Het lichte hart van de mastodont
Het lichte hart van de mastodont
Frank Norbert Rieter
2012 Uitgeverij Leviathan Nijmegen
ISBN 978-90-818318-0-2 © 2012 Frank Norbert Rieter
‘
If you know you are yourself, you know that you are not somebody else; but do you know that you are yourself? Are you sure you are not your own father?—or, excuse me, your own fool?—Who are you, pray?’ Uit Lilith van George MacDonald
DE
MAN IN HET TWEED JASJE
Maandag 4 augustus Er werd lang en nadrukkelijk aangebeld en het lukte Gordon niet om daar doorheen te slapen. Even vreesde hij dat de buurman weer bozig voor de deur zou staan omdat de over spannen keffer van oma zijn ochtendrust verstoorde. Maar dat kon niet, want het beest had Gordon vannacht gebeten en in een reflex had hij het over de balkonrand gegooid. Zes hoog, weg ermee. De tanden van het ondier hadden in zijn hand minuscule gaatjes achtergelaten waar een eindeloze hoeveelheid bloed uit had gestroomd. Gordon had de wondjes direct met wodka uitgewassen en met een schone theedoek verbonden. Na het verbinden was er tijd geweest voor schrik en wroeging. Het restje wodka dat in de fles overschoot was net genoeg geweest om zichzelf mee in slaap te grienen. Stom onnozel beest. Het had nadat oma was verhuisd zijn zindelijkheid verloren en schier onophoudelijk gekeft. Het was een tragisch stukje leven, zeker omdat aan Gordon geen groot hondenfluisteraar verloren was gegaan. Het dier leefde op het balkon en kreeg dagelijks water en brokken. Gordon had zich afgevraagd wie zich hulpelozer voelde bij de situatie: het keffende beest of hijzelf. Maar dat was nu voorbij: exit Fifi. Terwijl Gordon overeind kwam bonkte zijn hoofd. Hij had gisteravond wederom een poging gedaan zijn volwassen leven op liederlijke wijze in te luiden. Hij bekeek zijn gehavende hand: de wondjes waren inmiddels dicht. De theedoek was in zijn slaap losgeraakt. Vele donkere vegen en vlekken op zijn slaapshirt getuigden ervan dat het bloeden maar langzaam was gestelpt. Opnieuw werd er lang en nadrukkelijk aangebeld. Gordon zocht met toegeknepen ogen zijn weg door de hal van het appartement en nam de hoorn van de intercom. ‘Wat?’ vroeg hij met een gebroken basstem. Optrekkend verkeer maakte 7
het antwoord grotendeels onverstaanbaar. ‘… ik zou graag bovenkomen,’ zei een onbekende stem die alle lettergrepen met nadruk uitsprak. Met een druk op de rode knop opende Gordon de deur beneden. Snel schoot hij een boxershort aan, wierp zijn bebloede slaapshirt terzijde en wachtte in de deuropening. Vanuit het trappenhuis verscheen een oudere man in een tweed jasje. Hij tuurde onderzoekend naar Gordon, alsof hij hem herkende maar lang niet gezien had. Door de zoekende blik in de oude ogen werd Gordon zich erg bewust van zijn verfomfaaide voorkomen. De man had een norse trek om zijn mond. Hij droeg een donkere vlinderstrik met witte noppen op een okergeel overhemd. In zijn linkerhand hield hij een klein pakje in wit papier. Zijn rechterhand stak hij uit terwijl hij zijn naam noemde. Gordon pakte de hand werktuigelijk vast en schudde hem, maar onthield de naam niet. De man stapte langs hem heen naar binnen, de hal door, de woonkamer in. ‘Jij moet Gordon zijn. Woon je hier bij je grootmoeder?’ Terwijl hij sprak keek hij op zijn gemak rond alsof hij naging of er veel veranderd was. ‘Nee,’ zei Gordon. ‘Ze zit in een zorgcentrum. Het gaat niet zo goed met haar.’ De man in het tweed jasje liet zijn ogen dwalen door het interieur. Jaren ’50-design werd gecombineerd met Brabantse erfstukken – de staartklok, de messing vijzel, de eiken servieskast en het Afghaanse vloerkleed. Een bronzen beeld dat oma zelf gemaakt had stond prominent voor het raam. ‘Wat heb je hier toch een prachtig uitzicht,’ zei de man. Gordon knikte. Het was stralend weer en de zomerzon viel steil de kamer in. Vanuit het appartement keek je over de huizen aan de overkant heen. In de verte zag je nog net de kerktoren aan de Van ’t Santstraat. Richting centrum prijkte een luchtballon tegen de wolkeloze hemel. De man liep verder de kamer in en in het voorbijgaan zette hij een stoel recht. Gordon voelde zich naakt en zag hoe de kamer ontsierd werd door vuile kleding en onopgeruimde vaat. ‘Moet ik u 8
ergens van kennen?’ vroeg hij, de aandacht van de omgeving afleidend. ‘Ik heb uw naam niet goed verstaan.’ De man draaide zich naar Gordon toe. ‘Yanides. Dimitri Yanides. We zijn nooit aan elkaar voorgesteld.’ Hij hield stil, zijn lippen in een zuinig mondje gepruimd. Gordon keek hem nog eens goed aan en vroeg zich af of hij hem eerder gezien had. Zijn gezicht kwam hem niet onbekend voor. Dimitri Yanides doorbrak de stilte en kwam ter zake. ‘Ik ben een oude bekende van je grootmoeder.’ Hij ging op de hoek van de bank zitten. Het pakje dat hij in zijn handen had, hield hij op borsthoogte voor zich, als een witte vlag, een ongeopende legitimatie voor zijn bezoek. ‘Ik heb haar leren kennen vlak na het overlijden van je vader. Ze vertelde me altijd hoeveel je op hem leek.’ Gordon schudde aarzelend van nee. Zijn vader was overleden toen Gordon drie was, een ongeluk. Er was nooit veel over gesproken en niemand had ooit gezegd dat Gordon op hem leek. Dimitri Yanides legde het pakje op de salontafel, tussen een vaste telefoon en de brokstukken van een gesneuvelde mobiel. Op de telefoon zat een post-it briefje met een lang buitenlands nummer. Zijn ogen namen het stilleven even op. Terwijl hij sprak schikte hij de kussens van de bank. ‘Heb ik het goed, Gordon, dat je afgelopen mei eind examen hebt gedaan?’ Gordon knikte. ‘En heb je al besloten wat je na de zomer wilt gaan stu deren?’ ‘Ik heb geen haast.’ ‘Als je behoefte hebt aan een klankbord, maak ik graag tijd voor je. Ik werk als studiecoördinator binnen de faculteit der letteren. Ik kan ook een bezoek aan de decaan voor je regelen. Dat is een goede vriend van mij en hij heeft je vader nog gekend. Hij zal zich verheugen als hij je mocht ontvangen.’ Gordon lachte kort en schamper. Hij hield niet van lachen. 9
Dimitri Yanides keek even op zijn horloge. Hij schudde zijn hoofd alsof Gordon hem iets te drinken had aangeboden. Ineens had hij een visitekaartje in zijn hand. Als een goochelaar hield hij het tussen wijs- en middelvinger en legde het langzaam op de salontafel. Gordon trok zijn lippen samen. De verschijning van deze oude man intrigeerde hem. Hij was kaal en had zware grijze wenkbrauwen. Zijn huid was grauw, zijn ogen koud. Alleen de kraaienpootjes maakten zijn gezicht aangenaam. ‘Dat gesprek ga ik voor je regelen, Gordon.’ Dimitri Yanides liet zijn ogen over Gordons lichaam dwalen. ‘Als je niet weet waar je wilt zijn, kun je beter reizen dan stilstaan,’ zei hij zachtjes. ‘We hebben dit vaker gezien. Er zijn zoveel elementen om rekening mee te houden: je passie, je talenten, de arbeidsmarkt en het studieaanbod. En dan is er nog de vraag of jij al je capaciteiten ten volle wilt benutten. Ben je bereid hard te werken en heb je geleerd hoe dat moet? Vragen, zo veel vragen en nog zo weinig levenservaring. Zo veel afleiding: het vrije leven, meisjes…’ Gordon zuchtte verveeld. ‘U kent mij helemaal niet.’ Een brede, ontwapenende lach verscheen op het oude gezicht. ‘Als je ook maar een beetje op je ouders lijkt, mogen we heel wat van je verwachten.’ De lach verdween en zijn blik raakte naar binnen gekeerd. ‘Victor Hauspie. Victor en Hetty. Een enig stel was dat.’ Het woord enig was nog nooit zo mat en onderkoeld uitgesproken. Hij schakelde snel. ‘Hoe is het met je moeder?’ ‘Ze is naar Zuid-Frankrijk verhuisd met haar nieuwe vriend. Ze zijn een bed & breakfast begonnen. Vlak na mijn eindexamen.’ Gordon stapte naar voren. Hij rees hoog boven Dimitri Yanides uit. Ze keken elkaar in de ogen. ‘Kende u mijn vader goed?’ Dimitri Yanides keek weg. Er verscheen een wrange trek om zijn mond, alsof pijnlijke herinneringen hem plaagden. Gordon had zo’n trek vaker gezien als het gesprek op zijn vader kwam. Zijn grootvader kon zich, toen hij nog leefde, zwijgzaam verbijten en zijn oom Anton had die eigenschap 10
van hem geërfd. Dimitri Yanides trok zich niet lang terug in dat knauwende zwijgen. ‘Je lijkt op hem,’ zei hij. Gordon haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’ ‘Dat blijkt,’ zei Yanides. Langzaam stond hij op en fluisterde. ‘Ik begrijp dat je wat tijd voor jezelf wilt uittrekken, om je te bezinnen en je te oriënteren. Juist nu. Je moeder is naar Frankrijk. Je hebt alle vrijheid. Maar je moet jezelf afvragen: Wat ga ik precies doen met die tijd? Want ik weet hoe het gaat; van die vroeg opgenomen sabbatsjaren. Je eigen moderne versie van de Italienische Reise. Maar de meeste van dat soort studenten passeren de stadsgrenzen niet. Lang uitslapen en veel de kroeg in. Optrekken met vrienden die ze sterken in hun escapistische zoektocht. En waar brengt het hen? In het meest gunstige geval komen ze na een verloren jaar bij zinnen. Ik ken ze. De Werthers. De Titaantjes. Kiezen is een kunst, Gordon, die je kunt leren en weet dat je er niet alleen voor staat. We helpen je graag met die keuze. En dat is niet iets ingewikkelds of bedreigends. Kom gewoon een praatje maken, van gedachten wisselen met mensen die het universitaire leven goed kennen.’ Dimitri Yanides wees op het kaartje op tafel. ‘Ik zal tijd voor je vrij maken in de agenda van de decaan. Zijn naam is Alois Hartman.’ Gordon haalde zijn schouders op. ‘Kwam u eigenlijk voor mij of voor mijn grootmoeder?’ Dimitri Yanides boog zich naar hem toe. ‘Is dat werkelijk wat je wilt weten? In jouw plaats zou ik me bezig houden met de vraag welke betekenis je kan geven aan deze onverwachte ontmoeting. Ga je op mijn uitnodiging in of niet? Ik heb zelf altijd liever spijt gehad van wat ik deed, dan van wat ik naliet.’ Terwijl hij sprak liep Dimitri Yanides richting hal. ‘U moet een voorbeeldige student zijn geweest.’ ‘Heel scherp, jongen. Kostelijk.’ Hij hief zijn hand op als groet en gelijktijdig wuifde hij verdere conversatie weg. ‘Alois zal je graag ontvangen. Ik regel het voor je. Ik kom er wel uit, Gordon. We zien elkaar spoedig.’ Vlot sloeg hij de voordeur achter zich dicht en was het appartement uit. 11
