Het laatste spel van de tovenaars
Fragmenten uit het leven en de dood van Marina Perizonius en Jean Bertrand Een keuze uit hun documenten door Bernhard Harfsterkamp 1. Het hok Geschiedenis van een gemeenschap, schreef Jean op een donkergroen stuk papier, dat aan de achterkant de nadrukkelijke herinneringen aan zijn vader droeg: de naam van het bedrijf, de orders, die hij uitvoerde en meer. Jean schreef graag op deze papieren, die hij in blokken van zijn vader had gekregen. De kleur groen was uiteraard favoriet. Een nieuw projekt: geschiedenis van een gemeenschap, van een uiterst kleine gemeenschap, acht mensen, zo maar willekeurig bij elkaar gezet om er het beste van te maken. Ging dat eenvoudig? Natuurlijk niet … Waarom nu die herinneringen? Omdat hij zo vervelend was? Omdat hij niet kon, wat ze van hem wilden? Manieren om te overleven: a. een kamer met kookgelegenheid, dan wel (liever) een appartement met (minstens) slaap-, woon- en kookkamer; b. een beetje geld, van wie of waar dan ook; c. boeken; d. een televisie; e. pen en papier. Inderdaad, geen mensen. Wel: de herinnering aan de mensen, aan bepaalde mensen. Toch zag hij dagelijks mensen en sprak hij elke dag minstens één mens. Marina heette dat ene mens. Marina, natuurlijk Marina, nog steeds Marina, ook nu de omstandigheden zo veranderd waren. Geen gemeenschap meer, allang niet meer. Daarom ook de behoefte aan een geschiedenis, aan een dokumentatie. Rangschikken van ouder materiaal. Aan elkaar schrijven en praten. Of juist niet?
-
Was het vroeger beter, vroeg Jean. Welk vroeger, vroeg Marina. De tijd van het hok. Nee, het was niet beter. ’t Was anders. Dat is een te gemakkelijk antwoord. Wil je dan iets speciaals horen? Alleen een goed antwoord, zei Jean. We zullen die tijd nooit vergeten, zei Marina. Dat is waar. We waren anders geweest. Vooruit, kan ik me wat bij voorstellen. We zijn er nostalgisch door geworden. Oh ja? En het mooiste blijft het einde, zei Marina. Mijn eind? Jouw eind. Weten ze al, dat ik ben verrezen, vroeg Jean. Ik denk het. Er is nooit een begrafenis geweest. Hoe lang zullen ze gedacht hebben, dat ik werkelijk ben gestorven? Totdat ze je zagen. Of zien ze je nooit? Ze zullen me allicht wel eens gezien hebben, zei Jean. Je bent niet in hun achting gestegen, zei Marina. Ik had niet anders verwacht. En jij? Ze hebben me gerehabiliteerd. Enkelen zoeken me op. Waarom? Omdat ze me graag mogen. Of liefhebben? Ook die mogelijkheid wil ik accepteren.
Ze zaten als altijd tegenover elkaar, de natuurlijkste rangschikking of plaatsverdeling. Op Jeans geheime kamer. Wie wist het? Vooral: wie wist het niet. Dood en zonde, vloeken hoorde je ze altijd. - Heb je niet iets te drinken, vroeg Marina. - Maar natuurlijk, antwoordde Jean. Het begin. Was het begin leuk? Hij was eerder, zij pas een jaar later. Zo gaat dat. Hij had een briefje ingestuurd en kreeg een kamer, nou ja, kamertje, nou ja, hokje. Op de terugreis vanuit Zweden even kijken. Het was er nog nieuw. Je kon dat ruiken. De ouders knikten tevreden. De huismeester stak een mooi verhaal af. Over het komen in een nieuw gezinnetje (Jullie moeten nu een hecht gezin vormen). Natuurlijk. Het gezin als basis van de maatschappij. Over afspraken: speel tussen zes en zeven de muziek maar zo luid af, als je wilt, maar houdt het de rest van de dag rustig. Over schoonmaken. Over zaken, waaraan je later nooit meer een woord vuil zou maken. Ach, de man meende het misschien wel goed. Hij gunde iedereen zijn eigen beperkte visie. 2. Groene lanen Hij kwam de eerste afdelingsgenoot al tegen en zei goedendag (natuurlijk, wat naders). Daarna naar huis. Wat later de stoelen, kasten, boeken, cassetterecorder, kleren en glazen
brengen. Ook een koffiezetapparaatje (dat ontzettend pruttelde). Nog eens door pa en ma weggebracht worden aan de vooravond van de introductiedagen, dagen, die hij zal “volgen”, want het hoort er toch allemaal bij … Waarschuwende woorden van de ouders. Als je eens met een meisje naar bed gaat, weet dan wat er kan gebeuren. Zij moesten indertijd trouwen, waarna hij veel te vroeg werd geboren … Tegenwoordig ging dat toch anders. Waar was de verworven zelfstandigheid opeens? Wat veroorzaakte een verplaatsen van M. naar D. Van de ene rand van het land naar de andere, binnen dezelfde geest (toch?). Verder terug gaat ook. Naar de tijd van de moerassen, waar Jean voor het eerst, ten minste zo leek het, de tovenaar was. Weten deden de anderen dat niet, maar weten deden ze het later ook niet (mystificatie). Naar de tijd in welke hij voor het eerst (ja) verliefd werd. Dat leidde dan tot nachtelijke omzwervingen (van een smachtende puber), zelfs tot in het moeras en tot de ontdekking van enige van zijn bijzondere mogelijkheden (over gaven zullen we nog maar niet spreken). Wanhoop is de kenmerkende trek. In vroegere tijden wordt alles bepaald. Is aandacht voor vroegere tijden daarom gerechtvaardigd? Mits. Dan. Mislukkingen. Mislukkingen. Mislukkingen. Mislukkingen. Mislukkingen. Mislukkingen. Goed gezien: een reeks. Op dezelfde manier: teleurstelling, liefde, mythe en wanhoop. Gevoelens, gedachten, niet samen, nooit samen. Op het ritme van de muziek. Pom pom pom. Kort kort lang. Sweet child in time. Verworven technieken voldoen vaker, zolang het geen kunstgrepen worden. Kennen we, hè? Voor kunstgreep is er ook nog een mooi duur woord. Ook dat is bekend: we kunnen op verschillende manieren spreken en vooral schrijven. Daarna: lezen, veel lezen. Het dilemma om te moeten kiezen. In de liefde was het nooit aan hem (???). Zij is er ook nog. Ze kwam dan wel pas een jaar later (een jaar later! Wat klinkt dat eigenlijk denigrerend). Toch zou ze nadrukkelijk op de voorgrond gaan staan. Geen ondergeschikte rol als aardige vrouw (meestal weduwe) in de western, die wel heldhaftig is, maar alleen op de held verliefd mag worden in de hoop, dat het nog eens tot een huwelijk kan komen. Niet de ondergeschikte zoals in vele andere omstandigheden. Een volwaardige partner? Laten we oppassen met zulke woorden. Ik wens geen beschuldigingen van droogpoepers (variatie, variatie). De altijd herhaalde grap (de juiste vertaling van “running gag”?). Ooit zouden ze trouwen, maar dat wisten ze nog niet, want ze hadden elkaar een hele heugd lang nooit ontmoet. Verschillende geboorteplaatsen drijven verwante geesten uit elkaar, altijd uit elkaar, soms voor goed. Zij tussen groene lanen in een vooroord. Hij tussen groene lanen in een uithoek.
Nadat Jean had bedacht dood te moeten zijn, was Marina nog lange tijd eenzaam, maar niet alleen, ook niet oud, wel ouder, achtergebleven in de geborgen woongemeenschap. In het hok dus. Had ze er zich goed gevoeld? Ach, het was even anders geweest. Geen seances meer, vaker op haar zelf, erg prettig. Betere tijden. Daar in het hok was het echter uiteindelijk niet langer uit te houden. Ervoor ook allang niet, maar het gezamenlijke optreden verlichtte en als dat dan wegvalt ….. Het is duidelijk: oud zeer komt boven. Daarom de oudere oplossing in de praktijk gebracht, oftewel een navolging: weg! Wat dat betreft was Jean ook niet de eerste geweest. Maar waarom wilde hij ophouden? Ging het echt niet langer meer? Ja, ze waren getrouwd, ze waren werkelijk getrouwd, nog steeds, maar betekende dat echt iets? Waarschijnlijk het niet-bedoelde. Het afwijzen van de heiligste der heiligste wetten door die eerst te accepteren, maar daarna nooit meer. 3. Kooltjesjus -
Wat schrijf je, vroeg Marina Een geschiedenis, een hele mooie geschiedenis. Toch niet onze geschiedenis? Oh ja, juist die. Er moet immers nog heel wat gezegd worden. En daarna? Hoezo daarna? Geen zorgen voor de toekomst dan?
Wat is verraad? Waren zij dan nog kwaad? Neen, zij reconstrueerden. De eerste ontmoetingen. Samen koffie drinken in een vrijwel leeg gebouw. Ik ben Maria, maar ze noemen me altijd Rikus. Een niet onaardig iemand, schrijft hij ’s avonds of de volgende dag. De meegekomen vriend gaat akkoord. Daarna gezamenlijk aanmelden voor de introductiedagen. Ja, ja, zo officieel gaat het allemaal. Een boekje met bonnen en veel informatie ophalen, een voor je uitgekozen groep opzoeken en er (alweer) het beste van zien te maken. Overal groepen. Overal groepen waarin je gepoot wordt. Wat wil je dan? Overal: gezellig ja, gezellig. Overal: blijven we bij elkaar? Kliek, kliek. Later die dag gaf Jean een hand aan een andere afdelingsgenoot, beter gezegd, hij werd via die hand het hok opnieuw ingetrokken. Deze keer was het Jacob. Meerdere personen zaten in de keuken. Pas later zou doordringen wie wel of niet in deze geplande groep thuis hoorde. Namen: Dorus, Linda, Erik, Jacob, Rikus, Peter-Paul, Jean en Age. Een jaar later was het anders. Marina nam één van de twee opengevallen plaatsen in in een gemeenschap, die zich, zeg naar, aardig tamelijk had omgevormd tot een … ja … gezellig gezinnetje. Dat betekende: je moet je aanpassen. Het heeft zich zo gevormd dus
… en zij zitten langer, dus ……. het heeft geen zin om af te wijken … Het heeft toch nooit zin om af te wijken??? Doodval. Valdood. Deaddrop. Dropdead. Todfall. Falltod. Marina was niet meer thuis. Was ze daar ooit geweest? Lichamelijk, natuurlijk lichamelijk zo vaak, zo lang. Tot je gaat studeren, trouwen, werken geldt dat voor velen. Het is een vast patroon. Doorbreek dat patroon. -
Hoe is het om bijna elke dag een vaste vriend over de vloer te hebben, vroeg Jean. Heel vervelend, heel erg vervelend, zei Marina geërgerd. Ik verwachtte niet anders. Vervelender dan getrouwd zijn … Dan getrouwd zijn zoals wij? Ja. Dat is een groot verschil.
Een beruchte episode. Om de beurten werd er gekookt. Eerst in ploegjes van twee, omdat de kans op slagen zo groter werd geacht. Na enige maanden ieder voor zich. Het moest kunnen. Jean deed het niet met tegenzin. Hij raadpleegde zijn moeder regelmatig via de telefoon, want aardige maaltijden moesten het worden. Deze keer: typisch Hollands. Wat dacht je van aardappelen en andijvie met spekjus? Prachtig toch. Eenvoudig en degelijk en toch lekker, verwacht je. Helaas gaat het uitbakken van de spekjes iets te snel, zodat ze enigszins verkolen, met het gevolg dat er een tamelijk vreemde (bij-)smaak aan de jus zit. De andijvie is wat waterig. Tja, wie denkt er nu aan om de andijvie af te gieten. Je kunt dan binden wat je wil, maar een soepje blijft het enigszins. De aardappelen waren niet aangebrand. De kritiek was dan ook niet van de lucht. Het was eigenlijk geen werkelijke kritiek, slechts het gebruikelijke gezeur, dat een kenmerkend gegeven is van grotere-groepenmaaltijden. Zeuren en zeiken, zeiken en zeuren. Met name gericht op de kok, maar Jean had in al die jaren een degelijk scherm, een stevige barrière ontwikkeld. Er drong weinig tot hem door. Glimlachen en onbewogen blijven. Soep of geen soep? Kooltjesjus of spekjus? Wat maakt het uit, de bedoeling was in ieder geval goed geweest. 4. Kalveren Edoch, als het twee maanden bij elke maaltijd er zo aan toe gaat, wil je wel eens moe worden, zeker als je afweermiddelen minder degelijk zijn. En zelfs degenen met de beste afweermiddelen ontkomen niet aan de ergernis. Rikus werd heel boos. Rikus huilde tenslotte zelfs. Zij had er genoeg van en viel er opeens buiten en verdween daarom al vroeg, inclusief marmot, waarmee ze ook al geplaagd was. Je kon haar met zoveel plagen, ze was zo (over)gevoelig. Jean deed toen
nog niet mee. Hij bleef afzijdig, in een isolement (splendid). Toch zal ook hij wel medeschuldig zijn geweest aan haar voortijdig vertrek. Ja, ja, en Rikus was nog niet eens de eerste. Daarvoor was er liefde en poker. I wonder if the jokers laugh. Ga weg plakkerd! Ga weg, ik wil je niet meer, ik wil alleen zijn. Wat betekende dat echter in de praktijk? Extra aandacht van vele anderen (anderen? Vele manlijke anderen). Last, overlast. Dan liever: die muziek, Last, Overlast. Toch bleven ze komen. Ga je vanavond met me mee, Marina. Naar de bioscoop. Naar de discotheek. Naar de kroeg. Zei ze vaak nee? Nee, vast niet, nee, haast nooit nee. Dat wilde toen nog niet zo lukken. Dat gaat pas als je eenmaal genadeloos bent gevallen. Op die val moest ze echter nog enige tijd wachten. Jean viel iets eerder, maar het effect was gelijk. Gebeurde er hetzelfde? Nee, nee …. natuurlijk niet ….. Christ! You know it ain’t easy. Jean’s inleiding …… (jeugdige Jean, ja). Feiten: jaartal 1977. 1 januari: nieuw jaar ingedronken met sekt. Beertjesclub. Erg gezellig (was de gedachte of wil). Even slapen. Familiebezoek, leuk. Veel pils (ook toen al). ’s Avonds conference voorbereiden. 2 januari: een gewone zondag, m.a.w. niets gedaan. Ja, wat scrabble. 3: 4: school. 5: - 6: - 7: - vrijdag: wij spreken met Marlies en Janien af in de Beertjesclub (Gerard + ik). Jaap wordt ook gewaarschuwd, maar hoort niets van M. + J., waar hij zich later druk over maakte. 8: ’s Middags voetballen, 2-0 verlies. ’s Avonds Beertjesclub. Jaap negatief, wil al vroeg weg. Hij gaat als Janien en Marlies komen. Hij is de hele avond gedeprimeerd, uitbarsting zal volgen. 9: - 10: Jaap ziek, later blijkt dit psychisch te zijn. 11: Ik word door Jaap beschuldigd. Hij beweert dat Gerard en ik, maar vooral ik, hem expres niks hebben gezegd, zodat wij de hele avond vrij spel met Marlies en Janien zouden hebben. Hij vindt dat gemeen, hij die zo op Marlies en Janien gesteld is (hij bedoelt eigenlijk alleen Janien, maar ze zijn een soort twee-eenheid, vandaar alle twee). Geheel onterecht. Hij kwaad, ik kwaad. 12: Jaap mijdt mij (+ Gerard die ik alles vertel) opvallend. Hij heeft ruzie met ons, wij niet met hem. 13: Nog opvallendere mijding. Willem alles verteld. Had hij eveneens niet van Jaap gedacht. 14: We proberen Jaap alles in de pauze uit te leggen. Hij wil het niet geloven. Het conflict zwelt aan. Ik barst bijna uit. 15: Jaap nodigt ’s avonds Janien en Marlies bij hem thuis uit. Wraak op zichzelf. Doet hij datgene waarvan hij mij beschuldigt? Grote blunder ….. 16: zaalvoetbal e.d. Willem vindt Jaap regenvallen. 17 januari:
Jaap maakt het zo langzamerhand wel al te bont. Hij wil geloof ik een groot conflict, een grote uitbarsting, een breuk. Hij stuurt er zo wel op aan. Met scheikunde zit ik naast hem, of hij naast mij. Het gesprek blijft volkomen zakelijk. Hij mijdt mij nog steeds. ’s Middags om half vijf rijdt hij zonder op mij te wachten weg. Hieruit kan ik afleiden dat hij nog steeds kwaad op mij is. Dat doet mij in woede ontsteken. Wat meent de stakker wel? Beschuldigt mij zomaar, omdat een keer iets niet gaat zoals hij het wil, en doet het een week later zelf, maar is nog steeds woedend. Hij is volstrekt krankzinnig geworden. Zo leer je je vrienden kennen. En als hij er niet vlug mee ophoudt, stuurt hij aan op een groot conflict, dan stuurt hij op een breuk aan, die voorgoed zal zijn. Bah, wat valt me dat tegen van iemand, die ik een tijd mijn beste vriend noemde. 5. Enigszins provocerend Het was het begin van een val. De breuk bleek voorgoed en de breuk met de ene werd de breuk met iedereen, de breuk met de mensen uit een plaats, waarvan hij het niet-menselijke altijd zou blijven waarderen. Toch gebeurde er in die tijd nog veel meer. -
Ondernemen we nog eens wat, vroeg Marina Waar? Hier? Nee, niet hier, dat is voorbij. Ik bedoel: zullen we ergens naar toe gaan? Een vakantietje? Ja, zo kun je het noemen, een ondernemend vakantietje. Zeker voordat ik voorgoed ben vertrokken … Staat het tijdstip dan al vast? Nee, alleen dat ik dit jaar ga. Waar hangt het vanaf? Van het impulsieve moment? Dat weet je. Ik vermoed slechts. En dat is voldoende … Maar wat zal het nu zijn? Ga je mee volgende week? Natuurlijk ga ik mee, ik heb alle tijd. Maar waarheen? Doe een voorstel. Tessin? Waar is dat? In het Italiaanse gedeelte van Zwitserland. Lijkt me prima … Onze huwelijksreis. Die is allang achter de rug. Oh ja, welke dan? Één van de vele. Ja daarom. Dit wordt de enige echte.
Na 11 uur mag hij niet meer eten. Na 12 uur mag hij geen vrouwen meer aanraken. Wel, wel. Jean en Marina drinken wijn. Croix St. Bertrand. Altijd stuitte hij op de een of andere manier op tegenstand. Waarom? Paste hij dan nergens? Moest hij er maar aan wennen? Was het soms zijn eigen schuld? Jacob had dat laatste wel eens tegen hem gezegd: het is je manier van optreden, je manier van schrijven, die altijd
enigszins provocerend is. Het kan dan goed gaan, maar meestal zal het fout gaan, in die zin, dat er dingen gebeuren die je niet passen, die je teleurstellen, je deprimeren. Een bezoek aan de Jacobskerk dan maar? Oh heilige Jacobus. Je mantel onder in het altaar. Oh heilige Jacobus. Wie is uw mystificatie? Marina ging niet meer zo vaak naar huis, nadat ze in het hok terecht was gekomen en studeerde in D. . Ze was lang genoeg thuis geweest, nu was een ander tijdperk aangebroken. Ze schatte de duur op vijf jaar en dat leek haar nog een erg lange periode. Meestal als ze vrij was, zat ze op haar kamer. Ze had er gewoon geen zin meer in om avond na avond elders te zijn. Ze zag en hoorde het enkele bekenden doen. De groepen werden met scherpe grenzen gevormd. Zo nu en dan, als er een nieuwe golf eerstejaars aan kwam of na verhuizingen werden grenzen wel eens vaag, maar slechts heel even. Kliek, kliek. Zwart – wit, zwart – wit. Won’t you come back tomorrow? Enig gevoel voor dramatiek had Marina zeker wel. Ze hield van tragische voorvallen, van hopeloze liefdes, ook van een zekere dosis sentimentaliteit. En ook haar overkwamen deze dingen. Een voorbeeld en het begin van de val. Uit de tijd van de vaste vriend, die bijna dagelijks op de bank zat. Mee televisie kijken, mee praten en mee zwijgen. Hij stond er altijd op om buiten afscheid te nemen, waar bleek dat hij in ieder geval bekwame handen had. 6. In de muziekwinkel Marina werkte op enige vrije dagen. Een extra zakcentje, de schoolgaande jeugd hecht er zoveel waarde aan, omdat ze meestal zo weinig krijgen. Ze werkte in een muziekinstrumentenzaak, niet de drukste winkel zou je zeggen, maar dat bleek toch schijn en anders waren er altijd nog administratieve werkzaamheden. Er werkte ook een jongeman van tussen de 25 en 30, vermoedde ze, de hele week, een voltijder. Hij haalde de bestelde instrumenten op, leverde andere af en was ook in de winkel of in het magazijn te vinden. Piano’s stemmen hoorde, geloofde ze, ook nog bij zijn taken. Het was een aardige jongen. Hij was helemaal niet opdringerig, eerder wat verlegen. Marina moest altijd het gesprek beginnen, waarna hij begon terug te praten. Zij stelde veel vragen, hij geen. Albert, zo heette hij, keek wel vaak naar haar. Ze mocht dat natuurlijk niet zien, maar regelmatig merkte ze dat gewoon en als ze hem dan glimlachend aankeek, wendde hij zich beschaamd af. Het was duidelijk genoeg: de jongeman was verliefd. Hij durfde echter niet te vragen. te bekennen. En zij? …. Nee, nog niet.
Ze vertelde haar kettingvriend over dit geval, en deze lachte en maakte akelige opmerkingen. Op dat moment walgde ze van die vriend en ook van haarzelf, omdat ze erover had verteld. Vooral was het echter: waarom kunnen mensen niet fatsoenlijk reageren? Oh ja, die vriend. Marina was deze keer bij hem thuis. Ze waren alleen, bij hem thuis waren ze altijd alleen, want anderen kwamen niet bij hem thuis. Daar gingen zijn handen alweer, en maar zoenen. Ze wilde niet, maar hij merkte niets van de afwering, van de weerzin. Met zachte drang werd naar een wat horizontaler houding toegewerkt. Halfnaakt was ze al, haar broek was ook reeds open gewerkt. Hij had natuurlijk alles nog aan. Plotseling stond ze op. Nee, ze wilde die avond niet. Ze ging naar huis. Ze wilde een boek lezen. Ja, voor de boekenlijst. Ja, ook in de vrije tijd. Lolita was een aardig boek. Oh, oh. Trui weer aan, broek dicht, jas pakken. Maar wat was dat voor weerzinwekkends? Hij had zijn lul uit zijn broek gehaald en opgericht. Nu ging hij omhoog en omlaag met zijn hand. Dan maar zo, zei hij. Ze keek verbijsterd toe. De straal wit vocht ging maar net langs haar heen. De schoft had ook nog proberen te richten. Opeens kwam er veel bij haar boven. Ook agressie, oh jah, heel veel agressie. Ze haalde uit met haar voet, oh jah, en ze mikte goed. Daartussen, daartussen! Mooi, hij schreeuwde, zei ook. Dag! Klootzak! Op straat huilde ze. Om deze emotie te verwerken liep ze via bochten en hoeken haaks naar huis. Het moest ook niet te zien zijn. Vele gedachten in de straten. Met veel meer warmte in haar borst zag ze de volgende werkdag haar mannelijke collega, maar die bleef dezelfde verlegen, onzekere jongeman, die zeer zeer verliefd was geworden op een meisje, dat misschien wel tien jaar jonger was dan hij. Dat was voor hem ook nog eens een extra last. Het moest allemaal van Marina komen. Die was de voorzichtigste of meest subtiele niet. Kom eens, zei ze en trok hem mee naar achteren het magazijn in. Daar deed ze haar truitje omhoog en liet haar welgevormde borstjes even goed te kijk staan. Ook was ze al bezig haar broek open te maken, maar Albert was al weggelopen, met een rood hoofd. Marina glimlachte. Ik ga hem verleiden, betoveren met geest en lichaam. Aan het eind van de dag zei Albert dat ze dit toch niet had hoeven te doen. Hij vond haar zo ook heel mooi. Ogen naar de grond gericht en stamelen. Marina kon het niet laten om hem even door de haren te strijken. Geheel door elkaar geschud verdween Albert. De vaste vriend wilde dagelijks voeler en plakker blijven en bood excuses aan. Heel verstandig, al leek hij weinig echt berouw en begrip te tonen. Ze accepteerde. Nog even, nog even, dan is dit allemaal voorbij. 7. Een nieuwe vriend “Albert, ga je even mee naar achteren?” Verrast en rood wordend keek hij op. “Nee, niet … niet … nog een keer …” “Nee, nee, kom nou maar!” En daar stonden ze dan tegenover elkaar. “Je mag me wel kussen hoor …” “…. Kus ……. sen …. ???”
“Ja, waarom niet? Je houd toch van me en ik mag jou ook wel, dus ….” “Maar je bent nog zo jong …” “Jong? Oud genoeg. In ieder geval volwassen.” Ze moest dus wel weer zelf beginnen en ze deed echt haar best om het zo netjes mogelijk te doen, maar het viel gelukkig mee. Eenmaal begonnen bleek Albertje toch los te komen. Zodoende moest zij (weer) afbreken. En Albert was nu echt los. De vaste vriend was behoorlijk teleurgesteld, toen hij op een dag te horen kreeg dat hij die avond niet kon komen. “Nee, ik ga vanavond met mijn collega uit de winkel eten en naar de bioscoop.” “Wat!? Die vent die verliefd op je is?”, zei hij geëgerd. “Jazeker, hij wilde zo graag …” “En jij? Jij gaat daar op in?” “Nou, het kan toch geen kwaad? Bovendien betaalt hij alles.” “Als ik het voor het zeggen had …”, begon hij als een boze vader. “Dan?” ‘Dan zou je niet met hem meegaan!” “Fijn, denk er vanavond dan maar eens goed over na hoe je het had kunnen verhinderen.” “Begin je nu alweer daarover!” “Ik begin nergens over. Ik zeg alleen: denk eens wat meer na, …. Simpele ziel!” Daar kon hij het mee doen. Die avond was een zeer aangename, ook bijzonder onderhoudend. Albert was tijdens de maaltijd heel wat spraakzamer dan de gewenning had aangeleerd te verwachten. Als je het in procenten ging uitdrukken, had Marina (natuurlijk) nog steeds het grootste aandeel, maar de verandering was, zeg toch maar, tekenend. De film was aardig en ging over liefde. Les deux anglaises et le continent van François Truffaut. Albert vertelde die avond ook over zijn familie. Hij vertelde over een broer, die Marina veel deed denken aan de vaste vriend. Ze vroeg naar de naam en de naam kwam overeen. Wist hij dan, wist hij dan al die tijd …? Nee, misschien niet. Albert woonde niet meer thuis … De vaste vriend wel … wel … Na de film gingen ze naar zijn appartement. Hij zette een plaatje van de Eagles op en ze dronken wijn. Ze vreeën. Zij stond op en kleedde zich uit. “Kom.” En hij wist de weg. De volgende dag op school stond de vaste vrind al op haar te wachten. “En hoe was het?” “Leuk. Ik ben met je broer naar bed geweest.” Hij keek haar met grote ogen aan. Vloekende ogen. “Oh, je wist nog niet dat het je broer was?” De vaste vriend zweeg. “Hij was zeker net zo goed dan jij”, zei Marina glimlachend.
