HET KIND EN DE ADOLESCENT IN DE PSYCHOANALYSE DOOR
HIL. DEMAN MET EEN INLEIDING DOOR
Dr. J. H. VAN DER HOOP ZENUWARTS TE AMSTERDAM
MCMXXXIV "DE SIKKEL", KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWERPEN N. V. UITGEVERIJ Via C. A. MEES. SANTPOORT
HET KIND EN DE ADOLESCENT IN DE PSYCHOANALYSE
HET KIND EN DE ADOLESCENT IN DE PSYCHOANALYSE DOOR
HIL. DEMAN MET EEN INLEIDING DOOR
Dr. J. H. VAN DER HOOP ZENUWARTS TE AMSTERDAM
MCMXXXIV "DE S1KKEL", KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWERPEN N. V. UITGEVERIJ V/H C. A. MEES, SANTPOORT
Van nature is de mens een hypokrities, laf en ijdel diertje, en dus fundamenteel in zijn waan bevangen. De zedelike eis is : die waan telkens en voortdurend to doorzien, opdat wij zo min mogelik schijnen, zo veel mogelik zijn. En voor dit zijn zullen wij ons verantwoordelik moeten voelen. Just Havelaar in Gemeenschapsmoraal.
Niettegenstaande vele misverstanden, niettegenstaande heftige bestrijding en pogingen tot negeeren, wint het inzicht veld, dat de psycho-analyse waardevolle voorlichting kan geven aan alien, die met kinderen • en met opvoeding te maken hebben. W anneer iemands belangstelling is gewekt voor deze gewichtige nieuwe inzichten in de ontwikkeling van het zieleleven, dan blijkt het meestal niet gemakkelijk geschikte literatuur te vinden om zich verder op de hoogte te stellen. De psycho-analytische terminologie gebruikt dikwifis termen van het getvone spraakgebruik in andere beteekenis. Deze psychologie gaat uit van de studie van allerlei ingewikkelde stoornissen. Deze beide factoren bemoeilijken het begrip voor leeken zootvel als voor arisen. De nieuw ontdekte waarheden zien er dan vreemder en griezeliger uit dan zij eigenlijk zijn. Een andere belangrijke hinderpaal bestaat voor velen in het feit, dat de psycho-analyse vereenzelvigd wordt met een bepaalde richting van levensbeschouwing. Freud hee[t hiertoe zelf aanleiding gegeven door zijn rationalistische en anti-religieuse levenshouding in enkele geschriften te uiten. Het dient daarom duidelijk gezegd te worden, dat de psycho-analytische inzichten in het leven van kinderen en volwassenen geheel los van deze levensbeschouwing gezien kunnen tvorden. Het is dan ook de vraag in hoeverre men eigenlijk tvel van een psycho-analytische paedagogie mag spreken. Alle opvoeding Loch veronderstelt bepaalde idealen. De psycho-analyse stelt Been eigen idealen, maar zij geeft in de eerste plaats inzicht in de fundamenteele drijfkrachten van het zieleleven en in de mogelijkheden om hieraan leiding te geven. Zij toont daarbij het ondeugdelijke van vele oude opvoedingsmethoden en van oudere opvattingen over het tvezen van het kind en geeft daardoor een scherpe critiek op gangbare voorstellingen. De inzichten, die zij brengt, kunnen door menschen met verschillende idealen worden gebruikt. Het gaat hier in de eerste plaats om feiten, die gecontroleerd kunnen worden door ieder, die zijn vooroordeelen overwint. Als tweede factor komt daarbij de moed om de 7
beteekenis van deze feiten nader te onderzoeken door op grond van dit inzicht veranderingen in de opvoeding te beproeven. De psycho-analyse als geneesmethode voor volwassenen is er vooral op ingesteld om den mensch van automatisch werkende starheden vrij te maken. V oor zoover daarbij herziening noodig is van de idealen, die door den betrokken persoon bij zijn opvoeding werden overgenomen, geschiedt deze door het groeiende inzicht van den patient en de psycho-analyticus streeft er niet naar bepaalde idealen te ontwikkelen. Het zou echter een foute gevolgtrekking beteekenen, wanneer men het voorstelt, alsof deze houding, die voor zeer bepaalde gevallen nuttig blijkt, ook in het algemeen door de psycho-analytici wordt aanbevolen in het practische leven en bij de opvoeding. Anna Freud heeft er vooral telkens op gewezen, dat bij het kind opheffing van starheden en bevrijding van angst weliswaar van groot gewicht kunnen zijn, maar dat daarnaast bij het kind de idealen en richtlijnen voor zijn later leven gevormd moeten worden. Bij de gezonde ontwikkeling van het kind valt het meeste gewicht op dezen laatsten factor, maar bij moeilijkheden en stoornissen kan het herstel van de vrije innerlijke beweeglijkheid veel belangrijker zijn dan de meeste opvoeders meenen. Om deze verschillende complicaties is het Been gemakkelijke taak het publiek voor te lichten over de beteekenis der psycho-analytische inzichten voor de opvoeding. Des te meer kan het echter verheugen een boekje te ontmoeten, waarin op zakelijke, duidelijke wijze de feiten worden weergweven en de beteekenis ervan voor de prakfijk wordt getoetst. 1k heb deze studie van den Heer Deman met veel instemming gelezen en met genoegen kan ik aan het verzoek voldoen zijn boek bij het publiek in te leiden. Terecht wijst hij erop, dat de psycho-analyse een wetenschap-in-wording is, maar hij toont tevens duidelijk aan hoeveel inzicht in deze wetenschv reeds vaste vormen heeft aangenomen. Als gevolg van dit meerdere inzicht komt men voor nieuwe en lastige problemen te staan, maar .
8
de paedagoog vindt hier tevens nieuwe middelen om vormend in te grijpen en vooral ook om de natuurlijke ontplooiing te bevorderen. Deman ziet het kenmerkende van de psycho-analytische paedagogie in het zoeken van de juiste maat en in waarheid, openhartigheid en vertrouwen. 1k wensch hem van harte toe, dat zijn werk, zoowel in Belgie als in Nederland dezen invloed op de opvoeding zal bevorderen. J. V ANDER HOOP.
9
INLEIDING Er wordt tans vrijwel door niemand meer betwist dat in ons zieleleven onbewuste elementen aanwezig zijn, en daar een belangrijke invloed uitoefenen op onze gedragingen. Toch werden tot vOOr enkele tijd deze onbewuste faktoren in de akademiese psychologie geheel genegeerd. Deze psychologie stond onder de invloed van Descartes en zijn bekende indeling van de wezens in lichamen, gekenmerkt door de uitgebreidheid, en zielen gekenmerkt door het bewustzijn. De zielkunde was dan vanzelfsprekend de leer van de bewustzijnsverschijnselen. Veronderstellen dat er ook onbewuste processen omgingen in de ziel was nonsens. De grote psychiater Charcot moest onze akademiese psychologen herinneren aan het woord van Hamlet : « There are more things in heaven and earth, « Than are dreamt of in your philosophy. » Zooals bekend werkte Charcot met hypnose. In hypnotiese toestand slaagde hij er b.v. in bij een patient een verlamming van de arm tot stand te brengen. Bij het ontwaken bleef deze verlamming bestaan, en hierover ondervraagd bleek de patient helemaal onwetend omtrent de ware oorzaak van bedoeld verschijnsel. Er waren dus reéel werkende motieven die onbewust bleven ! Bernheim, die te Nancy eveneens met hypnose werkte, gaf aan de patienten onder hypnotiese invloed bevelen, die bij de ontwaking moesten uitgevoerd worden. Voorbeeld : een patient moest een paraplu ter hand nemen, die in een ihoek stond. Wanneer de patient dit werkelik deed, en hem de reden hiervan gevraagd werd, verklaarde hij na een zekere aarzeling dat hij wilde nazien of dit niet zijn paraplu was. De werkelike, onbewuste motieven konden dus gedekt worden door bewuste elementen, die te goeder trouw opgegeven werden, maar Loch niet de echte waren. Toch slaagde Bernheim erin de echte, on11
bewuste motieven door suggestie tot het bewustzijn terug te roepen. Sindsdien kan het bestaan van onbewuste faktoren in het zieleven niet meer gelochend worden, en meest al de latere psychologen hielden hier dan ook rekening mede. Het is de grote verdienste van Dr. Siegmund Freud de inhoud en de mechanismen van het onderbewuste nader bepaald en min of meer nauwkeurig geformuleerd te hebben. De psychiese processen zijn aanvankelik onbewust, kunnen bewust en dan weer onbewust worden. Hij geeft hiervan een ruimtelike voorstelling. De onbewuste elementen wachten in de voorkamer tot ze in de kamer van het bewustzijn kunnen toegelaten worden. Hiervoor moeten ze echter door een smalle gang, waar de censor staat. Om aan de aandacht van de censor te ontsnappen moeten ze soms allerlei vermommingen aannemen. Eens tot het bewustzijn toegelaten kunnen ze van daar terug verdreven worden, en verdrongen in het onbewuste. In het onbewuste zijn aanwezig de wensen, gevoelens en voorstellingen uit de eerste kinderjaren. Bij Henri. Bergson vinden we ongeveer dezelfde opvatting schitterend beschreven : « Alles wat we hebben gevoeld, gedacht, gewild sedert onze eerste kindsheid is daar, gebogen over het heden dat zich erbij gaat voegen, drukkend tegen de drempel van het bewustzijn, die dat alles zou willen doorlaten. Het cerebraal mechanisme is juist daar om haast alles in het onbewuste te verdrongen, en alleen dat in het bewustzijn toe te laten, wat van aard is om de huidige toestand te belichten, om de daad te helpen tot stand brengen, om, ten slotte, een nuttig werk te presteren. Ten hoogste slagen enkele weelde-herinneringen erin door de half geopende deur te sluipen. Deze, herauten van het onbewuste, verwittigen ons van hetgeen we meeslepen zonder het te weten. >> ( 1 ) Zelfs voorstellingen uit de foetale periode kunnen daar 1
12
) M. BERGSON : L'evolution creatrice, Paris, 1913, bl. 5.
