probeert de inbreng van de deelnemers vooral te focussen op de ervaringen met die overheidsinitiatieven in de wijk. Daardoor kan er informatie verzameld worden over de bekommernissen van de deelnemers, die verband houden met de overheidscommunicatie. De meeste belangstelling van de sleutelpersonen gaat uit naar 1) de informatiedoorstroming tussen verenigingen en de bewoners op wijkniveau én 2) de informatievragen van bewoners aan de stedelijke overheden. Op die manier brengen ze wel indirect informatie aan die kan gebruikt wordt in het bijsturen van de communicatie tussen bewoners en stedelijke overheid.
Praktische organisatie
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
53
Hoe wordt de doelmatigheid van het onderzoek beoordeeld? Er zijn gegevens verzameld door contacten met 37 mensen uit de wijk. Er is ongeveer 70 persoon/dagen in het onderzoek geïnvesteerd. Dan komt dat neer op een kleine 2 dagen per gecontacteerde persoon. Zijn de verzamelde gegevens wel de geleverde investering waard? Het lijkt moeilijk om daarover absolute uitspraken te doen. De vraag dient evenzeer gesteld of er andere methodes zijn om die gevraagde inzichten op een even betrouwbare manier op te doen. Door een combinatie van interviews en focusgesprekken zijn er complementaire bronnen, op basis waarvan materiaal van subjectieve, maar ook intersubjectieve aard is verzameld. De beide soorten gegevens vullen elkaar aan en ze kunnen elkaar ook corrigeren. Door de interactie in de focusgesprekken komen er bekommernissen aan bod, die niet bevraagd worden in de interviews. Denken wij maar aan de informatiedoorstroming op wijkniveau tussen verenigingen en bewoners. Door de interviews is het duidelijk dat de grootste belangstelling toch toch uitgaat naar de informatieverspreiding van de overheid, terwijl de focusgesprekken meer de klemtoon leggen op thema‟s zoals de samenwerking tussen bewonersgroepen en de overheid. De krappe timing heeft de praktische organisatie van het onderzoek parten gespeeld. Denken wij bijvoorbeeld aan de 3 contactnames van de kandidaat-deelnemers voor de interviews die niet in drie opeenvolgende golven hebben kunnen plaats vinden. De briefing die te laat werd georganiseerd is een ander voorbeeld. Op het moment van de briefing kon de effectieve koppeling van de tandems van interviewer en verslaggever aan de te interviewen respondent niet worden georganiseerd. Dat laatste zorgde dan later voor meer werk. Ten slotte was er onvoldoende tijd om afspraken te verzetten, waardoor nog een aantal interviews niet konden plaats grijpen. Voor de toekomst zou kunnen overwogen worden om dit soort onderzoek over 6 maanden te spreiden. Dat zou ook een andere organisatie van het veldwerk mogelijk maken, waarbij minder interviewers voor meer interviews zouden kunnen worden ingeschakeld. Dit punt brengt ons bij de samenwerking tussen het SWO-team en de betrokken stedelijke diensten van huisvesting, DIA, armoedecel en jeugd. De ervaringen van de medewerkers lijken er wel op te wijzen dat de medewerking van DIA en de jeugddienst minder geapprecieerd werd. De inzet van de dienst huisvesting en van de armoedecel werd wel meer op prijs gesteld. Toch blijven op dit punt nog een aantal vragen leven voor de interviewers en verslaggevers. Lijkt het hen zinvol om in de toekomst gelijkaardige interviews van hun doelgroep af te nemen in andere wijken? Of zien zij liever af van zo‟n soort gesprekken?