“Ach, hou op … jij …”Hij haalde uit, maar Marina zag de hand aankomen. Een klap op droog hout werd het. Met van pijn vertrokken gezicht verdween hij. “Slet” en “hoer” en “weirdo” riep hij ook nog. Vergenoegd zette Marina haar fiets in de stalling. Streep één. Geen vaste vriend meer. Wie kwam er echter niet allemaal voor in de plaats, althans wie probeerden dat niet allemaal. In een schoolgemeenschap spreekt zich iets snel rond. Weet jij het al? Het is uit tussen die en die … Ach, en ik had gedacht dat die wel eens zouden trouwen, dat stelletje plakkers. Zo ongeveer. Met Albert ging ze steeds vaker naar achteren, een donker hoekje van het magazijn in. Vluggertjes, veel vluggertjes. Zelf initiatief te nemen hoefde ze al niet meer. De grens was dus alweer bereikt: de grens, waar de vrije wil of keuze overgaat in de verplichting. Ook dan zal remming optreden. 8. Trouwen “Weet je nog, de eerste keer hierachter”, zei hij. Ze knikte van ja en had haar truitje al omhoog. Hij wreef over haar borstjes en zoende ook. “Toen kon ik dat niet …” “Je durfde niet!” “Nee, nee, van schrik kreeg ik een stijve en kwam spontaan klaar … Ik moest wel weglopen.” “En nu?” “Nu ben ik meer gewend, maar …”, hij deed zijn broek open … “nu ben ik ook bereid …” Met een zucht stelde ze haar kruis maar weer open. “Kom dan maar.” Veel deed het echter niet meer. Dat was ook al zo bij zijn broer. Zou het aan de familie liggen? Opnieuw kreeg ze er genoeg van. Albert was wat minder vast dan de vorige, maar nog altijd zo vaak in en om haar aanwezig, dat het die gevaarlijke richting op ging. En ook Albert bezocht haar al thuis en zat op de bank en keek televisie en praatte …. De oudere broer? Ja, de oudere broer. Is hij niet een beetje te oud? Nee, nee. Nou, wij weten niet. Natuurlijk wisten zij niet. De ondoorgrondelijke wegen van het kind. “Wil je met me trouwen”, was op een dag opeens de vraag. Ja, echt heel onverwacht. Ze kon er niet op antwoorden. Natuurlijk wist ze dat ze nee moest zeggen, maar ze kon het niet opbrengen. Ze zweeg. “Denk er maar rustig over na”, zei de bescheiden Albert en streek haar even door de haren. Wil je met me trouwen. I can’t get no satisfaction. Wat waarom wie waar hoe?
Trouwen, nee, dan zat ze hele dagen opgescheept met zo’n figuur, oh nee, dat zou afschuwelijk zijn. Had ze zich eindelijk verlost van dat stuk blok aan een been van een vaste vriend … Maar wat had ze zich voor hem in de plaats op de hals gehaald? In het begin was het leuk geweest, maar nu … Het was tijd om er vanaf te geraken. ’t Moest. ’t Moest. Toch. Ze wilde wat. Geen juichkreten. Hij wil met me trouwen, joecheeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeee. En wie stond haar enkele dagen later op te wachten bij de bekende stalling op school? Ja, de ex-vaste, die een mooie klaagzang van onder zijn vleugels liet komen. Lea en de zwaan. Dat was beter. Hij wilde terug, oh wat hield hij nog van haar. Met een ander ging het niet. Alleen haar, alleen haar. Verliefd, verloofd, getrouwd. Daar kwam het ongeveer op neer. Ze glimlachte. Nog één. “Je broer wil met me trouwen…” “Ik toch ook, ik die al zolang van je houd en van je leeftijd ben.” “Oh ja?” Hij probeerde haar te kussen. Ze liet het even toe. Op z’n Amerikaans. Dan plotseling de knie vooruit. Op z’n Amerkikaans. Daar kronkelde ie weer. “Ik wil dit niet meer”, zei Marina. Hij schold alweer. Komt iets dan nooit meer goed? De volgende zaterdag ging ze niet naar de muziekzaak. Ze wilde Albert niet zien en wilde daarvoor zelfs wel ontslagen worden. Natuurlijk belde de baas in de loop van de morgen. Waar ze bleef? Geen zin. Wat geen zin? Baaldag. Wat baaldagen? Kon dat dan niet? Nee, nee! Je hoeft niet meer te komen! Bepaalde dingen regelen zich snel en gemakkelijk. Albert kwam echter die avond. Samen gingen ze naar buiten en opnieuw wist ze geen weerstand te bieden aan de onbeholpen charme van deze simpele ziel, die ze eerst alleen had willen versieren, maar die dat nu telkens met haar deed, terwijl ze eigenlijk meer en meer van hem walgde. Zo bot als zijn jongere broertje was ie wel niet, maar bot genoeg. Deze keer dan maar in een portiek. Dezelfde rappe handjes, die klaar zijn voordat je het weet en de als altijd te vroeg spuitende pik. Waarom onderging ze dit? Liet ze zich niet gewoon misbruiken? Was het misschien een verkrachting? “Waarom was je er vandaag niet”, vroeg hij nadat hij van de vermoeienissen van de daad was bijgekomen en verder kon lopen. “Ik had geen zin.” “Ik wilde je niet meer zien.” “Waarom niet?” “Ik wil je nooit meer zien!” Marina rukte zich van hem los en rende weg. 9. Krassen -
En wat gebeurde er daarna, vroeg Jean vriendelijk, maar niet te aandringend. Het werd alleen maar erger. Ik denk niet dat ik het nu wil vertellen.
-
Kwam je inzinking daarna? Jean vroeg het vaker en kreeg meestal verschillende antwoorden, maar dat waren juist de antwoorden die hij wilde. Nee later, nadat ik een tijd heel erg gewild ben geweest.
Ze was nog steeds gewild. Weten deed ze dat ook wel. Jean eveneens. In een eerste jaar in een andere plaats, waar je gaat studeren ben je totaal niet meer jezelf, zeker niet als je je zoals Marina en Jean in een meer geïsoleerde positie hebt ingeleefd. Het terecht komen in een woongemeenschap vaagt de vele verworvenheden weg. Je wordt verplicht er wat van te maken, je moet met anderen optrekken, het zijn niet meer de ouders, zussen en broertjes, die je tamelijk veel kon negeren. Toch probeer je je in een nieuwe situatie enigszins vast te klampen aan oude gewoonten, maar het past niet echt en wat blijft dan over? Halfslachtigheid. En meer: ongemak, ongeluk. Kan leiden tot zelfdoding. Jean ging bijna zover, Marina had het al eens gepoogd en had daaruit geleerd, maar had lusten in zich. -
-
Weet je, zei Jean dan weer tegen Marina, soms heb ik zin om me echt toeterzat te drinken. Drinken en drinken en maar doordrinken, totdat je niets meer ziet en hoort, maar ik kan het niet. En ik, zei Marina, heb wel eens zin om mezelf te bewerken met een slagersmes. Krassen, wonden!
Zelfdestructie!! Soms, in hun hok- woongemeenschap–tijd gingen ze er ook toe over. Martin zag het een keer en beschreef het als volgt: `Daar zie ik ze weer zitten. Jean en Marina, deze keer niet in de keuken, maar op Jeans kamer. Tussen het soort vliegengordijn dat hij van een aantal verschillende paarsachtige linten had gemaakt zag ik ze op het bed zitten. Deze keer praatten ze wel, maar nauwelijks verstaanbaar. Ze waren met een mes bezig, het leek wel of ze ergens in krasten. De volgende dag zag ik dat ze zichzelf hadden genomen. Vooral de handen hadden ze toegetakeld en Jean had op zijn linkerwang een of ander teken gemaakt. Het had veel weg van een kruis. Op hun beider handen bleken de krassen en sneden ook niet willekeurig gezet.´ En drinken deden ze natuurlijk constant. Vooral in die mooiste tijd. Op een dag zat Jean rustig te lezen op zijn hok-kamer, toen er onverwacht werd aangeklopt. Hij zei ja en zag Erik binnenkomen. ´Kom je eens op bezoek´, vroeg Jean spottend en ook nadrukkelijk glimlachend. ´Ja, tegenwoordig moet je al speciaal bij jou op bezoek komen om je nog te kunnen spreken´, zei Erik wat moeizaam. ´Ach ja, vriend, zo is het nu eenmaal geworden. We moeten allemaal toch verder in dit leven´, zei Jean terwijl hij nog meer glimlachte. Die glimlach, die glimlach.
Het masker moet af. Ik vind het fijn om te lachen, maar die glimlach hoeft niet altijd. Ik zou meer emotioneel willen zijn. Natuurlijk ook niet te. Ik wil voor mijn gevoelens uitkomen. Niet altijd alles toestaan. De hand over mijn goede hart strijken. Ja, het is echt zo. Ik ben herhaaldelijk veel te goed voor anderen, zeker in de barak. Ik wil dat ook niet meer. Ik ga meer mijn mening zeggen. Laat ik eens een keer echt kwaad worden. Aanleidingen zijn er wel geweest en komen er nog wel. De glimlach, de glimlach, nog steeds. ´Ja, ja, dat zal wel, maar ik wil nu eens echt met je praten, net als vroeger.´ ´Net als vroeger.´ ´Ja toen praatten we regelmatig en eerlijk met elkaar. Zo wil ik nu ook met je praten.´ Jean zei niets en keek Erik een tijdje aan, probeerde hem te doorgronden. Erik zag er slecht uit, moe, op de tenen getrapt, opgerekt. Ach, liet hem dan maar eens vragen. Hij zou dan wel antwoorden, mooi antwoorden, antwoorden vol innerlijke glimlachen, vol beneveling. ´Moet je een glaasje wijn´, vroeg hij. ´Ja graag´, zei Erik, die zich toch niet zo ontspannen voelde. Jean en zijn kamer hadden zich toch wel in een andere sfeer gehuld dan vroeger. ´Croix Saint Bertrand, mijn eigen merk´, zei Jean, terwijl hij inschonk. ´Verruimt alles. Neemt je op in de kring van de tovenaars. Je zult zien.´ 10. Een goed gesprek Erik nam een flinke slok en vond het op de een of andere manier lekker, maar tegelijkertijd was het een ook een vreemd wijntje. “En waar wil je nu openhartig over praten?” “Weet je dat niet?” “Ik weet het.” “Nou leg dan eens uit …” “Ho, ho, niet zo snel. Bovendien heb ik nu geen zin in monologen. Stel maar vragen, vind ik wel zo prettig.” “Okee. Wat stelde dat laatst in de keuken voor?” “Dat was een Apocalyps?” “Een Apocalyps?” “Een blik in de toekomst, ook.” “Maar wat weten jullie nu van de toekomst?” “Weinig, we kunnen alleen naar iets toe manipuleren. Het is dan ook een toekomstvisie geweest. Alles gaat dan ten onder.” “En Marina sterft?” “Oh, we sterven allemaal, maar je moet ook weten dat het allemaal symbolisch is bedoeld. Net als een zwarte ster.” “Maar waarom moet dat in onze keuken, en waarom moeten wij zo bang gemaakt worden? Marina leek wel echt dood en jij was ook meer geknakt dan iets anders.” “Goed hè? Het spel beheersen we wel. Maar het was een blik in de toekomst. Als je daar bang van wordt, moet je daar maar eens goed over nadenken. Het zou heel leerzaam kunnen zijn.” Welke rollen speelde je al? Een brave zoon, een avonturier.
De goede vriend, de schoolmeester. De nieuwslezer, de muzikant. De redacteur, de voorzitter. De Messias, heel lang de Messias. De bedrogene, de wreker. De schrijver, de schrijver. “Maar waarom doen jullie die dingen?” Erik, Erik, Erik. “Omdat we daar een drang toe voelen.” “Doe je het dan slechts voor jezelf.” “Natuurlijk niet. Jullie moeten het zien en jullie zullen het elke volgende keer zien.” “Wat!? Een volgende keer?!?!” “Ja, dacht je dan dat we al klaar waren?” “Maar wat wil je dan? Je verpest alleen maar de sfeer voor ons. Op dit moment gaat het, maar zo gauw jullie zo’n gril hebben is alles weg. Het leven hier wordt er erg vervelend door, erg zwaar ook.” “Zo. Begrijp je het dan eindelijk?” Geen letter meer recht. “Begrijpen? Nee, ik weet alleen dat Marina en jij een kwalijke invloed op ons anderen hebben. Niet dan?” “Invloed ja, maar hoe die uitwerkt is niet zonder meer kwalijk. Er is meer. In feite doen wij precies wat jullie zes al altijd hebben gedaan. Invloed uitoefenen, ons dwars zitten, wij, die anders wensen te leven, ons tot aanpassing dwingen. Nu, de andere twee maken om dit aan te tonen met wat meer ophef, want anders vallen minderheden niet op, duidelijk hoe kwalijk het is om gedwongen te worden iemand anders invloed te ondergaan. We brengen een slag toe aan jullie, en brengen een nieuwe orde met nieuwe harmonie.” The rebels were dancin’ on air. “Jullie orde?” “Zeker, de vrije orde.” “Maar ons wordt niet gevraagd of we dat wel willen.” “Natuurlijk niet. Jullie vinden toch ook zoveel vanzelfsprekend, wat helemaal niet vanzelfsprekend is. Wij draaien alles om. Wij spelen met jullie, net zolang als een kat met een muis speelt.” “Nee, sorry, ik begrijp het nog lang niet. Zoals ik het zie lijkt het meer op een wraakactie.” “Om wraak gaat het niet.” “Maar waarom dan wel? Wat wil je met dat gedoe bereiken? Dat de gezelligheid hier schijn is of dat deze gemeenschap geen bestaansrecht heeft? Waarom zou ik dat niet weten?” “Wij zijn gewoon verder en moeten daarom nog een deel omgeving, een deel schijn kwijt. We zoeken oplossingen, harmonie, leven, golven, muziek, werkelijkheid.” “En die kunnen wij niet brengen?” “Niet alleen. Door dingen met jullie te doen komen wij verder. En jullie ook.” “Dat zie ik nog niet.” “Nee, zolang je nog wegloopt voor een Apocalyps …” “Ach wat.” “Niks ach wat … Neem nog een glaasje wijn.” 11. Ondergang
Erik deed zichzelf wat in en dronk. Jean zat daar zo vreemd tegenover hem. Glimlachend, maar niet echt. Hij had dan ook niet het gevoel echt wijzer te zijn geworden. Jean gaf wel antwoorden, die misschien ook wel heel openhartig leken, maar er waren teveel nevels. Erik dronk zijn glas leeg en nam afscheid. Op zijn kamer probeerde hij nog even na te denken over het gesprek, maar hij zag slechts allerlei kleuren, figuren, vormen en zag Jean lachen. Nee, hij had zich vergist: Jean was toch wel veranderd. Alles moet bewegen!! Voor zijn ogen eveneens. Erik bewoog nog even. Hij was moe, opeens erg moe en viel op de bank in slaap. Wat later viel hij om. De volgende morgen werd hij al vroeg wakker. Hij voelde zich heel prettig, al voelden zijn kleren wat klam aan. Erik wist toen wat hij ging doen. De aanbieding had hij er al liggen, maar vanaf dat moment ging hij er werk van maken. Erik ging verhuizen. Het leek hem eens wat anders. Beweging. Voordat het zover was, gebeurde er nog het een en ander. Jean maakte ooit een andere beschrijving en was toen in een betere bui. Eveneens: geschiedenis van een gemeenschap, maar heel anders. Er was eens een groen houten huis, wat in minder mooie woorden barak, zelfs hok werd genoemd, waar sinds enkele jaren acht mensen woonden. Deze acht mensen waren willekeurig bij elkaar gepoot en moesten maar met elkaar zien te leven. De huisbaas benadrukte dit nog eens. Ze moesten maar een mooi gezinnetje vormen, een gezinnetje met honderden draden van afspraken. Twee uur leren, en dan iedereen de muziek een uurlang keihard aan. Van die onzin. De eerste acht mensen werden weldra een gezin. Ze leerden elkaar een beetje kennen, wat voor twee de reden was om toch liever te gaan verhuizen. De overgebleven zes leefden als een hecht gezin een hele tijd prettig verder. Het leek allemaal wel leuk te gaan. Een half jaar later werd het getal acht hersteld. Na de eerste kennismakingen met de twee nieuwe bewoners werd het een nog leuker gezin. Oh, het was een geweldige tijd, zo’n geweldige tijd dat daarna alles wel in elkaar moest storten. Twee van de oerbewoners vertrokken en ook nog een van de nieuwelingen. Bijna alle anderen wilden ook wel weg, maar ach, de tijd verstreek, er kwamen nieuwe mensen en het werd opnieuw een gezinnetje, waarin sommige elementen tendensen uit vroegere tijden proberen terug te halen. Maar zoals vroeger werd het niet meer, alleen al omdat twee mensen niet meer deel wensten uit te maken van dat gezin, en zich heel apart en vreemd gingen opstellen, zozeer, dat zij uiteindelijk de ondergang inleidden en ook doorvoerden. Een conjunctuurverhaal dus, waarvan dit misschien wel een geïdealiseerde samenvatting is. Later verdween er nog één, twee, drie, vier, maar toen was alles al voorbij en waren de verbanden duidelijk. Oh Marina, Marina, Marina.
Een liedje. Een luchtig liedje. Hoe kunnen ze het zingen? Marina, Marina, Marina? MARINA!! GVD! Ze werd wakker in een lege, lichte kamer, een ziekenhuiskamer. Hoe ze daar terecht was gekomen, was haar (natuurlijk) volkomen onduidelijk. Ze probeerde rechtop te gaan zitten, maar voelde opeens zulke ontzettende steken vanuit haar buik zich over haar lichaam verspreiden, dat ze maar niet verder meer probeerde. Ze wachtte. Ze wachtte tamelijk lang. Probeerde nog even te slapen, maar het ging niet. Laat, heel laat, na lang, heel lang wachten ging de deur open. Een man in een witte jas, met een witte das, een dokter, dan wel chirurg ging aan het eind van haar bed staan. “Hoe gaat het”, vroeg hij vriendelijk. Marina keek, zweeg, keek, lang, doordringend. “Ik weet niet, ik weet helemaal niets.” “Je bent voor het eerst weer wakker”, zei de man tevreden, alsof zij dat niet zelf had gemerkt. 12. Ziekenhuis “Oh, ik weet van niets.” Droog, onverschillig. Praten doet geen pijn. “Helemaal niets?” Een verbaasde dokter. “Nee, helemaal niets.” De dokter keek haar even aan en snelde de kamer weer uit. Zij weer wachten. Met de ouders en een grijze arts kwam de nu een broekje lijkende witte jas terug. Verbaasd keek ze, heel verbaasd. Wat moest dat allemaal? “Je weet niets?”, vroeg de moeder op een zeer bezorgde toon. “Nee, helemaal niets.” Ze moest er al haast om lachen. Hoe baak nog? “Ik denk dat we het haar dan maar moeten vertellen”, zei de grijze arts. Somber, heel somber. “Je hebt heel veel geluk gehad”, zei haar vader. “Oh”, zei Marina en werd nieuwsgierig. Het leek wel kerstmis, witte kerst. Maar nog geen conclusies. “Je hebt namelijk iets gedaan”, vervolgde vader, “Wat heel erg rampzalig had kunnen aflopen.” “Ach nee?” Ze glimlachte. Wat probeerden ze het voorzichtig mede te delen. “Vertel nu een wat er gebeurd is, in één zin.” “Je hebt een poging tot zelfmoord begaan”, zei moeder droog. “Zelfdoding” verbeterde zij glimlachend. Je zou het altijd kunnen blijven zien. Hechtingen en snee geven littekens. Ook Jean kreeg het te zien. Ze toonde deze onaangename herinnering niet graag, maar Jean mocht alles weten. Ze moest er trui en T-shirt voor opheffen. Een rozige streek op de buik, zo breed als haar smalle lichaam, zag je.
-
Je koos niet de gemakkelijkste methode. Oh, je begrijpt hoe. Ik heb ook films gezien. Ik zag die film die avond. Een keuze was het ook niet.
Marina moet een lange tijd in het ziekenhuis blijven. De verwonding, die zij haarzelf had toegebracht bleek dusdanig ernstig dat absolute rust nodig was voor heling, en niets te overhaast, want te vlug opstaan kon de verstoring zijn, die alsnog het oorspronkelijk beoogde doel recht zou doen. Inwendige bloedingen is een praktische term. Ze verveelde zich. Veel slapen kon ze niet. Ze had nooit lang en veel kunnen slapen. Lezen mocht, maar ze kon niet hele dagen lezen, hoe graag ze dat ook deed. Tussendoor moet je wat anders, heel wat anders doen. Een psychiater, dat bleek de jonge arts te zijn en hij had de gewone blik, die ze kende van zo vele jongemannen. Hij kwam praten. “Ik wil je zo graag helpen”, zei hij, “Maar dan moet je ook meewerken.” Ze had er niet zoveel zin in. “Ik verveel me”, zei ze om over iets anders te praten. “Je leest toch.” “Je kunt niet constant lezen. Ik heb afwisseling nodig.” “Wat dacht je van praten over je problemen?” “Problemen? Heb ik die dan?” “Waarom lig je anders hier?” “Vanwege een impulsief moment.” “Oh, zo eenvoudig is het.” “Nee, zo eenvoudig is het niet, maar ik wil er met jou niet over praten.” “Waarom niet?” “Ik vertrouw je niet.” “Jammer”, zei het broekje met teleurstelling in de stem en keek van haar weg, door het raam naar buiten, ver weg. Niet al te veel later kwam hij heel sober uit de hoek terug met de volgende woorden: “Als je dan niets tegen mij wilt zeggen, probeer het dan tegen jezelf te zeggen. Schrijf het op, ga alles na voor jezelf en misschien laat je het mij dan ooit lezen.” “Ik denk van niet. Je bent te glad.” “Ach kom, zeg nou zoiets niet.” “Waarom niet? Dacht je dan dat ik niet zag dat je andere dan beroepsmatige belangstelling voor me hebt. Word je altijd zo vlug verliefd?” Met een vuurrood hoofd stond de persoon op en verliet als een razende de kamer. Ze glimlachte. Zo moet het, zo is het goed. Opnieuw probeerde ze wat meer rechtop te gaan zitten, maar nog steeds veroorzaakte dat teveel pijn. 13. Eenvoudig Ter afwisseling leek het haar toch wel wat: een beetje schrijven, misschien een soort dagboek, een herinneringsdagboek. Schrijven – lezen, lezen – schrijven, schrijven – lezen. Een verpleegster bracht haar schrift en pen. Ze begon.
Ik heb zelfmoord gepleegd, maar ik leef nog. Ik noem het zelfmoord in plaats van zelfdoding, omdat ik het eigenlijk zelf niet wilde. Tegen de wil van iemand doden lijkt me moord, daarom. Ik wilde niet dood, ik was er wel bijna aan toe, maar ik kon er niet toe overgaan, ik durfde nog niet goed. Natuurlijk had ik alle reden, maar oprecht wilde ik niet. Dat het toch is gebeurd was dus weer een impulsieve daad. De behoefte was er en daarom gebeurde het opeens. Misschien gaat het wel altijd zo, want wie wil er nu werkelijk helemaal dood? Dood, dood. Het is zo moeilijk voorstelbaar om dood te zijn. Wilde ik dood? Ja, ik wilde dood, maar ik ben blij nu te leven en ik ben ook heel blij om nu telkens weer pijn te voelen. Tsjonge, als ik nu eens werkelijk dood zou zijn. Tenslotte was dat het doel. Verschrikkelijk zou het niet zijn. Oh ja, ouders en anderen zouden het erg vinden. Hoe heeft ze het kunnen doen? Waarom, oh waarom? Ze snikken, ze huilen, maar menen ze het? Ze zijn toch medeschuldigen? Maar ik ben gered. GERED!?? Ik herinner me niets. Dat zei ik toen ik net wakker was, maar nu herinner ik me alles weer. Ik kan alles beschrijven, maar begrijp ik mezelf? Kan ik mezelf rechtvaardigen? Duidelijk is, dat ik niet diep genoeg heb gesneden. Ik weet dat nu en ik heb geen spijt. Het doet zo al meer dan genoeg pijn. Ik ben echter tevreden, voorlopig doe ik het niet weer. Toch is dit geen geruststelling. Ik was het immers deze keer ook niet van plan, maar toch gebeurde het. Waarom? Als ik me nu eens die avond, die nacht probeer te herinneren. Zou ik dat kunnen? Maar dan heb ik slechts de aanleiding en de daad, oh ja, vooral: de daad. Ik herinner me die nauwkeurig, ik weet alles. Het was al bijna morgen toen ik thuis kwam. Ik was behoorlijk aangeschoten en moest kotsen, verschrikkelijk kotsen. Lekker was dat niet. In feite was ik dus dronken, zoals op vele avonden daarvoor. In die tijd was ik voortdurend zat als ik na een avond, nacht thuis kwam. Of ik het echt wilde is een andere vraag. In zo’n toestand is het ook gebeurd. Ik kotste, ik poetste mijn tanden en zag vaders scheermes. Ik dacht aan snijden, in dieren snijden, ik had het nog nooit gedaan, maar op school spraken ze erover en ik wist, dat ik het in het volgende jaar zou moeten doen. Ik moet toen toch weer vrij nuchter zijn geweest, want ik nam niet een scheermes, nee, ik ging de kelder in en pakte een stanleymes. Ik wist het heel precies, schoof het mesje er zover mogelijk uit. Voordat ik op de bak ging zitten, zette ik eerst de radio redelijk hard aan, gewoon omdat ik muziek horen wilde. Toen ging ik ging zitten herinnerde ik me de film, die ik die avond had gezien pas goed. Ik wist zodoende genoeg. Ik trok mijn trui en hemd uit en begon. Van links naar rechts maakte ik een zo diep mogelijke snee in mijn onderbuik. Ik zag het bloed lopen, voelen deed ik echter nauwelijks iets. Ik sneed en ik drukte en ik lachte, totdat ik vanzelf ophield. Het was allemaal heel eenvoudig. -
Heel eenvoudig noem je dat? Ik hoefde nauwelijks na te denken. Hoe had jij het gedaan? Ik zal je wel wat laten lezen.
Jean stond op en haalde uit de stapel verhalen, die op een plank lagen, die reeds was ingezakt door de belasting, vier, vijf velletjes rood beschreven papier. Afscheid van een zelfmoordenaar stond bovenaan de eerste pagina. Marina las …. Ik heb veel moeilijkheden. Wie met zoiets begint is gek. Heb je het tegen jezelf? Tegen mezelf? Natuurlijk heb ik het tegen mezelf. Tegen wie anders kan ik het hebben? Tegen de hond of tegen de kat? Ja, maar dan heb je het in wezen toch nog tegen jezelf. Em wat maakt het uit. Ik mag toch met mezelf praten. 14. Sombere jongeman Ik probeer zeer somber te zijn. Zo somber dat ik van ellende wil beginnen te huilen. Het gaat echter niet. Hoe komt dat? Is er iets dat me dan zoveel plezier geeft? Probeer vooral eerlijk tegen jezelf te zijn. Het was vandaag een vreemde dag. Allemaal vreemde geuren door verkoudheid en slagregens, die je doen denken: God kan niet bestaan, nu helemaal niet meer. In de bus kom je dan een oude bekende tegen. Hij loopt je bijna voorbij. Jij zegt wat en daar zit ie dan naast je. Leuk voor een keer zo’n oude vriend. Gerard heette hij, maar echt persoonlijk contact is het niet geweest. Kan dan niet iemand begrijpen dat je na zulke gebeurtenissen je je helemaal afvraagt: kan er wel werkelijk persoonlijk contact tussen mensen bestaan. Of erger: heb ik zelf wel de mogelijkheid om werkelijk contact te maken? Kan ik dat nog opbrengen? N
E
E
Opeens heb ik dan de behoefte om gek te doen. Alle auto’s nazwaaien. Vreemde gebaren. Oude vrouwtjes bang maken. Behoefte om tegen iets van het koninklijk huis te pissen. Bij het gemeentehuis vanaf het platform een denkbeeldige menigte toespreken. Lekker huppelen. Gewoon even anders jezelf. Neigingen …… uitdagingen ……. Gelul …….. beheers jezelf. Goed, het mag dan lijken dat ik me gelukkig voel. De meesten zullen dat ook wel menen, maar ik weet gewoon dat ik een masker draag. In feite is het laf, erg laf, dat ik niet eerlijk voor mijn gevoelens uitkom, maar ik kan het niet …. Ik durf het niet. Het is altijd die glimlach en dat irriteert mezelf wellicht het meest. Maar wat erachter zit begrijpt geen mens. Mijn afdelingsgenoten niet, helemaal niemand. Zou het ooit bij iemand opkomen om zich af te vragen of ik geen moeilijkheden met mezelf zou kunnen hebben? Waarom gaat het studeren niet bevredigend? Waarom zijn menselijke contacten niet meer echt leuk? Waarom kunnen mijn hobby’s me niet echt meer boeien? Ligt dat allemaal aan mijzelf?