bewaard blijven. Deze komen vermomd tot het bewustzijn in de vorm van het spel, waarbij kinderen door smalle, half duistere doorgangen willen kruipen, en daarbij bevangen worden door een vreemd, angstig, griezelig gevoel. Ook in zekere dromen komen deze indrukken tot uiting, waar dezelfde gegevens en gevoelens voorkomen. Zelfs de grote, fundamentele ervaringen van de oermens hebben sporen nagelaten in de psyche van het kind van onze twintigste eeuw, en vormen de kern van zijn essentieelste belevingen ; zo : het Oedipus- het Kain- en het kastratiekompleks. Het zijn de schema's, die als de filosofiese kategorieen van Kant zorgen voor de onderbrenging van de levensindrukken. « Waar de kinderlike ervaringen niet passen in deze erfelike schema's komt het tot een verwerken van deze belevingen in de verbeelding... Wij kunnen vaak opmerken dat het schema het individuele beleven overwint. » ( 1 ) Dit gebied werd speciaal ontgonnen door Dr. C. G. Jung. Naast het individueel onbewuste bestaat het kollektief onbewuste met zijn zeer positieve inhoud. « Het is Loch wonder, zegt ihij, dat men dezelfde mythen en sprookjesmotieven in alle hoeken van de wijde wereld terugvindt ; dat een neger van de Zuid-Amerikaansche republieken in motieven van de Griekse mythologie droomt, en dat een Zwitsers student in zijn psychose het visioen van een Egypties gnostieker herhaalt. » ( 2 ) In het vinden van de wet van het behoud en de transformatie der energie door R. Mayer ziet Jung een herontdekken van een idee uit de primitieve wereldopvatting. Bedoelde ontdekking deed zich bij Mayer voor als een inspiratie, waarvan de wetenschappelike motivering later gezocht en gevonden werd. Deze wet komt n.l. overeen met de opvatting van de « mana », deze buitengewone kracht, die de primitieven toekennen aan zekere wezens, en die onverwoestbaar is, hoewel ze van objekt kan veranderen. Bij analyse van 1) S. FREUD : Aus der Geschichte einer infantilen Neurose, Wien, 1924, bl. 129. 2) C. G. JUNG : Psychologische Typen, Zurich, 1925, bl. 65. 13
zielszieken op rijpere leeftijd vond Jung regelmatig voorstellingen, die alleen uit het kollektieve onbewuste kunnen stammen. De dominanten onder deze ancestrale beelden zijn de duivels, de goden, de weerwolven, de magiers. De magier, die in ons, West-Europeeers, huist, is er een van het Mongools type, met donkere huid en schuine ogen. Hij doet denken aan de Golem, die door Meyrink in zijn bekend boek beschreven wordt. Het geloof aan buitennatuurlike krachten, dat ook bij vele zogenaamd ongelovigen Mgt bestaan, vindt hier zijn oorsprong en het sukses van het spiritisme en andere dergelijke zijn verklaring. Bij Adler is het minderwaardigheidsgevoel de dominante in het onbewuste van vele mensen. Bewust is dan een behoefte aan superioriteit, maar daaronder ligt, ongeweten, het gevoel van minderheid, en het eerste worth door het laatste veroorzaakt en gedragen. Dit zeer beknopt en onvolledig overzicht van de psychologie van het onbewuste was nodig om de inhoud van dit boek te situeren, en overhaaste konklusies te voorkomen. Met thetzeifde doel moet hieronder nog een en ander over de psychoanalyse gezegd worden. Freud werkte in de jaren 90 samen met een bekende Weense arts Breur, die erin geslaagd was een jong meisje te genezen van hysterie door haar onder hypnotiese invloed tot uiting te bewegen van haar onbewuste voorstellingen. De hysterie zou aldus veroorzaakt zijn door verdrongen, en dus onbewuste faktoren. Freud liet echter algauw de hypnose varen, omdat genezingen bekomen in deze toestand niet duurzaam bleken. Hij herinnerde zich uit zijn studietijd te Nancy dat Bernheim de onbewuste elementen tot bewustzijn kon brengen zonder hypnose, en gebruikte sedertdien onafgebroken deze methode. Hij lette op ,de vergissingen, die de patienten begingen, o.m. het vergeten van wat niet natuurlik vergeten kon worden, het verkeerd lezen en schrijven en spreken, om het motief van dit alles op te sporen. Hij liet zich de dromen van de zieken verhalen, en trachtte onder de 14
vermommingen de onbewuste oorzaak van de ziekte te vinden. Hij werkte verder, onder de invloed van zijn leerling Jung, met vrije associaties, waarbij het sujet met het hem eerst invallend woord te reageren had op een reeks prikkelwoorden door Freud zelf opgegeven. Het zonderlinge van sommige reakties, het uitblijven van alle reaktie, de aarzeling van het sujet werden in verband gebracht met de oorzaak van de ziekte, en de zieke hierover aan het praten gebracht. Dit was nu het uitgangspunt van de genezing van verschillende neurosen. Bij diepere analyse werd de oorzaak van de ziekte steeds gevonden in de eerste kinderjaren. Deze oorzaak was, voor de hysterie en de dwangneurose, een zeer scherp, onbewust konflikt tussen de hogere ik-gevoelens, die we later Boven-ik zullen noemen, en de sexuele instinkten of libido. Omdat de libido hier een grote rol speelde werd de psychoanalyse als pansexualiteit gedoodverfd. Het weze voldoende erop te wijzen dat Freud, naast de sexuele instinkten, ook de ik-instinkten erkent, en zelfs de instinkten van de dood. Alleen konflikten tusschen deze verschillende instinkten veroorzaken zielsziekten. Er mag echter gezegd worden dat Freud vooral het wezen en de evolutie van de sexuele neigingen heeft bestudeerd en ontdekt, wat een van zijn grote verdiensten is. De kinderjaren, die Freud geopenbaard werden in de behandeling van zijn volwassen patienten, werden dan op zichzelf doorgrond. Het eerste kind, dat Freud observeerde, was de kleine vijfjarige Hans, die leed aan dwangneurose ( 1 ). Het bleek dat de kleine Hans, die zich niet alleen op straat durfde wagen, vooral bang was voor paarden, en dat zich hieronder de vrees voor en de haat tegen zijn vader verborg, wat gepaard ging met een grote tederheid jegens zijn moeder. Er was ook de vrees zijn mannelijkheid te verliezen. Meer en meer kinderen werden nu geobserveerd en S. FREUD : Analyse der Phobie eines fiintheihrigen Knaben. Zie : Gesammelte Schriften, VIII, Wien, bl. 127 a 269. 15.
geanalyseerd, zieke en ook gezonde. Anna Freud en Mel. Klein vonden speciale methoden om kleine neuroselijders te analyseren en te genezen. En sinds 1926 bestaat het Zeitschrift fur psychoanalytische Padagogik », dat zich tot taak stelt het diepere zieleleven van de kinderen te bestuderen, gewapend met de methoden van de psychoanalyse. De psychoanalyse heeft dus haar ontstaan te danken aan de studie van de zielsziekten. En verdere ontwikkeling pas heeft ze gemaakt tot een psychologie van het gezonde kind, de gezonde adolescent en volwassene. Men heeft dit als reden of voorwendsel gekozen om de gegevens van de psychoanalyse als onbetrouwbaar te doen aanzien. Helemaal ten onrechte : de meest verschillende takken van de moderne kinderpsychologie en pedagogiek zijn ontstaan door de observatie van zwakzinnigen en abnormalen. Het volsta de namen te noemen van Binet, Montessori, Decroly, om niet te gewagen van de « GestaltpsychQlogie », die haar oorsprong vindt bij de KOhlerse chimpansee's. Men verwachte hier geen statistiese gegevens, die bij de experimentele psychologie als voornaamste argument dienst doen. In het zeer ingewikkelde en kiese gebied, dat we bier betreden, zijn experimenten uitgesloten. De wetenschappelike waarde van de gegevens kan vergeleken worden met die van de bevindingen van J. Piaget, en ook de methode van onderzoek biedt een zekere gelijkenis. Alleen blijft Piaget bij het bewuste leven der kinderen, en er was een diepere ontleding nodig om ook de onbewuste motieven en voorstellingen te ontdekken. Deze methode bestaat in het nauwkeurig observeren van zieke en gezonde kinderen, en het interpreteren van het spel, de droom en de vergissingen. Men zal bier tamelik veel gegevens aantref fen uit de psychologiese romanlitteratuur. Papini laat Freud zeggen : « Niemand heeft zich, zoals ik, ertoe gezet de inspiraties van de moderne litteraire stromingen om te zetten in 16
wetenschappelike theorieen. » ( 1 ) Dit is sarkasties bedoeld, maar het bevat een diepe waarheid. De grote kunstenaars voelen het leven intu'itief aan, en in de psychologiese romans zijn niet zelden aantekeningen over de diepere levensmotieven, die aan de mens van de zuivere wetenschap ontsnappen. En de moderne schrijvers hebben hier geen monopool. Ten slotte is het Leven alleen door de intuItie te begrijpen. Bergson heeft dit reeds gezegd. Eindelijk moet er uitdrukkelik op gewezen worden dat de psychoanalyse als wetenschap in voile groei staat, en dus niet verwacht moet worden dat alle problemen reeds definitief zouden opgeklaard zijn. Dit is een inventaris, getoetst aan persoonlike ondervinding, observatie en temperament. Men merke goed het jaar : 1934. En deze laatste opmerking, dat n.l. de psychoanalyse niet een voorgoed gesloten geheel vormt, maakt nog een andere verklaring nodig. Hoewel de methode van onderzoek en enkele grote princiepen alien verbinden, is er in de psychoanalytiese wereld een verscheidenheid van tendenzen, men zou haast zeggen van kampen, zodat men wel spreken kan van een rechterzijde en een linkerzijde Links zou ik dan noemen deze richting, die al verder en verder gaat in het verklaren van de levensverschijnselen, verder gaat vooral in het geheimzinnige en het vreemde, wat ook aan ingewijden in de mysterien van de psychoanalyse fantasties gaat voorkomen. Rechts staan zij, die een afdoende verklaring van het leven der mensen menen te vinden in meer begrijpelike, dichterbij liggende gegeyens. Laten we M. Klein bij de eersten rekenen, en Anna Freud bij de tweeden. Wat hier in dit werkje staat sluit meer aan bij de zogenaamd rechtsen. Overigens zijn ook daar nog wel enkele dingen die mij niet voldoende bewezen schijnen. De lezer zal dit wel onderscheiden. Ik moet ook nog meedelen dat in deze studie hier en 1
) G. PAPINI : Gog, vertaling. E. Russe, Malmberg, 2 e druk,
bl. 120.
17
daar herhalingen voorkomen : het levend wezen is to zeer een dan dat het zich Pgemakkelik in geheel afgezonderde vakjes of hoofdstukken zou laten beschrijven. In het leven van de kinderen worden door de psychoanalytici drie grote perioden onderscheiden : — de eerste bloeiperiode van de instinkten, onder het zesde levensjaar — de latentieperiode, of de tijd van de vorming der morele motieven en betrachtingen, van het 6 e tot plusminus het 1 2 e levensjaar — de tweede bloeiperiode van de instinkten : de puberteit.
18
I. HET KIND ONDER HET ZESDE LEVENSJAAR DE EERSTE BLOEIPERIODE VAN DE INSTINKTEN Mijn vriend, de werkelike waarheid is altijd onwaarschijnlik, wist je dat ? » Stephan Trophimovitch in « Demonen » van Dostojewski.
Hoewel het bestaan van de ik-instinkten voor de psychoanalyse een vanzelfsprekend feit is, heeft deze wetenschap toch in het bizonder het wezen en de ontwikkeling van het sexuele instinkt bestudeerd. Wij zegden reeds dat dit een zeer speciale verdienste is van Freud : dit gebied was tot nog toe vrijwel onontgonnen, hoewel het van het grootste belang is voor het ganse leven van de mens-in-wording. We zullen dus achtereenvolgens de natuur en de evolutie van de kinderlike sexualiteit behandelen, om dan de meest voorkomende konflikten te bespreken van het sexuele met de instinkten van het ik, d.z. de kompleksen. Hierop volgt de weerslag van deze gemoedsbewegingen op het plan van het intellektuele zoeken. En ten slotte komen de traumatiese schokken in het gemoedsleven, waaraan het kind blootgesteld is. Ik acht het nodig, omdat hier zoveel misverstand schuilt, te herhalen dat hiermee de psyche van het kleine kind niet volledig beschreven, noch verklaard is. De toekomst zal ons dit misschien brengen, en dit is onze overtuiging, maar op dit ogenblik is het nog niet gebeurd. Wie enigszins op de hoogte is van de kinderstudie weet dat Been enkele tak van de psychologie meer kan zeggen dan dat. 19
A. DE KINDERLIJKE SEXUALITEIT
Dichterlik aangelegde dames zien reeds een profanatie in de term zelf salon- en boekenpedagogen glimlachen : much ado about nothing ! Wij zouden deze mensen ertoe willen bewegen nauwlettend en langdurig de kinderen, liefst hun eigen kinderen, te observeren, en ervoor te zorgen dat deze « sujets >> op dit gebied volkomen openhartig en vertrouwend kunnen blijven. Misschien was het mogelik, en zelfs wenselik geweest een woord te vinden, dat minder aanstoot verwekt, want Freud heeft 'hier verschillende gewaarwordingen en verhoudingen onder gebracht, die in het gewone taalgebruik als niet sexueel beschouwd worden. Sexualiteit is dan, volgens Freud, subjektief : iedere naar wellust strevende lichaamsfunktie, objectief : iedere tedere vriendschappelike betrekking, die men gewoonweg lief de noemt. Wij hebben het nu over de subjektieve zijde van de feiten. .De delen van het lichaam, waar de wellust bizonder gezocht en gevonden wordt, heten we erogene zonen. Er werd bevonden dat bedoelde erogene zonen zich achtereenvolgens in dezelfde volgorde bij het kleine kind openbaren, al is dit niet absoluut op te vatten. Zo moet gerekend worden met het gelijktijdig bestaan van verschillende erogene zonen, waarbij echter êên gebied de hoofdrol speelt, d.i. de primaatzone. Deze is bij het kleine kind allereerst de mond en de lippen. Dat de orale zone met sexualiteit in verband staat weten alle volwassenen : het kussen is hier het eenvoudigste en klaarste bewijs van. Het wichtje zuigt aan zijn fopspeen of dotje : de wellust staat op zijn gezichtje te lezen. « Het kind moet dit zeer aangenaam en duidelik waarnemen. Misschien verbinden zich hiermee bizonder Zie : S. FREUD : Selbstdarstellung. Gesammelte Schriften. XI.