Resultaten
Bij de evaluatie van dit onderzoek moet er zeker opgemerkt worden dat de representativiteit van de resultaten uit de interviews beperkt is. Enkel voor de doelgroep van de sociale huurders bestaat er een vermoeden van representativiteit in de variatie van de houdingen. Nochtans hebben wij als onderzoekers er wel voor gekozen om ook het materiaal uit de interviews met de andere doelgroepen te verwerken en in dit rapport op te nemen. Met dat materiaal moet men zeer omzichtig omspringen. Het geeft enkel beperkte aanduidingen van mogelijke houdingen bij die doelgroepen. Ook met het verzamelde materiaal uit de focusgesprekken moet omzichtig omgesprongen worden. Eigenlijk kunnen wij geen gebruik maken van het materiaal uit de focusgroep met jongeren, omdat de sleutelpersonen niet afkomstig waren uit de beoogde doelgroep. Het materiaal dat uit het focusgesprek met de sociale huurders komt heeft de meeste waarde, omdat er het grootst aantal sleutelpersonen aanwezig waren, die ook nog eens een grote variatie vertoonden. De variatie van de sleutelpersonen in de andere focusgroepen was beperkt. In het focusgesprek met de allochtonen waren alleen vrouwen aanwezig. In het focusgesprek met de kansarmen, waren alleen de georganiseerde kansarmen aanwezig. Het materiaal uit dit onderzoek heeft wel een aanduiding van de houdingen in de realiteit van het leven van de sleutelpersonen in de wijk Luchtbal-Schoonbroek, maar men mag de inzichten niet veralgemenen noch naar de doelgroepen, noch naar andere wijken.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
54
8.2 Beleidsaanbevelingen Vooral op basis van de resultaten uit de focusgesprekken kunnen wij nu een aantal aandachtspunten formuleren voor een betere communicatie tussen de stedelijke overheid en de moeilijk bereikbare doelgroepen. Gezien het beperkte opzet van het onderzoek (focus op de houding van de doelgroepen, beperking tot één testwijk, weinig materiaal voor enkele doelgroepen) spreken we liever over aandachtspunten, dan wel over „beleidsaanbevelingen‟, die eerder toch een stevige onderbouwing veronderstellen. Deze aandachtspunten willen beleidsmensen wijzen op de bekommernissen van de (meeste van de) doelgroepen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat deze doelgroepen het meest belangstelling aan de dag leggen voor de informatie over de wijk. In de interviews bleven respondenten daar het langst bij stil staan. In verband daarmee werden in de focusgesprekken twee bekommernissen geventileerd. Daarnaast zijn er nog twee andere aandachtspunten vermeld, omdat ze ook een belangrijke rol spelen in de communicatie tussen stedelijke overheid en wijkbewoners. Voor elk van deze bekommernissen worden een aantal ideeën vermeld of opmerkingen gemaakt. Ze dienen vooral om mee te nemen in het overleg over een eventuele bijsturing van de communicatie tussen stad en wijkbewoners. Zo‟n overleg met alle belanghebbenden (maar zeker met de betrokken stedelijke diensten) is één van de noodzakelijke stappen om eventuele bijsturingen in de praktijk om te zetten. Het mag ook duidelijk zijn dat voorbereidende onderzoek voor een aantal agendapunten van dat overleg zeker geen kwaad kan.
Informatiedoorstroming in de wijk
In alle focusgesprekken kwam een eerste bekommernis aan het licht, die dus bij alle doelgroepen leeft, namelijk een betere informatiedoorstroming binnen in de wijk zelf, tussen de verenigingen en de bewoners. In dit verband stelt de onderzoeker voor om de invoering van wijkkalenders te overwegen. Dat idee van „wijkkalenders‟ heeft de onderzoeker in elke focusgesprek ter sprake gebracht. Het kon systematisch op heel wat bijval rekenen. De inspiratie voor dit voorstel is afkomstig van de wijkkalenders, die enkele jaren geleden door de Gentse buurtwerken werden ingevoerd. Natuurlijk dient de eventuele invoer ervan in een Antwerpse context nog verder onderzocht te worden.
Behandeling informatievragen van de burgers
Een tweede aandachtspunt voor het beleid van het SWO heeft betrekking op de informatievragen van de bewoners naar de stedelijke overheidsorganisaties. Zowel in het focusgesprek met de sociale huurders, als in dat van de kansarmen, werd meerdere keren verwezen naar bekommernis omtrent een vlottere afhandeling van telefonische informatieverstrekking vanuit de „stadsorganisaties‟. Bij dat probleem werd de behoefte gesignaleerd aan herkenbare aanspreekpunten voor eenduidige informatieverstrekking vanuit „de stad‟. Het wijkniveau (wijkoverleg, stadskantoor of andere) zou naar voren kunnen worden geschoven om deze communicatie eenvoudiger te laten verlopen. In dit verband is het opvallend vast te stellen dat niemand verwijst naar het „call centre‟. Het kan dan ook overwogen worden om de bekendheid van het „call centre‟ te vergroten.