J
A
Waarom zeg ik nu ja? Waarom ben ik zo hard tegen mezelf? Waarom ik alleen? Ziet niemand het dan? Waarom wil niemand het nu zien? Stelletje blinde teelballen! Strik …….. snik ……… strik ……… snik. Ik moet wel lachen vandaag. Een vorm van zelfbedrog. Gewoon mee lachen en ook echt spontaan. Zoiets verdrijft de depressiviteit, maar is ook slechts een van de vele tijdelijke pijnstillers. Ik ken wel een niet tijdelijke. Ik moet er toch weer om lachen. Zolang je kunt lachen ben je gelukkig. Dat zal wel waar zijn, dat zal ik wel moeten toegeven. Ik ben nog veel te zwak om tegen zo’n opmerking in te gaan. Ik lach in ieder geval en ben ongelukkig. Bijna negentien jaar. Het had zo mooi kunnen wezen. Maar sinds ik volwassen begon te worden is het plezier als compensatie gestorven. Het wordt tijd dat er iemand volgt. “Ha, ha” ……… “Ha, ha” ……… Lach er maar om. Zeven keer zeven keer zeven keer zeven keer zeven geeft zestienduizendachthonderzeven mogelijkheden. Tot wat? Wat, tot wat!? Doe maar alsof je het niet weet. Bedrieg jezelf nog een keer! Lees het, lees het! Druk je ogen er tegen aan. Druk de pupillen plat. Rotte oogkassen. Les placodes. Bekijk het. Zie het eindelijk eens. Het is laf, zo voel ik het. Ik heb er wel eens met iemand over gediscussieerd. Hij zei het de moeilijkste keuze te vinden. Het leven dat voor je ligt. Alle mooie dingen, die je nog kunt doen. Je bent jong en je wilt wat tenslotte. En denk ook eens aan de ouders en de vrienden. Voor hen is het een slag. Welke ouders? Welke vrienden? Wees reëel. Wees eerlijk tegen jezelf. 15. Zo’n leuke jongen. Hoe kan ik nu eerlijk tegen mezelf zijn, als ik een ander ben geworden. Ik ben een duivelse god en zal het lichtend voorbeeld geven. Het is laf en ook heel gemakkelijk. Het is veel moeilijker om in deze misère verder te gaan. Je bent jong en je wilt wat! Ha, reclamebedrog. Je hebt niks te willen. Zorg dat je wat wordt, dan ben je er vanaf. Trouw, sticht je gezin en wees burgerlijk gelukkig. Overdag werk, ’s avonds eten, pantoffels aan en voor de tv in je luie stoel. En op je dertigste bij een autoongeluk sterven. Of aan een hartaanval, of aan kanker en wat er nog meer is. Een prachtig leven kun je voor je hebben, zeg. Gaat heen en vermenigvuldigt de doden!
Een les voor een mes. Een snik voor een strik. Welke verborgen bedoelingen zou die jongen gehad hebben, vroeg een buitenstaander snikkend. Zo’n leuke jongen. Ik wilde dat ik weer een kind was. Op de lagere school zitten. Toen ik nog niet logisch kon denken. Toen ik nog een onbezorgd leven leed. Geen prestatie hoefde te leveren. Onbezorgd met je vriendjes en vriendinnetjes spelen. Dom spelen, voetballen, kwajongensstreken. Geen moeilijkheden ……….. Als ik nu in reïncarnatie geloof, kan ik opnieuw kind zijn. Maar hoe zal het zijn , als ik opnieuw volwassen begin te worden? En ben ik dan in vorige levens ook nooit verder gekomen? Dan zou ik eigenlijk zo kunnen nagaan wie ik ooit ben geweest. Dan zou ik een vroegere versie van mezelf kunnen bestuderen. Misschien zou dat me over een drempel kunnen helpen. Misschien. Ach, ik geloof verdomme niet in reïncarnatie! Ik ben geen James Dean geweest! Ik geloof niet aan een derde dag! NEE. Ik heb totaal geen hoop meer. Heb ik ooit iets gehad? Ik wilde dat ik een wervelstorm was, dan zou ik de wereld vernietigen. Ze hebben tijd genoeg gehad! Ja, ik meen dit serieus. Dat komt omdat je je wilt afreageren. Nu geef je hun de schuld en straks zei je, dat jij alleen schuld had. Geloof je het nu allebei? Nee, we zijn allemaal schuld. Maar ik ben de hoofdschuldige. Ik moet mezelf opofferen om … Zo meteen zeg je nog: om ze te redden. JA. Ik lach er maar weer om. Het is gewoon te gek. Joh, te maf, hè. Je kunt natuurlijk ook zeggen, dat de maatschappij je dood wilt hebben. Dan heb je helemaal een reden om jezelf te rechtvaardigen, zwakkeling! Nou, het is toch echt zo. Ik wilde dat ik een motor had dan reed ik me tegen de school te pletter. Heeft toch een kleurtje nodig. Toch voel ik me in het geheel niet somber, nog steeds niet. En ik geloof dat ik weet waarom. Het maakt me gewoon blij te weten dat ik er af ben. Je mag het niet doen! Ik zie niet in waarom. Ik ben oud genoeg om zelf te kunnen beslissen. Ik kies de enige juiste weg. Er blijft me niets anders over. Misschien doe ik bepaalde mensen pijn. Maar die hebben zich toch ook nooit om mijn leed bekommerd? Ze hebben zelfs grotendeels mijn pijn veroorzaakt. Ik ben nu eenmaal nooit een gewoon mens geweest. Dat is toch niet alleen mijn fout? Als altijd die contacten met je medemens op teleurstellingen uitlopen, ga je dan niet op een bepaald moment geloven dat je het niet aankunt? Dat zoiets niet gaat?
JA. Ga naar de psychiater! Psychiater? Dat is ook een mens. Ik kan niet meer met mensen omgaan. Ja, het lijkt er wel eens op, maar het is een schijnwereld. Laten we er nog één keer om lachen. JA!? Op drie weken na negentien jaar. Het is een heel mooi getal. Een getal om een streep door te zetten. JA! Ik hoop dat ook alle rotzakken die zich ooit mijn vrienden hebben genoemd, maar me alleen teleurstellingen en frustraties bezorgden zullen brullen. Wat een aardige jongen was het toch. Laat ze vooral beseffen dat ze het zelf altijd zo gewild hebben. En nu krabbelen ze terug. JA?! Mijn ideeën waren altijd voortreffelijk, maar werden altijd zo veranderd dat ze niet meer van mij waren. Durf maar eens te beweren dat ze dat zomaar deden. JA!? Wat zal ik nemen? Een mes, een strop? Of zal ik voor de laatste keer nog eens opschudding teweeg brengen. Iedereen laten merken dat ik het was. Als het markt is van de kerktoren springen. Zou dat niet mooi zijn? Een paar seconden helemaal vrij zijn en dan niets meer. JA!?? Even in mijn etui zoeken. Ja, daar heb ik mijn trouwe schaar. Daar ga ik het mee doen. JA. Ik geloof nu wel dat ik klaar ben. 16. Verspilde tijd? Marina las. Het greep haar zichtbaar aan. Jean had zich van haar afgewend en stond voor het raam, keek de binnenplaats over. Midden in de nacht, angstaanjagende muziek, drank, veel melancholie -
-
Heb je die schaar nog, vroeg Marina. Nee, die ben ik pas geleden op deze kamer kwijt geraakt. Ik heb nu een andere, een langere. Hij liet ‘m zien. Was dit je afscheidsverhaal? Nee, ik was nog te nuchter. Ik had mezelf nog teveel in de hand. Maar dat dacht ik ook. Jij hebt alleen niet het impulsieve moment gehad in een dronken bui, of misschien was je net op dat moment dit aan het schrijven en stelde je dat weer enigszins gerust. De weken daarna was ik ook nog heel ongelukkig hoor, maar ik praatte veel. Wanneer was ’t eigenlijk? Na een half jaar hier. Het ging niet om vanuit een geïsoleerde positie weer meer en meer te moeten opgaan in allerlei gemeenschapjes. En toch is het je daarna enige tijd gelukt. Het werd lente, de eerste lente hier, ik werd verliefd.
Weer in de trein en een week later. Een gewone week, een slappe week, de zevende. Vooral de laatste dagen, weer dagen van nadenken, over alles, vooral over mezelf. Zelfbespiegeling, navelstaren, zoek jezelf. Ik ken mezelf, maar ik ben niet tevreden meer.
Ik moet een andere kant op, echter zonder concessies aan mijn persoonlijkheid te doen, anders zie ik binnenkort grote teleurstellingen. Ik denk aan de examens. Mislukkingen op dat gebied zullen ook op het persoonlijk vlak doorwerken, vermoed ik zo. Je zegt wel, dat het niet zo erg is als je zakt, maar meen je dat? Nou wees dan eerlijk. Op al die stations altijd paartjes, die uit elkaar gaan, voor enige tijd. Afscheid nemen, tedere omhelzingen. Ik wil er niet naar kijken. Waarom? Misschien wel omdat ik nog nooit zoiets heb gehad. Ik denk er de laatste dagen sterk aan. Marlies, Janien, Jaap. Jaap, hij was niet in de leeszaal. Misschien is het ook beter zo, want wat kan ik van een ontmoeting met hem nu werkelijk verwachten? Vorig jaar was ik erg cynisch over die tijd. Het leek wel leuk, maar was het dat ook? Maar aan de andere kant: it wasn’t really wasted time. Don Henley zingt het zo mooi en ik hoef er niets aan toe te voegen. Je kunt wel denken: had ik dit, had ik dat, maar dat brengt niets. Zoiets zal nooit terugkomen. Dat is jeugd. Geslaagde jeugdliefdes moeten ook ophouden. Met mij ging het allemaal wat lulliger, maar misschien is dat ook wel beter zo. Ik ben er ook harder van geworden, denk ik. Bertrand, hou jezelf niet voor de gek! Ach wat, het was voorbij ……….. Waarom kom je er dan telkens op terug? Nou ja, op de een of andere manier is het belangrijk geworden. Iets wat niet te vergeten is. Misschien heeft het te maken met dat ik het gebruikt heb in vele verhalen. Misschien projecteer ik alle andere rottigheid erop terug. Het was in feite een grote slag. Goed, ik wist allang dat Marlies niet voor mij bestemd zou zijn. Dus feitelijk nergens reden toe. Ach, ik heb het al zo vaak verteld. De teleurstelling wanneer je mensen leert kennen. Zelfs ben ik toen ook te hard geweest. Deo Volente laat zien, dat Jaaps mening belachelijk was, maar juist het belachelijk maken en de insinuaties aan Jaaps (Volans) adres hebben het denk ik alleen maar erger gemaakt. Mensen kiezen ook partij voor de zwakkere. Het was misschien te hard, alhoewel ik van mening blijf, dat de brief, die nog veel harder was, alles zou hebben opgelost. Maar die was niet openbaar. Ach, allemaal achteraf gezwets. Ik heb er ook geen spijt van, dat ik het zo gedaan heb. 17. Praten in jezelf Het conflict heeft me, wat schrijven betreft, over de drempel geholpen. Van wel leuk en af en toe goed tot voortreffelijk (zo vind ik het persoonlijk hè?). Ik schrijf sindsdien niet veel, niet hele dagen zoals in ’76 en ’77, maar zo af en toe en meestal komt er dan wel wat redelijks uit. Hoe zou je het kunnen zeggen: het heeft je allemaal wat volwassener gemaakt. Het heeft je geholpen jezelf te kunnen zijn. Gisteravond was heerlijk. De hond uitlaten. Om twaalf uur, lekker weer en dan wat langer wandelen. In het donker kun je rustig lopen, nadenken. Inderdaad de mijmeringen van toen. Een stuk lopen, terwijl de familie zich ongerust maakt, omdat ik wat langer wegblijf dan gewoonlijk. Het is een zaak van stemmingen. Door de film die ik even tevoren had gezien werd de stemming ten dele bepaald. East of Eden, naar een boek van John Steinbeck. Met James Dean. De eerste keer dat ik hem zag en ik was meteen onder de indruk. Zo heerlijk naïef en toch zo intelligent, een
natuurtalent. Inhoudelijk was het ook goed. Vader met twee zoons, van wie de ene voorgetrokken wordt, de ander: enfant terrible. Een weggelopen moeder, die een succesvol bordeel heeft. Allerlei verwikkelingen omtrent vader en zoon. Mooi en ontroerend, ik zal het boek lezen. Nu heb ik nooit werkelijk last gehad met mijn ouders (wat heb ik wel met ze gehad?), dus wat dat betreft heeft de film niets met mij te maken, maar zet me wel aan het denken. Weer over jezelf denken. Eens eerlijk wezen tegen jezelf, want dat is ook nog moeilijk. Je zegt overal lak aan te hebben, maar is dat zo? Altijd die mooie glimlach, die brede grijns, waarachter je j verbergt. In het openbaar geen emoties, wel op papier, terwijl ik me helemaal niet wil verbergen. Ik wil niet afgezonderd blijven. En waarom ga je dan nooit naar een kroegavond, of naar een collega-bioloog, of gewoon naar iemand, die je kent? Geen zin, geen behoefte. Man, wees in vredesnaam eerlijk tegen jezelf. Ik durf niet …. Ach, dat is ook onzin, al ben ik het met mezelf eens, dat ik toch op een gegeven moment contact moet maken met anderen. In de barak lijkt het nu wel leuk, maar is dat echt zo? Je kunt toch niet altijd op jezelf blijven? Vereenzaming? Wel nee, maar pas er wel voor op. Ik wil echter niets van mijn persoonlijkheid inleveren. Je moet het zelf weten, en misschien hoeft dat ook niet. En wat dan nog? Nu lever je een vinger in en straks krijg je er misschien twee of meer terug. Je moet toch een keer gokken. Kroegavonden lijken me niet leuk. Er zijn ook andere mogelijkheden. Biologenborrel, biologenweekend, verenigingen. Het hoeft geen kroegavond te zijn. En persoonlijke contacten kunnen ook verbeterd worden. Toon eens wat moed! Ik weet het niet, het lijkt wel zo mooi, maar het is net als met zo’n kroegavond. Ik wil eerst wel, maar op het laatste moment: NEE! Je moet de drempel weer over, maar houd jezelf in de hand. En zoiets hoeft ook niet van vandaag op morgen. Maar een keer moet je toch meer en weer. Je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen ontwikkeling in je eigen leven. Hier in Nederland nog wel. Discussie! Nee, Jean of hoe je ook wilt heten. Het gaat niet vanzelf. Je moet er zelf ook wat voor doen. En ik wil niet zeggen dat je in een uiterste zit, maar grensverlegging zodanig dat je niet in een ander uiterste komt is acceptabel. Ik doe waar ik zin in heb. Je ziet ’t maar. Inderdaad. Dergelijke tweeslachtige gedachten.
-
Je dacht te moeten, terwijl je niet wilde …. Ik kon nu eenmaal niet totaal anders worden. Ik dacht dat ook, maar ik heb moeten veranderen. Maar dat was de andere kant op, dat heb ik ook gehad, maar om daarna terug te moeten naar waar je vandaan wilde, dat is verschrikkelijk, dat wilde jij toch ook niet. Nee, dat wilde ik niet meer. Ik had genoeg gehad.
18. Geen samoerai Ik sneed dus niet diep genoeg, daarvoor was het mes niet lang genoeg geweest. Nu zeggen ze dat het mijn geluk is geweest, want ik heb zo mijn ingewanden niet geraakt en dat zou een snelle dood verhinderd kunnen hebben. Ik had dus het groentemes of het vleesmes moeten nemen, dan was ik geslaagd. Het was dan ook wel moeilijker geweest. Met een stanleymes snijd je alles zo open, met zo’n ander mes moet je meer drukken en trekken en dat kon ik vast niet meer op dat tijdstip. Ja, die samoerais hadden hun vlijmscherpe zwaarden, waarmee ze heel diep gingen. Zij waren ook moediger, heldhaftiger, wilden echt dood. Toch ben ik blij dat ik het gedaan heb, nog steeds, en nog blijer dat ik overleefd heb. Misschien heb ik hier voor het eerst iets aan mijn moeder te danken (op mijn geboorte na dan). Ze werd wakker, misschien van de radio, voelde zich niet al te goed en ging voor de zekerheid naar de WC en trof mij daar op de bank bewusteloos en bloedend aan. Ze schreeuwde het uit. Vader kwam, mijn zusje en broers. Huilen, paniek, mijn oudste broer belde het ziekenhuis en snel verscheen een ziekenauto. En zo werd ik dan gered. Er was nog niet voldoende bloed gevloeid. Gruwelijke details, die toch ook interessant zijn. Hoe mooi zou het zijn om me nog eens bloedend van links naar rechts op de bank te zien zitten. Een nieuw bankstel hebben ze ook moeten kopen en dat deed me veel plezier. Nu zal ik echter achtergronden beschrijven. Voor mezelf, vooral voor mezelf. Zo nu en dan, alleen ter afwisseling en voor het eigen inzicht. Niet voor andermans inzicht. Die jonge arts kan me in ieder geval de pot op. De avond van de poging was ik uiteraard uit. Ik deed niet anders in de laatste tijd. Ik denk wel dat ik het eigenlijk niet wilde, maar wie of wat weerhield me dan? Ik zelf niet meer. Bovendien had ik ook nog de twijfelachtige eer gekregen een femme fatale te zijn, en dat schept weer allerlei verplichtingen. Velen wilden uitproberen hoe het met zo’n fatale femme is, velen wilden mijn vaste truukjes ervaren en ik stelde ze niet teleur. Nee, vaste bindingen niet meer, daar was ik na Albert en zijn broer wel achter, maar helemaal geen (losvaste) bindingen wilde ik nog niet. Waarschijnlijk was ik te lief. Ik zei niet zo vaak nee, want ik dacht: je leeft maar één keer. Nu ik dit opschrijf lijkt dat wat banaal, maar ik was ook banaal en ik kon er niet aan ontkomen. Daarvoor moest iets dramatisch gebeuren, want nu weet ik dat ik niet meer zal terugkeren in dat fijne schoolleventje. Ik trek me terug, wat ze ook zullen zeggen. Femme fatale of niet, het fatale is dat ik nu alleen ga doen, waar ik zelf zin in heb. Lekker in het ziekenhuis uitrusten, dan nog eens op vakantie en ooit weer een keer naar school. Nee, dit jaar zal ik niet meer naar school gaan. Daar zal ik in ieder geval niet meer psychisch tegen opgewassen zijn. Goed, het betekent dat ik zal blijven zitten, maar dat komt alleen maar goed uit. Al die
zeikerds uit mijn klas kom ik dan niet meer tegen, want als het goed is zullen ze binnenkort van school af zijn. Ik blijf nog gezellig een jaartje en neem rust, veel rust. Ik ben trouwens benieuwd wie me allemaal op zullen komen zoeken. Ze mogen van mij wegblijven, maar toch …. Ergens is bezoek ook wel leuk, heel leuk, goede afwisseling. Niet bezoek van dokter, verliefde dokter, ouders, broers, zusje, tante, maar van vriend, vriendin. Zou ik die hebben? -
Zijn ze geweest? Nee, natuurlijk niet, ze hadden wel wat beters te doen. Echt niemand? Één iemand, de enige die ik nu af en toe nog zie. Een jongen? Een aardige jongen, een van de weinige, die niet direct met me naar bed wilde en daarom ook nooit met me naar bed is geweest. Hij was serieuzer. Jullie contact was dus meer geestelijk. Juist, voor jou niets bijzonders, voor mij in die tijd wel.
19. Regen is beweging Jean kon goed spelen. Op een dag kwam hij van huis terug de barak in en had zijn hand in een verband, zijn linkerhand. Dat noemde hij een gelukje, want als zijn rechterhand, zijn schrijvershand verwond zou zijn …… Hij had het er dan ook over om zijn handen te laten verzekeren, maar allereerst vertelde hij natuurlijk een prachtig verhaal over die hand. Ja, hij liep als zo vaak met de hond door een bos en opeens hoorde hij geknal. Niet het geknal van hagel, maar een lichter geluid. Iets later zag hij een paar jongetjes, die met windbuksen cowboytje of oorlogje aan het spelen waren. En maar schieten. Opeens voelde Jean iets steken, iets prikken, en hij zag bloed, veel bloed. Het drupte en drupte. Verrassend. Een windbukskogeltje was dwars door zijn hand gegaan. Bij de pols erin, bij de knokkels eruit. Twee gaatjes waren inderdaad te zien, nadat Jean het verband had verwijderd. Maar was er dan niets kapot, vroegen bezorgde barakgenoten. Wat zei de dokter? Oh, de dokter had gezegd dat hij geluk had gehad, dat het kogeltje er mooi tussendoor was gegaan. Voor de zekerheid was echter wel enige rust nodig. Helemaal niets doen met die hand, wat hem uitermate goed uitkwam. En iedereen geloofde het natuurlijk. Een ander bekrachtigde het nog eens door een soortgelijk verhaal te vertellen. Hij was niet geraakt, maar hij was de jongens die met een windbuks schoten tegen gekomen en daarom kon hij zich dit helemaal voorstellen. De ontknoping was dan ook verrassend: het bleek gewoon niet waar te zijn. Zijn hond, uitgerekend zijn eigen hond, had hem gebeten. De twee gaten waren de afdrukken van twee van de vier hoektanden. En zo geloofden ze zoveel. Mensen zijn gemakkelijk te misleiden. -
Heb jij wat aan je ouders gehad, vroeg Marina op een dag. Ze wandelden richting kroeg, richting DE kroeg, waar ze zo vaak zaten. Weet ik niet. Ik kan me ze niet in negatieve zin voorstellen, maar ook niet in positieve zin. Het zijn aardige mensen.
-
Aardige mensen? Alleen maar aardige mensen? Ja, ik denk niet dat ze veel aan mijn ontwikkeling hebben bijgedragen. Wel hier en daar een kleinigheid, maar niets bijzonders. Je hebt dus ook al niets aan je ouders gehad. Ja, ja.
Die voorzichtigheid. - Vrouw!? Ga je mee naar de kroeg, riep Jean. Marina zat in de keuken te praten met Martin. - Oh best, maar even kalm hè? Ze stond op een maakte zich bereid, terwijl Jean even het gesprek met Martin verzorgde. Weinig zinnigs, maar dat kan ook niet altijd. Dat was een bewustzijnsfase. Buiten regende het en dat was minder prettig, maar waarom zou het niet regenen? Regen is beweging en beweging is essentieel. Alles wisselt en wisselt. Het regent altijd. I can show you that when it starts to rain, everything’s the same. Mensen zingen, mensen bewegen. Allright, let’s go, swingtime! Marina en Jean trotseerden de regen en werden dan ook niet erg nat. Verfrissend was het, meer niet. Nou ja, misschien rook het ook nog lekker. Lekker? - Erik gaat verhuizen. - Heeft hij het de rest al verteld? - Ik denk van niet. Het zal bovendien nog wel eventjes duren. - Hoe lang? - Een maand. - Dus we wachten nog een maand? - Oh, misschien wel langer. - Ben je nu tevreden? - Ja, zelfs zo dat ik mijn beste vriend niet zomaar laat vertrekken. - Nou, dan is iedereen weg die wij iets beters gunden. 20. Vooruitgang zoeken in het onverwachte Ze kwamen bij de kroeg en gingen naar binnen. Veel mensen, weinig bekenden, hetgeen een mooie samenloop van bewegingen was. Ze bestelden twee glaasjes rode wijn en gingen ergens zitten. Allebei keken ze een tijdje rond, namen omgeving en mensen in zich op, totdat hun blikken elkaar troffen. Ze glimlachten en namen een slokje wijn. Het klokje tikte nog. De muziek was treffend. Zo niet dan ramt er altijd wel iemand subtiel doorheen. - Die mensen toch, ze zijn zo gelukkig, zei Marina. - Zouden wij ooit zo gelukkig kunnen zijn, vroeg Jean. - Niet van die moeilijke vragen, lieve man, wij zijn hier ook maar om ons te ontspannen. - Ontspannen??! - Niet dan? - Ontspannen is zo’n vreemd woord. Je spant ont. Moet je gespannen zijn geweest? -
Deze mensen zijn de hele dag gespannen geweest. Zo, en als dat niet voor mij geldt dan …. Dan ben je de hele dag ontspannen.
-
-
-
Maar toch niet gelukkig. Best, … vertel me maar eens iets anders. Bijvoorbeeld: wat heb je vandaag gedaan? Het gewoonlijke. En elke dag was anders? Maar ook dan kun je het gewoonlijke doen. Ja, je probeert dagen uit het verleden na te doen, omdat die zo leuk schenen. Dan worden het gewoontes. Het verleden blijven nadoen, totdat je strandt. Ga jij ook al terug? Nee, ik ga niet terug. Het zou wel al te mal zijn, wamt wat moet ik daar. Er is nooit een weg terug, maar dat wil niet zeggen, dat ik bepaalde zaken uit het verleden niet kan gebruiken om vooruit te komen. Ik doe zo vaak grepen in het verleden en ga alleen maar vooruit. Goed zo, we zijn weer waar we wezen moeten. Dacht je dat ik tegengesteld ging denken? Oh nee, ik zou niet durven. Waarom dan zo’n gedoe? Ik hoor het graag. Het klinkt altijd zo grappig, en dat doet me wel wat. Zo dichtbij de spelgedachte. Zullen we eens een echt spel met de anderen spelen, tenminste wat zij een spel zouden noemen? Ter gelegenheid van het afscheid van Erik. Ja, een leuk spel met verrassingen, tenslotte ligt een deel van de vooruitgang in het onverwachte. Maar welk spel? Strippoker. Ach, ze zijn al uitgekleed. Monopolie? Mijn god! We vinden wel wat. Ja, we vinden wel wat.
Ze dronken nog een tijdje door. Leven na de dood? Vraag, vraag. Vraag, vraag. Ik zal ze nog eens goed op hun bek laten vallen. 21. Jean’s lentegevoel Olé, lente. Fleure de beure. Een godin? Rond, gezond, olé, de lente en een gele wagen en geroep en gegroet. Voel ik me daardoor wat opgetogen? Weer klein. Bertrand laat het fijn zijn. Zo is het nu eenmaal voor jou weggelegd. Zeven dagen bier, zeven dagen thee, zeven dagen whisky, zeven dagen appelsap, zeven dagen koffie, zeven dagen vruchtenwater, zeven dagen leven en tenslotte zeven dagen dood. Echt lentesk: zeven dagen lang. En dan zo’n veertien uur later. Het is licht, het regent, de lente heeft zich teruggetrokken, terwijl maart laat zien, dat men hem altijd juist heeft doorgrond.