20
prettige gevoelens,>> schrijft de bekende kinderpsychologe Miss Shinn. ( 1 ) Wordt het dotje om hygieniese redenen vermeden, geen nood : de zuigeling vindt de weg naar de mond met zijn vingers en teentjes. Hij is aldus onafhankelijk van de buitenwereld. Bij al de kleine verdrietelikheden is dit een steeds aanwezige troost, en het storen van dit gent verwekt blijkbare angst. « Zijn verlangen naar messen, scharen en ander tuig is zeer intens, en wordt hem alles ontnomen, dan zet hij een r'oerend berustend gezichtje op, en steekt stilletjes zijn linker duim, die steeds een beetje doorgebeten is, in de mond. >> ( 2 ) Ook later, als de kleine een flater heeft begaan, is het eerste gebaar : het vingertje in het spijtige mondje. Bij analogie en a fortiori is het waarschijnlik dat het zuigen aan de moederborst, met wellust gepaard gaat : de gelukkige uitdrukking van het wichtje laat dit reeds zien ; en bij vele kleintjes, die blijven zuigen, ook nadat het buikje gevuld is, laat dit geen twijfel meer over. Op deze fase, die het eerste levensjaar blijft voortduren, en die in zekere zin passief kan genoemd worden, volgt een aktieve fase. Het kindje neemt nu alles in de mond en bijt het stuk met zijn kleine tandjes. Tot ongeveer het derde levensjaar heeft dit de voorrang : papier, knopen, speelgoed, klederen worden nu stukgebeten. Ook het voorwerp van zijn lief de, de moeder, moet het ontgelden, en niet zelden wordt de moederborst het voorwerp van deze lustverwekkende manie. Men kan van oraal sadisme spreken. Ook bij volwassenen kunnen we dit terugvinden. Bij vele kinderen is de mond nog steeds een erogene zone, wanneer een nieuw gebied, en wel de anale zone, de bron wordt van lustgevoelens. Vaak komt het voor dat moeder haar baby ploeterend in zijn uitwerpselen vindt ; en dat het achtervlak een erogene zone is, bewijst de gewoonte van vele moeders en tantes de kleinen op 1) M. W. SHINN : Keirperliche u. geistige Entwicklung eines Kindes, bl. 401. 2) SCUPIN Bubis erste Kindheit, I, 131. 42. 21
deze gevoelige plaats te strelen, waarbij het belle gilletje uiting geeft aan het bizonder aangename van deze sensatie. Anale masturbatie is bij kinderen niet uitgesloten, en het verbod, dat hierop door vele moeders gelegd wordt, bewijst dat we hier te doen hebben met een werkelike neiging. Analysen van volwassenen hebben aangetoond, en zeldzame jeugdherinneringen hebben bevestigd dat bovendien door kinderen een genot ondervonden wordt, allereerst bij het uitstoten van de drek, en daarna bij het ophopen ervan in de aarsdarm. Dit genot wordt verhoogd door de moeders, die de obstipatie willen tegenwerken door het gebruik van een spuitje of een propje, wat een nieuwe prikkeling betekent en aldus het euvel, dat ze wilden tegenwerken, in de hand werkt. Ook is het achtervlak zo van kinderen als van volwassenen een extra voorwerp van de kinderlike kijklust. Dit alles last begrijpen dat het voor de moeders zo moeilik valt van haar baby te bekomen dat hij zich rein zou houden en of stand doen van zijn anaalerotiek. Het ene kind is natuurlik hierin veel plooibaarder dan het andere. Zeer enkelen blijven zelfs in sexueel opzicht hieraan gebonden, en vervallen in de bekende perversiteit. Anderen blijven de oude neiging behouden, maar deze verandert van objekt : het kneden en boetseeren gaat nu met modder of klei of plastiline : de lust is gesublimeerd. Kinderen, die zeer sterk weerstand boden aan de opvoedende pogingen van de ouders, blijven ook later eigenzinnig en koppig. Opmerkelik is dat men onder deze sujetten later de gierige mensen vindt : men denke hierbij aan de associatie : drek-geld, die speciaal voor kinderen natuurlik is : zie het ezeltje uit het sprookje ! Daar de reaktie tegen 'het vasthouden aan deze primitieve lust bij deze kinderen vanzelfsprekend zeer intens moet zijn, vinden we later een vaak overdreven zin voor orde en reinheid, die kan ontaarden in de belachelike en Loch veel voorkomende wasdrang. Vooral de handen moeten eraan geloven ; en nadien worden natuurlik hygieniese redenen ingeroepen om dit te rechtvaardigen.
-
22
Ongeveer in deze periode, de tijd tussen het 2 en het 4 jaar, ontstaat ook een lust bij het urineren, vergezeld e
e
van een zelfde belangstelling voor de betrokken organen. Het ophouden van de urine gaat gepaard met een bewegen van de benen, wat de aangename prikkeling verwekt of vermeerdert, en de onanie voorbereidt. Deze periode wordt in psychoanalytiese kringen bestempeld als de anaal-sadistiese. Het verband tussen deze twee vormen van lust is niet klaar toch komen ze geregeld voor in dezelfde tijd. Door de kinderen wordt de drek en de urine, als reaktie op de anaal- en urethraalerotiek, aangezien als vergift. Fantasieen van vergiftiging door drek, en verdrinking in de urine komen voor. Rabelais heeft dit laatste motief kostelik uitgewerkt, waar hij het leper van de vijand laat verdrinken in de urine van Gargantua's paard ! Er is ook gebleken dat het geslagen worden op het achtervlak, — la punition des enfants ! — met lust kan gepaard gaan, en Jean Jacques Rousseau heeft hier in zijn Confessions met nadruk op gewezen : << Want ik had in de pijn, in de schaamte zelfs, een mengsel van zinnelikheid gevonden, die mij weer begeerte naliet, dan vrees om het weer van dezelfde hand to ondergaan. » ( 1 ) Hier ontstaat dan het sadisme en, als tegenpool, het masochisme. Beiden hebben enerzijds een seksueel karakter, en anderzijds zijn ze uiting van de instinkten van vernietiging of instinkten van de dood. Het mishandelen van een erogene zone blijft zelfs in ongunstige gevallen bij als perversie tot de volwassen leeftijd : denk aan Blauwbaard I Gewoonlik echter wordt het sadisme algauw overgebracht op andere voorwerpen en komt voor in andere vormen : het krabben, steken, snijden, branden, en zelfs plagen, tergen, verwijten. Wanneer alle uiting van het kinderlik sadisme onmogelik gemaakt wordt, richt dit zich op het eigen ik : het 1)
J. J. ROUSSEAU : CEuvres completes, Paris, 1864, bl. 6. 23
wordt zelfverwijt, zelfvernedering, zelfvernietiging, d.i. masochisme. Wie dit alles als kind zeer intens doorleef de, houdt er jets van over in thet karakter : de kleine sadist wordt een heerser, al is het dan ook in kleine kring, de masochist een deemoedige, misschien een asceet. Beide soorten zijn sterk vertegenwoordigd in de werken van Dostojewki. Na de anaal-sadistiese komt de phalliese fase. ( 1 ) Reeds in zijn zuigelingentijd, wanneer het kind vol verwondering en vreugde zijn eigen lichaam ontdekt, vindt het ook de penis. Evenals het met zijn rose teentjes speelt, doet het dit met de penis. En daar deze steeds in zekere mate een erogeen orgaan is, brengt dit een zeer speciale lust teweeg zodat het herhaald wordt. Dit is de zuigelingenonanie, die bij alle normale jongentjes voorkomt — hoe kon het ook anders — en zelfs bij de kleine meisjes geen uitzondering is. Na een paar jaren van betrekkelike rust komt deze vorm van sexualiteit terug, tussen het 3 e en het 6 e levensjaar, bij de algemeenheid van de jongens, en bij zeer veel meisjes. De urethraalerotiek was hier een vanzelfsprekende overgang prikkeling in het orgaan bij ophouden van de urine en verleiding door ouderen, leiden dit in. Vooral daar waar verschillende kinderen samen in het gezin zijn en samen slapen komt deze verleiding veel voor. En hoofdzaak blij ft wellicht nog de verpleging door de moeder, waarbij de penis door de zachte aanraking van het Belief de wezen geprikkeld wordt. Ten slotte neemt de hand de rol over van de zorgende moeder. Deze kleinkinderonanie gaat gepaard met erektie en een licht orgasme. Bovendien hebben de analysen van zielszieker, aangetoond dat ze vergezeld gaat met erotiese fantasieen, waarvan de ouders het voorwerp zijn. « Deze fantasie is de diepst verdrongen psychiese inhoud, die ook ten tijde 1
24
) phallos = Grieks voor : penis.
van haar ontstaan maar zeer zelden helder bewust is. » ( 1 ) De kinderen zouden zich in een of andere aanraking verbeelden met de ouders, een reminiscentie wellicht van de lichaamsverzorging door de moeder. Ook kan de kijklust hierbij betrokken zijn : de kleine Hans b.v. verbeeldde zich zijn moeder, in een kort hemd, waarbij de sexuele organen zichtbaar waren ( 2 ). In sommige gevallen kunnen deze fantasieen sadisties getint zijn, en gericht tegen de vader bij het jongentje, tegen de moeder bij het meisje. Bij kinderen, die geslachtsverkeer van de ouders ongemerkt konden observeren, is dit begrijpelik, daar dit opgevat wordt als een sadistiese overval. En het is niet uitgesloten dat in deze laatste gevallen sommige kinderen reeds min of meer heldere koitus-fantasieen hebben. De vraag kan gesteld worden of deze fantasieen ook aanwezig zijn bij gezond evoluerende kinderen zij kunnen immers alleen vastgesteld worden bij analyse, en gezonden werden tot nog toe maar zelden in analyse genomen. Evenals de oraalerotiek komt - de onanie het meest voor bij neerslachtigheid van het kind : onanie is een troostmiddel, vooral bij kinderen die de neiging hebben zich op hun eentje op to sluiten en geen afleiding zoeken bij kameraadjes. Wanneer deze hebbelijk?ieid door de ouders ontdekt wordt, komt gewoonlik een zeer streng verbod met de daarbijhorende bedreigingen : verlies van gezondheld, afsnijden van het lid of de hand, en in veel gevallen de hel. Vandaar het schuldgevoel, dat het kind terneerdrukt, en op zichzelf reeds een aanleiding betekent tot nieuwe onanie. Het is dan al heel zeldzaam dat deze hebbelikheid hiermee ophoudt : aldus wordt het schuldgevoel steeds intenser. Deze kinderlike onanie kan meestal rechtstreeks door de ouders geobserveerd worden, als ze maar met de nodige aandacht hun kinderen gadeslaan, en zekere vooroordelen 1) A. BALINT : Die Psychoanalyse des Kinderzimmers. Z. f. Psa. Pad. 1932, nr. 2/3, bl. 75. 2) S. FREUD : Analyse der Phobie eines fiinf jahrigen Knaben. Wien. 25
kunnen overwinnen. Maar het kan ook gebeuren dat sluwe kinderen de verbiedende en bedreigende instantie, hier dus de ouders, weten om de tuin te leiden, en zich bepalen bij onanie in het bed, waartoe het te vroege slapen sturen gelegenheid en aanleiding biedt. In de psychoanalytiese litteratuur worden een paar speciale gedragingen van het kind aangegeven, die karakteristiek zijn voor de geheime onanie. Zo : lekkernijen niet onmiddellik verorberen, maar tot onbepaalde tijd bewaren. Deze onbepaalde tijd is de tijd dat de onanie zal overwonnen zijn. Het is een bewijs van een strijd waarbij het kind voorlopig de verliezende partij is, en hierbij zijn instinkten onrechtstreeks straft. De kinderarts Dr. Friedjung verklaart de overdreven schaamte, die zekere kinderen bevangt wanneer ze voor een arts hun penis moeten vertonen, door de vrees dat de geheime onanie door de arts, die Loch alles weet, zal ontdekt worden. Het staat tans vrijwel vast dat de onanie, waarover hier gesproken wordt, generlei gevaren voor de gezondheid oplevert, maar het konflikt, dat ontstaat door het verbod, vergezeld van de voor het kind verschrikkelike bedreigingen, is bedenkelik.voor het psychies evenwicht van gevoelige kinderen. Zoals we reeds zegden : het opeenvolgen van de orale, anaal-sadistiese en phalliese fasen is niet al te exclusief op te vatten een gelijktijdig aanwezig zijn van verschillende fasen behoort zelfs niet tot de uitzonderingen. Ook kan het opgeven van de onanie gevolgd worden door een nieuwe opbloei van de oraalerotiek. Gedurende de phalliese periode tref fen we de gevoeligheid aan van de huid voor strelingen, bizonder op het hoof dhaar. Het is ook de tijd van het kinderlik exhibitionisme en de schouwlust. Als een bizonder teken van genegenheid, en in voile uitbundigheid toont het kleine kind zijn lichaampje aan wie het liefheeft, en is daar fier op. << Burli, mijn vierjarige neef, is over mijn bezoek dol van pret, en weet niet wat hij doen zal. Als hij 's avends 26
te bed moet en ik met hem boven ga, trekt hij zijn hemdje omhoog, toont zijn achtervlak en lacht : Daar, kijk ! Nog een tweede maal moet ik kijken, en het is nu om zijn kleine penis te zien. » ( 1 ) Wat K. Pipal hierover vertelt is zeker Been unicum, en tal van ooms en tantes beleefden gelijkaardige toneeltjes. Ook het bekijken van het naakte lijf beantwoordt aan een onbewuste drang : de ouders zijn hier bij uitstek het voorwerp van, en dan in de eerste plaats de moeder bij de jongen, de vader bij het meisje. De geslachtdelen inzonderheid zijn steeds het objekt van de kijklust, en zonder dat iemand het vermoedt slaagt het kind er meestal in deze lust te voldoen. Wanneer dit ook in de volwassen leeftijd voorkomt, en als uitsluitende of voornaamste sexuele bevrediging fungeert spreken wij van perversie. Dit is overigens het geval met al de sexuele lusten van het kind, die we beschreven hebben, en het is in deze betekenis dat Freud het kind polymorf pervers genoemd heeft. Dit betekent dus generlei zedelike veroordeling voor het kind. We herinneren er hierbij aan dat de R. K. Kerk de kinderen op deze leeftijd ontoerekenbaar acht. Bedoelde hebbelikheden zijn bestemd om te verdwijnen in de jaren, die nu volgen. Maar we wensen erbij te voegen dat sommige kinderen aan een of meer van de genoemde lustbronnen verslaafd raken, waardoor deze gefixeerd worden. Dit heeft dan als natuurlik gevolg dat ze hiervan moeilik of te brengen zijn, en dat ook in de volwassen leeftijd hierop kan teruggekeerd en een normaal geslachts leven erdoor onmogelik kan gemaakt worden. Met dit voorbehoud mag gezegd worden dat al de opgenoemde fasen normaal zijn en dat eerder hun afwezigheld dan hun aanwezigheid verontrusting moet wekken. B. DE KOMPLEKSEN Oorspronkelik werden de kompleksen aangezien als de ) KARL PIPAL : Beitrage zur kindlichen Schaulust. Z. f. ps.a. Pad. 1928-29 bl. 91-92.
