Het Nieuwe Kennisdelen Ontwerp- en inrichtingsprincipes voor een fysieke leeromgeving die kennisdeling stimuleert
Inge Tempel Instituut voor Facility Management Hanzehogeschool Groningen
0
Het Nieuwe Kennisdelen Ontwerp- en inrichtingsprincipes voor een fysieke leeromgeving die kennisdeling stimuleert
“I never try to teach my students anything, I only try to create an environment in which they can learn.” (Albert Einstein 1897 – 1955)
Auteur Naam: Studentnummer: Opleiding: Organisatie: Opdrachtgever Naam: Organisatie:
H.A.I. Tempel 320278 Facility Management Hanzehogeschool Groningen
Gea Posthumus Kenniscentrum NoorderRuimte – Atelier Mens & Omgeving Hanzehogeschool Groningen
Beoordelaars Eerste beoordelaar: Tweede beoordelaar:
Stella Tjemkes (Begeleider) Anne Staal
Datum: Ingeleverd via SA:
11 juni 2012 8 juni 2012
Afbeelding voorpagina: http://www.initio.nl/?portfolio=city-of-talent
1
Voorwoord Dit onderzoeksrapport is tot stand gekomen tijdens mijn afstudeertraject bij het Kenniscentrum NoorderRuimte – Atelier Mens & Omgeving en vormt het laatste onderdeel van mijn studie Facility Management aan de Hanzehogeschool Groningen. Vanuit mijn opleiding wil ik graag Stella Tjemkes bedanken voor haar motiverende begeleiding en feedback die ik gedurende het afstudeertraject van haar heb ontvangen. Een afstudeertraject is niet mogelijk zonder een afstudeerorganisatie. Daarom wil ik Gea Posthumus en alle andere betrokken docentonderzoekers bedanken dat zij mij de kans hebben geboden om af te studeren bij het Atelier Mens & Omgeving. Gea Posthumus heeft hier niet alleen de rol van opdrachtgever op zich genomen, maar functioneerde vaak als tweede begeleider vanuit de opleiding. Ook wil ik Fien Thoolen en haar collega’s van het Center for People and Buildings bedanken voor hun gastvrijheid en input tijdens mijn onderzoek. Daarnaast wil ik graag Mark Mobach bedanken voor zijn welwillendheid om mee te denken met mijn onderzoek en zijn inbreng van inspiratie. Als laatst, maar zeker niet als minst belangrijk, bedank ik mijn familie en vrienden voor hun steun tijdens mijn afstudeerperiode. Dankzij de welwillende medewerking van deze mensen is dit onderzoeksrapport tot stand gekomen en heb ik mijn afstudeertraject kunnen starten en voltooien. Wat mij nu nog rest, is u veel plezier te wensen tijdens het lezen van dit onderzoeksrapport en tevens afsluitende deel van mijn Bachelor opleiding Facility Management aan de Hanzehogeschool Groningen.
Groningen, 11 juni 2012 Inge Tempel
2
Samenvatting De Hanzehogeschool Groningen heeft in haar strategisch huisvestingsplan vastgelegd dat zij in 2015 een kennisgemeenschap wil zijn. Om een kennisgemeenschap te worden, moet een fysieke leeromgeving (gebouw), mentale leeromgeving (gedrag) en virtuele leeromgeving (informatie- en communicatie technologie) voor de studenten worden gecreëerd, waarin kennisdeling tussen hen wordt gestimuleerd. In opdracht van het Kenniscentrum NoorderRuimte – Atelier Mens & Omgeving is daarom onderzoek gedaan naar de invloed van de fysieke leeromgeving van de locatie VanOlst Toren op kennisdeling tussen studenten. Op basis van de onderzoeksresultaten worden aanbevelingen gedaan aan de Hanzehogeschool Groningen ten behoeve van de ontwikkeling van de Hanzehogeschool tot kennisgemeenschap. De fysieke leeromgeving bestond gedurende het onderzoek uit omgevingsfactoren (binnenklimaat, luchtkwaliteit, licht, geluid en uitzicht), faciliteiten (inrichting, locatie, leerplek, apparaten en meubilair) en symbolen (objecten die direct en indirect informatie geven over het gewenste gedrag in een omgeving). Gedurende het onderzoek werd kennisdeling gezien als een sociaal proces waarbij studenten elkaar gepland of ongepland ontmoeten en/of samenwerken en hierbij interactie hebben ten behoeve van het mondeling of schriftelijk overdragen en uitwisselen van kennis. De onderzoeksvragen zijn beantwoord na het uitvoeren van primair- en secundair onderzoek. Het primaire onderzoek bestond uit kwantitatief onderzoek in de vorm van twee enquêtes, met de afzonderlijke onderwerpen ontmoeten en samenwerken. In totaal zijn 460 enquêtes onder studenten van de VanOlst Toren afgenomen. Het secundaire onderzoek bestond uit deskresearch in de vorm van een oriënterend literatuuronderzoek en een verdiepend literatuuronderzoek. Op basis van de resultaten van het verdiepende literatuuronderzoek zijn ontwerp- en inrichtingsprincipes geformuleerd die gezamenlijk de ‘perfecte’ fysieke leeromgeving vormen om kennisdeling tussen gebouwgebruikers te stimuleren. De enquêteresultaten hebben de huidige situatie op het gebied van kennisdeling in de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren geschetst. Uit een vergelijking van de ‘perfecte’ fysieke leeromgeving met de huidige situatie van de VanOlst Toren is gebleken dat VanOlst Toren op fysiek gebied nog geen kennisgemeenschap is. Kennisdeling tussen studenten van de VanOlst Toren wordt op fysiek gebied niet gestimuleerd, omdat de stimuli uit de fysieke leeromgeving de duur van de interactie laten afnemen, de studenten hinderen tijdens het ontmoeten en samenwerken of zelfs tot gezondheidsklachten leiden. De faciliteiten stimuleren de (toevallige) ontmoeting en de interactie tussen studenten niet, omdat de studenten niet worden geprikkeld om te bewegen door het gebouw en geen flexibel gebruik maken van de beschikbare ruimtes buiten de grenzen van hun School. Symbolen beperken de kennisdeling, omdat er geen juiste sfeer aanwezig is in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes en omdat er voor studenten geen redenen zijn om langdurig aanwezig te zijn in deze ruimtes. Om de interactie en de kennisdeling tussen studenten tijdens het ontmoeten en samenwerken in de VanOlst Toren te bevorderen wordt aanbevolen om:
3
Met behulp van fysieke omgevingsstimuli, zoals de aanpasbaarheid van de temperatuur op kamerniveau, de aanwezigheid van koele temperaturen, de afwisseling van heldere en gedimde verlichting, de nabootsing van de biologische effecten van licht, de beperking van geluidsoverlast, de aanwezigheid van huiselijke sfeer in ontmoetingsruimte en de aanwezigheid van zichtlijnen op kennisdelende mensen, het comfort van studenten in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes te verbeteren, waardoor de duur van de interactie en kennisdeling tussen de studenten zal toenemen. Studenten de mogelijkheid te bieden om zichzelf en hun gesprekspartners af te schermen in de ontmoetingsruimtes en de samenwerkingsruimtes, maar hierbij de openheid van deze ruimtes niet te beperken. Beweging door het gebouw en Schooloverschrijdend ruimtegebruik te stimuleren door ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes flexibel en activiteitonafhankelijk te maken. Te zorgen dat studenten comfortabele posities aan kunnen nemen tijdens het ontmoeten en het samenwerken, door hen flexibel en aanpasbaar meubilair aan te bieden. Tijd- en plaatsonafhankelijk werken, leren en kennisdelen te faciliteren door werkende en beschikbare computers, laptopaansluitingen en internetverbinding aan te bieden. Een huiselijke sfeer in het gebouw te creëren en het kleurgebruik van ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes af te stemmen op de activiteiten die in deze ruimtes worden verricht. Diepgaand onderzoek te doen naar de motivatie van studenten om kennis te delen en naar de afstemming van de informatie- en communicatietechnologie op kennisdeling. Wanneer bovenstaande aanbevelingen worden toegepast in de VanOlst Toren, vindt er meer interactie en kennisdeling plaats tussen studenten in de VanOlst Toren. Met behulp van de aanbevelingen kan in de VanOlst Toren een fysieke leeromgeving worden gecreëerd waarin kennisdeling en leren wordt gestimuleerd, waardoor de Hanzehogeschool een stap dichterbij de kennisdelende organisatie zal komen die zij in 2015 wil zijn. De status van kennisgemeenschap zal echter pas worden bereikt, wanneer veranderingen van de fysieke leeromgeving worden gecombineerd met veranderingen van de mentale leeromgeving en de virtuele leeromgeving. Pas wanneer deze drie omgevingen op elkaar zijn afgestemd, zal kennisdeling effectief worden beïnvloed en kan de Hanzehogeschool een kennisgemeenschap worden.
4
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
6
7
Inleiding .....................................................................................................................................6 1.1
Aanleiding ...........................................................................................................................6
1.2
Doelstelling .........................................................................................................................7
1.3
Probleemstellingen ..............................................................................................................8
1.4
Leeswijzer ...........................................................................................................................8
Onderzoeksmethodiek...............................................................................................................9 2.1
Onderzoeksontwerp .............................................................................................................9
2.2
Onderzoeksinstrumenten.................................................................................................... 11
2.3
Onderzoeksmateriaal ......................................................................................................... 12
2.4
Onderzoeksprocedure ........................................................................................................ 13
2.5
Analyse ............................................................................................................................. 14
Resultaten literatuuronderzoek .............................................................................................. 16 3.1
Oriënterend literatuuronderzoek......................................................................................... 16
3.2
Verdiepend literatuuronderzoek ......................................................................................... 17
Resultaten kwantitatief onderzoek ......................................................................................... 26 4.1
Beschrijving van de enquêteresultaten ............................................................................... 26
4.2
Analyse van de enquêteresultaten ...................................................................................... 33
Conclusie ................................................................................................................................. 37 5.1
Onderzoeksvraag 1 ............................................................................................................ 37
5.2
Onderzoeksvraag 2 ............................................................................................................ 37
5.3
Onderzoeksvraag 3 ............................................................................................................ 40
Discussie .................................................................................................................................. 41 6.1
Betekenis van de onderzoeksresultaten .............................................................................. 41
6.2
Reflectie op onderzoeksmethodiek ..................................................................................... 41
6.3
Implicaties van de bevindingen .......................................................................................... 42
6.4
Vervolgonderzoek ............................................................................................................. 43
Aanbevelingen ......................................................................................................................... 44
Referenties....................................................................................................................................... 46
5
1
Inleiding
Dit onderzoeksrapport is geschreven in het kader van het afstuderen aan de Hanzehogeschool Groningen, van de opleiding Facility Management. In opdracht van het Kenniscentrum NoorderRuimte - Atelier Mens & Omgeving is binnen het onderzoeksthema ‘De Fysieke Leeromgeving voor studenten: een bron van inspiratie of ergernis?’ onderzocht wat de invloed is van de fysieke leeromgeving van de locatie VanOlst Toren van de Hanzehogeschool Groningen op kennisdeling tussen studenten.
1.1
Aanleiding
Nederland heeft de ambitie om zich te ontwikkelen als kenniseconomie en wil in het jaar 2020 in de top vijf van wereldkenniseconomieën voorkomen (Agentschap NL Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011). Om dit te bereiken moet het (hoger) onderwijs toekomstbestendiger worden en moet de overheid investeren in de kennisontwikkeling van studenten. Kennisdeling is de concurrentiefactor van de toekomst (Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel, 2010, p. 8-9). Om deze reden raken de Nederlandse overheid, het bedrijfsleven en het (hoger) onderwijs steeds meer toegespitst op kennismobilisatie en kennisdeling. De behoefte om zich van concurrentie te onderscheiden door middel van het benutten en het delen van aanwezige kennis neemt toe. De ontwikkeling van kenniseconomieën, de globalisering en de hierdoor opkomende concurrentie hebben onder anderen geleid tot de ontwikkeling van het tijd- en plaats onafhankelijk werken, oftewel Het Nieuwe Werken (Pullen, 2011, p. 45). Bij Het Nieuwe Werken verandert de rol van het kantoor van werkplaats naar ontmoetingsplaats. Werkzaamheden zijn niet langer proces gestuurd, maar activiteit gestuurd en de activiteit is leidend voor de keuze van de werkomgeving. Huisvesting wordt door verschillende organisaties gebruikt als middel om interactie en kennisdeling tussen gebouwgebruikers te stimuleren. Enkele bekende voorbeelden hiervan zijn DUO en de Belastingdienst (Groningen), Interpolis (Tilburg) en Microsoft (Amsterdam). Het is wetenschappelijk bewezen dat stimuli uit een fysieke omgeving mensen kunnen prikkelen om bepaald gedrag te vertonen (Mobach, 2009). Daarom is en wordt er veel onderzoek gedaan naar de rol die huisvesting kan spelen bij het bevorderen van kennisdeling tussen gebouwgebruikers. Onder andere onderzoek van Nonaka & Takeuchi (1995), Van den Brink (2003, 2004) en Mobach (2009) heeft uitgewezen dat er een verband is tussen de fysieke omgeving en de mate van interactie, ontmoeten, samenwerking en kennisdeling tussen mensen. De beïnvloeding van het gedrag van gebouwgebruikers door de huisvesting beperkt zich niet meer alleen tot werkomgevingen. De trend van het herinrichten van leeromgevingen zet door in het onderwijs in Nederland. De principes van Het Nieuwe Leren komen overeen met de principes van Het Nieuwe Werken. Bij Het Nieuwe Leren bestaat de omgeving echter uit een leeromgeving (school) en bij Het Nieuwe Werken bestaat de omgeving uit een werkomgeving (kantoor). Bij Het Nieuwe Leren worden schoolomgevingen heringericht om leerprocessen te ondersteunen en leren te stimuleren, waarbij interactie en kennisdeling centraal staan.
6
Naast de Hogeschool van Utrecht heeft ook de Hogeschool van Amsterdam zich op Het Nieuwe Leren gericht door een zogenaamd ‘trefpunt’ te creëren, waarbij de fysieke omgeving, de mentale omgeving en virtuele omgeving zijn geïntegreerd om het samenkomen van gebouwgebruikers te bevorderen en hen te stimuleren om te ontmoeten, samen te werken, kennis te delen en te leren (Leppink, 2012). Het Nieuwe Leren is dé manier om het hoger onderwijs in Nederland meer toe te spitsen op kennisdeling. De beheersing van vaardigheden van kennisdeling op fysiek, mentaal en virtueel gebied van Nederlandse studenten zal bijdragen aan het behalen van duurzaam concurrentievoordeel in de toekomst door de overheid, het bedrijfsleven en het onderwijs in Nederland. Het (hoger) onderwijs is de voorwaardenscheppende factor voor het behalen van duurzaam concurrentievoordeel door de overheid, het bedrijfsleven en het onderwijs, vanwege het feit dat studenten de toekomst van de maatschappij vormen. Door middel van het aanbieden van onderwijs dat is gericht op kennisdeling en samenwerking worden studenten voorbereid op deze toekomst.
1.2
Doelstelling
Dit onderzoek is uitgevoerd om de Hanzehogeschool advies te geven over het behalen van één van de doelstellingen uit haar strategisch huisvestingsplan. In haar strategisch huisvestingsplan zet de Hanzehogeschool de lijnen uit voor de huisvesting van de toekomst en richt ze zich onder andere op het inrichten van de Hanzehogeschool als kennisgemeenschap. De huisvestingsvisie van de Hanzehogeschool voor 2015 wordt als volgt samengevat: “Inspirerende omgevingen voor onderwijs en onderzoek bevorderen interactie en cohesie tussen studenten, medewerkers en samenwerkingspartners en dragen daarmee bij aan de ontwikkeling van de Hanze kennisgemeenschap.” (De Groot et al, 2012a, p. 1)
Dit onderzoeksrapport reikt de Hanzehogeschool handvatten aan om de fysieke totstandkoming van de kennisgemeenschap te bevorderen. Dit onderzoeksrapport is een aanvulling op reeds uitgevoerde onderzoeken van bijvoorbeeld Mobach en Van den Brink, omdat het zich richt op kennisdeling in een fysieke leeromgeving in plaats van in een fysieke werkomgeving. Het geeft inzicht in de fysieke aspecten die positief en negatief bijdragen aan kennisdeling in een leeromgeving. De onderzoeksresultaten zijn daarom niet alleen relevant voor de Hanzehogeschool Groningen, maar ook voor andere Hogescholen en Universiteiten in Nederland die zich willen richten op Het Nieuwe Leren en kennisdeling tussen gebouwgebruikers willen stimuleren. Daarnaast is dit onderzoek relevant voor het Kenniscentrum NoorderRuimte, omdat de onderzoeksresultaten gebruikt kunnen worden als basis voor vervolgonderzoek. Tijdens het onderzoek heeft de volgende doelstelling centraal gestaan: Het doen van aanbevelingen aan de Hanzehogeschool Groningen ten behoeve van het strategisch huisvestingsbeleid ter bevordering van de Hanzehogeschool als kennisgemeenschap, door het geven van inzicht in aspecten van de fysieke leeromgeving die een rol spelen bij kennisdeling tussen studenten van de Schools van de VanOlst Toren.