Gelukkig zit ik nu. Straks ging het nog wel. Sombere lucht, een niet zo lente-achtig arboretum, maar toch lekker genoeg om me daar te plezieren. En opeens was daar de regen. Ik wil het nog eens zeggen: van de week voel ik me eindelijk eens een beetje goed op mijn gemak. Ik voel me tamelijk gelukkig, dat kan ik ook wel zeggen. De situaties over welke ik niet gelukkig ben zijn er ook nog volop, maar die dring ik dan eventjes terug. Ook komt er nu een vaag, oud gevoel op. Het gevoel uit de “It wasn’t really wasted time”- periode. Ik kab het echt niet tegenhouden. Ach, het zal allemaal wel overgaan, allemaal lente in de kop. Kom maar eens op de koffie. Papieroorlog Kom maar eens op de thee. 17 x 20 = 19 Antwoord: blijf maar weg. Zullen we op bezoek gaan. Wie? Wie is wei? Schizofreen. Erik is drie individuen. Hij is schizofreen en de ene helft is ook weer schizofreen, terwijl de andere helft gewoon schijnt te zijn. Driedimensionale gesprekken. Een eend komt aanwandelen. Nu begrijp ik volkomen waarom men dat waggelen noemt. Aansnellend met klapperende bek stort ze ter aarde. Een mannetje met een groene kop onderneemt een aanranding. Het is weer lente. Verkrachting! Dames, het is baltstijd, ja!! De vaste partner springt boven op de aanvaller. Woeste achtervolgingen en aanvallen hernieuwd op het vrouwtje. Dagelijks terugkerende taferelen op de grote open plek in het groene barakken-hokken-bos. Het lijkt me wel leuk om op mijn raam een heel klein papiertje te hangen met de tekst: Zo, zo, ben jij ook al zo nieuwsgierig. Drie miljoen levenden zeiden Dat is Hem Daarom zei ik ook maar geen nee. Buurman geeft variatie Drie miljoen doden zeiden Dat was Hem. Ik voel me er niet toe geroepen. Wat betekent? Gezwets. Diaepifaniea. Okee, weer er blij om, maar wees voorzichtig, loop niet te hard van stapel. Brandstapel verwoest: schrijf het op je borst. Dat marsmannetje was grappig … Kan het nog duidelijker? Cyclus. Zelfde tijd als begin. Voel me vrolijk. Zware arbeid is gedaan. De sterke drank rukt aan. Ballantine’s smaakt best. Vertellen. Ik wil weer, maar laat me door allen afleiden. Ik ben toch gelukkig in zekere zin. Zo gedeprimeerd als ik hier aankwam, zo vrolijk, vrij en tevreden voel ik me nu. Maandagmorgen vlak voor het slapen gaan plakte ik nog een stuk plakband over de
openliggende contacten van de wekker om niet toevallig een shock te krijgen. Bang voor toevallige zelfmoord? Volgende week kan het wel weer een rotweek zijn. Nu zijn even alle problemen naar achteren geschoven, al zijn er ook wel leuke problemen. Toch oppassen om niet te pessimistisch te zijn. To realize that I love you more than any other guy. Uit No reply. Toepasbaar op verleden. Nu? Nee, geenszins. I’m a loser, ook leuk. Schrijf je voor jezelf, of om de mensheid te redden? Het briefje hangt voor het raam. Verliefd!? Een zwaar woord. Gewoon genegenheid, een warm gevoel, een tijdelijke lenteboodschap. Is het een Esther, Marina, Natasja, Eva, Prunella, Violien, Jolien, Marion, Marijke, Emmy, Hansje, Miriam, Aphrodite of Selena!? Kruisingsproeven. Verborgen resultaat. Spanning in de buik. Wacht je op iemand? Gebrek aan aandacht. Opvallen doe je zo weer. Ik krijg echt weer zin om eens flink de gek uit te hangen, weer messias zijn. Ik voel dat ik het nu weer kan, dat ik me nu weer op mijn gemak voel. Even Benny te pakken nemen, Gerard een hak zetten. Ja, dat blijft. Daar verandert de LENTE niets aan. Zal ik het maar bekennen? Het voelt net als bij Marlies. Zeg: Doe niet zo mal. Ook dat is er weer. Zal ik het maar bekennen? Ik kan er weer uitkomen. Dan toch nog even tussendoor. Leven is volgens mij veel kostbaarder. Ook onze doornhaai gun ik dat. Eigenlijk komen er steeds meer afschuwgevoelens op bij dat snijden. Het verwerpelijke gedrag van Dorus moet ik toch even vermelden. Het is opeens allemaal heel anders. Love is the drug, ook zo’n mooie. 22. Voorbereidingen Werken is een goed middel ter afleiding, dacht Marina, en daarom moet ik zorgen, dat ik altijd genoeg werk onder handen heb. Aan Jean kun en kon je zien, wat er gebeurt als je te weinig doet. Aan mij heb je dat ook kunnen zien, maar ik ben nu tot inkeer gekomen. Ik ben een harde werkster geworden, die af en toe nog wel eens haar fantasie wil gebruiken.
Het merendeel van wat ik hier doe, is natuurlijk dom werk, maar ik houd dat zeker vol. Nu ik tot hier ben gekomen zet ik door. En daarna een andere studie en zo maar door tot aan mijn pensioen. Heel wijs zal ik dan worden, al ben ik natuurlijk al heel wijs. Marina was op weg naar een van de vele universiteitsgebouwen, alwaar in een kantine een groepje op haar wachtte. Ze was de begeleidster. Wetenschap en samenleving was waarmee ze bezig moest zijn. Praten, discussiëren, tenslotte een verslag. Het jaar ervoor had ze zelf in zo’n groepje gezeten, het hoorde nu eenmaal bij de studie. Ze had er toch niet zo’n bevredigend gevoel aan over gehouden. Ze had haar eigen inbreng te groot gevonden. Ook in dit groepje was haar inbreng als begeleidster tamelijk groot, maar gelukkig deden de eerstejaars studenten ook nog wat. Ze had een heuse meidengroep, en dat was heel prettig. Het onderwerp was dan ook, zeg maar, vrouwelijk. De jochies hadden daar blijkbaar geen belangstelling voor. Ze wilden de vooroordelen die ten aanzien van de vrouw in de wetenschap en in de biologie in het bijzonder niet onderzoeken. Ze wilden de vooroordelen zeker handhaven of tot oordelen promoveren. Ach, er waren er zoveel, die de schouders ophaalden voor haar ideeën, voor haar gedachten, ze was niet anders gewend. Maar ze liet zich niet meer gebruiken. Ze wist nu genoeg. De dames van haar groepje waren al aanwezig. Gezellig koffie en thee drinken, gezellig praten, niet over breipatronen of serviezen, nee, over serieuzere zaken. Marina haalde een kopje thee en ging tussen haar vriendinnen zitten. Ze zwegen en keken haar aan. “Wat is er?”, vroeg ze “We hadden het over jou”, zei iemand. “Oh, …. Nou, ga verder”, en in dat uur werd zij doorgelicht. Ook aardig, als anderen eens de analyse overnemen … Ze kon nog steeds prachtig vertellen. “Er moest weer eens wat gebeuren. Zolang hadden we al stil gezeten, die anderen tot rust laten komen, Erik laten verhuizen, dat alles vrij normaal moest lijken. Zelfs Jean houding werd meer en meer geduld, geaccepteerd noot, al zochten enkele van de anderen ook meer met hun bezoek de geborgenheid van hun kamertje op om daar gezellig te eten. Geen gekook meer voor de heleboel. Het betekende niets, het was te incidenteel en als de grote regelaar, Dorus, aanwezig was, gebeurde het ook niet. Het was dan ook niet verwonderlijk dat Jean bij mij kwam met het plan de allerbeste Dorus eens een hak te zetten. Dorus was binnenkort jarig en dat was een mooie gelegenheid. Een groots feest zou hij geven, dat vermoedden we wel, vooral omdat het het jaar ervoor een schertsvertoning was geweest, maar dan wel in de zin, dat het geen feest was geweest. De gedachte was er niet geweest, en uit een eikel groeit nu eenmaal niet in één avond een Wodanseik. Maar was er wel een eikel? Een paar dagen geleden trok Jean zijn vroegere Messiasgewaad met de blauwe vilten handjes en J.B. nog veel blauwer midden op het kruis aan. De zon scheen zelfs, zodat het leuk glinsterde toen we richting de grote bomentuin bovenop de berg liepen. Netjes en teder
gearmd bewogen we ons voort. Om mijn andere hand had ik een tas met een degelijk broodmes en een paarse doek. Olé, we dansten en waren er zo. Op een doordeweekse dag is het nimmer druk in de grote bomentuin. Dat is meer iets voor de zondag, als de mensen enthousiast op elke aflopen, omdat er een uil in zou zitten. Een uil? Ja, jij! Van eik tot eik liepen we. Ik spreidde het doek, Jean mikte de eikels erop en zo nu en dan een prikkelige kastanje. De missers legde ik er bij. Zodoende hadden we enige tijd een mooie tas vol vruchten. Tenslotte klom ik nog in enkele prachtige eiken om met mijn eigen stanleyzakmes een paar schitterende takken uit de toppen te snijden, die ik naar beneden gooide, waar Jean ze netjes opving. Zo nu en dan zat er een parasietje tussen. 23: Eikels en kastanjes Nu vinden er tussendoor ook nog wel eens bruikbare gebeurtenissen plaats. Het is niet zo, dat we alles plannen, oh nee, niet meer dan de globale lijn. Toeval en improvisatie, daar moeten we het van hebben. Soms ontbreekt het impulsieve moment wel eens en dat is onmiddellijk merkbaar in het resultaat. Op een dag was Dorus zijn kamer aan het leegpakken. Alles, van kast tot bed, van installatie tot planten, werd op de gang gepoot, zodat ik met veel moeite en turnbewegingen nog van mijn kamer naar de buitendeur kon komen. Alleen zijn radio bleef uiteraard staan en aan. Die kon dan ook nog net op de vensterbank staan. Het leek er op dat hij voor de zoveelste keer zo’n schoonmaakbevlieging had en dan was netjes nog niet netjes genoeg, laat staan de gewone situatie, die we bij mij aantreffen of nog anders, die bij Jean. Dit keer was het echter niet helemaal zo als we het kenden. Een paar dagen later zag ik het en schrok toch wel, omdat de verandering niet anders dan banaal genoemd kon worden. In mijn ogen dan. Een gewone herinrichting van zijn kamer zou daar aan toe geweest zijn. De kamer zou net zo degelijk zijn gebleven, maar nu was ie superdegelijk geworden. Wat wil je ook met zo’n sjiek kamerbreed tapijt met miljoenen pluisjes. Heel wat anders dan de rotan of de versleten matten elders. Dorus vond het mooi en daarom had hij het gedaan, maar ik kon er niet naar kijken. Het verbaasde me dan ook niet dat Jean aan de anderen voorstelde om Dorus een nieuw tapijt op diens verjaardag te geven. Ze lachten allen instemmend, maar dat konden ze toch niet maken. Wij tweeën wel, wij tweeën zeker, wij tweeën altijd. Het klinkt wel vanzelfsprekend …. Ach, het was een geslaagde dag, die verjaardag van Dorus gisteren. Leuk hè, een paar mensen zetten je in deze ellendige wereld en dan krijg je ook nog allerlei om maar in herinnering te brengen hoeveel meer ellende er sindsdien is bij gekomen, sinds jij gemaakt bent. Moet een verjaardag niet veel eerder een (symbolische) dodenherdenking zijn? Heel handig, Dorus slaapt de nacht voor zijn verjaardag altijd elders, zodat we veel (speel)ruimte hadden. En daar zaten we dan. Jean en ik op het bed, er vlak boven, de rest elders, verspreid. Zelden zaten we zolang bij de anderen en Jean miste geloof ik Erik toch wel enigszins. Het was natuurlijk weer dezelfde schertsvertoning, maar we moesten de stemming even op laten komen. Tijdens de koffie en taart gebeurt dat zelden, daar schijnt toch wat meer voor nodig
te zijn. Vooral het gedimde licht was heel geschikt, zodat Jean en ik vrijwel onopgemerkt nog wat konden hannesen. Muziek op een zacht volume, de afgrijselijke gladde muziek, de toepasselijke gesprekjes over helemaal niets, het was allemaal zoals verwacht en voor sommigen misschien wel gezellig. Tijd voor iets onverwachts derhalve. Hij kwam en zag dat het goed was, iets in die richting. Ik drukte achterop het bed en de eikels schoten onder het bed vandaan, alle kanten op, overal naar toe verspreidde zich het nieuwe tapijt. Jean sprong omhoog en zie, allerlei kleine eikjes schoten omhoog, vielen van het plafond en kwamen van boven af de kast (die handige touwtjes, ja). Dorus werd bekogeld met kastanjes, die ie niet eens uit het vuur hoefde te halen. Hij werd een echte egel, helemaal kregel. Maar dit natuurgebeuren was niet voldoende. Sprakeloos waren ze al, ze stonden ook niet op, verstandig, want dan waren ze toch weer gevallen. Tot nu toe was het wel weer op te ruimen geweest, maar tenslotte kwamen de beklijvende acts. Ik maakte een geweldige sprong, Jean is daar niet lenig genoeg voor, vanaf het bed bovenop Dorus en verspreidde een gordijn van glinster en bladeren en nog wat rot materiaal. Oh gut, ik sprong midden in zijn kruis, tsjonge wat kronkelde hij. Het past bij al die eikels, hij werd een eikel en Jean was de eik en stampte alle nakomelingen fijn en begoot ze met een zwartgroene vloeistof. Toverdrank, riep hij. Toverdrank! Tenslotte bespoten we de hele boel met alkohol en verlieten we het feest, dat nu sfeer had gekregen, maar toch feestten wij liever elders verder. Wij gingen naar onze vertrouwde kroeg en lachten en dronken op Dorus’ nieuwe tapijt. 24 Femme fatale Die middag had Jean nog wat gekrabbeld en in de kroeg liet hij het aan Marina zien. - Het zijn stemmingsartikeltjes. - Ze maken me gek. Ik hoor ze en hoor ze. Ik kan niet alleen zijn. Nooit kan ik alleen zijn. Nooit kan ik in stilte bezig zijn. Zachtjes las ze het voor. - Eruit springen. Uit het raam? Ze keek even naar Jean. Je wilt toch niet, het is niet de tijd. - Nee, nee, ik weet waarop ik wacht. -
-
-
Al die verplichtingen, ik word er doodmoe van. Is dat nu vrijheid? Nu is het duidelijker. Ik kan niet doen wat ik wil. Nu zou ik ook niet uitsluitend dingen voor mezelf willen doen. Maar wel meer vrijheid ………. Oh, de oplossing hiervoor lijkt me vrij eenvoudig. Ik weet het, ik ben ook bezig alles op te geven. Tenslotte alles? Tenslotte alles. Nagel: een steppewolf? Ik: een steppewolf? Ik: Nagel? Mysteriën. Ik: een tovenaar? Duivel, dag duivels. …….. Wie is Nagel? Nagel is de hoofdfiguur van Mysteriën. Hij lijdt nogal en sterft tenslotte. Hij springt in de zee. En heeft soortgelijke problemen als de steppewolf? Ja, al heeft Nagel meer te doen met een femme fatale.
-
Een femme fatale? Prachtig, dan moet ik dat boek zeker eens lezen. Je wilt nog steeds femme fatale zijn? Ik wil het in ieder geval niet verleren.
De eerste keer was ze natuurlijk niet geslaagd. Ze had twee manlijke personen tegen elkaar willen uitspelen. Dat was niet helemaal zo gegaan, als ze verwacht had. Ze had moeten weglopen, maar daarmee was ze Albert nog niet kwijt, die had zich in haar vast gebeten, die had zichzelf goed verblind. Marina was nu echter hard. Als ze hem zag staan, liep ze hooghartig verder. Haar naam werd dan wel geroepen, herhaalde malen, maar ze liep door. Albert kwam haar natuurlijk achterna rennen en versperde tenslotte de weg. “Wat moet je?’, vroeg ze onvriendelijk. “Je weet heel goed wat ik wil”, zei hij. Hij had zijn arm al op haar schouder gelegd. “Nee, ik weet niet wat je wilt. En doe die arm weg, anders …..” “Wat anders?” Hij glimlachte en legde de andere hand met arm om haar heen en wilde haar naar zich toe trekken, maar zij ramde haar knie tussen zijn benen. “Het knietje’, zei ze, “Het zal altijd het knietje zijn.” Je kan op verschillende manieren femme fatale zijn, schreef ze in haar ziekenhuisschrift, ongewild en gewild. Stel je een vrouw voor, die op de een of andere manier niet haar emoties, haar gevoelens kan laten blijken. Ze is heel nuchter, haast koel lijkt het, maar af en toe zal ze een tipje van de sluier oplichten en dat kan genoeg zijn om iemand hopeloos of enigszins verliefd op haar te maken. Het gevolg is dat ze meer aandacht van die persoon krijgt. Nu zullen er meer momenten zijn dat ze iets van haar gevoelens laat blijken, maar hoeveel momenten zijn er niet, dat ze door haar geslotenheid afstoot. Het schild zal men natuurlijk proberen te doorbreken en wellicht lukt het even. Meestal niet. Zo’n femme fatale was ik niet, denk ik. Ik was gewoon een speler, ik speelde met gevoelens en raakte uiterst bedreven. Ik opende en sloot, maar het gaf me toch niet zo veel plezier. Ik probeerde door het spelen nog zoveel mogelijk plezier aan een groot ongemak te beleven. Het ongemak had ik mezelf op de hals gehaald, dat is duidelijk. Hoe ik het ooit leuk heb kunnen vinden een vaste vriend te hebben? Ik denk dat ik teveel een gewoon meisje was en dat ik er door trauma’s achter moest komen, dat ik niet zo iemand was, al had ik dat andere waarschijnlijk al veel eerder in me. 25. Paardrijden Vanaf de dag dat iedereen opeens wist, dat ik geen vaste vriend meer had was ik heel gewild. Die middag, het was geloof in een vrijdag, kwam Robert bij me en vroeg of ik zin had om na schooltijd met hem paard te rijden en dan ’s avonds uit te gaan. Robert was niet de eerste de beste in de klas. Nee, hij was heel voornaam en toch niet werkelijk ballerig. En ach, het leek me wel wat. Ik glimlachte heel lief en zei ja, maar begon tegelijkertijd te bedenken hoe ik er voor kon zorgen, dat hij niet teveel van mij ging verwachten. Op een vriendelijke manier, want ik wilde hem niet echt kwetsen. Aanhalen en afstoten, dacht ik, een te snel draaiende aarde. Nee, doktertje, ik zal je dit niet laten lezen. Oh jij wilt zo graag, ik zie het aan je ogen, maar ik het laat het niet toe. Ja, zo’n figuur komt dan bij je op het bed zitten en begint je te zoenen. Wat moet je dan, als je je nog nauwelijks kunt bewegen omdat dat zoveel pijn doet? Geen knietje, nee, maar wel een flinke
klap met de hand en de zuster roepen en melding maken van het vervelende feit. Ja, zo fataal kan ik ook zijn. Robert ging na dat ene uurtje les ’s middags met me naar zijn stal. Erachter in de wei stonden twee paarden, maar we gingen eerst de stal in. Hij toonde me alles en stond de hele tijd dicht achter me, maar nooit tegen me aan. Daarna werden de paarden rijklaar gemaakt en ondernamen we een tochtje door de omgeving. Het ging me niet moeilijk af, dat paardrijden, al ging het wel eens iets te snel of te langzaam, omdat het beest niet helemaal goed reageerde op mijn bewegingen. Halverwege vond ik dat er toch minstens één ding mis moest gaan, dus leek het me aardig om van het paard te vallen, tevens een daad die voor ongevraagde tederheden zou kunnen zorgen, die deze middag toch ergens en eens nodig waren. Ik ken mensen die vanuit zo’n situatie een huwelijk hebben opgebouwd. Natuurlijk moest ik zorgen dat het niet teveel pijn zou doen. Een val breken had ik nooit geleerd en veel zacht vlees om de val op te vangen had ik niet. In een bocht ging ik harder, liet me overhellen en gleed langzaam van het paard en kwam toch niet geheel pijnloos op de bodem terecht. Robert was snel bij me, ik had niet anders verwacht. Hij pakte me beet en vroeg “Heb je je pijn gedaan?” en “Gaat het?” Ik mompelde wat en liet me overeind helpen. Hij deed dat heel onhandig, of juist heel handig, want hij zorgde ervoor dat zijn handen zolang mogelijk tegen mijn tietjes aanzaten. Toen ik stond zei ik: “Ik wil nog even zitten, even bijkomen.” Hij kwam naast me zitten, dicht naast me zitten. “Wat wil je?”, vroeg ik. “Ik wil niets. Jij liet je toch van het paard vallen?” “Oh, ik dacht anders dat ik vanzelf viel.” We vreeën daarna een beetje en toen ik zijn gulp open maakte wist ik genoeg. “Versier je meisjes altijd zo?” Nee, tegen zo’n opmerking kon Robertje niet. Gut, als ik me dit nu bedenk, vraag ik me af waarom het zo leuk was, ik bedoel: leek. Teveel gevreeën en geneukt in die tijd, dat is duidelijk, daarom daarna nauwelijks meer. Zoveel behoefte zal ik er niet meer aan hebben, bovendien wil ik er tegenwoordig van genieten. Robert was die avond ook heel aardig. Ik niet zo, ik deed heel onverschillig. “Ik vind je wel aardig”, zei hij op een bepaald sfeervol moment, heel laat, in een schaars verlicht café. “Je bedoelt: je houdt van me.” “ In de buurt, in de buurt.” “En je wilt zo wel dat ik met je ga slapen?” “Nou, nou, zo direct hoeft het niet.” “Waarom niet? Zeg toch wat je wilt! Je wilt alleen maar met me naar bed. Nou dat is best, maar zeg dat dan ook.” “Nee, nee. Dat kan erbij komen. Ik wil alleen maar dat je de vriendin van me wordt.” “Van jou?” “Ja, gaat dat niet?” “Ik wil niet van iemand zijn!” “Noem het dan zoals je zelf wilt. We kunnen toch een verhouding hebben?” “Wat is dat dan, een verhouding?”
“Nou ja, dat we met elkaar uitgaan en …” “Met elkaar neuken en met niemand anders?” “Dat zeg ik niet.” “Oh, je hebt meerdere rijd-vriendinnen.” “Ik vind dit helemaal niet leuk!” “Nee, ik vind jou ook niet leuk.” Maar intussen had ik onder tafel wel mijn voet zachtjes tussen zijn benen gebracht en wreef een beetje. “Ik begrijp je niet”, zei hij. “Dat hoeft ook niet”, zei ik en ik drukte even hard tegen zijn zak. Nee, dat beviel Robert niet. Ik ging en was weer eens bijtijds thuis en heb nog een tijd met plezier kunnen lezen. 26. Ruzie Vanmiddag liep ik door de winkelstraat. Ik had een paar boodschappen gedaan en moest nog even naar de kaasboer, toen iemand langs me schoot en “Ha Jean” riep. Ondanks zijn kaalgeschoren hoofd herkende ik hem. Op dat zelfde moment kwam Janien voorbij. Ze had krullen, krullen, die je in moet laten zetten. De haren waren ook niet meer zo donker. Ik herkende haar aan de oogopslag en misschien ook aan de nog altijd aanwezige sproeten. We zeiden niets. Ik zeg al jaren niets meer tegen de mensen in deze plaats, want ik heb hier geen bekenden meer. -
Je hebt me eigenlijk nog nooit over die Janien, en die … ander verteld, zei Marina. Er is ook niet zoveel te vertellen. Maar je bent ze niet vergeten. Nee, maar dat is nostalgie. Ik was jong en zij waren jonger. De eerste liefde. De eerste echte liefde. Nee, er is niet zoveel over te vertellen. Je wilt het niet, hè. Ik hoef niet. Het komt nog wel eens. Ik heb gewoon geen zin om over danslessen te praten en ik was in die tijd te extrovert, ik was teveel buiten mezelf. Verliefd, ja, dat zei je al. En na de vakantie was het voorbij. Zomervakanties laten altijd veel overgaan, kerstvakanties ook wel.
Ik weet het niet, maar toch voel ik me niet lekker. Lichamelijk heel duidelijk: ik ben ietwat misselijk. Geestelijk, psychisch of zo ben ik ook niet geheel tevreden. Ik ging weer eens naar de kroegavond samen met Linda, Erik en ene Leo. Eerst naar “de Tros”, waar het misschien wel gezellig te noemen was, maar waar me het lawaai toch duidelijk belemmerde. Bij Alzira was het niet zo druk en op het laatst zaten we bij een vuur: een open haard. Ik observeerde alleen nog en was niet meer bij een gesprek betrokken. Erik en Linda praatten. Ik was niet meer in de stemming, want ik voelde me steeds minder lekker. Had het ook prettig gevonden, wanneer ik het gesprek had kunnen volgen en de gelegenheid had gekregen om eens wat te zeggen. Nu hoorde ik echter vaag gemompel en dan voel ik me aardig tamelijk buitengesloten. Dat heb ik vaker bij dergelijke gelegenheden, dat ik me niet echt meer betrokken voel. Leuk is dat niet. Het is dan niet meer gezellig, terwijl het dat wel zou kunnen zijn. Bovendien spelen mijn hormonen ook wel eens op. Ik merk namelijk dat ik Linda, naast Marina, opeens steeds meer mag. Verliefdheid wil ik het nog niet noemen, maar wel van duidelijke genegenheid. Heel anders dan toen ik zei, dat we elkaar na zo’n jaar nog
nauwelijks kenden. Nu leren we elkaar steeds beter kennen, we trekken veel meer met elkaar op en dat is toch wel aardig. Maar als ik Erik dan zo zie keuvelen komt er wantrouwen op, een jaloezie, die ik liever niet wil. Misschien zijn het onschuldige gesprekken, zeer waarschijnlijk en ik zeg niks, omdat ik er niet direct naast zit, maar soms denk ik …. Nou ja, ik weet niet. Lichamelijk voelde ik me in ieder geval verre van prettig, en dat was al een vrij belangrijke reden, dat ik vertrokken ben. En deze keer de afwezigheid van de echte gezelligheid … Teveel citaten. Teveel citaten. En het werkelijkheidsgehalte? In de barak, in het hok, hadden ze het allang opgegeven om nog iets tegen Jean en Marina te ondernemen, al begrepen ze ook nog steeds niet, waarom ze nou zo vreemd deden. “Waarom zien we Jean haast nooit meer in de keuken?”, had Dorus, toen ze nog net niet met hun spelletjes waren begonnen, een enkele keer gevraagd. Later vervloekte hij ze alleen maar. Op een dag, iedereen was wel aanwezig, maar iedereen was druk of minder druk bezig op zijn of haar eigen kamer, hoorden ze opeens geschreeuw uit de keuken. Het was Marina die schreeuwde en Jean die schreeuwde. Ze schreeuwden tegen elkaar. Ze konden het allemaal duidelijk horen. Ruzie! Ruzie! Ruzie! Om het nog beter te horen, stonden al vlug zes deuren op een kiertje … Luisteren, horen, luisteren, horen, perplex staan. Impliciet, zeer impliciet. -
Je bent een rotzak. Je wilt me altijd wat opdringen, schreeuwde Marina. Ik wil je helemaal niets opdringen. Ik raad je alleen maar dingen aan. Jean schreeuwde harder. Noem je zoiets aanraden? Als ik je raadgevingen niet opvolg krijg ik een trap of een klap!! Kom, kom, goedmoedige tikjes, meer niet. Och, och, jij idioot, ik zit nog onder de blauwe plekken. Ik zal jou eens een goedmoedig tikje geven. Met dit been, kijk er maar goed naar!!!
27. Ik ga dan ook maar. Ze hoorden het Jean uitschreeuwen en vermoeden dat er iets gebeurd was. Er was deze keer daarom geen gegniffel. Ruzie! Dit tweetal, ruzie! Een breuk van de tweeëenheid, prachtig toch. Niemand dacht er dan ook aan om naderbij te komen en te kijken, laat staan om in te grijpen. - Nou, voel je het? Jij was heus niet zachtzinniger. Je mishandelde me! - Pas op, klootwijf, ik ga je nog eens echts wat aandoen, wat zeg ik, ik ga dat nu doen. Ze hoorden Jean door de gang strompelen en zijn kamer induiken. Gerommel. Even later schoot Marina de gang door. Ze rende, ze ging erg snel. Dook nog nadrukkelijker haar kamer in. Stilte, drukkende stilte. “’Cause deep in my heart, I know I love her.” Drukkende stilte, nog steeds stilte.
