Het mandatarispensioen: voorwaarden en berekening Uittreksel uit de VVSG-pocket “Het statuut van de lokale mandataris”, 11de editie, 2011
5.1.2
Voorwaarden om het pensioen te verkrijgen
Opdat het recht op pensioen zou ontstaan, moet de gewezen mandataris aan vier voorwaarden voldoen (art. 4, § 1 Wet van 8 december 1976): a. Leeftijd De gewezen mandataris moet de leeftijd van zestig jaar bereikt hebben. Het rustpensioen gaat in de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de rechthebbende de aanvraag daartoe indient en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin hij de leeftijd van zestig jaar bereikt. b. Minimumanciënniteit Voor de mandatarissen die op 31 december 1988 of later in dienst waren, geldt een minimumperiode van twaalf maanden. De andere mandatarissen moeten gedurende een periode van tenminste zestig maanden een mandaat van schepen, burgemeester of OCMW-(onder)voorzitter hebben uitgeoefend. De vereiste anciënniteit moet niet tijdens een ononderbroken periode verworven zijn. Maandfracties worden niet meegerekend. Ze worden ook niet samengeteld wanneer achtereenvolgens mandaten van verschillende aard worden uitgeoefend (en waarvoor een apart pensioen wordt de toegekend). Zo zal men bijvoorbeeld in het geval waarbij iemand schepen is tot de 15 van een de bepaalde maand om de 16 burgemeester te worden, bij de berekening van zijn pensioen, noch voor het ene noch voor het andere rekening houden met die bewuste maand, aangezien noch voor het ene noch voor het andere mandaat een volledige maand gepresteerd werd. Binnen eenzelfde mandaat mogen onvolledige maanden ambtsuitoefening echter wél vervolledigd worden met andere maanden ambtsuitoefening. Ook onvolledige maanden van verschillende mandaten van dezelfde aard mogen worden samengeteld. De reden voor het samenvoegen van dergelijke gedeeltelijk gepresteerde maanden wordt gevonden in de pensioenberekening: aangezien voor deze mandaten één pensioen wordt toegekend, mogen de onvolledige maanden ambtsuitoefening worden samengevoegd. Indien gedurende een bepaald mandaat de functie een tijdlang niet werd uitgeoefend, waardoor de betrokken mandataris zijn recht op wedde verloor, wordt deze periode NIET in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit. Omgekeerd worden bezoldigde afwezigheden wel in rekening gebracht. Men bekomt een volledig mandatarispensioen na ca. 20 jaren politieke ambtsuitoefening. Wie langer actief was, brengt dus normaal gezien zijn 20 voordeligste jaren in rekening. Dit is echter geen absoluut cijfer, eerder een richtpunt. Sowieso zorgt de 3/4den-regel voor een exactere bepaling, zoals beschreven onder punt 5.1.3.f.1.
3 augustus 2011 - 1/8
c. Stopzetting mandaat Het genot van een rustpensioen als mandataris is onverenigbaar met de uitoefening van een uitvoerend mandaat, zélfs als de mandataris zou afzien van zijn mandatariswedde. Ook de combinatie met een ander (uitvoerend) mandaat dan datgene dat het recht op rustpensioen laat ontstaan, is uitgesloten (art. 4, § 1 Wet van 8 december 1976). Het betreft hier enkel de combinatie met een mandaat waaraan een wedde gekoppeld is of zou kunnen zijn. Wie een mandatarispensioen geniet kan dus wél gemeenteraadslid of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn blijven (en zijn mandatarispensioen beperkt cumuleren met presentiegelden) (zie ook 5.2.2.a). d. Geen afzetting Aan het ambt mag geen einde zijn gesteld door afzetting (art. 14, § 1 Wet van 8 december 1976). Wanneer verschillende mandaten werden uitgeoefend en één van deze mandaten door afzetting werd beëindigd, kan de betrokken mandataris wel een pensioen genieten op basis van de andere mandaten.
3 augustus 2011 - 2/8
5.1.3
Berekening van het pensioen
a. De berekening van het rustpensioen van de mandataris Hiervoor wordt rekening gehouden met de jaarlijkse basiswedde verbonden aan het mandaat op het ogenblik dat het recht op pensioen ingaat, gekoppeld aan het belang (op basis van inwonersaantal) dat de gemeente had bij het einde van het mandaat.
