Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Anaïs Van Eldere
Het leesgedrag van arbeiders Een literatuursociologische studie uitgevoerd in Gentse fabrieken
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Vergelijkende Moderne Letterkunde 2015
Promotor
Prof. dr. Geert Vandermeersche Vakgroep Letterkunde
2
3
4
Dankwoord Deze masterproef is niet tot stand gekomen door het harde werk van slechts één persoon. Dit is het moment om alle mensen die mij gedurende deze periode bijgestaan hebben, oprecht te bedanken. Allereerst wil ik mijn promotor, Geert Vandermeersche, bedanken voor zijn geduld en advies gedurende zowel het empirisch onderzoek als het opstellen van de tekst. Ik hield me zelden aan het vooropgestelde schema, maar Geert liet me aan mijn eigen tempo werken. Hij reikte de juiste zaken aan op het juiste moment en zorgde er zo mee voor dat het onderzoek tot een goed einde kwam, zowel op praktisch als op theoretisch vlak. Daarnaast wil ik mijn moeder bedanken om me ontelbare keren op te vangen als het onderzoek vast zat en om al mijn onzekerheden en dilemma’s te beantwoorden met liefde, wijze woorden en occasioneel een heerlijk diner. De persoon die me dag en nacht bijstond tijdens dit onderzoek was mijn vriend, Ramses Van den Eede. Zowel op mentaal vlak (de inzinkingen) als op praktisch vlak (de nachtelijke koffie) was hij mijn grootste steun. Ik zou de eindmeet niet gehaald hebben zonder hem. Ook mijn kotgenoten, Brecht Plasschaert, Djanlissa Pringels en Liesl Schwalbach wil ik bedanken voor hun mentale steun. Brecht voor de smoothies en de knuffels, Djanlissa voor de lachsalvo’s en de dagelijkse ontspannende babbel en Liesl voor het gedeelde angstzweet, aangezien ook zij een thesis af te werken had. Daarnaast dien ik ook alle werknemers van Volvocars en Citrosuco te bedanken die vol enthousiasme mijn enquête invulden en er zo voor zorgden dat ik voldoende gegevens had om te verwerken.
5
6
Inhoudstafel Dankwoord .......................................................................................................................... 5 Inhoudstafel ........................................................................................................................ 7 Inleiding ................................................................................................................................ 9 Hoofdstuk 1: De theorieën van Pierre Bourdieu, Richard Hoggart en Raymond Williams ......................................................................................................... 12 Pierre Bourdieu ........................................................................................................................ 13 Levensloop en inleiding tot oeuvre ............................................................................................... 13 Bourdieu over klasse ........................................................................................................................... 15 Klasse gelinkt aan habitus ................................................................................................................. 16 Vorming van de habitus door socialisatie .................................................................................. 18 Kritiek op Bourdieu .............................................................................................................................. 19 De toepassing van Bourdieu op een Vlaamse context: een onderzoek naar cultuurparticipatie (Elchardus et al. 2002) ............................................................................... 20 Richard Hoggart ........................................................................................................................ 24 Inleiding en achtergrond .................................................................................................................... 24 The Uses of Literacy (1957) .............................................................................................................. 25 Hoggart’s omschrijving van de arbeidersklasse in 1957: nuancering ....................................... 27 Het dagelijkse leven binnen de arbeidersklasse ................................................................................. 28 Hoggart’s kritiek op de massacultuur en clichématige cultuurconsumptie ............................ 30 De esthetische dispositie van de arbeidersklasse volgens Hoggart ........................................... 31 Clichés in de literatuur van de arbeidersklasse ................................................................................... 32 De arbeidersklasse tegenover de dominante klasse: economisch en cultureel .................... 36 Nuancering, toekomst cultuurconsumptie en conclusies ............................................................... 37
Raymond Williams ................................................................................................................... 39
Hoofdstuk 2: Methodologie ......................................................................................... 44 Deel 1: Kwantitatieve analyse .............................................................................................. 44 Dataverzameling .................................................................................................................................... 44 Opstellen van de survey ..................................................................................................................... 44 Methode van verspreiding ................................................................................................................ 45 Verwerking van de data ...................................................................................................................... 45 Deel 2: Kwalitatieve analyse ................................................................................................ 46 Selectie van de kandidaten en dataverzameling ...................................................................... 46 Voorbereiding vragenlijst .................................................................................................................. 46
7
Procedure van de kwalitatieve analyse ....................................................................................... 47 Verwerking van de data ...................................................................................................................... 47
Hoofdstuk 3: De resultaten ......................................................................................... 49 Arbeider versus bediende ..................................................................................................... 50 Arbeider die literatuur leest versus arbeider die geen literatuur leest ............... 52 Arbeider die literatuur leest met een hoog-‐ of laagopgeleide vader ...................... 54 Algemene conclusie ................................................................................................................. 63
Hoofdstuk 4: Portretten ............................................................................................... 66 De Volvodichter ........................................................................................................................ 66 Analyse van de interviews met de drie geselecteerde arbeiders ............................ 68 Invloed van de ouders en opvoeding ............................................................................................ 68 Invloed van de schoolomgeving ...................................................................................................... 70 Invloed van de werkomgeving ........................................................................................................ 72 Visie op het concept van de Volvodichter ................................................................................... 73 Invloed van vrienden en/of partners ........................................................................................... 74 Huidige literaire bezigheden ............................................................................................................ 74 Conclusie ..................................................................................................................................... 76
Conclusie ........................................................................................................................... 78 Bibliografie ....................................................................................................................... 81
8
Inleiding Onze maatschappij kan ruwweg ingedeeld worden in drie sociale klassen: de dominante klasse of burgerij, de middenklasse en de arbeidersklasse. Elke klasse wordt geassocieerd met een bepaald beeld dat gecreëerd wordt door de samenleving zelf. Er bestaan enorm veel vooroordelen in verband met elke klasse die hardnekkig blijven bestaan, ook al zijn bepaalde clichés misschien niet meer toepasselijk in deze tijden. De meeste literatuursociologische studies bevestigen deze clichés, maar tot op heden werd niet elke sociale groep even diepgaand onderzocht. Zo wordt iemand uit de burgerij geassocieerd met de rijkere, hoogopgeleide bourgeois die een succesvol en luxueus leven leidt, terwijl we iemand uit de middenklasse eerder zullen beschrijven als de modale mens, die werkt voor een gemiddeld inkomen en een bescheiden bestaan leidt. Iemand uit de arbeidersklasse wordt dan weer geassocieerd met een lage opleiding, repetitief machinaal werk en een eenvoudig bestaan. Op cultureel vlak lopen deze associaties door: de burgerij is intellectueel het sterkst, laaft zich aan het esthetische en neemt deel aan culturele activiteiten zoals theatervoorstellingen en museumbezoeken. De middenklasse wordt iets lager ingeschat. Deze klasse zal over het algemeen minder intellectueel zijn en een goedkopere versie van de cultuur van de bourgeoisie consumeren. De arbeidersklasse valt hier helemaal uit de boot: zij worden over het algemeen niet geassocieerd met het culturele leven en op intellectueel vlak eveneens niet hoog ingeschat. Tijdens de masteropleiding Vergelijkende Moderne Letterkunde werd er ook ingezoomd op de drie sociale klassen, maar lag de focus vooral op het literaire profiel dat bij elke sociale klasse past. Naar analogie met de culturele voorkeuren, komt ook hier de dominante klasse het sterkst uit de vergelijking: de ideale lezer blijkt een hoogopgeleide vrouw uit de burgerij te zijn. De arbeidersklasse komt daarentegen erg negatief uit de statistieken: deze klasse zou zo goed als niet lezen, en al zeker geen literaire werken. Wat bij dit thema echter opviel, was de ondervertegenwoordiging van de arbeidersklasse bij specifiekere studies betreffende het leesgedrag. Die studies richten zich tot verschillende doelgroepen (kinderen, jongeren, hoogopgeleiden, studenten, ..), maar de arbeiders vallen hier vaak uit de boot, aangezien er over het algemeen niet verwacht wordt dat dit interessante resultaten zal opleveren.
9
Om die reden besloot ik zelf een empirisch onderzoek te doen naar het leesgedrag van arbeiders. Om een theoretisch kader te schetsen, selecteerde ik een werk van drie prominente figuren binnen de cultuursociologie: La Distinction (Pierre Bourdieu), The Uses of Literacy (Richard Hoggart) en Culture is Ordinary (Raymond Williams). De hoofdvraag die hier gesteld wordt, is hoe we het leesgedrag van arbeiders kunnen beschrijven en of dit overeen komt met de inzichten die Bourdieu, Hoggart en Williams beschrijven in hun werken. De schets die ik vormde op basis van deze theorieën, wilde ik toetsen aan een groep arbeiders. Ik contacteerde verschillende fabrieken in Gent met de vraag of ik hen mocht betrekken in mijn onderzoek naar het leesgedrag van arbeiders. Uiteindelijk wensten Volvo Cars en Citrosuco mee te werken. Zowel tijdens mijn studie als tijdens mijn onderzoek werd ik meermaals met de vooroordelen over lezende arbeiders geconfronteerd: fabrieksbazen stelden dat ze wel wilden meewerken, maar vreesden dat het de moeite niet was om hun arbeiders te bevragen “omdat er toch niet veel respons zou komen, en ze al zeker niet veel lezen.” Verrassend genoeg bleek een groot deel van de arbeiders bereid om mee te werken en deelden ze met plezier hun literaire voorkeuren mee. In het eerste hoofdstuk van deze masterproef tracht ik door middel van hun theorieën een algemeen beeld van de culturele en literaire voorkeuren van de arbeider te verkrijgen. In het tweede hoofdstuk worden de methodologie en de resultaten van het onderzoek toegelicht. De aanpak betreffende de verdeling van de enquêtes en de afname van diepgaandere interviews wordt weergegeven, alsook de resultaten die voortvloeiden uit de enquêtes. Ik verspreidde enquêtes in de fabrieken om op die manier een genuanceerde beschrijving te krijgen van het leesgedrag van de arbeiders. Vervolgens worden in dit hoofdstuk de resultaten toegelicht. De antwoorden uit de enquêtes werden geanalyseerd aan de hand van drie groepen die gecontrasteerd werden. Het derde hoofdstuk bevat de analyse van de semigestructureerde interviews die gevoerd werden met de drie geselecteerde arbeiders: Karen S., Bart L. en Serge S. Na analyse van de resultaten van de enquêtes, werden drie arbeiders met een interessant profiel uitgenodigd voor een diepgaander interview dat peilde naar hun motivatie om te lezen en de factoren die hiertoe hebben bijgedragen. Daarnaast werd ook Patrick R., die “Volvodichter” is, uitgenodigd voor een interview om dit originele concept toe te lichten. De interviews werden geanalyseerd aan de hand van de thema’s die aangereikt werden door de theorie in het eerste hoofdstuk, om op die manier de
10
factoren te vinden die invloed gehad hebben op het leesgedrag van elk van de drie individuen. Ook het portret van Patrick R. wordt hier toegelicht. Met dit onderzoek wil ik het leesgedrag van arbeiders in twee Gentse fabrieken onderzoeken aan de hand van de theorieën van Pierre Bourdieu, Richard Hoggart en Raymond Williams, die over het algemeen stellen dat arbeiders geen literaire werken lezen. Op basis van de enquêtes en de interviews tracht ik tot globale en specifiekere conclusies te komen in het kader van deze dominante opvattingen betreffende het leesgedrag van arbeiders.
11
Hoofdstuk 1: De theorieën van Pierre Bourdieu, Richard Hoggart en Raymond Williams In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het leven en de belangrijkste werken van Pierre Bourdieu, Richard Hoggart en Raymond Williams. Deze drie namen zijn prominente figuren binnen de cultuursociologie, en Bourdieu kan zelfs gerekend worden tot de belangrijkste sociologen uit de twintigste eeuw. De keuze voor deze drie sociologen was in het kader van deze masterproef snel gemaakt voor een andere reden. De factor die hen alle drie verbindt is namelijk het focale punt van deze masterproef: de arbeidersklasse. Zowel Bourdieu als Hoggart en Williams komen uit bescheiden arbeidersgezinnen, zoals in de volgende paragrafen duidelijk zal worden. Naast hun gemeenschappelijke familiale achtergrond, hebben ze op professioneel vlak eveneens raakvlakken. Alle drie analyseren ze de cultuurbeleving en culturele verhoudingen binnen een maatschappij: Bourdieu in La Distinction (1979), Hoggart in The Uses of Literacy (1957) en Williams in Culture is Ordinary (1958). In de volgende drie onderdelen wordt telkens een cultuursocioloog behandeld. Hierbij wordt speciale aandacht besteed aan wat elk van deze figuren schreef over de arbeidersklasse: hun manier van leven, cultuurbeleving en smaakpatroon. De belangrijkste elementen worden geselecteerd om een globaal beeld op te bouwen van de arbeidersklasse. Tijdens de verwerking van deze theorieën worden de gelijkenissen en de verschillen tussen deze drie visies vergeleken om zo tot een tussentijdse conclusie te komen. Deze conclusie geeft een globaal beeld weer van de culturele beleving van de arbeidersklasse, en specifieker het leesgedrag. Dit globale beeld zal dienen als basis voor de volgende hoofdstukken, waarin het getoetst zal worden aan de eigen empirische gegevens verkregen uit de fabrieken.
12
Pierre Bourdieu Levensloop en inleiding tot oeuvre Pierre Bourdieu (1 augustus 1930-23 januari 2002) is één van de belangrijkste sociologen uit de twintigste eeuw. Hij groeide op in een klein Frans dorpje, Denguin, als zoon van laaggeschoolde ouders met een bescheiden afkomst: zijn vader, die als postbode werkte, had nooit zijn school afgemaakt en zijn moeder studeerde tot haar zestiende. Bourdieu toonde reeds tijdens zijn scholingsjaren dat hij academisch talent had en ging vervolgens filosofie studeren. In 1955 studeerde hij af als filosoof aan de École Normale Supérieure (ENS) (Grenfell 2014). Later in 1955 verbleef hij in Algerije voor zijn dienstjaren, waar hij verschillende etnografische studies publiceerde. In de jaren die volgden keerde Bourdieu terug naar Parijs en gaf hij onder andere les aan de Universiteit van Lille (1961-1964). Rond deze periode focusten zijn werken voornamelijk op onderwijs en vorming met werken als Les héritiers (1964) en La Reproduction (1970), kunst, cultuur en methodologie. In 1975 stichtte hij het academische tijdschrift Actes de la Recherche en Sciences Sociales, waarin hij onder andere zijn kortere artikels publiceerde. Hij werd in 1981 verkozen tot voorzitter in Sociologie aan het Collège de France, dat slechts 52 leden uit de belangrijke Franse academische kringen bevat. In de jaren 1980 publiceerde hij een reeks belangrijke boeken, waaronder La Distinction (1979) , een werk over het culturele leven en tevens de focus voor deze masterproef. Daarnaast schreef hij nog Le Sens Pratique (1980) en La Noblesse d’état (1989). In het decennium dat volgde engageerde hij zich voor het Franse schoolsysteem. Later publiceerde hij La misère du monde (1993) en Les structures sociales de l’économie (2000), die beide handelen over de sociale problemen in Frankrijk door de neo-liberale aanpak van de toenmalige socialistische regering. Vanaf de jaren 1990 schreef Bourdieu nog belangrijke werken in de velden filosofie en methodologie, waaronder Réponses (1992), en kunst, waaronder Les règles de l’art (1992). In 2001 beëindigde hij zijn carrière bij Collège de France. In januari van het volgende jaar stierf hij. (Grenfell 2014) Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, zijn de academische bijdragen van Bourdieu aanzienlijk. Maar dit vormt ook een nadeel: het is over het algemeen moeilijk voor
13
academici om een globaal beeld van de theorieën van Bourdieu te verkrijgen, aangezien zijn oeuvre zo gevarieerd en uitgebreid is en de vertalingen van zijn werken vanuit het Frans vaak schaars waren (Reed-Danahay 2002). Daarnaast zijn zijn theorieën vaak hermetisch geformuleerd, met moeilijk jargon, wat ervoor zorgt dat zijn werken door sommige sociologen als ontoegankelijk beschouwd worden (Laermans 1982). Toch zou het problematisch zijn om Bourdieus werken niet te raadplegen voor academische onderzoeken, aangezien hij een duidelijk theoretisch raamwerk levert waarbij hij cultuur en klassen op een “niet-mechanistische wijze” aan elkaar relateert. Daarbij geeft hij duidelijk aan hoe de materiële omstandigheden van een individu bijdragen tot verschillen op het vlak van culturele waarden en levensstijl. Er kan gesteld worden dat zijn werk de aanzet bevat tot een “goed beredeneerde en empirisch onderbouwde materialistische cultuurtheorie, die de klassieke valstrikken van het zgn. ‘vulgair materialisme’ weet te omzeilen.” (Laermans 1982). Ook voor dit onderzoek vormt één van zijn theorieën een duidelijk theoretisch raamwerk. Voor deze masterproef spitsen we ons namelijk toe op de theorie die hij ontwikkelde in verband met cultuur en klassen, die hij beschrijft in La Distinction (1979). Door zijn bescheiden afkomst had Bourdieu reeds een gevoeligheid ontwikkeld voor de problematiek rond hiërarchie, macht en prestige in Frankrijk. In La Distinction (1979) beschrijft hij gedetailleerd de gedragingen en culturele voorkeuren van de bevolking en linkt hij deze aan hun sociale klasse. In de volgende paragrafen worden de concepten die hij hanteert (klasse en kapitaal, habitus en socialisatie, praxis) uitgelegd met specifieke aandacht voor het onderwerp van deze masterproef, namelijk de arbeidersklasse. Vervolgens bekijken we hoe Elchardus et al., met als basis de theorie van Bourdieu, het effect van sociale participatie op cultuurparticipatie in Vlaanderen analyseren aan de hand van de surveys van de Administratie Planning en Statistiek (APS) uit 1999, 2001, 2003 en 2004. Deze surveys peilen uitgebreid naar de vrijetijdsbesteding van de Vlaming. Op deze manier wordt er een casus getoond waarbij de theoretische concepten van Bourdieu toegepast worden in een Vlaamse context.