Opeens hoorden ze Jean weer strompelen, richting keuken. Hij had iets in zijn hand, maar wat precies? Door de kieren was dat niet te zien. In de keuken hoorden ze Jean weer schreeuwen? - Waar ben je, stuk zenuwongeluk?! Heel vriendelijk klonk uit de andere hoek van de barak: - Hoehoe, hoehoe, hier zit ik. Jean schoot de gang in. Op datzelfde moment was er een pistoolschot te horen. Jean vuurde en Marina vuurde terug.Een heus vuurgevecht in de gang, zodat nu helemaal niemand meer tussenbeide durfde te komen. Toch zoveel mogelijk zien. Een breder kiertje. Jean schoot. Marina schoot. Lampen sneuvelden. Posters vielen van de muur, meer ging eraan en Marina rukte op, achter de kist midden in de gang, terwijl Jean in de buurt van de keuken bleef. Even stilte. Een laadpauze. Hoe ’t nu precies verder ging doet er niet toe. Uiteindelijk liep het slecht af voor Jean. Marina was slimmer en wist hem drie maal in de borst te raken. Jean bloedde en stortte ter aarde. Marina gooide haar pistool weg en rende naar Jean toe. Ook de anderen durfden nu te voorschijn te komen. In een kringetje stonden ze om de getroffen Jean heen en zwegen, keken bedremmeld. Marina had Jean in haar armen genomen. - Het is voorbij, het is zo voorbij, zei ze snikkend. Jean glimlachte. - Ik dank je, ik dank je, zei hij, zo was het een mooi eind. Dag allemaal. En met een grote glimlach op zijn mond stierf hij. Verslagen bleven allen staan. Gesnik, gehuil, ’t was ondanks alles toch een braaf iemand. “Wat moeten we nu doen”, vroeg Martin beverig. “Ik weet wat ik moet doen”, zei Marina. “Naar de politie gaan, het vertellen. Jij hebt hem gedood!”, zei Linda tamelijk koel. “Nee, nee, alles is geregeld. Ik zal het jullie maar vertellen. Wij hebben van de week het besluit genomen, dat het zo niet verder kon gaan. Minstens één van ons moest weg en omdat we eigenlijk al veel langer dood hebben willen zijn, leek ons die dood de beste uitweg. We besloten tot dit vuurgevecht. Één van ons zou verliezen. Zouden we beide dodelijke verwond raken, dan was het ook goed geweest. We zijn tot inkeer gekomen, we willen jullie niet meer tot last zijn …” Marina haalde de revolver uit Jeans hand en drukte die tegen haar slaap. “Ik ga dan ook maar.” “Niet doe, niet doen!”, riep Martin verschrikt en probeerde haar hand weg te drukken, “Welke zin heeft dat nu?” “Ik wil Jean achterna, ik heb hem geholpen bij zijn zelfdoding. Ik moet het zonder hulp doen.” “Onzin! Je wilt helemaal niet dood”, zei Linda nuchter. Marina keek haar met strakke blik aan en richtte op Linda en opeens, zonder dat iemand het in de gaten had, drukte ze af. Klik! Leeg, godverdomme leeg! Woedend gooide ze het pistool naar het andere eind van de gang.
“Nooit kan ik iets goed doen!” Ze huilde en liet zich op de grond vallen. Marin en de toch wel ontzettend geschrokken Linda probeerden haar te troosten. De anderen keken onbeholpen toe en wilden daarom Jean opeens ergens anders neerleggen. “Laat dat”, riep Marina woedend. “Ik zorg voor Jean! Jullie hebben hem al last genoeg bezorgd.” 28. Een afscheidsrede Marina legde Jeans lichaam op haar bed. Ze stond toe, dat Martin haar hielp, maar stuurde hem daarna onmiddellijk weg. Ze stak kaarsen aan en sloot de deur. De muziek zette ze heel hard die avond en ze dronk veel wijn, heel veel wijn. Af en toe hoorden ze gelach. Gelach van Jean? Het leek zo, het leek erop. De volgende dag was het lijk weg. Navraag leverde niets op. Marina wilde niet vertellen waar hij was gebleven. Ze had voor hem gezorgd, zei ze. Meer niet. Genoeg. Genoeg. ’s Middags verscheen een verhuiswagen en Jeans spullen werden weggebracht, niemand wist waarheen. Jean zou nooit meer in het hok, in de barak te vinden zijn. Dorus bad zelfs voor hem. Dat hij toch niet in de hel zou komen. Hij verdiende hoogstens vagevuur. ’s Avonds zaten ze allemaal in de lege kamer, die Jean nu had achtergelaten, maar die op de een of andere manier toch nog helemaal vol was van Jean. De gordijnen waren dichtgetrokken. Het enige licht was kaarslicht en ze dronken allemaal wijn, Croix St. Bertrand, ter nagedachtenis. “Nu we hier allemaal bijeen zijn”, begon Marina, “Om voor een laatste maal, wellicht, aan Jean te denken, doelgericht aan Jean te denken, wil ik zijn afscheidsbrief niet aan jullie onthouden. Tenslotte heeft hij aan jullie allemaal een passage gewijd, al is dat pas aan het eind. Ik zal beginnen te lezen, maar laten we eerst, hoe vreemd het ook klinkt, een glas drinken op zijn gezondheid, zijn eeuwigdurende gezondheid.” Allen hieven het glas. Er lebe hoch! “Welnu, de speech, ik zal mijn best doen … Wel, …. Beste afdelingsgenoten, ik ben nu dus dood en ik kan niet zeggen dat me dat spijt. Ik kom wel nergens terecht, tenminste … wie weet reïncarneert een deel van mij wel, want dat is toch het enige, waarin ik geloof. Vervelende Jeantjes moeten er toch altijd zijn? Zouden jullie dat willen beamen? Hoe is het trouwens zo in mijn lege kamer? Heel anders, hè? Maak je overigens geen zorgen over mijn stoffelijke overschotten, daar wordt goed voor gezorgd. In de barak heb ik ook wel een plezierige tijd gehad, maar dat was een korte tijd, een heel korte tijd, de tijd even voordat Marina er was en de eerste periode dat zij hier verbleef. Daarna heb ik uiteraard veel steun aan haar gehad. Aan haar hebben jullie te danken, dat ik niet eerder stappen heb ondernomen. Ik wilde leven, maar nooit werd toegelaten dat ik anders wilde leven. Daarom ging ik bewust anders leven en liet dat ook tot in jullie gedachten en kamers doordringen, maar veel
zullen jullie er wel niet van geleerd hebben. Hoe heb ik het ooit zo lang hier kunnen volhouden? Jacob, en Deborah en Erik en Peter-Paul waren verstandiger. Ze gingen voordat het ergste kon gebeuren. Kon ik niet gaan? Waar kon ik dan naar toe? Ja, nu weet ik dat, nu nadat ik heb gekozen … Ik moest op andere manieren zien te overleven. Jullie weten er toch alles van? Natuurlijk zijn jullie medeschuldig! Maar troost jullie, er zijn meer medeschuldigen. Ik zal ze niet allemaal noemen, het een en het ander zal de een of ander van jullie toch niet herinneren. Vroeger vertelde ik nog wel eens. Jullie kunnen er zodoende veel van weten, maar jullie zullen wel veel vergeten hebben. Mogelijk ben ik nu vrij. Dat verlang ik zelfs! Tenslotte zal ik even het woord tot een ieder persoonlijk richten. Geen dankwoorden, daatoe ben ik niet in staat. Beste Linda, het was helemaal niet leuk om op jou verliefd te zijn, maar ik ben er overheen gekomen. Jijzelf hebt daar niet aan bijgedragen, jijzelf hebt niet eens wat gemerkt, heb ik vernomen, want je had altijd alleen maar oog voor jezelf. Maar je schijnt de laatste tijd iets veranderd te zijn. Hebben ze me gezegd. In positieve zin dan. Het werd tijd zou ik zo zeggen ….” Marina hield even op en keek naar Linda. Ze had de ogen neergeslagen, maar leek verder onbewogen. Ook dit drong niet tot haar door. Ze vervolgde Jeans woorden. “Dan Dorus, over hem heb ik weinig positiefs te melden. Dat ik in het begin goed met hem leek te kunnen opschieten, kan ik nu niet meer begrijpen. Ik was in die tijd wat neerslachtig en het schijnt dat je dan weer vlug in een kerk of bij andere huichelaars terecht kunt komen. Dat moet het geweest zijn…” 29. Isoleren “… Nu kan ik zeggen dat ik hem bijna veracht. Alles wat hij zegt en doet keur ik af. Ik wens hem niet veel goeds. Dat ie zo snel mogelijk met dat opdondertje van een aapje gaat trouwen en de woestijn in verdwijnt. Monique, jou heb ik niet veel te vertellen. Dat is uiteraard net zoveel jouw schuld als de mijne, want ik ga weinig mensen bewust uit de weg. Nu kan ik alleen zeggen, dat ik je een vervelende dame vond, die te vaak in haar kamer naast de mijne zat te giechelen met akeligste jongetjes, die je maar voor kunt stellen. Martin, je bent een aardige jongen, maar je bent met ideeën in de barak gekomen, die mij nooit hebben bevallen. Je wilde er een gezellige boel van maken, je wilde mij erbij betrekken, en ik wilde dat juist niet meer. Je bracht opnieuw moeilijkheden in mijn leven. Ik ben blij dat je dat nu niet meer kunt doen. Buiten de barak waardeer ik je meer. Alex, jij bent hier nog te kort om mij dwars te hebben kunnen zitten. Ik denk wel dat je een ongelooflijke boer bent, maar dat betekent verder natuurlijk helemaal niets. Paul tenslotte heb ik altijd een vervelend kereltje gevonden, dat er een aantal gewoontes op nahield, die volgens mij allang uit de tijd zijn en die alleen het gevolg hebben, dat je zo’n typisch alternatief manneke, zo’n ongelooflijke engerd bent geworden. Zulke mensen dienen in salpeterzuur opgelost te worden.
Over Marina hoef ik niets te zeggen. Zij weet alles, zij weet genoeg en ik mag mezelf ook vergeten. Over mezelf zal ik nu nooit meer schrijven. Blaas de kaarsjes nu maar uit en sluit deze kamer.” Zwijgend verlieten ze de kamer en later zouden ze er nooit meer in kunnen terugkomen zonder de gedachte: dit was Jeans kamer. C’est vrai. Intrigue. Marina vertelde later natuurlijk alles nauwgezet. Jean was zijn nieuwe kamer aan het schilderen, tenminste één wand, die mooi paars werd gemaakt. Die kamer was helemaal leeg geweest toen hij begon. Hij had alleen een radiocassetterecorder van Marina met Whomuziek en de pot verf. Jean was er druk genoeg mee. Daarna kwam de verhuiswagen vol spul. Hoe hij de kamer moest inrichten wist hij niet precies. Na al die tijd in een hok was deze kamer een grote overgang. Wennen aan meer ruimte gaat echter snel, heel snel. -
Zul je hier wel tevreden kunnen zijn, vroeg Marina. Ik vermoed het. Ik zal de spelletjes missen, dat wel. Oh, je kunt af en toe als geest verschijnen. Ja, dat kan. Wel maak ik me zorgen over jou. Hoe ga je je daar handhaven? Maak je daar nu maar geen zorgen over. Je weet, je kunt altijd bij me intrekken … Jij weet dat ik dat niet wil en ik weet, dat jij dat ook niet wilt … Als het niet anders kan. Maar het kan anders. Ik zal me wel handhaven en ook ik vind nog wel een andere woning.
De geschiedenis is nog niet voorbij. Gisteren was ik bijtijds in Moorlo. Ik had alle ruimte open gelaten om eventueel toch nog naar de reünie te gaan, maar het was tijdens de reis al wel duidelijk dat ik niet zou gaan. Het had weinig zin. Zojuist heb ik er nog even over nagedacht en hebben we eens logisch op rij gezet waarom dat geen zin had. Als iemand me vraagt (Gerard bijvoorbeeld lijkt mij waarschijnlijk) waarom ik niet ben gegaan, zal ik het volgende vertellen. Het is het officiële communiqué waarom Jean Bertrand besloot voorgoed de banden te verbreken met degenen, die jarenlang zijn klasgenoten waren en die tenslotte V6 vormden. Allereerst zou ik willen zeggen dat het nu anderhalf jaar geleden is, dat ik officieel en voor het laatst deel heb uitgemaakt van een grote groep leerlingen aan de rijksscholengemeenschap, in het bijzonder de groep V6. Feitelijk, met andere woorden officieus, was ik al een jaar langer nauwelijks meer een deel van die zogeheten vee-zesgemeenschap. Er waren een aantal klieken, die je altijd bij elkaar zag en die ook wel eens zich mengden. De rest, overigens niet zo velen, viel daarbuiten, omdat ze niet (meer) geaccepteerd werden of er niet bij wilden horen. Of een hybride hiervan. Ik was a; buiten en ging dientengevolge naar geen enkel examenfeest. 30. Diep Duitsland in Daarna heb ik ook geen enkel contact met mensen uit V6 gehad. Als ik ze tegenkwam was het “hoi” of werd er wat dom gezwetst over het verloop van de studie en het
studentenleven, alsof mij dat interesseerde. Gerard kun je ook tot die “ze” rekenen. Hier in Moorlo ben ik nooit meer ergens geweest. Niet naar de Beertjesclub, niet naar de Runderkop, niet naar iemand thuis, nergens heen. Daardoor was ik ook niet op de hoogte van nieuwe cafés en bars en merkte ik pas dicht bij de eindhalte dat mensen bij mij in de coupé het over mijn geboortedorp hadden. Daarom heb ik nooit iemand ontmoet en nooit meer echt met iemand uit Veezes gesproken. Ik hoor er niet meer bij en dat is precies wat ik wil. Daarom vind ik het nauwelijks reëel om dan nu wel naar zo’n reünie te gaan. Je hebt toch weer dezelfde kliekjes, die elkaar al regelmatig ontmoeten, die bij elkaar gaan zitten en elkaar vermaken. Een kleine groep mensen, onder wie ik, dient dan als een soort armzalige troep figuranten, omdat we toevallig ook in dat Veezes zaten. Ze betalen dan mee aan het plezier van anderen, want zo zit deze wereld in elkaar. Gesprekken gaan over de studie en dat is nou net een onderwerp, waarvan ik in het weekend niets wil horen. Het is maar beter dat die edelfiguranten wegblijven. In ieder geval ik. Oh ja, om die dia’s zou je kunnen gaan, maar ik vond ze toen al niet geweldig en weet nu dat het kunnen van J.L. en dingetje uit Bre4devort behoorlijk is overschat en onterecht is opgehemeld. Ik hoef ze niet meer te zien. Om dat verneukte werkweekverslag ben ik ook nog steeds kwaad. In feite over dat hele stomme werkweekverslagkrant, die werkelijk het laagste niveau had dat je ook maar kon verwachten. Dat mijn naam daarin staat als zogenaamd medewerker is een van de grootste schandalen uit mijn leven. En meer. Oh, en Joan Grievink, de martelaarster van de Franse Campagne, zal er ook wel zijn. Dat mens kan ik al helemaal niet uitstaan. Ook is het zo, dat als er iemand, ja als er werkelijk iemand zou bestaan, wat nauwelijks voorstelbaar is in dat Veezes, die met mij een echt gesprek zou willen voeren, dan kan die mij ook eens komen opzoeken of een afspraak maken. Edoch, dit zijn teveel mitsen en maren. In de laatste anderhalf jaar is het dan ook nooit voorgekomen. We trekken daarom de enige juiste conclusie: ik ben allang niet meer iemand van Veezes. De uitnodiging voor de reünie is derhalve niet voor mij bestemd … Met de streekbus waren ze naar Arnhem gegaan. Vanaf het station namen ze een stadsbus, die hen dichterbij het verkeersplein Velperbroek in de buurt bracht. Ze mochten er wel niet staan, maar vonden toch een geschikte plek richting Duitsland. - Is je pas echt niet verlopen, vroeg Marina nog eens bezorgd. - Nee, nee, zei Jean heel erg onbezorgd. Al vlug werden ze opgepikt door een Duitse zakenman. Zodoende een fijne wagen. Bij de grens ging een konvooi vrachtwagens de andere richting op. Mensen stonden verwonderd toe te kijken. De zakenman zei weinig. Hij had slaap en vroeg de twee of ze konden rijden. Alleen Jean kon dit beamen en de rest van de lange rit diep Duitsland in was Jean de chauffeur, terwijl naast en achter hem mensen tegelijk, maar meestal om de beurt sliepen. Het grootste deel van de reis was er geen woord te horen. Jean genoot van het rijden in deze luxe wagen. Vaak reed hij niet, maar als hij de kans kreeg dan vond hij het uitermate leuk. Het gaspedaal werd daarom nog iets dieper ingedrukt, want met zo’n slee moet je iedereen voorbij streven. “Man sollte, man sollte”, zei de zakenman in een wegrestaurant.
’s Avonds waren ze in München en dat was verder dan ze hadden verwacht hadden, maar ze hadden er ook voor gewerkt en Jean voelde zich tamelijk vermoeid. De zakenman nodigde ze uit voor een etentje. Hij vond dat ze dat op zijn minst verdiend hadden en hij zou het toch wel van de belasting af kunnen trekken. Tijdens de heerlijke maaltijd spraken ze over zaken. Later die avond zaten Marina en Jean alleen ergens in een kroeg. Ze zagen er tevreden uit. Ze zouden er nu zeker binnen een dag zijn. Het einde naderde. - Ben je overtuigd van het moeten, vroeg Jean. - Ja, ik ben helemaal overtuigd, maar we hebben nog de tijd. Twee, drie maanden, daarna moet het gebeurd zijn. “Don’t want love, Just lookin’ for happines.” 31. Oefenen in nee zeggen Zo’n herstel in het ziekenhuis duurt lang. Hoeveel weken ben ik hier al? Teveel weken. Rechtop kan ik zitten, zo nu en dan mag ik zelfs een stukje lopen en dat doet me niet eens pijn. Geen pijn meer in het lichaam, maar langzamerhand meer pijn in de geest. Wat gaat er allemaal gebeuren, als ik het ziekenhuis uitkom? Terug naar mijn vervelende ouders en akelige broers. Wellicht terug naar school. Eigenlijk wil ik niemand zien. Ik wil niet terug naar zoals het was. Maar als ze allemaal tegen mij aan gaan zeuren, hoe sterk ben ik dan nog? Zeg ik gemakkelijk nee? Het jonge artsje hebben ze niet ontslagen. Hij moest zijn verontschuldigingen aanbieden en zou niets meer met me mij van doen hebben. Wat gebeurt er dan? De oude dokter wil mijn schrift met aantekeningen lezen. Ik zal het niet toestaan. Voor mijzelf is nu veel duidelijk. Deze schrijverij heeft tot inzicht geleid en dat was mijn hoop en bedoeling. Ik weet dat ik mijn hele omgeving kan aanklagen en dat de beste remedie verandering van omgeving is. Toch vrees ik dat ik nog een jaar zal moeten blijven. De middelbare school afmaken. Een jaar in een geheel andere klas. Hoe zullen ze daar reageren op mijn faam. Willen ze me ook? Ik hoop van niet, want al die manlijke aandacht vleit me allang niet meer. Ik zal weer moeten schoppen, nee …… nee, ik zeg vanaf nu gewoon nee …… Ik oefen alvast: NEE, NEE, NEE, NEE, NEE! -
-
-
Kwamen ze je niet meer lastig vallen? Zodra ik het ziekenhuis uit was stonden ze in rijen te wachten. Ik probeerde ze uit de weg te gaan, ik hoefde voorlopig ook niet meer naar school. Tot aan het nieuwe schooljaar had ik vrijaf. Zo’n groep in zo’n gat is echter niet te ontwijken. Het nee-zeggen hielp niet? Nee, daar stond die Albert weer. Trouw nou met me, je ziet hoe ongelukkig je bent geworden nadat je van me weg bent gegaan, zei hij. Ik moest uiteraard hartelijk lachen. Helaas bleven ze me allemaal lastig vallen. Bij mij in huis liet ik ze niet toe, maar zodra ik een stap buiten deed kwam ik er altijd wel één tegen. Ik wilde me terugtrekken, maar ze wilden me niet laten gaan. Jij kon je terugtrekken nadat ze je min of meer hebben laten vallen. Gedwongen dan. Goed, maar er is een duidelijk verschil. Jij kon een bepaald leventje niet meer aan en probeerde daaraan eerst te ontkomen door zeer persoonlijke elementen in dat leven
-
proberen te integreren, hetgeen niet gewaardeerd en geaccepteerd werd. Ik kon dat leventje ook niet meer aan, maar moest opnieuw via een kunstje, een spel een uitweg zoeken. Als ze het niet zo wilden begrijpen dan moesten ze het maar voelen. Hoe lang heb je nog nodig gehad om ze van je af te werpen? Niet zo lang. Gebeurtenissen spreken zich snel rond in zo’n dorp en zeker op die school. Na de eerste keer is er nog ongeloof, na een tweede keer zijn er nog twijfels, maar tenslotte is het iedereen duidelijk. Ik kon gaan. Ik had de femme-fataliteit in het extreme getrokken.
Ze vertelt dan een volgend verhaal. Kerst, Nieuwjaar, kerst, Nieuwjaar, Pasen. De eerste aan wie ik toegaf was Geert, een echt kind, die ook nergens bij wilde horen. Overal moest hij bij hangen. In zijn eigen hoofd was er niets, hij moest alles ergens anders vandaan halen. Geert had geen fantasie en vermoedelijk ook geen intelligentie. Een kleuter, die in een jaar drie meter was gegroeid. Mooi was hij niet. Ik houd niet van gitzwarte, gladde haren, waarin je de roos ziet hangen en zeker niet van zo’n idiote snor, die zo’n jongen dan probeert te kweken om te laten zien dat hij geen kind meer is. Walgelijk. Ze willen allemaal zo graag ouder zijn, maar beseffen niet dat het niet iedereen gegeven is volwassen te worden. Ja, als je mij had “gepakt” werd nog steeds gefluisterd, dan was je een echte vent. Dus wat deed Geert? Hij ging vol ijver aan de slag. Ha, ha ……. ha, ha …… ha, ha. Een gewoon programma had hij voorbereid met zijn zakgeld. Bij hem thuis waren ze trots. “Onze Geert gaat uit met een meisje. Zo, zo, wat voor meisje. Nou, een heel knap meisje, het knapste meisje van de klas, zegt hij zelf. Je weet wel, dat meisje, dat laatste zelfmoord probeerde te plegen, mar geluk heeft gehad. Nu ze weer beter is, zal ze met onze Geert gelukkig zijn.” Ha, ha ……. ha, ha …… ha, ha. Dat Geertje zou zo weer thuis zijn. Teleurgesteld, snikkend. Oh ja, hij kende de verhalen, hij had van mijn spelletjes gehoord , die nooit helemaal verliepen zoals de mannetjes wilden en hadden gehoopt. Maar enig plezier was er geweest. 32. Eten met Geert Nu zelfs geen plezier meer. Hij wilde eerst eten en dan naar de bioscoop, maar ik gaf de voorkeur aan andersom. Ik was nog niet hongerig, zei ik. Geert vond het best, zei hij, maar aan zijn gezicht was te zien dat het niet zo was. Ik lachte erom en hij vroeg waarom en ik zei: “Daar heb jij niets mee te maken, helemaal niets.” De film was natuurlijk helemaal niet leuk. Misschien was ik toen al te kritisch, maar ik houd niet van die stompzinnige Nederlandse melige lol-films. En Geert maar lachen. Ja, ja, hij had natuurlijk verwacht dat er tijdens het eten enige toenadering zou zijn geweest, zodat hij in de bioscoop al iets verder kon gaan, maar nu durfde nog niet zo. Of zou het na de pauze gebeuren? Ter compensatie zocht hij zijn vertier dus maar in stom gehinnik. Ik bleef ver van hem en grinnikte niet eens. “Vond je het niet leuk”, vroeg Geert. “Nee”, antwoordde ik, “Ik vond er geen barst aan.”
“Dat spijt me, ik had verwacht dat je het wel aardig zou vinden.” “Oh, ken je me dan zo goed dat je dat weet ….” “Nee, nee.” “Ze hebben het je verteld?” “Nou, …. eh.” “Hebben ze je het verteld?” “Ja, ze hebben het mij verteld.” “Ze denken wel veel van mij te weten, hè?” “Ik weet het niet.” “Maar je gelooft ze wel.” “Ja, ja, dat is waar.” Ik zweeg en keek een andere kant op. Ik had ‘m al behoorlijk onzeker gemaakt en was benieuwd, wat er nog zou komen. Ik wist wel wat het verstandigst was. “Je wilt de tweede helft van de film zeker niet meer te zien …” Ik zweeg en keek hem aan. “Zullen we dan maar gaan?” Gut, dat ie nog tot een verstandige opmerking in staat was. We gingen eten en tijdens het eten zou ik hem afwimpelen. Er een einde aan maken. Slachtoffer één. Ik had mijn nagels ervoor gevijld: puntig. Een schitterend etablissement had jong Geertje uitgezocht. Een Balkenrestaurant met allerlei aparte hoekjes, zodat medegasten niet te zien waren. Je was alleen, intiem, bij elkaar, kaarslicht uiteraard en soft focus-muziek. Allereerst wijn. I played all my cards. “Vind je het hier wel leuk”, vroeg hij. “Dat zal nog moeten blijken. Tot nu toe kan het ermee door, al heb ik wel eens betere wijn gehad.” “Je bent geloof ik wel veeleisend.” Het jongetje zei zowaar wat. “Nee, jullie zijn veeleisend.” De soep, de soep, de soep. Veel zout, veel scherpte. Dig it, the dancin’ Queen … Anybody could be that guy. Wel, wel … “Ben je al goed bijgekomen van je ziekenhuisperiode”, vroeg hij na een tijdje vriendelijk. Aha, een opbeurend gesprek. Wat zouden ze hem allemaal hebben ingefluisterd? “Nee, nog niet helemaal, er zijn nog enkele problemen en die moeten natuurlijk opgelost worden.” “Oh!” Hij durfde er niet verder naar te vragen. “Bijvoorbeeld moet ik die overdreven aandacht, die ik nu al te lang krijg, kwijt.” Ik stelde het voorzichtig en hij begreep het dan ook niet. Neu, neu. Vroeger maakte ik wel eens een gebaar om dergelijke personen aan te halen of op te winden. Even mijn T-shirt omhoog, want meer had ik nooit aan. Ja, een vest of een trui erover, maar dat belemmerde niet. In een restaurant had ik dat nog nooit gedaan. Daar kon het voor enige opschudding zorgen. Helaas leek dit niet het geschikte restaurant. Bovendien moest ik vooral iets anders tonen … “Wat hebben ze je allemaal verteld”, vroeg ik tijdens de volgende gang. “Wie moet mij wat verteld hebben?” zei hij verbaasd.
“Ach kom, begin nu niet zo, laat ik het dan zo zeggen: wat verwacht je van me?” “Dat we samen een plezierige avond kunnen hebben.” “Oh, dan moet ik je eerst wat laten zien.” Ik beurde mijn T-shirt iets op. Niet zo heel hoog. Alleen de snee was te zien. Geertje lie zijn vork vallen. “Wa’, wa’, wat is da’ da’ dat?” “Dit heb ik overgehouden aan een periode vertoeven met figuren zoals jij … Oh je wist dit niet?” 33. Nooit meer “Je-je-jewel, ik wist dat je jezelf iets hebt aangedaan, maar wist niet hoe”, zei Geertje bleekjes. “Ik mezelf wat aangedaan?” “Je hebt toch een poging tot zelfmoord gedaan ….?” “Zelfdoding bedoel je. Het heeft me alleen maar goed gedaan.” “Dat zeg je nu. Omdat het mislukt is.” “Nee, als ik dood was geweest, was het ook goed geweest. Maar nu is het beter …” “Je mag je shirt wel weer naar beneden doen.” Heel voorzichtig, heel voorzichtig. “Oh, kun je niet tegen de aanblik?” “Nee, nee, niet zo goed, het is niet smakelijk.” “Ik ben er anders heel trots op. Wat had je nu verwacht wat ik zou doen. Het shirtje hogerop?” “Ach welnee”, zei hij niet zo overtuigend. “Nee, natuurlijk niet. Het is zomaar dat je zo graag met mij uitwilt.” “Je bent toch attractief en lijkt aardig. Ik wil je gewoon beter leren kennen.” “Zo, zo, dat klinkt heel geloofwaardig. Mij beter leren kennen, terwijl ik daar helemaal geen prijs op meer stel, maar nee zeggen overtuigt niet.” “Ik geloof niet dat je een plezierige avond met me wilt hebben.” “Oh, geloof je dat niet, nou dat heb je snel begrepen. Jullie zullen niet meer aan mijn kut zitten. Jullie zullen helemaal niets meer zien. Jullie zullen alleen nog ongemak aan mij beleven!” Geertje keek angstig toen ik het stanleymes uit mijn tasje haalde. “Kijk, hier heb ik het mee gedaan.” Zonder te drukken trok ik het spoor nog eens na. Hier en daar vloeide toch nog een druppeltje bloed. “Maar ik kan het ook met mijn nagel.” Voordat hij het in de gaten had, had ik een mooie kras op zijn wang gezet. “En nu ga ik.” De tafel duwde ik omver en Geertje bleef onder de troep liggen. Hij lag er als half dood bij en zei niets meer. “Als je nog eens met me uit wilt, bel gerust”, zei ik tot slot heel vriendelijk. De obers snelden toe, maar ik ging al door de buitendeur. Thuis trof ik niemand aan. Ik was heel tevreden. In de diepvries vond ik een pizza en deed die in de oven. Met een fles wijn erbij had ik op mezelf een veel plezierigere avond. Zo nu mag jij weer. -
Hoezo, ik weer. Wat kan ik je nog vertellen? Je moet nog een heleboel zwarte gaten invullen, of verwacht je dat ik dat zelf ga doen. Een beetje creativiteit verwacht ik anders wel…..