27
diepere oorzaak van de neurosen en hun aanwezigheid was een teken van zielsziekte. Onder kompleks werd alsdan verstaan een associatie van voorstellingen, die met een bizonder affekt beladen, in de onbewuste psyche verstard was, en een normaal, soepel leven in de weg stond. Freud heeft herhaaldelik geschreven dat het Oedipus-kompleks de kern was van de neurotiese toestand. Dit was gebleken bij de analyse van zieke volwassenen. In de Analyse der Phobie eines fiintbihrigen Knaben werd dit kompleks voor het eerst ontdekt bij een ziek jongentje. Talrijke observaties bij gezonde kinderen hebben echter sindsdien aangetoond dat bedoeld verschijnsel, min of meer intens, aanwezig is bij de algemeenheid van de kleuters tussen hun derde en zesde levensjaar, en pas pathologies wordt in uitzonderlike gevallen. Het begrip : kompleks heeft dan ook een meer algemene betekenis gekregen : er is gebleken dat de wisselwerking van de instinkten in hun objektieve fixering regelmatig bepaalde vormen aanneemt, zodat kan gesproken warden van een eerste organisatie van de instinkten. Het kompleks is dan de gewone vorm welke die organisatie op bepaalde leeftijd ten overstaan van de buitenwereld aanneemt. Bij ieder kompleks zijn verschillende instinkten betrokken ieder kompleks betekent een konflikt tussen twee of meer instinkten : instinkten van het ik : machtswil en eros, en instinkten van de dood. Aanvankelik, in de schoot van de moeder, heeft het kind helemaal geen behoefte aan buiten hem staande wezens : het is onvoorwaardelik eenzaam en almachtig, want geen enkele van zijn behoeften, die niet onmiddellik en automaties voldaan worth, en wel zonder enige inspanning van zijnentwege. De geboorte komt aan deze paradijsdroom een plots einde stellen, en het kind verzet zich hier heftig tegen. De eerste tijd zullen de vage voorstellingen en wensen nu wel teruggaan naar de gelukkige periode in de moederlike schoot, maar algauw komt het wichtje tot het besef dat er een niet-ik bestaat, dat de vervulling van zijn begeerten of hangs van faktoren buiten hemzelf. Maar de 28
almachtsillusie blijft behouden, al is het nu voorwaardelik. Het kind weet immers door gebaren, door geluiden en later door woordjes al het gewenste te bekomen. Men weet hoe de moeder de minste aanduiding van haar kind begrijpt, en er doorgaans onmiddellik op reageert. Ferenczi spreekt bier van de periode der almacht met behulp van magiese gebaren, gedachten en woorden ( 1 ). J. Piaget beschrijft magiese praktijken bij kinderen van 4 a 6 jaar ( 2 ). Later vinden de kinderen in de sprookjes dit almachtsbesef, dat onbewust herinnert aan, en weer verlangen doet naar een een en al gelukkig verleden, terug. Ook wat wij noemden sexuele lust wordt vooreerst aan het eigen lichaam gevonden : het autoerotisme maakt het kind van de buitenwereld onafhankelik, en verhoogt het almachtsgevoel. Deze periode en dit gevoel wordt in de psychoanalyse het narcisme geheten, naar de Griekse jongeling Narcissus, die zichzelf in de waterspiegel zag, en op zijn eigen beeld verliefd raakte. Over het kinderlik narcisme zijn verder in de psychoanalytiese litteratuur weinig positieve gegevens. « Dit narcisme is moeiliker door dire_ kte observatie vast te stellen dan wel als gevolgtrekking van feiten, die later in het leven voorkomen. » ( 3 ) Hier worden n.l. aanknopingspunten gezocht voor het verklaren van de schizophrenie en de paranoia, die berusten op een hypertrofie van het ik en een terugtrekken van alle libidineuse betrekkingen met de buitenwereld. De zieke is totaal in zichzelf gekeerd en met zichzelf ingenomen. Het narcisme blijft zijn invloed uitoefenen ook wanneer reeds andere fasen in de ontwikkeling beleefd worden, en kan blijven bestaan door alle verdere ervaringen van het individu heen. De optimistiese en de pessimistiese geestes1) G. FERENCZI : Aus : Entwicklungsstufen des Wicklichheitssinns. Z. f. ps.a. Pad. 133, nr. 7, bl. 282 en vlg. 2) J. PIAGET : La representation du monde chez l'entant, Paris 1926, bl. 116 en vlg. 3 ) S. FREUD : Zur Einfiihrung des Narzissmus, Wien 1924, bl. 22. 29
gesteldheid worden hierdoor verklaarbaar : de optimist behoudt een stukje van het narcistiese zelfvertrouwen en almachtsgeloof, terwiji de pessimist door de inwerking van de harde werkelikheid dit mooie geloof verloren beef t. Het kind moet echter algauw zijn afhankelikheid van de moeder erkenen, en daar zij is als de goede fee, die alle wensen inwilligt, wordt zij als dusdanig het voorwerp van zijn eerste lief de, zo bij meisjes als zij de jongens. Vanaf het derde levensjaar doet zich hier een differentiering voor, die zich tot het Oedipus-kompleks zal ontwikkelen. HET OEDIPUSKOMPLEKS
De bekende katholieke Vlaamse schrijver Marnix Gijsen, in zijn opstel over D. H. Lawrence, spreekt van het « zo gewraakte en toch zo waarachtige Oedipuskompleks. » ( 1 ) Ik voel de behoefte om wat volgen zal hiermee in te leiden, daar 'het Oedipuskompleks bij velen nog steeds een instinktieve weerzin wekt. Iedereen kent het treurspel van Sophocles, waarin Oedipus onwetens ertoe gebracht wordt zijn vader te doden, en zijn moeder te huwen. De echtgenote-moeder Jokaste tracht de smart van Oedipus te stillen : « Dikwels hebben mannen in hun dromen het bed met hun moeder gedeeld. » Ik zou U, waarde lezer, met enkele citaten uit de litteratuur nader willen brengen bij het « zo gewraakte Oedipuskompleks », en er LI tegelijk willen mee verzoenen. Onze kerngezonde Stijn Streuvels beschrijft in zijn mooi Prutske hoe dit lieve meisje 's morgens bij vader in bed komt, als de anderen reeds aan het werk zijn, en hoe ze daar een hele tijd zottigheden bedrijven. « Dat is nu Prutske's liefste en kostelikste plekje ter wereld. >> En Ernest Claes laat de schattige Kiki aan zijn moeder zeggen, wanneer beiden in oorlogstijd naar hun papaatje 1
30
) In Boekenkast, 15 Okt. 1931, bl. 2. Antwerpen.
gaan : « Van Kiki hou jij toch het meest, he mamaatje. »
En Claes voegt erbij : Nu had die vraag een diepe betekenis. In de buitenlandse litteratuur liggen de dokumenten voor het grijpen : Stendhal schrijft in La vie de Henri Brulard : Mijn moeder was een lieve vrouw, en ik was dol op haar. Ik wilde mijn moeder kussen, en wilde dat geen klederen daarvoor in de weg stonden. Zij beminde mij ihartstochtelik en omhelsde mij dikwels ; ik beantwoordde haar met zulk een passie dat ze vaak verplicht was weg te gaan. Ik verafschuwde mijn vader als hij mijn kussen kwam onderbreken. Jegens mijn vader hield ik mij op of stand, en ik had er een afkeer voor hem te omhelzen. » Toen stierf de vader : « De eerste maand na deze gebeurtenis heb ik tevergeefs getracht hierover verdriet te voelen. De lezer zal mij een ondankbare zoon vinden, en hij zal gelijk hebben. » De kleine Netouchka van Dostojewski was verliefd op haar vader en voelde afkeer voor haar ongelukkige moeder : « En zo groeide ik op in mijn hoekje, en langzamerhand nam mijn lief de, neen, ik zeg juister mijn hartstocht, want geen andere term kan beter de gevoelens vertolken, die ik voor mijn vader koesterde, — de vorm aan van een ziekelike geexalteerdheid. Mijn enige vreugde was aan hem te denken en van hem te dromen ; mijn enige wens was alles te doen wat hem aangenaam kon wezen. Hoe dikwels heb ik, bibberend en blauw van de kou, hem afgewacht op de trap, met het enige doel hem een ogenblik vroeger te horen en te zien. Ik was gek van geluk als hij me streelde. En toch had ik een ondragelik verdriet omdat ik me zo koud voelde voor mijn arme moeder. >> De grote Engelse schrijver H. D. Lawrence laat in zijn Sons and Lovers de kleine Paul zeggen als zijn vader afwezig is: «Ik ben de man in dit huffs nu!» En de vrome jongen bad : Heer, laat vader sterven. » Maar tegelijk vreesde hij voor de verwezenliking van zijn wens, en bad dan weer: « Laat hem niet verongelukken in de mijn. >> Het gebeurde 31
dat moeder en zoontje een uitstap deden in de stad : dan « wandelden ze in de stationstraat in de opwinding van geliefden die samen een aventuur beleven. » Vinden we in de psychologiese roman tal van gemoedstoestanden, die tot beter begrijpen kunnen brengen van het Oedipuskompleks, de akademiese psychologie integendeel is zeer arm aan dergelijke gegevens : het ziet ernaar uit of de pedoloog het beneden zijn waardigheid heeft geoordeeld zich in to laten met het gemoedsleven van de kinderen. Alleen bij Rasmussen, die aantekeningen hield over de gedragingen van zijn twee dochtertjes vinden we volgend gezegde van het vijf en half jarige meisje tot haar moeder : « Lea zegt dat men moet trouwen is dit werkelik zo ? Als jij gestorven bent, zal ik met papa trouwen ! » ( 1 ) Naast de talrijke dokumenten, die de psychoanalyse betreffende het Oedipuskompleks gevonden heeft bij zieke volwassenen en kinderen, heeft ze ook een omvangrijk feitenmateriaal bijeen verzameld, gewonnen bij volkomen gezonde kleuters. Llit dit vele hieronder enkele staaltjes. Een achtjarige jongen zei tot zijn moeder : « Moe, ik wou nOg een mond hebben opdat ik je op beide handen tegelijk zou kunnen kussen ! » Een driejarige kleuter riep verontwaardigd uit als hij hoorde vertellen dat vader moeder gescholden had : « Hij moest het maar eens proberen als ik erbij ben ! Ik zou er hem op geven dat hij het niet zo gauw zou vergeten ! » Een meisje van twee en een half jaar kan 's avends niet inslapen wanneer vader niet bij haar bedje komt. Een vierjarig meisje vroeg wanneer haar moeder sterven zou. Op de vraag of dat zo dringend was, zei ze : « Ja, want dan trouw ik met vader, en dan ben ik de mama, en dan zal ik veel kinderen hebben ! » Een vijfjarige jongen zei tot zijn moeder : Als ik een 1) V. RASMUSSEN : Psychologie de renfant. Paris, 1924, bl. 51. 32
kindje zal hebben, zal jij zijn mama zijn en ik zijn papa ! » ( 1 ) Iedereen, die zelf kinderen heeft en ze onbevangen observeert, zou deze reeds lange reeks tot in het eindeloze kunnen verlengen. Het Oedipuskompleks is, — men zal het nu reeds geraden hebben, — de lief de van het jongentje voor zijn moeder en de afkeer en jaloersheid jegens de vader de bizondere tederheid van het meisje voor haar vader en de koelheid jegens de moeder. ( 2 ) Deze gevoelens worden in de hand gewerkt door de voorkeur van de ouders, die gewoonlik in dezelfde richting gaat als het Oedipuskompeks. Ze hebben .hun hoogtepunt bij de meeste kinderen tussen het 3 e en het 6 e levensjaar. Laten we de inhoud van het Oedipuskompleks van naderbij onderzoeken. De liefdegevoelens : het kind wil al de hem bekende liefdebetuigingen ontvangen : strelen, kussen, op de schoot zitten, aankijken, lieve woordjes horen, meegaan overal waar het beminde wezen komt, en zo meer. Het meisje, dat zo graag met de poppen speelt, wil een levend kindje van wader. We zegden reeds vroeger dat bij analysen opgevallen is dat sommige kinderen bij de onaniepraktijken het beeld van de geliefde vader of moeder voor ogen hebben. In de zeer onvolmaakte opvatting, die het kind van het sexuele leven heeft, wordt dit werkelik een incest. De haatgevoelens : ze koncentreren zich in de veelbesproken doodswensen, die we herhaaldelik ontmoeten in bovenstaande gegevens. Men houde daarbij vooral in het oog dat de dood voor het kind niets anders betekent dan een lange slaap of een voortdurende afwezigheid. Het is ook op deze wijze dat men de dood van een der ouders verklaart bij de kleine kinderen. Deze doodswens is dus 1) ALICE BALINT : Die Psychoanalyse des Kinderzimmers. Z. f. ps.a. Pad. 1932, nr. 2.3, bl. 70-71. 2) Dit laatste geval wend vroeger Elektrakompleks geheten ; deze term wordt echter tans weinig of niet meer gebruikt.
