HET NIEUWE FISCALE PARTNERBEGRIP IN 2011
Met ingang van 1 januari 2011 kennen wij in Nederland een nieuwe invulling van het fiscale partnerbegrip. Met het oog op de al lang tevoren aangenomen wetsvoorstellen (in 2009) mag het verbazingwekkend lijken dat er begin november 2010 weeffouten werden geconstateerd. In allerijl werd voor scheidingssituaties een (eerste?) noodverband gelegd voor duurzaam gescheiden levende ‘partners’, die volgens de nieuwe hoofdregel met ingang van 2011 anders weer officieel fiscaal partner zouden zijn. Dit noodverband strekt zich enkel uit over de eigen woning en ziet niet op de aanpassing van het nieuwe fiscaal partnerbegrip in het algemeen. Mr. F.H. van der Kamp CFP® is werkzaam als zelfstandig fiscaal juridisch adviseur en docent aan diverse postacademische- en beroepsopleidingsinstituten. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven en bijgewerkt tot en met 13 januari 2011.
Het noodverband illustreert mooi het belang van het partnerschap: het gaat om (optimale) renteaftrek, om (algemene) heffingskortingen, om de inhoud van zo ongeveer elke bron in de inkomstenbelasting en om allerlei antimisbruikbepalingen. Dit roept de vraag op in hoeverre de nieuwe regeling goed is doordacht. In deze bijdrage ga ik in op de inhoud van het fiscale partnerbegrip anno 2011. Daarbij vermeld ik de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de ‘oude’ regeling tot en met 31 december 2010. Vervolgens sta ik stil bij een aantal specifieke onderdelen, die naar mijn mening evenzo tot ondoordachte uitkomsten kunnen leiden. Of deze ongewenst zijn, laat ik graag aan de wetgever. Het betreft de onderdelen: – eigen woning; – de kapitaalverzekering eigen woning (KEW); – lijfrenten. Wel vraag ik op voorhand aandacht voor het vrijwel geheel ontbreken van overgangsrecht ter begeleiding van deze belangrijke fiscale wijziging. Het is mijn inschatting dat nog veel ad hoc reparaties gaan plaatsvinden in de vorm van aangepaste wetgeving, dan wel beleidsbesluiten. In VFP 2009/12 blz. 35 schreef ik eerder over de contouren van het nieuwe partnerbegrip. Volledigheidshalve ver-
32
VFP2011_03_BW.indd 32
wijs ik naar de uitgebreidere algemene inleiding aldaar, vooral op het punt van de gelaagdheid en samenhang tussen AWR en IB-regeling.
ACHTERGROND Hoe ziet de nieuwe fiscale partner voor de inkomstenbelasting eruit? Waarom een andere partnerinhoud? De contouren zijn met het wetsvoorstel Fiscale vereenvoudigingswet (FVW) 2010 geïntroduceerd met als ingangsdatum 1 januari 2011. Voor de toeslagen regelingen geldt een datum die later bij KB wordt vastgesteld. Het uitgangspunt van het nieuwe partnerbegrip is dat partnerschap aan de hand van objectieve criteria bepaald kan worden. Een geharmoniseerd partnerbegrip tussen de inkomstenbelasting en de toeslagen zorgt voor duidelijker regelgeving voor de burger. Het werken met objectieve criteria brengt een administratieve lastenverlichting voor burgers mee. Voor de belastingdienst betekent het een welkome vereenvoudiging van de uitvoering. Het hanteren van objectieve criteria past tot slot in de ontwikkelingen rond het voorinvullen van de aangifte.