14
Bourdieu over klasse Bourdieu onderscheidt verschillende klassen naargelang hun kapitaalsvolume: de som van economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Het economisch kapitaal omvat de economische macht (bv. geld, investeringen, vastgoed), het cultureel kapitaal gaat om het aantal diploma’s en de familiaal-culturele erfenis (opvoeding, culturele schema’s, competenties) van de persoon en het sociaal kapitaal draait om het geheel van mondaine relaties, met name de eer en respectabiliteit van de persoon. Met deze criteria komt Bourdieu tot drie klassen: de dominante klasse of burgerij, de middenklasse of kleinburgerij en de arbeidersklasse. Deze laatste twee worden gedomineerd door de eerste, dominante klasse. Binnen de dominante klasse bestaan er nog eens verschillen in verhouding van kapitaal: zo bezitten ondernemers en industriëlen bijvoorbeeld een hoog inkomen, maar een laag cultureel kapitaal terwijl professoren een laag inkomen combineren met een hoog cultureel kapitaal. Op die manier bezitten zij hetzelfde kapitaalsvolume, met verschillende verhoudingen. Bourdieu stelt wel dat de economische burgerij de culturele burgerij domineert binnen de dominante klasse. Naast de dominantie op het vlak van geaccumuleerd kapitaalsvolume, bepaalt de burgerij ook de manier waarop de lagere klassen zich verhouden tot de voorbeeldklasse. Met andere woorden: zij dicteert het dominante classificatieschema, of de normen en waarden die als standaard beschouwd worden. Of zoals Marx stelt: “het dominante classificatieschema is het classificatieschema van de dominante klasse” (Laermans 1982, p. 9). De lagere klassen spiegelen zich aan de eigenschappen van de burgerij, en plaatsen zichzelf in verhouding tot de elementen die de elite definiëren. Deze elementen zijn bijvoorbeeld het lezen van kwaliteitskranten, hoge literatuur en poëzie, de focus op vorm in plaats van inhoud, enzovoort. De handelingen van de burgerij vormen de norm voor wat de elite tot ‘elite’ maakt. Laermans stelt dat het onderwijs, met zijn diplomasysteem, deze visie van de dominante klasse bevestigt door met dezelfde maten te meten. Daarenboven gaan arbeiders zichzelf elimineren als potentiële kandidaten voor hoger onderwijs en meer cultureel kapitaal, doordat ze hun slaagkansen laag inschatten en initieel kiezen voor lagere richtingen. Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, stelt ook Richard Hoggart dat de lagere klassen zichzelf
15
voorbarig onderschatten en uit verdediging op hun beurt neerkijken op de hogere klassen met hun ‘rare gewoontes’ en ‘elitisme’. Klasse gelinkt aan habitus Bourdieu linkt de verschillende klassen aan een specifieke habitus. De habitus is een systeem van disposities of ingebouwde principes, die het product van bepaalde levenscondities zijn en gevormd worden door opvoeding en socialisatie (zie “Vorming van de habitus door socialisatie”). Deze disposities werken als onderbewuste schema’s die ons denken, waarnemen en handelen bepalen. Deze handelingen, of beter gezegd “alle akten waarmee iemand zich richt tot de buiten hem staande werkelijkheid”, worden de praxis genoemd (Laermans 1982, p. 9). De praxis omvat dus zowel kijken en spreken als handelen. Op deze manier dient de habitus, met zijn systeem van disposities, als “scharnier tussen de objectieve, sociale omstandigheden en de concrete handelingen (praxis)” van een individu (Laermans 1982, p. 3). Een voorbeeld van zo’n dispositie of ingebouwd principe is de esthetische dispositie. Dit is het vermogen om kunst en cultuur te appreciëren, los van zijn functie of link met de realiteit. Deze dispositie is onmisbaar om kunstgenot te kunnen ervaren. Een kunstliefhebber legt de focus op de vorm, en zoekt niet naar de mimetische waarde of functie van het kunstwerk. Bijgevolg zal een persoon die over de esthetische dispositie beschikt bijvoorbeeld van abstracte schilderkunst genieten, aangezien er geen link met de werkelijkheid gezocht wordt en het werk op zich beschouwd wordt. Dit zal voor een persoon zonder deze dispositie minder vanzelfsprekend zijn, aangezien abstracte kunst geen link met de werkelijkheid biedt en het ook geen duidelijke functie bezit. Deze dispositie is ook toepasbaar op andere objecten, zoals de voorkeur voor eten, kledij, meubels, sportbeoefening, … . Bourdieu spreekt van de hexis corporelle: de karakteristieke manier van lopen, denken, spreken en eten van een persoon. Dit kan bijvoorbeeld toegepast worden op de estheet, wiens hexis corporelle kalm, elegant en waardig is. Indien deze theorie toegepast wordt op de situatie van de arbeiders kan er gesteld worden dat arbeiders deze essentiële dispositie missen, aangezien ze erg praktisch ingesteld zijn:
16
Mensen die zo’n esthetische dispositie niet verworven hebben, kunnen dan ook moeilijk omgaan met (moderne) kunstwerken die totaal opgaan in hun vorm (abstracte schilderkunst, ‘ander proza’, etc.) Zij bezitten de sleutel – de dispositie – niet waarmee ze zo’n werk kunnen ontcijferen; zij kunnen geen afstand nemen, en vragen waar ‘inhoud’ en functie gebleven zijn (Laermans 1982, p. 2). Volgens
Bourdieu
leiden
gelijke
objectieve
levenscondities
tot
analoge
dispositiesystemen, waardoor er gesteld kan worden dat individuen met dezelfde levensstandaard ook dezelfde voorkeur zullen vertonen op het vlak van kledij, interieur, voedsel en kunst, en zo een gelijkaardige hexis corporelle zullen vertonen. Andere aspecten van identiteit zoals genderverschillen zijn ondergeschikt aan klasse, omdat dit laatste een grotere rol speelt in de kapitalistische maatschappij: “Wie geboren wordt in een bepaalde klasse, komt terecht in een geheel van ‘objectieve omstandigheden’ die gemeenschappelijk zijn aan die hele klasse. Wat resulteert in eenzelfde klassehabitus” (Laermans 1982, p. 3). Bourdieu erkent echter wel het bestaan van een persoonlijke habitus, waardoor er binnen eenzelfde habitus variaties kunnen optreden naargelang het karakter en de geschiedenis van het individu. Zo zal het kind van een geschoold arbeider het iets breder en gemakkelijker hebben dan het kind van een ongeschoold arbeider, wat zich later in handelingen en levensstijl zal uiten, hoewel ze tot dezelfde klasse behoren. Bourdieu noemt dit ‘structurele varianten’ van de klassehabitus (Laermans 1982, p. 3). Op deze manier groeit elk individu binnen een bepaalde klasse op in een specifieke habitus, die zich uit in een verschillende praxis. Ten eerste is er de intellectuele fractie van de dominante klasse, met een hoog cultureel en relatief laag economisch kapitaal, die karig is met luxe of massa-consumptiegoederen en die op zoek gaat naar het esthetische en de vorm. Deze intellectuele fractie behoort tot de habitus van het aristocratisch ascetisme en staat voor een “hoge consumptie van poëzie en filosofie, het luisteren naar klassieke muziek, het frequent bezoeken van avant-gardetheater en musea, lectuur van Le Monde, enzovoort. Wil de estheet zich ontspannen, dan
17
prefereert hij een aristocratische wandeling of een ascetische ‘vrij kamperen’vakantie” (Laermans 1982, p. 6). Ten tweede is er de economische fractie van de dominante klasse, met een laag cultureel en hoog economisch kapitaal, die genot gelijk stelt aan geldverspilling: deze individuen doen zich tegoed aan gastronomische weekends, luxehotels, golf en veilingzalen. Zij behoren tot de habitus van het laxisme of de luxe-habitus. Een derde fractie is de middenklasse, die tracht hogerop te klimmen door spaarzaamheid en discipline, aangezien ze niet de middelen of kennis heeft om vanzelf tot de burgerij te behoren. Om deze reden rekent Bourdieu hen tot de puriteins-ascetische habitus. Ze kopiëren de burgerij, vaak zonder succes, waardoor ze goedkope versies of kopieën van luxegoederen consumeren, hiermee door de mand vallen en mislukken in hun poging tot het etaleren van een gedistingeerde smaak. Ten vierde is er de arbeidersklasse die door Bourdieu tot de realistische habitus wordt gerekend. Zij bezitten een laag economisch en cultureel kapitaal, waardoor ze staan voor een simpel leven en praktische smaak: ‘le goût de nécessité’ (Laermans 1982, p. 8). De arbeidersklasse aanvaardt dit over het algemeen zelf en voelt zich goed bij deze levenswijze. Er kan echter vijandigheid bestaan naar de andere klassen toe, vanuit een defensieve hoek. We kunnen concluderen dat de som van de drie soorten kapitaal verlaagt naarmate de klasse verlaagt. Iemand uit de arbeidersklasse bezit volgens deze theorie minder economische macht, heeft minder diploma’s en competenties en dwingt ook minder respect af binnen de gemeenschap (Laermans 1982). Vorming van de habitus door socialisatie Nadat in de vorige paragrafen bekeken werd wat er net wordt verstaan onder verschillende klassen en de bijhorende habitus, wordt er in de volgende paragrafen dieper ingegaan op hoe deze worden gevormd en vanwaar deze verschillen komen. De primaire habitus of impliciete socialisatie is cruciaal voor de ontwikkeling van het kind en ontstaat binnen het gezin. Deze primaire socialisatie zal patronen vastleggen die later nog moeilijk gewijzigd kunnen worden (de zogenaamde law of primacy). Deze fase is impliciet: het kind neemt elementen op die onbewust door de ouders en andere verwanten dagelijks overgedragen worden. Het kind imiteert deze zaken, zoals taalgebruik en gezichtsuitdrukking, en neemt ook disposities over, waardoor de hexis corporelle vorm krijgt.
18
Volgens Bourdieu verschilt deze fase van klasse tot klasse: in de dominante klasse wordt er meer aandacht besteed aan de argumentatie en de redenen voor bepaalde regels. De kinderen krijgen niet enkel eenvoudige bevelen toegeroepen, maar de ouders leggen hen uit waarom die regels bestaan en waarom deze nageleefd moeten worden. Deze opvoeding, gebaseerd op dialoog, zorgt ervoor dat de kinderen een voorsprong op hun leeftijdsgenoten hebben, aangezien ze verbaal sterker ontwikkeld zijn dan hun leeftijdgenoten die dit privilege niet genoten hebben (Laermans 1982, p. 10). De expliciete socialisatie vindt op de schoolbanken plaats. Daar leren de kinderen praktische regels die expliciet geverbaliseerd worden. Kinderen uit hogere klassen hebben hier zoals eerder vermeld een voorsprong, aangezien zij verbaal sterker ontwikkeld zijn door hun opvoeding die gebaseerd is op dialoog. Hierdoor verwerken ze de expliciete regels beter. Voorbeelden van deze expliciete socialisatie op de schoolbanken zijn onder andere het hanteren van grammaticale regels, het verwerken en beoordelen van ethische kwesties en wat al dan niet als toelaatbaar gedrag gezien wordt (Laermans 1982). Kritiek op Bourdieu Bourdieus theorie werd gebouwd op harde empirische gegevens, zoals inkomens- en onderwijsstatistieken die gekoppeld werden aan verschillen in voorkeur inzake muziek, meubilair, sportbeoefening, kleding, film en muziek. Door deze uitgebreide data wordt La Distinction (1979) beschouwd als een belangrijk sociologisch onderzoek. Desalniettemin is de theorie intussen op bepaalde vlakken verouderd, waardoor er enkele lacunes vastgesteld werden in de analyses door andere academici, en het gevaar bestaat dat bepaalde zaken verkeerd geïnterpreteerd worden. Laermans vermeldt onder andere het gevaar van “klassenfascisten” (Laermans 1982, p. 11) die zich bedienen van zijn gegevens om aan te tonen dat iedereen de situatie waarin hij zich bevindt, ook verdient. Op die manier worden de gegevens selectief gebruikt, wat voor misrepresentatie en incorrecte conclusies zorgt. Een meer actuele kritiek die Laermans toelicht, is het feit dat Bourdieu geen etnisch onderscheid maakt, bijvoorbeeld tussen autochtone en allochtone arbeiders, hoewel hun leefwereld en disposities verschillen zouden kunnen vertonen:
19
Hierin toont zich trouwens de beperktheid van elke materialistische cultuurtheorie. Zo’n theorie reduceert culturele en ideologische verschillen altijd tot klassenverschillen –
in orthodox-marxistische terminologie: de
onderbouw determineert de bovenbouw. Bijvoorbeeld in de VS verschillen arme én rijke zwarten van arme en rijke blanken. (Laermans 1982, p. 11) Een derde punt van kritiek is dat Bourdieu zijn resultaten onterecht veralgemeent: wat in Frankrijk bevonden wordt, is niet per se wat voor België en andere landen geldt. Laermans stelt dat bijvoorbeeld de verzuiling in België een invloed zou kunnen hebben op de theorie van Bourdieu. Dit wordt echter tegengesproken door Elchardus (zie volgende hoofdstuk: De toepassing van Bourdieu op een Vlaamse context) in zijn artikel “Een empirische analyse van cultuurparticipatie en van de samenhang tussen sociale participatie en cultuurparticipatie.” Elchardus stelt in zijn onderzoek vast dat traditie, levensbeschouwing, ideologie en materiële condities de laatste jaren aan invloed hebben moeten inboeten op het vlak van gedragssturing van het individu. Andere elementen namen dan weer toe in belang: socialisatie, beïnvloeding via onderwijs, media, verenigingsleven, reclame, semiotiek van de consumptie, begeleiding en therapie hebben in de huidige samenleving blijkbaar meer invloed op het gedrag van het individu. Met andere woorden: voor de graad van cultuurparticipatie betekent dit dat het effect van het inkomen lager is, terwijl onderwijs, sociale participatie en het gebruik van massamedia in belang zijn toegenomen. De empirische gegevens van Bourdieu vertalen naar onze Belgische samenleving, en daarbij ook de etnische verschillen in kaart brengen, zou een interessant punt voor nuancering en verder onderzoek zijn. De toepassing van Bourdieu op een Vlaamse context: een onderzoek naar cultuurparticipatie (Elchardus et al. 2002) Mark Elchardus, Jan Claeys en Dieter Vandebroeck trachten in hun artikel de evolutie van de cultuurparticipatie tussen 1999 en 2004 te onderzoeken op basis van APS surveys. Ze stellen twee onderzoeksvragen. Een eerste vraag peilt naar het effect van sociale participatie op cultuurparticipatie. De tweede vraag onderzoekt of cultuurparticipatie effect heeft op individuele mens- en maatschappijbeelden. Daarnaast bekeken ze ook de evolutie van cultuurparticipatie in Vlaanderen tussen
20
1999 en 2004. Voor deze masterproef is vooral de eerste vraag van belang, alsook de vaststellingen op het vlak van evolutie van de cultuurparticipatie in Vlaanderen. De tweede onderzoeksvraag zal bijgevolg niet nader besproken worden. Als basis voor deze onderzoeksvragen gebruiken ze de surveys van de Administratie Planning en Statistiek (APS) 1999, 2001, 2003 en 2004, die uitvoerig peilden naar de vrijetijdsbesteding van de Vlaming. Elchardus et al. kregen tijdens hun onderzoek te maken met een methodologisch probleem dat relevant is voor deze masterproef. De bevragingen werden aan de hand van verschillende variabelen gehouden (inkomen, leeftijd, ..). De variabele “socioprofessionele status respondent” moest echter geweerd worden uit de modellen. Hoewel
deze
variabele
significante
verschillen
bleek
aan
te
tonen
in
cultuurparticipatie tussen bedienden en arbeiders, daalde het aantal respondenten gevoelig na het invoegen van deze variabele, waardoor de representativiteit in het gedrang kwam (Elchardus et al. 2002). Hierdoor werd dit segment niet verder onderzocht, terwijl het wel tot interessante resultaten had kunnen leiden. Er kon in het onderzoek van Elchardus et al. wel geconcludeerd worden dat het niveau van cultuurparticipatie een sterke correlatie vertoonde met sociale determinanten, ook al ontbrak de variabele van socio-professionele status respondent. (Elchardus et al. 2002): de sleutel om een esthetische ervaring te kunnen beleven (de esthetische dispositie) blijkt meer voor te komen bij hooggeschoolden dan bij laaggeschoolden (Elchardus et al. 2002). Deze masterproef tracht de focus net wel op de groep met de specifieke socioprofessionele status van arbeider te leggen, door individuen die tot deze groep te behoren te selecteren als basis voor empirisch onderzoek. Uit de surveys die Elchardus et al. gebruikten als basis, bleek dat 67% tot 86% van de bevolking nog nooit een klassiek concert had bijgewoond, 43% tot 69% nog nooit een theatervoorstelling en 67% tot 88% nog nooit een ballet- of dansvoorstelling. Uit deze onthutsende cijfers blijkt ook dat opera de minst beoefende activiteit is, gevolgd door ballet- en dansvoorstellingen. Nadien volgen de musea (tentoonstellingen) of galerijen, gevolgd door de meest toegankelijke vorm van cultuurparticipatie: een bezoek aan een monument of historisch gebouw (Elchardus et al. 2002, p. 14). Elchardus et al. trekken verschillende conclusies uit deze algemene cijfers
21
over vrijetijdsbesteding. Zo vertoont de cultuurparticipatie een duidelijke dalende trend in de grafiek van 1999-2004. Daarnaast verkleint de scheiding tussen hoge, elitaire cultuur (ballet, opera, theater) en brede, volkse cultuur (concerten, uitgaan). Individuen die zich voordien hoofdzakelijk tot de hoge cultuur beperkten, gaan zich nu ook mengen in activiteiten die tot de brede, volkse cultuur behoren: de zogenaamde omnivorisering van de cultuurparticipatie (Elchardus et al. 2002, p. 7). Elchardus duidt daarnaast drie elementen aan die effect hebben op de cultuurparticipatie: de beroepsstatus van de vader, de mediavoorkeur en de opleidingsgraad. Allereerst heeft de beroepsstatus van de vader een significant effect: kinderen van bedienden vertoonden een hogere graad van cultuurparticipatie op alle meetpunten: “ouders geven cultureel erfgoed door aan kinderen, die daardoor reeds vanaf jonge leeftijd al dan niet een belangstelling voor kunst en literatuur ontwikkelen.” (Elchardus et al. 2002, p. 19). Zo gaan ouders met een hoog cultureel smaakpatroon dit gemakkelijker doorgeven aan hun kinderen tijdens de primaire socialisatie (law of primacy). Daarnaast bleek uit de analyse, verrassend genoeg, dat de invloed van het netto-inkomen op de smalle cultuurparticipatie niet consistent blijkt vanaf 2001, dus dat het cultureel kapitaal van de ouders een grotere invloed heeft op de toekomstige cultuurparticipatie van de kinderen dan het economische kapitaal. Een tweede element betreft de mediavoorkeur. Televisiekijken blijkt een dooddoener voor cultuurparticipatie (zie ook Putnam 1995). Hierbij speelt blijkbaar niet zozeer de hoeveelheid een rol, maar wel de voorkeur voor specifieke zenders: de “cultureel correcte” (Elchardus et al. 2002, p. 21) zenders, zoals Canvas en Arte, tegenover de commerciële zenders, zoals VTM (Elchardus et al. 2002). Vanaf 2001 is er een sterk en statistisch significant effect te zien op de cultuurparticipatie: personen die zenders als Canvas of Arte verkiezen boven VTM of VIER, nemen dus aan meer culturele evenementen deel. Ten derde wordt een hogere opleidingsgraad gelinkt aan een hogere cultuurparticipatie. Elchardus et al. analyseerden de “gecombineerde invloed van sociaal-culturele participatie en onderwijsniveau op cultuurparticipatie voor 2001” (Elchardus et al. 2002, p. 21).
22
Hieruit blijkt dat ongeveer 80% van de laaggeschoolden met een zwakke sociaal-culturele participatie nooit een museum, tentoonstelling of galerij bezocht, en nooit een theater-, dans- of balletvoorstelling (voor deze laatste twee gold dat zelfs voor 96%). In tegenstelling blijkt dat bij de hooggeschoolden met een sterke sociaalculturele participatie de situatie echter volledig omgekeerd is: een minderheid (ongeveer 15%) bezocht nooit een museum, tentoonstelling of theatervoorstelling, en 61% nog nooit een ballet- of dansvoorstelling. Voor de rest van de bevolking gelden minder extreme cijfers: 45% bezocht nooit een museum, tentoonstelling of galerij, 51% nog nooit een theater en 86% nog nooit een ballet- of dansvoorstelling. Uit bovenstaande cijfers kunnen we concluderen dat de participatiegraad van de laaggeschoolde groep bijna dubbel zo laag ligt als het gemiddelde, terwijl deze bij de hooggeschoolden meer dan dubbel zo hoog ligt als het gemiddelde. Deze cijfers tonen de grote kloof tussen hoog- en laaggeschoold en bewijzen nogmaals dat een lage scholingsgraad correleert met een significant lagere cultuurparticipatie. Elchardus bevestigt met deze conclusies de stelling van Bourdieu dat het ouderlijke milieu (de primaire socialisatie) een grote invloed uitoefent, alsook de school en de scholingsgraad. Later neemt de invloed van het gezin af en beïnvloeden sociale netwerken de smaak van de individuen.