33
minder akelig en verschrikkelik dan men zich aanvankelik zou kunnen voorstellen. De bedoeling is dat de kleine alleen over het Belief de wezen zou kunnen beschikken: deze monopolie-eis is typies kinderlik. We zullen er verder nog moeten op terugkomen. Bovendien gaan de gevoelens van antipathie gepaard met gevoelens van genegenheid en bewondering : alles wat vader of moeder voor het kind deed en doet wordt niet vergeten. Zie Lawrence ! Dit verschijnsel : het gelijktijdig aanwezig zijn van tegenovergestelde gevoelens voor dezelfde persoon wordt door de psychoanalyse ambivalentie of ook wel bipolariteit geheten. Men vindt deze ingewikkeldheid en tegenstrijdigheid in de gevoelens tref fend in de Russiese litteratuur : Zo bij Dostojewski : « Onder de rechtzinnigste en diepste haat, die ze tegen LI koestert, gloeit de dolste liefde. De meest openhartige en vurige liefde ! Integendeel, door de niet minder rechtzinnige liefde, die ze voor mij voelt, flitst ieder ogenblik de vreselikste haat. >> ( 1 ) Bij Toergenjew : « Het was de diepe, brandende hartstocht, die hem zo deed beven, de hartstocht, die lijkt op haat en misschien verwant is aan haat. » ( 2 ) En bij Gorki : « Ik zou je willen slaan, en me dan aan je voeten willen laten vallen en je tranen drinken. » ( 3 ) Het doet ons denken aan W. James : een van bedoelde gevoelens is in het centrum van het bewustzijn, en het andere vormt de franje en is bereid om eventueel ook het centrum to betrekken. Het Oedipuskompleks vormt zich gemakkeliker bij de jongens dan bij de meisjes : bij de jongens is de moeder van eerstaf aan het objekt van de liefde : alleen de monopolie-eis en de afkeer voor de vader voegt er zich tans bij. Bij de meisjes was de moeder vroeger ook het eerste 1) F. DOSTOJEWSKI : Les possedes. Paris, 1925, II, M. 290. 2) I. TOERGENJEW : Vaders en zonen. Amsterdam, 1919 bl. 136. 3 ) M. GORKI : Matwej, de noon van een non. Amsterdam, hi. 286. 34
liefdeobjekt ; dit wordt nu andersom : het schijnt wel dat het meisje haar minderwaardigheid tegenover het jongentje de moeder ten Taste legt. Zo altans wordt deze omkering door Freud in zijn laatste werk verklaard ( 1 ). Het meisje richt zich dan tot de vader, van wie het, als kompensatie, een levend kindje wil krijgen, hoe, weet het natuurlik niet. Men hoeft het Oedipuskompeks niet al te absoluut op te vatten : het komt ook voor dat een jongentje vooral van zijn vader en een meisje vooral van haar moeder houdt, maar we hebben hier gewoonlik te doen met verhoudingen die ontstaan zijn na de Oedipusperiode en sterk in de hand gewerkt worden door de gedragingen van de ouders zelf. Er zijn echter stellig gevallen van omgekeerd Oedipuskompleks en dit kan aanleiding geven tot latere homosexualiteit. Ook kan de rol van vader of moeder overgenomen worden door oudere zusters en broers. Het spreekt vanzelf dat in sommige gevallen vader of moeder vervangen worden door oom of tante of voedster. Niet bloedverwantschap, maar verpleging speelt de hoofdrol. Het Oedipuskompleks vindt, in de gewone gevallen, zijn roemloos einde omstreeks het 6 e levensjaar. Het jongentje en ook het meisje gaan inzien dat hun gevoelens niet beantwoord worden zoals zij het verlangen, en dat hun wensen niet voldaan kunnen worden. Bij sommige jongens komt hier een zeer belangrijke faktor bij : in verbedding had hij n.l. het voorwerp van zijn liefde betrokken bij de kinderlike onanie. Nu valt het odium dat de onanie treft ook op het Oedipuskompleks, waardoor beiden veroordeeld worden te verdwijnen. Gewoonlik past het kind zich hierbij aan, en de gevoelens wijzigen zich aldus : ofwel het jongentje wil worden als zijn vader om aldus toch de liefde van moeder waardig te worden, ofwel het wil worden zoals moeder, waardoor het beeld van zijn geliefde in hem opgenomen wordt en bewaard blijft. Dit 1 ) S. FREUD : Neue Folge der Vorlesungen zur Einfiihrung in die Psychoanalyse. Wien, 1933, bl. 172 en vlg.
35
alles geschiedt natuurlik zonder bewuste doelstelling. De gevoelens, die bij het Oedipuskompleks betrokken waren, worden aldus de drijfveer voor de verdere ontwikkeling van het kind. Bij het meisje doet een gelijksoortig gebeuren zich voor, maar het verloop is minder duidelik. Het Oedipuskompleks is als een normaal verschijnsel te aanzien, dat generlei verontrusting moet baren. Freud schrijft zelfs : Zo het Oedipuskompleks door de meeste mensenkinderen individueel doorleefd wordt, het is toch een door de erfelikheid bepaald, door Naar ontworpen verschijnsel, dat overeenkomstig het programma verlopen moet, wanneer de volgende bij voorbaat bepaalde fase in de ontwikkeling inzet. >> ( 1 ) Alleen is het weer mogelik dat de gevoelens te intens voorkomen en de oplossing onvolkomen tot stand komt. Dit valt voor bij zeer gevoelige naturen, — dit is konstitutionele aanleg, — en wanneer al te veel tederheid door de ouders betoond werd, vooral daar waar echtelike ontgochelingen al de liefde op het kind deden vestigen. Het wordt natuurlik ook in de hand gewerkt door lange afwezigheid of vroeg afsteryen van een der ouders. De rivaliteitgevoelens kunnen vooral diep wortel vatten bij kinderen, die een stiefvader of moeder krijgen. De Oedipusgevoelens worden dan gewoonlik verdrongen, maar blijven in het onbewuste bestaan. Neurose is bier het gevolg van. Zulke mensen zijn gefixeerd aan hun eerste liefdeobjekt, en het is hun niet meer mogelik vrij over hun liefde te beschikken voor vreemden. Dit was b.v. het geval bij Paul Morel in het boek van Lawrence. Zo in dit kompleks de liefde de bizonderste komponent is, speelt ongetwijfeld de machtswil ook zijn rol, en de doodsinstinkten zijn betrokken bij de haatgevoelens.
1 ) S. FREUD : Der Untergang des Oedipuskomplexes. Zie : Studien zur Psychoanalyse der Neurosen. Wien, 1926, bl. 170.
36
KASTRATIEKOMPLEKS DIANAKOMPLEKS MINDERWAARDIGHEIDSGEVOEL
Het geldt hier wellicht het meest duistere punt uit de psychoanalyse, en tevens datgene dat het meest de verontwaardiging wekt. Laten we beginnen met het kleine jongentje. Aanvankelik veronderstelt het knaapje dat alle menselike wezens dezelfde anatomie hebben als hijzelf. Dat er ook meisjes zijn is voor hem een onbegrijpelik verschijnsel, en deze zonderlinge wezens worden erkend aan hun kleedij, hun haartooi, hun gebrek aan durf en kracht, 'hun inferioriteit bij alle echte spelen. VOOr hun zesde levensjaar hebben haast alle kinderen weleens gelegenheid om het werkelik verschil in lichaamsbouw tussen jongens en meisjes Bade te slaan : nu is gebleken dat dit verschil door de jongens oorspronkelik aangezien wordt als het gevolg van een verminking. Aldus ontstaat bij hen de idee aan de mogelikheid van een gelijksoortige verminking bij henzelf. Deze gedachtengang komt gewoonlik voor in de onanieperiode: het is in dit tijdstip dat de kijklust kulmineert en de begeerte ontstaat meer te weten over het verschil der geslachten. De kinderlike onanie gaat gepaard met schuldgevoel, daar het aanraken van bedoelde lichaamsdelen reeds zeer vroeg door de Hoogste Instantie, d.i. de ouders, resp. God ten strengste verboden wordt. Hierbij komt een element van groot belang : vele ouders, towel ten onzent als elders, hebben de gewoonte, bij het ontdekken van de onanie hunner jongens, hen te bedreigen met het afsnijden van de penis of de hand. Deze bedreiging bestaat in allerlei varianten : tot zelfs de honden worden er soms bijgesleurd. Nu heeft Van Calcar onlangs nog laten opmerken dat de kinderen alles letterlik opnemen, en dit een oorzaak is van de talrijke angstgevoelens, die we bij de kinderen vinden ( 1 ). Bij meer ontwikkelde ouders gaat 1 ) R. P. VAN CALCAR : Over de psychologie van den angst. Leiden.