WETTELIJKE DEFINITIE PARTNER Voor een volledig helder beeld, om misverstanden te voorkomen, maar ook ter ondersteuning van mijn verdere opmerkingen over de onduidelijkheid van de ‘rangorderegeling’ heb ik hierna het nieuwe partnerbegrip opgenomen zoals dat met ingang van 2011 in de AWR1 in combinatie
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - MAART 2011 NUMMER 3
14-02-2011 16:20:51
2. Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een persoon die van tafel en bed is gescheiden, aangemerkt als ongehuwd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid. 4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval: a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige. 5. Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Ingeval een persoon meer dan één echtgenoot heeft, wordt alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als partner aangemerkt. Bij meer dan één notarieel samenlevingscontract, wordt alleen het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een notarieel samenlevingscontract met meer dan één persoon, wordt niet in aanmerking genomen. 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die niet in Nederland woont, geacht wordt op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens overeenkomende administratie buiten Nederland. 7. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, onderdeel b, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op het-
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
VFP2011_03_BW.indd 33
- MAART 2011 NUMMER 3
Als aanvulling voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geldt de volgende tekst, met ingang van 2011: ‘(…) Artikel 1.2 Uitbreiding en beperking partnerregeling 1. In aanvulling op artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en: a. uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; b. die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de belastingplichtige is erkend; c. die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld, of d. die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat in eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of een recht van lidmaatschap van een coöperatie. 2. Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. 3. Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belastingplichtige op grond van het eerste lid op dat moment meer dan één partner zou hebben, geldt als partner van de belastingplichtige degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op dat moment als partner wordt aangemerkt; mocht op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op dat moment geen persoon als partner zijn aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het eerste lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt. 4. In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het eerste lid wordt niet als partner aangemerkt: a. een bloedverwant in de eerste graad van de belastingplichtige, tenzij beiden bij de aanvang van
BELASTINGEN
Het vervolg van de algemene partnerdefinitie uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidt:
zelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
VFP
met de Wet IB 20012 staat, opgenomen. Als basispartner hebben dan te gelden: 1. gehuwden (art. 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR); 2. geregistreerde partners (vanwege de fiscale gelijkstelling in art. 2, zesde lid, AWR sinds 1998); en 3. samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract die in de gemeentelijke basis administratie (GBA) staan ingeschreven op hetzelfde woonadres (art. 5a, eerste lid, onderdeel b, AWR).
33
14-02-2011 16:20:51
het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt; b. een persoon die geen inwoner is van Nederland en niet kiest voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige. 5. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzi vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid. 6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden en artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als elkaars partners worden aangemerkt, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden.’
DE BELANGRIJKSTE VERSCHILLEN TUSSEN DE ‘OUDE’ EN DE ‘NIEUWE’ PARTNER 1. De jaarlijkse keuzemogelijkheid voor het fiscaal partnerschap voor samenwoners (zoals tot en met 2010 nog mogelijk) is vervallen en het notarieel contract of feiten als vormvoorschrift Samenlevende stellen – een inschrijving op hetzelfde adres in de GBA is daarbij de objectivering van deze samenwoning – worden in twee categorieën onderscheiden: met en zonder notarieel samenlevingscontract. Met een dergelijk contract zijn zij verplicht fiscaal partner van elkaar. Zonder een samenlevingscontract zijn zij slechts fiscaal partner als zij aan feitelijke voorwaarden voldoen, zie art. 1.2, eerste lid, Wet IB 2001. Indien er een gezamenlijk kind is (dan wel erkenning daarvan), een aanmelding in de pensioenregeling heeft plaatsgevonden of er gezamenlijke eigendom bestaat van de eigen woning, dan is het betreffende stel verplicht fiscaal partner. Een uitzondering op deze regeling is op een laat3 moment alsnog per 2011 in de wet opgenomen en ziet op de mogelijkheid om fiscaal partner te blijven ingeval één van beiden wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingshuis om medische redenen. Was men reeds partner, dan blijft men dat, tot één van beiden schriftelijk aan de belastinginspectie laat weten dat niet meer te willen. Ik verwijs voor deze regeling naar art. 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001 en art. 5a, zevende lid, AWR. De tekst is gelijkluidend en had naar mijn mening in de Wet IB 2001 dan ook beter achterwege kunnen blijven.
34
VFP2011_03_BW.indd 34
Dit raakt en beïnvloedt namelijk naar mijn mening ook de interpretatie van de aanvullende werking van de bepalingen van art. 1.2 in de Wet IB 2001 ten opzichte van de hoofdregels in de AWR.
2. De 6 maandstermijn is niet meer relevant voor samenwoners/fiscaal partners Voor samenwoners geldt niet meer de eis dat ze ten minste 6 maanden in de GBA moeten zijn ingeschreven. Voldoende is de inschrijving. Dat betekent dat je als samenwoner, mits aan de ‘feitelijke’ voorwaarden is voldaan, sneller fiscaal partner bent van elkaar.