23
Richard Hoggart Inleiding en achtergrond Richard Hoggart (24 september 1918-10 april 2014) werd geboren in een arm gezin in Leeds. Zijn de vader was een huisschilder en stierf in de eerste wereldoorlog. Nadien leefde Hoggart met zijn broer, zus en moeder in erbarmelijk omstandigheden. Zo vertelt hij zelf dat ze leefden in een: stone cottage with a small yard and outside loo. It really was something out of Dickens. She managed on £1 a week, which was what the local social security, as it is called now, gave her. She also had tokens she could exchange in one shop for groceries. (Wroe 2004) Hoewel zijn slechte punten voor wiskunde ervoor zorgde dat hij dreigde te mislukken op school, merkte een leerkracht de kwaliteit van zijn Engelse essays op en kreeg hij een plaats aangeboden in de grammar school. Nadien ontving hij een beurs om aan de universiteit van Leeds te studeren. Zijn debuut volgde in 1951: de eerste uitgebreide studie over de poëzie van Auden. Zijn tweede werk volgde, en zou uiteindelijk één van de belangrijkste werken van de twintigste eeuw over de arbeidersklasse worden: The Uses of Literacy (1957). Hij werd de held van de liberale intelligentsia van de jaren 1960 en had een prominente rol binnen het Pilkington comité, dat uiteindelijk zou leiden tot het ontstaan van BBC2. Hoggart was lid van de Labour Party en bleef na de publicatie van dit boek kritische werken leveren over de hedendaagse cultuur (Wroe 2004). Hoggart’s kritiek is volgens Stefan Collini nog steeds actueel, aangezien zijn focus ligt op de veronderstelling dat de massa enkel lage, simpele cultuur kan appreciëren: Hoggart is not so much concerned with the standard dumbing-down argument, but much more with the way the most powerful forces at work in a commercialized culture constantly drive provision down to an assumed lowest common denominator. There are many people in television and elsewhere who will think he is outdated and represents a past orthodoxy, but I don't think that is quite true. He has kept the argument against condescension very much alive
24
and is particularly against the view that a mass audience can only appreciate pap. (Wroe 2004) Door zijn verworven academische prestige kreeg hij een stoel aangeboden door de Universiteit van Birmingham, die hij accepteerde indien hij een centrum voor hedendaagse culturele studies mocht opstarten. Hoggart bleef gedurende zijn volledige leven kritisch tegenover het leven als opgeklommen lid van de hogere klassen, en had absoluut geen drang om zich tegoed te doen aan de luxueuze gewoontes van de hogere kringen. Hij publiceerde nog verschillende boeken, waaronder The Way We Live Now (1995), Between Two Worlds (2001), Everyday Language & Everyday Life (2002) en Mass Media in a Mass Society (2004). Na een slepende ziekte stierf Hoggart op 10 april 2014, hij werd 95 jaar. The Uses of Literacy (1957) In The Uses of Literacy (1957) wordt het leven van de Britse arbeidersklasse in de jaren na de tweede wereldoorlog op een erg gedetailleerde en betrokken manier geportretteerd. Hoggart, die zelf uit een arbeidersgezin kwam, schreef geëngageerd zijn eigen visie neer: in het eerste deel vanuit een romantiserend standpunt, gevolgd door een objectievere analyse in het tweede deel van het boek. De naoorlogse periode werd gekenmerkt door de opkomst van de massamedia en de daarbij horende culturele verschuivingen, die Hoggart incorporeert in zijn studie: Hoggart caught [the labourers] at the point where their lives, values and culture were being changed by postwar advertising, mass media influences and Americanisation. He was one of them and always remained so in his loyalties. The book was at once recognized not only as "an exquisitely drawn portrait" but for its rarer trait of "complete intellectual honesty", which was to remain Hoggart's hallmark and helped him become one of the most watchful, formidable consciences of his age. Warning of a gradual process of cultural debasement – "as dangerous in its way as in totalitarian societies", the book influenced the social and political insights of a generation. It proved decisive
25
in popularizing cultural studies as an international academic discipline (Ezard 2014). Door zijn boek in twee te delen, een subjectief en een objectiever deel, kaart hij de dichotomie aan tussen de romantische visie over de arbeidersklasse die veel schrijvers poneren en de eerder negatieve analyse die door veel sociologen gemaakt wordt: The working class are at bottom in excellent health – so the pastoral descriptions run – in better health than other classes; (…). Not refined, not intellectual, but with both feet on the ground; capable of a good bellylaugh, charitable and forthright. […] How many major English writers are there who do not, however slightly, over-emphasize the salty features of working-class life? George Eliot does so, unusually brilliant though her observation of workers is; and the bias is more evident in Hardy (Hoggart 5). Het is opvallend dat zowel in de positieve, romantiserende visie die Hoggart toont, als in de sociologische analyses de arbeidersklasse ‘niet intellectueel of verfijnd’ is. De romantiserende of subjectievere visie compenseert de weinig intellectuele houding van de arbeiders door hun humor en jovialiteit te prijzen, maar bevestigt op deze manier de vaststellingen van sociologen betreffende hun niveau van intellect. Deze algemene visie dient als basis voor deze masterproef. en zal ik toetsen aan de bevindingen in het derde hoofdstuk. Hoggart heeft echter bedenkingen bij de aanpak van de meeste sociologen. Hij stelt dat deze al te vaak een beeld vormen van de arbeidersklasse (als buitenstaander) door zich enkel te baseren op statistieken (bv. het percentage dat in God gelooft of het percentage dat vrije liefde tolereert) om van daaruit veralgemeningen te formuleren die niet verder gaan dan de oppervlakkige gewoontes van de individuen. Volgens hem is het belangrijker om te kijken naar de motivatie achter deze gedragingen, en van daaruit een analyse te vormen (Hoggart 6). Met zijn sociologisch werk tracht hij dan ook deze eenzijdige manier van bestuderen te vermijden, door zowel de romantische als de objectieve visie te incorporeren in zijn onderzoek, vanuit zijn standpunt als kind uit een arbeidersgezin.
26
Hoggart’s omschrijving van de arbeidersklasse in 1957: nuancering Hoggart omschrijft in zijn boek op concrete wijze wat hij begrijpt onder de term ‘arbeider’. Hij stelt dat de arbeider alleszins niet op basis van inkomen onderscheiden kan worden: One cannot firmly distinguish workers from others by the amount of money earned, since there are enormous variations in wages among working-class people; and most steel-workers, for instance, are plainly working-class though some earn more than many teachers who are not. (..) Most of them were educated at what ought now to be called a secondary modern school, but is still popularly known as ‘elementary school’. In occupation they are usually labourers, skilled or unskilled, or craftsmen and perhaps apprentice trained. This loose boundary includes, therefore, men who do what used to be called ‘navvying’ and other outdoor manual work, commercial and public transport workers, men and girls on routine jobs in factories, as well as skilled tradesmen, from plumbers to those who perform the more difficult tasks in heavy industries (Hoggart 9). De stelling in verband met het inkomen is tot op vandaag nog steeds toepasselijk, aangezien uit de interviews bleek dat de inkomens van bijvoorbeeld teambegeleiders en bepaalde functies binnen een fabriek even hoog liggen als het gemiddelde inkomen in Vlaanderen (zie hoofdstuk 3). De vaststellingen van Bourdieu en Elchardus bevestigen dat het inkomen geen invloed lijkt te hebben op de cultuurparticipatie, maar de sociale klasse daarentegen wel. Hoggart schrijft dat een arbeider doorgaans geen intellectuele of culturele interesse vertoont, terwijl sommige arbeiders meer verdienen dan de gemiddelde leerkracht. Op deze manier ontstaat er een kloof tussen de sociale klasse en de daarmee geassocieerde cultuurparticipatie, en het loon van de individuen binnen die verschillende klassen. De omschrijving van het werk van de arbeider in The Uses of Literacy (1957) kan toegepast worden op de arbeiders die voor deze masterproef bevraagd werden, namelijk individuen die routineus werk leveren in de fabrieken zoals auto onderdelen plaatsen of de kwaliteit van producten nakijken op de productielijnen.
27
Aangezien het boek dateert uit 1957, is enige nuance over de omschrijvingen van de arbeidersklasse nodig. De algemene levensomstandigheden moeten gemoderniseerd en vertaald worden naar de 21e eeuw. De omstandigheden van de arbeiders zijn er immers op vooruit gegaan, zowel op vlak van huisvesting als op vlak van hygiëne en algemene levensstandaard. Ook de toegang tot het onderwijs is steeds laagdrempeliger gaan worden, waardoor de kans op een diploma gevoelig toe zou kunnen nemen, indien de omstandigheden gunstig zijn voor het individu. De massaconsumptiemaatschappij zorgt er nog meer voor dat bijna iedereen een materiële basis heeft, dus de gemiddelde arbeider ziet zijn levenskwaliteit enorm verhoogd in de laatste halve eeuw. Hoewel de materiele situatie van de ‘arbeider’ er op vooruit is gegaan, is er op intellectueel
niveau
echter
niet
veel
veranderd,
zoals
de
analyse
van
cultuurparticipatie (zie Elchardus (jaartal)) in het vorige hoofdstuk aantoonde. Het is dus belangrijk in het achterhoofd te houden dat de materiële omstandigheden en de toegang tot het onderwijs verbeterd zijn, maar dat de algemene intellectuele kloof tussen hogere en lagere klassen nog steeds van toepassing is in onze moderne tijd. Het dagelijkse leven binnen de arbeidersklasse Naast deze objectieve beschrijving van de aard van het werk dat de arbeider uitvoert en zijn inkomen, is The Uses of Literacy ook een sociologische schat als het gaat over de gebruiken en levenswijze van arbeiders. Hoggart verwerkt in het eerste deel van zijn boek de algemene opvattingen die er heersen van het intellectuele en dagelijkse leven van de arbeider. In dit deel van het boek ligt de focus op de levensomstandigheden van de arbeider qua huishouden en sociaal leven. Het belangrijkste deel van het huis was de living, die moest drie zaken bevatten: “gregariousness, warmth, and plenty of good food” (Hoggart 24). De living is voorbehouden voor familie, buren ontmoeten of andere sociale contacten vinden elders plaats. In Hoggart’s tijd stond de vrouw aan het hoofd van het arbeidersgezin hoofdzakelijk in de keuken, of bij de waslijn, of in de buurtwinkel. Behalve een verre nicht opzoeken in het weekend, nam ze niet deel aan het sociale leven. De vrije tijd van man en vrouw werd ook niet opgevuld met culturele activiteiten.
28
Over het algemeen lijkt het leven van het gemiddelde arbeidersgezin in die tijd zich af te spelen binnen de vier muren van het huis, of op café (voor de man). Hoewel dit leven binnenshuis ook een ideale omstandigheid zou kunnen vormen voor intellectuele ontplooiing (lezen, schrijven, converseren, ..) vinden er meestal meer praktische activiteiten plaats zoals koken, breien en andere huishoudelijke taken. Een andere eigenschap die karakteristiek is voor de arbeidersklasse is de aanmoediging om zoveel mogelijk te genieten van het leven: “There’s but one and the same sense in everything for our class – when you have earned for bread and taxes – live” (Hoggart 113). Het hier en nu is wat telt, niet de plannen voor de toekomst want “you might get knocked down tomorrow, and then what would all the scratting and misery of saving have done for you?” (Hoggart 114). Om die reden is het eenvoudiger om van dag tot dag te leven, en elke dag te proberen genieten zonder je zorgen te maken over de toekomst. Ten opzichte van de andere klassen, liggen de prioriteiten voor financiële uitgaven ook volledig anders. Het budget dat overblijft wordt eerder gespendeerd aan luxeproducten of ongezonde gewoontes zoals alcohol, gokken en tabak. Pas daarna komen de voor de hogere klassen prioritaire uitgaven, zoals het vervangen van huishoudartikelen of kledij (Hoggart 115). Deze manier van leven zorgt ervoor dat de arbeidersklasse wordt gezien als een over het algemeen zorgeloze groep, terwijl het eigenlijk om een diepgaander, onderliggend tekort aan ambitie gaat (Hoggart 116). Hoggart plaatst de arbeiders in zijn analyse effectief buiten de ‘literaire kringen’ door hun houding samen te vatten als ‘concreet’: “Other people may live a life of ‘getting and spending’, or a ‘literary life’, or ‘the life of the spirit’, or even ‘the balanced life’, if there is such a thing. If we want to capture something of the essence of working-class life in such a phrase, we must say that it is the ‘dense and concrete life” (Hoggart 87). Er kan geconcludeerd worden dat de focus op het familiale en de dichte kringen ligt, op de kleine wereld die hen omringt. De buitenwereld en wereldlijke of intellectuele problemen interesseren hen niet. Zij zijn vooral geïnteresseerd in het intens menselijke en in de gedragingen van individuen, wat ervoor zorgt dat ze een goede intuïtie hebben.
29
Hoggart’s kritiek op de massacultuur en clichématige cultuurconsumptie Hoggart focust in Uses of Literacy op het ontstaan van de massacultuur en de invloed die ze uitoefent op de arbeidersklasse, die de grootste doelgroep vormt. De authentieke “urban culture”, een cultuur van het volk, sterft uit ten gevolge van de globalisering en de massaconsumptiegoederen, waardoor elk gezin hetzelfde type interieur aanschaft, dezelfde muziek beluistert en dezelfde kledij draagt. Hierdoor is het onderscheid tussen kwaliteit en massagoederen steeds moeilijker te maken: Those who today, after the considerable sifting carried out by the educational system, perform the mass of work which is not intrinsically interesting and which makes only small critical and intellectual demands, are politically and economically freer than ever before. They have more money to spend than ever before (…). In many parts of life mass-production has brought good; culturally, the mass-produced bad makes it harder for the good to be recognized. (…) Working-people are more free, but they also have the freedom of a vast Vanity Fair for shouting indulgences (Hoggart 152). Voor Hoggart is dit een negatieve trend, hoewel de oudere “volkse cultuur” vaak als ordinair wordt beschreven: de authenticiteit en individualiteit gaan verloren en maken plaats voor een universele, goedkope en gemakkelijk verkrijgbare smaak. Deze massaconsumptie geldt ook voor literatuur: uitgevers van magazines en kranten mikken op een bepaald doelpubliek (meestal de arbeidersklasse, omdat dit de grootste groep is) en passen de reclame en keuze van de artikels aan aan de sociale groep die hun uitgaven gaat lezen. Op deze manier krijgt de grootste sociale klasse een op maat gemaakt product, dat door elk individu binnen die klasse gelezen wordt en dat individualiteit en authenticiteit inperkt. Typische thema’s zijn bijvoorbeeld het aanvaarden van de dood, het huwelijk accepteren maar er toch mee spotten, mythes en bijgeloof (Hoggart 18). Er is echter een toename in algemene consumptie van literaire werken vast te stellen, maar het is volgens Hoggart moeilijk om te onderzoeken of het effectief om kwalitatieve (hoge) literaire werken gaat:
30
In the public libraries the issues of the class ‘history, biography, travel’, form the biggest single non-fiction group, probably accounting now for a quarter to one-third of all non-fiction issues. Again, many librarians would say, I believe, that the books included in that general heading are often of little value. Qualifications of this kind could be raised for a long time. I raise them not to reduce the value of the genuine gains in serious reading, but to make sure that the gains are not assumed to be much greater than they are (Hoggart 301). Interessant voor deze masterproef is echter de anekdote over Hoggarts grootmoeder, die ondanks haar lage opleiding en haar opvoeding op het platteland genoot van de hoge literatuur die Hoggart mee naar huis bracht tijdens zijn studies: In every line of her body and in many of her attitudes her country background spoke. (..) She had only been, and that occasionally, to a dame school. When I was in the sixth form she read, without spectacles, many of the books I brought home. I remember especially her reaction to D.H. Lawrence; much of it she admired, and she was not shocked. But of his descriptions of physical sex she said: “He makes a lot of fuss and lah-de-dah about it (Hoggart 14). Hoggarts anekdote belichaamt de opzet van deze masterproef: onderzoeken in hoeverre arbeiders, ondanks hun (veronderstelde) neiging tot massaconsumptie en hun lage scholingsgraad, net als de grootmoeder van Hoggart toch kunnen genieten van de ‘hogere cultuur’, met een specifieke focus op literaire werken. In de volgende paragrafen gaan we dieper in op de esthetische dispositie van de arbeidersklasse volgens Hoggart. De esthetische dispositie van de arbeidersklasse volgens Hoggart Ondanks de uitzondering die de grootmoeder van Hoggart vormde, is de literaire en artistieke voorkeur van de arbeidersklasse beperkt en eenzijdig volgens de geraadpleegde literatuur en empirisch onderzoek. Hun oog voor menselijk detail verklaart de voorkeur voor het mimetische, de representatie van wat ze reeds kennen, het herkenbare en het fotografische. Het moet steeds gebaseerd zijn op iets uit hun leefwereld. Dit geldt volgens Hoggart ook voor hun literaire voorkeur: literatuur die uitgaat van het intrinsiek interessante leven van de modale mens. De literatuur mag
31
niet verregaand of experimenteel zijn, en hoeft al zeker geen extreme verhaallijn te bevatten: The emphasis is initially on the human and detailed, with or without the ‘pepping-up’ which crime or sex or splendour gives. (..) For them passion is no more interesting than steady home-life (Hoggart 102). Wat volgens Hoggart opvalt aan deze verhalen, is de extreem accurate weergave van het leven van de lezers: het lijken vooral ‘transcripties’ van gebeurtenissen uit het dagelijkse leven (Hoggart 107). Deze mimetische literatuur kan de lezer doen nadenken over wat hem allemaal zou kunnen overkomen, doordat hij leest over een protagonist die dezelfde zaken meemaakt als hij. Zo kan hij fantaseren over wat hem in het dagelijkse leven zou kunnen overkomen: bijvoorbeeld als het gaat over een protagonist van de lagere klasse die, ondanks talloze tegenslagen, zichzelf weet overeind te houden. De verhaalwereld is beperkt tot hun wereld en past zich aan aan hun normen en waarden: The world these stories present is a limited and simple one, based on a few accepted and long-held values. It is often a childish and garish world, and the springs of the emotions work in great gushings. But they do work: it is not a corrupt or a pretentious world. It uses boldly words which serious writers for more sophisticated audiences understandably find difficulty in using today, and which many other writers are too knowing to be caught using. It uses, as I noted in another connection, words like ‘sin’, ‘guilt’, ‘shame’, ‘evil’, with every appearance of meaningfulness” (Hoggart 110). Clichés in de literatuur van de arbeidersklasse Over het algemeen bieden deze schrijvers uit de commerciële klasse aan wat hun lezers willen: clichés. De massacultuur heeft zich volledig aangepast aan de smaak en aan het niveau van de modale man. Indien er aan de massa iets wordt aangeboden dat niet meteen aanslaat vanaf het begin, zoals bijvoorbeeld de eerste pagina’s van een boek, en de lezer verwerpt dit,
32
dan is dit de fout van de schrijver, nooit van de lezer (die misschien een inadequaat niveau heeft). Zo houden vrouwen er vaak de gewoonte op na om een boek open te slaan en de eerste en laatste pagina te lezen: zo kunnen ze meteen zien of er genoeg dialoog in voorkomt, en of het einde bevredigend is voor hen: “they do not read to be disturbed or left with questions hanging” (Hoggart 212). Om die reden proberen populaire schrijvers lange beschrijvingen te vermijden in hun boeken, vooral op de eerste pagina’s, en meteen naar dialoog over te gaan om hun lezers niet te vervelen. Of zoals Hoggart de copywriters citeert: “you can only hope to keep your reader’s attention for a minute at a time” (Hoggart 179). Op die manier wordt alle experimentele en hogere literatuur weggedreven van de modale mens naar de beperktere groep mensen met de ‘extravagante en intellectuele’ smaak: “Complex – that is, searching or taxing – literature must therefore be discounted; good writing cannot be popular today, and popular writing cannot genuinely explore experience” (Hoggart 158). Doordat de arbeidersklasse de grootste consument is van de populaire cultuur, gaat men er vaak van uit dat deze groep geen interesse toont voor hogere cultuur, en concludeert men dat goede literatuur niet tot de populaire cultuur kan behoren. Deze clichés die de commerciële klasse aanbiedt aan de massa, zijn gemakkelijk te distilleren uit de populairste werken uit de massacultuur. Ze zorgen ervoor dat het niveau van de aangeboden literatuur laag blijft, en de lezers niet uitgedaagd worden doordat ze telkens dezelfde soort teksten voorgeschoteld krijgen. Een eerste element is het overmatig gebruik van personalisatie (Hoggart 173). Het gaat verder dan de algemene interesse in het persoonlijke en het menselijke detail: As the ‘personalizing’ technique becomes yearly more machine-tooled, so a good instinct is pulled out of shape, and used for over-simplifications, soft deceptions, and perilous distortions. We sink further into a dream of an unconscionably intimate world in which not only may a cat look at a king but a king is really a cat underneath, and all the great power-figures Honest Joes at heart (Hoggart 175).
33
Naast de personalisatie vormt volgens Hoggart ook de fragmentatie een probleem voor kwalitatieve literatuur of kunst. Er wordt niet van de lezers verwacht om een verhaal als synthetisch geheel te begrijpen en moeite te doen om de intertekstuele verwijzingen of thema’s die betrekking hebben op de wereld te vatten en te ontleden. Er wordt hen een incoherent geheel van interessante weetjes en spannende voorvallen gepresenteerd, zonder dat ze zelf moeite moeten doen om genot te halen uit de gepresenteerde literatuur of betere lezers worden door ervaring. Een derde element bestaat uit de karakterbeschrijvingen in populaire literatuur. Volgens Hoggart zijn deze erg ruw en simplistisch, waardoor lezers van populaire literatuur niet openstaan voor nuances en verfijnde uitwerking, zoals in de subtielere beschrijvingen uit de hogere literatuur. Dit tekort aan complexiteit en nuance maakt dat het universum van de populaire literatuur erg tweedimensionaal, ondiep en simpel blijft: Short-winded sentences, with scarcely a subordinate clause in qualification, the epithets flat and tagging dumbly each to its noun; the lack of any texture or sense of depth: to use writing like this to describe character is like building a house from spent matchsticks (Hoggart 209). Toch slagen de massapublicaties er in om de consumenten van populaire literatuur zoet te houden, waardoor veel individuen hun vertrouwde pad niet verlaten om experimentele oorden op te zoeken: We are moving towards a mass-art; millions each week and each day see the same paper and see few other publications. To become mass-art it has to grip and hold down the level of taste, and is doing so with great effectiveness (Hoggart 217). Een vierde cliché zit in de protagonist van de meeste populaire werken. Het hoofdpersonage of de held heeft geen getalenteerde of ambitieuze persoonlijkheid: hij is net populair omdat hij deze eigenschappen niet bezit en de groep zich kan identificeren met hem. De karaktereigenschap die het meest geprezen wordt, is fatsoen. Het is niet belangrijk om intelligent of intellectueel te zijn, als iemand maar een fatsoenlijk leven leidt is dit voldoende om gerespecteerd te worden.