Samenwerking tussen bewonersgroepen en stadsbestuur
Een derde aandachtspunt is opgedoken in het focusgesprek met de sociale huurders. Zij hebben een aantal wensen geuit over de samenwerking tussen de bewonersgroepen en het stadsbestuur. De sociale huurders willen wel ondersteuning van de stad (in de vorm van tenten, vervoer, logistiek, enz.), maar niet dat de stad initiatieven van de bewoners overneemt. Daarbij vragen de sociale huurders ook een deskundige begeleiding van de bewonersgroepen. In dit verband is het aangewezen om op een cruciale voorwaarde te wijzen, namelijk dat bestuurders de bewoners durven te vertrouwen, zoals ook gesteld wordt in het hier al geciteerde WRR-rapport. In wijken waar de bewoners zelf al heel wat
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
55
initiatieven nemen, moet de overheid kiezen voor de strategie van een „kansgedreven beleid‟. Die strategie vereist, volgens de WRR, een cultuuromslag bij de lokale overheden en maatschappelijke organisaties. Ook de Vlaamse Hoge Raad voor het Binnenlands Bestuur houdt een pleidooi om de burgers bij het bestuur te betrekken op binnengemeentelijk niveau.36 Die relatie tussen burgers en bestuur dient zich niet enkel te vertalen in de nodige structurele vervlechtingen, maar ook in een cultuur waar automatisch rekening wordt gehouden met de binnengemeentelijke initiatieven. Daarom is het aan te raden het nodige voorbereidende onderzoek op te zetten, vooraleer in te grijpen in de samenwerking tussen bewonersgroepen en het Antwerps stadsbestuur.
Afbakening wijkindeling?
Op de focusgroep voor kansarmen kaarten de aanwezigen de verwarring over de verschillende wijkindelingen aan. De politie, Post, VDAB, OCMW en de verschillende stadsdiensten hanteren verschillende wijkindelingen. Tijdens het laatste decennium zijn vele onderdelen van de Antwerpse stedelijke organisatie „de wijk ingetrokken‟.37 In 2001 werd de schaalproblematiek al aangekaart: „In het stadsgebied Antwerpen, met de meeste probleembuurten, is de schaalproblematiek het meest acuut: één (groot) district, vijf wijkkantoren, drie politiezones en negen sociale centra. Naargelang de plaats moeten veldwerkers telkens met verschillende organisatiepatronen rekening houden.‟ Deze problematiek speelt dus ook in de wijk van Luchtbal-Schoonbroek. Dit onderzoek wijst er bovendien op dat er niet alleen problemen zijn voor veldwerkers, maar dat die schaalproblematiek ook voor verwarring zorgt bij de bewoners. In dit verband wil het CDO-CLP het rapport „Vertrouwen in de buurt‟ van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit Nederland citeren: „„Buurtgericht beleid heeft namelijk alleen kans van slagen als bestuurders beseffen dat buurten een sociologisch gegeven is dat vooral bestaat in de beleving van de bewoners‟, aldus het WRR-rapport. 38 Het belang dat gehecht wordt aan de sociologische benadering van de buurt, leidt tot de aanbeveling bewoners zelf de grenzen van de buurt te laten bepalen. Over de afbakening van de grenzen van de buurt op basis van een sociologische benadering kan in Vlaanderen nog wel wat verkennend onderzoek uitgevoerd worden. Misschien moet men in Antwerpen daar niet op wachten, en kan men daar al aandacht aan besteden in de stedenbouwkundige studies van de wijken. In het belevingsonderzoek voor de stedenbouwkundige studie van de Luchtbal werd daarover al informatie verzameld.39 Daaruit blijkt dat de Luchtbalianen zich Antwerpenaar voelen en dat ook willen blijven. Of dat ook opgaat voor de bewoners van Schoonbroek en de Rozemaai kan dan waarschijnlijk in een andere studie aan bod komen.