7
1.3
Probleemstellingen
Op basis van het oriënterende literatuuronderzoek (zie hoofdstuk 3) en de bovenstaande doelstelling zijn drie probleemstellingen geformuleerd, welke de basis van het onderzoek hebben gevormd: 1. 2. 3.
1.4
Wat is volgens de literatuur de invloed van een fysieke leeromgeving op kennisdeling tussen mensen? Wat is de huidige situatie op het gebied van kennisdeling tussen studenten in de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren? Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de onderzochte fysieke leeromgevingen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale fysieke leeromgeving om te kennisdelen?
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt de gebruikte onderzoeksmethodologie beschreven. Hoofdstuk drie geeft de onderzoeksresultaten van het verdiepende literatuuronderzoek weer en in hoofdstuk vier zijn de onderzoeksresultaten van het kwantitatieve onderzoek opgenomen. De conclusie en discussie zijn achtereenvolgens opgenomen in hoofdstuk vijf en zes. De aanbevelingen aan de Hanzehogeschool Groningen zijn opgenomen in hoofdstuk zeven. De geraadpleegde literatuur staat vermeld na de aanbevelingen. In de bijlagenbundel zijn ten eerste de resultaten van het oriënterende literatuuronderzoek opgenomen. De tweede bijlage bestaat uit een uiteenrafeling van de variabelen fysieke leeromgeving en kennisdeling. Bijlage drie geeft de geoperationaliseerde begrippen weer en de vierde bijlage staat in het teken van het onderzoeksmateriaal. In bijlage vijf zijn de enquêtes opgenomen en in bijlage zes staan ten slotte de tabellen met de onderzoeksresultaten per enquêtevraag.
8
2
Onderzoeksmethodiek
Dit hoofdstuk geeft het ontwerp, de context en de uitvoering van het onderzoek weer. In de eerste paragraaf is het onderzoeksontwerp opgenomen en zijn de onderzoeksvragen en het onderzoeksmodel beschreven. De tweede paragraaf staat in het teken van de onderzoeksinstrumenten. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk het onderzoeksmateriaal en het onderzoeksproces beschreven. Ten slotte wordt uiteengezet hoe de verkregen data zijn geanalyseerd.
2.1
Onderzoeksontwerp
Dit onderzoek kan volgens Verschuren & Doorewaard (2007) worden getypeerd als een praktijkgericht onderzoek, omdat het bijdraagt aan een oplossing van een probleem uit de praktijk van de Hanzehogeschool Groningen. Het probleem van de Hanzehogeschool Groningen is dat de organisatie nog geen kennisinstelling is. Het praktijkgericht onderzoek kan volgens deze onderzoekers daarnaast worden geclassificeerd als een ontwerpgericht project, omdat er een ontwerp wordt gemaakt in de vorm van aanbevelingen voor de oplossing van dit probleem. 2.1.1 Onderzochte variabelen Dit onderzoek heeft zich op een leeromgeving gericht, omdat dit het gegeven onderzoeksthema vanuit het Atelier Mens & Omgeving was. Daarnaast is dit onderzoek alleen op de fysieke aspecten van de leeromgeving gericht, vanwege de aansluiting van de opleiding van de onderzoeker met dit organisatieaspect en de tijdsperiode waarbinnen het onderzoek moest worden voltooid. De fysieke leeromgeving bestond gedurende dit onderzoek uit omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen. Het belang van kennisdeling in het hoger onderwijs is al toegelicht in het vorige hoofdstuk. De gedetailleerde beschrijvingen van de variabelen fysieke leeromgeving en kennisdeling zijn opgenomen in bijlage II. Er is gekozen voor de locatie VanOlst Toren, omdat dit één van de grootste locaties van de Hanzehogeschool Groningen is en relatief veel studenten gebruik maken van dit gebouw. In tegenstelling tot de locatie Marie Kamphuisborg zijn de concepten Het Nieuwe Werken en Het Nieuwe Leren nog niet toegepast binnen de VanOlst Toren. Meer informatie over de onderzoekspopulatie is opgenomen in de paragraaf Onderzoeksmateriaal en bijlage IV. 2.1.2 Onderzoeksvragen Op basis van de behoefte van de Hanzehogeschool Groningen om een kennisinstelling te worden en het verkennende literatuuronderzoek (zie hoofdstuk drie) zijn drie onderzoeksvragen en negen deelvragen tot stand gekomen. De letters a tot en met d, welke achter de vragen zijn geformuleerd, hebben betrekking op het onderzoeksmodel. Deze volgt na de onderzoeksvragen. Onderzoeksvraag 1: Wat is volgens de literatuur de invloed van een fysieke leeromgeving op kennisdeling tussen mensen (a)? 1.1 Hoe beïnvloeden volgens de literatuur omgevingsfactoren van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen? 1.2 Hoe beïnvloeden volgens de literatuur faciliteiten van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen?
9
1.3 1.4
Hoe beïnvloeden volgens de literatuur symbolen van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen? Wat is volgens de literatuur de optimale fysieke leeromgeving voor kennisdeling tussen mensen?
Deze vraagstelling resulteert in voorspellende kennis, omdat op basis van kennis van het heden of het verleden uitspraken worden gedaan over toekomstige toestanden (Verschuren & Doorewaard, 2007). Met behulp van voorbeelden uit de literatuur worden ontwerp- en inrichtingsprincipes voor een fysieke leeromgeving geschetst waarin kennis optimaal kan worden gedeeld. Onderzoeksvraag 2: Wat is de huidige situatie op het gebied van kennisdeling tussen studenten in de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren (b)? 2.1 In welke fysieke leeromgevingen doen studenten van de Schools van de VanOlst Toren aan kennisdeling? 2.2 Uit welke omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen bestaan de fysieke leeromgevingen waar de studenten van de Schools van de VanOlst Toren kennisdelen? Deze vraagstelling resulteert in beschrijvende kennis, omdat een toestand nauwkeurig en zo werkelijkheidsgetrouw mogelijk wordt vastgelegd (Verschuren & Doorewaard, 2007). Het antwoord op deze onderzoeksvraag geeft de huidige situatie van kennisdeling tussen studenten in de VanOlst Toren weer door te beschrijven waar de studenten, oftewel de kennisdelers zich in de VanOlst Toren bevinden en waar zij elkaar ontmoeten en met elkaar samenwerken. Daarnaast wordt beschreven uit welke omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen hun fysieke leeromgevingen bestaan. Onderzoeksvraag 3: Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de onderzochte fysieke leeromgevingen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale fysieke omgeving om te kennisdelen (c)? 3.1 Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige omgevingsfactoren van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale omgevingsfactoren om te kennisdelen? 3.2 Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige faciliteiten van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale faciliteiten om te kennisdelen? 3.3 Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige symbolen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale symbolen om te kennisdelen? Deze vraagstelling resulteert in evaluatieve kennis, omdat er een oordeel wordt geveld over een situatie (Verschuren & Doorewaard, 2007). Met behulp van deze onderzoeksvraag wordt een vergelijking gemaakt tussen de ‘optimale’ situatie volgens de literatuur en de huidige situatie van de VanOlst Toren. Uit het antwoord op deze onderzoeksvraag zal blijken wat de invloed is van de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren op kennisdeling tussen studenten, oftewel in hoeverre de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren kennisdeling beperkt of bevordert.
10
2.1.3 Onderzoeksmodel In het onderstaande figuur wordt het onderzoeksmodel weergegeven. Het onderzoeksmodel is de schematische weergave van het hele onderzoek en geeft een helder overzicht van de stappen die tijdens het onderzoek zijn genomen. Om een duidelijk overzicht te creëren en onderscheid te maken tussen de drie centrale vragen is het onderzoeksmodel opgedeeld in vier delen (a, b, c en d). Ter verduidelijking hieronder eerst de verwoording van het model: Een onderzoek naar de fysieke leeromgeving, gebaseerd op theorieën over ontmoeten, interactie, samenwerking en kennisdeling, levert een overzicht op van ontwerpprincipes en –condities (a) waarbij inzicht wordt verkregen in de rol die omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen van de leeromgeving van de Schools van de VanOlst Toren hebben met betrekking tot kennisdeling (b). Een vergelijking van de resultaten van deze analyses (c) resulteert in aanbevelingen aan de Hanzehogeschool ter bevordering van de Hanzehogeschool als kennisgemeenschap (d).
Figuur 1
Onderzoeksmodel
De uitgebreide beschrijving en de uiteenrafeling van de onderzochte variabelen zijn opgenomen in bijlage II.
2.2
Onderzoeksinstrumenten
De onderzoeksvragen zijn beantwoord na het uitvoeren van primair en secundair onderzoek. Het primaire onderzoek bestond uit kwantitatief onderzoek in de vorm van twee enquêtes. Het secundaire onderzoek bestond uit deskresearch in de vorm van een oriënterend literatuuronderzoek en een verdiepend literatuuronderzoek. 2.2.1 Literatuuronderzoek De keuze voor het doen van literatuuronderzoek is gebaseerd op de grote beschikbaarheid van literatuur over het onderzoeksonderwerp. 11
Het oriënterende literatuuronderzoek heeft uitgewezen dat kennisdeling een belangrijke concurrentiefactor is en dat er een causaal verband is tussen een fysieke omgeving en kennisdeling. De resultaten van het oriënterende literatuuronderzoek zijn opgenomen in bijlage I. Een beknopte samenvatting van het oriënterende literatuuronderzoek is opgenomen in het volgende hoofdstuk. Het verdiepende literatuuronderzoek heeft inzicht gegeven in aspecten van fysieke omgevingen die een rol spelen bij kennisdeling tussen mensen. Op basis van het verdiepende literatuuronderzoek zijn ontwerp- en inrichtingsprincipes geformuleerd voor een fysieke omgeving die kennisdeling tussen mensen in een gebouw stimuleren. 2.2.3 Kwantitatief onderzoek De keuze voor het doen van kwantitatief onderzoek is gebaseerd op het feit dat deze methode een breed onderzoek mogelijk maakt en het betrouwbare en statistische gegevens oplevert. Een breed onderzoek en een brede situatieschets is relevant voor de Hanzehogeschool Groningen, omdat dit het eerste onderzoek is binnen het Kenniscentrum NoorderRuimte over de relatie tussen de fysieke leeromgeving en kennisdeling in de VanOlst Toren. Vanwege de grote onderzoekspopulatie is een breed onderzoek daarnaast belangrijk om de representativiteit van het onderzoek te garanderen. Het kwantitatieve onderzoek bestond uit twee enquêtes met de afzonderlijke onderwerpen ontmoeten en samenwerken. Er is gekozen voor gesloten antwoordcategorieën, vanwege de efficiënte verwerking hiervan. De enquêtevragen zijn gebaseerd op een uiteenrafeling van de variabelen uit bijlage II. De geoperationaliseerde variabelen zijn opgenomen in bijlage III.
2.3
Onderzoeksmateriaal
Gedurende dit onderzoek bestond de onderzoekspopulatie uit de voltijd studenten van de Schools van de VanOlst Toren van de Hanzehogeschool Groningen. Er is gekozen voor de voltijd studenten van de VanOlst Toren, omdat dit de grootste groep studenten (96%) van deze locatie is. Op 23 maart 2012 waren in totaal 8215 voltijd studenten bij de Studenten Administratie van de Hanzehogeschool Groningen ingeschreven. 2.3.1 Steekproef Er is gekozen voor een aselecte steekproef om een breed en overzichtelijk beeld van de onderzoekspopulatie te garanderen. De hele onderzoekspopulatie had met behulp van deze methode een even grote kans om in de steekproef voor te komen. Er is gestuurd in het verkrijgen van genoeg respons per School om op dit gebied in te staan voor een goede afspiegeling van de werkelijke onderzoekspopulatie. Omdat er tegelijkertijd twee enquêtes moesten worden uitgezet, is een betrouwbaarheidspercentage van 93% gehanteerd. Dit betrouwbaarheidspercentage heeft niet alleen bijgedragen aan de representativiteit, maar ook aan de haalbaarheid van het onderzoek. Uit de berekening van de steekproef bleek dat per enquêteonderwerp minimaal 196 studenten moesten worden ondervraagd. Voor een goede afspiegeling van de onderzoekspopulatie moesten in totaal dus minimaal 392 studenten worden ondervraagd. De uitgebreidere omschrijving van de onderzoekspopulatie alsmede de berekening van de steekproef zijn opgenomen in bijlage IV.
12
2.3.2 Respons In totaal zijn 241 bruikbare enquêtes over ontmoeten en 219 bruikbare enquêtes over samenwerken afgenomen. Dit komt neer op een totaal van 460 afgenomen enquêtes. De meeste studenten die gevraagd werden de enquête in te vullen, wilden meteen meewerken met het onderzoek. Als studenten niet wilden meewerken, werd dit gerespecteerd. Een overzicht van de respons percentages per School is opgenomen in bijlage IV.
2.4
Onderzoeksprocedure
2.4.1 Literatuuronderzoek De in het onderzoek gebruikte literatuur is gevonden in artikelen en onderzoeksverslagen die via het internet zijn gevonden of zijn opgevraagd. Onderzoeksresultaten van het Center for People and Buildings hebben vooral de basis van het literatuuronderzoek gevormd. Daarnaast is literatuur gevonden in de digitale en fysieke collectie van de HanzeMediatheek. Ook zijn vaktijdschriften, zoals Facility Management Magazine, en boeken, zoals Een organisatie van vlees en steen, bestudeerd. Gepubliceerde afstudeerscripties van eerdere onderzoeken van studenten van het Atelier Mens & Omgeving, alsmede gepubliceerde afstudeerscripties van de Hbo kennisbank zijn ten slotte ook geraadpleegd. De gebruikte literatuur is gecontroleerd op relevantie, betrouwbaarheid en actualiteit door na te gaan wat het precieze onderzoek inhield en wanneer de literatuur was gepubliceerd. Alle geraadpleegde literatuur is vermeld in de referentielijst van dit onderzoeksrapport. De resultaten van het oriënterende literatuuronderzoek zijn opgenomen in bijlage I. Ondanks dat uit het oriënterende literatuuronderzoek is gebleken dat er veel literatuur beschikbaar is over kennisdeling in werkomgevingen, is de literatuur over kennisdeling in leeromgevingen echter schaars. Daarom is ervoor gekozen om een vergelijking te maken tussen kantoormedewerkers en studenten en aan te nemen dat er een sterke overeenkomst is tussen het gedrag van deze twee partijen. De belangrijkste motivatie voor deze generalisatie is dat beide partijen mensen zijn en daarom beiden menselijk gedrag vertonen. Omdat menselijk gedrag van nature wordt bepaald, zullen de reacties van kantoormedewerkers en studenten op stimuli vanuit de fysieke omgeving vergelijkbaar zijn. De uitgebreide motivatie voor deze generalisering is opgenomen in bijlage I. Vanuit de opleiding van de onderzoeker is de aanwezigheid van een juridische of een financiële onderbouwing vereist. Om deze reden is tijdens de afbakening van de begrippen is gebruikt gemaakt van Arbo normen uit het Arbothemacahier. Er is gekozen voor Arbo normen, omdat deze normen een belangrijk en bekend aspect zijn binnen de huisvesting. Het Arbothemacahier heeft bijgedragen aan een duidelijke omschrijving van de variabelen. 2.4.2 Kwantitatief onderzoek De enquêtes zijn uitgezet onder de studenten van de locatie VanOlst Toren, Zernikeplein 7 van de Hanzehogeschool Groningen. De enquêtes zijn gedurende twee weken op twee manieren uitgezet; schriftelijk en digitaal. Modelstudie Voordat de enquête is uitgezet, is een modelstudie gedaan om onvolkomenheden tijdens het enquêteren te voorkomen en om te garanderen dat de enquête begrijpbaar was voor de respondenten. 13
Uit de modelstudie is gebleken dat de enquête te lang was. Daarom is ervoor gekozen om enkele vragen samen te voegen. Omdat na de eerste dag enquêteren bleek dat de enquête volgens de respondenten nog steeds te lang was, is besloten om de enquête op te splitsen in twee delen, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de onderwerpen ontmoeten en samenwerken. Digitale enquête De digitale versie van de enquête besloeg beide enquêteonderwerpen en is uitgezet via de website www.thesistools.nl. Voor het uitzetten van de digitale enquête is per School toestemming aan de Dean gevraagd. Alle Deans hebben toestemming verleend om een oproep en een link naar de enquête op het intranet MijnHanze te plaatsen. De Dean van de School van Facility Management heeft daarnaast toestemming gegeven om via het mailadres van de Front Office een oproep naar de Facility Management studenten te versturen. De digitale enquêtes hebben twee weken online gestaan. Omdat al snel bleek dat er langs deze weg te weinig respons werd verkregen, zijn ook schriftelijk enquêtes afgenomen. In totaal zijn eenenveertig digitale enquêtes verwerkt. Schriftelijke enquêtes In week zestien en week zeventien is gedurende vier dagen in de VanOlst Toren schriftelijk geënquêteerd. Op de eerste dag is de gecombineerde versie van de enquête uitgezet. Al snel bleek dat deze niet of onvolledig werd ingevuld door de studenten. Daarom zijn op de andere drie dagen de gesplitste enquêtes uitgezet. De studenten waren welwillender om de verkorte enquête volledig in te vullen. De ingevulde gecombineerde enquêtes zijn wel meegenomen in de analyse. De respondenten zijn geworven door ze aan te spreken en uit te leggen wat het doel van het onderzoek was, wat er met de resultaten werd gedaan, wie de opdrachtgever was en hoeveel tijd het invullen van de enquête in beslag zou nemen. De studenten zijn geworven in het Atrium, in gedeelde werkruimtes op gangen en in werkruimtes binnen de Schools. Om de benodigde respons in korte tijd te behalen, is er naar gestreefd om groepen studenten aan te spreken. Vanwege het enthousiasme van studenten om mee te werken met het onderzoek, bleek dat het niet nodig was om de respondenten te belonen voor hun medewerking. Omdat de respons van studenten van de International Business School relatief laag was, is na toestemming van een docente de naar het Engels vertaalde enquête tijdens een college uitgezet. In totaal zijn 419 schriftelijke enquêtes verwerkt. De enquêtes en de oproep die op MijnHanze is geplaatst, zijn opgenomen in bijlage V. De uitkomsten van de enquête zijn vergeleken met de resultaten van het verdiepende literatuuronderzoek. Op basis van deze vergelijking is duidelijk geworden welke aspecten van de fysieke leeromgeving de Hanzehogeschool moet aanpassen om een kennisinstelling te worden.