34
Opgenoemde clichés in acht genomen, is het niet verwonderlijk dat de populairste literaire genres binnen de arbeidersklasse de detective en de misdaadroman zijn. Verder zijn de stripverhalen geliefd, evenals de gangster novelettes en de wetenschappelijke en misdaadmagazines. In de categorie ‘spicy magazines’ (Hoggart 223) kunnen er drie thema’s onderscheiden worden: misdaad, science fiction en seksnovelettes, die net als de gangster novelettes gekarakteriseerd worden door hun rauwe, agressieve en seksuele stijl en steeds populairder worden. Op het vlak van tijdschriften kunnen er eveneens parallellen getrokken worden. Deze bevatten vooral verhalen en anekdotes uit de directe omgeving, wat zorgt voor een hogere identificatie en dus een grotere populariteit. Politiek, sociale kwesties en kunst worden niet geïncorporeerd, terwijl de meer volkse kwesties wel aan bod komen: schoonheidsadvies, huishoudtips, gezondheids-kwesties en waarzeggerij zijn populaire onderdelen in de magazines. (Hoggart 104-105). Ook de populariteit van ‘homely’ televisieprogramma’s bevestigt de eenvoudige, mimetische smaak van de arbeidersklasse: They have no particular shape; they do not set out to be ‘art’ or entertainment in the music-hall sense; they simply ‘present the people to the people’ and are enjoyed for that.’ (..) if it is really homely and ordinary it will be interesting and popular (Hoggart 102). De kijkers kunnen zich identificeren met de personages van dit type programma’s en genieten van de mimetische voorstelling van het normale leven, zoals zij dit ook kennen. Over het algemeen kan er gesteld worden dat de beleving van cultuur door de arbeidersklasse erg verschilt met die van de hogere klasse. Kunst en literatuur worden door de arbeidersklasse gezien als iets dat geconsumeerd kan worden, als een middel om even te ontsnappen aan de werkelijkheid. Ze zien het als een gebruiksgoed, zonder verdere intellectuele waarde.
35
De arbeidersklasse tegenover de dominante klasse: economisch en cultureel Er kan gesteld worden dat de arbeiders op economisch vlak op vooruit zijn gegaan in de jaren na de tweede wereldoorlog: de levensomstandigheden zijn verbeterd en er zijn minder geldzorgen doordat goederen beschikbaar worden voor iedereen. Zo ontstaat er zelfs een zekere (massa) luxe. Hierdoor hebben ze niet het gevoel dat ze iets tekort komen: op materieel vlak is er niet noodzakelijk een groot verschil met andere klassen. Of zoals Hoggart stelt: “one buys the suggestion of education and elegance with the furniture” (Hoggart 90). Hoewel ze op materieel vlak deels kunnen bijbenen door de massaconsumptie en goedkope goederen, vallen ze vaak door de mand als het om intellectuele kwesties gaat. De leden van de dominante klasse hebben over het algemeen een gegronde mening omtrent politieke en sociale thema’s. Bij de lagere klasse is dit echter niet het geval: hun opinies omtrent globale thema’s zijn meestal ongefundeerd. Hoggart benadrukt het feit dat ze vaak terugvallen op veralgemeningen en veronderstellingen als het gaat om ethische, ideologische, wereldlijke of sociale thema’s: They may appear to have views on general matters – on religion, on politics, and so on – but these views usually prove to be a bundle of largely unexamined
and
orally-transmitted
tags,
enshrining
generalizations,
prejudices, and half-truths, and elevated by epigrammatic phrasing into the status of maxims (Hoggart 86).
Zoals besproken in bovenstaande paragraaf (“Clichés in de literatuur van de arbeidersklasse”), is de kloof op literair vlak eveneens erg groot. De meer clichématige literatuur wordt vooral geconsumeerd door de arbeidersklasse, waardoor de afstand tot de hogere cultuur die de burgerij consumeert, steeds groter wordt. Hun culturele en literaire voorkeur bevestigt een zekere desinteresse voor de hogere klassen en zorgt ervoor dat de kloof tussen ‘them’ and ‘us’ blijft bestaan, aangezien de focus ligt op het fatsoenlijke, het normale en het eenvoudige:
36
Working-class people are on the whole just not interested in artists or intellectuals; they know of their existence, but regard them as oddities rarely seen within their orbit, like snail-eating Frenchmen. Meanwhile, some journalists, those who have a dislike of whatever is intellectual or serious, continue to use their columns to discharge their dislike and fear (Hoggart 161). Hoggart bemerkt dat deze uithalen naar de hogere klassen van journalisten die schrijven voor de arbeidersklasse een negatieve maar stijgende trend is. De hogere klasse wordt als een rariteit beschouwd, en als er een intellectueel personage opduikt in deze literatuur, wordt dit personage vaak gereduceerd tot een ‘verward’ of ‘vreemd’ individu, zoals het typische beeld van de verstrooide professor. Ze worden opnieuw in een cliché gegoten om op die manier de wereld van de lagere fractie te kunnen betreden in een vorm die te vatten valt. Op die manier wordt de dichotomie gevoed en daalt het niveau van het aanbod van de literatuur dat de arbeidersklasse bereikt, terwijl dit vroeger niet het geval was. Hoggart concludeert dat de algemene situatie voor de arbeidersklasse verbeterd is door
betere
levensomstandigheden
en
een
vlottere
toegang
tot
(massa)
consumptiegoederen en onderwijs. Met zijn analyse illustreert hij echter hoe deze (hoofdzakelijk economische) verbeteringen niet gepaard gaan met een beter ontwikkelde cultuurconsumptie. Deze lijkt zelfs te dalen in niveau: een anonieme, smakeloze massacultuur en populaire auteurs die de bevolking tevreden houden met tweedimensionale en gesimplificeerde werken. Nuancering, toekomst cultuurconsumptie en conclusies Hoggart
maakt
een
belangrijke
nuance
in
verband
met
de
algemene
cultuurconsumptie van de arbeidersklasse. In zijn analyse legt hij de focus op de meerderheid van de arbeidersklasse die niet in staat lijkt om kunst of literatuur van de hogere klassen te appreciëren. Er bestaat ook een kleine sociaal geëngageerde minderheid, die wel haar horizonten verruimt, niet leeft naar de beschrijving van de typische arbeider en een maatschappelijk verschil maakt: They read volume after volume of Morris and Ruskin. (…) They are in the habit today of buying copies of Pelicans, and help to make possible the one
37
hundred-thousand issues of ten titles by one author which Penguin Books produce (Hoggart 289). Toch is de vermelding van deze minderheid en van de intellectuele minderheid binnen de arbeidersklasse volgens Hoggart minder belangrijk dan het aankaarten van de problemen met de meerderheid: “The earnest minority is very important, but it would be a mistake to allow the discussion of their situation to close a book chiefly concerned with attitudes among a majority” (Hoggart 293).Deze minderheidsgroep zou moeten uitbreiden, maar daar zijn verschillende maatregelen en (vooral) attitudeveranderingen voor nodig. Hoggart legt het probleem niet bij de arbeidersklasse zelf, maar bij de massa entertainment business, die een wereldbeeld oplegt waarbij vooruitgang gelijk staat met het bezitten van materiaal en de focus op vrijheid en gelijkheid ervoor zorgen dat ethiek en verantwoordelijkheid ondergeschikt worden.
38
Raymond Williams Raymond Williams (31 augustus 1921 – 26 januari 1988) werd geboren in Wales, als zoon van een seinwachter bij de sporen. Hoewel Williams opgroeide in een arbeidersgezin, was studeren binnen zijn familie geen uitzondering: er werd muziek gemaakt en beluisterd, er werden gedichten opgezegd en verfijnd taalgebruik werd geapprecieerd (Williams 92). Williams volgde net als Hoggart grammar school en deed dienst in Normandië tijdens de oorlog. Williams schreef naast literaire werken (hoofdzakelijk fictie en historische romans) ook kritische werken in de vorm van essays waarvan de thema’s variëren van drama, media, literatuur en cultuur tot de linkse beweging, het marxisme en politiek. Zijn eerste grote werk was Culture and Society (1958), gevolgd door onder andere The Long Revolution (1961), The Country and the City (1973), Keywords (1976) en Loyalties (1985). (Hall 1988) Voor deze masterproef wordt er beroep gedaan op zijn essay “Culture is Ordinary” (1985), waarin hij de algemene opvattingen omtrent cultuur die toen heersten, aanvecht. Volgens hem is cultuur niet exclusief is weggelegd voor intellectuelen uit de hogere klasse (wat hij de teashop culture noemt), maar is het iets dat aanwezig is in elke maatschappij: Culture is ordinary: that is the first fact. Every human society has its own shape, its own purposes, its own meanings. Every human society expresses these, in institutions, and in arts and learning (Williams 93). Om zijn stelling te staven dat cultuur ordinair is, maakt Williams het onderscheid tussen twee soorten cultuur: de levenswijze, namelijk “culture in the anthropological sense, synonymous with everyday life” en de culturele vormen die binnen een maatschappij te vinden zijn zoals literatuur, films, reclame en televisie. In het dagelijkse leven is dit onderscheid veel moeilijker te maken door de maatschappij die verzadigd is door de massacultuur. Williams kaart het probleem aan van een nieuwe klasse van mensen die schrijvers of academici wilden worden, maar die nu hun talenten gebruiken in de reclame- en adverteerindustrie. Zij ondersteunen mee de massacultuur en de
39
massaconsumptie, zoals Hall’s omschrijft: de commerciële klasse die massacultuur produceert voor de arbeidersklasse. Vooral de arbeidersklasse valt hieraan ten prooi: reclames over stijlvolle meubels, massaliteratuur en andere consumptiegoederen wakkeren deze drang naar materiële bezittingen en goedkope cultuur nog aan. Het onderscheid tussen mensen die op deze verleidingen ingaan en de mensen die kritisch blijven en kwaliteitsvolle, unieke producten verkiezen wordt op deze manier benadrukt. Toch ontkent Williams dat de huidige cultuur een cultuur van de bourgeoisie is: There is a distinct working-class way of life, which I for one value – not only because I was bred in it, for I now, in certain respects, live differently. I think this way of life, with its emphases of neighbourhood, mutual obligation, and common betterment, as expressed in the great working-class political and industrial institutions, is in fact the best basis for any future English society (Williams 96). De cultuur (levenswijze) van de arbeidersklasse is waardevol en zou niet als ordinair of smakeloos bestempeld mogen worden, ook al ligt de culturele smaak (op vlak van televisie, theater, literatuur) helemaal anders dan de culturele smaak van de hogere klasse, die als dominant beschouwd wordt. Williams stelt echter dat kunst en educatie voor iedereen beschikbaar zouden moeten zijn, aangezien het in feite nationale overleveringen zijn. In de ideale wereld zou cultuur de sociale klassen moeten overstijgen: zowel arbeiders als professoren zouden van dezelfde soorten kunst genieten en over dezelfde esthetische disposities moeten kunnen beschikken. Williams gelooft daarnaast niet dat het beeld van de ‘gewone mens uit de massa’ correct is: “The first is a matter of faith: I don’t believe that the ordinary people in fact resemble the normal description of the masses, low and trivial in taste and habit” (Williams 98). Het beeld van de ‘massa’ wordt gecreëerd door de mensen zelf. De globalisering zorgde voor een enorme toename in ‘ontmoetingen’ tussen verschillende types mensen, waardoor de dorpskernen waarbij alle buren elkaar kenden en dezelfde levensstijl hadden, werden opengebroken. Om die nieuwe indrukken te kunnen categoriseren, ontstond er cognitieve concepten als ‘de anderen’, of ‘de massa’.
40
Op geografisch vlak kwamen de arbeiders naar dezelfde wijken. Zo ontstonden er nieuwe, uitgebreidere ‘dorpskernen’ rond de fabrieken in de industriële steden, waardoor een nieuwe sociale indeling bijna automatisch volgde. Die massa mensen werd al snel geviseerd: “Masses became a new word for mob: the others, the unknown, the unwashed, the crowd beyond one” (Williams 98). Hier verschilt de visie van Williams van die van Bourdieu, Elchardus en Hoggart. Deze laatste onderzoeken de correlatie tussen sociale klasse en cultuurparticipatie, terwijl Williams net af wil stappen van deze indelingen en een eerder idealistisch betoog houdt. Hij wil naar de algemene, collectieve cultuur terugkeren, waarbij de functie of het aantal diploma’s niet uitmaakt voor de mogelijkheid tot een gemeenschappelijke esthetische beleving. De indeling in klassen is erg recent, wat het artificieel maakt: “the names of our social classes, and the word ‘class’ in itself in this sense, date only from the Industrial Revolution” (Williams 98). Daartegenover staat het feit dat cultuur al zolang als de mensheid bestaat, en elke bevolkingsgroep apart, waar dan ook ter wereld, een eigen cultuur heeft gecreëerd. Dat is waar Williams de focus op wil leggen, op het gemeenschappelijke, het culturele dat binnen in ieder van ons verborgen ligt, los van inkomen, leeftijd, geslacht, diploma’s of functie in de maatschappij. Het is volgens hem niet aan een bepaalde elite om de classificatieschema’s te bepalen en te dicteren wat kan doorgaan voor cultuur en wat niet. Stuart Hall legt een interessante link tussen dit gemaakte onderscheid en de manier waarop Richard Hoggart de term ‘working class culture’ hanteert in zijn The Uses of Literacy: Note that, in Part I, the term ‘working-class culture’ seems to apply interchangeably to both the typical attitudes, values and ways of life of working people in the pre-war decades and the forms of publication, entertainment and popular culture that circulated among them. As critics have pointed out, these had very different sources – the latter being produced, not by working-class people themselves but by the commercial classes for the working classes; and, as Raymond Williams noted in a very early review of The Uses of Literacy, ‘the equation of “working class culture” with the mass
41
commercial culture which has increasingly dominated our century’ produces damaging results (Hall 2). Het is belangrijk dat er een onderscheid blijft bestaan tussen de authentieke cultuur van de arbeidersklasse, en de populaire cultuur die zij in deze tijden consumeren. Ook al gebruikt Hoggart de twee definities van cultuur door elkaar zoals Hall opmerkt, toch maakt hij wel degelijk onderscheid tussen de authentieke cultuur van de arbeidersklasse en de moderne, onpersoonlijkere cultuur die zij nu consumeren, zoals in het vorige hoofdstuk beschreven werd. Raymond Williams formuleert drie werkpunten om de huidige situatie te verbeteren. Een eerste stap is een opleiding aanbieden zonder financiële of mentale beperkingen: opleiding voor iedereen, zowel voor rijke intellectuelen als mensen uit de armere kringen, zonder het idee dat er een ‘eindige groep’ bestaat die voordeel kan halen uit een universitaire opleiding. Deze drempels zijn in België, in tegenstelling tot Engeland, de laatste decennia enorm verlaagd, vooral op financieel vlak, maar de mentale drempel is moeilijker te overwinnen door onder andere de zelfuitschakeling van de lagere klasse (Mcguigan 16). Een tweede punt is de nood aan meer actieve publieke voorzieningen voor kunst en voor volwassen onderwijs. De kunst uit de stoffige bibliotheken, musea en balzalen naar de modale man op straat brengen, waardoor de vooroordelen dat kunst exclusief is en voorbehouden voor de bourgeoisie, onderuit gehaald kunnen worden. Op die manier kan er ook kruisbestuiving plaatsvinden en kunnen de kunstvormen beïnvloed worden door nieuwe toeschouwers (Mcguigan 16). Het derde element focust op de ongezonde link tussen de huidige massacultuur en de kapitalistische maatschappij. Williams stelt dat de twee elementen zo verweven zijn dat er geen toekomst is voor de één zonder de ander. Volgens Williams zou dit probleem zich niet voordoen in een socialistische economie, aangezien reclame irrelevant zou worden en cultuur en opleiding alledaagse onderdelen van het maatschappelijke leven zouden zijn (Mcguigan 17). Deze beschrijving bevat de essentie van het essay van Williams: cultuur was ordinair, van iedereen en deze moet opnieuw aan de mensen gegeven worden, ze mag niet op een pedestal geplaatst worden waar enkel de elite bij kan. De arbeidersklasse heeft
42
een cultuur (levenswijze) die net zo relevant is als die van de hogere klasse. Stuart Hall treedt Williams nogmaals bij in zijn revaluatie van de arbeidersklasse: The implied argument here runs, working-class audiences are not empty vessels, on which the middle classes and the mass media can project, tabula rasa, whatever they want. They are not simply the products of ‘false consciousness’ or ‘cultural dopes’ (Hall 1981). They have a ‘culture’ of their own which, though it may lack the authority afforded by the literary tradition, and is certainly not unified, is in its own way just as dense, complex and richly articulated, morally, as that of the educated classes (Hall 1981).
43
Hoofdstuk 2: Methodologie Dit onderzoek tracht de opvattingen van Bourdieu, Hoggart en Williams omtrent het leesgedrag van arbeiders te toetsen aan een concrete groep arbeiders. Er kan gesteld worden dat de arbeidersklasse, volgens de theorieën van de drie sociologen, geen hoogstaande literaire werken zal lezen, aangezien deze werken over het algemeen bepaalde karakteristieken bezitten die niet stroken met de voorkeuren van de arbeidersklasse.
Voorbeelden
van
deze
karakteristieken
zijn
uitgebreide
beschrijvingen, experiment, ingewikkelde psychologie, het ontbreken van een eenduidig verhaal, monologen en open eindes. Dit onderzoek gaat na in hoeverre deze vooronderstellingen stroken met de realiteit door deze toe te passen op een concrete casus in Vlaanderen. Om een regio af te bakenen werden fabrieken uit het Gentse gecontacteerd om een samenwerking aan te gaan. Uiteindelijk wensten twee fabrieken mee te werken, namelijk Volvo Cars en Citrosuco.
Deel 1: Kwantitatieve analyse Dataverzameling Het eerste deel van het onderzoek bestaat uit een kwantitatieve analyse in de vorm van een survey. De survey bestond uit 22 vragen waarmee gepeild werd naar de familiale achtergrond inzake opleiding en beroep, alsook naar de literaire voorkeuren van de werknemer zelf. De survey werd verdeeld onder de twee fabrieken, met in totaal 550 respondenten waaronder zowel bedienden en kaderleden als arbeiders. Opstellen van de survey De vragen werden opgesteld met het theoretisch kader als leidraad. De vragen naar de achtergrond en opleiding van de ouders komen voort uit de theorie van Bourdieu die stelt dat de opleiding van de vader een grote impact heeft op de cultuurparticipatie van het kind. Daarnaast werd ook de frequentie waarmee er gelezen werd en gebruik gemaakt werd van andere media (internet, televisie) bevraagd. Om hier dieper op in te gaan werd er, met de studie omtrent cultuurparticipatie van Elchardus op basis van Bourdieu in het achterhoofd, gepeild naar het aantal culturele evenementen die
44
bijgewoond werden, de voorkeur voor televisiezenders, kranten, magazines en de literaire voorkeur. Aangezien de literaire voorkeur de hoofdzaak van deze bevraging was, werd er gepeild naar de redenen voor al dan niet frequent lezen. Voor zij die aangaven geen literaire werken te lezen, volgde nog één vraag waarin gepeild werd naar de reden voor het niet lezen van literatuur, waarna de survey eindigde voor deze groep. Voor zij die aangaven frequent te lezen, volgden er nog enkele specifiekere vragen, zoals het favoriete genre, de favoriete schrijver, het laatste literaire werk dat men gelezen had en wat men deed nadat men een boek uitgelezen had. Deze specifiekere vragen werden gesteld met het oog op de kwalitatieve analyse, aangezien er op deze manier interessante profielen uit geselecteerd konden worden. Methode van verspreiding Voor dit kwantitatieve gedeelte werden twee methodes gehanteerd om de arbeiders te bereiken. Voor Volvo Cars werd de survey online geplaatst en ingevuld door 303 arbeiders en 233 bedienden. Bij Citrosuco werden de enquêtes op papier afgeleverd op 3 maart 2015 en ter plaatse ingevuld, aangezien de groep arbeiders beperkt was tot 17 personen. Hiervan vulden 14 personen de enquête in. Met de verkregen informatie was het mogelijk om na te gaan of er al dan niet gelezen wordt binnen de groep, wat de drijfveren zijn en wat voor werken of genres er voornamelijk gelezen worden. Verwerking van de data De site waarmee de survey gemaakt werd, liet toe om PDF’s te maken van alle verschillende criteria die men samen wil brengen. Zo werden er drie grote groepen gevormd: de arbeiders die niet lezen, de arbeiders die lezen, waarvan de ouders laaggeschoold zijn en de arbeiders die lezen, waarvan de ouders hooggeschoold zijn. Daarnaast werden de data van de bedienden en kaderleden ook geanalyseerd, om de vergelijking met de arbeiders te maken en te bekijken of de percentages significante verschillen vertoonden.