57
de bedreiging over de meest verschikkelike ziekten of de eeuwige pijnen der hel. In dit geval, zo beweert de psychoanalyse, werkt het atavisme : bij primitieve volkeren immers maakte de besnijding deel uit van de puberteitsriten ; bovendien is het waarschijnlik dat de vader bij de oervolken de kastratiebedreiging soms werkelik ten uitvoer bracht. De gruwelike vrees voor deze verminking zou erfelik in aktie treden bij alle bedreiging, die hiermee verband houdt. Dr. H. Meng gaat nog verder << De talrijke verwondingen van het kleine kind, de tans vaak voorkomende 'heelkundige bewerkingen, het optreden van de opvoeders vergezeld van lichamelike bedreiging en kastijding, dit alles doet het oeroud kastratiekompleks ontwaken. ( 1 ) Bij haast alle jongetjes in de leeftijd van het 3 e tot het 6 6 levensjaar wordt dus de angst voor kastratie een levende, hoewel vaag bewuste werkelikheid. Deze angst is zeer intens om de waarde, die aan de penis gehecht wordt. Het knaapje is zeer fier op zijn penis en vergelijkt hem met het mannelik lid van zijn makkertjes : voor iedere achteruitstelling op dit gebied is hij uiterst gevoelig. De penis is immers het symbool van de mannelikheid. En dit betekent voor de jongens een zeer belangrijke superioriteit : het is hard kunnen lopen, dapper kunnen vechten, en allerlei aantrekkelikheden meer, die aan de meisjes ontzegd zijn. Ten slotte, en algemener : de kastratie betekent voor de jongens een verlies aan levenskracht. Dit zeer ingewikkeld verschijnsel is het kastratiekompleks. Nu kan de kastratieangst bizonder sterk zijn in bepaalde ongunstige gevallen : wanneer de onanie en dus het schuldgevoel zeer intens was ; wanneer de kastratiebedreiging met grote nadruk uitgesproken en dikwels herhaald werd ; wanneer een wegens misvorming nodig geoordeelde besnijding plaats vond ( 2 ). 1) Dr. H. MENG : Pubertfit and Pubertitsaufklarung. Z. f. ps.a. Pad. 1931, nr. 5-6, bl. 169-170. 2) Dat deze besnijding door de kleine jongens spontaan in verband gebracht wordt met onanie vond ik op de volgende wijze 38
Wanneer we dan nog te doen hebben met een gevoelig kind ontstaat een intens en blijvend kastratiekompleks, dat minderwaardigheidsgevoel tot gevolg beef t. Dit is : het gevoel niet opgewassen te zijn om de mannelike ml in het leven te spelen, en dit in ieder opzicht. Het is in het bizonder : de psychiese onbekwaamheid om als man te beminnen en bemind te worden. Het besef uitgesloten te zijn van deze allergrootste bron van geluk en kracht, die de liefde is, verwekt neerslachtigheid en kan leiden tot neurose. Bij de meisjes is de toestand natuurlik enigszins anders : kastratieangst is bij hen onmogelik, daar de zogenaamde kastratie een werkelikheid is. De gegevens komen hier meestal uit de analyse van volwassenen, en er is betref fende hun verband wel enig meningsverschil in de psychoanalytiese wereld. Het anatomies verschil tussen de geslachten wordt aangevoeld als een minderwaardigheid door de meisjes. Aanvankelik wordt de afwezigheid van de penis beschouwd als een vernederende eigenaardigheid van de kleine meisjes, en aan volwassen vrouwen wordt een mannelike penis toebedacht. Vanzelfsprekend bestaat dus de hoop bij het kleine meisje dat ook zij een penis zal krijgen. Dit gebeurt echter niet, en de schuld van de vermeende minderwaardigheid wordt op de moeder gelegd. Anderzijds wordt dan bij de meeste meisjes door een onbewuste associatie het bezit van de penis vervangen door het bezit van een kind. Vandaar de grote voorliefde voor poppen. Het meisje zou echter graag een levende pop, d.i. een kind hebben, en wel van vader. Aldus vormt zich het Oedipuskompleks, dat echter weer een straatje zonder eind is, en vervangen wordt door identificering met de vader. bevestigd : een zevenjarig jongentje, dat op eenjarige leeftijd om gezondheidsredenen besneden werd, en bij wie kastratiebedreiging uitgesloten was, ziet zijn broertje onaneren hij roept ongerust : Jongen ! Doe dat niet, want dan word je er ziek van en moet je
geopereerd worden net als ik ! 39
Nu ontstaan in de loop van deze ontwikkeling vaak mannelikheidswensen. Het meisje kan of wil de vrouwenrol niet aanvaarden, en zoekt vergoeding door het aannemen van wilde jongensmanieren. Dit wordt door de psychoanalyse mannelikheidskompleks geheten, en door Baudouin als Dianakompleks bestempeld. Diana had immers geen vrede met de vrouwelikheid en zocht mannelike equivalenten, o.m. in de jacht. Men kan dit mannelikheidskompleks aanzien als een reaktie op het minderwaardigheidsgevoel bij het vaststellen van de voltrokken kastratie, zooals Freud dit doet, ofwel als een gevolg van de identificering met de vader, zoals Karen Homey. Het mannelikheidskompleks wordt gevoed door alles wat het meisje verder in het leven als vrouw te verduren heeft, zowel in fysiologies als in sociaal opzicht. Het kan leiden tot frigiditeit en homosexualiteit. Wanneer het zich aldus fixeert is het geen normaal verschijnsel : het moederlik instinkt moet deze mannelikheidswensen overwinnen, wil 'het meisje een echte evenwichtige, gezonde vrouw worden. Ik vermoed dat deze theorieen weinigen zullen bevredigen. De opvattingen van A. Adler zijn op dit punt gemakkeliker aan te nemen, al zijn ze dan misschien oppervlakkiger. Oorzaak van het minderwaardigheidsgevoel is bij Adler in de eerste plaats organiese minderwaardigheid bij het kind : misvorming, langdurige ziekte, kleine gestalte, lelikheid, ten slotte alles wat het kind maakt tot een uitzonderlik, verwerpelik wezen. Baudouin meent dat het kastratiekompleks hierbij kan ondergebracht worden. Het gevoel dat aldus ontstaat kan niet beter beschreven worden dan in de Idioot van Dostojewski : « Maar wanneer iemand op zijn voorhoofd of op zijn neus een wrat heeft, dan schijnt het hem immers ook of de hele wereld verder maar een ding te doen had en heeft, nl. naar zijn wrat te kijken, erover te spotten en hem daarom te veroordelen, al zou hij tegelijk ontdekker van Amerika zijn. >> 40
Als tweede algemene oorzaak geldt een zeer ongunstige, verpletterende omgeving in de eerste kinderjaren. Dit is het geval, wanneer de moeder het kind te zeer aan zich hecht door overdreven tederheid, zodat het de overgang niet vindt tot zijn medemensen, en zich dus daar niet kan thuis voelen : het eist van de anderen dezelfde voorkomendheid en genegenheid, die het bij zijn moeder gewend was te vinden. Ongeveer eenzelfde mislukking in de aanpassing doet zich voor bij kinderen, die thuis te weinig lief de mochten oogsten. Zij vergelijken zich met de anderen, en voelen zich uitgestoten. Zo : Poil de Carotte. Nu is het eigenaardige van dit minderwaarheidsgevoel dat het zoekt naar kompensatie. Zoals niemand vrijwillig vernederingen verdraagt, en steeds zoekt naar wraak ; zoals de gummibal, die op de grond gegooid wordt, opspringt, ontstaat bij de zogenaamd minderwaardige de behoefte aan, en het streven naar superioriteit. Deze superioriteit kan het gemakkelikst gevonden worden in de dagdroom, en dit is steeds het geval bij geintroverteerden. Wilskrachtigen en vooral geextraverteerden zoeken kompensatie in de daad. Zo vindt men tengere, steeds ziekelike leerlingen, die zich in lichamelik opzicht minderwaardig voordoen, maar in intellektueel opzicht, naar het treffende volkswoord « hun schade inhalen ». Er zijn rosharigen en pokdaligen die zich blootgesteld weten aan bespotting, en dit beantwoorden met niets ontziende brutaliteit. Een eigenaardig verschijnsel is wel dat de kompensatie vaak gezocht wordt op het gebied van de minderwaardigheid zelf. Demosthenes is hier het klassieke voorbeeld van : behept met spraakgebreken werkte hij zich op tot een groot redenaar. Adler beweert dat men bij kunstschilders haast altijd een gebrek aan gezichtsscherpte vindt, en dat linkshandigen een neiging hebben zeer schoon te schrijven en te tekenen ( 1 ). 1) A. ADLER : Individualpsychologie in der Schule. Leipzig, 1929, bl. 189 en vlg. In La pierre d'Horeb van DUHAMEL gaat volgend gesprek : — Heus, ik 'wist niet dat je zo'n fijne opmerkster was. » « Ik ben als al de bijzienden, » antwoordde Anna. bl. 129, 43 druk. 41
Het kan aldus komen tot een overkompensatie, die tot in het ziekelike doorgedreven wordt. Het zijn diegenen, die de besliste eis stellen overal de eersten te zijn. Dostojewski geeft 'hier een voorbeeld van in zijn Netouchka : de potsierlike en toch zo tragiese Efimov, die de beste muziekvirtuoos beweert te zijn van zijn tijd en het nooit tot werkelike prestaties brengt. Wanneer hij eindelik aannemen moet dat hij niet de eerste is, vergaat hij in de waanzin. Dit alles geldt nu evenzeer voor de meisjes als voor de jongens. De meisjes nochtans zijn in een ongunstiger positie dan de jongens, doordat hun omgeving het hun moeiliker maakt in evenwicht te komen met zichzelf. Ze beschikken van eerstaf aan over minder vrij'heid en worden gebruikt voor allerlei onaangenaam werk. De vooroordelen uit de middeleeuwen werken nog steeds na : de minderwaardigheid van de vrouw is nog altijd in zekere mate een axioma van de moderne samenleving (I). Vandaar « die Flucht vor der Frauenrolle >>, wat in de Adlerse psychologie overeenkomt met het psychoanalytiese mannelikheidskompleks. Bij de meisjes komt tegen deze toestand van minderwaardigheid het « mannelik protest >>. Zij proberen zo goed het gaat de mannenrol over te nemen. Mogelik ook tonen ze zich overdreven onderworpen, leiden een ongelukkig leven, en drukken aldus hun onvoldaanheid uit over hun vrouwelikheid : het is zo droevig voor een vrouw in deze wereld, maar, kijk, er is niets aan te doen ! Weer anderen erkennen schijnbaar de superioriteit van de man, maar met een innerlik gevoel van opstand : ze vleien de ijdelheid van de man en profiteren van diens naieve zelfbegocheling. Nog anderen trekken zich definitief terug uit de samenleving, verlaten de wereld van de mannen, en blijven principieel ongehuwd. Men hoeft hier niet noodzakelik aan kloosterlingen te denken ! 1 ) A. Adler : Menschenkenntnis, Leipzig, 1929. Zie 7 e hoofdstuk : Das Verhaltnis der Geschlechter, bl. 93 a 117.