Goed, ik geef een overzicht. Lees je mee? Dear diary, lief dagboek, hier ben ik dan weer na bijna een jaar niets van me te hebben laten horen. Ja, en in dat jaar is er behoorlijk veel veranderd, zeer zeer zeer veel, zowel wat mij persoonlijk betreft, als wat anderen en het dierbare Moorlo betreft. Het ene heeft natuurlijk met het andere te maken. Laat ik eens beginnen. Na een zeer actief vijfde schooljaar, waarin iedereen Jean Bertrand oftewel de nieuwe Messias heeft leren kennen, heb ik me in zijn zesde schooljaar volledig teruggetrokken, niet alleen uit het schoolleven, maar ook uit het nachtclub- en feestlevencircuit, zodat ik min of meer op mezelf leefde als een soort kluizenaar. Er is veel veranderd, ik zei het al. Het leven is geheel omgestoten. Waar zou dat nou aan liggen? Waarschijnlijk aan mijzelf. De oorzaken moet je bij jezelf zoeken en dat doe ik dan ook. Ik staar navel en trek de conclusie dat zevenenzeventig een prettig jaar was, waarin de voortdurende veranderingen me een prettig leven hebben bezorgd, veranderingen, die echter wel gevaarlijk voor mijn latere leven kunnen worden, want afzijdigheid is natuurlijk nooit helemaal goed. In het begin hoorde ik pa en ma nog wel eens vragen waarom ik nooit meer ergens naar toe ging. Dat hoor ik nu niet meer. Zelfs de voetbalvereniging en laatst de Beertjesclub heb ik vaarwel gezegd. Ze zijn voor mij een hoofdstuk dat afgesloten is. De gesloten cirkel. Het laatste hoofdstuk. Zo ook de vriendschap met Jaap. Een nietig conflict heeft me zodoende teruggebracht in het naamloze groepje van mijn klas, al zullen velen mij nog wel kennen als Messias of Jean Bertrand. 34. Galadriel zou ze eigenlijk moeten heten … Jaap doet alsof hij mij nog alleen van gezicht kent. Hij weet natuurlijk net zoveel persoonlijke dingen van mij als ik van hem. Tegenwoordig zegt hij geen woord meer tegen mij en daarom ben ik ook maar opgehouden hem te groeten. Waarom zou ik altijd maar de barmhartige zijn? Zeker, ik heb hem gekwetst met mijn verhaal Deo Volente ( Zonder excuses) in de schoolkrant. Ik verplaatste me daarin in zijn positie, maar toonde geen mededogen en maakte hem belachelijk. In eerste instantie vonden velen zijn optreden belachelijk en keurden zijn reactie af. Even was er begrip voor mij. Jaap was de persoon die terecht in een kwaad daglicht kwam te staan. Zelfs Marlies en Janien begrepen dat en zij waren niet de enige. Het is, vind ik nog steeds, een bijzonder goed verhaal, al had het een bedoeling die Allers niet had goedgekeurd. Maar hij kende die niet zodat het zonder probleem in de schoolkrant kwam (één van de weinige keren, er was vaak discussie over mijn bijdragen). Het zal Jaap genoeg aan het denken hebben gezet. Maar excuses heeft hij mij niet aangeboden en zelfmoord pleegde hij ook al niet.
Marlies en Janien kennen heer Bertrand ook nog slechts van gezicht. Ik ben, denk ik, voor iedereen slechts een gezicht geworden. Wie kent me nu beter? Gerard? Ik heb over hem eens een onaardige opmerking gemaakt en die blijkt nog steeds te kloppen: hij lijkt groot, maar is klein. Een uitvreter voeg ik er nu aan toe. Van de Ezelink heeft gelijk gehad. Hij zei dat ik de verstandigste uit de klas was en van mij geen flauwekul verwachtte. Zeker, ik was, ben een van de geniaalste. Wie kan zich met mij meten? Ja, echt, ik vind mezelf best goed en geniaal. Hoofdstuk Jaap: Ϯ. Hoofdstuk Marlies en Janien Ϯ. Hoofdstuk Beertjesclub Ϯ. Hoofdstuk Fortuna Ϯ. Hoofdstuk Gerard Ϯ. Hoofdstuk schoolleven Ϯ. Het lijkt allemaal erger dan het is en het zal dit jaar misschien weer anders lopen. Ach, ik droom soms van mooie meisjes en dat beeld ik dan maar allemaal uit in Prunella. Oorspronkelijk was ze Marlies, maar daar lijkt ze in het geheel niet meer op. Nee, geen dwerg met een bril en eigezicht, maar volmaakter, elfachtiger. Galadriel zou ze eigenlijk moeten heten …” -
Het is nog steeds onduidelijk, zei Marina. Je moet geduld hebben.
In München bleven ze al een paar dagen hangen. -
Nu we er toch zijn moeten we er ook eens rondkijken, zei Marina. Is hier dan wat te zien, vroeg Jean. Oh, vast wel, overal is wat te zien … Maar er zijn geen bierfeesten nu … Oh, maar er zal toch wel meer in München zijn dan de bierfeesten? Naar München ga je alleen voor die bierfeesten. Dan brengen wij daar toch verandering in? Ja, dat doen wel al al die tijd dat we elkaar kennen. Zijn we dan het ideale koppel? Nee, want we vullen elkaar niet aan.
In München gingen ze van café naar café. Af en toe aten ze of deden iets cultureels, maar meestal niet. Na een dag of twee hadden ze genoeg van de stad in Bayern en daarom stonden ze volgende dag langs de weg. In het hok filosofeerden ze over het verleden. “Moet je horen”, zei Paul, “Ik liep vorige week door de stad en wie zag ik daar lopen? Het was Jean, ik weet het zeker. Het was Jean. Hij zag mij ook. Hij probeerde wel een winkel in te duiken … maar ik had hem al gezien.” “Was hij het werkelijk?”, vroeg Dorus. “Ja, hij was het echt”, zei Martin. “Ook ik heb hem gezien en heb zelfs met hem gesproken.” Ze konden er altijd interessant over praten. Ze herinnerden zich allemaal de gebeurtenissen na de Apocalyps. Jean en Marina waren al een flinke tijd weg en de zes afdelinsggenoten, die hen toen ook al steeds ter uiteindelijke verantwoording wilden roepen, vroegen zich af waar ze bleven. Erik belde naar het huis van Jean en hoorde dat hij bijna een week alleen was
geweest en dat hij daarna in de richting van een ander huis was vertrokken. Marina’s huis werd ook gebeld en daar hoorde hij dat ze een paar dagen thuis was geweest en dat op de laatste dag Jean op bezoek was gekomen. Daarna was ze vertrokken. Niemand wist waar ze waren en ze bleven maar weg. Op een dag kwam er een kaartje, een gewoon ansichtkaartje met de tekst: ze heeft haar rustplaats gevonden. En drie dagen later nog één met daar achterop: ze is zowaar opgestaan. 35. Ze zijn getrouwd! Een dag later kwamen ze terug. De anderen zaten in de keuken. Daar stonden ze dan. “Hoi allemaal”, zei Jean vriendelijk. “We zijn getrouwd”, zei Marina en glimlachte. “Jullie mogen ons feliciteren.” Alles was opnieuw ontregeld. Martin sprak er de volgende dag met Erik over want hij begreep het niet meer. “Ze zijn getrouwd! De idioten”, zei Erik. “Had je zeker niet verwacht”, zei Martin. “Nee, ik dacht Jean toch wel zeer goed te kennen. Dit past niet bij hem.” “Het past ook niet bij haar. Maar ze hadden echt de papieren. Zouden ze dan veranderd zijn?” “Nauwelijks.” “Maar Jean deed toch niet altijd zo vreemd?” “Ik denk dat hij dat altijd wel in zich heeft gehad, al heeft het vrij lang geduurd voordat hij het zelf tijd vond om te doen wat hij altijd al wilde doen.” “Rotzooi maken?” “Ja, dat zit erbij, maar vooral vreemd doen, opvallen, alles ontregelen.” Oh Heer, weet ik dan alles? “En Marina dan?” “Ze zijn geestesverwant heb ik ze wel eens horen zeggen.” “Oh en daarom zijn ze zeker getrouwd. Iets van liefde is me tussen die twee nog nooit opgevallen.” “Ik weet niet. Van Marina heb ik nooit zo veel hoogte gekregen, en hoe hun verhouding verder ligt is me een raadsel. Ze zijn getrouwd zeggen ze. Ze leven er niet naar.” “Nee, Jean gaat net zo vaak en regelmatig weg als vroeger en zij zit veel meer hier. Toch klonk het heel gek: we zijn getrouwd …” “Ja, zo vreemd dat onze al bedachte vragen niet meer gesteld konden worden.” “Die moeten we dan alsnog stellen. Het blijft zoals het was.” “Ja en dat vind ik zeer vervelend. Het is nu al verdacht lang rustig geweest. Zo meteen komt er weer een uitbarsting en dan zitten wij weer in de ellende. We moeten ze maar eens uitvragen.” “Ja, ja. Het zal er wel niet meer van komen. Het ligt te ver achter ons. We hadden het meteen moeten doen.” “We zouden dus nog een keer moeten wachten?” “Ja. Het gaat nu toch heel redelijk?”
“Zeker. Ik begin het hier steeds plezieriger te vinden. Toch ben ik bang dat die twee opnieuw de sfeer zullen bederven en dan begint alle ellende opnieuw. Daar word ik heel erg moe van.” “Dat is waar, maar ik maak me toch minder zorgen. De laatste keer is al zolang geleden. Ze schijnen me toch wat veranderd.” Ze schenen ietwat veranderd. Martin raakte later nog meer betoverd. Hij raakte in de ban van Marina en werd daardoor minder kritisch. Het was in de tijd dat de twee sowieso rustiger waren geworden. In de tijd niet lang voor het heengaan van Jean. Een week na de stormachtige gebeurtenissen in de gang waagde hij het om de kamer van Marina in te gaan. Die lag tegenover de zijne. In het kleine half jaar dat hij in het hok woonde was hij er zelden lang en langer geweest. Marina zat op haat bed en las. Ze had een zonnebril op, een mooie zonnebril, dat wel, ronde glazen, een zwart montuur. Maar waarom droeg ze die? Hij vroeg het. “Ik moet wel. De dokter heeft het me voorgeschreven.” “De dokter?” “Ja, de dokter. Ik ben vanmorgen bij hem geweest en hij heeft me meteen doorgestuurd naar de oogarts. Deze constateerde een merkwaardige achteruitgang van mijn ogen. Niet dat ze zozeer slechter werden, maar wel dat ik langzamerhand blind zou kunnen worden. Tenzij voorzorgsmaatregelen gennomen zouden worden.’ “Jij blind? Zomaar opeens??” “Ik begrijp ook niet hoe dat kan. Het zal een schok zijn geweest. De arts zegt dat, maar ach, maar ach, als ik vanaf nu deze zonnebril op houdt, kan er niet veel gebeuren.” “Een schok? Jeans dood?” “Ja, daar heb ik ook aan zitten denken.” -
-
Tja, ik voelde me die avond toch een beetje eenzaam. Je weet hoe dat kan zijn sinds je in je nieuwe kamer zit en Martin zocht nu eenmaal toenadering. Dat heb ik min of meer toegelaten … Aanhalen, afstoten …?
36. Overal is pijn -
-
-
Nee, dat doe ik niet meer. Misschien heeft hij het wel zo gevoeld, maar ik heb mijn best gedaan om zo onverschillig mogelijk tegenover hem te zijn, al heb ik een fatsoenlijk gesprek met hem nooit vermeden. Tenslotte heb je me een tijdje in de steek gelaten. Ik moest gewoon een tijd alleen weg. Naar Zweden, ik weet het. Het doet er ook niet toe. Helemaal niets doet ergens toe. Ik kan wel zweten van kopt tot teen, het heeft geen betekenis … Martin is later ook bij mij geweest om over jou te praten. Hij had ontdekt dat je leefde? Ik kon hem niet meer ontwijken, waarna we elkaar regelmatig hebben ontmoet. Vond je dat vervelend? Nee, ik vond het aangenaam.
-
Nou, dan weet je precies hoe het in elkaar zit.
Martin was wel eens wanhopig, maar toen hij verliefd werd op Marina werd hij nog wanhopiger. Toen daarna bleek dat Jean helemaal niet dood was, werd het allemaal nog gecompliceerder. Een leven is sowieso al niet gemakkelijk. -
Verklaarde hij de liefde aan je, vroeg Jean belangstellend. Verscheidene malen, maar ik ging er nooit op in. Nee? En wat gebeurde er toen hij mijn bestaan had ontdekt? Hij heeft mij nooi verteld dat hij wist dat je leefde. Wel sprak hij altijd met waardering over je. Wilde hij mijn plaats? Misschien, maar dat kan nu eenmaal niet. Ook liet hij me allerlei lezen. Heeft hij geschreven? Ja. Hij heeft ook geschreven en gaf dat geschrevene aan mij. Hij kon er niets mee doen, zei hij.
“Ooit dacht ik dat het hier leuk zou worden, maar het is heel anders gegaan. Oh ja, in het begin was ik allang blij weg te zijn uit dat huis met die ellendige mensen en was ik hier heel tevreden. Alleen zag ik toen nog te weinig. Nu weet ik meer. Maar het is zo moeilijk hier nu al weer weg te gaan. Ik zit vast, heb vaak depressies…” -
Niet slecht, niet slecht, zei Jean.
“Sinds weken neem ik nu weer een flesje bier, eens kijken hoe dat smaakt. Waarom doe ik het eigenlijk? Nee, zo lekker is het niet. Ook heb ik pijn in mijn arm, maar niet alleen daar. Overal is pijn, en ik wil leven…” -
Mooi, wat mooi, mompelde Jean. Je voelt je betrokken, aangesproken? Nog wel, nog wel.
“Ach, waar maak ik me zorgen over. Ik drink nu dat pilsje, en zo nog een, en over een uur of over anderhalf uur ga ik wat eten, daarna koffie, dan drink ik nog het een en ander en dan is het ook al zowat tijd te gaan slapen. Een dag voorbij, morgen weer zo’n dag en verder en verder. En altijd muziek. Muziek leidt af en zo hoor ik mijn buren ook niet meer. Mijn buren, mijn afdelingsgenoten, ik dacht ze toch min of meer te kennen, sommige al heel goed, voordat ik hier kwam, een enkele eigenlijk helemaal niet. Maar oh, ze hebben zoveel verborgen gehouden. Dat merk je pas als je er woont. Hoe lang moet ik er nog wonen? Zolang als ik wil? Ik denk langer, veel langer. Waarom gedragen de mensen zich soms zo vreemd. Brengt dat wat? Slechts problemen, alleen niet voor hen. Veel voor mij. Teveel. Ach, wat klaag ik ook. Dit weekend ben ik een keer alleen en dat komt uiterst zelden voor. Altijd zijn er enkele andere. Altijd gedragen ze zich op een zonderlinge wijze. Nu ik alleen ben kan ik even rustig bezinnen. Natuurlijk was het al vreemd dat hier zo onregelmatig gekookt wordt. Dat had ik echter elders ook wel eens meegemaakt. Conjunctuurprobleempjes waren dat … Ach, en verder
viel me niet zoveel op. Ik was mijn nieuwe kamer aan het inrichten en ben daar een lange tijd mee bezig geweest, waarna ik van de nieuwe inrichting moest genieten. Dagenlang. Oh, ik had zoveel buiten de afdeling te doen. Ik zat in een bestuur en studeerde tamelijk regelmatig. Was ook niet zo vaak thuis. Zag een aantal van mijn afdelingsgenoten net als vroeger vooral regelmatig elders. De anderen kwam ik zo nu en dan in gang en keuken tegen, maar minder vaak en lang …” 37. Martin schrijft Op een keer kwam ik ’s avonds thuis en zag ik Jean en Marina in de keuken zitten. Ze praatten echter niet en hadden ook geen licht aangedaan, wel twee kaarsen, die midden op de tafel aan de beide randen stonden. Beide zaten aan een lang eind en staarden naar elkaar. Handen op de knieën en maar naar elkaar kijkend. Er gebeurde niets anders meer en mij schenen ze ook niet te zien, terwijl ik toch een hele tijd aanwezig was. Ik probeerde ze daarom zo min mogelijk te storen door onder andere niet dat fatale tee-ellicht aan te maken, maar ik smeerde me wel een boterham en moest daarvoor wat uit de koelkast halen en dat betekende altijd enig lawaai. Ze bleven staren, alleen maar staren. Geen geluid, geen zuchtje, geen beweging. Het was maar goed dat het mij direct was opgevallen, want meestal begin ik toch wel, zeker tegen deze twee, te praten. Later, ik was net even op mijn kamer geweest en wilde op weg naar de kroeg gaan, hoorde ik een vreemd en langdurig lachen. Ik luisterde en vond het een angstaanjagend lachen. Zouden ze me voor de gek hebben gehouden? Ik dacht er niet over na en snelde naar de kroeg. Nu denk ik dat ze me niet echt voor de gek hielden, maar ze haalden wel wat met me uit. Dat was te voelen. Marina en Jean, ach, daar heb ik wel meteen de vreemdste, de mysterieuste te pakken. Marina en Jean, ze leken zo gewoon, maar waren zo gek, zo apart. Ze hadden veel op hun geweten. Zij waren begonnen!!” -
Maar dat is niet waar, zei Jean. Kalm, luister eerst verder.
“Dorus, een andere inwoner, had het wel eens over twee duivels en ik geloof dat hij die twee bedoelde, eigenlijk weet ik het wel zeker. Misschien een wat overdreven benaming, dat wel. Marina leek altijd wel druk met haar biologiestudie. Ze volgde zo’n beetje alles en dat kon je toch niet van veel studenten zeggen. Jean die ook biologie deed en jaar langer bezig was deed zelfs helemaal niets meer aan zijn studie, wat echter niet betekende dat hij gestopt was. Hij wachtte, zei hij altijd. Marina was vaak thuis. Zo nu en dan zag ik haar wel eens in de kroegen en ze zal ook andere dingen hebben gedaan. Toch was ze meestal hier. Ik weet eigenlijk niet, wat ze zoal deed, doet. Ik praatte wel eens met haar en dat waren gewone gesprekken.
Ze wist van heel veel veel, dat wel, maar waar ze nu naast haar studie allemaal mee bezig was, kwam ik niet te weten. Ze was veel met Jean samen, zonder dat je ze echt een paartje kon noemen. Ze deden alleen zulke merkwaardige dingen, steeds duidelijker zag ik dat. Of dat nu allemaal de schuld van Jean alleen is, is moeilijk te zeggen. Ik denk van niet, maar Jean zag er ogenschijnlijk toch iets minder gewoon uit, beter gezegd, hij gedroeg zich niet zo. Ik kende hem ook al eerder, via Linda vooral, en ook via Erik. Beide zijn ze nu ook afdelingsgenoten. Van Jean heb ik nog een weddenschap gewonnen. Ach ja. Hij, Erik en ik stonden in de keuken en keken naar buiten en zagen een silhouet van een boom. Hij zei dat het een naaldboom was, ik zei van niet. Ja, er waren inderdaad allerlei uitsteekseltjes, dat waren de elzenproppen. Onze beste bioloog op zijn eigen terrein verslagen. Hem kon het niet zoveel schelen. Redelijk gepraat heb ik wel altijd met hem. De onderwerpen die mij interesseerden deden hem ook wel wat, geloof ik. Hij kon altijd meepraten. Zo nu en dan hoorde ik ook wel, dat hij zich met schrijven bezig hield, wat zeer belangrijk voor hem scheen te zijn. Vrij individueel ingesteld was hij ook. Ik hoorde dat hij zich meer en meer van de rest afzonderde en zo is het al de tijd geweest, dat ik hier ben. Wel wist hij op de goede momenten te voorschijn te komen en dan was Marina er ook altijd. Ach, en die anderen, Paul en Monique heb ik nog niet genoemd, hadden zo hun gewoontes, die ik ook heb, maar ze leken soms zo opgeblazen. Paul en Monique zaten hier ook nog niet zo lang. Dorus, Erik, Linda en Jean al vanaf het begin, Marina was er wat later bijgekomen, en juist deze zogeheten oude garde, die in al die jaren toch ook een soort van gemeenschap had moeten vormen, was dat nauwelijks meer. Jean was ook niet altijd heel vriendelijk. Overal schold hij op, vaak waren personen zijn doelwit, meestal die uit zijn naaste omgeving. Hij haalde iedereen zonder dat de persoon in kwestie dat zelf in de gaten had onderuit. Dat was soms nog wel grappig te noemen, maar meestal toch niet echt …” 38. Bordspel “… En daar zie ik ze weer zitten, Jean en Marina, deze keer niet in de keuken, maar op Jeans kamer. Tussen het soort vliegengordijn door, dat hij van een stel paarse rollen textiel had gemaakt, zag ik ze op het bed zitten. Deze keer praatten ze wel, maar nauwelijks verstaanbaar. Ze waren bezig met een mes, het leek wel of ze ergens in krasten. De volgende dag zag ik dat ze zichzelf daarvoor hadden genomen. Vooral de handen hadden ze toegetakeld en Jean had op zijn linkerwang een teken gemaakt. Het had veel weg van een kruis. Op hun beider handen bleken de krassen, de sneden, ook niet willekeurig gezet. Nee, ik vond dat geen leuke ervaring. Ik ben blij, dat ik dat weekend ben weg geweest. Nog steeds begreep ik niet, wat die twee met hun vreemde rituelen nu wilden. Ik vroeg het eens aan Linda, maar die had het ook nooit begrepen. Opeens waren die twee begonnen en vanaf die tijd zorgden ze regelmatig voor een nieuwe show. Vaak vond Linda het maar eng. Ze noemde enkele gebeurtenissen.
“Ze zijn nog niet eens zo lang bezig. De winter was voorbij, er gebeurden de gewone dingen en verder leek alles gewoon door te kabbelen. Alleen stonden Jacob en Deborah op het punt te verhuizen. Opeens stonden Marina en Jean daar in de gang met borden te scheren. Wonderwel vingen ze die borden keer op keer op en scheerden ze die met de raarste bewegingen terug naar de ander. We waren er allemaal en keken toch nog wel min of meer geamuseerd toe, alleen Dorus vroeg of ze niet beter een plastic bord konden gebruiken. Hij had het nog niet gezegd of Marina en Jean hadden allebei twee borden in de handen en deden net alsof ze er elkaar dood mee gingen gooien. Maar de borden gingen met vreemde cirkel- en hoekbewegingen naar de lampen en sloegen zichzelf en drie lampen in stukken. Alle elektriciteit viel uit. Ze hadden al die tijd niets gezegd, maar nu hoorden we ze zachtjes lachten. Daarna waren ze de hele avond weg.” “Hebben jullie ze daarna niets gevraagd?” “Oh jawel, maar je moet eens weten hoe goed die twee in het ontwijken en manipuleren van vragen zijn. Alles zetten ze naar hun hand. We kregen niets relevants uit ze.” “Oh nee?” “Nee. Vraag je: waarom gooide je met borden gisteren? Dan zeggen ze: om ze schoon te maken. Wij: maar waren ze dan vuil? Zij: In ieder geval niet droog. Wij: was het dan een spelletje? Zij: zeker, het leven is toch één groot spel. Wie het best speelt, komt het verst … Spielerei, spielerei, spielerei. Wij: maar moet je dan rotzooi maken? Zij: Rotzooi? Wij: de borden vielen in scherven en de elektriciteit viel uit. Zij: Oh een foutje in de spelerij, toeval. Wij : zo’n toeval bestaat niet. Zij: oh zeker wel, denk daar niet al te licht over. Ach, en zo liep zo’n gesprek door. Allebei lieten ze niets los over de motieven en het voortreffelijk op elkaar afgestemd zijn”…” -
-
Begrijpt Martin het nu eindelijk, vroeg Jean. Dat zou jij kunnen weten. Nee, hij is meer met jou opgetrokken en heeft dit aan jou gegeven. Hij kon zich onze daden voorstellen, maar accepteerde het uiteindelijk toch niet. Hij weet dan ook niet zo heel van mij en van jou. Over de Apocalyps was hij helemaal niet te spreken. Oh, en dat vond ik nog wel zo’n prachtig moment. Ik herinner me het nog wel. Ik werd in de namiddag wakker. Ik had een uurtje liggen slapen, maar was niet echt weg geweest. Het was meer een soort mediteren geweest. Rijtjes maken, rondjes draaien, logische verbindingen maken en dan integreren in de muziek van mijn eigen ik.
Het is weer tijd, dacht ik, en ging mijn kamer uit. Gelukkig dat er niemand op de gang was. Ik klopte bij jou aan en ging naar binnen. Je lag op bed, had ook liggen dommelen, maar had nu een boek in handen. - We moeten vanavond maar weer eens actief worden, zei ik en je keek me enigszins wezenloos aan en daarom vroeg ik of je je wel goed voelde. - Oh ja, niet heel goed trouwens, zoals gewoonlijk. Ik moet alleen even ontwaken, even integreren, zei je. - Alleen heb ik nog geen idee wat we kunnen doen. - Oh, maar dat heb je toch nooit? Iets leuks uiteraard. 39. Joan! We gaan dan altijd in de kleermakerszit op de grond zitten, natuurlijk tegenover elkaar. We kijken elkaar aan en staren zo een flinke tijd met grote wijde ogen.