45
Deel 2: Kwalitatieve analyse Selectie van de kandidaten en dataverzameling Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een kwalitatieve analyse in de vorm van semigestructureerde interviews. Uit de 320 arbeiders die de enquêtes invulden, werden er voor het tweede deel drie kandidaten geselecteerd voor een semigestructureerd interview: Karen S., Bart L. en Serge S. Hoewel een groot deel van de arbeiders die aangaven te lezen, een interessant profiel had, werden de drie kandidaten gekozen omdat ze opvallende bezigheden, smaak of toekomstplannen hadden. Ze gaven aan regelmatig literaire werken te lezen, maar engageerden zich daarnaast ook voor boekenmarkten (Serge S.) of hadden de wens om zelf ooit een boek te schrijven (Bart L.). Een vierde persoon, Patrick R. werd geselecteerd omdat hij de huisdichter is van de Volvo fabriek en regelmatig poëzie schrijft op en over de werkvloer. Er werd bekeken of hij er in slaagt om poëzie tot bij zijn collega’s te brengen, en wat de andere kandidaten over hem wisten. Een diepgaander gesprek met elk van hen was dus nuttig om de drijfveren en achtergrond van het leesgedrag van elk individu te begrijpen. Voorbereiding vragenlijst De voorbereiding bestond uit het bestuderen van de ingevulde enquêtes en het opstellen van een semi-gestructureerde vragenlijst met de enquêtes en het theoretische kader in het achterhoofd. Er werden per thema verschillende vragen opgelijst die aan bod zouden kunnen komen tijdens het interview. Voor deze vragenlijst werd er gebruik gemaakt van de theorie van Bourdieu, door voornamelijk te focussen op de invloed van de ouders, familie, vrienden en de school- en werkomgeving op het leesgedrag van de werknemer. Nadien werden er nog enkele persoonlijke vragen geformuleerd op basis van de ingevulde enquêtes. Tijdens elk individueel gesprek kwamen er nieuwe vragen bij of werden bepaalde vragen weggelaten naargelang de aard van de conversatie. Het was de bedoeling zo veel mogelijk open vragen te stellen, om spontane antwoorden te vergaren van de kandidaten en zo kennis te vergaren betreffende hun persoonlijk perspectief in verband met hun leesgedrag en dat van hun collega’s (Muls 24).
46
Procedure van de kwalitatieve analyse De interviews vonden plaats op donderdag 25 juni en zondag 28 juni. Door deze in dezelfde week te laten plaatsvinden, was het mogelijk om verbanden tussen de interviews te leggen en te refereren naar voorgaande gesprekken of vragen aan te passen. De opnames werden gemaakt met een Macbook Air en een Samsung smartphone, terwijl er ook schriftelijke notities gemaakt werden tijdens het interview. Voor elk interview werd het onderzoek geïntroduceerd en werd de geïnterviewde meegedeeld dat hij zo open mogelijk mocht antwoorden en ook mocht pauzeren of stoppen indien gewenst. Er werd ook nagegaan of het toegestaan was het interview op te nemen en of de persoon nog vragen had voor het interview zou beginnen. Er werd daarnaast ook goedkeuring gevraagd om de verkregen informatie op te nemen in deze masterproef (Muls 26). Op donderdag 25 juni werd Karen S. thuis geïnterviewd. Nadien volgde Patrick R. die de Volvofabriek verkoos voor het interview om te eindigen met Bart L. op de thuislocatie. Deze interviews verliepen zonder geluidsproblemen of overlast, aangezien ze allemaal binnen plaatsvonden. Het interview met Serge S. vond plaats op zondagochtend 28 juni, tijdens de boekenmarkt op de Ajuinlei in Gent waar Serge bijna wekelijks een standje heeft. Door de omstandigheden buiten (regen, wind, bezoekers en stadsgeluiden) was deze opname minder duidelijk en was het interview bijgevolg ook korter, aangezien er regelmatig klanten voorbijliepen. Verwerking van de data Om in de eerste plaats vertrouwd te geraken met de verkregen informatie, werden de vier interviews getranscribeerd volgens het Verbatim-principe. Dit betekent dat ze woord voor woord uitgeschreven werden, zoals het op de opname te horen is (Muls 26). Bij het interview van Patrick R. echter, werden bepaalde delen niet getranscribeerd aangezien ze irrelevant waren voor deze masterproef. Deze delen werden in de bijlagen tussen haakjes geplaatst en kort geparafraseerd. De transcripties werden zorgvuldig gelezen en voorzien van enkele bedenkingen. De volledige transcripties van de vier interviews zijn terug te vinden in de bijlagen. Vervolgens werden uit de vier transcripties de gemeenschappelijke thema’s gedistilleerd om een vergelijking te kunnen maken tussen de vier situaties en zo te bekijken of er algemene conclusies konden getrokken worden betreffende het profiel
47
van arbeiders die literaire werken lezen. De gekozen thema’s volgen de opbouw van de vragenlijst en baseren zich eveneens op de theorie van Bourdieu, die bestudeert in welke mate de omgeving (ouders, school, vrienden, werkvloer) een invloed uitoefent op het leesgedrag van het individu. Daarnaast was het de bedoeling om met de kwalitatieve analyse in te zoomen op enkele interessante casussen die ter illustratie dienen van de verkregen resultaten betreffende het leesgedrag van arbeiders, en zo het licht te laten schijnen op hun achtergrond en motivatie.
48
Hoofdstuk 3: De resultaten Om de resultaten te analyseren, werden alle individuen die de enquêtes invulden gecontrasteerd door middel van drie groepen.1 Bij wijze van inleiding wordt er een globaal overzicht opgemaakt betreffende het leesgedrag van de arbeiders tegenover de bedienden en kaderleden (a), waarna de focus op de arbeiders gelegd wordt om onderlinge contrasten bloot te leggen (b en c): a) arbeider versus bediende; b) arbeider die literatuur leest versus arbeider die geen literatuur leest; c) arbeider die literatuur leest met hoogopgeleide vader versus arbeider die literatuur leest met laagopgeleide vader. De eerste indeling werd gevormd om de verschillen te onderzoeken tussen enerzijds bedienden en anderzijds arbeiders die al dan niet lezen. De laatste groepen werden gevormd door de lezers van de niet-lezers te scheiden en op basis van de stelling van Bourdieu dat het opleidingsniveau en de beroepsstatus van de vader een significante invloed hebben op de latere cultuurparticipatie, en dus ook literaire interesse, van het kind (Elchardus et al. 2002). Deze drie groepen werden aan verschillende criteria getoetst, om te bekijken of er significante verschillen binnen elke groep te vinden zijn. De eerste twee groepen (a en b) werden getoetst aan de eerste vier criteria, terwijl de laatste groep (c) aan alle criteria getoetst werd: 1) opleiding ouders; 2) tijdschriften, kranten en televisie: welke worden er gelezen en met welke frequentie; welke zenders krijgen voorkeur en met welke frequentie wordt er gekeken; 3) culturele evenementen: met welke frequentie worden ze bijgewoond;
1
In onderstaande analyse worden de opvallendste contrasten toegelicht. De volledige enquêtes worden in bijlage (USB) toegevoegd.
49
4) literaire werken: worden ze gelezen of niet2 en zou men meer lezen indien men meer tijd had; 5) de titel van het laatst gelezen werk;3 6) de motivatie om te lezen; 7) genres: welke genres hun voorkeur genieten; 8) de naam van de favoriete schrijver; 9) wat men doet nadat men een boek gelezen heeft.
Arbeider versus bediende Opleiding ouders Een eerste frappant verschil is de dominante opleidingsgraad binnen de twee groepen. Voor de arbeiders zijn zowel de moeder als de vader hoofdzakelijk laagopgeleid: respectievelijk 34,31% en 30,62% maakte enkel de lagere school af. Bij bedienden lag deze verhouding anders: de dominante opleidingsgraad was Technisch Secundair Onderwijs (30%), gevolgd door Hogeschool (22%). Dit zou de stelling van Bourdieu kunnen bevestigen dat de opleidingsgraad van de vader een grote invloed heeft op de later opleidingsgraad en cultuurparticipatie van het kind. Tijdschriften, kranten en televisie Voor de tijdschriften lopen de cijfers gelijk op. Ongeveer 6% van de bedienden, kaderleden en arbeiders leest dagelijks tijdschriften. Het grootste deel van beide groepen leest slechts sporadisch tijdschriften (35%). De meest voorkomende tijdschriften zijn hobbytijdschriften, P-Magazine en Humo voor de arbeiders tegenover Humo, Knack en Libelle voor de bedienden en kaderleden. De krant wordt dagelijks gelezen door 63,76% van de arbeiders en 55,57% van de bedienden en kaderleden. Het type krant varieert per groep: arbeiders lezen vooral het Laatste Nieuws, De Gentenaar, Het Nieuwsblad en soortgelijke kranten. Slechts 20 van de 157 (12,7%) antwoorden refereerden naar kranten met een kwaliteitsvoller label zoals de Standaard, De Morgen en De Tijd. Bij de bedienden en 2
Hier eindigt de vragenlijst voor zij die geen literatuur lazen, de overige criteria werden enkel getoetst aan de participanten die aangaven literaire werken te lezen 3 Deze vraag werd gesteld om een beeld te verkrijgen van werken die ze effectief gelezen hebben in de laatste maanden in de vorm van een concrete titel
50
kaderleden daarentegen refereerden 49 van de 188 (26%) antwoorden naar kwaliteitsvolle kranten. Het aantal uren dat naar de televisie gekeken wordt is evenzeer gelijklopend. Het grootste deel van de bedienden en kaderleden (53,74%) en van de arbeiders (63,49%) kijkt dagelijks één tot drie uren naar de televisie. De zenders die de voorkeur genieten zijn praktisch hetzelfde. Eén is het populairst (verkozen door 91,1% van de bedienden en kaderleden en 81,4% van de arbeiders), gevolgd door Canvas, VIER en VTM. Culturele evenementen Hoewel de cijfers dicht bij elkaar liggen, wonen de bedienden en kaderleden over het algemeen meer culturele evenementen bij. Het grootste deel van de bedienden, arbeiders en kaderleden woonde het voorbije jaar één tot vijf culturele evenementen bij. Ongeveer één derde van de arbeiders woonde geen enkel cultureel evenement bij het voorbije jaar, tegenover één vierde van de bedienden en kaderleden. Het percentage dat vijf tot tien evenementen bijwoonde ligt verder uit elkaar: 11,40% voor de bedienden en kaderleden tegenover 7,87% voor de arbeiders. Literaire werken Het percentage dat literaire werken leest, ligt evenzeer dicht bij elkaar. Van de bedienden en kaderleden geeft 41,92% aan literaire werken te lezen, tegenover 32,68% van de arbeiders. Respectievelijk 93% en 88% zou meer lezen indien er meer vrije tijd voor handen was. Conclusie We kunnen uit deze cijfers allereerst afleiden dat de ouders van arbeiders over het algemeen lager opgeleid zijn dan de ouders van bedienden en kaderleden, wat invloed kan gehad hebben tijdens de jeugd en wat kan resulteren in een lagere cultuurparticipatie. Ten tweede is het mediagebruik van beide groepen echter niet significant verschillend. Er kan voornamelijk gesteld worden dat de groep kaderleden en bedienden eerder naar de kwaliteitsvolle krant en het kwaliteitsvolle tijdschrift zal grijpen, terwijl de arbeiders eerder naar de commerciëlere en oppervlakkigere kant neigen.
51
De culturele evenementen vormen het derde contrast. Hoewel het overgrote deel van beide groepen af en toe een cultureel evenement bijwoont, is de groep die regelmatiger culturele evenementen bijwoont die van de bedienden en kaderleden. Als laatste kan gesteld worden dat de bedienden en kaderleden een grotere groep vormen die literaire werken leest, al is het verschil echter niet groot. Om die reden kunnen we concluderen dat een groot deel van de arbeiders (bijna 1/3e) binnen de Volvo fabriek en Citrosuco literaire werken leest. Op deze manier bieden zij een significant weerwoord voor de aangehaalde theorieën van Bourdieu, Hoggart en Williams die stellen dat arbeiders, hoe waardevol hun authentieke cultuur ook is, een zeer lage cultuurparticipatiegraad hebben en bijgevolg niet verondersteld worden literaire werken te lezen. In de volgende paragraaf wordt er ingezoomd op de arbeiders als groep op zich. Er wordt gekeken of er significante verschillen vastgesteld kunnen worden tussen arbeiders die al dan niet lezen, en tussen arbeiders met een hoog- of laagopgeleide vader.
Arbeider die literatuur leest versus arbeider die geen literatuur leest Opleiding ouders Binnen de groep die literaire werken leest, is de meest voorkomende opleidingsgraad van de vader iets hoger: Technisch Secundair Onderwijs in plaats van Lager Onderwijs, zoals bij de andere groep het geval is. Tijdschriften, kranten en televisie Het deel van de arbeiders dat literaire werken leest, geeft ook aan meer tijdschriften te lezen. Het percentage dat elke dag tijdschriften leest, ligt 7% hoger bij deze groep. De groep die geen literaire werken leest, vermeldt vaker dat ze enkel lezen wat ze onderweg tegen komen, wat er in de wachtzaal ligt of wat er toevallig voor handen is. De meest voorkomende titels zijn Humo, hobbytijdschriften en P-Magazine. Bij de andere groep is dit eveneens Humo gevolgd door Knack. Het percentage dat dagelijks de krant leest, is vergelijkbaar voor beide groepen (65%). Een verschil is echter het type krant, net als bij de bedienden en kaderleden het geval was. De groep die geen literaire werken las, vermeldde in 19 van de 157
52
antwoorden (12%) een kwaliteitsvolle krant zoals De Morgen, De Standaard en De Tijd, terwijl bij de groep die literaire werken las deze verhouding 27 van de 84 antwoorden (32%) was, een opvallend hoger cijfer. Het televisiegebruik loopt gelijk op: zo’n 60% van beide groepen kijkt dagelijks gemiddeld één tot drie uren televisie. Er is een miniem verschil te bemerken betreffende de voorkeur voor bepaalde zenders. Zo verkiest de groep die literaire werken las Canvas, na Eén, boven VIER en VTM, terwijl dit bij de andere groep pas op de vierde plek kwam, na Eén, VIER en VTM. Er wordt doorgaans gesteld dat Eén en Canvas zenders zijn met een hogere culturele lading dan de commerciële zenders zoals VIER en VTM (Elchardus et al. 2002). Culturele evenementen Binnen deze categorie zijn frappante verschillen te bemerken tussen beide groepen. De participatie aan culturele evenementen ligt bij de literaire groep opvallend hoger dan bij de niet-literaire. Slechts 14,4% van de literaire groep woonde geen enkel cultureel evenement bij in het laatste jaar, tegenover 42,93% van de groep die geen literaire werken las, of bijna vier keer zoveel. Van deze laatste groep woonde 51% het laatste jaar één tot vijf evenementen bij4 en slechts 5% vijf of meer evenementen. Bij de literaire groep lagen deze laatste percentages gemiddeld 10% hoger. Literaire werken De groep die aangaf geen literaire werken te lezen, haalde als reden voornamelijk aan dat het geen prioriteit was (36,59%) of dat er geen interesse (30%) of tijd (22%) was. Conclusie De groep arbeiders die literaire werken leest, vertoont over het algemeen een profiel dat dichter aanleunt bij de bedienden en kaderleden. Allereerst is de vaderfiguur over het algemeen hoger opgeleid binnen deze groep. Zij verkiezen ook eerder de kwaliteitskranten en de culturele televisiezenders. Daarnaast wonen ze significant meer culturele evenementen bij, wat bijdraagt tot een hogere gevoeligheid voor andere culturele activiteiten. Aangezien deze groep arbeiders bijna één derde van de 4
Een bemerking die gemaakt dient te worden is de toevoeging van de boekenbeurs als voorbeeld van een cultureel evenement. Veel bezoekers gaan erheen voor signeersessies van non-fictie boeken, dus het percentage dat werkelijk aan hoge cultuur deelneemt ligt lager.
53
volledige groep beslaat (32,7%), kan het lezen van literaire werken door arbeiders echter niet meer als de uitzondering op de regel beschouwd worden.