FORMULE BASISPENSIOEN Het rustpensioen wordt berekend op grond van de volgende formule, die het basispensioenbedrag oplevert: a x t/12 x 3,75% a = de jaarlijkse niet-geïndexeerde basiswedde verbonden aan elk van de uitgeoefende mandaten op het ogenblik dat het recht op pensioen ingaat, rekening houdend met het belang van de gemeente aan het einde van het mandaat. Dit betekent dat in dat geval rekening moet worden gehouden met het feit dat de betrokken gemeente kantonhoofdstad was, of met het feit dat er op het einde van het mandaat een klassenverheffing van toepassing was die recht gaf op een verhoging van de wedde. Er wordt dus telkens uitgegaan van niet-geïndexeerde bedragen, ook voor de pensioenberekening van mandaten uitgeoefend sinds 2007 (die, zoals aangehaald in Hoofdstuk 1, een andere berekeningsbasis hebben). De huidige basisbedragen 1 hebben als basisjaar 1981 en zijn gekoppeld aan spilindex 138,01. Pas op het einde van de pensioenberekening wordt het resultaat geïndexeerd. Opgelet: voor de basiswedde die in aanmerking moet worden genomen voor mandaten uitgeoefend vóór en na 1 januari 2001: zie punt 5.1.3.d. t = het aantal volledige maanden tijdens dewelke het mandaat is uitgeoefend 3,75%: per jaar bouwt de mandataris 3,75% van zijn mandatarispensioen op. Na (ongeveer) 20 jaar bekomt hij een volledig mandatarispensioen (75% van de mandatariswedde). 2
opoblem. b. Regeling voor de situatie van de mandataris die een verminderde wedde heeft genoten Voor de jaren dat men als mandataris een verminderde wedde heeft genoten (zie 1.4.2.C), zal een specifieke berekening van het pensioen gebeuren. Deze komt op het volgende neer: voor de berekening van het rustpensioen wordt geen gebruik gemaakt van de verminderde wedde, maar wordt de diensttijd herleid in relatie tot de verhouding tussen de verminderde wedde enerzijds en de wedde die men zou genoten hebben zonder deze vermindering anderzijds. Het aantal maanden ambtsuitoefening wordt, voor de periode tijdens dewelke de wedde werd verminderd, vermenigvuldigd met de verhouding tussen
1
Het rustpensioen is gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen (Wet van 1 maart 1977). Het Koninklijk Besluit van 13 december 1989 koppelde de basiscijfers aan spilindex 138,01 (basisjaar 1981). Concreet betekent dit dat de bedragen sinds juni 2011 moeten vermenigvuldigd worden met 1,5460.
3 augustus 2011 - 3/8
enerzijds de verminderde wedde en anderzijds dezelfde wedde, zonder rekening te houden met de toegepaste vermindering. Ook hier wordt geen rekening gehouden met onvolledige maanden, wat in de praktijk altijd neerkomt op een afronding naar beneden (bv. 5,9 (maanden) wordt 5).
VOORBEELD Een schepen in een gemeente met 14 534 inwoners (2011), oefent zijn mandaat uit van 1 januari 2007 t.e.m. 30 juni 2011. Tijdens de volledige legislatuur heeft de schepen zijn wedde laten verminderen tot 21 436,50 euro (geïndexeerd), om niet in de problemen te komen met zijn pensioen als werknemer (zie verder). Hij vraagt zijn mandatarispensioen aan met ingang van 1 juli 2011. Gecorrigeerde diensttijd: 54 x (21 436,50/1,5460)/22 097,35 = 33 (22 097,35 euro is de basisjaarwedde op 1 juli 2011 voor een schepen van een gemeente tussen 10 001 en 15 000 inwoners) Pensioenberekening: 22 097,35 x 33 x 3,75% x 1/12 = 2 278,79 euro (te indexeren met indexcijfer 154,60)
Deze regeling geldt niet voor andere verminderingen, zoals een weddevermindering doorgevoerd omwille van de cumulatie van politieke mandaten. In dat geval zal de volledige, niet- verminderde wedde zonder inkrimping van de diensttijd in rekening moeten gebracht worden. Volgens de ratio van de wet zou dit ook moeten gelden voor de vermindering van de wedde op basis van art. 68, § 1 OCMW-decreet, maar dit is niet letterlijk voorzien (cf. art. 5 Wet 8 december 1976).