8.3 Eventueel verder onderzoek Dit was een geslaagde testcase. Uit dit onderzoek hebben wij een aantal inzichten opgedaan over de houding van sociale huurders tegenover de overheidscommunicatie in de wijk Luchtbal-Schoonbroek. Bovendien heeft dit onderzoek ook geleid tot een aantal indicaties van de houding van een beperkt aantal gecontacteerde personen uit de drie andere doelgroepen Vanuit wetenschappelijk oogpunt dienen een aantal aanpassingen aan deze onderzoeksaanpak aangebracht te worden. Die aanpassingen hebben betrekking op de beperking van het aantal te onderzoeken doelgroepen, de uitbreiding van de steekproeven, de onderzoeksthema‟s in de vragenlijst en de praktische organisatie van de interviews. 36
HOGE RAAD VOOR BINNENLANDS BESTUUR (HRBB), (2004); Lokaal besturen in de stad; Advies 5 van 28 september 2004. Te raadplegen op http://binnenland.vlaanderen.be/HRBB 37 VALLET N., DE RYNCK F., (2001); Afstemming en coördinatie in de Antwerpse wijken: sturing van complexe dienstverlening; in: Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement; Nr. 2, 2001, p. 11 – 19. 38 KEI (2005); Verslag van een rondetafelgesprek op basis van het WRR-rapport „Vertrouwen in de buurt‟; 30 augustus 2005; Utrecht. 39 STARK K., (2006); Verslag van een focusgesprek over de beleving van bevoorrechte getuigen; in het kader van: De stedenbouwkundige studie van Luchtbal. Nota ontvangen in de loop van dit onderzoek.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
56
Mits de nodige aanpassingen zou deze onderzoeksaanpak verder kunnen toegepast worden. In functie van het onderbouwen van hardere beleidsaanbevelingen, kan overwogen worden om deze onderzoeksaanpak in een aantal typewijken toe te passen. In de SWO-dienst is waarschijnlijk voldoende kennis over de Antwerpse wijken aanwezig om zulke typewijken te onderscheiden. Eventueel kan hiervoor de steun van DSP worden ingeroepen. In een beperkt aantal typewijken zou dan zo‟n onderzoek kunnen uitgevoerd worden. In functie van een systematische voorbereiding van een rationele besluitvorming, is het misschien wel aan te raden om te onderzoeken welke houding de bevolking (in die typewijken) heeft tegenover communicatie met de lokale overheid. Legt de doorsnee bevolking andere klemtonen dan deze doelgroepen? Heeft de doorsnee bevolking belangstelling voor andere onderzoeksthema‟s? Daarnaast zou het ook wel aangewezen zijn om het bestaande materiaal over de houding van de Antwerpse bevolking tegenover overheidscommunicatie en beleidsparticipatie te verzamelen. Zo blijkt uit de Stadsmonitor dat ongeveer 60 % van de inwoners uit Antwerpen zich goed geïnformeerd voelen.40 Dat kan de vaststelling ondersteunen dat 6 op 10 sociale huurders vinden dat ze voldoende informatie van de overheid over hun wijk krijgen. Uit een bevraging van de burgers in Gent, Brugge en Antwerpen blijkt ook dat ongeveer 40 % de voorkeur geeft aan een schriftelijke rondvraag om te participeren aan het beleid.41 En wellicht bestaat er nog wel interessante gegevens over beleidsparticipatie en overheidscommunicatie op het lokaal bestuurlijk niveau.
40
BLOCK T., DE RYNCK F., (2006); Indicatoren voor burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie in Vlaamse steden. Een greep uit de stadsmonitor.; p. 71-81; In: REYNAERT H., e.a.; Naar een DJ-overheid? Over burgers en hun overheid. Vandenbroele; Brugge; 216 p. 41 VERLET D., REYNAERT H., (2005); Burgers in Vlaamse Grootsteden. Tevredenheid, vertrouwen, veiligheidsgevoel en participatie in Gent, Brugge en Antwerpen, Vanden Broele, Brugge.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
57
Literatuur BAARDA B.D., DE GOEDE M.P. & TEUNISSEN J. (2005); Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek; Stenfert Kroese; WoltersNoordhoff, Groningen/Houten, 369 p. BLOCK T., DE RYNCK F., (2006); Indicatoren voor burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie in Vlaamse steden. Een greep uit de stadsmonitor.; p. 71-81; In: REYNAERT H., e.a.; Naar een DJoverheid? Over burgers en hun overheid. Vandenbroele; Brugge; 216 p. BLOCK, T., DE RYNCK, F., VALLET, N. en VAN ASSCHE, J., (2005), "Een omgevingsscanner voor lokale besturen", In: Praktijkgids Management voor Lokale Besturen, Mechelen: Kluwer, juni 2005, pp 201-248. DE ROOVER V., (2006); Nota over de organisatie van het onderzoek naar klanteninzicht voor het wijkoverleg; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; mei 2006; 