Arbeider die literatuur leest met een hoog- of laagopgeleide vader Tijdschriften, kranten en televisie De gemiddelde consumptie van tijdschriften loopt gelijk: ongeveer 35% van beide groepen leest sporadisch een tijdschrift. Een opvallend verschil binnen beide groepen is het feit dat het percentage binnen de groep met de hoogopgeleide vader dat regelmatig tijdschriften leest veel lager ligt. Zo’n 27% van deze groep leest nooit tijdschriften, tegenover slechts 9,41% binnen de andere groep. Het type tijdschrift varieert: bij de groep met de laagopgeleide vader komen Humo, P-magazine en hobbytijdschriften vaak voor, terwijl bij de groep met de hoogopgeleide vader eerder Knack, opnieuw Humo en sporttijdschriften voorkomen. Voor de kranten geldt hetzelfde als bij de vorige groepen. De groep met de hoogopgeleide vader vertoont een voorkeur voor kwaliteitsvolle kranten (ongeveer de helft refereert naar De Standaard of De Morgen), terwijl dit bij de andere groep slechts voor één derde geldt. Het gebruik van de televisie loopt gelijk: gemiddeld 62% van beide groepen kijkt één tot drie uren televisie per dag en verkiest de zenders Eén, Canvas, VIER en VTM. Culturele evenementen Het percentage dat één tot vijf culturele evenementen bijwoonde in het voorbije jaar bedraagt voor beide groepen ongeveer 65%. Vanaf vijf of meer evenementen is er echter een duidelijke toename in de groep met de hoogopgeleide vader: 27,27% tegenover 19,76% in de andere groep. Deze verhouding staaft nogmaals Bourdieus stelling dat de beroepsstatus en opleidingsgraad van de vader een invloed uitoefenen op de latere cultuurparticipatiegraad van het kind. Literaire werken Beide groepen geven aan literaire werken te lezen. De groep met de hoogopgeleide vader leest echter minder dan de andere groep met de laagopgeleide vader. Zo las 27,27% van de eerste groep vijf of meer werken het voorbije jaar, tegenover 31% van
54
de andere groep.5 De overgrote meerderheid van beide groepen zou meer lezen indien er meer vrije tijd voor handen was (respectievelijk 81,8% en 89,41%). Het laatst gelezen werk Om niet enkel cijfers te presenteren, maar ook concrete gegevens te bekijken, werd aan de participanten gevraagd om de titel van het laatst gelezen boek neer te schrijven. Op deze manier kan bekeken worden hoe kwalitatief de werken zijn die effectief gelezen worden. Hieronder worden de titels en auteurs integraal weergegeven, ter illustratie van de cijfers die reeds besproken werden in de vorige onderdelen. 78 Bij beide groepen samengenomen staat de literaire roman op de eerste plaats (24%), gevolgd door Thriller (23%) en Non-fictie (16%). Detective (8,9%), Historische Romans (8,9%), Fantasy (6%) en Erotische Romans (2%) vervolledigen de lijst. Arbeider leest vader laagopgeleid Titel
Genre6
Auteur
Het Bernini Mysterie
Dan Brown
Thriller
Augustus
John Williams
Literaire Roman
The Gun Seller
Hugh Laurie
Thriller
Alle Verhalen
Roald Dahl
Literaire Roman, Verhalenbundel
Pieter Aspe (3)
Detectiveroman
Micro
Michael Crichton
Techno-thriller
Zeik (2)
Herman Brusselmans
Thriller
Fifty Shades of Grey (2)
E. L. James
Erotische Roman
Meeuwen (1975)
J. Bernlef
Literaire Roman
Harlan Coben
Thriller
Khaled Hosseini
Literaire Roman
Duizend Schitterende Zonnen
5
Deze onregelmatige vaststelling kan voortkomen uit het feit dat de groep met de hoogopgeleide vader slechts uit 11 personen bestaat, terwijl de groep met de laagopgeleide vader uit 87 deelnemers bestaat en dus representatiever is. 6 De genres werden bepaald aan de hand van www.goodreads.com of eigen bezit van de boeken in kwestie
55
De Vliegeraar
Khaled Hosseini
Historische Roman
De Wereld Is Rond
Jean Heylbroeck
Non-fictie
De Zwarte Zwaan: De Impact van Nassim Nicholas Taleb
Filosofie (Non-fictie)
het Hoogste Onwaarschijnlijke Arnon Grünberg
Literaire Roman
Pitbull
Luc Deflo
Thriller
Butcher’s Crossing
John Williams
Literaire Roman
Ik, Zlatan
Zlatan
Ibrahimovic,
David Biografie (Non-fictie)
Lagercrantz Het Frontparadijs
Heinrich Wandt
Oorlogsdagboek (Non-fictie)
Ridder van het Woord
Terry Brooks
Thriller
Haar Naam Was Sarah
Tatiana de Rosnay
Oorlogsroman
De Broederschap
John Grisham
Thriller
Rome
Steven Saylor
Historische Roman
Trilogie
Jef Geeraerts
Literaire Roman
Sylvia Day
Romantiek, Erotische Roman
Henning Mankel
Thriller
Voor mijn zusje
Heather Gudenkauf
Thriller
Minnesota trilogy
Vidar Sundstol
Historische Roman, Thriller
Bloemen en Planten Perfume: the Story of a Murderer
Non-Fictie Patrick Süskind
Amerikanen: Wat Denken Ze, Greet Dekeyser
Literaire Roman Non-Fictie
Wat Willen Ze, Wat Kunnen Ze Biografie
Prince
Biografie
Agatha Christie
Detectiveroman
De gevangene van de Hemel
Carlos Ruiz Zafón
Literaire Roman
De weg naar Rome
Ben Kane
Historische Roman
Geschiedenis van een gevallen Henning Mankel
Literaire Roman
Engel Solo
Nathalie Le Blanc
Napoleon. De Schaduw Van De Bart Van Loo
Non-fictie Non-fictie
Revolutie Band of Brothers
Stephen Ambrose
Non-fictie 56
Mannen Die Vrouwen Haten
Stieg Larsson
Detectiveroman
The Hobbit
J. R. Tolkien
Fantasy
De
Handelsreiziger
Van
De Conny Braam
Literaire Roman
Trein der Traagheid
Johan Daisne
Literaire Roman
Gelukkige Slaven
Tom Lanoye
Literaire Roman
Nicci French
Thriller
Gomorrah
Roberto Saviano
Non-fictie
Weerwraak
Lincoln Child, Douglas Preston Techno-thriller
Mevrouw De President
Anne Holt
Wheel Of Time (serie)
Robert
Nederlandse Cocaïnefabriek
Thriller Jordan,
Brandon Fantasy
Sanderson The Horus Heresy (serie)
Verschillende Auteurs
Fantasy
Stoner
John Williams
Literaire Roman
Inferno
Dan Brown
Thriller
Bei Uns im Deutschland
Ernest Claes
Literaire Roman
Sherlock Holmes
Arthur Conan Doyle
Detectiveroman
Klop, Klop, Klop
Lucy Cousins
Kinderboek
Jo Nesbo
Thriller
Seal Team Six
Howard
Wasdin,
Stephen Biografie, Non-fictie
Templin The Toyota Way
Jeffrey Liker
Non-fictie
Lotte, 17 jaar, blond, blauwe ogen
Stan Lauryssens
Thriller
Diamant
Jef Geeraerts
Detectiveroman
De Drie Musketiers
Alexandre Dumas
Historische Roman
Oorlog en Terpentijn
Stefan Hertmans
Literaire Roman
Mr. Mercedes
Stephen King
Detectiveroman
Hercule Poirot
Agatha Christie
Detectiveroman
57
Arbeider leest, vader hoogopgeleid Titel
Auteur
Genre
Liefde in tijden van Cholera
Gabriel Garcia Marquez
Literaire Roman
Gone With the Wind
Margareth Mitchell
Historische Roman
Hess
Per Olov Enquist
Historische Roman
Inferno
Dan Brown
Thriller
Ex-Drummer
Herman Brusselmans
Literaire Roman
The History of Middle Earth: the J.R.R. Tolkien
Fantasy
Book of Lost Tales Nada Brahma
Joachim Ernst Berendt
Non-fictie
A Clash of Kings
George R.R. Martin
Fantasy
Het Hout
Jeroen Brouwers
Literaire Roman
Motivatie om literaire werken te lezen De voornaamste redenen om literatuur te lezen verschillen binnen de twee groepen. Voor de groep met de laagopgeleide vader, komt ‘om te ontspannen’ op de eerste plaats (94%), gevolgd door ‘om kennis op te doen’ (40%), ‘om ondergedompeld te worden in een andere wereld’ (32,6%) en ‘om de verbeelding te laten werken’ (27,9%). Bij de groep met de hoogopgeleide vader komt eveneens ‘om te ontspannen’ op de eerste plaats (90%), maar op de tweede plaats volgt ‘om de verbeelding te laten werken’ (54,5%), nadien om ondergedompeld te worden in een andere wereld (54,5%), om kennis op te doen (45,5%) en om andere perspectieven en culturen te leren kennen (36,4%). Voor de groep met de hoogopgeleide vader ligt de focus op andere culturen en perspectieven bijna 20% hoger dan bij de groep met de laagopgeleide vader. Dit zou een gevolg kunnen zijn van een lagere cultuurparticipatie, die volgens Elchardus ** zou leiden tot een toleranter mensbeeld en bijgevolg een grotere interesse in andere perspectieven en culturen. Voor de laagopgeleide groep, is kennis opdoen de tweede belangrijkste reden om te lezen. Dit zou een illustratie kunnen vormen van de functionele houding die arbeiders doorgaans ten opzichte van kunst aannemen. Aangezien zij de esthetische dispositie niet bezitten, gaan ze kunst benaderen als
58
middel om kennis op te doen of gaan ze de kunstvorm proberen te relateren aan de eigen belevingswereld, zonder de kunst op zich te bekijken. Voorkeur voor genres De literaire roman, non-fictie en thriller (alle drie 54,5%) zijn het populairst bij de groep met de hoogopgeleide vader, terwijl dit voor de andere groep de thriller is (58,1%), gevolgd door de detective (55,8%) en non-fictie (44,2%). De literaire roman wordt door slechts 37,2% als favoriete genre verkozen. Dit kan er op wijzen dat de groep met de hoogopgeleide vader effectief meer hoogstaande literaire werken zal lezen dan de groep met de laagopgeleide vader, die eerder lagere literatuur zoals detectives en thrillers zal verkiezen. Favoriete schrijvers Net als het voorgaande onderdeel ‘Het laatst gelezen werk’, worden de favoriete schrijvers integraal opgenomen in deze masterproef, aangezien zij een illustratie vormen van wat de lezers effectief graag lezen, zonder het gevaar dat ze simpelweg het gewenste antwoord proberen aan te kruisen. 17 van de 68 deelnemers van de groep met een laagopgeleide vader gaven aan geen voorkeur te hebben voor een bepaalde schrijver: hun antwoorden werden niet geïncorporeerd in onderstaande lijst. Uit de lijst blijkt dat de schrijvers van Literaire Romans veruit het populairst zijn (33%), gevolgd door Thriller (21%). Nadien volgt er nog Detective (11%), Historische Roman, Fantasy en Science-Fiction (6,5%). Arbeider leest, vader laagopgeleid Auteur
Genre
Dan Brown (2)
Thriller
Marianne Fredriksson
Literaire Roman
Stephen Baxter
Science-fiction
Stephen King (3)
Horror, Thriller
Jef Geeraerts (2)
Literaire Roman, Detective Roman
Herman Brusselmans (5)
Literaire Roman
Haruki Murakami en Willem Elsschot
Literaire Roman
David Eddings, Terry Brooks, Weis &
Fantasy, Thriller
59
Hickman, Harlan Coben Isabel Allende, Khaleid Hosseini
Literaire Roman, Historische Roman
Michel Houellebecq, Haruki Murakami
Literaire Roman, Essay, Poëzie,
Julio Cortázar
Literaire Roman
Robert Goddard
Thriller
Markus Heitz
Fantasy, Science-fiction
Steven Saylor, Clive Cussler, Jef
Historische Roman, Avonturenroman,
Geeraerts, Hubert Lampo
Literaire Roman
Sylvia Day
Romantiek, Erotische Roman
Henning Mankel (3)
Literaire Roman, Thriller, Detectiveroman
Pieter Aspe (5)
Detectiveroman
Kristien Hemmerechts
Literaire Roman
Agatha Christie, Herman Brusselmans,
Detectiveroman, Literaire Roman,
Nicci French
Thriller
Carlos Ruiz Zafón, Dan Brown
Literaire Roman, Thriller
Stieg Larsson, Roddy Doyle
Detectiveroman
Louis Paul Boon
Literaire Roman, Poëzie, Essay, Novelle
Ian Kershaw
Literaire Roman, Theatertekst
Stieg Larsson
Detectiveroman
Isaac Asimov
Science-fiction
Tess Gerritsen
Thriller
Tom Lanoye
Literaire Roman
Douglas Preston & Lincoln Child
Techno-thriller
Karin Slaughter
Thriller
Brian Sanderson
Fantasy
Dan Brown, Steve Berry
Thriller, Historische Roman
Cyril Buysse
Literaire Roman
Jeffrey Deaver
Detectiveroman, Thriller
Carloz Ruiz Zaffon
Literaire Roman
60
Arbeider leest, vader hoogopgeleid Auteur
Genre
Gabriel Garcia Marquez
Literaire Roman
Marc de Bel
Kinderboek
Andy McNab
Non-fictie, Fictie
Khaled Hosseini
Literaire Roman
Steve Berry, Dan Brown
Historische Roman, Thriller
Herman Brusselmans
Literaire Roman
J. R. R. Tolkien
Fantasy
Isaac Asimov
Science-fiction
Marquez, Brouwers, Steinbeck
Literaire Roman
Na het lezen van het boek De groep met de hoogopgeleide vader onderneemt de meeste acties na het lezen van een boek. De populairste opties zijn herlezen, meer opzoeken over de schrijver of simpelweg niets (40%), gevolgd door erover discussiëren met vrienden of het bespreken in de boekenclub (9,1%). Meer dan de helft van de andere groep zal geen actie ondernemen (57%). Ongeveer 22% van deze groep zal meer opzoeken over de schrijver, discussiëren met de vrienden of het boek herlezen. Conclusie De verschillen tussen de groep met de hoogopgeleide vader en de groep met de laagopgeleide vader, lopen ongeveer parallel met die tussen de groep bedienden en kaderleden en de groep arbeiders. De groep arbeiders met de hoogopgeleide vader vertoont gelijkenissen met de groep bedienden en kaderleden. Een groot deel van de groep arbeiders met de hoogopgeleide vader gaf aan geen tijdschriften te lezen, en indien dit wel gebeurde waren het sporttijdschriften, de Knack of de Humo. Bij de groep met de laagopgeleide vader werd Humo ook aangegeven, maar volgden er hobbytijdschriften en P-Magazine. Ook verkoos de eerste groep dezelfde kranten en televisiezenders dan de bedienden en kaderleden, ten opzichte van de tweede groep die eerder voor de commerciële zenders en kranten ging. Het bijwonen van culturele evenementen liep gelijk voor één tot vijf evenementen in het voorbije jaar. Vanaf zes of meer evenementen lagen de
61
percentages echter uit balans: 27,27% voor de groep met de hoogopgeleide vader tegenover 19,76% voor de groep met de laagopgeleide vader. Net zoals bij de bedienden en kaderleden illustreert dit cijfer dat de opleiding van de vader wel degelijk een invloed heeft op de latere cultuurparticipatie van het kind. Dit is des te meer het geval aangezien dit verschil ook binnen de arbeidersgroep zelf aangetoond kan worden, en niet enkel door arbeiders met bedienden en kaderleden te contrasteren. Verrassend genoeg gaf de groep met de laagopgeleide vader aan meer literatuur te lezen dan de groep met de hoogopgeleide vader, wat zeker interessant zou kunnen zijn voor verder onderzoek. Er kunnen bepaalde relativeringen gemaakt worden, zoals de kwaliteit van de literaire werken van beide groepen en de grootte en verhouding tussen de groepen, maar uitspraken hierover zijn voorbarig zonder verder onderzoek. Het laatst gelezen werk illustreert het feit dat de arbeiders hoge literaire werken verkiezen boven lagere literatuur. Het grootste deel van de laatst gelezen werken waren Literaire Romans, gevolgd door Thrillers en Non-fictie. Dit toont effectief aan dat de arbeiders niet enkel aangeven literaire werken te lezen, maar ook daadwerkelijk regelmatig hoge literatuur lezen. De motivatie om literaire werken te lezen verschilde voor beide groepen, wat gelinkt kan worden aan de theorie van Bourdieu. Beide groepen geven aan dat ontspanning de belangrijkste motivatie is om literaire werken te lezen. Daarnaast krijgt kennis opdoen een prominente plaats binnen de volgorde van de groep met de laagopgeleide vader. Dit zou de stelling van Bourdieu kunnen staven dat bepaalde groepen geen esthetische dispositie bezitten, waardoor ze kunst enkel op een functionele manier kunnen benaderen door er kennis uit te willen halen of door het te linken aan hun eigen wereld. Voor de andere groep geldt dit in mindere mate: zij plaatsen kennis pas op de vierde plaats, gevolgd door een focus op andere perspectieven en culturen. Deze laatste eigenschap zou kunnen wijzen op het feit dat mensen met hoog opgeleide ouders een hogere cultuurparticipatie zouden vertonen en als gevolg ook een toleranter wereldbeeld zouden hebben (Elchardus et al. 2002). De voorkeur voor genres zorgt ook voor een scheiding tussen de groepen. De groep met de hoogopgeleide vader rangschikt de literaire roman, non-fictie en de thriller op de eerste plaats, terwijl de groep met de laagopgeleide vader kiest voor de thriller, de detective en non-fictie. Dit toont aan dat opgroeien binnen een gezin met een hogere opleiding zorgt voor het consumeren van hoogstaandere literatuur in de
62
toekomst. Laagopgeleide ouders vertonen zelf een lagere cultuurparticipatiegraad en gaan hun kinderen minder inspireren tot culturele activiteiten. De favoriete schrijvers tonen hetzelfde aan als de laatst gelezen werken. Het overgrote deel van de arbeiders verkiest een schrijver die Literaire Romans schrijft. Een kleiner deel verkiest Thrillers, Detectives, Historische Romans, Fantasy of Science-Fiction. Na het lezen van een literair werk, gaat de groep met de hoogopgeleide vader kritischer te werk door meer onderzoek te doen of erover te discussiëren met anderen. De groep met de laagopgeleide vader daarentegen blijft eerder passief en geeft geen gevolg aan het lezen van een literair werk.
Algemene conclusie Uit de analyses van de verschillende groepen kunnen er verschillende conclusies getrokken worden die leiden tot een algemeen beeld van het leesgedrag van arbeiders. Als we kijken naar de groep van de arbeiders tegenover de bedienden en kaderleden, zijn er slechts kleine verschillen te bemerken. De lees- en kijkfrequentie loopt gelijk, maar er kan op het vlak van mediavoorkeuren gesteld worden dat arbeiders eerder zullen grijpen naar de commerciëlere tijdschriften, kranten en televisiezenders. De bedienden en kaderleden richten zich eerder tot de minder commerciële zenders. Dit zou kunnen te maken hebben met het feit dat hun ouders doorgaans hoger opgeleid zijn (TSO of Hogeschool), terwijl de ouders van de arbeiders hoofdzakelijk laaggeschoold zijn (Lager Onderwijs of TSO) en dus eerder naar de commerciële producten zullen neigen. Dit illustreert Hoggart zijn stelling dat laagopgeleide arbeiders vatbaarder zijn voor wat de commerciële cultuur hen aanbiedt. De bedienden en kaderleden wonen over het algemeen meer culturele evenementen bij, wat eveneens een resultaat zou kunnen zijn van ouders met een lagere cultuurparticipatiegraad die dit doorgeven aan hun kinderen. Hoewel er een percentueel verschil vastgesteld kan worden betreffende het leesgedrag van bedienden en kaderleden tegenover arbeiders, is dit verschil minder groot dan aanvankelijk gedacht. De groep arbeiders die algemeen literaire werken leest is significant groter dan de theorieën die bestudeerd werden zouden doen vermoeden. Met deze cijfers in handen is het nuttig om dieper in te gaan op de verhoudingen binnen deze groep zelf, om te zien welke individuen het ijverigst lezen en wat hun profiel lijkt te zijn.
63
Om die reden werden er twee opsplitsingen gemaakt binnen de groep arbeiders. Een eerste groep bestaat uit de arbeiders die aangaven literatuur te lezen, tegenover de arbeiders die aangaven geen literatuur te lezen. Op die manier kon er bestudeerd worden of er een verschil in opleiding van de vader, mediagebruik of cultuurparticipatie aan de grondslag ligt voor het leesgedrag van beide groepen. Over het algemeen was het opvallend in hoeverre de groep arbeiders die aangaf te lezen, aanleunde bij de groep bedienden en kaderleden qua mediavoorkeur en cultuurparticipatie. Deze twee onderdelen lagen procentueel hoger dan bij de groep die aangaf niet te lezen. Deze cijfers zijn significant, aangezien ze gelden voor bijna één derde van de volledige groep arbeiders die bevraagd werd. Om die reden lijkt het aannemelijk om arbeiders die literaire werken lezen niet meer als de uitzondering op de regel te beschouwen. Om echter nog dieper in te gaan op deze resultaten, werd er nog een derde opsplitsing gemaakt, op basis van de stelling van Bourdieu dat de opleidingsgraad van de vader invloed heeft op de latere cultuurparticipatie, en bij uitbreiding ook het leesgedrag, van het kind. Om die reden werd het derde onderscheid gemaakt tussen arbeiders met een hoogopgeleide vader en arbeiders met een laagopgeleide vader. Er kan geconcludeerd worden dat de groep met de hoogopgeleide vader nog dichter aanleunt bij het profiel van de bedienden en kaderleden dan de groep met de laagopgeleide vader. De eerste groep grijpt procentueel nog meer naar de minder commerciële tijdschriften, kranten en televisiezenders. Voor de culturele evenementen was het verschil te merken vanaf vijf of meer evenementen, waarbij de groep met de hoogopgeleide vader bijna 8% meer individuen telde. Dit zou eveneens een gevolg kunnen zijn van de vader die hoger opgeleid is en zo een invloed heeft op de latere cultuurparticipatie van zijn kinderen. Dit lijkt een valabele stelling aangezien dit verschil ook binnen de arbeidersgroep zelf aangetoond kan worden, en niet enkel door arbeiders met bedienden en kaderleden te contrasteren. De motivatie om te lezen toonde aan dat de groep met de hoogopgeleide vader meer kans heeft om de esthetische dispositie te bezitten, aangezien zij naast ontspanning vooral focus legden op andere perspectieven en werelden en minder op de functionele kant. De groep met de laagopgeleide vader focuste daarentegen meer op de functionele kant, door kennis opdoen als tweede belangrijkste motivatie aan te geven. Zowel Bourdieu betreffende de esthetische dispositie als Elchardus betreffende het toleranter wereldbeeld lijken hier bevestiging te vinden in hun stellingen. De keuzes die ze maken in hun genres en
64
schrijvers verschilt eveneens. Zo gaat de groep met de hoogopgeleide vader eerder voor de literaire roman, non-fictie en thriller terwijl de andere groep thriller, detective en non-fictie verkiest. De groep met de hoogopgeleide vader consumeert dus over het algemeen hoogstaandere literatuur dan de groep met de laagopgeleide vader, zoals ook blijkt uit de keuze van hun favoriete schrijvers. Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat arbeiders een verrassend hoge cultuurparticipatie en literaire participatie vertonen, die niet enorm verschilt van de bedienden en kaderleden, die over het algemeen een hogere opleiding genoten. Deze laatste groep zou een significant hogere cultuurparticipatie en literaire participatie moeten vertonen, aangezien de ouders over het algemeen hoger opgeleid zijn dan de ouders van de arbeidersgroep. De arbeidersgroep vertoont echter een hoge literaire participatie en haalt schrijvers aan die ook gelezen worden door universiteitsstudenten (onder andere John Williams, Gabriel García Márquez, Willem Elsschot, ..). Zoals blijkt uit de leeslijsten, bevat een groot deel van de aangehaalde werken die gelezen werden door de arbeiders eveneens de eigenschappen die in de theorie aangehaald werden als problematisch zoals uitgebreide beschrijvingen, experiment, ingewikkelde psychologie, het ontbreken van een eenduidig verhaal, monologen en open eindes. Om deze redenen lijkt het nodig om te besluiten dat de resultaten van het onderzoek voor deze masterproef aantonen dat er wel een significant deel is van de arbeiders die hoogstaande literaire werken leest en deelneemt aan het culturele leven, in tegenstelling tot wat de theorie vooropstelde. In het volgende hoofdstuk worden de leesprofielen van drie arbeiders gedetailleerder toegelicht, om een illustratie te geven bij de groep arbeiders die literaire werken leest en deelneemt aan het culturele leven.