Naast de deur naar de hal stond een secretaire met familiefoto’s. Gordons ogen bleven daar nog even op rusten. Daarna keek hij door het raam naar beneden. Hij zag Dimitri Yanides weglopen, de schouders gebogen, ineengedoken. Hij keek zorgvuldig naar links en naar rechts voor hij de straat over stak. Aan de overkant stapte hij in een gele deux chevaux. Het duurde even voor hij de parkeerplaats uitdraaide en de weg af reed. Op de ruit waar Gordon doorheen keek zaten druppels. Dauw of condens. Eén druppel kroop eigenzinnig omhoog, de zwaartekracht trotserend. Even later bevrijdde hij zich van zijn cohesie en verdween. Gordon zag in de ruit de contouren van zijn spiegelbeeld. Hij tuurde door zijn eigen beeltenis naar de dakramen in de verte, maar kon geen toevallige beschouwer ontdekken. Hij trok zijn onderbroek uit en liet hem op de grond vallen. Hij pulkte even in zijn navel, rook aan zijn vinger en trok een vies gezicht om de geur. In de badkamer vermeed hij zorgvuldig de spiegel. Gordon zette de douche aan. Hij hield zijn handen even onder het koude water en zeepte zich daarna helemaal in, tot hij van top tot teen in wit schuim gehuld was. Even dacht hij er over om zich af te trekken, maar hij voelde geen enkele aandrang. Nogmaals ging hij met de zeep zijn hele lichaam langs. Langzaam vulde de stoom van de douche de badkamer en Gordon stapte onder de warme stralen. Hij sloot zijn ogen en leunde tegen de tegels. Hij kon zich vrijwel niets van zijn vader herinneren. Hij kende de paar foto’s die zijn moeder in een doosje vol herinneringen bewaarde. En de paar familiefoto’s op de secretaire. Hij had maar één beeld van zijn vader in zijn hoofd dat geen kopie van een foto was. Zijn vader stond in een kleine hoge slaapkamer met kleurig behang. Donker groen met ronde vormen. Hij was naakt en kleedde zich aan terwijl hij lachte en naar Gordon keek. Het scherpste beeld was de gebogen houding waarin hij in zijn broek stapte en gelijktijdig een knipoog gaf. Ik weet dat je kijkt, betekende die knipoog. Ik weet dat je dit gaat onthouden. 12
Dat was alles. Gordon wist dat zijn ouders elkaar hier in Nijmegen hadden leren kennen in hun studententijd. Zijn moeder studeerde Nederlands, zijn vader literatuurweten schap. Gordon had in de loop der jaren zijn moeder af en toe vragen gesteld. Hoe ze elkaar ontmoet hadden. Wat voor iemand zijn vader was. Hoe hij was overleden. Ze was nooit onwelwillend, maar ze lachte nooit als ze vertelde en ze hield haar antwoorden kort. Een lieve man. Vol levenslust en verbeeldingskracht. Charmant. Omgekomen bij een ongeval ’s nachts na het uitgaan. Ongelukkig gevallen en niet meer bijgekomen. Gordon kon aan haar zien dat de herinneringen zuur waren, ontdaan van glans of vreugde. Hij wilde zijn moeder geen pijn doen en had nooit doorgevraagd. Niemand had ooit gezegd dat hij op zijn vader leek. Ook zijn grootmoeder niet. Juist zijn grootmoeder niet, terwijl zij hem vaak met een dromerige blik aankeek en hem dan aanhaalde. Je had zo een zoon van je oom Anton en tante Annegien kunnen zijn. Je aardt een beetje naar je grootvader. Je doet me denken aan mijn broer Alfred zaliger in zijn jonge jaren. Of wat dan ook. Maar nooit