42
HET KAINKOMPLEKS
Het Oedipuskompleks formuleert de gemoedsbewegingen van het kind in verband met zijn ouders ; het kastratieresp. mannelikheidskompleks bedoelt de reakties ten aanzien van het geslachtsverschil ; het Kainkompleks gaat over de gevoelens betreffende broers en zusters. Zoals men reeds zal opgemerkt hebben, is het niet mogelik deze verschillende aspekten van het zieleleven nauwkeurig te scheiden : in elk levend organisme is onderlinge afhankelikheid en samenhang steeds regel. De naam : Kainkompleks is van de Zwitserse psycholoog Ch. Baudouin. Hij herinnert aan de misdaad van Kain, die zijn jongere broer vermoordde, omdat deze meer in de gunst scheen te staan van God, de Vader van alien. Het valt nu heel licht over dit kompleks te schrijven. Alle ouders hebben er in meerdere of mindere mate kennis mee gemaakt, wanneer ze ten minste meer dan een kind. hebben. Het wordt tekenend beschreven door Ch. Maurras : « Mijn vader had mij, zingend en dansend, de geboorte van een broertje aangekondigd. Mijn oudste broer was gestorven voor mijn geboorte ; ik had de mentaliteit van het enig kind en zag met jaloers oog mijn mededinger aan : wat een moederlike strelingen verloren voor mij ! Vader nam mij bij de hand en zei : « Komaan, wij, wij zijn mannen ! » ( 1 ) G. B. Shaw zegt het voor de meisjes : Als er een mens is, die een Engels jong meisje meer verafschuwt dan haar moeder, het is zeker haar oudere zuster ! >> ( 2 ) En Lawrence schrijft in het reeds genoemde boek : « Paul was onbewust jaloers op zijn broer, en Willem was jaloers op hem. Maar tevens waren zij goede vrienden. » De pedologen hebben hierover veel aantekeningen gemaakt, o.a. Tiedemann, die zijn zoontje van anderhalf 1) Ch. MAURRAS : La Musique int6rieure, Paris, 1925, bi. 2 en 3. 2) Aangehaald door BAUDOUIN : L'Arne enfantine et la psychanalyse, Neuchatel, 1930. bl. 206. 43
jaar beschrijft bij het wiegje van het jongere zusje : « Hij wilde het slaan, zo dikwels het op moeders schoot of in zijn wieg lag, omdat het hem onaangenaam was zich iets onttrokken te zien, wat lang uitsluitend voor hem was.>> ( 1 ) Ook William Stern heeft dit verschijnsel opgewekt en beschrijft het aldus : « Of het om een speeltuig gaat waarmee het kind zijn broertje spelen ziet, of een liefdebetuiging, welke zijn broertje en niet hemzelf gegeven wordt, of wanneer een oudere broer reeds op een uitstapje meemag, terwiji het zelf thuis moet blijven, overal en snel wordt het gevoel van de mededinger opgewekt tegen de bevoordeelde. Nog meer is dit waar, wanneer het kind niet uitgesloten wordt van het gent, maar dit met een ander delen moet. In deze monopolie-eis komt het egoisme van het kind wel het klaarst tot uiting. » ( 2 ) Dit zou reeds mogen volstaan, maar ik weersta niet aan de bekoring een paar feiten mee te delen uit psychoanalytiese bron, die duidelik de inhoud van het Kainkompleks weergeven. De vijfjarige Linette heeft een kleine broer gekregen. Een vriend van den huize komt op bezoek en vraagt lachend of hij het kleine broertje mag neenemen op de kruiwagen van Linette. Deze antwoordt onverschillig : « Ja, neem hem maar mee, maar de kruiwagen terugbrengen, boor ! » ( 3 ) De vierjarige Nani en de driejarige Zizou zijn twee zusjes. Zizou is ziek te bed. Wanneer moeder na een korte afwezigheid in de kinderkamer komt, heeft Nani het flesje jodium tinktuur uitgegoten in de ogen van Zizou. Nani zegt : « Ik heb de mooie ogen van Zizou vuil gemaakt !» ( 4 ) Een vijfjarig jongentje, dat geen broertjes of zusjes 1) D. TIEDEMANN : Beobachtungen fiber die Entwicklung der Seelenfahigkeiten beim Kinde. bl. 31. 2) W. STERN : Psychologie der friihen •Kindheit. Leipzig, 1921, bl. 324. 3) CH. BAUDOUIN: op cit. bl. 29. 4) CH. BAUDOUIN: op cit. bl. 29.
44
heeft, oordeelt : « Nietwaar, als mama reeds een kindje heeft en er dan nog een wil ; dat is toch dom ! >> ( 1 ) Een Berlijns meisje van 3 a 4 jaar zegt, als men haar een nieuwgeboren broertje toont : Zou men het in de bazaar niet kunnen ruilen voor een ballon ?... » ( 2 ) Na deze talrijke gegevens is het gemakkelik de inhoud van het Kainkompleks nader te omschrijven. Wanneer het oudste kind naast zich een broertje of zusje geboren ziet, verliest het een groot deel van de liefdebetuigingen, waarvan het tot dan genoten had : de aandacht en de tederheid gaan nu meer in het bizonder naar het jongste kind, en dit is begrijpelikerwijze zeer erg, wanneer bedoeld kind zich in de Oedipusperiode bevindt. Ook de machtspositie van het oudste kind wordt na korte tijd zeer gehavend door de nieuwe indringer, aan wie ruimte in de speelkamer en speelgoed moeten worden afgestaan. Het voelt zich in werkelikheid in de positie van de onttroonde prins. Vandaar de wens dat de mededinger zou uit de weg geruimd worden, wat ten duidelikste blijkt uit de talrijke voorbeelden, die hoger beschreven staan. Het is ten slotte de wens, die door Kain ten uitvoer werd gebracht... Zover komt het natuurlik maar in zeer uitzonderlike gevallen. Maar de oudste kan niet nalaten zijn jongere te tergen, te mishandelen zelfs. Worth dit onmogelik gemaakt door de tusschenkomst van de ouders, dan gebeurt het niet zelden dat het onttroonde prinsje opnieuw aan het bedwateren gaat, lastig en huilerig wordt ; het ventje, dat tot nog toe levendig en knap was, wordt lui en nalatig. Dit alles drukt op symboliese wijze de ontevredenheid uit van de kleuter met zijn lot en de wens weer klein, d.i. enig kind te zijn. In de meeste gevallen echter komt na kortere of langere tijd een gunstige oplossing : terwille van de ouders gaat de oudste zich in deze toestand aanpassen en eerlik delen. Op voorwaarde .echter dat de gelijkheid nu de eerste regel
2
A. BALINT : op cit. bl. 81. ) A. BALINT : op cit. bl. 81. 45
weze in de behandeling van, en de lief de voor de kinderen. We hebben hier een basis van de idee van gelijkheid en gerechtigheid deze idee wordt niet zonder strijd en zelfs niet altijd zonder bitterheid aanvaard. De psychoanalytici hebben in dit kompleks de verklaring menen te vinden van het feit dat de oudste in het gezin later veelal een behoudsgezinde mens wordt. Voorbeeld : Ch. Maurras, de intellektuele leider van de Action francaise. Hij wil het « eerstgeboorterecht » behouden. De nieuwe aankomeling, hij, staat in een radikaal tegenovergestelde positie : het is er hem te doen evenveel invloed te hebben als zijn grotere broer of zus : hij wil evenveel speelgoed, wil evenveel nieuwe klederen, wil evenveel op reis, en zo honderd andere. Het is voor hem een strijd om de gelijkheid, en hier is de twede basis van deze idee, waarom in de wereld van de voiwassenen zo gestreden wordt : de jongsten uit een gezin hebben dan ook in onze 'huidige samenleving meestal een al of niet bewust gevoel van opstandigheid : een klassiek voorbeeld is hier Victor Hugo. Als nu het jongste kind uit deze strijd zegevierend komt, gaat het verder door het leven met een veroveraarsgevoel ; blijft het definitief de mindere, dan draagt het in zich een drukkend gevoel van minderwaardigheid en wrevel. Men ziet dat « de plaats, door een kind in de kinderschaar ingenomen, een allergewichtigst moment uitmaakt ten opzichte van de worming van zijn later leven, een moment waarmede men in elke levensbeschrijving dient rekening te houden. » ( 1 ) Het Kainkompleks wordt minder scherp aangevoeld, wanneer bij de geboorte van broertje of zusje, de oudste nog zeer jong was, en dus nog niet of maar weinig in de gelegenheid om van zijn toestand als enig kind te genieten, ook wanneer de oudste reeds een zekere leeftijd bereikt had, zodat de mogelikheid bestaat beschermend of verplegend jegens de jongere op te treden, waardoor de 1
46
) S. FREUD : Psychoanalyse. Amsterdam, 1918, II D. bl. 114.
machtswil gevleid wordt. Bovendien wordt na het zesde levensjaar de realiteit reeds beter onder de ogen gezien en is de akute Oedipusperiode voorbij. Het is ook aan te nemen dat kinderen van verschillend geslacht dit kompleks minder intens aanvoelen : de rol, die de jongen in het leven speelt, is niet heelemaal dezelfde, als die welke het meisje zal spelen. Het speelgoed is gedeeltelik anders, de klederen kunnen niet van oud op jong overgaan : de wrijvingsvlakken zijn minder talrijk. De gevoelens van genegenheid en solidariteit, die in normale omstandigheden ontstaan, blijven echter steeds ambivalent, en de tegenpool uit zich nog sporadies in grimmige agressiviteit. Wat het enige kind betreft, dit beleeft het Kainkompleks wellicht nog sterker dan de anderen, hoe paradoksaal dit ook klinken moge. Het draagt in zich immers de blijvende vrees voor de geduchte mededinger, — gewoonlik zorgen ouders of verwanten ervoor dat deze steeds in uitzicht gesteld wordt. Deze haatgevoelens, die in de verbeelding gekoesterd worden, krijgen nu geen gelegenheid om over te gaan tot mildere gemoedsstemming door werkelike omgang met broertjes en zusjes onder het wakend en aanmoedigend oog van de geliefde ouders. Het Kainkompleks kan, haast ongewijzigd, blijven bestaan ook in het latere leven : dit is nl. het geval wanneer de nodige aanpassing niet of onvolledig tot stand kwam. Wanneer b.v. de liefde tot de verzoenende ouders weinig intens was, — men denke aan de Oedipusgevoelens of wanneer de ouders zelf weinig behendig zijn door lievekindjes-gedoe. Voorbeelden zouden hier niet ver te zoeken zijn, en het is niet overdreven te bevestigen dat onder de schijn van genegenheid en vriendelikheid de naijver bij vele broers en zusters akuut blijft bestaan. « Er zijn veel lelike dingen op de wereld, dacht de konsulin Buddenbrook, geboren Kroger. Ook broeders kunnen elkaar 'haten en verachten ; dat komt voor, hoe 47
akelig het klinkt. Maar men spreekt er niet van. Men verbergt het. Men hoeft daar niets van te weten. » ( 1 ) De beschrijving van deze gemoedsbewegingen kan men terugvinden in de psychoanalyse en de individuaalpsychologie. Alleen legt Adler bijna uitsluitend de nadruk op het streven van de machtswil, terwijl Freud vooral de behoefte aan lief de doet uitschijnen. ( 2 ) C. WEETGIERIGHEID EN SEXUALITEIT
Wij zegden dat de geboorte van een broertje of zusje een kleine ramp is in het leven van het kind. En deze mogelikheid staat steeds voor de deur. De ouders en de leden van de familie herinneren er hem dikwels genoeg aan, in de mening dat de kleine hun gevoelens deelt. Vandaar de begrijpelike vraag van het kind, dat zich in zijn monopolieeis bedreigd ziet : waar komen de kinderen ten slotte vandaan ? Dat deze vraag zich met nog meer klem opdringt bij de geboorte van de kleine mededinger zelf is klaar. Dit is geen louter theoretiese, maar een zeer belangrijke vraag voor het leven van het kind, en ze wordt gewoonlik spontaan gesteld vanaf het 3 e a 4 e levensjaar. Er zijn ouders, waarvan de goede bedoelingen niet in twijfel getrokken worden, die stellig staande houden dat zoiets niet waar is voor hun kinderen, dat deze zich nooit met zulke « gemene » dingen hebben bezig gehouden, en nooit zulke netelige vragen hebben gesteld. Ze zijn er niet ver van of te beweren dat deze belangstelling slechts bestaat wanneer de ouders op sexueel gebied zelf onbetrouwbaar zijn. Ik stel bier de vraag : waarom, als bij de kleine kinderen geen belangstelling bestaat voor hun herkomst, waarom vindt men dan in alle landen en in alle standen de bekende 1) THOMAS MANN : Buddenbrooks. Berlin, 1930, bl. 263. 2) BAUDOUIN beschrijft nog verschillende andere kompleksen. Wij menen echter dat hij dit begrip onnodig en ongewettigd uitbreidt tot allerlei subjektieve gewaarwordingen en toestanden, die in andere rubrieken thuis horen.
48
ooievaarssprookjes, die wel alle moeders of oude tantes aan de lieve kleinen vertellen ? Deze sprookjes beantwoorden Loch aan een behoefte, anders bestonden ze niet, of waren altans niet zo algemeen verspreid. We bevinden ons hier in goed gezelschap : de bekende en alom gewaardeerde Zwitserse psycholoog J. Piaget iheeft op dit gebied vragen van kinderen verzameld en jeugdherinneringen geraadpleegd. Hij komt tot de konklusie dat niet alleen deze weetgierigheid bestaat, maar dat, naar alle waarschijnlikheid, de nieuwsgierigheid betreffende de geboorte het vertrekpunt is van de vragen naar de herkomst van alle dingen en wezens, die zo talrijk zijn tusschen het 4 e en 7 e levensjaar. ( 1 ) Het kind van Rasmussen geeft hier het klaarste voorbeeld, en Piaget haalt het dan ook aan : op 3 j. 8 m. komen de eerste vragen over de herkomst van de kinderen ; op 4 j. 6 m. gaat het over de oorsprong van de mens en even later over de herkomst van de paarden. Wat ten slotte de mening van Freud bevestigt, mening die aanvankelik zeer gewaagd voorkwam, nl. dat de sexuele weetgierigheid aan de basis ligt van de heele intellektuele aktiviteit. Er moet nochtans worden erkend : er schijnen wel kinderen te zijn, die op dit gebied niets vragen. Zij zijn het, wie het eindeloze vragen van de aanvang aan afgeleerd werd ; zij zijn het, die dadelik voelen dat de herkomst van de kinderen voor de ouders taboe is, en dus een gebied met prikkeldraad omgeven en waar voetangels en klemmen liggen. En ze doen zoals de mollen : ze zoeken ondergronds. Of wat nog het ergste is : ze zoeken heelemaal niet meer, en daarmee is ook alle verdere weetgierigheid in de kiem gedood. De eerste vraag, die het kind tussen zijn 3 e en 5 e jaar op dit gebied stelt, is : vanwaar komen de kinderen ? Het is onze bedoeling na te gaan welke de natuurlike evolutie is van deze belangstelling. Het spreekt vanzelf dat hier geen strakke lijnen kunnen getrokken worden en 1 ) J. PIAGET : La representation du monde chez l'enfant. Paris 1926, bl. 387.