“Gevangen?”, vraag jij dan. “Ja, heel mooi”, zeg ik. We staan dan op en gaan in een stoel zitten, want mijn knieën zijn nog steeds niet opgewassen tegen een langdurige kleermakerszit. We zwijgen nog even en ik ben vast al even weg geweest om een fles rode wijn met twee glazen te halen. Nippen. “Zijn ze er nu allemaal?”, vroeg jij. Ik spande even mijn gezicht en knikte. “Mooi, dan zal ik even een muziekje opzetten. Nog voorkeur?” “Joan!” “Goed, daar komt ze.” Ik ken dat: muziek, golflengten, hard, zeer hard, melodieus, meetrillen, harmonikaal, maniakaal, mozaziek. “Wat doen we, iets apocalyptisch?”, vroeg jij. Dat was natuurlijk de sleutelopmerking. “Ja, dat lijkt me wel wat”, zei ik, “Is eens iets anders. Laten we dan maar de keuken opfleuren.” “Paars?” “Vooral paarse vlekken op de gele wand. Die witte muur maken we meteen helemaal paars. Andere kleuren wil ik echter ook niet uitsluiten.” “En veel van jouw lintenspul. En dan de deurepisode…” “Oh, en jij speelt de dode. Je moet op tafel gaan liggen met gescheurde kleren aan.” “Met een mes en bloed?” “Nou nee, niet te overdreven. Geen stanleymes.” “Wat doe jij?” “Ja, zeg eens wat.” “Jij doet dat gewaad aan en je geweldige rozenkrans om en gaat heel wereldvreemd naast me zitten kijken, denkend en biddend en wat niet allemaal meer.” “En veel kaarslicht.” “Vooral veel kaarslicht.” Het spel zelf was natuurlijk ook heel mooi. - Ja, ik heb dat ook altijd een van onze mooiste momenten gevonden, maar laat ik je eens laten horen wat Martin ervan vond. Hij heeft er een brief over aan Mick geschreven. “Ik zal je meteen maar aankondigen, dat ik heel binnenkort een tijdje bij je kom logeren, misschien al wel morgen, niet lang nadat je deze brief hebt gelezen. Ik moet hier gewoon een tijdje weg, want het wordt me toch teveel. Oh godverdomme, wat ben ik gisteren geschrokken. Ze hebben me nog nooit zo bang gemaakt. Ik ben dan ook snel teruggegaan naar waar ik vandaag kwam, de kroeg. Het was echt verschrikkelijk. Wil je alleen in de keuken wat te eten pakken en dan zie je zoiets! Ik zal een beschrijving proberen te geven, want allemaal gezien heb ik het wel. Een aantal van hun gemoedsuitingen zullen waarschijnlijk voorlopig in de keuken aanwezig blijven en herinneren, hoe vervelend, blijven herinneren. Vanuit de gang zag ik al wel, dat er schijnsel van kaarsen uit de keuken kwam en zodoende wist ik al wel wie ik daar kon verwachten. Marina en Jean zouden wel weer met een staarspel bezig zijn. … Nou ja, … ze waren er wel, maar hadden er een ontzettende rotzooi van gemaakt. Geen bekende keuken, nee niet meer! De witte wand was helemaal paars
geworden en ook die fraaie gele wand waren vele paarse vlekken, die soms op tekens leken, te zien. Overal hingen linten, dezelfde linten, die Jean op zijn kamer had, alleen hingen ze nu onregelmatig rond en waaiden ze mij ook in het gezicht. Naar binnen kon je alleen door zo’n lintengordijn. Op de vloer lag troep. Zand. Het leek wel of ze de prullenbak hadden leeg gekiept en ja hoor, die stond inderdaad op zijn kop. De koelkast stond open. Al het voedsel was weg. Geel, rood, groen en oranje vocht droop uit het apparaat en liep in een gek gekleurd stroompje naar de troep. Planten zag ik er ook tussen staan, herinner ik me nu. Er was ook een kleine krokodil, die me met vreemde ogen vol verwondering zat aan te staren. Op zich was dit allemaal bij elkaar nog niet zo eng, hoogstens vervelend, maar het tafelgebeuren had ik nog niet goed gezien. Die hoek had me eerst ook donkerder geleken. Daar hingen de linten evenzo, ze maakten er een kleurige kooi van, maar daarbinnen zag ik nu Marina en Jean, en Marina lag daar dood … ja, zo leek het werkelijk! Gescheurde kleren, een stanleymes en veel bloed. Over haar buik zag ik een snee lopen, een verschrikkelijke snee. En hele enge ogen. Wijd open. Echte doodsogen. En dan die houding. Een geknakt mens haast…” 40. Marlene “Jean zat daar wezenloos naast, net een monnik, en maakte geen enkele beweging … Opeens ging het kaarslicht op de tafel uit en dat deed me zo schrikken, dat ik wegrende. Meteen daarna was overal weer kaarslicht. Vanmorgen heb ik er met de anderen over gesproken. Niemand had de voorbereidingen gezien en ieder was weer geschrokken van dat tafereel. Nu was alles weg uit de keuken, alles netjes opgeruimd, alleen de paarse verf bleef. Vooral Dorus was helemaal van streek. Hij schreeuwde over twee duivels en ik begreep hem nu toch beter. Allemaal vonden we dat er nu echt een eind moest komen aan al dat gedoe. Het moest uitgepraat worden. Maar Marina en Jean waren er niet. Jeans deur was afgesloten, maar van buiten zagen we allerlei materiaal liggen. Marina’s kamer zag er uit als altijd. Alleen op haar deur hing een briefje: “Ik ben Marina aan het begraven”, Jean. Nou kun je je vast voorstellen, dat ik er even uit wil!” -
Nee, dat kan ik niet, zei Jean, want zo eng lijkt het helemaal niet, als je tenminste op deze tekst moet afgaan. Nee, maar je weet beter. Oh, ik wist niet van dat mes. Het was me niet opgevallen. Een onbelangrijk detail. Jouw kenmerk … Uiteraard. Zullen we naar de film gaan? Oh. Heb je wat op het oog? Maar natuurlijk. Schwestern van von Trotta. La Trotta?
Het eerste jaar in Dorestat werd pas halverwege, of eigenlijk pas na driekwart draaglijk voor Jean, al gebeurde er toen ook allerlei, wat hij een jaar later weer zou verafschuwen. De eerste helft van het tweede jaar, Marina’s beginperiode, was leuk en een paar maand later was het allemaal eigenlijk alweer voorbij, goed voorbij, al geloofden sommigen daar niet zo aan.
Voor Jean was het duidelijk genoeg. Jean wilde weg, maar kon niet weg. Hij moest wachten en zocht een andere uitweg. Hij trok zich terug en moest op andere manieren veel kwijt. Marina was daarbij een heel vriendelijke kameraad. Nee, ze waren niet onmiddellijk zo dicht bij elkaar geweest. Alles heeft zijn tijd nodig en Jean liet zich in begin nogal eens afleiden. Liefde. De dwaas. De laatste tijd kwam hij daar ook niet meer aan toe. Hij had Marina, maar was niet verliefd op haar, was het wel geweest, in het begin, alleen in het begin, toen hij haar nog nauwelijks kende. Het leren kennen, het inzicht, had het in zekere zin opgelost. Marina was in het begin tevreden. Daarna even minder, omdat er teveel aanpassing van haar werd verwacht. Maar dat was snel voorbij, want er kwam steun, veel steun. Ja, ze had Jean in het begin zeker anders ingeschat. Beide moesten ze eerst veel doorzien. Maar ze deden het tenminste. Waarderen anderen ze daarom? Of juist niet, daarom? Marlene (story of dead) Wednesday morning nine o’clock Some teatime behind me Walking through the park Waiting for Marlene Dead in a living hell. One two three four five six seven, All good children go to hell. Hiding my feet in the sand She said: you’re a lunatic And you are as mad as my head Oh, she had a beautiful head And other beautiful parts too. But I don’t want to talk about it No, no, again, I don’t want to Because today I’m leaving To go en reach the end. All men go to hell. Marlene, wasn’t it a beautiful time? You didn’t understand But I, I only wanted to show How much I loved you. Hate is a beautiful lover Oh, Marlene, I hate you!
She said: you are as mad As my mouth Oh, and she had e beautiful Kissing mouth. And now Marlene is dead And I’m leaving too. -
Ik wist niet, dat je ook al liedjes maakte. Ach ja, ik ben veelzijdig, al moet het Engels nog wat bijgeschaafd worden ende muziek erbij ben ik alweer vergeten. Geeft niet, want eindelijk zie ik eens wat meer.
41. Une autre En altijd komt terug: een gevoel van lusteloosheid, een gevoel van weerzin, een bedroefde stemming. Ik heb mijn dagboek doorgebladerd. De laatste maanden. Erg veel vrolijks tref ik niet aan en versterkt met de gevoelens van ontevreden zijn (etc.) van dit moment ontstaat er een melancholisch gevoel, een naargeestig gevoel, een drang tot zelfmoord (ja?). Wat zou er toch aan de hand zijn? Het studeren wil niet echt lekker gaan. Ik doe wat en soms aardig veel, ik ben redelijk bij, maar over het algemeen toch een negatief beeld. De effectiviteit, de tijdsverdeling verdwijnt zo weer heel langzaam. Ik kom er niet aan toe om nu geïnspireerd te schrijven. Ik heb gewoon zin om niets te doen. Nee …… Ze waren in het zuiden van Zwitserland aangekomen en hadden de jassen al van zich afgegooid. Het werd warmer. Ze zaten op een grasveld in een klein dorp. Jean was net even een winkel in geweest en had broodjes, kaas en een eenvoudige fles tafelwijn gekocht. Genoeglijk zaten ze te eten en drinken. Ze voelden zich pas nu echt op vakantie. -
Weet je, Jean, ik denk dat ik er ook mee ophoud, zei Marina zowaar. Heel luchtig en vrolijk. Waarmee ophouden? Waarmee ben ik dan nog niet opgehouden? Met te leven, onder andere … Ja, ja, daar denk ik ook wel eens aan. Je wou zeggen dat je nooit meer gaat studeren? Nooit meer een universiteit bezoeken. C’est fini. Een wijs besluit, maar het zat er in. Het hoort in feite bij deze reis. Nou, laten we er dan op drinken.
Marina en Jean dronken om de beurt uit de fles en enige tijd later ging Marina op weg om een volgende fles te halen. Une autre, zei ze in de winkel. Het ging snel, het ging heel snel. - Ben je je dagnotitiesschrift niet vergeten, vroeg Marina toen ze terug kwam. - Nee, natuurlijk nbiet. - Geef het dan eens aan mij.
-
Waarom? Geef nou maar, er gebeurt niets.
Jean ging naar zijn rugzak en haalde er de laatste aflevering van zijn dagnotities uit en gaf ze aan Marina. Ze begon te bladeren. - Wat zoek je eigenlijk? Ze bladerde door en keek na een tijdje op. - Ik zoek de dag dat jij met de studie ophield. - Ergens in april, aan het begin. Ze bladerde terug. - Ja, ik heb het …. Dan zal ik nu gaan declameren. “… Ik heb een definitief besluit genomen: ik houd op met mijn studie biologie. Ik heb mezelf uitgeselecteerd. Nu alleen nog thuis vertellen. Het zal wel niet zo gemakkelijk worden om het aan vooral vader en moeder redelijk bij te brengen. Pa zegt altijd wel: je moet het maar zelf weten, het is jouw toekomst, niet de mijne, maar besef wel dat je later nooit meer zo’n kans krijgt. Je maakt het jezelf alleen maar moeilijker. Ik weet dat. Ik weet voor welke onzekerheid ik kies. Ik kies onder andere voor de onzekerheid van een schrijversschap, dat nog niets opbrengt. Ik verlaat de geborgen omgeving, de baarmoeder, zoals Jacob het zegt, van het studentenleven. Weg studiebeurs. Zal ik op een andere manier aan geld moeten komen. Krijg ik ooit een oproep voor dienst, dan zal ik er niet zijn. Voorlopig blijf ik nog hier. Zal ik er lang blijven? Wat zal me hier vasthouden? Een aantal zekerheden, die nog niet weg hoeven te vallen: de kamer, de bekende omgeving, de kennissen. Voorlopig is dat heel duidelijk en helemaal zeker is, dat ik vanwege Marina voorlopig niet weg kan. Althans dat zegt mijn gevoel. Ik denk dat …” -
Nou, daarom ga ik gewoon met je mee en moet ik me in dit geval aanpassen. Oh, neem nog een slok.
42. Eindelijk? -
Die slok is verdiend nu ik mijn verklaring heb gedaan. Maar het was mijn tekst. Nou en? Het geeft onze verbondenheid aan. Ik zal alleen nooit in dienst hoeven. Ik ook niet. Jij komt niet opdagen? Voorlopig ben ik nog in het buitenland.
-
Dan zal ik nu een eigen voordracht houden. Nog wensen? Over Eric? Jouw vriend? Nee, niet die, de Eric uit jouw schooltijd. Hoe kom je iegenlijk bij die Eric, vroeg ze verbaasd. Oh, ik heb hem eens ontmoet.
-
Waar heb jij hem dan ontmoet? Wist je dan niet dat hij ook in Dorestat is gaan studeren.
-
-
-
Nee, ik ben hem nooit tegen gekomen. Hij had aardige verhalen over een bepaalde dame, die bij hem op school had gezeten en die nogal excentriek was. Maar hij had haar een keer goed weten aan te pakken… Kijk, toen hij mij dat vertelde was je nog niet hier en pas veel later ben ik erachter gekomen dat het over jou ging en nu ben ik uitermate benieuwd naar jouw versie. Hoe heeft die Eric jou er zo onder gekregen? Zegt hij dat, zei ze enigszins geprikkeld, en vertelt hij dat ook nog rond? Nou, nou, hij durft. We zullen het dan maar meteen rechtzetten. Is hij trouwens nog in Dorestat? Wat dan? Dan zal ik hem nog eens persoonlijk onder handen nemen. Ik weet het niet. Hij vertelde dat verhaal over dat excentrieke dametje in een gezelschap. Persoonlijk hebben we nooit contact gehad. Het was zo’n etter, die je iets te vaak tegen komt. Aha, zei ze op een toon, die onderzoek aanduidde, je weet vast meer… Wat ben je nu eigenlijk aan het doen? Wil je iets speciaals ontdekken?
Jean lachte, nam een slok wijn en gaf de fles door aan Marina. Was dit ook een spelletje? - Nee, nee, vertel nou maar. - Kalm, kalm, zei Marina argwanend, ik geloof niet dat je die Eric ooit hebt ontmoet. Vertel de waarheid nu maar. - Goed. Ik ben Eric. Ze begon hard te lachen. - Neem er nog één. Ik betaal wel. En wie is Jean Bertrand? - Een Eric in een andere vorm. - Oh, en dacht je dat ik niet meer wist hoe die Eric eruit zag? - Dat wel, maar ik heb me een ander gezicht laten geven. - En andere haren? - Ook. Je weet hoe dat gaat. - Ja, … Ja, en nou is het mooi geweest, zei ze op zeer serieuze toon. Tegelijkertijd lachte ze weer. Marina sprong op van het grasveld en dook boven op Jean. Ze nam hem in de houdgreep, al zal het technisch wel niet perfect zijn geweest. De fles wijn rolde de straat op, maar ging niet kapot, liep wel leeg. Jean en Marina rolden over het gras, totdat de beweging eruit was. Jean lag op zijn rug en Marina bovenop hem. Buik aan buik. Marina liet de houdgreep overgaan in een tedere omarming. Ze probeerde hem te zoenen, maar hij draaide zijn hoofd weg. -
-
-
Waarom doe je dat nou, zei ze nijdig. Jean zweeg en Marina ging naast hem zitten. Jongeman, als je nou nog steeds denkt dat we een verhouding hebben, maar alleen maar goede vrienden zijn, dan vergis je je nog steeds. We hebben al zolang een verhouding en al is dan nog nauwelijks lichamelijk, of hoe je dat wilt noemen… We zijn werkelijk verbonden en een beetje tederheid kan dan toch wel? Of vind je dat ook al een aantasting van jouw persoon en voel je je weer bedreigd? Marina klonk aanvallend. Vroeger, zei Jean langzaam en met bijzonder weinig warmte, ben ik wel eens verliefd op je geweest, maar dat was toen ik je nog niet zo goed kende. Daarna leerde ik je wel goed kennen en was dat over. Dat denk je maar. Kwam het daardoor? Geen verdraaiing van feiten, hè. Je werd verliefd op Linda, zei ze weer heel vriendelijk.
-
Maar toch heb ik me met jou, bij jou nooit meer zo vervelend gevoeld als bij anderen wanneer ik verliefd was. Dus dan is het geen verliefdheid meer? Je houdt gewoon niet van de vervelende kanten van verliefd zijn en je trekt altijd alles door. Maar, vervolgde Marina, je mag me toch graag. Ik zou niet meer zonder je kunnen. Nou, ik ook niet zonder jou en ik zeg dan ook heel eerlijk: ik houd erg veel van je. Ja, ja, ik houd op een bepaalde manier ook van jou, maar is dat dan leifde? Ik weet dat niet en om tederheid heb ik nooit veel gegeven. Alweer zo’n vreemde gedachte. Jij denkt veel te weten, maar je bent nog niet helemaal klaar. Klaar waarvoor? Klaar om afscheid te nemen.
43. Wat een duivels! En de buitenwereld maar wachten. Edoch, ze zijn toch weg? Niemand weet dan wel hoe verstrekkend dat wachten is. De een weet van een vakantie en vele anderen weten niets, alleen dat ze weg zijn. Dat vinden ze niet eens een onaardig idee. En dan komen de herinneringen: Ze werden twee duivels genoemd. Waarom? Alleen omdat ze hun eigen wegen zochten? Of omdat er gedacht werd dat ze een kwalijke invloed hadden? Maar wat zijn überhaupt duivels? Was er niet één? Zitten we dan niet meteen in een sprookjeswereld, terwijl er de pretentie is in de werkelijkheid te leven. We kunnen de geloofswereld van een van de duivelnoemers nemen en zien dan dat er duivels bestaan. Er bestaat immers goed en kwaad. God is absoluut goed en de duivel, de afvallige, is het absoluut kwade. Afvalligen zijn altijd duivels. These. Antithese. Waar blijft de synthese? De mens soms, mensen kunnen dan nooit duivels zijn, zij ook niet, maar de duivelzegger heeft gewoon een woord nodig om zijn onvrede, zijn teleurstelling, zijn onkunde af te reageren en duikt dan zoals zovele doen in de scheldwoordterminologie. En meteen maar het ergste wat er bij hem is ingestampt: duivels! Een ander had enigszins verschillende opvattingen. Hij geloofde niet in god en duivel, en zo er al zulke dingen zijn, dan moesten god en duivel in ieder geval in één iets verenigd zijn. De scheiding van goed en kwaad was dan ook maar nonsens. Dat was slechts een gemakskwestie. De hele ethiek was daarvoor gemaakt. Voor hem waren de twee duivels tegelijkertijd ook twee goden. Jezus en Maria of tovenaars. Maar deze figuur werd daarna door de ander ook een duivel genoemd. Nuance mocht niet. Bestaan duivels? Het doet er niet zo toe. Net zo min doet het er toe of er een hogere macht is, een eeuwige beweger. Ze brengen namelijk niets positiefs, terwijl deze duivels dat wel deden. Wat een duivels! Je begint er niets mee. Ach, blijf ze dan maar voor duivel uitschelden. Het maakt niets uit. Zij voelen zich niet bezwaard en als er gedacht wordt dat het niet hun eigen schuld is dat ze zo doen, maar dat
ze door een andere duivel zo zijn geworden, dan moeten ze ook niet zeuren dat ze hun kwalijke invloed moeten ondergaan. Want wat kun je tegen de duivel doen? Het is een beproeving. Zeker het is een beproeving voor iedereen. Wacht maar op de afscheidsbrief! Niet alle details zullen vermeld worden, maar ook dan kan genoeg gezegd worden … Neem Eric, hij was wat je noemt een heuse glamourboy, terwijl hij niet de ouders had die hem daartoe het benodigde geld konden geven. Hij moest er zodoende wel voor werken, dat nog wel. Toen hij hoorde van het falen van Geert, Pieter en Robert in hun pogingen Marina te versieren zei hij: “Dan zal ik het wel even doen. Ik krijg haar wel zover dat ze weer met ons neukt, ook al zal ze ons dan sarren, maar dat deed ze vroeger ook al.” Zodra hij haar zag stapte hij op haar af en zei: “Haai, hoe gaat het?” “Interesseer jij je daar tegenwoordig ook al voor. Nooit eerder gemerkt.” “Natuurlijk, alleen ben ik zo druk dat ik niet overal tijd voor heb.” Marina lachte hard en spuugde hem in het gezicht. “Je bent ook zo’n verachtelijk figuurtje, jij mooie tiener”, waarna ze doorliep. Eric stond daar even verbaasd te kijken en rende daarna toch maar achter haar aan. Nu al opgeven? Nee, natuurlijk niet. Marina bleef staan en draaide zich om en zag de blonde, vlotte jongen op haar afstuiven. Voor de zekerheid knietje vooruit, dat kon ze allang weer. “Wat moet je nou toch?”, vroeg ze nijdig. “Ik wil graag met je uit”, zei Eric zoetsappig. “Ik wil niet meer met jullie uit!” “Ach, dat wil je best…” Wat een stroop, wat een stroop. “Nee, bovendien ben ik al eens met je uitgeweest.” “Nou, dat was toch leuk?” “Nee. Dat was helemaal niet leuk. Ik heb me slechts geërgerd.” “Ach kom, hoe je me bespeelde, me bevredigde …” “Hou toch op! Aan jezelf denk je wel, dat hoor ik wel!” “Toe wees nu een beetje vriendelijk …” “Verdwijn uit mijn gezichtsveld verdomme! Is het dan nog steeds niet duidelijk?” “Wat moet er duidelijk zijn?” “Jij hoort niets, hè?” “Nou ik weet alleen, dat ik met je uit wil.” 44. Alleen maar goede vrienden Marina zuchtte. Hoe vervelend vond ze dit, maar ach, aan de andere kant, dan moest hij het ook zelf weten. Maatregelen, maatregelen … Ze liep een eindje door, totdat ze bij een drukkere plek was aangekomen, Eric liep uiteraard achter haar aan. Marina draaide zich om. “Nog steeds niet weg?”, vroeg ze glimlachend. “Nee, ik wil een afspraak.” “Ach”, zei ze en stapte op Eric af, die toch wel enigszins op zijn hoede was, want hij wist wel ongeveer wat ze op dit terrein had uitgevoerd. Wat bleek echter? Ze begon hem te zoenen en dat liet Eric niet zomaar over zich heen gaan, oh nee, hij hielp graag mee, zodat de buitenstaanders een irritant vrijen stelletje zagen.
Marina’s handen gingen behendig over Eric’s lichaam en zochten een weg, die zijn broek inleidde. Ooooh, ook dat accepteerde Eric. Hij mompelde nog wel “Kan dat hier wel op straat?” Zij antwoordde met een listig toontje: “Oh, natuurlijk. Niemand ziet iets.” Eric voelde zijn geslacht zwellen en zwellen en kloppen en Marina manipuleerde maar door, totdat zijn broek en onderbroek zomaar afzakten en in de buurt van de grond terecht kwamen. Marina stond nu naast hem en vroeg lachend of het zo goed was en tikte een beetje tegen zijn stijve pik, die daaraan genoeg had om enig vocht af te scheiden. Marina liep door en vele mensen zagen een jongeman, die zo snel mogelijk zijn broek probeerde op te trekken, maar daarbij viel. Marina zag een agent en liep naar hem toe. “Moet je eens zien, wat die jongen doet. Hij viel me lastig.” Eric werd weggevoerd door de agent en de volgende dag stond er het een en ander in de krant. Eric moest zich wel schamen toen hij weer op school kwam, want wat had hij niet allemaal beweerd. -
-
Was het daarna echt afgelopen, vroeg Jean op hetzelfde grasveld in dat zuidelijke plaatsje. Ja, ik had me dat eerder moet bedenken. Niet eerst ja zeggen en dan vervelend doen, maar meteen vervelend doen en wel zodanig, dat ze ervan overtuigd raken dat nee nee is. Daar is helaas meer voor nodig. Ze wisten het nu? Vanaf dat moment begrepen ze het. Ik kon tot rust komen. Weet je, wat die dingen betreft kan ik je echt bewonderen. Kom nou! Wat ging er niet allemaal verkeerd. Ik heb er heel lang over gedaan om er aan te ontkomen. Dat had eerder gekund, als ik handiger was geweest. Ja, ja. Maar eerder vond je het misschien wel best. Het zou kunnen. Gezeur. Wat vertelde Eric nu? Weet ik niet. Maar waar haalde je hem vandaan en waarom? Om voor een besluit te zorgen. Ach … Nee, hij vertelde dat hij je midden op straat had gepakt. Niemand kon het duidelijk zien, maar het was leuk geweest.
Marina had zich weer over de liggende Jean heen gebogen en drukte haar mond tegen de zijne. Deze keer werkte hij wel mee, en goed ook. Na een tijdje zei hij: - Weet je, je noemde namen in je slaap. Maar laten we nu maar eens een hotel gaan zoeken. Het is altijd moeilijk wanneer jonge en soms ook oudere mannen weer belangstelling voor je krijgen. Marina moest het opnieuw ervaren toen ze in D. aankwam. Ze bleef er eerst nogal onverschillig onder. Toch duiken er dan ook van die figuren op die meteen denken dat ze hopeloos verliefd zijn en je daarom te vaak willen zien. Niet veel later willen ze dan dat jij je ook uitspreekt. Marina moest ze dan telkens weer teleurstellen, want zij werd niet snel verliefd. Was ze ooit wel eens echt verliefd geweest? Ze herinnerde het zich niet zo. Misschien heel vroeger. Waarschijnlijk ook in het begin met die eerste vaste vriend. Later niet meer, later nooit meer. Het had geen zin. Alleen verliefd zijn op jezelf, misschien is dat het enige goede. Tenslotte was daar Jean. Ze waren eerst alleen veel bij elkaar. Daardoor gingen ze steeds meer samen doen. Ze voelden zich geestverwanten en dat was voldoende.