c. Regeling voor de situatie van een mandataris die een compenserend voordeel heeft genoten Mandatarissen die door de uitoefening van hun mandaat inkomensverlies lijden, kunnen hiervoor een aanvullende vergoeding ontvangen (zie punt 1.4.2.D). Voor de berekening van het pensioen wordt dit compenserend bedrag niet in aanmerking genomen (hierop worden overigens ook geen socialezekerheidsbijdragen betaald). Het gaat immers om de compensatie van het verlies van een vervangingsinkomen, niet om een verdienste als mandataris.
d. Mandaten uitgeoefend vóór en na 1 januari 2001 Sinds 2001 zijn de mandatariswedden flink verhoogd. In principe zou dat betekenen dat alle mandatarispensioenen voortaan berekend worden op de hogere mandatariswedden (perequatie). Maar voor mandaten uitgeoefend vóór 2001 zou het verschil tussen de indertijd ontvangen mandatariswedde en het uiteindelijk verkregen mandatarispensioen zó hoog zijn, dat dit niet meer billijk zou zijn: het zou een te zware belasting voor de lokale overheidsfinanciën betekenen. Daarom worden de mandaten uitgeoefend vóór en na januari 2001 bij de pensioenberekening als verschillende mandaten behandeld. Mandatarissen die een mandaat uitoefenden vóór en na 1 januari 2001 zullen dus twee afzonderlijke pensioenberekeningen krijgen: – een eerste pensioenberekening voor hun mandaat, uitgeoefend vóór de hernieuwing van de raden in 2001, op basis van de niet-verhoogde basiswedde;
3 augustus 2011 - 4/8
–
een tweede pensioenberekening voor hun mandaat, uitgeoefend na de hernieuwing van de raden in 2001, op basis van de nieuwe wedden.
Opgelet: zoals alle overheidspensioenen moet ook het mandatarispensioen voor mandaten uitgeoefend vóór 2001 geperequateerd worden, dit wil zeggen dat het pensioen de loonevolutie volgt tot op de dag 3 waarop het mandatarispensioen ingaat. Alleen gebeurt de perequatie voor deze mandaten aan de hand 4 van de verdere ontwikkeling van de weddes van de (federale graad van) bestuursassistent , en niet op grond van de huidige – sinds 2001 fors opgetrokken – mandatariswedden. Concreet betekent dit dat de basiswedde voor mandaten uitgeoefend vóór 2001 momenteel berekend wordt op een niet-geïndexeerde jaarwedde van 22 648,02 euro, aan te passen aan de coëfficiënt van de gemeente (afhankelijk van de aard van het uitgeoefende mandaat en het inwonersaantal van de betrokken gemeente op het einde van het betrokken mandaat – deze coëfficiënten vindt u op www.vvsg.be > werking en organisatie > statuut lokale mandatarissen > pensioen mandataris), desgevallend nog met 10% te verhogen indien het om een kantonhoofdstad ging.
e. Welke pensioenberekening na verschillende mandaten? Indien het rustpensioen gebaseerd is op verschillende soorten mandaten (bv. schepen en burgemeester), indien het gaat om een gelijkaardig mandaat in verschillende gemeenten of indien het gaat om mandaten uitgeoefend vóór en na de hernieuwing van de raden in januari 2001, wordt per uitgeoefend mandaat een pensioenberekening gemaakt. Met uitzondering van de “breuk” in 2001, geeft de uitoefening van hetzelfde mandaat gedurende verschillende ambtstermijnen geen aanleiding tot een aparte pensioenberekening, op voorwaarde dat het inwonersaantal gelijk is gebleven. Bij uitoefening van mandaten in verschillende gemeenten, wordt de aanvraag van het pensioen gedaan bij het bestuur waar de mandataris het laatst werkzaam was. Het is dit bestuur dat het pensioen berekent en betaalt. Na betaling zal dit bestuur het aandeel van de andere besturen terugvorderen. Zie ook de cumulatiebeperkingen bij meerdere mandaten onder 5.2.3.B.a.