7 p. DRIESSENS K., (2003); Armoede en hulpverlening. Omgaan met isolement en afhankelijkheid; 1 Doctoraatsthesis in de Politieke en Sociale Wetenschappen; Universiteit Antwerpent; Gent Antwerpen; Academia Press; 873 p. HOGE RAAD VOOR BINNENLANDS BESTUUR (HRBB), (2004); Lokaal besturen in de stad; Advies 5 van 28 september 2004. Te raadplegen op http://binnenland.vlaanderen.be/HRBB HOOGHE, M. (red) (2000), Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en politieke cultuur; Acco Leuven, 403 p. INSTITUUT VOOR PUBLIEK EN POLITIEK, Eindverslag onderzoek Grotestedenbeleid. Participatie in het publiek domein, Amsterdam, maart 2002, 67 p. KALK E., DE RYNCK F., Burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie in de Vlaamse steden, p. 453-479, in: DE RYNCK F. (Red.), Voorstudies – Witboek Stedenbeleid: de eeuw van de stad.Over stadsrepublieken en rastersteden, Project Stedenbeleid, Administratie Binnenlandse Aangelegenheden, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003, 479 p. KEI (2005); Verslag van een rondetafelgesprek op basis van het WRR-rapport „Vertrouwen in de buurt‟; 30 augustus 2005; Utrecht. MASO I., SMALING A. (1998), Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie; Uitgeverij Boom, Amsterdam, 146 p. Zie ook: website www.kwalon.nl MAX-NEEF M., ELIZALDE A., HOPPENHAYN M., (1991); Human scale development: conception, application and further reflections, Apex Press, New York. PROPPER I., STEENBEEK D., (1998) Interactieve beleidsvoering: Typering, Ervaringen en Dilemma's, in: Bestuurskunde, Themanummer „Dilemma‟s van interactieve beleidsvorming‟, nr. 7, 1998, p. 292-301. SCHOFFELEN J., PARMENTIER S., VERVAEKE G., Wat denken burgers over justitie? In: REYNAERT H., VAN DE WALLE S., VERLET D., (2006) Naar een DJ-overheid? Burgers en hun overheid; Uitgeverij Vanden Broele; Brugge; 216 p.
Onderzoeksrapport over houding van moeilijk bereikbare doelgroepen
58
SLOCUM N., (2003); Participatory Methods Toolkit. A practionioner‟s manual; Koning Boudewijnstichting, VIWTA, United Nations University – Comparative Regional Integration Studies; Brussel, December 2003, 166p. SOENEN R., (2006), Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad, Garant, Antwerpen, 151 p. STAD ANTWERPEN; Onderzoek klanteninzicht stedelijk wijkoverleg: Moeilijk bereikbare doelgroepen; Prijsaanvraag nummer 2005/A64; oktober 2005; p. 2. STARK K., (2006); Verslag van een focusgesprek over de beleving van bevoorrechte getuigen; in het kader van: De stedenbouwkundige studie van Luchtbal. Nota ontvangen in de loop van dit onderzoek. TEUCHIES F. (2006); Nota over de stand van zaken in de voorbereiding van het onderzoek naar het klanteninzicht bij doelgroepen; SWO-stafdienst; Districts- en loketwerking; Stad Antwerpen; 27 maart 2006, 3 p. VALLET N., DE RYNCK F., GOUBIN E., RUBBEN M., (2004); Gangmaker of spelbreker, zoethouder of ontzuurder? Een evaluatie van twee jaar Stedelijk Wijkoverleg in Antwerpen; Hogeschool Gent, Katholieke Hogeschool Mechelen; februari 2004; 162 p. VALLET N., DE RYNCK F., (2001); Afstemming en coördinatie in de Antwerpse wijken: sturing van complexe dienstverlening; in: Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement; Nr. 2, 2001, p. 11 – 19. VAN ASSCHE J., BOULANGER P-M., Het participatief opmaken van indicatoren voor een duurzame ontwikkeling in België; IDD en CDO in opdracht van de Federale Raad Duurzame Ontwikkeling; april 2003. VAN HOPPE V., VERHEYEN L., (2004); Beter communiceren met een divers publiek: inzoomen of uitzoomen? Naar en doelgroepenstrategie voor het stedelijk informatiebeleid in Antwerpen; Onderzoek in opdracht van de dienst Marketing & Communicatie en de dienst Integratie Antwerpen; september 2004; 69 p. VERLET D., REYNAERT H., (2005); Burgers in Vlaamse Grootsteden. Tevredenheid, vertrouwen, veiligheidsgevoel en participatie in Gent, Brugge en Antwerpen, Vanden Broele, Brugge. VERSCHELDEN G., (2001); Opvattingen over „welzijn‟ en „begeleiding‟. Een sociaal(ped)agogische analyse van leerlingenbegeleiding als exemplarisch thema in het jeugdbeleid; Doctoraatsthesis voor de Pedagogische wetenschappen; Vakgroep Sociale Agogiek van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Universiteit Gent; Academia Press; Gent; 2001; p. 407. WETENSCHAPPELIJKE RAAD VOOR HET REGERINGSBELEID, (2005); Vertrouwen in de buurt; Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005, 280 p. Zie ook http://www.wrr.nl