VOORBEELD 1 (2010) Mark en Hannie schrijven zich in april 2010 in op hetzelfde GBA-adres. Ze hebben geen gezamenlijk kind, pensioen of eigen woning in eigendom. In 2010 bestaat de mogelijkheid om te opteren voor het fiscaal partnerschap voor de duur van de samenleving, dus van april tot en met december 2010.
VOORBEELD 2 (2011) Johan en Bertine schrijven zich in september 2011 in op hetzelfde GBA-adres. Ze hebben een gezamenlijke eigen woning in eigendom. Zij zijn (verplicht) fiscaal partner van elkaar.
3. Het vervallen van het criterium duurzaam gescheiden leven Waar in de oude regeling het fiscaal partnerschap eindigde op het moment dat gehuwden duurzaam gescheiden gingen leven, heeft dat in de nieuwe regeling geen zelfstandige betekenis meer. In wezen wordt deze regeling, die een nogal beïnvloedbaar karakter had, vervangen door de meer formele eisen inzake het einde van het fiscaal partnerschap. Dat sluit goed aan bij de objectivering van het partnerbegrip en is noodzakelijk voor een goed functionerende vooringevulde aangifte. Kanttekening: in de inleiding vermeldde ik het noodverband dat voor scheidingssituaties is gelegd betreffende de eigen woning. Daar sluipt het criterium duurzaam gescheiden leven toch weer de wetgeving in.
4. Wijziging einde fiscaal partnerschap bij gehuwden Gehuwden blijven verplicht fiscaal partner, totdat zij aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen, te weten: – indiening van het verzoek tot echtscheiding; én – inschrijving op een ander adres (door één van beiden volstaat dan).
5. Verplichte meetrekregeling over gezamenlijke GBA-periode Ook nieuw is de regeling dat als het fiscaal partnerschap een gedeelte van een jaar beslaat, de overige perioden in dat jaar worden meegetrokken voor zover er een gezamenlijke inschrijving in de GBA bestaat/bestond. Dit brengt een
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - MAART 2011 NUMMER 3
14-02-2011 16:20:51
DE EIGEN WONING
VOORBEELD 3
Betreffende de eigen woning merk ik als belangrijkste op het volledig niet doordacht hebben van de scheidingsscenario’s. De scheidingsregeling en de regeling dat fiscaal partners slechts één eigen woning als hoofdverblijf kunnen hebben, werden qua werking fors beïnvloed door het nieuwe partnerbegrip. Het euvel is inmiddels verholpen door een noodverband. Ik beschrijf hierna in een voorbeeld de fiscale behandeling zonder dit noodverband en daarna mét.
Als voorbeeld kan men denken aan een situatie waarin Arend en Henriëtte onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende een koude uitsluiting, zijn gehuwd. Gezamenlijk hebben zij een eigen woning (Alkmaar) gekocht. Deze heeft een waarde € 500.000 en de eigenwoningschuld bedraagt € 300.000. Arend vertrekt in het kader van een aanstaande echtscheiding in 2011 uit de woning en koopt een nieuwe eigen woning voor € 350.000 met een financiering van € 350.000 (Hoofddorp). Hij schrijft zich voor de GBA in op zijn nieuwe adres. De woning te Alkmaar is vanaf wijziging GBA niet langer zijn eigen woning, ook niet op grond van de scheidingsregeling. Het gevolg is als volgt: – er bestaat geen recht meer op aftrek van de eigenwoningrente over de lening van Arend ter grootte van € 150.000; evenmin krijgt hij dan het forfait toegerekend. Zijn aandeel in de woning wordt belast in box 3. – er is niet langer sprake van een eigen woning voor Arend, dus treedt er ook vervreemding op voor de bijleenregeling; de woning te Alkmaar wordt voor het aandeel van Arend, zijnde € 250.000, verminderd met zijn aandeal in de schuld, zijnde € 150.000, geacht te zijn verkocht, hetgeen een eigenwoningreserve van € 100.000 meebrengt. Deze eigenwoningreserve beperkt direct de aftrek over de nieuwe woning. Arend heeft nog maar aftrek over € 350.000 -/- € 100.000 = € 250.000. Dit terwijl de lasten voor hem over een schuld van € 600.000 doorlopen.