2.5
Analyse
2.5.1 Literatuuronderzoek De oriënterende en verdiepende literatuuronderzoeken zijn geanalyseerd met behulp van het programma Microsoft Word. Relevante stukken uit de literatuur werden samengevat in een Word bestand. Deze analysemethode droeg bij aan een overzichtelijke en efficiënte analyse van de literatuur. 14
2.5.2 Kwantitatief onderzoek De verkregen data uit het kwantitatieve onderzoek zijn geanalyseerd met behulp van het programma SPSS. Er is gebruik gemaakt van één bestand per enquêteonderwerp. Per enquêteonderwerp zijn de enquêtevragen ingevoerd in het codeboek van het verwerkingsprogramma. De enquêtevragen werden gecodeerd met het specifieke vraagnummer van de enquête. Na het invoeren van de data is het bestand gecontroleerd op fouten met behulp van Data Validatie. Om de enquêteresultaten te analyseren, is gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek (descriptieve analyses). De analyses bestonden uit het analyseren van de frequenties van gegeven antwoorden. De enquêteresultaten zijn daarna in frequentietabellen of kruistabellen gezet. Er is voor gekozen om bij de analyses van de onderzoeksresultaten een algemeen beeld te creëren over de VanOlst Toren, in plaats van diep in te gaan op verschillende ruimtes binnen het gebouw. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat dit onderzoek een breed in plaats van een diep onderzoek is. Wanneer resultaten per ruimte gewenst zijn, zal een diepte onderzoek hier beter bij aansluiten. Daarnaast zijn analyses per ruimte niet haalbaar binnen de beschikbare tijd voor het onderzoek.
15
3
Resultaten literatuuronderzoek
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het oriënterende en verdiepende literatuuronderzoek beschreven. Het doel van dit hoofdstuk is antwoord geven op eerste onderzoeksvraag.
3.1
Oriënterend literatuuronderzoek
Hieronder zijn de belangrijkste resultaten van het oriënterende literatuuronderzoek opgenomen. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar bijlage I. 3.1.1 Kennisdeling Kennisdeling is volgens Van den Brink (2004, p.18) “het uitwisselen van ervaringen, ideeën en harde feiten. Het is zowel gericht op het doen ontstaan van nieuwe producten en diensten als op verbeteringen in de dagelijkse werkzaamheden.” Daarnaast stelt van den Brink in hetzelfde rapport dat “kennisdeling een sociaal proces van interactie is dat gestimuleerd kan worden door sociale, organisatorische en technologische condities”. Veldhoen (2005, p. 177) geeft een soortgelijke omschrijving van deze condities, namelijk: de fysieke, mentale en virtuele omgeving. Mobach (2009, p. 217) beschrijft in zijn boek Een organisatie van vlees en steen dat de interactie tussen mensen in een fysieke omgeving beïnvloedbaar is en kan worden gestimuleerd. Interactie leidt tot kennisdeling en resulteert in betere prestaties. Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat kennisdeling een sociaal proces is waarbij mensen elkaar gepland of ongepland ontmoeten en/of samenwerken en hierbij interactie hebben ten behoeve van het mondeling of schriftelijk overdragen en uitwisselen van kennis om nieuwe producten of diensten te laten ontstaan of werkzaamheden te verbeteren. Kennisdeling is niet gebonden aan tijd, duur en plaats en het resulteert in leren. Een organisatieomgeving en kennisdeling oefenen wederzijds invloed op elkaar uit. Kennisdeling kan worden gestimuleerd door de fysieke-, mentale- en virtuele omgeving te integreren. 3.1.2 Fysieke leeromgeving Dit onderzoek richt zich alleen op de fysieke leeromgeving, vanwege de aansluiting van de opleiding van de onderzoeker met dit organisatieaspect en de tijdsperiode waarbinnen het onderzoek moet worden voltooid. Op basis van de publicatie Hoe de huisvesting de samenwerking beïnvloedt van het Center for People and Buildings (Thoolen, 2010) is de definitie van de fysieke leeromgeving tot stand gekomen. In dit onderzoek bestaat de fysieke leeromgeving uit de omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen in het gebouw van de onderwijsinstelling waarin studenten ontmoeten, interageren en samenwerken. In bijlage II is de uiteenrafeling van de onderzochte variabelen opgenomen.
16
3.2
Verdiepend literatuuronderzoek
Uit het oriënterende literatuuronderzoek is gebleken dat er een causaal verband is tussen een fysieke omgeving en kennisdeling tussen gebouwgebruikers. In deze paragraaf wordt deze relatie met behulp van voorbeelden uit de literatuur onderbouwd en wordt antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag en eerste drie deelvragen. 3.2.1
Resultaten
Onderzoeksvraag 1: Wat is volgens de literatuur de invloed van een fysieke leeromgeving op kennisdeling tussen mensen? 1.1
Hoe beïnvloeden volgens de literatuur omgevingsfactoren van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen?
Binnenklimaat Het binnenklimaat heeft een directe invloed op de hoeveelheid interactie tussen mensen in een ruimte. Mensen interageren meer in een koele omgeving dan in een warme omgeving. Naast minder communicatie leidt een te hoge temperatuur tot slechte prestaties. De meeste interactie tussen mensen vindt plaats wanneer zij het binnenklimaat als comfortabel ervaren en geen behoefte hebben aan een hogere of een lagere temperatuur (Morrell et al., 2004, p. 12). Omdat de beleving van het binnenklimaat persoonlijk is, draagt individuele aanpasbaarheid op kamerniveau het meest bij aan een prettige beleving van het binnenklimaat en verlengt het de aanwezigheid van mensen in een ruimte (Mobach, 2009, p. 175). Luchtkwaliteit Gedrag van mensen wordt beïnvloed door de zintuiglijke waarneming van geur. Geur kan positief en negatief bijdragen aan de aanwezigheid en de interactie tussen mensen in een ruimte. Wanneer de geur door ruimtegebruikers als positief wordt beleefd, kan dit resulteren in langere aanwezigheid, meer communicatie en hogere productiviteit. Wanneer de geur in een ruimte als negatief wordt ervaren, kunnen gebouwgebruikers gezondheidsklachten krijgen en/of geen gebruik willen maken van de ruimte (Mobach, 2009, p. 199). In beide gevallen neemt de aanwezigheid van mensen in een ruimte af en wordt er minder geïnterageerd, ontmoet en samengewerkt. Hierdoor neemt ook de kans op kennisdeling af. Geluid Geluid heeft een positieve of negatieve werking op interactie en kennisdeling. Geluid werkt stimulerend wanneer het zorgt voor positieve afleiding en inspiratie (Heerwagen et al., 2004, p. 517). Geluid wordt negatief ervaren wanneer er sprake is van hinder. Geluidshinder beperkt communicatie en concentratie en wordt meestal veroorzaakt door spraak of muziek. Het effect van spraak of muziek op mensen is afhankelijk van de taakcomplexiteit, de formaliteit van de communicatie en gespreksonderwerpen (Heerwagen et al., 2004, p. 517; Morrell et al, 2005, p. 12; Mobach, 2009, p. 199). Mensen zijn van nature geneigd om naar spraak van andere mensen te luisteren en zijn niet in staat om zich te concentreren op twee verschillende soorten spraak. Dit effect wordt ook wel irrelevant speech genoemd en vermindert de hoeveelheid interactie tussen gesprekspartners (Thoolen, 2010, p. 24; Heerwagen et al., 2004, p. 517). 17
Muziek beïnvloedt de mate waarin mensen werken en leren, zich gedragen en zich prettig voelen in een ruimte (Thoolen, 2010, p. 24). Een hoog geluidsniveau bevordert de uitvoering van eenvoudige taken, maar verstoort de uitvoering van complexe taken. De uitvoering van complexe taken wordt daarentegen gestimuleerd door een laag geluidsniveau, mits het niet als hinderlijk wordt ervaren (Morrell et al., 2005, p. 12; Heerwagen et al., 2004, p. 522). Licht Onderzoek van Gifford (1988, p. 177) heeft uitgewezen dat de hoeveelheid en de lengte van de communicatie toeneemt bij heldere verlichting. In helder licht wordt vooral formeel gecommuniceerd en in gedimd licht vinden daarentegen vaker korte en informele gesprekken plaats. Gifford heeft daarnaast op dezelfde pagina van zijn onderzoeksrapport geconcludeerd dat op het gebied van verlichting de belangrijkste voorwaarde is dat er voldoende licht aanwezig is in een ruimte om te kunnen functioneren. In vergelijking met kunstlicht draagt daglicht bij aan meer communicatie en betere prestaties. De nabootsing van de het biologische ritme van daglicht beïnvloedt de mate van interactie direct. ’s Ochtends stimuleert koel wit licht de interactie. Aan het eind van de middag en tegen de avond draagt warm rood licht juist meer bij aan langere interactie en betere prestaties. Bij een verandering van de kleurtemperatuur in de loop van de dag worden mensen geprikkeld om fit te blijven en langer interactie te hebben. De verandering van de kleurtemperatuur gedurende de dag leidt echter ook tot negatieve effecten. Omdat mensen constant hun ogen moeten aanpassen aan het veranderende licht, kan de verandering van kleurtemperatuur resulteren in moeheid, irritatie en minder productiviteit (Mobach, 2009, p. 170-173). Deze negatieve gevolgen leiden tot minder communicatie tijdens het ontmoeten of samenwerken tussen mensen. Een overmaat aan licht in een ruimte leidt tot hinderlijke effecten, schittering, contrast of reflectie (Boerstra, 2001). Deze hinderlijke effecten resulteren in irritatie, waardoor de lengte van de ontmoeting en de samenwerking afneemt. Individuele aanpasbaarheid van het belichtingsniveau kan deze situatie voorkomen en zorgen voor meer tevredenheid onder ruimtegebruikers (Morrell et al., 2006, p. 12; Mobach, 2009, p. 172). De verlichting bepaalt ten slotte de sfeer, de uitstraling en het comfort in een ruimte. Wanneer mensen tevreden zijn over een ruimte, zich hier prettig voelen en een huiselijke sfeer voelen, neemt de aanwezigheid en hoeveelheid communicatie toe (Gifford, 1988 p. 177; Morrell et al., 2006, p. 12; Mobach, 2009, p. 173). Uitzicht Ten slotte heeft onderzoek uitgewezen dat het zicht op communicerende, samenwerkende of ontmoetende mensen gebouwgebruikers stimuleert om dezelfde activiteiten te ondernemen (Mobach, 2009, p. 198). Heerwagen et al. (2004, p. 519) ondersteunen deze redenering en geven aan dat mensen meer samenwerken wanneer zichtlijnen op andere samenwerkende mensen zijn gericht. Dit effect wordt ook wel co-presence genoemd. Volgens hen verstoort de aanwezigheid van uitzicht en afleiding daarnaast de uitvoering van complexe taken en het hebben van formele communicatie.
18
1.2
Hoe beïnvloeden volgens de literatuur faciliteiten van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen?