een woord over zijn vader. Niet van haar. Niet van zijn oom Anton. Niet van zijn moeder. Zij had hem nooit getypeerd. Het stromende water bracht rust in zijn hoofd. Zijn gedachten gleden met de laatste zeep en het water het doucheputje in. Gordon droogde zich met een ruwe handdoek snel maar grondig af. In de logeerkamer zocht hij in zijn plunjezak schoon ondergoed en een vers T-shirt. Hij trok de spijkerbroek aan die al enige dagen meeging. In de keuken pakte hij twee sneeën oud brood uit een plastic zak die naast een bord met kruimels op het aanrecht lag. Gordon besmeerde het brood met boter en deed er een uitgekiende hoeveelheid kaas tussen. Hij zette het bord met het brood in de magnetron en drukte op start. Tijdens het wachten schonk hij zichzelf een groot glas water in, dronk het leeg en vulde het glas opnieuw. Een schelle piep gaf aan dat de magnetron klaar was. Hij nam de boterham er uit. Het brood dampte alsof het vers uit de oven kwam en de kaas droop op het bord. Gordon nam een hap en kauwde 13
aandachtig. Hij nam een slok water en slikte door. Hij dronk het glas water leeg en zette het bord opzij. Hij liep naar de logeerkamer en viel op bed neer. Gordon werd wakker toen de staartklok vier keer sloeg. Met nieuwe ogen keek hij rond in het appartement. De gedachte aan zijn vader die vanochtend door het onver wachte bezoek uit zijn sluimer was gewekt, had ruimte gemaakt in Gordons hoofd voor een hele verse blik op zijn situatie. Het zelfstandige leven was zo anders dan hij zich had voorgesteld. Het had de zomer van de grote vrijheid moeten worden. Zijn moeder was naar Frankrijk vertrokken. Hij had het appartement van zijn grootmoeder voor zichzelf alleen, maar juist daardoor was zijn hele leven doortrokken van oude dingen. Alles benadrukte de afwezigheid van zijn oma, van zijn moeder, van iedereen, maar niets had plaats gemaakt voor nieuwe vrienden of nieuwe ervaringen. In de woonkamer, midden op de salontafel, lag het pakje dat Dimitri Yanides had achtergelaten. Het had het formaat van een pocketboek en was verpakt in effen wit papier. Een vouw in het papier en een kleine beschadiging waar ooit een sticker of een strikje had gezeten verraadde dat het papier was hergebruikt. Was het gepast om het open te maken? Zou Dimitri het pakje vergeten zijn, of had hij het bewust achter gelaten? Wellicht was het een kleine attentie voor zijn grootmoeder. Of was de oude man toch in de eerste plaats op zoek geweest naar de kleinzoon van zijn oude vriendin, de zoon van iemand die hij nog op de universiteit had gekend? Gordon pakte het visitekaartje dat er naast lag op. Een telefoontje zou uitsluitsel geven. Zijn eigen mobiele telefoon lag in stukken op tafel. De afspraak was dat hij de vaste lijn niet zou gebruiken, alleen voor noodgevallen. Hij legde het visitekaartje en het pakje netjes bij elkaar op de eettafel. Hij haalde de stukken van zijn mobiele telefoon verder uit elkaar tot hij de simkaart kon bevrijden. Hij borg hem op in zijn portemonnee. In de stad was het druk, maar iedereen kwam voor de markt en in de telefoonwinkel had de verveling dan ook toegesla 14