Regeling vanaf 2011 zonder noodverband inzake duurzaam gescheiden leven Recapitulerend meld ik eerst even de vertrouwde regeling bij echtscheiding vóór 2011. De regeling voor duurzaam gescheiden levenden in 2010 leidde tot verval van het fiscale partnerschap, hetgeen nodig was om als gewezen partners door het leven te gaan en in aanmerking te komen voor de vertrekregeling in art. 3.111, vierde lid, Wet IB 2001. Indien er geen wetsaanpassing was geweest (zie hierna), zouden de volgende scenario’s zich massaal hebben voorgedaan. Ik beschrijf ze, omdat de werking van de regeling duidelijk wordt alsmede het volstrekt achterwege blijven van inzicht hierin bij de totstandkoming van het nieuwe fiscaal partnerbegrip. Ik ga uit van een veel voorkomend voorbeeld van een gehuwd stel dat een eigen woning in gezamenlijk eigendom heeft. In april 2011 vertrekt de man uit de gezamenlijke woning, maar dient nog niet direct een scheidingsverzoek in. Vanaf het feitelijke vertrek van de man zou er geen sprake meer zijn van de scheidingsregeling voor zijn aandeel in de woning. De wetgever heeft aangegeven dat er als leidend principe van uitgegaan wordt dat de GBA-inschrijving het hoofdverblijf bepaalt. Er zijn daarbij twee scenario’s denkbaar: 1. de man blijft ingeschreven op hetzelfde GBA-adres als de vrouw; 2. de man schrijft zich elders in de GBA in. In het eerste geval wijzigt er niets aan de fiscale positie van de man betreffende de renteaftrek van zijn aandeel in de eigen woning vóór en na het feitelijke vertrek. Het is nog steeds zijn hoofdverblijf bij GBA-fictie en derhalve zijn eigen woning op grond van de hoofdregel.
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
VFP2011_03_BW.indd 35
- MAART 2011 NUMMER 3
BELASTINGEN
In het tweede geval zijn er ingrijpende gevolgen. De man houdt kennelijk geen hoofdverblijf meer in de gezamenlijke woning en heeft derhalve geen renteaftrek meer op grond van de hoofdregel. De scheidingsregeling van 24 maanden na feitelijk vertrek is evenmin van toepassing, zolang er geen scheidingsverzoek is ingediend!! De vrouw en de man zouden op grond van de partnerdefinitie nog steeds elkaars fiscaal partner zijn. Met dit verschil dat de man kennelijk is vertrokken en een ander hoofdverblijf heeft.
VFP
verdere objectivering mee. Aan uiterlijke kenmerken wordt verplicht een verlengd fiscaal partnerschap in het betreffende jaar toegedicht. Deze verplichte verlenging staat verrassenderwijs geheel los van de mogelijkheid om na afloop van het fiscaal partnerschap in het betreffende kalenderjaar te kunnen kiezen voor het fiscaal partnerschap in de zin van art. 2.17 Wet IB 2001. Dit om over het gehele jaar (niet een bepaald deel) de vrije inkomenstoerekening te kunnen benutten.
De conclusie luidt dat veelvuldig bij standaardgevallen bij de eigen woning een (soms fors) verlies aan renteaftrek zou optreden door de werking van het nieuwe partnerbegrip. Afhankelijk van de verdere afspraken en financiële situatie kon dit deelprobleem eigen woning worden opgelost door: 1. een verzoek tot scheiding in te dienen (en ingeval gewenst in het kader van overleg aan te houden); en 2. inschrijving GBA op het nieuwe adres te vestigen. Daarmee bleef enerzijds gedurende maximaal 24 maanden nog de aftrek van de rente van de woning te Alkmaar intact voor Arend. Verder heeft hij gedurende deze periode nog geen bijleengevolg te vrezen voor de aftrek over zijn nieuwe woningschuld (pand te Hoofddorp). Pas uiterlijk na afloop van de 24-maandsperiode krijgt hij te maken met een eigenwoningreserve van € 100.000.