Inrichting De inrichting van een gebouw in afzonderlijke ruimtes bepaalt de positionering van mensen ten opzichte van elkaar. Mobach (2009, p. 151-122) stelt dat de inrichting van een gebouw en de uitstraling van ruimtes bepalend is voor de geplande en ongeplande ontmoetingen tussen gebouwgebruikers. Naast de plaats waar mensen elkaar ontmoeten of samenwerken, bepaalt de inrichting de beweging van de looproutes van mensen door een gebouw. Tachtig procent van de interactie tussen mensen is het resultaat van willekeurige beweging door een gebouw. De drempel om mensen aan te spreken die zich bewegen door een gebouw is lager dan de drempel om (samen)werkende of communicerende mensen aan te spreken (Heerwagen et al., 2004, p. 515). De inrichting van een gebouw kan daarom de ontmoeting en de samenwerking tussen mensen stimuleren of beperken. Beweging door een gebouw resulteert in meer interactie tussen gebouwgebruikers. Bij een toename van het aantal connecties tussen afzonderlijke ruimtes en gedeelde faciliteiten, neemt interactie en ongeplande ontmoeting tussen gebouwgebruikers toe (Thoolen, 2010, p. 25). Om interactie te bevorderen, moeten de routes waarlangs mensen zich bewegen in een gebouw om van de ene naar de andere ruimte lopen, direct grenzen aan plekken waar veel wordt ontmoet of samengewerkt. Niet alleen de positionering van ruimtes heeft invloed op toevallige ontmoetingen, maar beperkt of bevordert ook de toegankelijkheid, de openheid en de afstand tot andere mensen in het gebouw en hiermee het willen en kunnen interageren en ontmoeten (Mobach, 2009, p. 223). Lange afstanden tussen gebouwgebruikers hebben een negatieve invloed op samenwerking, ontmoetingen en interactie. Wanneer de afstand tussen mensen meer dan dertig meter bedraagt, is de kans op samenwerking en ontmoeting minimaal. Kennisdeling kan gefaciliteerd worden door de afstand tussen mensen te verkleinen (Thoolen, 2010, p. 24). Een centrale plaatsing van verschillende soorten ruimtes in een gebouw is belangrijk om de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de ruimtes te vergroten en hiermee de kans op interactie en kennisdeling tussen ruimtegebruikers te laten toenemen. Een afname van het aantal etages en een toename van verbindingen tussen ontmoetingsplekken en werkplekken resulteren in meer ontmoetingen, interactie en samenwerking tussen gebouwgebruikers (Gosselink & Thoolen, 2012, p. 7). Zoals hierboven al is beschreven, zorgen korte afstanden tussen de ruimtes ervoor dat mensen elkaar sneller opzoeken of vaker ongepland tegenkomen. Er vindt veel interactie plaats bij centrale faciliteiten (zoals informatiebronnen, printers, toiletten en restauratie). De aanwezigheid van mensen bij deze centrale faciliteiten wordt vergroot wanneer deze faciliteiten in de buurt van veel gebruikte werk- of leerplaatsen worden gepositioneerd. Om de aanwezigheid van mensen in en het gebruik van ruimtes te vergroten, is het belangrijk dat deze ruimtes bereikbaar en toegankelijk zijn. Looproutes, gangen, liften en trappen moeten daarom direct in verbinding staan met ontmoetingsruimtes, samenwerkingsruimtes en gedeelde faciliteiten (Thoolen, 2010, p. 24). Een nadeel van een centrale plaatsing van veelgebruikte ruimtes en een toename van het aantal verbindingen tussen ruimtes is dat drukte in de ruimtes kan leiden tot stress onder gebouwgebruikers. 19
Stress beperkt de aanwezigheid van mensen in een ruimte en verhindert hiermee de hoeveelheid interactie en kennisdeling tussen mensen in een gebouw (Mobach, 2009, p. 236). De hoeveelheid onderlinge communicatie in een groep neemt toe naarmate de privacy, het gevoel van bescherming en mogelijkheid tot afscheiding van andere ruimtegebruikers wordt vergroot. Wanneer mensen zich op ‘eigen terrein’ bevinden, communiceren zij lang en open. Het afschermen van groepsruimtes bevordert de onderlinge sfeer en verbondenheid, wat kan leiden tot meer onderlinge interactie in een groep mensen. Het inrichten van een gebouw in kleine afzonderlijke afdelingen bevordert de onderlinge communicatie, maar zorgt echter niet voor interdisciplinaire kennisdeling (Hartjes & de Wit, 2006, p. 34; Thoolen, 2010, p. 25). Ook volgens Heerwagen et al. (2004 p. 520) wordt interactie tijdens het samenwerken bevorderd door het bij elkaar plaatsen en vervolgens afschermen van groepen in grote ruimtes. Enerzijds zijn open en met elkaar verbonden ruimtes dus belangrijk voor interdisciplinaire en ongeplande communicatie, terwijl anderzijds afscheiding zorgt voor meer en open communicatie tussen mensen in een ruimte. Werkplektype De communicatie tussen mensen in een open werkomgeving verloopt snel en soepel, waardoor kennis efficiënt wordt gedeeld. In open ruimtes wordt minder open gecommuniceerd dan in gesloten ruimtes. In afgesloten ruimtes zijn de gesprekken vaak formeel. Half open werkplekken bevorderen interactie het meest, omdat dit type ruimte enerzijds bijdraagt aan privacy en afscherming, en anderzijds zorgt voor openheid en een toename van de interactie tussen ruimtegebruikers (Mobach, 2009, p. 237; Thoolen, 2010, p. 25-27). In centrale ontmoetingsplekken (bijvoorbeeld in een restaurant, in een pantry of een in een ingangshal) vindt veel informele communicatie plaats (Thoolen, 2012, p. 9). Er moeten daarnaast voldoende ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes aanwezig zijn in een gebouw voor de gebouwgebruikers. Binnen deze ruimtes moeten voldoende plaatsen zijn om samen te werken of elkaar te ontmoeten (Hartjes & de Wit, 2006, p. 33). Om de doorstroom van de activiteiten en de interactie in een gebouw te stimuleren, moeten activiteiten het uitgangspunt vormen van de positionering en de inrichting van ruimtes in een gebouw (Mobach, 2009, p. 93). Er wordt het meest geïnterageerd in ruimtes die meerdere activiteiten, zoals concentratie en communicatie ondersteunen. Om de aanwezigheid van mensen in ruimtes te vergroten en om meerdere activiteiten te ondersteunen, moeten samenwerkingsplekken en ontmoetingsplekken flexibel zijn en inspelen op het veranderlijke karakter van gebouwgebruikers (Thoolen, 2010, p. 26; O'Neill & Albin, 2011, p. 5). Om interactie te bevorderen, zouden ruimtes daarom geen eindfunctie moeten hebben, maar moeten zijn afgestemd op meerdere activiteiten waardoor samenwerking en ontmoeting kan plaatsvinden in dezelfde ruimte. Ruimtes worden hierdoor flexibel en multifunctioneel. Het flexibele ruimtegebruik zorgt ervoor dat mensen zijn verspreid over de verschillende ruimtes in een gebouw. Hierdoor is (interdisciplinaire) kennis in verschillende ruimtes en delen van het gebouw aanwezig. De kans bestaat echter dat mensen niet geneigd zijn om bij andere gebouwgebruikers in dezelfde ruimte te gaan zitten, terwijl hier wel plaats is. Mensen kunnen gedeeld ruimtegebruik storend vinden of het idee hebben dat een ruimte al bezet of vol is. Om deze redenen zijn mensen geneigd om geen gebruik te maken van dezelfde ruimte en dus geen contact te leggen met andere gebouwgebruikers. 20
Het laten plaatsvinden van samenwerking en ontmoeting in dezelfde flexibele ruimte resulteert ook in minder beweging door het gebouw. Een oplossing hiervoor is volgens Hartjes en de Wit (2006, p. 34) een centrale plaatsing van ontmoetingsruimtes en samenwerking ruimtes, gecombineerd met korte afstanden tussen deze ruimtes. Hierdoor wordt de afstand tussen verschillende ruimtes verkleind, wordt beweging gestimuleerd en wordt de kans op ongeplande interactie vergroot. Het is ook belangrijk dat mensen zich gemakkelijk binnen een ruimte kunnen verplaatsen, zodat beweging in een ruimte wordt gestimuleerd en er hierdoor meer wordt gecommuniceerd en samengewerkt tussen mensen in een specifieke ruimte (Hartjes & de Wit, 2006, p. 34). Een ruimte straalt ten slotte een bepaalde status en sfeer uit, waardoor deze ruimtes toegankelijk of juist ontoegankelijk worden (Gosselink & Thoolen, 2012, p. 21). Ruimtegebruik kan worden gestimuleerd door ruimtes aan te bieden die worden gewaardeerd door de gebouwgebruikers en een huiselijke en warme uitstraling hebben. Dit resulteert in meer aanwezigheid en verhoogt ook de kans op interactie en kennisdeling tussen de ruimtegebruikers (Mobach, 2009, p. 222). Apparaten Mensen worden afhankelijker van informatie en communicatietechnologie naarmate de afstand in een gebouw tussen hen groter wordt (Mobach, 2009, p. 231). Draadloze internetverbinding (wifi) en voldoende beschikbare computers en laptopaansluitingen in een gebouw zijn noodzakelijk om over afstand in een gebouw samen te werken (Thoolen, 2010, p. 26). Aanwezige en werkende informatie en communicatietechnologie zorgt ervoor dat mensen zich door een gebouw kunnen verplaatsen en hun werkzaamheden in alle ruimtes van een gebouw kunnen uitvoeren. Mensen kunnen op deze manier flexibel en plaatsonafhankelijk gebruik maken van de verschillende ruimtes in een gebouw. Flexibel ruimtegebruik en verspreiding van mensen over de ruimtes van een gebouw resulteert in een toename van de toevallige ontmoetingen en de interactie tussen gebouwgebruikers (Mobach, 2009, 9. 179). Meubilair Net als voldoende ruimtes, moet er in een gebouw voldoende meubilair aanwezig zijn voor alle aanwezige gebouwgebruikers. Aanpasbaar meubilair leidt tot flexibel gebruik van ruimtes in een gebouw en ondersteunt meerdere activiteiten en veranderende lichaamshoudingen. Individuele aanpasbaarheid van het meubilair is noodzakelijk voor gebruikerscomfort. Comfort bevordert de lengte van de interactie tussen gesprekspartners. Aanpasbaar en flexibel meubilair draagt bij aan lange aanwezigheid, hoge productiviteit, een positieve beleving van een ruimte en een toename van de interactie en de kennisdeling tussen gesprekspartners (Hartjes & de Wit, 2006, p. 31; Thoolen, 2010, p. 27; O'Neill & Albin, 2011, p. 5). De positionering van mensen tijdens een gesprek kan de interactie en samenwerking bevorderen of beperken. In het algemeen wordt het meest gecommuniceerd tussen personen die in een hoekpositie ten opzichte van elkaar zitten (Mobach, 2009, p. 225). Daarnaast mag meubilair geen statusverschil uitdrukken, omdat bij statusverschil minder lang en minder open wordt gecommuniceerd (Thoolen, 2010, p. 27).
21
1.3
Hoe beïnvloeden volgens de literatuur symbolen van een fysieke leeromgeving kennisdeling tussen mensen?
Objecten die direct of indirect informatie geven over het gewenste gedrag in een ruimte zijn onder andere kleur, sfeer en entertainment. Kleur De uitstraling van de ruimte geeft betekenis aan het verwachte gedrag in deze ruimte (Mobach, 2009, p. 210). De kleur van een ruimte beïnvloed de creativiteit, de gemoedstoestand en de prestaties van gebouwgebruikers. Daarnaast is de kleur van een ruimte bepalend voor de hoeveelheid communicatie tussen ruimtegebruikers (Mobach 2009, p. 156; Thoolen, 2010, p. 23). Warme kleuren leiden tot een afname van contact tussen mensen. Koele kleuren zorgen er juist voor dat er meer gecommuniceerd wordt, omdat mensen toenadering tot elkaar zoeken. Onderzoek heeft echter tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Enerzijds is gebleken dat roodtinten in een ruimte concentratietaken bevorderen en dat blauwtinten in een ruimte creativiteit stimuleren. Daarentegen is ook gebleken dat warme kleuren stimulerend werken en dat koele kleuren daarentegen een kalmerende werking op mensen hebben (Bakker et al., 2011, p. 5). Sfeer Mensen ontmoeten elkaar het liefst in een omgeving met een huiselijke sfeer, omdat zij zich hierin het meeste thuis voelen (Thoolen, 2010, p. 23). Zoals hierboven is beschreven, leidt comfort tot een toename van kennisdeling tussen mensen. Aanwezigheid van teveel fysieke stimuli in een ruimte heeft echter een negatieve werking op de prestaties van en de communicatie tussen gebouwgebruikers. Fysieke stimuli in ruimtes kunnen elkaar namelijk gaan tegenwerken (Thoolen, 2010, p. 23). Entertainment De aanwezigheid van entertainment (lectuur) en faciliteiten (restauratie) in een ruimte vergroot de aanwezigheid in en gebruiksduur van mensen in een ruimte (Hartjes & de Wit, 2006; Gosselink & Thoolen, 2012, p. 19). Hiermee wordt de kans op kennisdeling tussen ruimtegebruikers vergroot. 3.2.2
De optimale fysieke leeromgeving
1.4
Wat is volgens de literatuur de optimale fysieke leeromgeving voor kennisdeling tussen mensen?
In deze paragraaf worden de belangrijkste ontwerp- en inrichtingsprincipes uit de vorige paragraaf herhaald. De volgende ontwerp- en inrichtingsprincipes creëren volgens de literatuur een optimale fysieke leeromgeving voor kennisdeling tussen mensen in een gebouw. Alle onderstaande ontwerp- en inrichtingsprincipes zijn gebaseerd op de resultaten van het verdiepende literatuuronderzoek. Omgevingsfactoren Koele temperaturen leiden tot meer interactie. Comfort en aanpasbaarheid van de temperatuur op kamerniveau verhoogt de gebruikerstevredenheid in een ruimte. Tevredenheid van ruimtegebruikers resulteert in langere aanwezigheid en verlengt de duur van de interactie tussen de ruimtegebruikers.
22
De aanwezigheid van een prettige of een frisse geur in een ruimte zorgt ervoor dat mensen langer aanwezig willen zijn in deze ruimte en sneller zijn geneigd om hier interactie met elkaar te hebben. Onprettige geur vermindert de tevredenheid over en de aanwezigheid in een ruimte. Gedimde verlichting bevordert informele communicatie en is geschikt voor ontmoetingsruimtes. Heldere verlichting draagt bij aan lange en formele communicatie en is het meest geschikt voor samenwerkingsruimtes. De nabootsing van de biologische effecten van daglicht op mensen draagt bij aan hogere productiviteit en meer communicatie. Koel licht in de ochtend en warm licht in de avond bevorderen de lengte van interactie. Om lichamelijke klachten te voorkomen, mag de nabootsing van de effecten van daglicht niet te sterk zijn. Warme lichtkleuren creëren daarnaast een huiselijke sfeer in een ruimte. Een huiselijke sfeer leidt tot meer open communicatie. De lichtkleur in ruimtes mag dus niet te koel zijn. In ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes moet voldoende licht aanwezig zijn, zodat ruimtegebruikers elkaar kunnen zien en werkzaamheden kunnen uitvoeren. In verhouding tot kunstlicht, leidt daglicht tot meer interactie. Een overvloed van licht in een ruimte leidt tot hinderlijke effecten op bijvoorbeeld beeldschermen. Individuele aanpasbaarheid van het licht in ruimtes kan deze hinderlijke effecten tegengaan, de tevredenheid van ruimtegebruikers verhogen en hiermee de aanwezigheid en de duur van de communicatie tussen ruimtegebruikers verlengen. Geluidshinder en vooral spraak van andere mensen leidt af en verhindert zelfs de uitvoering van de meest eenvoudige taken. Mensen kunnen niet tegelijkertijd naar twee sprekende mensen luisteren. Daarom moeten mensen die gesprekken willen voeren de mogelijkheid hebben om zich af te scheiden van andere ruimtegebruikers. Een hoog geluidsniveau bevordert de uitvoering van eenvoudige taken en kan leiden tot inspiratie of nieuwe ideeën. Een laag geluidsniveau bevorderd de uitvoering van complexe taken, maar kan ook zorgen voor overlast. Zichtlijnen op samenwerkende, ontmoetende, interagerende of kennisdelende mensen stimuleert de mensen om dezelfde activiteiten uit te voeren. Faciliteiten Beweging van mensen door een gebouw vergroot de kans op ongeplande interactie en verlaagt de drempel om elkaar aan te spreken. Om beweging te stimuleren zijn korte afstanden en weinig etages tussen ruimtes noodzakelijk. De drempel om contact te kunnen en te durven leggen met andere ruimtegebruikers kan worden verlaagd door ontmoetende of samenwerkende mensen niet teveel af te schermen (door bijvoorbeeld muren) in een ruimte. Open en met elkaar verbonden ruimtes zijn voorwaarden voor interdisciplinaire kennisdeling en beweging door een gebouw. 23
Open ruimtes zorgen voor meer zichtlijnen en meer communicatie. Zo weinig mogelijk fysieke afscheiding tussen gebouwgebruikers verhoogt de kans op kennisdeling tussen hen. Drukke open ruimtes kunnen leiden tot stress en minder open communicatie. Omdat mensen veel en open communiceren op ‘eigen terrein’, moet afscherming en groepsvorming in een ruimte mogelijk zijn. Deze afscheiding mag echter de zichtlijnen op interagerende mensen niet beperken, maar moet wel een bepaalde mate van veiligheid en geborgenheid uitstralen. Half open werkruimtes worden over het algemeen beoordeeld als de meest prettige samenwerkingsruimtes en voldoen aan bovenstaande voorwaarden. Ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes moeten meerdere soorten activiteiten ondersteunen en daarom geen eindfunctie hebben. De activiteit moet leidend zijn voor de inrichting en het gebruik van een ruimte. Flexibiliteit van ruimtes vergroot de aanwezigheid van mensen in ruimtes, maar beperkt de beweging van mensen door een gebouw. Wanneer samenwerking en ontmoeting niet in dezelfde ruimte kan plaatsvinden, is het belangrijk dat er connecties tussen de verschillende ruimtes zijn. Dit vergroot de bereikbaarheid en toegankelijkheid van afzonderlijke ruimtes in een gebouw. De afstand en het aantal etages tussen samenwerkingsruimtes en ontmoetingsruimtes in een gebouw moeten minimaal zijn. De beste situatie is dat ruimtes direct of via korte verbindingen aan elkaar grenzen. Connecties dragen bij aan de keuze om gedurende de dag van ruimte te wisselen, zodat beweging door het gebouw wordt gestimuleerd. Ook is het belangrijk dat bewegingsroutes langs zoveel mogelijk verschillende ruimtes en faciliteiten leiden. Een centrale plaatsing van gangen, liften en trappen vergroot de kans op ongeplande ontmoeting en interactie, omdat het zorgt voor meer beweging van mensen door een gebouw en minder afstand tussen ruimtes. Connecties tussen ruimtes en een centrale plaatsing van trappen, liften en gangen bevorderen daarnaast de bereikbaarheid van ruimtes, wat kan leiden tot meer ruimtegebruik. Centrale faciliteiten (bijvoorbeeld informatiebronnen, restauratie en toiletten) moeten in de buurt of langs bewegingsroutes, ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes worden geplaatst. Omdat mensen liever niet eten waar ze werken, wordt beweging door een gebouw hierdoor gestimuleerd. De beschikbaarheid van de ruimtes en het meubilair moet overeenkomen met de behoefte van de ruimtegebruikers. Als er onvoldoende ruimtes of meubilair aanwezig is in een gebouw, daalt de tevredenheid van de gebouwgebruikers en zullen zij geneigd zijn om elkaar buiten het gebouw te ontmoeten of samen te werken. Hierdoor neemt de kans op interactie en kennisdeling tussen hen af. Het meubilair van gesprekspartners mag geen statusverschil uitstralen. Dit beperkt namelijk de hoeveelheid van en vrijheid in communicatie.