3
Omzendbrief van 31 januari 2003 (Inforumnr. 183155) en een parlementaire vraag van 17 februari 2003 (Inforumnr. 185498). De „Copernicushervorming‟ binnen de federale overheid (Koninklijk Besluit 5 september 2002) schafte met ingang van 1 juni 2002 deze graad af en verving deze door de graad van administratief assistent (maximaal 22 648,02 euro, – index 138,01 – basis 1981; i.t.t. bestuursassistent: 22 006,56 euro). 4
3 augustus 2011 - 5/8
VOORBEELD In een gemeente van 22 001 tot 22 400 inwoners heeft een persoon volgende mandaten uitgeoefend: schepen: van 6 september 1986 tot en met 2 januari 1989: 27 maanden (september 1986 en januari 1989 tellen niet mee); burgemeester: van 13 januari 1989 tot en met 4 januari 2001: 143 maanden (januari 1989 en januari 2001 tellen niet mee); burgemeester: van 5 januari 2001 tot en met 30 juni 2011: 70 maanden (januari 2001 telt niet mee). De betrokkene vraagt zijn rustpensioen aan met ingang van 1 juli 2011. Berekening van het rustpensioen: Periode van 6 september 1986 t.e.m. 2 januari 1989 Stap 1: Basisjaarwedde Formule: [Maximale wedde administratief assistent (CA1) x bevolkingscoëfficiënt] Concreet: 22 648,02 euro x 0,52998 = 12 003,00 euro (spilindex 138,01) Stap 2: Pensioenberekening aan 100% Formule: [basisjaarwedde x aantal maanden schepenambt/jaar x 3,75%] Concreet: 12 003,00 euro x 27 maanden/12 x 3,75% = 1 012,75 euro Stap 3: Indexering van het pensioenbedrag tot op 1 juli 2011 1 012,75 euro x 1,5460 = 1 565,71 euro Periode van 13 januari 1989 tot en met 4 januari 2001 Stap 1: Basisjaarwedde Formule: [Maximale wedde administratief assistent (CA1) x bevolkingscoëfficiënt] Concreet: 22 648,02 euro x 0,85145 = 19 283,66 euro (spilindex 138,01) Stap 2: Pensioenberekening aan 100% Formule: [basisjaarwedde x aantal maanden burgemeestersambt/jaar x 3,75%] Concreet: 19 283,66 euro x 143 maanden/12 x 3,75% = 8 617,39 euro Stap 3: Indexering van het pensioenbedrag tot op 1 juli 2011 8 617,39 euro x 1,5460 = 13 322,49 euro Periode van 5 januari 2001 tot en met 30 juni 2011 Stap 1: Basisjaarwedde burgemeesterswedde in gemeente van klasse 20 001 tot 25 000 inwoners = 47 025,29 euro (spilindex 138,01) Stap 2: Pensioenberekening aan 100% Formule: [basisjaarwedde x aantal maanden burgemeestersambt/jaar x 3,75%] Concreet: 47 025,29 euro x 125 maanden/12 x 3,75% = 18 369,25 euro Stap 3: Indexering van het pensioenbedrag tot op 1 juli 2011 18 369,25 euro x 1,5460 = 28 398,87 euro Totaal: 43 287,07 euro (geïndexeerd bedrag, nog te perequateren, zie punt g)
3 augustus 2011 - 6/8
Controle maximumgrens Het aldus bekomen totaal moet worden getoetst aan een aantal grenzen, en bij overschrijding van deze grenzen (zie punt 5.1.3.f) moet het pensioen worden gereduceerd. Zo mag het pensioen 75% van de basisjaarwedde die in aanmerking werd genomen, niet overschrijden:
eerste periode: (niet-geïndexeerd) pensioen van 1 012,75 euro < 75% van (niet- geïndexeerde) basisjaarwedde van 12 003,00 euro? Ja, dus in orde.
tweede periode: (niet-geïndexeerd) pensioen van 8 617,39 euro < 75% van (niet- geïndexeerde) basisjaarwedde van 19 283,66 euro? Ja, dus in orde.
derde periode: (niet-geïndexeerd) pensioen van 18 369,25 euro < 75% van (niet- geïndexeerde) basisjaarwedde van 47 025,29 euro? Ja, dus in orde.