65
Hoofdstuk 4: Portretten Om niet enkel cijfers te presenteren, wordt er in dit hoofdstuk dieper ingegaan op vier personen: Patrick R. (de Volvodichter), Karen S., Bart L. en Serge S.7 Eerst zal het concept van de Volvodichter en de totstandkoming ervan besproken worden op basis van een interview met Patrick R.. Daarop volgen de drie personen met een interessant leesprofiel die geselecteerd werden op basis van de ingevulde enquêtes: Karen, Bart en Serge. Alle drie vervullen ze arbeidersfuncties: Karen en Serge zijn teambegeleiders aan de lopende band en Bart is Welding Master. Patrick vervult ook een arbeidersfunctie als reserve voor twee spuitafdelingen. In de volgende paragrafen worden hun interviews geanalyseerd en geportretteerd op basis van de grootste invloeden voor het leesgedrag volgens Bourdieu,
namelijk
de
opvoeding,
opleidingsgraad
van
de
ouders,
de
schoolomgeving, de werkomgeving en de vriendschappelijke kring. Op die manier kunnen de gemeenschappelijke elementen blootgelegd worden, om te zien of bepaalde aspecten een doorslaggevende invloed hadden voor de drie lezers. Daarnaast worden onder de titel ‘Huidige literaire bezigheden’ de interessante individuele aspecten van elk individu geportretteerd. Deze analyse dient ter illustratie van de groep arbeiders die in de enquêtes aangaf te lezen (32,7%). Op die manier worden we niet enkel met cijfers geconfronteerd, maar ook met enkele verhalen achter deze cijfers.
De Volvodichter “Ik heb maar twee passies. Dat is fietsen en schrijven, maar je kan dat prachtig combineren.” Het concept van de Volvodichter groeide organisch binnen de Volvofabriek. Patrick R. begon dertien jaar geleden met af en toe een gedicht te schrijven voor zijn collega’s voor een geboorte, trouw of sterfgeval. Uiteindelijk schreef hij elk jaar een nieuwjaarsboodschap. Daarnaast wilde Mark de Mey, de manager die instaat voor de PR en communicatie, enkele portretten opstellen om zijn werknemers in de verf te 7
Deze namen zijn fictief om de anonimiteit van de kandidaten te verzekeren
66
zetten. Patrick werkte deze portretten bij en er werd een deel gepubliceerd. Op die manier kreeg hij na enkele jaren de titel van Volvodichter. Het schrijven zat al van jongs af aan in hem, maar hij werd op geen enkele manier aangemoedigd of beïnvloed door zijn ouders of zijn schoolomgeving. Als kind schreef hij al erg graag opstellen en las hij graag gedichten. Patrick speelde ook zeven jaar jeugdtoneel, waar hij zijn talent voor improvisatie ontwikkelde, dat hem nu nog helpt bij het voordragen van zijn gedichten. Vanaf dat hij zelf poëzie begon te schrijven, werd hij begeleid door een mentor die hem stuurde in zijn ontwikkeling. Patrick studeerde Handel in de middelbare school, maar heeft spijt dat hij geen universitaire opleiding geprobeerd heeft, ook al relativeert hij de situatie: “Nu heb ik wel spijt dat ik niet naar de universiteit gegaan ben, maar ja. Mijn broers hebben universitaire studies gedaan. Maar spijt, ja spijt heb ik eigenlijk niet want ik heb nooit iets tekort gehad en ik doe de dingen die ik graag doe.” Patrick is echter nu pas tevreden over zijn werk: zijn eerste gedichten, jaren geleden, waren te eenvoudig. Nu heeft hij echter zijn stem gevonden in de volkse poëzie en schrijft hij allerlei soorten teksten: van karikaturen tot erotische gedichten. In 2013 werd hij dorpsdichter van Sint-Gillis-Waas en werd één van zijn dichtbundels, “Kind van de Wereld”, uitgegeven door het Davidsfonds. Daarnaast neemt hij regelmatig deel aan poëzieavonden of lezingen, waarbij hij eigen werk brengt. Ook op het werk gebruikt hij zijn gedichten voor verschillende doeleinden: “Mijn eigen manager, Guy Lys, geniet van mijn werken, die heeft op zijn bureau gedichten staan en op die manier kan je iets verstaanbaar brengen naar de leiding toe als er bepaalde problemen zijn.” Naast de artistieke functie, gebruikt hij zijn poëzie dus ook voor communicatie naar de leiding toe. Patrick R. voelt echter dat zijn artistieke kant minder geapprecieerd wordt door een deel van de werknemers: “Er zijn veel mensen binnen het bedrijf, waar ik niet over moet beginnen. Die het niet zien. Hoe beperkt dat soms mensen zijn.. En dan kom je in de wereld van mensen die met kunst bezig zijn en dan zie je dat kosmisch bewustzijn, dat veel verder reikt en waar alles samenstroomt. Maar daar kun je hier niet mee terecht. Er zijn er ook altijd bij die er om lachen. En dan vraag je je af, heb je soms een probleem? Ja, je hebt alle soorten mensen hé.” Zijn bedenkingen bij zijn collega’s worden gedeeld door Karen, Bart en Serge, die hun literaire interesses bewust gescheiden houden van hun werk.
67
Patrick R. leest zelf vooral non-fictie en krijgt regelmatig de overschotten van de verkoop van boeken van het Davidsfonds, waardoor hij een uitgebreid aanbod heeft waar hij tussen uit kan kiezen. R. voelt dat hij nog zeker twee of drie dichtbundels in zich heeft, die hij ook hoopt uit te geven in de toekomst. Het is niet de bedoeling dat Patrick R. wordt opgevolgd nadat hij stopt met werken en dichten. De functie ‘Volvodichter’ is geen concreet onderdeel van de Volvofabriek, maar eerder als organische samenwerking gegroeid tussen R. en zijn leidinggevenden. Patrick R. verspreidt zijn gedichten rechtstreeks op de werkvloer, maar is ook werkzaam op Facebook, waar hij zijn gedachten en werken deelt.
Analyse van de interviews met de drie geselecteerde arbeiders Invloed van de ouders en opvoeding Karen S. groeide op in een huis dat volstond met boeken. Haar ouders genoten beiden een universitaire opleiding: haar vader is advocaat en haar moeder psychologe. Hoewel de vader vooral non-fictie las dat verband had met zijn praktijk, had de moeder van Karen een enorm brede waaier aan boeken in huis en was zij constant aan het lezen tijdens Karen’s jeugd. Ze gaf dit door aan haar vijf kinderen, die tot op vandaag nog steeds lezen als één van hun voornaamste hobby’s beschouwen. Karen vermoedt dat de opleiding van haar ouders en het leesgedrag van haar moeder haar eigen leesgedrag bepaald hebben: “Ik zie dat op mijn werk ook, dat verschil. Als je ouders hebt die iets meer onderlegd zijn, kom je daar sowieso sneller mee in contact.” Ook de nieuwe man van haar moeder heeft bijgedragen door cultuur in huis te brengen. Hij is een boekenverzamelaar en focust hoofdzakelijk op uitgave en druk. Samen met Karen’s moeder beheert hij op zondagvoormiddag een stand op de tweedehands boekenmarkt aan de Ajuinlei in Gent. Karen en haar moeder lezen hoofdzakelijk hetzelfde genre, namelijk literaire romans. Er vallen namen zoals Gabriel García Márquez, Jeroen Brouwers, Steinbeck en Nick Cave. Ook de grootouders van Karen gaven dit leesgedrag door aan haar ouders en aan Karen en haar broers en zussen zelf: “Dat is echt generatie op generatie doorgegeven. Er werd niet voorgelezen bij ons thuis, maar ik heb van mijn grootmoeder, langs mijn vader zijn kant, Grimm cadeau gekregen. Samen met de sprookjes van H. C. Anderson waren dat twee boeken die overal meegingen met mij.
68
Dus volgens mij zat daar wel iets van invloed in. Hun huis stond ook vol met boeken.” Voor Karen en haar broers en zus, was lezen een veilige haven waar ze op hun eigen manier bij terecht konden. Ze hadden een groot huis en een grote tuin, maar dat was ook de enige plek waar hun wereld zich afspeelde. Hun huis en tuin was het eiland van waaruit ze door middel van boeken naar andere werelden konden ontsnappen. Voor Karen is de dominante motivatie eerder escapistisch: het ondergedompeld worden in andere werelden en ontsnappen van de realiteit. Haar broers en zus hebben allemaal verschillende maar duidelijk afgelijnde leesprofielen: “Mijn ene broer, een psychiater, leest echt zware dingen. Ik bedoel, Schuld en Boete (Dostojewski) heb ik ook gelezen, maar hij ging daar verder in vanuit het oogpunt van zijn job. Mijn andere broer heeft geschiedenis gedaan en leest vooral historische romans en mijn zus is bezeten van de Romantiek uit Engeland. Mijn jongste broer is piloot en boeken zoals Full Metal Jacket zijn zijn dada. Hoewel Karen dit meekreeg van thuis uit, betreurt ze het feit dat ze deze passie niet over kan brengen naar haar twee zonen. Zij lezen erg weinig en verkiezen vooral eenvoudige boeken, geen literaire werken: “Als kind, Guus Kuijer, dat vond ik fantastisch hé. Dat was zo’n buitenaardse wereld. Ik heb geprobeerd dat aan mijn kinderen over te brengen. Die hebben twee bladzijden gelezen en gezegd gij zijt zot zeker, dus ik denk dat dat heel persoonlijk is.” Het grootste nadeel van het feit dat ze haar kinderen niet kon motiveren om te lezen, uit zich in hun ondermaatse schrijfresultaten. De school motiveert de kinderen ook niet genoeg volgens Karen: “Als mijn zoon mij een berichtje stuurt, ten eerste in verkorte versie en dan ook met dt-fouten waar ik van achterover val.. Ja, kinderen moeten in het onderwijs terug veel meer geconfronteerd worden met de wereld die opengaat als je kan lezen.” Culturele evenementen woonde Karen niet bij tijdens haar jeugd, maar daar is een reden voor: “Mijn moeder ging en gaat veel naar musea, maar we waren natuurlijk met vijf kinderen, wat niet vanzelfsprekend is voor een museumbezoek of iets dergelijks.” Toch gaat Karen nu zelf regelmatig naar musea en exposities, voornamelijk in verband met fotografie, een andere passie. Ze nam haar twee kinderen regelmatig mee, maar nu zijn ze hun eigen weg aan het zoeken en wil Karen hen niet onder druk zetten. Haar oudste zoon begon een opleiding na zijn middelbare school, maar werkt intussen ook in een fabriek.
69
Karen stelt dat ze mede door haar opvoeding en door de opleidingsgraad van haar ouders een hoge cultuurparticipatie en literaire participatie vertoont. Ondanks haar inspanningen is dit echter niet doorgegeven aan haar kinderen, die weinig interesse tonen in cultuur en literatuur. Het is nog de vraag of haar lage opleidingsgraad indirect een invloed uitoefent op haar kinderen, waardoor haar beide zonen permanent in de fabriek zouden terecht komen. Bart L. spreekt eveneens van een huis vol met boeken. Zowel naslagwerken als historische romans als literaire romans lagen binnen zijn handbereik. Zijn vader en moeder waren laaggeschoold, maar zijn moeder was een fervente lezeres. De vader van Bart las ook, maar Bart uit dezelfde twijfel in verband met kwaliteitsvolle werken als Karen: “Mijn moeder las heel graag. Mijn vader las Agatha Christie (lacht).” Bart schat de waarde van een thriller of detective automatisch lager in dan literaire werken, net als de algemene opvattingen in verband met literatuur. Zijn moeder was Franstalig en las ook vooral Franse werken, waardoor Bart een groot deel van de boeken die rondslingerden niet kon lezen en vooral op indirecte wijze de smaak voor boeken te pakken kreeg, ook van de Argentijnse literatuur. Hij herinnert zich bijvoorbeeld dat zijn moeder Spaans studeerde als hij klein was. Hij zag als kind Cien años de Soledad thuis liggen: “Ik heb dan die vertaling gezocht. Dat is één van de eerste romans die ik ooit heb gelezen.” Bij Bart thuis lag de focus enkel op literaire werken, hij werd niet meegenomen naar culturele evenementen maar woont nu regelmatig concerten en tentoonstellingen bij met zijn vrouw. Bij Serge S. lag de situatie volledig anders. Hij werd op geen enkel vlak beïnvloed door zijn ouders en werd ook niet meegenomen naar culturele evenementen. Het was echter een gebeurtenis in het middelbaar die zijn leesgedrag voor de toekomst vastlegde. Invloed van de schoolomgeving Karen studeerde Algemeen Secundair Onderwijs (economie-wetenschappen). Ze kregen literatuurlijsten die ze moesten lezen, maar Karen bracht toen al haar eigen titels aan ter goedkeuring. Hoewel er geen specifieke leerkrachten waren die haar inspireerden, heeft de schoolomgeving op zich er wel voor gezorgd dat ze zich kon
70
blijven ontplooien met de bagage die ze van thuis uit meekreeg door onder andere eigen literatuur te kunnen aanbrengen en verwerken. Bart studeerde eveneens Algemeen Secundair Onderwijs. Bij hem waren het wel de leerkrachten die hem stimuleerden om zijn literaire voorkeur verder te ontwikkelen: “Ik had een goede leerkracht Nederlands die iets moeilijkere boeken te lezen gaf om te stimuleren. Ze gaf ook Engels en liet mij bijvoorbeeld For whom the bell tolls van Hemingway in het Engels lezen op mijn zestiende. Dat was niet gemakkelijk (lacht).” Het werd opgemerkt dat Bart een gevoeligheid had voor literatuur, en zijn leerkrachten speelden hier op in, wat een goede invloed geweest is voor zijn later leesgedrag. De broer van Bart leest ook, maar vooral non-fictie werken in verband met politiek of biografieën. Hoewel Bart ook non-fictie leest, ligt zijn focus vooral op literaire romans, maar dit hangt af van periode tot periode. Voor Serge S. begon zijn literaire ontwikkeling in het eerste of tweede middelbaar, toen hij een bloemlezing bijwoonde van de “Vlaamsche schrijvers”. Vervolgens las hij tijdens een studie uur een fragment uit “Kaas” van Willem Elsschot: “Het moment dat hij bezig is zijn bureau volledig in te kleden, maar dat daar beneden kaas ligt. Ik vond dat.. een openbaring. Nadien is het (maakt ontplofgeluid).” Na deze ontdekking wisselde hij van richting naar Moderne Talen. Een frappante vaststelling die zowel bij Patrick R. als bij de drie anderen uit de bus komt, is het feit dat ze allemaal een universitaire opleiding geprobeerd hebben of wilden proberen na hun middelbare opleiding. Karen probeerde kunstgeschiedenis en nadien criminologie. Ze stelt zelf dat ze onvoldoende discipline had om de opleidingen tot een goed einde te brengen: “Ik heb er spijt van, maar als je die karaktertrek en discipline niet hebt, dan heb je het niet hé.” Ze zat altijd te lezen op haar kamer in plaats van te studeren, waardoor de motivatie ook verdween en ze in de Volvo fabriek terecht kwam. Ze is echter erg tevreden met het feit dat ze een vaste job kan combineren met haar passies, namelijk literatuur, muziek en fotografie. Bart begon nooit aan een opleiding maar heeft daar nu spijt van. Door zijn grote interesse in literatuur had een literaire opleiding hem zeker kunnen liggen.
71
Serge begon aan de opleiding geschiedenis, maar maakte deze niet af. Hij heeft hier echter geen spijt van en houdt zich buiten het werk bezig met zijn literaire interesses. Invloed van de werkomgeving De Volvo fabriek is volgens Karen helemaal geen stimulerende omgeving voor cultuur of literatuur. Ze heeft altijd een boek of tijdschrift mee om te lezen als ze even tijd heeft, maar heeft deze een periode gekaft zodat ze geen afgunst zou zaaien onder haar collega’s door zich boven hen te stellen. Karen heeft niet het gevoel dat haar collega’s veel lezen of met cultuur bezig zijn: “Ik spreek over 64 man in mijn gebied, ik denk dat er misschien vijf of zes man effectief van leest, en dan weet ik zelfs nog niet welk.. ja, niet de boeken die ik lees. Ik zeg daarom niet dat mijn boeken beter zijn hé, maar thrillers en zo van die dingen, dat zullen ze dan lezen. Maar dat is dus ja, de rest leest allemaal Dag Allemaal en ook de.. nee de Humo eigenlijk niet, maar Familie en zo van die dingen.” Het is interessant dat Karen dezelfde vooroordelen uitspreekt over arbeiders als de andere klassen en de theoretici. Zij schat hen ook lager in door te zeggen dat ze waarschijnlijk thrillers lezen als ze al iets zouden lezen, terwijl ze zelf deel uitmaakt van deze groep. Het is duidelijk dat ze zichzelf als een uitzondering ziet binnen een groep die geen literaire werken leest. Het gevoel dat ze niet in de categorie ‘arbeider’ past, uit zich ook in haar visie op het leven van haar collega’s: “Je hebt bij ons mensen op het werk, die kunnen doodgelukkig zijn hé, maar die doen dus niets hé. Die lezen niet, die gaan niet op reis, die gaan niet naar een museum. Die zijn thuis, gaan met de hond wandelen, zijn weer thuis en komen dan werken. Voor mij is dat.. een leven niet geleefd.” Met deze uitspraak geeft zij dezelfde visie aan als de andere klassen die neerkijken op de arbeiders. Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat één derde van haar collega’s ook literaire werken leest en culturele evenementen bezoekt, een cijfer dat niet algemeen verondersteld wordt door de arbeiders zelf en de buitenstaanders. Bart deelt de mening van Karen op het vlak van literatuur op de werkvloer. Volgens hem leest zo goed als niemand van zijn collega’s en wordt dit ook niet op prijs gesteld als gespreksonderwerp. Hij schat de groep die eventueel leest even laag in als Karen: “Je moet echt al geluk hebben om met iemand in contact te komen die graag leest. Dat is niet zo evident, dat is ook geen vereniging zoals in een universiteit. Ja, de krant of
72
zo van die ‘de boekskes’ lezen ze wel. Op al die jaren dat ik daar werk ben ik misschien met twee of drie lezers in contact gekomen. Hij is echter wel tevreden op zijn werk, net als Karen, omdat hij zowel affiniteit heeft met het technische als met het artistieke en literaire. Volgens hem sluit een technisch beroep ook niet uit dat er artistieke interesses zijn. Hij vertelde over een vriend die niets anders doet dan aan auto’s sleutelen, maar tegelijkertijd een zeer creatief iemand is die erg goed kan tekenen. Een collega van hem, met een technische functie, kan enorm goed gitaar spelen en is over het algemeen muzikaal getalenteerd. In dit geval lijken twee zaken belangrijk in het ontwikkelen van een artistieke interesse: de inherente dispositie om kunst te kunnen ervaren, gecombineerd met de juiste contacten op de juiste momenten. Zijn plannen om een boek te schrijven, deelt hij niet met zijn collega’s: “Die hebben daar geen respect voor. Niet dat ik slechte collega’s heb, maar je moet opletten wat je zegt, want je krijgt nogal snel de stempel van pseudo-intellectueel. Ik denk dat ze een beetje jaloers zijn, maar als ik daarover praat krijg ik zo wat het gevoel dat ik mijzelf boven de rest stel, wat ik absoluut niet wil doen. Maar wat vooral besproken wordt is auto’s, voetbal. Dat is daarom niet slecht hé, maar boeken, nee, nee.” Zowel Karen als Bart hebben het gevoel dat ze met hun literaire interesses niet terecht kunnen op de werkvloer. Serge deelt hetzelfde standpunt. Op de werkvloer is er absoluut geen plek om literaire ervaringen of interesses te delen. Zijn werk en zijn andere bezigheden zijn compleet gescheiden. Een voorbeeld hiervan is het boekenstandje dat hij beheert op zondag in de Ajuinlei in Gent, met veel Engelstalige en Nederlandse titels. Visie op het concept van de Volvodichter Geen van de drie kandidaten kent de werken van Patrick R. of ziet deze functie van Volvodichter als een meerwaarde of als een manier om literatuur dichter bij de werknemer te brengen. Karen ervaart een kloof tussen hen, hoewel Patrick R. vervanger is van werknemers en dus ook een arbeidersfunctie uitoefent: “Dichten is niet zo mijn dada, en eigenlijk hebben wij zeer weinig contact met mensen die.. dat is boven ons in principe hé.”