24
Meubilair moet verstelbaar en verschuifbaar zijn. Hierdoor kan het worden aangepast op de gebruikers. De aanpasbaarheid van zithoudingen en zitposities ten opzichte van gesprekspartners draagt bij aan bijdraagt meer comfort. Daarnaast is het belangrijk dat mensen in een hoekpositie ten opzichte van elkaar kunnen zitten, omdat in deze situatie het meeste wordt gecommuniceerd tussen gesprekspartners. Aanwezigheid, beschikbaarheid en werking van draadloze internetverbinding, computers en stopcontacten leiden tot meer aanwezigheid en mogelijkheden om samen te werken. Het faciliteert de beweging van mensen door een gebouw, waardoor mensen op meerdere plaatsen in een gebouw kunnen ontmoeten of samenwerken. Symbolen Koele temperaturen zorgen voor meer interactie tussen mensen, maar een huiselijke en een warme uitstraling van ruimtes zorgen voor meer comfort en tevredenheid. Koele kleuren zijn daarom voornamelijk geschikt voor samenwerkingsruimtes, omdat deze formele interactie bevorderen. Warme kleuren zijn geschikt voor ontmoetingsruimtes, omdat deze korte- en informele interactie stimuleren. Ten slotte leidt aanwezigheid van entertainment, zoals kranten en andere lectuur tot langere aanwezigheid in een ruimte. Langere aanwezigheid verhoogt de kans op interactie en kennisdeling.
25
4
Resultaten kwantitatief onderzoek
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de enquêteresultaten. De beschrijving van de enquêteresultaten is gebaseerd op de uitslag van de 460 afgenomen enquêtes. De beschrijving geeft antwoord op de tweede onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen. De derde deelvraag wordt vervolgens beantwoord door een vergelijking te maken van de resultaten van het verdiepende literatuuronderzoek en de uitslagen van de enquêtes.
4.1
Beschrijving van de enquêteresultaten
4.1.1 Aanwezigheid van kennis In deze paragraaf wordt beschreven waar de studenten in de VanOlst Toren elkaar ontmoeten en waar zij samenwerken. Op basis van deze beschrijving wordt duidelijk waar de (interdisciplinaire) kennisdelers zich in het gebouw bevinden. Per enquêteonderwerp wordt eerst bepaald in welk gedeelte van het gebouw de studenten elkaar ontmoeten en met elkaar samenwerken. Vervolgens wordt beschreven in welke specifieke ruimtes ontmoeting en samenwerking tussen hen plaatsvindt. De tabellen met de enquêteresultaten over de gedeeltes en ruimtes waar ontmoeting tussen studenten in de VanOlst Toren plaatsvindt, zijn opgenomen in bijlage VI, tabel 10 tot en met 19 op pagina 34 tot en met 39. De tabellen met de enquêteresultaten over de gedeeltes en ruimtes waar samenwerking tussen studenten in de VanOlst Toren plaatsvindt, zijn opgenomen in bijlage VI, tabel 20 tot en met 29 op pagina 39 tot en met 44. Onderzoeksvraag 2: Wat is de huidige situatie op het gebied van kennisdeling tussen studenten in de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren? 2.1
In welke fysieke leeromgevingen doen studenten van de Schools van de VanOlst Toren aan kennisdeling?
Gedeeltes van de VanOlst Toren waar ontmoeting plaatsvindt Ontmoeting tussen studenten in de VanOlst Toren vindt vooral plaats binnen de grenzen van de Schools (47,7%) en in algemene gedeelde ruimtes binnen de VanOlst Toren (39%), zoals het Atrium. Rechtenstudenten ontmoeten elkaar relatief gezien weinig binnen de grenzen van hun School, zij ontmoeten elkaar vaker in algemene gedeelde ruimtes binnen de VanOlst Toren (zie bijlage VI, tabel 10, p. 34). Naarmate studenten in hogere studiejaren komen, ontmoeten ze elkaar minder vaak binnen de grenzen van hun School (zie bijlage VI, tabel 12, p. 35). Specifieke ruimtes van de VanOlst Toren waar ontmoeting plaatsvindt Ondanks dat veel studenten elkaar binnen de grenzen van hun eigen School ontmoeten, wordt Atrium het meest gebruikt als specifieke ontmoetingsruimte (45,6%). Na het Atrium ontmoeten studenten elkaar meestal in verschillende soorten ruimtes binnen de VanOlst Toren, zoals in collegezalen en loungeruimtes. De Front Office van de Schools en de ruimtes waar eten of drinken kan worden gekocht blijken daarnaast veel gebruikte ontmoetingsruimtes te zijn.
26
Ten slotte heeft 2,5% van de respondenten aangegeven dat zij geen vaste of veelgebruikte ontmoetingsruimte hebben of dat zij juist ontmoeten in specifieke (computer)lokalen of kamers van studieverenigingen die niet voor iedereen toegankelijk zijn (zie bijlage VI, tabel 15, p. 37). De keuze voor een specifieke ontmoetingsruimte is uiteenlopend voor studenten van de verschillende Schools. Een meerderheid van de studenten van de Schools voor Marketing Management en Rechtenstudies heeft aangegeven dat zij elkaar meestal in het Atrium ontmoeten. De studenten van de overige Schools ontmoeten elkaar verspreid over de VanOlst Toren en maken hierbij, naast het Atrium, vooral gebruik van collegezalen en loungeruimtes. Gangen, printruimtes en de ingangshallen worden niet vaak gebruikt als ontmoetingsruimte. Studenten van de International Business School ontmoeten daarentegen wel vaak rondom de ingangshal van hun School (zie bijlage VI, tabel 16, p. 37). In het Atrium zijn relatief meer studenten uit hogere studiejaren dan studenten uit lagere studiejaren aanwezig. Studenten uit lagere studiejaren ontmoeten elkaar vaker in collegezalen en loungeruimtes (zie bijlage VI, tabel 17, p. 38). Gedeeltes van de VanOlst Toren waar samenwerking plaatsvindt Een meerderheid van de ondervraagde studenten heeft aangegeven aan dat zij het vaakst met elkaar samenwerken binnen de grenzen van hun eigen School (58,9%). Overige gedeeltes binnen de VanOlst Toren waar gebruik van wordt gemaakt tijdens het samenwerken zijn de algemene gedeelde ruimtes in de VanOlst Toren (20,1%). Daarnaast wordt door een minderheid van de studenten gebruikt gemaakt van ruimtes buiten de grenzen van hun School en werkt meer dan 8% van de respondenten helemaal niet samen binnen de VanOlst Toren (zie bijlage VI, tabel 20, p. 39). Een vergelijking van de resultaten per School laat zien dat studenten van de International Business School (70,6%) en studenten van de School voor Communicatie en Media (66,7%) relatief gezien het meest samenwerken binnen de grenzen van hun eigen School. Studenten van de overige Schools werken ook voor een groot deel samen binnen de grenzen van hun School, maar gebruiken vaker de algemene gedeelde ruimtes in de VanOlst Toren om samen te werken. Studenten van de School voor Communicatie en Media, Financieel Economisch Management, Marketing Management en de International Business School werken relatief veel samen buiten de VanOlst Toren (zie bijlage VI, tabel 21, p. 40). Net als bij de ontmoetingen wordt, naarmate studenten in hogere studiejaren komen, minder vaak binnen de grenzen van de Schools samengewerkt en wordt vaker gebruik gemaakt van ruimtes buiten de grenzen van de Schools of de algemene gedeelde ruimtes van de VanOlst Toren. Specifieke ruimtes van de VanOlst Toren waar samenwerking plaatsvindt Er is geen grote meerderheid van studenten dat gebruik maakt van één type samenwerkingsplek. Er wordt veel gebruik gemaakt van algemene gedeelde werkruimtes zoals het Atrium, het Studielandschap of het Aquarium (28,8%). Ten opzichte van deze algemene gedeelde werkruimtes wordt ook veel gebruik gemaakt van afgesloten teamwerkplekken (26,5%). Daarnaast heeft 14,2% van de respondenten aangegeven gebruik te maken van open werkruimtes op gangen en werkt 12,8% het vaakst samen in collegezalen of computerzalen. Samenwerkingsruimtes waar relatief gezien weinig gebruik van wordt gemaakt, zijn half open ruimtes (6,4%), loungeruimtes (5,9%) en de ingangshal (2,3%). Ten slotte heeft 3,2% van de ondervraagden aangegeven geen vaste, maar verschillende soorten samenwerkingsruimtes te gebruiken (zie bijlage VI, tabel 25, p. 42).
27
Ondanks dat studenten tijdens het samenwerken zijn verspreid over verschillende ruimtes binnen de VanOlst Toren, wordt de keuze voor een samenwerkingsruimte bepaald door de School waar studenten aan studeren. Communicatiestudenten werken veel samen in collegezalen en computerzalen of teamwerkplekken. Facility management studenten maken gebruik van bijna alle ruimtes in het gebouw om samen te werken, maar werken het minst samen in half open werkruimtes of op plekken bij de ingangshal. Studenten van de School voor Financieel Economisch Management werken ook samen in alle ruimtes in het gebouw, maar meestal niet in de buurt van de ingangshal. Marketingstudenten werken vooral samen in algemene gedeelde werkruimtes binnen de VanOlst Toren (Atrium, Aquarium of Studielandschap), teamwerkplekken, collegezalen en computerzalen en open werkruimtes op gangen. De meeste Rechtenstudenten werken samen in teamwerkplekken, algemene gedeelde werkruimtes of werkruimtes op gangen. Ten slotte werkt de meerderheid van de studenten van de International Business School in algemene gedeelde werkruimtes binnen het gebouw en in teamwerkplekken (zie bijlage VI, tabel 26, p. 42). 4.1.2 Ontmoeten en samenwerken in de VanOlst Toren In deze paragraaf wordt beschreven uit welke omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes van de studenten van de VanOlst Toren bestaan. Op basis van deze beschrijving wordt in de volgende paragraaf bepaald in hoeverre de fysieke leeromgeving bijdraagt aan kennisdeling tussen studenten. De tabellen met de enquêteresultaten over het onderwerp ontmoeten zijn opgenomen in bijlage VI, tabel 30 tot en met 83 op pagina 45 tot en met 61. De tabellen met de enquêteresultaten over het onderwerp samenwerken zijn opgenomen in bijlage VI, tabel 84 tot en met 140 op pagina 62 tot en met 76. 2.2
Uit welke omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen bestaan de fysieke leeromgevingen waar de studenten van de Schools van de VanOlst Toren kennisdelen?
Ontmoetingsruimtes Binnenklimaat De studenten van de VanOlst Toren beoordelen de temperatuur in hun ontmoetingsruimtes over het algemeen positief. De meeste studenten vinden het binnenklimaat in hun ontmoetingsruimtes comfortabel. Ondanks dat er een hoge een hoge mate van tevredenheid is op het gebied van thermisch comfort, heeft toch ruim 18% van de ondervraagden vaak behoefte aan een hogere of lagere temperatuur in zijn of haar ontmoetingsruimte. Luchtkwaliteit De lucht in ontmoetingsruimtes is volgens de respondenten vaak vervuild en wordt door veel studenten als onprettig beleefd. Een ruime meerderheid van de respondenten geeft aan dat er vaak geen frisse lucht aanwezig is in ontmoetingsruimtes. De kwaliteit van de lucht is dusdanig slecht, dat de lucht soms leidt tot gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn of misselijkheid. In enkele gevallen weigeren studenten gebruik te maken van ruimtes waar deze onprettige lucht aanwezig is. Geluid Volgens de respondenten is er veel geluid aanwezig in ontmoetingsruimtes van de VanOlst Toren. Meestal wordt door studenten spraak van andere gebouwgebruiker gehoord en soms wordt er muziek gehoord in ontmoetingsruimtes. 28
Een meerderheid van de studenten heeft nooit last van geluidshinder, maar werkt volgens hen het geluid dat zij horen ook niet stimulerend. Bijna een kwart van de mensen ervaart het aanwezige geluid in ontmoetingsruimtes als hinderlijk. Licht Over het algemeen is er voldoende licht aanwezig in de ontmoetingsruimtes van de VanOlst Toren om activiteiten uit te voeren. Soms leidt het licht tot hinderlijke effecten. In verhouding is er meer daglicht dan kunstlicht aanwezig in de ontmoetingsruimtes. De respondenten hebben de aanwezigheid van felle of gedimde verlichting procentueel bijna hetzelfde beoordeeld. Daarnaast kenmerkt een meerderheid van de respondenten de verlichting niet specifiek als helder of fel. Het licht in ontmoetingsruimtes is volgens sommige respondenten feller dan het licht in andere ruimtes binnen de VanOlst Toren. Soms verandert de kleurtemperatuur van het licht in de ruimtes van de VanOlst Toren gedurende de dag. Uitzicht In ontmoetingsruimtes hebben studenten vaak zicht op andere interagerende studenten. Een meerderheid van de studenten wordt afgeleid in zijn of haar ontmoetingsruimte en vindt deze afleiding hinderlijk. Het is niet onderzocht waar deze afleiding uit bestaat, maar zoals hierboven is beschreven ondervinden relatief veel studenten hinder aan geluid. Meestal leidt de aanwezige afleiding niet tot inspiratie of nieuwe ideeën. Inrichting Beweging De keuze voor een ontmoetingsruimte is voor veel studenten willekeurig en het gevolg van beweging door het gebouw. Ondanks dat de respondenten hebben aangegeven dat verplaatsing en beweging meestal wel mogelijk is, wordt er toch relatief weinig bewogen door het gebouw. Het is volgens veel studenten mogelijk om zich in de ontmoetingsruimtes te verplaatsen, zodat zij mondeling contact kunnen maken met andere studenten in dezelfde ruimte. Een ruime meerderheid heeft ook daadwerkelijk contact met medestudenten in zijn of haar ontmoetingsruimte. De respondenten vinden de ontmoetingsruimtes vaak open en zien geen drempel om te communiceren met medestudenten in de ontmoetingsruimte. Ook vinden de meeste studenten hun ontmoetingsruimte bereikbaar en toegankelijk, maar niet altijd geschikt voor meerdere activiteiten. Open ruimtes en afgesloten ruimtes Uit de enquêtes is gebleken dat studenten het lastig vindt om zich te concentreren op hun gesprekken in ontmoetingsruimtes. Veel studenten vinden hun ontmoetingsplaats te druk en te open en kunnen hierdoor niet goed communiceren met hun gesprekspartners. Vanwege de drukte is het ook niet altijd mogelijk om mondeling contact te maken met medestudenten die de ontmoetingsplek passeren. Aan de andere kant geven relatief veel studenten aan dat hun ontmoetingsruimtes juist wel afgescheiden of afgesloten zijn ten opzichte van andere ruimtes in de VanOlst Toren. De openheid van de ruimtes gaat ook ten koste van de privacy van de studenten tijdens een ontmoeting, wat ervoor zorgt dat studenten vaak het gevoel hebben dat zij worden afgeluisterd en niet genoeg zijn afgeschermd van andere gebouwgebruikers door bijvoorbeeld muren of tussenschotten. 29
Een meerderheid van de respondenten geeft aan dat fysieke afscheiding van andere gebouwgebruikers in hun ontmoetingsruimte vaak niet mogelijk is en dat zij niet altijd gebruik kunnen maken van afgesloten ruimtes (zoals projectkamers of teamwerkplekken) wanneer zij dit zouden willen. Positionering De meeste ontmoetingsruimtes zijn gepositioneerd in de buurt van centrale punten en knooppunten, wandelgangen en trappen in de VanOlst Toren. Ondanks dat meer dan de helft van de ontmoetingsruimtes in de buurt van eet- of drinkgelegenheden is gepositioneerd, zijn gezamenlijke faciliteiten, zoals printers of informatiebronnen (docenten, computers of de Mediatheek) vaak niet dicht in de buurt van ontmoetingsruimtes. Tevredenheid Een ruime meerderheid van de respondenten is over het algemeen tevreden over zijn of haar ontmoetingsruimte. Er is niet specifiek onderzocht waarom de resterende respondenten (19,5%) ontevreden zijn over de ontmoetingsplaatsen, maar uit de enquêtes is wel gebleken dat veel studenten van mening zijn dat er vaak niet genoeg ontmoetingsplaatsen beschikbaar zijn. Iets minder dan de helft van de studenten heeft namelijk aangegeven dat er vaak geen plaats is in de ontmoetingsruimte waar zij graag gebruik van zouden willen maken. Zoals hierboven is beschreven, wordt door de studenten vaak gebruik gemaakt van open ruimtes, terwijl afgesloten ruimtes beter aansluiten bij de activiteiten die zij op dat moment willen uitvoeren. Apparatuur Er zijn niet altijd voldoende computers en laptopaansluitingen aanwezig in ontmoetingsruimtes. Daarnaast werkt de wifi verbinding niet optimaal in de ontmoetingsruimtes van de VanOlst Toren. Meubilair Naast onvoldoende ruimtes, computers en laptopaansluitingen zijn er ook niet altijd genoeg zit- of staplaatsen aanwezig in de ontmoetingruimtes. Wanneer er wel voldoende tafels beschikbaar zijn, voldoen deze tafels meestal aan de eisen van de gebruikers en kunnen er verschillende activiteiten aan worden verricht. De stoelen ondersteunen de activiteiten echter minder goed, want er kan niet altijd gebruik worden gemaakt van gewenste stoelen tijdens een ontmoeting. De tafels in ontmoetingsruimtes zijn vaak niet verschuifbaar of verstelbaar. Stoelen daarentegen wel. Het komt soms voor dat gesprekspartners gebruik maken van verschillend meubilair. De afstand tussen gesprekspartners wordt positief beleefd, want de respondenten hebben aangegeven dat zij meestal op een prettige afstand zitten ten opzichte van hun gesprekspartners. Ten slotte zitten gesprekspartners niet vaak in een hoekpositie ten opzichte van elkaar. Sfeer en kleur Een meerderheid van de studenten van de VanOlst Toren voelt geen huiselijke sfeer in de ontmoetingsruimtes. Ook zijn er in de meeste ontmoetingsruimtes meer koele kleuren dan warme kleuren aanwezig. Entertainment Er is niet altijd lectuur of een andere vorm van entertainment aanwezig in de ontmoetingsruimtes.