gen. Dozen stonden onuitgepakt in de winkel terwijl een jon gen en een meisje aan de balie hingen te geiten. Gordon liep op hen af en wachtte geduldig tot ze hem aan zouden spre ken. Even probeerden ze te doen alsof hij er niet was, maar de inbreuk op hun persoonlijke ruimte konden ze niet lang negeren. ‘Ik ga het je echt niet vertellen,’ zei het meisje terwijl ze rechtop ging staan. De jongen trok een wenkbrauw op en Gordon las daar aan af dat hij heimelijk verliefd op haar was. ‘Wat kan ik voor u doen?’ ‘Mijn toestel is stuk. Ik heb het zelf tegen de muur gegooid na een telefoongesprek met mijn moeder. Dus ik neem aan dat het niet onder de garantie valt.’ Even keken ze beiden begripvol, daarna volgde een lege blik. ‘Nee, dat valt niet onder de garantie,’ zei de jongen. Het meisje wees op een bord met tarieven en de display met alle toestellen. ‘Dit is wat we hebben.’ ‘Ik zoek alleen een nieuw toestel. Ik heb een abonnement, een simkaart en een nummer. Ik zoek alleen een nieuw toestel. Zo goedkoop mogelijk. Het hoeft niets te kunnen, maar het moet bij voorkeur wel een beetje stevig zijn.’ De jongen keek weg. Het meisje zuchtte diep. ‘Dat hebben we niet,’ zei ze. ‘Al onze toestellen hebben heel veel mogelijkheden. En je bent een dief van je eigen porte monnee als je een toestel zonder abonnement koopt. Je kunt beter op zoek naar een tweedehansje. Of probeer het op de markt.’ Gordon nam het tweetal nog een keer op. De jongen had een vrij chagrijnige kop. Zij zag er best leuk uit. ‘Ik heb zin om er een leuke dag van te maken,’ zei Gordon. ‘Heb je zin om vanavond mee uit te gaan? Bioscoopje pakken. Mee de kroeg in.’ De jongen giechelde. Bij nader inzien was hij helemaal niet heimelijk verliefd op haar, hij was juist haar beste vriend en een nicht van het zuiverste water. ‘Ik ben bezet,’ zei ze. ‘Dat ben je niet,’ zei hij. 15
‘Dat ben ik wel,’ snauwde ze. ‘In mijn hart ben ik bezet.’ ‘En ik word natuurlijk weer niet uitgevraagd door de enige leuke vrijgezelle klant van vandaag,’ klaagde de jongen terwijl hij begon te sms’en. ‘Had je dat leuk gevonden?’ vroeg Gordon en hij gaf hem een snelle knipoog. Even was de jongen van zijn stuk gebracht en leek te blozen. Snel verviel hij in zijn lamlendige pose. ‘Nah,’ zei hij en sms’te driftig verder. Gordon haalde zijn schouders op en liep naar buiten. Bij een vriendelijke Turkse meneer op de markt kocht hij een eenvoudig maar effectief toestel en hij zette zijn simkaart er in. Hij was weer bereikbaar. Bij de Albert Hein pakte Gordon uit het koelvak een zak Japanse roerbakmix en een biefstukje. Het was druk en de kassa’s waren goed bezet. Gordon zocht een kassajuffrouw uit die hij kende. Zij was de leukste en er stond een lange rij met volle wagens. Op haar badge stond hoe ze heette: Laura. Gordon wachtte geduldig. Toen ze zijn spullen over de scan ner haalde noemde hij haar zachtjes maar duidelijk bij naam. ‘Laura. Heb je zin om vanavond mee uit te gaan? Een bioscoopje pakken? Samen stappen?’ Ze keek niet eens verbaasd. ‘Nee,’ zei ze. ‘Een vluchtige vermelding in mijn dagboek is voor jou voldoende.’ ‘Schrijf jij een dagboek?’ ‘Dat is dan zes vijfennegentig. Pinnen?’ ‘Ik dacht dat een dagboek iets was voor kleine meisjes.’ Gordon betaalde contant. Hij telde de stuivers langzaam gepast uit. ‘Ik houd al jaren een dagboek bij. Het schept orde in mijn hoofd. Als ik het opschrijf ben ik het kwijt.’ ‘Je zou je verhaal ook aan mij kwijt kunnen.’ ‘Nee dank je. En ik ben aan het werk.’ Ze sloeg de kassa dicht en gaf Gordon de bon. ‘Daarna dan, of een ander keertje?’ 16