Voor de grap trouwden ze spontaan op een keer, omdat ze het interessant vonden om een getrouwd stel te zijn. Maar nog steeds dacht Marina, dat ze niets speciaals voor Jean voelde. Ze waren teveel aan elkaar gewend geraakt. Hun relatie was bijzonder, maar alle twee wilden of konden ze dat niet zien. 45. Vissen inspecteren In het begin was Jean vaak verliefd geweest op andere dames. Dat overkwam hem min of meer, maar uiteindelijk toch wel wat minder. Soms noemde hij nog wel een aantal aardige dames, die hij op de een of andere manier kende en op wie hij verliefd zou kunnen worden, wanneer de omstandigheden en voorwaarden gunstig zouden kunnen zijn. Het bleek niet meer op te gaan. De frequentie van ontmoeting werd minder en dan is er al snel geen ontwikkeling meer. Jean zat teveel thuis. Alles gooide hij van zich af. Alles, beetje bij beetje, totdat hij op het laatst alleen Marina nog had. Desondanks veranderde hij zijn gedrag naar haar toe nauwelijks. Zij ook niet, nee, zei ook niet. Ze werkte hard, ze werkte heel hard, trof vele mensen en daarnaast was Jean er. Totdat Jean wegging en eindelijk een eigen woning had. Daar kon hij alleen zitten en hoefde hij met niemand rekening te houden, zodat hij ook van niemand last kon hebben. Vanaf dat moment miste ze hem en verlangde ze naar hem en meer en meer voelde ze dat inwendig. Ja, ja … Ze voelde zich soms nogal triest, wat verveeld, ongemotiveerd … Waarna Jean ook nog weer eens een tijd verdween. Wachten, wachten, verlangen, rotvoelen. Een excursie naar Boulogne sûr Mer. We gingen naar de kleine vissershaven om te kijken welke soorten vis en schaaldieren de vissers hadden verschalkt. Dode vissen kijken op een nuchtere maag. Ik kan er niet goed tegen. Zodoende distantieerde ik me van de staf, die niet alleen uitgebreid de vis benoemde maar ook aan al die dode dieren zat te plukken en rukken. Onbeschaamd. Ik ging mijn eigen weg en liep langs de kade. Ruud liep met me mee en zodoende keek ik toch nog naar enige vissen. Na enige tijd kon ik er iets beter tegen. Ook Anneke kwam uit de grote groep op ons af. Zij bracht een vissenplaatjestabel mee en zo leerde ik toch nog een aantal vissen bij naam kennen, namen die ik nu misschien ook nog wel weet. Wat dacht je van een rode poon? Zo liepen we gedrieën verder en verder, totdat er geen dozen met vissen meer waren. We liepen langs de kraampjes en zagen vis tegen lage prijzen. Het was echter geen marktweer. We liepen terug en kruisten met Osse, Sibbing en kornuiten. We kwamen van de andere kant en liepen een andere kant op, het moet ze vreemd zijn voorgekomen. Op tijd waren we bij de bus, maar geen van de anderen was dit ook overkomen. Zodoende liepen we nog even verder en daalden we een trap af, naar beneden, naar het water. Slakkenhuizen vonden we, kamschelpen en een duivelshandspons. Intussen werd het later en vond zelfs ik dat we eens terug moesten gaan naar die bus. De anderen bleken intussen op een tijdstip te zijn gekomen dat volgens hen op tijd was. Op de vraag wie er niet waren wist Osse het antwoord al wel. “Anneke en Jean zeker.” Hij was
kwaad en in de bus scheen het heel stil te zijn geweest. Wim moest maar eens in de kroeg kijken. Maar wij kwamen toch niet uit de kroeg? Wij waren wel op tijd geweest en hadden nog eventjes een ommetje gemaakt. Veel vertrouwen hadden ze niet in ons. Anarchisje spelen, de staf provoceren, Wims opmerkingen waren er meteen. Opnieuw hadden we niet bewust iets gedaan, want wie had verwacht dat de anderen niet redelijk op tijd zouden zijn. Maar ach, de uitwerking beviel me wel. Ik had later niets goed te maken, zodat ik niet lang bij een staflid bleef hangen. Ik had dat eerder tijdens de excursie ook al niet gedaan. Sibbing was even vriendelijk, naar Osse heb ik op dat scheepswrak ook een minuutje geluisterd. Daarna liep ik van hem weg. Even later hoorde ik achter me voetstappen. Ik wist wie het was, maar wat ik er nu mee moest? Anneke liep achter me aan en samen hebben we die excursie voltooid. Ik kan niet anders zeggen dan dat het prettig was. Te laat terug zijn wilden we niet meer. Gek eigenlijk, want allebei vonden we dat je je eigenlijk niets van tijd en gezag diende aan te trekken. De hele grote brave troep was echter opnieuw te laat. We konden het zien, want we hadden overzicht. We bleven rustig rondlopen. Bij een Duitse bunker probeerden we nog een glijbaantje op te klimmen, hetgeen niet lukte en mij toch nog kapotte knieën bezorgde. Boven op de bunker was het aangenaam. Een sterke wind, ik met mijn wapperende cape. Mijn hoed ontbrak, anders was ik Sandeman geweest. Nu alleen bunkerheer … 46. Nog een steppenwolf Duidelijk is dat je je zeer gemakkelijk onmogelijk kunt maken, want er zijn zoveel mensen die uiterst licht te raken zijn. Ze zeggen zo tolerant te zijn, maar ze zijn zo beperkt geworden, dat elke afwijkende gedachte, daad, zin, een bedreiging, wat zeg ik, een enorme bedreiging vormt. Ze stellen zich teweer en stoten af en uit. Soms geven ze je je even gelijk, maar als ze merken dat ze te ver verwijderd raken van hun eigen vierkante-centimeter-wereldje, veroordelen ze je alsnog. Sommige mensen zullen altijd de verlatenen zijn. Sommige mensen zullen altijd moeilijkheden oproepen. Vinden zij dat erg? Zij vonden het erg. Zij zijn verbitterd en teleurgesteld. En als ze het niet meer erg vinden, pas dan op. Ze zeggen tegen je: “Ben jij nog niet van school gestuurd!?” Ze zeggen tegen je: “Jij bent helemaal niet geschikt om te studeren. Echte biologen doen toch niet zo?” Ze nemen het jou kwalijk dat je dominees uit de zaal hebt gejaagd, nadat je zei dat de pastoor teveel rode wijn dronk. Ze dwingen je een verhaal terug te trekken, omdat je de bijverdienste van een zeer goed betaalde leraar belachelijk maakt. Ze censureren je stukjes, omdat ze het beschrijven van de emoties die een film opriep te afschrikwekkend vinden voor teveel lezers. Ze willen niets meer van je weten, maar in een andere plaats en onder andere omstandigheden, zoeken ze weer contact. Ze zijn een beetje eenzaam en denken dan opeens dat je kunt helpen en wat voor ze kunt doen. En wie blijft er altijd vriendelijk? Werkelijk altijd? Zij zijn altijd boos, als je het in hun ogen niet meer goed doet. “Vind je het nou niet fijn, dat die etter weg is?, zeggen ze tegen elkaar.
Deze wereld … Wat is dat eigenlijk voor een wereld, wanneer je nergens past, als niemand je meer accepteert en er uiteindelijk niet veel mogelijkheden meer over zijn om te overleven. Wie kan zijn eigen wegen gaan? Wie mag zijn eigen wegen gaan? Alleen sta je in ieder geval altijd. Der Steppenwolf heb ik voor de tweede keer gelezen en is deze keer veel beter bevallen. Het ligt aan de omstandigheden. Vorig jaar omstreeks deze tijd was het geheel anders in de barak. Het leek er gezellig. We zaten zo vaak allemaal bij elkaar. Praten, lachen, regelmatig tot diep in de nacht. We waren een groep, een gemeenschap, ja een gemeenschap, een eenheid. Ach ja, ook ik ging er teveel in op. Ik dacht er soms over na, zeer kritisch zelf. Het individu ging meer en meer verloren in de gemeenschap. Veel lezen deed ik in die tijd niet. Met schrijven was het niet veel anders. Niets, niets. Het was een gezellige tijd, die ook wel enige belangrijke elementen opleverde, zoals de verbeterde contacten met Debbie en Marina. Een terugslag was echter onvermijdelijk, ook een schifting, die door en door gaat. In die tijd las ik Der Steppenwolf. Het heeft weken geduurd, voordat ik het boek uit had. In normale doen las ik zo’n boek in een paar dagen uit. Dit keer telkens kleine stukjes. Dat optimaliseert de continuïteit niet. Bovendien had ik er niet altijd mijn gedachten bij. Ik las zinnen, maar nam ze niet in me op. Oh ja, ook toen troffen mij bepaalde passages, maar dat was incidenteel. Daarom vond ik het ’t minste Hesse-boek dat ik tot dan toe had gelezen. Nu is dat anders. Ten eerste heb ik de roman nauwkeuriger gelezen en heb het geheel, de eenheid, veel meer ervaren. Bovendien wist ik meer van de achtergronden. Ja, dat helpt soms wel. De brieffragmenten, die met dit boek samenhangen, voegen er voor mij een indrukwekkende dimensie aan toe. Het bleek een zeer openhartig werk te zijn, en al gaat het over de crisis van een vijftigjarige, ook de twintigjarige die een ander soort crisis doormaakt, herkent veel terug (evenals in andere boeken van Hesse), zowel in ontkennende als bevestigende zin. Laat het duidelijk zijn: het gaat over meerdere crises, over zaken, waar ook wij in deze tijden mee in aanraking komen. Het is een boek voor alle leeftijden. Of bepaalde passages de tand des tijds hebben doorstaan is ook niet zo belangrijk. Het blijft overwegend een actueel boek. De sfeer is natuurlijk geheel anders dan vorig jaar omstreeks deze tijd, die roemruchte tijd, die geweldige tijd. Achteraf vind je het maar een waardeloze tijd, maar toen was je anders heel tevreden. Zelfs meer dan dat. Toen zette je de studie iets meer op afstand, omdat het in de barak zo aangenaam was. Nu zet je je studie aan de kant, omdat je die niet meer boeiend vindt en andere dingen wil doen. Laten we het opnieuw zeggen: it was not really wasted time. Maar blij, dat we in een volgende periode zijn aangeland. Gisteren, eergisteren, vandaag. Marina, Erik, Deborah, toch weer gepraat over de barak. Het gebeurt en gisteren was het wel heel grappig. 47. We wisselden woorden uit, geen zinnen
Dan komt Marina na elven “even maar” op mijn kamer en praten we tot drie uur over die dingen. Niet alleen over de huidige situatie, want we namen ook een kijkje in de vreemde wereld van het jaar daarvoor. Natuurlijk (gelukkig maar) beperken we ons gesprek niet alleen tot de hok-gemeenschap-perikelen-ontwikkeling en onze veranderende rollen daarin. We trokken het door naar algemener geldende verschijnselen. Over gelukkig zijn (of tevreden). Wanneer ben je dat? Wanneer ben je dat? Wanneer kun je dat? De weg daarheen. De studie, de omgeving, heel iets literatuur, politiek. Wel moet ik zeggen dat ik af en toe herhalingen uit onze eerder plaatsgevonden gesprekken tegen kwam, zonder dat het echt storend was. Uiteindelijk was het geheel toch weer anders en kwamen sommige elementen in een ander verband te staan. Zal ik wat meer over de inhoud vertellen? Hm, ik weet niet. Nee, nu eigenlijk liever niet. Het is me teveel werk … Crisis, crisis, crisis. Time bandits. Junk. Aanklacht tegen mijn ouders, schreef Marina in haar schrift in het ziekenhuis, inmiddels deel twee van een grote serie, althans zo waren de plannen. Maar nu dus: Aanklacht tegen mijn ouders … Hoewel ik ze misschien wel enige dank verschuldigd ben, want ik leef nog, klaag ik ze toch aan, want ze hebben het ook niet weten te voorkomen omdat ze helemaal geen contact hadden en hebben met hun oudste dochter. Schelden kon vader, als hij dacht dat het niet goed ging op school, of als ik weer eens te eigenzinnig optrad. Moeder kon stroperig zijn, zoet tot en met, maar ze zei nooit wat, nee nooit iets tegen mij. Ze weigerde godverdomme om openhartig tegen me te zijn. Alleen praten met haar man, die stomme vader van me. Uren zeiken over dat lullige baantje van d’r, waar ze zwaar onderbetaald voor werd en desalniettemin werkte ze er keihard voor. Vader zeurde ook al zo over zijn werk. Ze hebben alleen maar hun werk om over te praten. Soms zijn er onverwacht nog enkele huiselijke zaken. Maar hun kinderen vergeten ze. In ieder geval hebben ze mij vergeten. Ik ga ook niet meer naar ze toe om over mijn moeilijkheden te praten. Ze weten zelfs niet eens meer waar ik mij mee bezighoud. Ja, vaag, misschien heel vaag … Zelfs toen ik die stomme vaste vriend had zaten ze stompzinnig bij elkaar. We wisselden woorden uit, geen zinnen, nooit zinnen. Opnieuw vaagheid. Ik had een vriend en dat was best. Ik ging met hem naar bed en dat vonden ze mooi. Oh ja, dat kon allemaal, helemaal geen bezwaar. Tenslotte leven we in een moderne tijd. Nadere vragen nooit. Ik werd in het geheel niet gestimuleerd om ze maar iets te vertellen. Ik werd gestimuleerd om te zwijgen, om me in mezelf terug te trekken. Zie maar hoe je overal mee klaar komt! Oh nee, dat zouden ze nooit zo zeggen, het komt er alleen op neer. Als ze wisten dat ik zover zou afdalen, hadden ze wel altijd met me willen praten om het te voorkomen. Dan betreuren ze opeens dat er geen werkelijk contact was, dat overigens alleen maar controle had betekent. Oh ja, ze zouden me zo graag willen controleren. Nou beste ouders, laat ik jullie dan gerust stellen: ik doe mezelf voorlopig niets meer aan. Als er ooit nog eens een heel duidelijke reden zal zijn, zal niemand mij meer weerhouden, maar ik kan niet in de toekomst kijken. Wel weet ik dat jullie nooit meer iets voor me zullen betekenen. Al dat bezoek aan mijn ziekenbed stel ik ook niet op prijs. Die stomme vragen: hoe gaat het en al die andere onzin. Waarover praten we? Over eenvoudige, simpele, domme, nietszeggende zaken, waar we al een heel leven lang over praten. Een heel leven
ben ik al hun dochter, maar ik voel me allang niet meer zo. Ik wil bij ze weg. Alleen een woning. Zij kunnen me slechts belemmeren. Met hun gezeur, gezeik, gekloot … ’t Is afgelopen. Ja, ik ben het vervelende dochtertje. Hoe mooi is het nieuwe bankstel. Had je anders ook niet gekocht. De schande van de familie? Ik hoop dat ik die nog eens zal zijn. Want ik hoef geen rekening met jullie te houden, want jullie hielden ook nooit rekening met mij. Wraak? Klinkt het als wraak? Dan is het wraak. Ik neem wraak op jullie. Wat is immers een aanklacht zonder straf? Ik veroordeel jullie tot levenslange verbanning uit mijn wereld. Ik verban dat hele wereldje uit dit onnozele stadje? Een andere kant op … Pas op! Pas op! Soms, oh …. Soms … -
Wat doen we morgen, vroeg Marina. Ze liggen naast elkaar in een breed bed. Uitslapen. Een bergwandeling, een onvergetelijke bergwandeling, zei Jean. We zouden een top kunnen bedwingen. Een top? Ja, een top kan er ook nog wel bij. Moet het daar gebeuren? Misschien zal het daar gebeuren.
48. Het is niet gemakkelijk Jean kwam het bed uit en haalde uit zijn pukkel, die aan zijn rugzak vastzat, een schrijfblok en een etui met pennen. Hij kwam terug in het warme bed en zei: - Dan hebben we nog wel het een en ander ter regelen. - Daarvoor zijn we geboren. <iframe width="420" height="315" src="//www.youtube.com/embed/OnI_ko3_r_c" frameborder="0" allowfullscreen> In de Leeuwenborgh. Sta op de vierde verdieping op de lift te wachten. Wie kom ik daar tegen? Anneke. We zeggen hoi en gaan beneden beide met ons eigen werk verder. Even later zie ik ook nog Ettie, die er toch nog is. Ruud had het me gisteren al verteld. Zo’n half jaar heb ik ze niet meer gezien, af en toe wel eens aan ze gedacht, en meteen komt er een vreemde stemming in me op. Confrontatie met het verleden? Ik heb even op bed gelegen en herbeleefde een beetje van het verleden, zo gaat dat. Die mysterieuze tijd. Toch vind ik het prettig dat ik ze weer eens zag. In feite maakt het wel niets uit, het contact is er niet meer. Alleen herinnering. Ik zet de muziek harder. There is a starman waiting in the sky. He’d like to come and meet us. But he thinks he’d blow our minds. Let all the children boogie! Harder.
Ik zei het al, ik raak in een andere stemming. Ik heb zin om bizar te gaan doen en te zijn. Jean de Tovenaar. Jean de Duivel. Waas. Rook. Wierook. Jezus. Messias. Kruis. De neiging tot opvallen, de neiging om te laten zien dat ik er ben en vooral anders ben is de grote drijfveer achter mijn gedrag. Word ik vrolijk? Nee, zo’n stemming is het niet. When you climb to the top of the mountain, Look out over the sea. It ain’t easy, it ain’t easy. It ain't easy to get to heaven when you're going down Natuurlijk niet. Mijn kamer wordt in ieder geval vreemder en mooier, meer eigen, veel meer eigen, want ik will even en zoek mijn eigen wegen, ook in het verleden. Tijd is niet zo belangrijk, is nooit belangrijk geweest. Dat is slechts een gedachtefout … Voelden ze zich vroeger beter, toen ze zich nog niet zo bewust van zichzelf waren. Het is er vroeger uiteraard allemaal geweest, in ieder geval moet het er grotendeels zijn geweest. Vanaf je tiende. Maar je weet het dan nog niet, je ontdekt het veel later en dan komt er rotzooi. Rotzooi! Nee, we kunnen niet meer over spannende gebeurtenissen vertellen. Ze zijn vertrokken, nadere informatie is er niet …. Ik ben gekomen om je te zeggen, dat ik weg ga. Het was niet lang nadat Jean definitief was vertrokken dat Marina uiteindelijk ook een betere woning kreeg aangeboden. Ze accepteerde gretig, want het bracht haar dichter in de buurt van Jean. Nee, ze stelde nog niet voor, dat ze een woning voor hen twee samen zou zoeken. Zover kon ze nog niet gaan. Zover durfde ze nog niet te gaan. Eerst maar eens zien hoe het in haar nieuwe woning zou gaan. Teveel samen zijn kan ook een vloek worden. In ieder geval voor mensen als Jean, mensen als Marina. Ze moesten een eigen ruimte hebben, waar niet elk moment een ander binnen kon komen lopen, iemand die op dat moment niet gewenst was. Marina wilde Jean ook niet te vaak zien. Ze zal er dan ook wel niet meer tegen gekund hebben. Niet meer. Nooit meer. Wel dromen. Meer dromen graag, want ze brengen meer werkelijkheid. Niet alleen wat je ziet is voldoende, is de wereld. Ook wat je schrijft, zomaar en ook bewust, en al die grillige tekeningen. Alles wordt verwerkt. Ook in dromen. En dan nog meer werkelijkheid. Vooruit. Vooruit, blijf bewegen, blijf dromen, maar blijf ook kijken. Vergeet nooit jezelf. Je bent meer. Marina dacht en dacht goed. Ze pakte een vel papier en schreef. Ook zij deed dat wel eens. Ze maakte er iets moois van.
49. Een Normandisch intermezzo Ze waren in Frankrijk, de een of andere excursie. Evertebraten, ongewervelde diertjes. Die morgen hadden ze ze bekeken en laten leven, althans Anniët, Jean, Jessica en nog wel enige anderen handelden in die richting. Maar nu was het middagpauze. In een veel te klein zaaltje hadden ze een slechte lunch genuttigd. Ze gingen hun eigen gang. Afgezien van het los-vast volgen van het dagschema deden ze niet anders. Met z’n drieën liepen ze een stukje de duinen in. Ze zeiden niet veel tegen elkaar. Ieder nam op zijn of haar eigen manier de omgeving in zich op, wat dan ook drie verschillende beelden gaf: een met kleuren, leven dus, een ander vol somberheid, dood dus, en de laatste maakte nog geen keuze tussen leven en dood, maar probeerde alles op één niveau te plaatsen. Oh ja, dood was er zeker … Leven ook. Je kon een dier dood maken, maar zoiets is onzinnig. Door een gebied waar dood en leven veel naast elkaar voorkomen loopt toch een andere lijn, een natuurlijke lijn, een gevaarlijke lijn. Kijken en voelen. Treden en stijgen. Voelen, voelen, voelen. Ze zeiden niets tegen elkaar. Ze liepen en kwamen nu echt in de duinen. Zand met schelpen en hier en daar een plantje, maar ook bunkers, half verzonken en nauwelijks aangetast. Atlantikwal. Geweerschoten, een invasie, ontzettend veel doden …. Hier waren al genoeg wezens gedood, maar biologen kwamen elk jaar meer doden, meer doden. Niet voelen. Niet voelen. Niet voelen … Dast kon niet meer. Zij voelden echter, en dit was op zich al fout. Gevoel is immers irrationeel … Ach, we gaan allemaal dood. Zij ook. Dat is net zo irrationeel. Ze gingen bij zo’n betonmonument in het zand zitten en liggen en zeiden nog steeds niets. Af en toe keken ze naar elkaar … Voelen is begrijpen. … Maar hoe wil je dan leren? Ik wil helemaal niet leren. Wil je niet leren?
Wat moet ik dan leren? Nog zoveel. Van wie? Van mij, van anderen. Nee, dan hoef ik niets te leren. Dan kom je er niet. Ik ben er al. Ik voel. De zon. De wolken. De wind. Een lachje. Blauw. Minder blauw. Regendruppels en dan warmte, een volgend lachje. Niet nadenken. Spanning, meer spanning. Je kent mij? Ja, ik ken je. Dus je weet voldoende? Voldoende? Hoezo!? Je weet wat ik kan doen? Ik ben niet bang. Oh nee? Ik heb mijn eigen manieren, ik wacht niet. Zand waaide op, terwijl de drie toch stopten met het alleen zijn in een gezelschap. Nu ook overbrengen … Niemand was getuige, niemand wist iets, maar niemand kan zeggen dat ie het niet gemerkt heeft. Het is overgebracht. Het is overgebracht. Het heeft veel gekost. Veel te veel. Ach, het had ook niet kunnen gebeuren en dan hadden anderen alleen wat langer kunnen lachen, terwijl het niets met humor had te maken. “We zouden eigenlijk weg moeten blijven”, zei Anniët, “We zijn ook hartstikke gek.’ “We zijn nu eenmaal meegegaan’, zei Jessica. “Maar we hebben betaald en kunnen elk moment verdwijnen”, zei Anniët. “Waarom zijn we dan meegegaan”, vroeg jean, “Toch om te laten zien dat we het ook op onze manier kunnen, dat we ons niet hoeven aan te passen.” “Dat weet ik, maar vind jij dit dan allemaal zo leuk”, vroeg Anniët, die wat onrustig heen en weer was beginnen te lopen. “Niet altijd, maar tot nu toe voel ik me niet al te zeer belemmerd”, antwoordde Jean. “Toch lopen we even goed mee in hun schema en distantiëren we ons niet nadrukkelijk van hun gedachten en daden”, reageerde Anneke, die nu naast Jean was gaan zitten. “Ach, ik zie nog wel leuke dingen”, zei Jessica, “Ik leer zelfs nog iets … Mij maakt het niet zoveel uit.” “Maar we moeten harder worden”, zei Anniët fel. “Dan worden we toch harder”, zei Jean. “Hoe eenvoudig dat klinkt”, reageerde Jessica met een glimlach. “Oh, ik stel me er ook wel wat bij voor”, zei Jean eveneens glimlachend. Hij zag zeker alweer gebeurtenissen voor zich en kon er om lachen. Hij voelde zich beter. 50. Een afscheidsbrief
Die middag kwamen ze veel te laat binnen in het laboratorium waar de dames en heren biologen meegebrachte lagere dieren bekeken. Dit konden zij ook niet meer doen. Daarom waren ze nog eens door het verlaten dorp gelopen. Eerst een heel stuk langs de zee, langs de wateren van het Kanaal. Daarna door het dorp terug. Bij het golvende en ruisende water bleven ze nog een tijdje zitten. De wind stroomlijnde de haren. De woeste elementen gaven gedachten en inzicht. In het dorp liepen ze een cafeetje binnen, dronken koffie en aten een soort kruising van koek en gebak. Daarna langzaam naar de anderen, naar het practicum. Even rondkijken, even rondlopen, een vriendelijk woordje voor de personen, die nog niet zo diep waren gezonken. Niets meer aanraken, nee, niets meer aanraken, want dat was de dood veroorzaken en die wilden zij niet op hun geweten hebben. De stafleden werden vernietigend aangekeken, toch zorgden ze ervoor, dat die hen niet al te nadrukkelijk in beeld kregen. Ze moesten kunnen weggaan wanneer ze wilden en dat gebeurde weldra. Anniët, Jean en Jessica gingen opnieuw de duinen in. Ze liepen er lang rond en raapten er lege slakkenhuisjes op. -
Waarom lege slakkenhuisjes, vroeg Marina. Om te laten zien, dat we wel degelijk op onze eigen manier met biologie bezig konden zijn, zei Jean. Ach, dit was toch gekheid? Oh ja, maar de intentie niet.
Marina en Jean liepen door het gezellige Zuid-Zwitserse land. Zomaar een wandeling tussen de velden, over de heuvels, door de dorpjes. Zonnig weer, een aangename temperatuur, gunstige omstandigheden. Af en toe zitten, langs de kant van de weg, in een veld, liggen in een veldje, even dollen, even rollen en veel lachen. Een fijne ontspannen vakantie, ja, dat moest het toch worden. Af en toe dronken ze. Marina en Jean zaten dan op een terrasje of op een koele plaats onder bomen of in een soort grotje. Wijn drink je dan, witte wijn. - Bevalt het je hier, vroeg Marina. - Ja, ik voel me hier prettig, zei Jean. - Zou je hier dan kunnen blijven? - Een tijdje wel, …….. En als ik geld had misschien nog veel langer. - Ik heb toch geld … - Ja, ja, voor hoe lang? - Voor een lange tijd. Ik heb er al voor gezorgd, dat al onze spullen hier naar toe worden gezonden. - Wat zeg je nou? Jean schrok even en was verbaasd. - Jouw interieur, mijn interieur, ik heb opdracht gegeven het hier naar toe te laten brengen. De kamers zijn opgezegd. - Oh …….. Toch wel onverwacht? Geschokt? - Je wilt toch niet terug? - Nee, wij willen niet terug en …, zei hij opeens weer glimlachend en enthousiast, het bevalt me wel dat onze spullen deze kant opkomen. Nu nog een huisje vinden en als daarna het geld op is, zien we ook wel weer. Ik beheers in ieder geval Duits. Misschien helpt dat wat.
-
-
Ach, zover zijn we nog niet. En we kunnen altijd nog die berg beklimmen. We kunnen hem in ieder geval verkennen. Hoe lang moet je in het buitenland blijven om aan je dienstplicht te ontkomen? Vijf jaar, geloof ik. Nou dat zal dan in ieder geval hoe dan ook lukken! Ik ben bang van wel, ja.
Ze liepen verder en keken naar een voorbijgaande processie. De mensen prevelden alsmaar dezelfde gebedjes. De mensen verdwenen uit het gezicht, al klonk het geprevel nog even na. - Zij hopen nog, zei Marina. - Wij weten wel beter, zei Jean. Ook zij verdwenen uit het gezicht. Allerlei mensen kregen dagen later een brief van Marina en Jean. Al die mensen kregen dezelfde brief. Erik, Martin, Deborah, Jakob, de ouders en al die andere bekenden van vroeger en later, iedereen mocht het weten. Ook ik kreeg de brief, maar ik kreg bovendien bijlagen, ik kreeg altijd bijlagen, veel extra informatie. Een selectie daarvan heeft u inmiddels kunnen lezen. Maar nu de brief: Beste vrienden en bekenden, Een heleboel mensen krijgen deze door ons tweeën gecomponeerde brief. Het was een moeizaam porces, dat in ieder geval. Eerst hebben we allebei apart een brief geschreven met dat waarvan wij elk vonden dat er zonder meer in moest. Deze twee brieven waren zo verschillend, dat ze niet in elkaar te schuiven waren,. We zijn daarom opnieuw begonnen en na vele uren en vele flessen wijn is dit nu het resultaat, Intussen is het licht geworden en het mag duidelijk zijn: deze inleiding is aan het eind geschreven. De al geschreven rest wordt er netjes achteraan geschreven . Ja, de komende dagen zullen we aan het overschrijven blijven, want een kopieerapparaat zal hier in de buurt niet zijn te vinden. Okee. Ten eerste moet gezegd worden: Dit is een afscheidsbrief. Dat zal een enkeling vreemd in de oren klinken, omdat ze al eens met de dood van Jean te maken hebben gehad, maar dat was een spel. De mensen die denken dat Jean nog steeds dood is, wordt hiermede gezegd, dat zijn leven nog iets meer tijd in beslag heeft genomen. We zijn nog samen naar dit mooie Zwitserse land getrokken, waar we alle ellende die we dankzij en met jullie hebben mogen ervaren kunnen vergeten. We hebben voor afstand gezorgd. Het is duidelijk: we maken er werkelijk een eind aan. Niet met een stanleymes, niet met een kromme schaar. Nee, morgen beklimmen we een berg, een van die bekende hoge toppen in de buurt. We gaan zonder speciale uitrusting en we zien wel hoe hoog we komen. We hoeven niet per se de top te bereiken. Als het onderweg misgaat, dan is het ook goed, maar als we de top halen, zijn we in ieder geval heel snel weer stukken verder beneden. We zetten ons gewoon af en springen. Als jullie deze brief ontvangen is dat uiteraard allang gebeurd. Er valt niets tegen te houden. Tranen hoeven er ook niet te vloeien. Wij trekken alleen maar de juiste conclusies. We weten dat we overbodig zijn in deze wereld en daar gedragen we ons naar.
Een zeker einde, een vroegtijdig einde. Dit echtpaar springt de dood tegemoet. We hopen dat jullie het niet al te tragisch opvatten. Zonder ons kan alles veel gemakkelijker verder gaan. Tenslotte hebben jullie het altijd al liever zonder mensen als wij willen doen. Nou, daag, Marina en Jean …… Enkele dagen eerder had in een Zwitserse krant gestaan dat een man en een vrouw, vermoedelijk Nederlanders, vermist werden. Ze waren aan een bergtocht begonnen en werden niet meer terug gezien. Er werd gevreesd voor hun leven. Er zou een zoektocht georganiseerd worden, waarbij geprobeerd zou worden hun lichamen te vinden. Het berichtje haalde slechts één krant in Nederland. Ergens op pagina acht.