30
Samenwerkingsruimtes Binnenklimaat De meeste studenten van de VanOlst Toren hebben geen behoefte aan een hogere of lagere temperatuur in hun samenwerkingsruimte. Het relatief kleine gedeelte studenten dat hier wel behoefte aan heeft, kan de temperatuur niet op kamertemperatuur aanpassen. Luchtkwaliteit Een groot deel van de respondenten is van mening dat er vuile lucht aanwezig is in samenwerkingsruimtes. Deze vervuilde lucht leidt volgens een ruime meerderheid tot gezondheidsklachten. Desondanks maken studenten wel gebruik van de samenwerkingsruimtes waar geen frisse lucht aanwezig is. Studenten maken niet speciaal gebruik van een samenwerkingsruimte waar een prettige geur aanwezig is. Geluid Volgens de respondenten is er bijna nooit sprake van geluidsoverlast in samenwerkingsruimtes. Er wordt vaak spraak en soms muziek gehoord in deze ruimtes en dit vinden de studenten meestal niet hinderlijk. Daarnaast stimuleert het aanwezige geluid de activiteiten die in samenwerkingsruimtes worden verricht niet. Licht Er is niet altijd voldoende licht aanwezig in de samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren. Ongeveer een kwart van de respondenten is van mening dat er te weinig licht aanwezig is in hun samenwerkingsruimte. De verdeling tussen kunstlicht en daglicht is ongeveer gelijk en dit licht leidt meestal niet tot hinderlijke effecten. Net als in de ontmoetingsruimtes, zijn studenten noch van mening dat het licht vaak fel of juist gedimd is. De lichtsterkte kan meestal niet op kamerniveau worden aangepast en de felheid van het licht verschilt soms ten opzichte van andere ruimtes in de VanOlst Toren. Volgens een kwart van de studenten verandert de felheid van het licht in samenwerkingsruimtes naarmate de dag vordert. Uitzicht In de samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren is niet altijd sprake van zichtlijnen op andere studenten. Samenwerkende studenten worden daarnaast niet vaak afgeleid. Wanneer zij wel worden afgeleid, werkt deze afleiding volgens hen niet inspirerend, maar vinden ze dit juist vervelend. Inrichting Beweging Ongeveer de helft van de studenten gaat gericht op zoek naar een bepaalde samenwerkingsplaats. Volgens de helft van de respondenten is de keuze voor een samenwerkingsruimte het gevolg van beweging door de VanOlst Toren. In de samenwerkingsruimtes kunnen studenten zich wel vaak, maar niet altijd verplaatsen om contact te maken met andere studenten in dezelfde ruimte. Studenten hebben daarnaast soms moeite om zichzelf verstaanbaar te maken in samenwerkingsruimtes. Dit is wellicht te wijten aan de drukte in samenwerkingsruimtes. 31
De respondenten hebben namelijk aangegeven dat het vaak druk is in of rondom hun samenwerkingsruimte. Volgens een meerderheid van de studenten kunnen zij ondanks de drukte meestal wel contact maken met andere studenten die hun samenwerkingruimte passeren. Open en afgesloten ruimtes Over het algemeen wordt de mogelijkheid tot afscherming van andere gebouwgebruikers in samenwerkingsruimtes noch erg positief als erg negatief beoordeeld. Afscheiding is vaak alleen gedeeltelijk mogelijk en de privacy van ruimtegebruikers en hun gesprekspartners wordt niet altijd gewaarborgd. Ongeveer de helft van de studenten heeft aangegeven dat zij het gevoel hebben dat zij kunnen worden afgeluisterd in hun samenwerkingsruimte. Terwijl de afstand van veel samenwerkingsruimtes ten opzichte van andere ruimtes in de VanOlst Toren door bijna de helft van de respondenten wordt beoordeeld als groot, zijn niet veel studenten van mening dat hun samenwerkingsruimte onbereikbaar of ontoegankelijk is. De samenwerkingsruimtes die worden gebruikt door de studenten van de VanOlst Toren zijn niet flexibel en meestal alleen geschikt voor één soort activiteit. Positionering Samenwerkingsruimtes zijn volgens ongeveer de helft respondenten centraal gepositioneerd in de VanOlst Toren, maar niet altijd dicht in de buurt van centrale faciliteiten. Ook geeft bijna de helft van de respondenten aan dat hun samenwerkingsruimtes niet in de buurt van eet- en drinkgelegenheden of informatiebronnen zijn gepositioneerd. Printruimtes zijn daarentegen wel vaker in de buurt van samenwerkingsruimtes. Daarnaast zijn de samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren ook niet altijd geplaatst langs bewegingsroutes van de studenten, want een kleine meerderheid van de respondenten werkt samen in de buurt van trappen of wandelgangen. Tevredenheid Een relatief klein percentage respondenten is altijd ontevreden over zijn of haar samenwerkingsruimte, maar meer dan de helft van de respondenten is soms ontevreden over zijn of haar samenwerkingsruimte. De beschikbaarheid van de samenwerkingsruimtes wordt net als de beschikbaarheid van ontmoetingsruimtes negatief beoordeeld. Minder dan de helft van de respondenten heeft aangegeven dat er altijd samenwerkingsruimtes beschikbaar zijn wanneer zij hier gebruik van zouden willen maken. Apparaten Net als in de ontmoetingsruimtes zijn in de samenwerkingsruimtes onvoldoende computers en laptopaansluitingen aanwezig. Daarnaast werkt de Wifi verbinding niet altijd naar behoren in veel samenwerkingsruimtes. Meubilair De beoordeling van het meubilair in de samenwerkingsruimtes komt grotendeels overeen met de beoordeling van het meubilair in de ontmoetingsruimtes. Volgens ongeveer de helft van de respondenten zijn er niet altijd genoeg zit- of staplaatsen aanwezig in de samenwerkingsruimtes. Het meubilair is niet altijd aanpasbaar aan gewenste situaties, omdat tafels vaak niet kunnen worden versteld. De stoelen zijn daarentegen wel vaak verschuifbaar en flexibel. 32
Een meerderheid van de studenten beoordeelt de fysieke afstand ten opzichte van gesprekspartners als prettig. De meeste studenten zitten niet vaak in een hoekpositie ten opzichte van hun gesprekspartners. Daarnaast is het meubilair van gesprekspartners vaak, maar niet altijd hetzelfde. Sfeer en kleur Net als in ontmoetingsruimtes is er vaak geen huiselijke sfeer aanwezig in samenwerkingsruimtes. Daarnaast zijn in de samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren meer koele kleuren dan warme kleuren aanwezig. Entertainment Ten slotte zijn vaak geen kranten of andere vormen van entertainment aanwezig in samenwerkingsruimtes.
4.2
Analyse van de enquêteresultaten
In deze paragraaf worden de resultaten uit het verdiepende literatuuronderzoek en de uitslagen van de enquêtes met elkaar vergeleken. Wanneer er een positieve overeenkomst is tussen de literatuur en de huidige situatie van de VanOlst Toren, betekent dit dat interactie en kennisdeling op dit gebied wordt gestimuleerd. Wanneer er negatieve overeenkomsten zijn tussen de fysieke omgeving van de VanOlst Toren en het literatuuronderzoek, betekent het dat interactie en kennisdeling wordt beperkt. Onderzoeksvraag 3: Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de onderzochte fysieke leeromgevingen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale fysieke omgeving om te kennisdelen? 4.2.1
Omgevingsfactoren
3.1
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige omgevingsfactoren van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale omgevingsfactoren om te kennisdelen?
Het binnenklimaat in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren wordt meestal beleefd als comfortabel. Soms is er behoefte aan een hogere of lagere temperatuur in deze ruimtes. Volgens de literatuur leidt een comfortabel binnenklimaat tot langere aanwezigheid en meer communicatie tussen gebouwgebruikers in een ruimte. Het binnenklimaat in de VanOlst Toren is niet altijd koel, terwijl volgens de literatuur een koel binnenklimaat juist leidt tot meer interactie. Daarnaast kan er niet altijd worden geventileerd in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes waardoor er niet altijd frisse lucht aanwezig is in de ruimtes. Soms is er zelfs sprake van vervuilde lucht dat tot gezondheidsklachten onder de studenten leidt. Volgens de literatuur verhoogt de aanwezigheid van verse lucht in een ruimte juist de kans op interactie tussen ruimtegebruikers en vermindert vervuilde lucht het gebruik in ruimtes en hiermee de aanwezigheid van mensen in een gebouw. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat geluidsoverlast in de vorm van spraak van andere mensen kennisdeling beperkt, maar dat muziek het uitvoeren van eenvoudige taken (zoals informele communicatie) juist bevorderd. In de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren is veel geluid aanwezig, meestal in de vorm van spraak en soms in de vorm van muziek. 33
Meestal stimuleert de aanwezige muziek de activiteiten niet en leidt het aanwezige geluid tot overlast bij studenten. Volgens de literatuur moet er voldoende licht aanwezig zijn in een ruimte om activiteiten uit te voeren. De meeste ontmoetingsruimtes voldoen aan dit aspect, maar veel samenwerkingsruimtes niet. Ook komt het wel eens voor dat het aanwezige licht in beide soorten ruimtes tot hinderlijke effecten leidt. De lichtsterkte in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes verandert soms gedurende de dag. Studenten kunnen de hinderlijke effecten van het licht niet tegengaan, omdat het licht vaak niet op kamerniveau aanpasbaar is. In ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes is in verhouding te weinig daglicht aanwezig, terwijl volgens de literatuur de aanwezigheid van daglicht zorgt voor een toename van de interactie tussen mensen. Het licht in de VanOlst Toren bootst de biologische effecten van daglicht op mensen niet na. Daarnaast verschilt de lichtsterkte in de verschillende ruimtes in de VanOlst Toren. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de nabootsing van de biologische effecten van licht resulteert in een toename van productiviteit, interactie en kennisdeling tussen gebouwgebruikers. Grote verschillen in lichtkleur in een gebouw leiden volgens de literatuur tot gezondheidsklachten onder de ruimtegebruikers. In ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes wordt door de studenten geen onderscheid gemaakt tussen gedimd of helder licht. Volgens de literatuur stimuleert gedimd licht de informele communicatie tussen mensen in een ruimte, waardoor het geschikt zou zijn voor ontmoetingsruimtes. Heldere verlichting stimuleert lange en formele communicatie zou daarom geschikt zijn voor samenwerkingsruimtes. Ten slotte heeft het verdiepende literatuuronderzoek uitgewezen dat studenten worden gestimuleerd om kennis te delen wanneer er zichtlijnen op andere kennisdelende studenten zijn gericht. In ontmoetingsruimtes zijn veel zichtlijnen op andere studenten aanwezig, maar in samenwerkingsruimtes niet. Samenwerkende studenten worden niet vaak afgeleid in hun samenwerkingsruimtes, maar studenten in ontmoetingsruimtes daarentegen wel. 4.2.2
Faciliteiten
3.2
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige faciliteiten van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale faciliteiten om te kennisdelen?
Openheid versus afscherming In het Atrium van de VanOlst Toren is veel kennis aanwezig, omdat deze ruimte een veelgebruikte ontmoetingsruimte en samenwerkingsruimte is. Naast ontmoeting tussen studenten, wordt er ook veel samengewerkt tussen studenten in het Atrium en vinden er in deze ruimte dus meerdere soorten activiteiten plaats. Volgens de literatuur vergroten flexibele en op meerdere activiteiten afgestemde ruimtes de aanwezigheid van mensen in de ruimte en is de kans op interactie en kennisdeling tussen mensen in een flexibele ruimte groot. De studenten hebben aangegeven dat zij in hun ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes veel interageren met andere studenten.
34
Naast de centralisatie van de kennis(delers) in het Atrium, is aan de andere kant een groot deel van de studenten verspreid over verschillende gedeeltes en ruimtes in de VanOlst Toren. Veel studenten maken namelijk gebruik van ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes binnen de grenzen van hun School. Binnen deze grenzen ontmoeten studenten elkaar en werken zij samen in verschillende soorten ruimtes, zoals teamwerkplekken of werkruimtes op gangen. Per School is er geen meerderheid van studenten die gebruik maakt van één specifieke samenwerkingsruimte of ontmoetingsruimte. Door dit verspreide ruimtegebruik zijn studenten vaak door muren of verdiepingen van elkaar gescheiden. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat grote afstanden en fysieke scheiding tussen gebouwgebruikers door muren of etages de kans op kennisdeling erg klein maakt. Volgens de literatuur wordt interactie en kennisdeling ook gestimuleerd wanneer gebouwgebruikers gemakkelijk contact met elkaar kunnen en durven leggen. Om de drempel van het leggen van contact zo laag mogelijk te maken, moeten ruimtes volgens de literatuur openheid uitstralen en met elkaar zijn verbonden. Studenten van de VanOlst Toren kunnen niet gemakkelijk contact met elkaar leggen, omdat zij als gevolg van het verspreide ruimtegebruik elkaar niet kunnen zien of kunnen aanspreken. Hoewel studenten dus vaak zijn afgeschermd van andere gebouwgebruiker, kan er ook niet altijd worden voldaan aan de wens om wel (gedeeltelijk) afgeschermd te worden van andere gebouwgebruikers en hierbij interactie en kennisdeling bewust te vermijden. Een gebrek aan afscherming door te weinig beschikbare (half) afgesloten ruimtes, leidt volgens de literatuur tot een afname van interactie, omdat er minder wordt geïnterageerd in open ruimtes waar geen privacy is en waar groepsvorming niet mogelijk is. Beweging Openheid en toegankelijkheid van ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes resulteert volgens de literatuur in beweging van mensen door een gebouw. Beweging van mensen door een gebouw stimuleert de toevallige ontmoeting en de interactie tussen mensen. Uit het literatuuronderzoek is daarnaast gebleken dat er veel interactie plaatsvindt in wandelgangen van gebouwen, omdat de drempel om bewegende mensen aan te spreken lager is dan de drempel om werkende of lerende mensen aan te spreken. De keuze van studenten voor het gebruik van hun ontmoetingsruimtes en hun samenwerkingsruimtes is vaak het gevolg van willekeurige beweging door het gebouw. Connecties tussen verschillende ruimtes in de VanOlst Toren zorgen voor bereikbaarheid van de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Bereikbaarheid vergroot volgens de literatuur de aanwezigheid van mensen in ruimtes, waardoor de interactie en kennisdeling tussen gebouwgebruikers wordt gestimuleerd. Toch vindt er weinig beweging plaats in de VanOlst Toren en wordt niet veel ontmoet en geïnterageerd in gangen. Het gebrek aan beweging is te verklaren doordat de inrichting van en de connecties tussen verschillende ruimtes van de VanOlst Toren de beweging van studenten niet altijd stimuleert. Ontmoetingsruimtes zijn meestal in de buurt van centrale knooppunten, wandelgangen en trappen in het gebouw geplaatst, maar veel samenwerkingsruimtes niet. Beweging en ongeplande interactie wordt ook tegengehouden doordat gedeelde faciliteiten, zoals printers, eet- en drinkgelegenheden en informatiebronnen, vaak niet centraal zijn gepositioneerd in de VanOlst Toren of niet direct in verbinding staan met veelgebruikte ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Een centrale plaatsing van faciliteiten of een plaatsing hiervan langs looproutes vergroot volgens de literatuur juist de kans op ongeplande interactie. 35
Comfort en tevredenheid Studenten vinden het soms lastig om contact te maken met medestudenten of om zich verstaanbaar te maken in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Ook kunnen studenten zich niet altijd concentreren in ontmoetingsruimtes en vinden zij het vaak druk in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Drukte leidt volgens de literatuur tot stress en minder communicatie. In de VanOlst Toren leidt drukte tot een tekort aan samenwerkingsruimtes en ontmoetingsruimtes. Zoals hierboven is beschreven, kan niet altijd worden voldaan aan de wens om gebruik te maken van afgesloten ruimtes om samen te werken. Studenten maken noodgedwongen gebruik van open ruimtes of kiezen ervoor om niet samen te werken in de VanOlst Toren. Meubilair en ICT Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat comfort de duur van de interactie tussen mensen verlengt. Comfortabel meubilair is volgens de literatuur meubilair dat aanpasbaar en verschuifbaar is. De tafels in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes zijn vaak niet verstelbaar, wat ten koste gaat van de comfort van de studenten. De stoelen in de ruimtes van de VanOlst Toren voldoen meestal wel aan de voorwaarden uit de literatuur. Het literatuuronderzoek heeft ook uitgewezen dat het meubilair van gesprekspartners hetzelfde moet zijn om statusverschil te vermijden en de kans op ‘gelijkwaardige’ interactie te vergroten. De stoelen in de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes voldoen niet altijd aan deze voorwaarde. Ondanks dat studenten in een comfortabele positie zitten ten opzichte van hun gesprekspartners, zitten studenten niet vaak in hoekposities ten opzichte van elkaar. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat mensen het meest interageren wanneer zij in een hoekpositie zitten ten opzichte van elkaar. Ten slotte is er een tekort aan computers en laptopaansluitingen in de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren en werkt de wifi verbinding niet optimaal in het gebouw. Volgens de literatuur is voldoende en werkende apparatuur en internetverbinding noodzakelijk voor flexibel ruimtegebruik in een gebouw. 4.2.3
Symbolen
3.3
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de huidige symbolen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale symbolen om te kennisdelen?