35
14-02-2011 16:20:51
De scheidingsregeling met noodverband: herstel van ‘oude regeling’ Op 12 november 2010 bedacht de wetgever zich en herstelde de oude en bekende scheidingsregeling voor de eigen woning.4 De tekstwijziging die voor de continuïteit van de bekende toepassing van de eigenwoningregeling bij scheiding nodig was luidde: ‘Aan artikel 3.111, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot.’ Ondanks dat men op grond van de hoofdregel van het fiscale partnerbegrip nog steeds fiscaal partner is zonder verzoek tot scheiding, blijft men voor de toepassing van deze regeling ‘gewezen partner’. Bij vertrek (blijkend uit de GBA, zie hierna!) heeft de man voor zijn aandeel in de woning nog maximaal twee jaar renteaftrek en bijtelling van het forfait met verdere toepassing van de eventuele alimentatieregeling in natura.5
Er verandert dus niets, of toch? De GBA-inschrijving wordt als leidend principe voor de vooringevulde aangifte vermeld bij de totstandkoming in 2009 van het nieuwe partnerbegrip. Om als duurzaam gescheiden te kunnen worden aangemerkt, moet er wel een andere GBA-inschrijving hebben plaatsgevonden. In de toelichting op het gewijzigde partnerbegrip voor de toepassing van de vertrekregeling zie ik mij daarin gesteund. De relevante tekst luidt: ‘Onder het nieuwe partnerbegrip wordt bij gehuwden de eis dat de (ex-)partners niet alleen niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven, maar dat tevens een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Dit zou bij gehuwden tot gevolg hebben dat in de periode voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot echtscheiding de partner die de woning heeft verlaten geen recht op aftrek van (hypotheek)rente heeft. Dit acht het kabinet ongewenst.’ Het blijft dus oppassen, juist met goedbedoelde noodverbanden!
DE KAPITAALVERZEKERING EIGEN WONING Bij de bron eigen woning is er kennelijk wel voldoende aandacht geweest voor het verzekeringsdeel, de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Er is overgangsrecht van toepassing voor de gevallen waarin onbedoeld KEW’s fictief tot uitkering zouden komen vanwege het gewijzigde partnerbegrip. Wat is hier aan de hand? In samenhang met het nieuwe partnerbegrip worden de bepalingen die gebruikmaken van het begrip ‘duurzaam voeren van een gezamenlijke huishouding’ aangepast aan het nieuwe partnerbegrip. Dat betekent dat voor het zijn van een KEW een beperkter part-
36
VFP2011_03_BW.indd 36
nerbegrip wordt gehanteerd. De wettekst luidt op dit punt sinds 2011: ‘Van een kapitaalverzekering eigen woning is sprake zolang de verzekeringnemer of zijn partner een eigen woning heeft (…)’. Zonder de eerder vermelde kinderen, pensioenregelingen dan wel de gezamenlijke eigendom van een eigen woning is de samenwoner geen partner meer. Dit zou betekenen dat afgerekend moet worden over de rentecomponent die is begrepen in de fictieve uitkering die dan op 1 januari 2011 in aanmerking zou moeten worden genomen. Als overgangsmaatregel is geregeld dat art. 3.116, derde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 buiten toepassing blijft indien de verzekering niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid van dat artikel uitsluitend doordat degene met wie de belastingplichtige tot 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding voerde, vanaf 1 januari 2011 niet als partner als bedoeld in art. 5a AWR of art. 1.2 Wet IB 2001 van de belastingplichtige wordt aangemerkt.6 Als toelichting en waarschuwing meldt de wetgever: ‘andere partnergerelateerde onderdelen van het vrijstellingsregime voor de kapitaalverzekering eigen woning volgen het nieuwe partnerbegrip zonder overgangsregime. Voor dergelijke regelingen, zo is de gedachte, bestaat nog gelegenheid om het partnerschap te formaliseren overeenkomstig de eisen van het nieuwe partnerbegrip. Om dezelfde reden is ook voor andere partnergerelateerde faciliteiten, zoals de overdraagbaarheid van de heffingskorting of de vrije toerekening van inkomen/vermogen, geen overgangsrecht geregeld.’
EEN GOED GEREGELDE NABESTAANDENLIJFRENTE MET ONBEDOELD GEVOLG… Een nabestaandenlijfrente kan zeer goed worden gebruikt als vervangende inkomensvoorziening indien de alimentatieplichtige komt te overlijden. Het kruislings afsluiten van een dergelijk contract bij samenwoners verdient vanaf 2011 ten zeerste aandacht. Samenwoners zonder notariële overeenkomst moeten vanaf 2011 immers aan strikte voorwaarden voldoen (gezamenlijk eigendom van een woning of een gezamenlijk kind of opgenomen in elkaars pensioenregeling) om in aanmerking te komen voor het fiscaal partnerschap. Is dat niet het geval, dan voldoen in 2011 kruislings afgesloten lijfrenten niet meer. Het gevolg laat zich raden: de reguliere lijfrentesancties – negatieve uitgaven evenals revisierente – zijn ten volle van toepassing. Aangezien er geen overgangsrecht is voor bestaande gevallen die in 2010 wel voldoen, gelden deze sancties ook voor lopende gevallen.