73
Bart heeft eveneens geen affiniteit met de Volvodichter en kent hem niet persoonlijk: “Ik ken hem niet.. En zijn gedichten, hij doet dat maar ze vallen mij eigenlijk niet op. Ik heb ze wel al een keer zien hangen, maar nee.” Serge herinnerde zich iets van portretten, maar kent Patrick R. niet persoonlijk en is niet op de hoogte van het initiatief van de Volvodichter. Invloed van vrienden en/of partners Karen Spanoghe deelt dezelfde passie voor cultuur als haar vriend Didier, die enorm veel met muziek bezig is. Ze werken beiden in de Volvo fabriek en kwamen in contact door hun gemeenschappelijke interesse in literatuur, doordat Didier haar zag lezen, wat niet veel voorkomt in de Volvo fabriek volgens Karen. Ze voeden elkaar op het vlak van muziek, fotografie en literatuur en hij brengt regelmatig werken aan die haar zouden kunnen interesseren: “Johnny Cash, dat heb ik dan gelezen en Woody Guthrie dat brengt hij dan aan, maar dat is dan ook omdat ik zeer geïnteresseerd ben in die depressie jaren van Amerika.” Naast aanbevelingen van haar partner, baseert Karen zich ook op aanbevelingen van werken door fotografen of andere artiesten die ze respecteert, waardoor ze telkens nieuwe werken leert kennen. Binnen de vriendenkring van Bart zijn er veel artistieke invloeden. De vrienden raden elkaar onderling titels aan, of geven elkaar boeken cadeau. Zo kreeg hij “Stoner” van John Williams cadeau, waardoor hij zelf op zoek ging naar “Butcher’s Crossing” en “August”. Een groot deel van zijn vrienden uit zich op een artistieke manier door eveneens te beginnen met een boek te schrijven of te schilderen. Bart woont qua culturele evenementen vooral tentoonstellingen en concerten bij, in het gezelschap van zijn vrouw of zijn vrienden. Bart is echter vooral beïnvloed tijdens zijn puberteit, toen hij op zoek ging naar “het andere” met zijn vrienden: “Een beetje de horizon verbreden, en ook wel Bob Dylan. Als je dat in die tijd hoort als je dertien bent, dan gaat je wereld open en word je automatisch nieuwsgierig. Ik denk ook wel dat je geluk moet hebben om met die dingen in contact te komen.” Huidige literaire bezigheden Karen heeft intussen een zolder vol klassiekers verzameld: “Nu ga ik naar de bibliotheek, vroeger kocht ik al mijn boeken en mijn zolder staat vol. Ik vind dat
74
eigenlijk zonde. Er zijn er een paar die ik hou, zoals “De Druiven der Gramschap” van John Steinbeck, alhoewel ik hem liever in het Engels las. Dat zijn boeken die ik nooit ga wegdoen, Schuld en Boete en Anna Karenina, ik heb al die klassiekers. Maar op de duur moet ge een beetje beginnen kiezen hé, ik zit met mijn fotografie ook.” Momenteel ligt haar focus meer op macrofotografie en boeken die daar verband mee houden, maar haar klassiekers blijven een speciale plaats op zolder bekleden. Bart heeft een zwak voor Argentijnse literatuur en het magisch realisme. Zijn favoriete schrijvers zijn onder andere Julio Cortázar, Gabriel García Márquez en Jorge Luis Borges. Hij probeert met behulp van een woordenboek veel werken in het Spaans te lezen, aangezien vertalingen vaak moeilijk te vinden zijn. Julio Cortázar fungeert ook als zijn grootste voorbeeld en inspiratie voor de historische roman die hij zelf wil schrijven. Bart ziet overeenkomsten tussen zichzelf en de schrijver: “Ik vind hem niet zo getalenteerd. Hij is eerder een intellectueel, nu ja, ik ben geen intellectueel, maar hij eerder wel, en geëngageerd. Een nieuwdenker, maar geen groot schrijver, en zijn persoonlijkheid, ik voel zo wat raakpunten. Ik heb hem graag, ja, ik weet het niet.” De personages voor zijn boek zijn al bezield, maar hij is nog niet begonnen aan zijn levenswerk, en zal dat misschien nooit doen. Naast Argentijnse literatuur leest Bart een uitgebreide waaier aan schrijvers van literaire romans en andere genres, waaronder David Grossman, Günter Grass, John Williams, Hugo Claus, Harry Mulisch en Dimitri Verhulst. Serge houdt zich buiten zijn werk vooral bezig met de boekenmarkt en andere literaire evenementen. Zo woonde hij onlangs een lezing bij van Kader Abdolah en ook is hij een vaste bezoeker van het boekenfeest van Herzele. Serge heeft intussen zoveel boeken dat hij wekelijks een groot deel verkoopt op de boekenmarkt. Hij blijft aan hetzelfde tempo boeken aankopen, maar om plaats in zijn kasten te kunnen behouden, worden er evenveel weer verkocht. Om niet te snel alle boeken van elke schrijver te verslinden, legt hij zichzelf de regel op om elk halfjaar maar één werk per schrijver te lezen: “Stel nu, ik ontdek een schrijver, bijvoorbeeld John Irving. John Irving heeft, laten we zeggen, veertien boeken geschreven. Dan ben ik wel zeven jaar zoet, daar komt het op neer.” Hoewel hij wekelijks boeken verkoopt, zijn er enkele titels waar hij niet aan raakt: “Ik hou alle boeken die ik waarschijnlijk nog eens zal herlezen aan de kant, en
75
dan kom ik tot dat (spreidt zijn armen ongeveer één meter).” Deze heilige lijst bestaat onder andere uit La Chute van Albert Camus, Honderd Jaar Eenzaamheid van Gabriel García Márquez, Catch-22 van Joseph Heller en The Catcher in the Rye van J. D. Salinger.
Conclusie De portretten van deze drie personen vertonen gelijkenissen op verschillende vlakken. Er kan gesteld worden dat de ouders een belangrijke rol spelen in de latere cultuurparticipatie van het kind. Een bemerking die gemaakt dient te worden, is het feit dat zowel bij Karen als bij Bart, de moeder de belangrijkste rol opnam terwijl in de literatuur vooral de opleiding van de vader telt. De rol die de vader eventueel onbewust gespeeld heeft is hierbij onbekend en niet onderzocht, dus conclusies trekken op basis van deze twee cases is voorbarig. Er kan wel gesteld worden dat een hogere cultuurparticipatie en opleidingsgraad van de ouders veel kans heeft te leiden tot een hogere cultuurparticipatie bij de kinderen, terwijl het omgekeerde niet het tegengestelde bewijst. Met andere woorden, kinderen die niet opgevoed zijn door hoogopgeleide ouders met een hoge cultuurparticipatie, kunnen in het latere leven wel een hoge cultuurparticipatie vertonen, zoals bij Serge het geval is. De schoolomgeving kan een stimulerende rol spelen in veel gevallen. Literatuur aanraden op maat van elke leerling kan ervoor zorgen dat de leerling zijn smaak verder ontwikkelt en op het juiste niveau uitgedaagd wordt, zoals bij Bart en Karen het geval was. De school zou een prominentere rol mogen opnemen, zoals Karen bemerkt, aangezien de focus op literatuur lijkt te verminderen, waardoor zowel literaire inzichten als schrijfvaardigheid inboeten aan kwaliteit. De invloed van de werkomgeving blijkt absoluut niet stimulerend voor arbeiders. De drie werknemers voelen dat er op de werkvloer een voorkeur heerst voor het commerciële en het oppervlakkige, terwijl uit de cijfers van het onderzoek blijkt dat één derde van de arbeiders een interesse heeft in literatuur. Die cijfers spreken de indruk tegen die Karen, Bart en Serge krijgen van hun collega’s. Een betere uitwerking van het concept van de Volvodichter, en een uitbreiding van deze functie naar literaire werken in het algemeen, zou kunnen zorgen voor een betere uitwisseling en samenwerking tussen de arbeiders die wel wensen te lezen.
76
De gezinssituatie en vriendenkring heeft ook een invloed op het leesgedrag en de cultuurparticipatie van de drie werknemers. Karen en Bart delen hun passie voor muziek, kunst en literatuur met hun partner en beïnvloeden elkaar op deze manier dagelijks. Voor Bart is zijn vriendenkring ook belangrijk, aangezien deze bestaat uit artistieke mensen die elkaar boeken cadeau doen en elkaar inspireren om te schilderen of te schrijven. Zoals Bart stelt, speelt het toeval hier ook een belangrijke rol. De groep vrienden waar men in de puberteit bij terechtkomt of tijdens de jeugdjaren, kan een grote invloed hebben op het toekomstige smaakpatroon. De huidige literaire bezigheden van elk individu tonen aan dat ze een hoge graad van cultuurparticipatie en literaire participatie vertonen. Ze bezoeken tentoonstellingen en musea en lezen regelmatig hoogstaande literaire werken. Daarnaast zijn ze met andere activiteiten bezig zoals een boek schrijven, fotografie, verkoop van boeken en dergelijke. Op deze manier passen zij in het profiel van de hogere klassen op het vlak van cultuurparticipatie, zoals beschreven in de theorieën van Bourdieu, Hoggart en Williams.
77
Conclusie Uit de verwerking van de literatuur kan geconcludeerd worden dat zowel Pierre Bourdieu, Richard Hoggart en Raymond Williams stellen dat de arbeidersklasse een eigen, authentieke cultuur heeft (levenswijze), die dreigt teloor te gaan door de massacultuur die de commerciële klasse aanbiedt. Op het vlak van cultuur (kunst, televisie, literatuur) leunen Bourdieu en Hoggart dichter bij elkaar aan dan Williams. Bourdieu stelt dat elke sociale klasse een specifieke habitus heeft. Zo zou de dominante klasse over meer disposities beschikken dan de lagere klassen. Bourdieu komt tot de conclusie dat de cultuurparticipatie stijgt naarmate de sociale klasse en de scholingsgraad stijgen. De belangrijkste factoren voor de graad van cultuurparticipatie zijn voor hem de invloed van de school en het ouderlijke milieu. Uit zijn bevindingen leiden we af dat de arbeidersklasse vooral praktisch ingesteld is, om de kleine sociale kring geeft (familie en vrienden) en het huiselijke koestert, maar niet zoveel geeft om kunst en cultuurparticipatie die zich te ver verwijdert van het herkenbare, kleinschalige en mimetische. Hoggart treedt een groot deel van deze stellingen bij met zijn Uses Of Literacy, hoewel hij meer nadruk legt op de authentieke cultuur van de arbeiders die gekoesterd moet worden en beschermd tegen de commerciële klasse. Williams focust in zijn essay meer op de cultuur als levenswijze, toegepast op de arbeidersklasse. Hij stelt dat deze cultuur gekoesterd moet worden en inherent is aan elke beschaving. Voor hem is het concept ‘sociale klasse’ artificieel, en dit zou niet bestaan in zijn ideale scenario. Ook in het hoger onderwijs in Vlaanderen zijn deze inzichten de dominante wijze om naar de arbeidersklasse te kijken. Uit de statistieken die we in de lessen bestuderen komt dezelfde conclusie, namelijk dat een hogere sociale participatie zorgt voor een hogere cultuurparticipatie en de cultuurparticipatie van de arbeidersklasse zou tot de laagste van alle sociale klassen behoren. Voor dit onderzoek zijn vooral de opvattingen betreffende het leesgedrag belangrijk. Deze theorieën gaan er hoofdzakelijk van uit dat de arbeidersklasse geen hoogstaande literaire werken zal lezen, aangezien deze literatuur over het algemeen enkele karakteristieken bezit die de arbeidersklasse niet apprecieert, zoals uitgebreide beschrijvingen, experiment, ingewikkelde psychologie, het ontbreken van een eenduidig verhaal, monologen en open eindes.
78
Uit het onderzoek van deze masterproef blijkt dat de cijfers anders liggen dan verwacht. Hoewel er op het vlak van mediavoorkeur gesteld kan worden dat de arbeiders met laagopgeleide ouders eerder naar de commerciëlere tijdschriften, kranten en televisiezenders zullen neigen, is er een significante groep (gespreid over personen met zowel hoog- als laagopgeleide ouders) die een hoog literair profiel vertoont. Bijna één derde van de arbeiders geeft aan literaire werken te lezen die over het algemeen kwalitatief zijn, zoals blijkt uit de leeslijsten van de enquêtes. Dit percentage verschilt weinig (amper 10%) met het percentage hogere werknemers (bedienden en kaderleden) dat literatuur leest. Er werden in de enquêtes van de arbeiders veel schrijvers vermeld die ook in universitaire opleidingen aan bod komen (Gabriel García Márquez, John Williams, Willem Elsschot, Tom Lanoye, .. ) en bedoeld zijn voor hogeropgeleiden. Ook de portretten illustreren dat er een groep arbeiders is die wel deelneemt aan het culturele leven en literaire werken leest. Deze mensen zijn bezig met muziek, kunst, literatuur lezen, schrijven, kopen en verkopen, terwijl ze dagelijks in de afstompende omgeving van een fabriek werken. Voor hen was vooral de opvoeding door de ouders en de schoolomgeving van belang, wat ook het geval zou kunnen zijn voor de overige arbeiders die aangaven te lezen, maar waar niet op ingezoomd werd. Er kan geconcludeerd worden dat de algemene veronderstelling dat arbeiders hoofdzakelijk praktisch ingesteld zijn en niet zoveel geven om kunst en cultuur intussen voorbijgestreefd is, althans voor dit praktische voorbeeld van de twee Gentse fabrieken. Het is mogelijk dat deze veronderstellingen in stand gehouden worden door het vertekende beeld dat de elite en de middenklasse heeft van de arbeidersklasse. De ideale lezer mag misschien in theorie een hoogopgeleide vrouw uit de burgerij zijn, maar er zijn genoeg andere voorbeelden te vinden in de praktijk. Ook de stelling dat arbeiders geen literaire werken lezen omdat deze werken karakteristieken bezitten zoals uitgebreide beschrijvingen, experiment, ingewikkelde psychologie, het ontbreken van een eenduidig verhaal, monologen en open eindes, kan weerlegd worden. De leeslijsten van de groep arbeiders met een laag- of hoogopgeleide vader bevatten talrijke voorbeelden van boeken die deze karakteristieken bezitten en die door één derde van de arbeiders gelezen worden. Hoewel dit onderzoek een voorbeeld uit de praktijk heeft aangebracht waarbij een significant deel van de arbeiders wel blijkt te lezen, is het nog niet duidelijk of dit een algemene tendens is die kan doorgetrokken worden naar alle fabrieken in
79
Vlaanderen en daarbuiten. Hiervoor is uitgebreider onderzoek nodig. Ook de redenen voor de eventuele kentering binnen de groep arbeiders zou een mogelijkheid tot verder onderzoek kunnen vormen. Er zou bekeken kunnen bekijken of de opkomst van internet en sociale media bijvoorbeeld een rol gespeeld heeft in deze verandering, of dat er andere doorslaggevende elementen meespelen.
80
Bibliografie APPLEGATE A., en M., “The Peter Effect: Reading habits and attitudes of preservice teachers”, uit: The Reading Teacher, 57 (Maart 2004), pp. 554-564. Geraadpleegd via PDF. BENNETT, T., “Culture, choice, necessity: A political critique of Bourdieu’s aesthetic”, uit: Poetics, 39 (2011), pp. 530-546. Geraadpleegd via PDF. BRUBAKER, R., “Rethinking Classical Theory: The Sociological Vision of Pierre Bourdieu”, uit: Theory and Society, Vol. 14, No. 6 (November 1985), pp. 745775. Geraadpleegd op 03/05/2015 via http://www.jstor.org/stable/657374 CHOKRON, S., en DE AGOSTINI, M., “Reading habits influence aesthetic preference”, uit: Cognitive Brain Research, 10 (200, pp. 45-49. Geraadpleegd via PDF. DUBOIS, J., EMERY, M., en SING, P., “Pierre Bourdieu and Literature”, uit: SubStance, Vol. 29, No. 3, Issue 93: Special Issue: Pierre ourdieu (2000), pp. 84-102. Uitgegeven door: University of Wisconsin Press. Geraadpleegd op 03/05/2015 via http://www.jstor.org/stable/3685563 EZARD, J., “Richard Hoggart obituary”, uit: The Guardian. 10/04/2014. Geraadpleegd via: http://www.theguardian.com/books/2014/apr/10/richardhoggart op 30/06/2015. GEORGES, V., “Note on the Periodical Reading Habits of University Students”, uit: The Journal of Business of the University of Chicago, Vol. 16, No. 3 (July 1943), pp. 204-205. Uitgegeven door: The University of Chicago Press. Geraadpleegd op 03/05/2015 via http://www.jstor.org/stable/2350393 GRENFELL, M., Pierre Bourdieu: Key concepts. 2014: Routledge. Geraadpleegd via Google Books. HALL, S., “The Life of Raymond Williams” in: New Statesman. 05/02/1988. Geraadpleegd via http://www.newstatesman.com/society/2008/02/work-lifewilliams-english op 27/06/2015.
81
HALL, S., “Richard Hoggart, The Uses of Literacy and the cultural turn”, uit: International Journal of Cultural Studies (March 2007), 10: pp. 39-49. HOGGART, R., The Uses of Literacy: Aspects of Working-class Life. Penguin Books, 1992. Paperback. HOPPER, R., “What are teenagers reading? Adolescent fiction reading habits and reading choices”, uit: Literacy (November 2005). Geraadpleegd via PDF. HUGHES-HASSELL, S. en RODGE, P., “The leisure reading habits of urban adolescents”, uit: International Reading Association (2007), pp. 22-33. Geraadpleegd via PDF. LAERMANS, R., “Bourdieu voor beginners” in: Heibel 15 (1982), p. 21-47. LAERMANS, R., en VANDER STICHELE, A., “Wie doet wat en waarom? De invloed van culturele socialisatie op het cultuurparticipatiegedrag in Vlaanderen”, uit: Mens en Maatschappij, Jaargang 82, nr. 3 (2007). Geraadpleegd via PDF. MCGUIGAN, J., “Richard Hoggart: Public Intellectual” in: International Journal of Cultural Policy (August 2006). Geraadpleegd op 03/07/2015. MCGUIGAN, J., “Raymond Williams on Culture and Society: essential writings edited by Jim Mcguigan”, uit: Sage (December 2013). Geraadpleegd via PDF. MULS J., “Leesbevordering via sociale media: Verkenning van leesbeleving en leespraktijken via het Iedereen Leest initiatief”, 2013. Thesis van de UGent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. REED-DANAHAY, D., “Remembering Pierre Bourdieu 1930-2002”, uit: Anthropological Quarterly, Vol. 75, No. 2 (Spring, 2002), pp. 375-380. Uitgegeven door: The George Washington University Institute for Ethnographic Research. Geconsulteerd via: http://www.jstor.org/stable/3318267 op 03/05/2015. ROSE, J., The Intellectual Life of the British Working Classes. Yale University Press, 2010. Paperback.
82
SMITH, M., and WILHELM, J., Reading don’t fix no chevys: Literacy in the lives of young men. Heinemann, 2002. Paperback. SULKUNEN, P., “Society Made Visible: On the Cultural Sociology of Pierre Bourdieu”, uit: Acta Sociologica, Vol. 25, No. 2 (1982), pp. 103-115. uitgegeven door: Sage Publications Ltd. Geraadpleegd op 03/05/2015 via http://www.jstor.org/stable/4194391. VINCENT, J., “The Sociologist and the Republic: Pierre Bourdieu and the Virtues of Social History”, uit: History Workshop Journal, No. 58 (Autumn, 2004), pp. 128-148. Published by: Oxford University Press. Geraadpleegd op 03/05/2015 via http://www.jstor.org/stable/25472757. WATSON, A., “The Problem of Boys’ Literacy Underachievement: Raising Some Questions”, uit: Journal of Adolescent & Adult Literacy (Februari 2010), pp. 356-361. Published by: International Reading Association. Geraadpleegd via PDF. WILLIAMS, R., “Culture is Ordinary (1958)”, uit: Rescources of Hope: Culture, Democracy, Socialism. Londen: Verso (1989), pp. 3-14. Geraadpleegd via PDF. WROE, N., “The Uses of Decency”, uit: The Guardian. 07/02/2004. Geconsulteerd via http://www.theguardian.com/books/2004/feb/07/politics op 20/05/2015.
83