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat koele kleuren in een ruimte tot meer formele interactie leiden en dat warme kleuren zorgen voor een toename van de informele communicatie. In de ontmoetingsruimtes van de VanOlst Toren zijn veel koele kleuren aanwezig en in de samenwerkingsruimtes zijn daarentegen vaak warme kleuren aanwezig. Omdat ontmoeting en samenwerkings ook veel in dezelfde ruimtes plaatsvindt, is het lastig om de keuze tussen een koele of een warme kleur te maken. Daarnaast zorgt volgens de literatuur een warme en huiselijke sfeer voor meer open communicatie. In samenwerkingsruimtes en ontmoetingsruimtes is bijna nooit sprake van een huiselijke sfeer. Ten slotte is er vaak geen lectuur of een andere vorm van entertainment aanwezig in de ruimtes van de VanOlst Toren, terwijl dit volgens de literatuur bijdraagt aan langere aanwezigheid van mensen in ruimtes.
36
5
Conclusie
In de vorige hoofdstukken zijn de onderzoeksvragen beantwoord. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste onderzoeksresultaten samengevat. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt de algehele conclusie van het onderzoek gegeven.
5.1
Onderzoeksvraag 1
Wat is volgens de literatuur de invloed van een fysieke leeromgeving op kennisdeling tussen mensen? Op basis van het verdiepende literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat omgevingsfactoren de kennisdeling tussen gebouwgebruikers direct beïnvloeden. Een comfortabel binnenklimaat, koele temperaturen, frisse lucht, afwisseling van heldere en gedimde verlichting, de nabootsing van de natuurlijk effecten van daglicht, muziek (bij eenvoudige taken) en zichtlijnen op kennisdelende mensen resulteren in een toename van interactie en kennisdeling tussen mensen in leeromgevingen. Warme temperaturen, discomfort, te weinig licht, hinderlijke effecten door licht en geluidshinder (spraak) beperken de interactie en de kennisdeling tussen mensen in leeromgevingen. Faciliteiten beïnvloeden kennisdeling direct. Faciliteiten van de fysieke leeromgeving kunnen de toevallige ontmoeting stimuleren en zijn daarom de voorwaarde scheppende factoren voor kennisdeling in een organisatie. Faciliteiten bepalen naast het ruimtegebruik, ook de beweging van en de afstand tussen mensen in ruimtes en gebouwen. Beweging van mensen door een gebouw, lage drempels om contact te leggen, open en met elkaar verbonden ruimtes, mogelijkheid tot fysieke afscheiding, flexibele ruimtes die meerdere activiteiten ondersteunen, bereikbaarheid en toegankelijkheid van ruimtes, connecties tussen ruimtes, centrale plaatsing van gangen, trappen, liften en gedeelde faciliteiten, beschikbaarheid en aanpasbaarheid van meubilair en beschikbaarheid en werking van draadloze internetverbinding en computers en stopcontacten bevorderen de (toevallige) ontmoeting en samenwerking en resulteren in meer interactie en kennisdeling. Volledige fysieke afscheiding, drukte in ruimtes en statusverschil door meubilair verminderen de interactie en kennisdeling tussen mensen. Ten slotte beïnvloeden symbolen het gedrag van mensen in ruimtes en kennisdeling. Hierboven is beschreven dat koele temperaturen tot meer interactie leiden. Een huiselijke en warme sfeer leidt daarentegen ook tot meer interactie. Koele kleuren zijn daarom voornamelijk geschikt voor samenwerkingsruimtes, omdat deze formele interactie bevorderen. Warme kleuren zijn geschikt voor ontmoetingsruimtes, omdat deze korte- en informele interactie stimuleren. Aanwezigheid van entertainment en lectuur verlengen de aanwezigheid van mensen in een ruimte en resulteren daarom indirect in een toename van kennisdeling. Teveel fysieke stimuli beperken ten slotte de kennisdeling tussen mensen in een ruimte, omdat deze elkaar zullen gaan tegenwerken en hiermee hun doel voorbij streven.
5.2
Onderzoeksvraag 2
Wat is de huidige situatie op het gebied van kennisdeling tussen studenten in de fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren? 37
Ter verduidelijking wordt in deze paragraaf gedeeltelijk antwoord gegeven op de derde onderzoeksvraag. Omgevingsfactoren stimuleren kennisdeling niet In de meeste ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes kan de temperatuur niet op kamerniveau worden beïnvloed en is er niet altijd sprake van koele temperaturen. De luchtkwaliteit is vaak slecht en leidt soms tot gezondheidsklachten. Er is vaak spraak, maar geen muziek aanwezig in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Studenten ondervinden hinder van het aanwezige geluid en worden niet gestimuleerd door het aanwezige geluid om te interageren of kennis te delen. De lichtkleur in de VanOlst Toren verschilt vaak per ruimte. Er wordt geen rekening gehouden met geschikte kleurtemperaturen voor ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes, het licht bootst de biologische effecten van daglicht niet na en in verhouding met kunstlicht is er te weinig daglicht aanwezig. Zichtlijnen op ontmoetende, samenwerkende en kennisdelende studenten ontbreken vaak in samenwerkingsruimtes. Verzameling versus verspreiding van interdisciplinaire kennis Het Atrium is een veelgebruikte ontmoetingsruimte en samenwerkingsruimte. Daarom is in deze ruimte veel interdisciplinaire kennis aanwezig. Vanwege de openheid en afstemming op meerdere activiteiten van het Atrium, wordt interactie en kennisdeling tussen studenten in deze ruimte gestimuleerd. De studenten ontmoeten elkaar en werken veel samen binnen de grenzen van hun Schools en maken hier vervolgens gebruik van verschillende soorten ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes, waardoor interdisciplinaire kennis is verspreid door het hele gebouw. Het is interessant dat de keuze voor ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes verschilt voor studenten per School. Er is per School geen meerderheid van studenten dat gebruik maakt van één specifieke ontmoetingsruimte of samenwerkingsruimte. Toch zijn er verschillen gevonden in het ruimtegebruik van studenten per School. Vanwege de fysieke afstand tot andere ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimte en de afbakening van ruimtes per School, worden studenten niet gestimuleerd om interdisciplinair kennis te delen. De drempel om contact te leggen met elkaar is hoog, vanwege de vele muren, de grote afstand en de vele etages die de studenten uit elkaar drijven. Studenten krijgen door de afscheiding niet de kans om kennis met elkaar te delen en zijn zich er niet van bewust dat er veel kennis aanwezig is in andere delen van het gebouw. Door het gespreide ruimtegebruik kunnen studenten geen interactie hebben en wordt interdisciplinaire kennis niet optimaal gedeeld. Beweging De verspreiding van de interdisciplinaire kennis door het gebouw wordt niet benut door de studenten. Binnen ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes is wel veel contact is tussen studenten, maar tussen de studenten die gebruik maken van verschillende ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes in de VanOlst Toren vindt weinig interactie en kennisdeling plaats. De verklaring hiervoor is dat beweging van studenten door het gebouw niet wordt gestimuleerd. Beweging en de hieruit voortvloeiende ongeplande interactie en kennisdeling wordt beperkt door de inrichting van de VanOlst Toren. Ondanks dat de meeste ruimtes van de VanOlst Toren bereikbaar en toegankelijk zijn, zijn niet alle ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes direct verbonden aan wandelgangen, trappen of knooppunten, of in de buurt van gedeelde faciliteiten. 38
Openheid versus afscherming De inrichting van de VanOlst Toren biedt enerzijds openheid in ruimtes en anderzijds afscherming van ruimtes. De behoefte en het aanbod van openheid en afscherming in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes zijn niet op elkaar afgestemd. Er kan vaak niet worden voldaan aan de wens van (groepen) studenten om zich fysiek af te scheiden van andere ruimtegebruikers. Openheid, drukte en geluid in ontmoetingsruimte en samenwerkingsruimtes verhinderen de concentratie van en de communicatie tussen studenten. Door studenten kan dus geen gebruik worden gemaakt van gewenste ruimtes tijdens het ontmoeten en samenwerken. Dit gaat ten koste van de comfort, de tevredenheid en de kennisdeling tussen studenten. Geen goede afstemming van ruimtes op gebouwgebruikers In verband met de drukte in de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes zijn studenten soms geneigd om niet te ontmoeten of samen te werken in de VanOlst Toren. Dit is niet zozeer het gevolg van een tekort aan vierkante meters, maar het gevolg van het niet gebruik kunnen maken van de gewenste ruimtes. Studenten ontmoeten elkaar en werken vaak samen binnen de grenzen van hun School en maken vaak geen gebruik van ruimtes die zijn afgestemd op de activiteiten die zij uit willen voeren. Omdat studenten te weinig bewegen door het gebouw, neemt de kans op (toevallige) ontmoeting, samenwerking en (interdisciplinaire) kennisdeling tussen studenten hierdoor af. Discomfort tijdens interactie Naast een tekort aan meubilair, is meubilair in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes niet altijd verstelbaar en straalt het soms statusverschil uit. Studenten zitten daardoor tijdens het ontmoeten of samenwerken in oncomfortabele posities waardoor de duur van de interactie en de kennisdeling tussen studenten afneemt. Tijd- en plaatsonafhankelijk werken niet altijd mogelijk De mogelijkheid om van plaats te verwisselen tijdens ontmoeting of samenwerking wordt beperkt, omdat er niet altijd voldoende computers en stopcontacten aanwezig zijn in het gebouw en de wifi verbinding niet werkt in alle ruimtes van de VanOlst Toren. Dit resulteert in minder beweging van de studenten door het gebouw. Daarnaast kan er geen flexibel gebruik worden gemaakt van verschillende ruimtes in de VanOlst Toren gedurende de dag. Kennisdeling wordt hierdoor beperkt. Huiselijke sfeer Er is geen huiselijke sfeer aanwezig in veel ontmoetingsruimtes en samenwerkingruimtes. Huiselijke sfeer is geschikt voor ontmoetingsruimtes, omdat dit de informele interactie stimuleert. In samenwerkingsruimtes moeten koele kleuren aanwezig zijn, om de formele communicatie te stimuleren. Ten behoeve van de comfort van studenten is het ook belangrijk dat er een huiselijke sfeer aanwezig is in de samenwerkingsruimtes. Omdat samenwerken en ontmoeten vaak in dezelfde ruimtes plaatsvindt, is de afweging van het kleurgebruik in de ruimtes een lastige taak. Daarnaast wordt geen aantrekkelijke sfeer gecreëerd in samenwerkingsruimtes en ontmoetingsruimtes, omdat er geen lectuur of andere vorm van entertainment aanwezig is. De duur van aanwezigheid van de studenten in de ruimtes wordt hierdoor verkort, waardoor er minder kennisdeling tussen hen plaatsvindt.
39
5.3
Onderzoeksvraag 3
Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de onderzochte fysieke leeromgevingen van de Schools van de VanOlst Toren en de volgens de literatuur beschreven optimale fysieke omgeving om te kennisdelen? De belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de huidige situatie van de VanOlst Toren en de optimale situatie volgens de literatuur zijn grotendeels al beschreven in de vorige paragraaf. Er kan worden geconcludeerd dat de Hanzehogeschool nog geen kennisgemeenschap is, omdat de fysieke leeromgeving de kennisdeling tussen de studenten van de Schools van de VanOlst Toren niet stimuleert. De fysieke leeromgeving van de VanOlst Toren voldoet grotendeels niet aan de optimale leeromgeving die op basis van het literatuuronderzoek is beschreven. Omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen uit de fysieke leeromgeving hebben een negatieve invloed op de aanwezigheid van de studenten in de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes van de VanOlst Toren. Daarnaast stimuleren de omgevingsfactoren, faciliteiten en symbolen de interactie tijdens het ontmoeten of samenwerken tussen studenten in de VanOlst Toren vaak niet. Ten slotte worden aan studenten vaak geen mogelijkheden geboden om kennis te delen met medestudenten, vanwege de inrichting van het gebouw en de positionering van de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes ten opzichte van elkaar en ten opzichte van gedeelde faciliteiten, trappen, liften en bewegingsroutes. Op basis van de onderzoeksresultaten worden in hoofdstuk 7 aanbevelingen gedaan om de fysieke totstandkoming van de Hanzehogeschool als kennisgemeenschap te bevorderen.
40
6
Discussie
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de onderzoeksresultaten moeten worden geïnterpreteerd. Daarnaast wordt de toegevoegde waarde van de onderzoeksresultaten voor de theorie en voor de Hanzehogeschool Groningen beschreven en worden de sterke en zwakke kanten van de onderzoeksmethodiek toegelicht. Ten slotte worden onderzoeksthema’s voor vervolgonderzoek aangeraden.
6.1
Betekenis van de onderzoeksresultaten
Dit onderzoek heeft antwoord gegeven op de probleemstellingen. De antwoorden op de probleemstellingen en de aanbevelingen uit hoofdstuk 7 reiken de Hanzehogeschool handvatten aan voor de fysieke totstandkoming van de kennisgemeenschap. Dit onderzoek heeft een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van theorie op het gebied van kennisdeling in fysieke leeromgevingen. Literatuur gebaseerd op onderzoeksresultaten van onderzoeken met soortgelijke onderzoeksthema’s zijn geraadpleegd en met elkaar vergeleken. Op basis hiervan is een beschrijving van een ‘perfecte’ fysieke leeromgeving voor kennisdeling tot stand gekomen. De aanvulling op bestaand onderzoek is te vinden in de samenbreng van de literatuur en het op basis hiervan formuleren van algemene ontwerp- en inrichtingsprincipes voor fysieke leeromgevingen. Deze geformuleerde ‘perfecte’ leeromgeving kan door de Hanzehogeschool en andere geïnteresseerde onderwijsinstellingen worden gebruikt als uitgangspunt voor het invoeren van het concept Het Nieuwe Leren. Daarnaast zijn de ontwerp- en inrichtingsprincipes van de ‘perfecte’ fysieke leeromgeving ook relevant voor organisaties die zich willen richten op Het Nieuwe Werken. Het gedrag van studenten en werknemers en hun reactie op stimuli uit fysieke leefomgevingen en fysieke werkomgevingen zijn namelijk vergelijkbaar. De fysieke leeromgeving kan echter niet los worden gezien van de overige twee omgevingen die centraal staan bij Het Nieuwe Werken en Het Nieuwe Leren; de mentale omgeving en de virtuele omgeving. De fysieke omgeving vormt slechts een deel van een ‘perfecte’ leeromgeving, omdat de mentale en virtuele omgevingen een even grote rol spelen bij Het Nieuwe Werken en Het Nieuwe Leren en daarom onmisbaar zijn bij het stimuleren van kennisdeling tussen gebouwgebruikers (zie bijlage I, figuur 2, pagina 5). Fysieke en virtuele omgevingen bevorderen kennisdeling, omdat zij de mogelijkheden creëren om kennis te delen. Het gedrag van mensen bepaalt of er daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijkheden en stuurt de gebouwgebruiker als het ware om kennis te delen. Kennisdeling wordt dus pas effectief beïnvloedt, wanneer stimuli uit de fysieke omgeving worden gecombineerd met stimuli uit de mentale omgeving en de virtuele omgeving.