‘Zou je me het plezier willen doen dat ik niet onbeleefd hoef te worden?’ Ze haalde de artikelen van de volgende klant over de scanner. Café Trianon lag in Oost halverwege het stadscentrum en het appartementencomplex. Gordon was er na de eindexa mens door klasgenoten mee naar toegenomen en hij was de hele zomer blijven plakken. Hij kwam binnen, hing zijn jas over de barkruk en ging er boven op zitten. Achter de bar stond Tjeu cd’s schoon te maken. ‘Avond, Gordon. Kwartje?’ Gordon legde zijn portemonnee voor zich op de bar. Tjeu pakte een glas en spoelde het om. Hij sloeg er met een korte handbeweging het water af. Snel draaide hij het glas om en plaatste het schuin onder de tap. Op precies het juiste moment gooide hij de tap dicht. Het bier kwam verder op. Tjeu schuimde af en zette het glas op een viltje voor Gordon neer. Hij draaide het glas nog iets bij zodat het logo recht naar Gordon wees. ‘Ik ben naar de film geweest,’ zei Gordon. ‘Alleen?’ ‘Waarom denk je dat ik hier aan de bar hang?’ ‘Vertel eens.’ ‘Ik liep de verkeerde zaal in. En toen ben ik blijven zitten.’ ‘Was ’t mooi?’ ‘Het was bijzonder.’ Gordon nam een slok en dacht na terwijl hij het schuim van zijn lippen likte. ‘Ik heb alleen maar aan mijn vader zitten denken. Hij is overleden toen ik drie was. Bijna vier. Het was een ongeluk.’ ‘Heeft dit iets met die film van doen?’ ‘Nee. Niet echt. Het begon toen ik vanochtend wakker werd. Iemand van de universiteit, een kennis van mijn ouders, stond voor de deur. Ik weet eigenlijk niet wat hij kwam doen. Ik weet niet wat hij zei. Ik realiseer me nu dat ik mijn vader helemaal niet ken.’ Tjeu haalde zijn schouders op. Hij pakte zijn eigen bierglas en spoelde het om. ‘Uiteindelijk ken je niemand.’ 17
‘Dat kan wel zijn, maar ik moet iets doen. Het is tijd om te graven.’ ‘Ik dacht dat je deze zomer alleen zon, seks en bier wilde?’ ‘Mijn moeder heeft eigenlijk nooit echt iets over hem verteld.’ Gordon kreeg kippenvel op zijn armen. Een lichte rilling voer door zijn lijf – prikte in zijn zij. Hij nam een flinke slok bier. Tjeu bleef hem aankijken. ‘Moet ik korrelatie voor je bellen?’ Gordon nam nog een slok bier en leegde zijn glas. ‘Nee. Doe nog maar een kwartje.’ Tien bier later liep Gordon naar het appartement van zijn grootmoeder. Voor het flatgebouw was een brede strook met gras en struikgewas. Gordon realiseerde zich dat daartussen ergens een dode hond moest liggen, maar voelde geen aandrang om een nachtelijke zoektocht te beginnen. Hopelijk zou het beest snel vergaan of onherkenbaar verminkt worden door de buurtkatten, zodat niets nog kon verwijzen naar de nachtelijke duikvlucht. In het portiek stond hij stil bij de brievenbussen en de deurbel. Hij las de naamplaatjes en vond de naam van zijn grootouders: ‘Dhr en Mw Hauspie-Seegers’. Gordon belde aan. Toen er geen reactie kwam voelde hij in zijn broekzak en vond zijn sleutelbos. Hij opende de voordeur en nam de lift naar boven. In het appartement trapte hij zijn schoenen uit en plofte in de donkere woonkamer op de bank neer. Zwart tegen donkergrijs. Het contour van de tv en het kunstwerk van oma dat daarnaast stond. Een mansfiguur in brons. Er zat veel vaart en kracht in zijn ineengevlochten ledematen, alsof hij zich na een sprong in het diepe met zijn laatste adem een weg naar het wateroppervlak worstelde. Ze wist nooit wat een beeld voorstelde tot het af was. Oma werkte er aan toen hij overleed. Toen het af was wist ze dat het hem voorstelde. Dit beeld was Victor, haar zoon, Gordons vader. Ze had het opgelucht aan Gordon verteld, alleen aan hem. 18