VOORBEELD 4 Erik had een kruislingse nabestaandenlijfrente afgesloten op het leven van Janine, met wie hij heeft samengewoond in het pand van Janine. Janine is in 2010 overleden. De huidige waarde in het economische verkeer van de uitkerende termijnen bedraagt bij aanvang van 2011 € 150.000. Deze waarde is in beginsel
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - MAART 2011 NUMMER 3
14-02-2011 16:20:51
Een problematische zaak die de wetgever waarschijnlijk geheel niet heeft onderkend. De oplossing is niet om dit bij besluit te regelen, maar de wet in de kern van het partnerschap aan te passen. Gezien het belang van de vooringevulde aangifte, acht ik een dergelijke ingreep niet voor de hand liggen. We zullen nog vele besluiten tegemoet zien.
TOT SLOT In deze bijdrage ben ik ingegaan op de inhoud, achtergrond en enkele praktische gevolgen van het nieuwe fiscale partnerbegrip met ingang van 2011 in de Wet IB 2001. Het nieuwe fiscale partnerbegrip is aangetreden. In allerlei standaard gevallen bij scheiding, in echtscheidingsgerelateerde levensverzekeringen en nog vele andere situaties zal dit zijn
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
VFP2011_03_BW.indd 37
- MAART 2011 NUMMER 3
BELASTINGEN
De nieuwe definitie geldt zonder overgangsrecht voor oude gewezen partners. Indien vanuit het nieuwe partnerbegrip bezien de ex-samenwoners daaraan nooit hebben voldaan, – dus geen gezamenlijke eigen woning, kind of pensioenregeling of een notarieel contract – zijn ze geen gewezen partners in de zin van de wet. Het gevolg is dat lopende uitkeringen van gemelde lijfrente bij aanvang van 2011 voor de volle waarde in de heffing worden betrokken.
impact hebben. De wetgever heb ik al eerder opgeroepen tot versoepeling en overgangsrechtmaatregelen. De belangrijkste aanpassing is inmiddels dat duurzaam gescheiden leven in de vertrekregeling voor gescheiden levende echtgenoten vrijwel ongewijzigd blijft vergeleken bij de oude regeling uit 2010. Wel wees ik nadrukkelijk op de invloed van de GBA, die een grote rol gaat spelen. Het is te hopen dat de wetgever het gewijzigde fiscale partnerbegrip nog eens scherp onder de loep neemt als het gaat om de vele ongewenste en waarschijnlijk ook deels onvoorziene en onbedoelde praktische gevolgen. Het fiscale partnerschap en de verbreking hiervan heeft immers op veel meer plaatsen in de fiscale wet gevolgen. Zo telt voor de beoordeling van de vraag of iemand een aanmerkelijk belang heeft mee in hoeverre de belastingplichtige samen met de ‘fiscale partner’ 5% van de aandelen bezit. De verbreking van het partnerschap of het duurzaam gescheiden leven kan voor de woningrenteaftrek bij scheiding voordelig zijn maar een averechts effect hebben op de aanmerkelijkbelangregeling. Kortom: werk aan de winkel!
VFP
belast met maximaal een 52%-heffing inkomstenbelasting alsmede 20% revisierente. Vanwege het ontbreken van overgangsrecht voor deze reeds ingegane nabestaandenlijfrente (bestaand geval) die in 2010 nog volstrekt fiscaal legitiem is, wordt deze toch direct bij aanvang van het nieuwe partnerbegrip op 1 januari 2011 getroffen met in beginsel 72% heffing!
Informatie:
[email protected] 1 Art. 5a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). 2 Art. 1.2 Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011). 3 Bij memorie van toelichting van 21 september 2010 inzake wetsvoorstel Overigen fiscale maatregelen 2011. 4 Vierde nota van wijziging d.d. 12 november 2010 inzake Overige fiscale maatregelen 2010. 5 Art. 6.3, tweede lid, Wet IB 2001. 6 Tweede nota van wijziging d.d. 29 oktober 2009, art. XXVIa, inzake de Fiscale vereenvoudigingswet 2010.
37
14-02-2011 16:20:51