Ook de grens van 75 % van de hoogste, niet-geïndexeerde wedde wordt bij het optellen van de diverse niet-geïndexeerde bedragen niet overschreden. In dit voorbeeld worden de grenzen niet overschreden en moet dus geen aanpassing meer gebeuren. Als de betrokkene naast zijn pensioen nog andere inkomsten heeft, kunnen er wél bijkomende beperkingen gelden (zie punt 5.2).
f. Maximumgrenzen 1. Relatieve grens Ongeacht het pensioenbedrag, berekend volgens bovenstaande formule, kan het maximum van het pensioen (berekend per formule) nooit méér bedragen dan drie vierde van de wedde die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen (art. 5, § 2, derde en vierde lid en § 3 Wet 8 december 1976). Bij cumulatie van meerdere bedragen (bv. door verschillende mandaten) mag het totaalbedrag nooit meer bedragen dan drie vierde van de hoogste basiswedde (telknes nietgeïndexeerde bedragen). Wanneer tijdens het mandaat sprake was van een weddevermindering op grond van art. 70, § 1, derde lid GD (zie hoger, punt 5.1.3.b), wordt de maximumgrens vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gecorrigeerde diensttijd en het aantal gehele maanden mandaatuitoefening. De gecorrigeerde diensttijd is de diensttijd vermenigvuldigd met de verhouding van de verminderde wedde tot de wedde zonder vermindering (correctie natuurlijk alleen voor die maanden waarin een vermindering werd genoten, de andere maanden tellen volledig). 2. Absolute grens De Wet van 5 augustus 1978 (art. 39) bepaalt ook een maximumgrens aan pensioenen uit de overheidssector. Deze grens bedraagt niet-geïndexeerd 46 882,74 euro (spilindex 138,01, basisjaar 1981). De indexering verloopt volgens de Wet van 1 maart 1977, zodat de grens sinds juni 2011 (spilindex 154,60) jaarlijks 72 480,72 euro bedraagt.
3 augustus 2011 - 7/8
g. Perequatie Omdat het overheidspensioen als een uitgesteld loon beschouwd wordt, volgt het overheidspensioen de ontwikkeling van de wedde waarop het pensioen gebaseerd is. De verhoging van de wedde leidt dus tot een verhoging van het overheidspensioen. Niet alleen wordt het mandatarispensioen berekend aan de hand van de jaarwedde op het moment dat het mandatarispensioen ingaat (zie 5.1.3.a), maar het pensioen van de gewezen mandataris wordt telkens mee verhoogd als de jaarlijkse basiswedde die aan de berekening ervan ten grondslag ligt, wordt verhoogd. Dit gebeurt volgens de volgende formule:
FORMULE PEREQUATIE Perequatie = basispensioenbedrag x coëfficiënt (Q) waarbij Q = nieuwe basiswedde/aanvankelijke basiswedde
Opgelet: pensioenen gebaseerd op mandaten uitgeoefend vóór 2001 blijven echter berekend op basis van de oude basiswedde. Hier speelt de verhoging van de mandatariswedde die in 2001 werd doorgevoerd dus geen rol, wel de loonevolutie van de (federale) graad van administratief assistent (zie hoger, punt 5.1.3.d). Het nieuwe perequatiestelsel (verdeling in korven), dat werd ingevoerd door de wet van 25 april 2007 voor de pensioenen in de openbare sector, is niet van toepassing op mandatarispensioenen. h. Indexatie Het uiteindelijk bekomen rustpensioen moet aangepast worden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. De voorlopig laatste overschrijding van de spilindex gebeurde in mei 2011 en had gevolgen voor de rustpensioenen van mandatarissen vanaf 1 juni 2011. Momenteel is het indexcijfer dus 154,60 (vermenigvuldigen met 1,5460).
3 augustus 2011 - 8/8