Gordon had het beeld geprobeerd te negeren toe hij in het appartement kwam wonen. Hij had het zelfs afgedekt en later weggezet, maar daardoor kreeg het in zijn gedachten nog meer aandacht, het zware doek, de lege plek, ze schreeuwden hem toe. Het beeld laten staan en negeren werkte beter. Nu kwam het contour op hem af, niet dreigend maar reikend, als bij een roep om hulp. Gordon pakte de vaste telefoon van de salontafel. Hij zocht naar het gele post-it briefje met het nummer van zijn moeder in Frankrijk. Het was weg. Hij tastte de salontafel af en voelde op de vloer. Hij zocht tussen de kussens op de bank. Niets. Uiteindelijk zat hij met het toestel op schoot op de bank. Hij nam de hoorn op en drukte op de herhaaltoets. De telefoon ging over. Na lang wachten werd er opge nomen. ‘Allo?’ ‘Mam?’ ‘Nee met Alwin. Gordon ben jij dat? Wat is er aan de hand?’ Gordon zei niets. In de verte hoorde hij zijn naam roepen. Even later werd er opgehangen. Gordon verbrak de ver binding kort en drukte opnieuw op de herhaaltoets. ‘Gordon?’ Gordon probeerde zorgvuldig te formuleren. ‘Ik bel voor mijn moeder? Is ze thuis?’ Alwin zuchtte. ‘Ja, maar ze ligt te slapen. Is er iets aan de hand? Gaat het goed met je?’ ‘Jullie zijn nooit thuis als ik bel.’ ‘Gordon, het is midden in de nacht. Ben je dronken? Ik ga je moeder niet wakker maken als je alleen maar je dronken mansverdriet wilt uitkuren.’ Gordon keek de woonkamer rond en zocht naar een klok. Verdop stond de staartklok, maar hij kon de wijzerplaat niet lezen. ‘Is het echt midden in de nacht? Ook bij jullie?’ ‘Ga slapen, Gordon. En bel ons rond etenstijd, dan zijn we altijd in huis.’ 19
‘Wacht,’ riep Gordon snel. ‘Ik wil alleen maar weten…’ Hij stopte abrupt en vroeg zich af waarom hij eigenlijk belde. ‘Wat wil je weten Gordon?’ vroeg Alwin. ‘Ik wil niet onaardig zijn, maar ik wil wel terug naar bed.’ ‘Mijn vader. Ik wil mamma wat dingen vragen over mijn vader.’ ‘Lieve Gordon. Ik vind het vervelend voor je dat je een treurige dronk hebt. Ik begrijp dat het moeilijk voor je is dat je moeder in het buitenland woont. Zeker op zo’n dag als vandaag. Je moeder had je willen bellen. Ze heeft het er al een paar dagen over, sinds jullie laatste gesprek. En ik kan me voorstellen dat op zijn sterfdag vragen bij je opkomen. Maar het is midden in de nacht en de gasten willen vanaf zeven uur ontbijten. Dus ga slapen en word nuchter. Morgen wil Hetty je ongetwijfeld nog wel een keer vertellen hoe geweldig je vader was en hoe hij zichzelf in het ongeluk gestort heeft.’ Gordon liet de hoorn zakken en tuurde naar buiten, de grijze nacht in. Er was te weinig licht om iets te zien, maar genoeg om de sterren te doven. ‘Waarom ben je altijd zo aardig? Je bent een stiefvader. Je moet streng zijn en me er met de riem van langs geven.’ ‘Welterusten Gordon,’ zei Alwin en hij hing op. Gordon gooide de telefoon van zich af. Het was warm in de kamer en hij liep het balkon op. Hij ging op een van de terrasstoelen zitten en vond verkoeling in de nacht. Hij staarde het duister in en viel langzaam in slaap.
20
21