6.2
Reflectie op onderzoeksmethodiek
De onderzoeksresultaten van het kwantitatieve onderzoek worden gekenmerkt door hun brede karakter. Omdat er binnen de Hanzehogeschool nog geen soortgelijk onderzoek is gedaan naar kennisdeling in de VanOlst Toren, was een breed onderzoek geschikt om een (begin) overzicht te creëren van de huidige situatie. 41
Een dieper onderzoek zal specifiekere resultaten opleveren per ruimte wat de implementatie van Het Nieuwe Leren binnen de Hanzehogeschool zal vergemakkelijken. Het brede beeld is te wijten aan de vele aspecten van een fysieke omgeving die zijn onderzocht. Er is veel informatie beschikbaar over de invloed die de variabelen binnenklimaat, luchtkwaliteit, licht, geluid, uitzicht, inrichting, werkplektype, meubilair, apparaten en symbolen hebben op kennisdeling. Ondanks de meerwaarde voor de Hanzehogeschool Groningen om alle variabelen te onderzoeken, laat een breed onderzoek zoals is uitgevoerd de variabelen en hun invloed op kennisdeling niet volledig tot hun recht komen. Vanwege hun grote invloed zijn al deze variabelen het waard om individueel te worden onderzocht. De onderzoekspopulatie besloeg niet alle gebouwgebruikers van de VanOlst Toren. Naast studenten, maken ook docenten en overige medewerkers van de Hanzehogeschool gebruik van de ruimtes van de VanOlst Toren. De beperkte reikwijdte van het onderzoek heeft enerzijds geresulteerd in een gedetailleerd overzicht van één van de groep gebouwgebruikers van de VanOlst Toren. Anderzijds is geen rekening gehouden met de wisselwerking van kennisdeling tussen de verschillende groepen gebouwgebruikers.
6.3
Implicaties van de bevindingen
Ondanks de grote beschikbaarheid van literatuur is niet veel literatuur gevonden dat zich direct richt op kennisdeling. De geraadpleegde literatuur is voornamelijk gericht op het vergroten van de kans op kennisdeling, door interactie en communicatie tijdens het ontmoeten of samenwerken te bevorderen met behulp van stimuli uit de fysieke omgeving. Daarom zijn de bevindingen van dit onderzoek ook gericht op het bevorderen van de kans op kennisdeling tussen studenten en niet direct op het tot stand komen van kennisdeling tussen studenten. Kennisdeling kan pas direct tot stand worden gebracht wanneer de studenten zich ook daadwerkelijk als kennisdelers gaan gedragen. Er is ruimschoots voldaan aan de berekende minimale respondenteis, wat het onderzoek representatief maakt. Het is echter niet volledig gelukt om per School de benodigde respons te verkrijgen. Er zijn tweeëntwintig studenten van de School voor Rechtenstudies en drie studenten van de School voor Communicatie en Media te weinig ondervraagd om de generalisaties van studenten per School volledig representatief te maken. Het gebrek aan respons is te wijten aan dat er is geënquêteerd aan het eind van de tentamenperiode en voor het begin de meivakantie, waardoor er niet op alle enquêtedagen veel studenten aanwezig waren in de VanOlst Toren. Hier had rekening mee moeten worden gehouden tijdens de planning van het onderzoek. Daarnaast heeft de School voor Rechtenstudies geen ontmoetingsruimte of loungeruimte bij de Front Office. In ruimtes als deze zijn normaliter veel studenten te vinden. Rechtenstudenten zijn meer verspreid over het gebouw dan studenten van andere Schools. Dit maakte het lastig om genoeg respons van deze deelpopulatie te verkrijgen. Kennisdeling vindt plaats tijdens het ontmoeten of samenwerken. Omdat samenwerking en ontmoeting vaak plaatsvindt in dezelfde ruimtes van de VanOlst Toren, is het lastig om per ruimte voor één soort stimuli te kiezen. Tegenstrijdigheden van stimuli zijn te vinden in helder licht versus gedimd licht, afscherming en groepsvorming versus openheid, een huiselijke sfeer en warm kleurgebruik versus een koele sfeer en koele temperaturen en formele communicatie tijdens de samenwerking stimuleren versus informele de communicatie stimuleren tijdens ontmoeting in ruimtes waar tegelijkertijd ontmoeting en samenwerking plaatsvindt. 42
6.4
Vervolgonderzoek
Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om eerst literatuur over de uitvoering van een onderzoek grondig raad te plegen, voordat wordt gestart met het schrijven van een onderzoeksvoorstel en de uitvoering van het daadwerkelijke onderzoek. Tijdens dit onderzoek is tijd niet altijd efficiënt gebruikt, omdat de onderzoeker geen ervaring had met het doen van onderzoek en hierdoor niet precies wist hoe een onderzoek moest worden uitgevoerd. Vanuit het Atelier Mens & Omgeving werden wel ondersteunende colleges aangeboden over de uitvoering van een onderzoek, maar werd toch meer gericht op het projectmatig werken. Het boek Het ontwerpen van een onderzoek van Verschuren en Doorewaard wordt aangeraden als ondersteunende literatuur. Dit boek kan helpen bij aan het formuleren van een gestructureerde onderzoeksmethode dat de basis vormt voor een efficiënte uitvoering van een onderzoek. Op de website van deze auteurs zijn meerdere colleges geplaatst waar het boek mondeling wordt toegelicht. Onderzoeksthema’s die relevant zijn naar aanleiding van dit onderzoek zijn ten eerste onderzoeken die zijn gerelateerd aan de mentale omgeving en virtuele omgeving. Zoals hierboven is beschreven, leidt alleen een combinatie van de fysieke, virtuele en mentale omgeving daadwerkelijk tot een toename van kennisdeling. Daarnaast zou een diepgaand onderzoek, zoals observaties per type ontmoetingsruimte en samenwerkingsruimte een gedetailleerder beeld geven van het daadwerkelijke ruimtegebruik in de VanOlst Toren en de invloed van deze ruimtes op kennisdeling. Ten slotte kan een diepgaand onderzoek per variabele uit de fysieke omgeving een gedetailleerder beeld creëren over hun specifieke invloed op kennisdeling tussen studenten.
43
7
Aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten worden in dit hoofdstuk aanbevelingen gedaan aan de Hanzehogeschool Groningen. Deze aanbevelingen staan in het teken van de bevordering van de Hanzehogeschool Groningen als kennisgemeenschap. Beïnvloed gedrag door gebruik te maken van fysieke omgevingsstimuli Geef studenten de mogelijkheid om het licht en de temperatuur op kamerniveau te kunnen beïnvloeden. Laat meer daglicht toetreden in de ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes of boots in deze ruimtes de natuurlijke effecten van het daglicht na met behulp van kunstlicht. Zorg dat er geen hinderlijke effecten van of verschillen tussen lichtkleuren aanwezig zijn in het gebouw. Laat zachte muziek of andere inspirerende geluiden of entertainment aanwezig zijn in ontmoetingsruimtes. Zorg ten slotte voor betere akoestiek of mogelijkheden tot afscherming van geluid, zodat er geen sprake is van geluidsoverlast in de ontmoetingsruimtes en de samenwerkingruimtes. Maak afscherming mogelijk, maar beperk de openheid van de ruimtes niet Maak ruimtes flexibel en laat de activiteit leidend zijn voor het gebruik. Geef de ruimtegebruikers de mogelijkheid om zichzelf af te schermen, maar beperk de openheid van de ruimtes niet. Halfopen werkruimtes of ruimtes die zijn afgeschermd met behulp van glas beperken de openheid van en de zichtlijnen in de ruimtes niet, maar resulteren wel in gedeeltelijke fysieke scheiding tussen studenten. Stimuleer beweging door het gebouw en grensoverschrijdend ruimtegebruik Zorg dat er meer gebruik wordt gemaakt van gangen, looproutes en gedeelde faciliteiten. Hierdoor vindt er meer beweging plaats door het gebouw en wordt meer grensoverschrijdend gebruik gemaakt van ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Vervaag de grenzen van de Schools, zodat kennis niet langer blijft afgeschermd. Laat hierbij weten dat er meer ruimtes beschikbaar zijn dan alleen de ‘standaard gebruikte ruimtes’, ook buiten de grenzen van de eigen School. Dit resulteert niet alleen in meer beweging door het gebouw, maar vermindert ook drukte in veelgebruikte ruimtes zoals het Atrium. De afname van drukte zorgt vervolgens voor meer comfort en kennisdeling tussen studenten. Zorg voor comfort tijdens interactie Voorzie in de behoefte van voldoende meubilair en in comfort tijdens het interageren en kennisdelen door flexibel, verstelbaar en hetzelfde soort meubilair per ruimte aan te bieden. Faciliteer tijd- en plaatsonafhankelijk kennisdelen Zorg ervoor dat er meer computers en laptopaansluitingen aanwezig zijn in ontmoetingsruimtes en samenwerkingsruimtes. Laat studenten overal in en rondom het gebouw toegang krijgen tot draadloos internet. Huiselijkheid Weeg af in welke ruimtes een huiselijke of koele sfeer gewenst is. Vooral in ontmoetingsruimtes en gangen moet een huiselijke sfeer aanwezig zijn om het ruimtegebruik hier te vergroten. Zorg in samenwerkingruimtes voor een koel kleurgebruik om de duur van interactie in deze ruimtes te verlengen.
44
Onderzoek de motivatie om kennis te delen Bepaal hoe het gedrag van de studenten nog meer kan worden beïnvloedt en laat de studenten weten wat het doel van kennisdeling is. Fysieke en virtuele omgevingen bevorderen kennisdeling, maar de mentale omgeving stuurt de gebouwgebruiker als het ware om kennis te delen. Wanneer studenten zich niet gedragen als kennisdelers, vindt er ook geen kennisdeling plaats. Kennisdeling wordt pas effectief beïnvloedt wanneer stimuli uit de fysieke omgeving worden gecombineerd met stimuli uit de mentale omgeving en de virtuele omgeving. Vervolgonderzoek naar de virtuele en mentale omgeving van de VanOlst Toren is daarom nodig om van de Hanzehogeschool een kennisinstelling te maken.
De bovenstaande aanbevelingen brengen de Hanzehogeschool een stap dichterbij de kennisdelende organisatie die zij wil worden. Met behulp van deze aanbevelingen kan een fysieke omgeving worden gecreëerd waarin kennisdeling en leren wordt gestimuleerd. Wat nu nog rest zijn soortgelijk onderzoeken naar de mentale omgeving en virtuele omgeving van de VanOlst Toren. Pas wanneer de fysieke-, mentale- en virtuele omgevingen op elkaar zijn afgestemd, kan de Hanzehogeschool zich een kennisorganisatie noemen.
45
Referenties Agentschap NL Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2011). Nederland gestegen op ranglijst mondiale concurrentie. http://www.agentschapnl.nl/nieuws/nederland-gestegenop-ranglijst-mondiale-concurrentie. Geraadpleegd op 17 februari 2011. Bakker, I., Vink, P., Voordt, D. J. M., van der, Boon, J. de (2011). Maakt het uit of een kantoor rood of blauw is? Het effect op welzijn, sociale cohesie en productiviteit. http://repository.tudelft.nl/view/ir/uuid%3Af794c017-dab0-4111-99ad-ac00e9787446/ Geraadpleegd op: 21 maart 2012 Brink, P. van den (2003). Social, Organizational, and technological Conditions that enable knowledge sharing. Beschikbaar: http://www.onthebrink.nl/eng/documenten/vandenbrink_dissertation.pdf. Geraadpleegd op 23 februari 2012. Brink, P. van den (2004). Een essentiële bijdrage aan kennisdelen, Informatie Professional, 8, p 18. Boerstra, A.C. (2001). Binnenmilieu (druk 1). Den Haag: Sdu Center for People and Buildings (2006). Werkplekwijzer. http://www.cfpb.nl/nc/publicaties/boeken/werkplekwijzer/?sword_list%5B%5D=componenten Geraadpleegd op 4 maart 2012. Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel, (2010). Differentiëren in drievoud. http://www.nvao.net/page/downloads/Rapport_Differenti__ren_in_drievoud_commissie-Veerman.pdf. Geraadpleegd op 17 februari 2012. Danielsson, C. (2008). Differences in perception of noise and privacy in different office types. Journal of the Acoustical Society of America, 123, p. 2970-2970 Darling, M. (1996). The knowledge organization: A journey worth taking. Vital Speeches of the Day, 62, p. 693-694. Gifford, R. (1998). Light, decor, arousal, comfort and communication. Journal of Environmental Psychology, 8, p. 177-189. Gosselink, A.M. & Thoolen, F. (2012). Samenwerken en ontmoeten op kantoor. Een visuele weergave van de elementen van ontmoeting. Publicatie in samenwerking met de Belastingdienst, Centrum voor facilitaire dienstverlening en Rijksgebouwendienst. Uitsluitend verkrijgbaar via F. Thoolen. Groot, E. de, Hoendervanger, J.G. & Wijk, T. van (2012a). Concept Aanbiedingsbrief Strategisch Huisvestingsplan, Huisvesting als Kenniscentra. Groot, E. de, Hoendervanger, J.G. & Wijk, T. van (2012b). Concept strategisch Huisvestingsplan, Huisvesting als Kenniscentra. 46
Hartjes, A., Wit, L. de (2006). Functie of trend? Ontmoetingsruimten in de kantooromgeving. Facility Management Magazine, 140, p. 30-34. Heerwagen, J., Kampschroer, K., Powell, K. & Loftness, V. (2004). Collaborative knowledge work environments. Building Research & Information, 6, p. 510 – 518. Leppink, E. (2012). Amstelcampus verkiest flow boven hnw. http://www.fmm.nl/nieuws/nieuws/amstelcampus-verkiest-flow-boven-hnw.112854.lynkx Geraadpleegd op: 30 april 2012
Meijers, A. (2012). Amstelcampus - Het Nieuwe Werken/#FLOW-HVA. http://www.amkwadraat.nl/component/k2/item/193-film-. Geraadpleegd op: 20 februari 2012. Mobach, M. (2009). Een organisatie van vlees en steen (druk 1). Groningen: Van Gorcum. Morrell, P., Langdon D., German, R., Marmot, S., Steevens, J., Ellis, R., McVean, B. & Selby, I. (2005). The impact of office design on business performance. http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:/www.cabe.org.uk/files/impactoffice-design-full-research.pdf. Geraadpleegd op: 9 april 2011. Nederlandse Montessori Vereniging (2012). Basisonderwijs kenmerken van montessori basisonderwijs in Nederland. Beschikbaar: http://www.montessori.nl/48/basisonderwijs.html Geraadpleegd op 29 april 2012. Netwerk Kennissteden Nederland (2011). Position paper. http://www.vsnu.nl/Media-item/Overhandiging-position-paper-netwerk-kennissteden-aan-deMinisterPresident.htm. Geraadpleegd op 17 februari 2012. Nonaka, I. & Takeuchi, H. (1995). Social, Organizational, and technological Conditions that enable knowledge sharing. http://www.onthebrink.nl/eng/documenten/vandenbrink_dissertation.pdf. Geraadpleegd op 23 februari 2012. Onderwijsraad (2011). Adviesrapport Hoger onderwijs voor de toekomst. http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/645/documenten/hoger-onderwijs-voor-detoekomst.pdf. Geraadpleegd op 17 februari 2012. O'Neill, M., & Albin, T. (2011). Holistic ergonomics for the evolving nature of work. http://www.knoll.com/research/downloads/wp_HolisticErgonomics.pdf Geraadpleegd op: 21 maart 2011 Pullen, W. (2011). Werkomgeving beïnvloedt bedrijfsresultaat. Facility Management Magazine, 118, p. 44 – 45. Rooijen, J. van (2006). Science, de NRC en de kwaliteit van leerkrachten. http://www.montessori.nl/files/media/mm-30-2_5.pdf. Geraadpleegd op 29 april 2012. 47
Schneider, M. (2002). Do school facilities affect academic outcomes? http://edweb.sdsu.edu/schoolhouse/documents/wallsspeak.pdf. Geraadpleegd op 26 maart 2011. Solomon, M. (2011). Consumer behavior (druk 2). Manchester: Pearson Education. Thoolen, F. (2010). Samenwerking. Hoe de huisvesting de samenwerking beïnvloedt. http://www.cfpb.nl/fileadmin/cfpb/News/Nieuwsbrief/febr_2012/ontmoeten/20100312__Literatuurstudie_Samenwerking.pdf. Geraadpleegd op 26 februari 2012. Uline, C. (2006) The walls speak: the interplay of quality facilities, school climate, and student achievement. Journal of Education Administration, 46, p. 55-73. Veldhoen, E. (2005). The Art of Working (druk 1). Den Haag: Academic Service. Verhagen, M. (2011). Nederland gestegen op ranglijst mondiale concurrentie. http://www.agentschapnl.nl/nieuws/nederland-gestegen-op-ranglijst-mondiale-concurrentie. Geraadpleegd op 17 februari 2011. Verschuren, P. & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. (druk 4). Den Haag: Uitgeverij Boom Lemma. Wentink, C. (2011) . Afstudeerscriptie, Het pand der innovatie. Kenniscentrum NoorderRuimte – Atelier Mens & Omgeving, Hanzehogeschool Groningen.
48