49
varianten op wat volgen gaat steeds moeten voorzien worden. De kleuter veronderstelt allereerst dat de kinderen reeds bestonden vooraleer ze in de huiskring werden opgenomen. Piaget geeft hier verschillende kindervragen op : « Mama, waar heb je me gevonden ? » — Waar was ik toen jij een klein meisje was ? » — « Waar vindt de dokter de kinderen ? >> ( 1 ) De veel gebruikte zegswijze, die ook de kleuters bijgebracht wordt : dat de kinderen gekocht worden, komt overeen met deze kinderlike opvatting, en werkt hier waarschijnlik als aanleiding. Vele kleuters denken dat de oude mensen weer klein en opnieuw geboren worden. Men vindt deze opvatting bij de kleine Anna van Jung en ook bij Piaget. In haar derde levensjaar laat de kleine Anna horen dat grootmoeder bij haar dood in een engel zal veranderen, en de engelen zijn immers Loch poezelige, blozende kinderen, die dan door de ooievaar in het gezin gebracht worden. ( 2 ) Deze mening wordt 'echter algauw prijsgegeven en de overtuiging gevestigd dat de kinderen gemaakt zijn, zoals ten slotte de meeste dingen die het kind omringen. De ouders worden spontaan in kausaal verband gebracht met dit maken >>. Freud is de mening toegedaan dat het kleine kind hierover vage vermoedens heeft, die doen denken aan het instinkticf weten van de dieren. Een veel verspreide opvatting is dan dat de vaders de jongetjes en de moeders de meisjes maken ». Het kind wordt gefabriceerd, net als enig ander produkt. Het meisje, dat geciteerd wordt door Piaget, beweert dat « moeder nog vlees over had van toen ik geboren was. Zij heeft het zusje geboetseerd met haar handen en het lang verborgen gehouden. » ( 3 ) Dit doet denken aan de versie van de Bijbel 1) J. PIAGET : op. cit. bl. 382. 2) C. G. JUNG : Uber Konflikte der kindliche Seele, Leipzig, 1916. Dit beantwoordt aan de opvatting' die de primitieve volkeren zich vormen van de geboorte ; er is een reserve van zielen der voorouders, die wachten op reinkarnatie. Zie hierover LEVYBRUHL : La mentalite primitive, Paris, 1922, bl. 513. 3 ) J. PIAGET : op. cit. bl. 385.
0
over de schepping van de eerste mens. In elk geval de stof, waarvan het kind gemaakt is, komt van de ouders. Eens zover begint het to blijken dat het kind komt uit het lijf van de ouders. En dan volgt vanzelfsprekend de vraag : hoe komt het wicht eruit ? Allerlei veronderstellingen wor. den dan gewaagd : langs de mond, langs de borst, langs de navel, en eindelik haast altijd als eindbesluit : langs de aarsopening. Verder kan het kind, vooral het jongetje, op dit gebied moeilik geraken zonder speciale voorlichting. Maar mettertijd rijst weer een nieuwe vraag op : hoe komt het kind erin ? Hier wordt vermoed dat iets speciaals gegeten moet worden : vlees of melk (Piaget ). of brij (Graber). Vele kinderen gaan echter nog verder : zo is het de kleine Anna van Jung opgevallen dat de verpleegster en de meid Been kinderen hebben. Waarom ? vraagt het kleine ding. Mogelik haalt het dan uit de observatie van de dieren of verneemt toevallig dat alleen de vrouwen kinderen kunnen krijgen. En dan komt de vraag : wat doet vader dan ? Geleidelik komt de overtuiging dat vader bij het << produceren » van kinderen betrokken is. Vandaar dat meisjes in de Oedipusperiode een kindje van vader willen. Nu kan het kind niet meer verder : zelfs wanneer het geslachtsverkeer kon observeren brengt het dit niet spontaan in verband met de herkomst van de kinderen. Het zal opgevallen zijn dat het kind bij het bevredigen van zijn weetgierigheid op moeilijkheden stuit, of in zijn onzekerheid bevestiging zoekt. Het gaat dan naar vader of moeder, ingeval dezen het vertrouwen van de kleine genieten. Vandaar de vragen over de herkomst. Het kind heeft op dit ogenblik reeds hypothesen gevormd en zoekt hulp voor verder onderzoek. In grote meerderheid komen de ouders nog steeds voor de dag met een of ander sprookje : de ooievaar bracht de kinderen, of ze werden gekocht aan de boot of aan de wagen of gevonden in de kool. Men merkt dadelik op dat het kind reeds een heel eind op de goede weg was en dat de ouders 51
er hem proberen van of te brengen. Sommige kinderen hechten dan ook geen geloof aan deze sprookjes omdat ze in tegenspraak zijn met wat ze reeds zelf hadden opgemerkt en gevonden. Of, wat haast algemeen voorkomt : ze voelen dat ze op verboden terrein zijn, en geven hun ontdekkingstocht op, omdat ze als brave kinderen willen aangezien worden. Hun ontwakend geweten verbiedt dit zoeken : er ontstaat schuldgevoel en angst. De invloed van de alwetende en almachtige ouders haalt het op het zwakke, ontwakende verstand, en het sprookje wordt, voorlopig, geloof d. Eenzelfde belangstelling vertonen de kinderen ook voor het geslachtsverschil, en ze zoeken dan met alle middelen gelegenheid om dit te kunnen vaststellen. Vandaar het aandringen om aanwezig te zijn bij het urineren van speelgenootjes en zelfs van volwassenen. Het is niet moeilijk vast te stellen dat het kind alsdan de geslachtdelen van de anderen nauwkeurig tracht te observeren. Hierbij is ook de kijklust betrokken. Maar we hebben hierover genoeg uitgeweid, naar aanleiding van 'het kastratiekompleks. Ik wou er nog de nadruk op leggen dat het zoeken van het kind • op dit gebied niet uitsluitend een intellektueele aktiviteit is : aan de basis liggen de gevoelsverwikkelingen, die we onder de naam van kompleksen beschreven hebben. Men ziet weer hoe in het leven van het kind alles nauw verbonden is, en hoe moeilik het gag dit in hoofdstukken te scheiden : ik moet op de rekonstrueerende verbeelding van de lezer kunnen vertrouwen om het geheel ineens te overzien. D. TRAUMATIESE SCHOKKEN ANGST
Het is vooral bij het bestudeeren van het angstprobleem dat men vaststellen kan hoe weinig de psychoanalyse 52
weg heeft van een stel door. Freud eens en voor altijd geopenbaarde dogma's. Schreef de haast 77-jarige leider niet onlangs in verband met dit onderwerp : « Menige eenvoudige formule, die ons aanvankelik vrede gaf, heeft zich later als ontoereikend bewezen. Wij worden niet moe ze te wijzigen en te verbeteren. >> ( 1 ) Het is hier de plaats niet bedoelde formulen uiteen te zetten en te bespreken. Het gaat ons meer speciaal om de psychologie, dus om de angst van het kind. Het kleine wicht leeft heel en al volgens het lustprinciep : zijn eigen genot is hem hoogste en enige wet. Naarmate het groter wordt, moet het echter geleidelik rekening houden met de eisen van de omgeving, die aan zijn streven naar onbegrensd genot allerlei beperkingen zal opleggen. Ook, en vooral voor ons, volwassenen, is de realiteit niet zoals we ze in ons naief kindergeloof gewenst hebben. Ten slotte is het verzaken de grote levenswet. De psychoanalyse spreekt hier van het realiteitsprinciep. Het eerste verzaken is wel het pijnlikste omdat het Ik alsdan nog over geen ervaring en kracht beschikt om het beheersen te kennen en nieuwe aanpassing te leren. Het verzaken betekent dus een konflikt, waardoor het kind in een gevaarsituatie komt, en dit veroorzaakt angst. Door de psychoanalyse worden in de menselike psyche drie fundamentele faktoren onderscheiden : het Instinktik ( 2 ) , of de wereld der neigingen, instinkten en drif ten ; het Ik, of het element dat aanpassing bij het milieu nastreeft en de persoonlijkheid in evenwicht tracht te bewaren ; en het Boven-ik ( 3 ), dat de vertegenwoordiger is van de eisen der omgeving, in engere zin, de moraal. 1) S. FREUD : Neue Folge der Vorlesungen, Wien. 1933, bl. 127. 2) In het Duits : Das ES. Is moeilik in het Nederlands te vertalen. 3 ) In het Duits : Uber-ich. Wordt in het Frans vertaald door surmoi. In het Nederlands ook : Ideaal-ik. Hoger ik heeft in het gewone spraakgebruik een ruimer betekenis gekregen, dan door Uber-ich bedoeld wordt. Bij gebrek aan beter late men het neologisme : Boven-ik gelden. 53
Elk van deze drie elementen kan in een gevaarsituatie verkeren en dus angst veroorzaken. Freud houdt staande dat iedere kinderleeftijd bizonder ontvankelijk is voor bepaalde angstvoorwaarden, dus gevaarsituaties. Grosso modo is het in de allereerste jaren het onrijpe Ik, dat zich het meest bedreigd voelt ; na het eerste paar levensjaren wordt deze rol overgenomen door het Instinkt-ik, en na de leeftijd van 6 jaar wordt vooral het Boven-ik in deze situatie geplaatst. Scherpe grenzen zijn natuurlik niet te trekken, en de verschillende perioden lopen in elkaar. 1k wens hier achtereenvolgens deze gevaarsituaties, die tot traumatiese schokken kunnen leiden, te beschrijven. Het zal velen vreemd aandoen te horen dat de geboorte de eerste grote angst is, die het kind beleeft, het voorbeeld van alle latere angsttoestanden. Laten we echter eraan denken dat de foetus in de schoot van de moeder reeds bewust is van zijn bestaan, dat de geboorte een levend, bewust wezen betreft. H. HOffding schreef reeds een halve eeuw geleden : « Zeer zeker kan men het bestaan van een bewust leven voor de geboorte niet betwisten, hoewel dit bewustzijn vanzelfsprekend zeer vaag is en gelijkt op een droom. » ( 1 ) Dat in deze voorwaarden de plotse en hardhandige scheiding van de moeder, — tot nog toe de veilige schuilplaats, — voor het kleine, onbeholpen en volstrekt onervaren wicht iets vreeseliks moet betekenen, het prototype van alle vreeselike ervaringen, kan men zich wellicht voorstellen. Het kind komt ter wereld met een angstkreet ; bij de geboorte beleeft het doodsangst. In gewone omstandigheden is de tweede schok, die ihet kind ondergaat, het spenen. Tot dan toe was het nog lichamelik aan de moeder verbonden : de malse borst en de zoete moedermelk gaven het goede voedsel en vormden het eerste objekt van zijn strelend verlangen. Het 1 ) HARALD HOFFDING : Esquisse d'une psychologie fond& sur rexperience. Franse bewerking van POITEVIN. Paris, 1909,
bl. 4.
54
kind moet zich voortaan tevreden stellen met vreemd voedsel, dat het moeilik verteert. Er komt in hem een nog niet geidentificeerd gevoel van vergiftiging, wat later tot werkelike vergiftigingsfantasieen kan leiden. Het gaat voor het eerst in deze wereld de wrange smaak kennen van het verzaken. De fopspeen vormt hier de overgang, en is in dit opzicht nuttig. Zij stilt de angst van het kind, en brengt rust en slaap. Is de aanpassing te moeilik voor de kleine, — en hieraan kan men al de gevoelige kinderen onderscheiden, — dan begint het vele en vooral het nachtelike huilen. Het wakker liggen, alleen in een duistere plaats, betekent weer een zeer pijnlijk beleven, dat angst wekt : het kind, dat toch nog de moeder in zijn nabijheid had, zag, voelde of hoorde, ligt daar nu helemaal alleen en van allen verlaten. De smekende of woedende schreeuw, die men hoort, is die van het onervaren, zwakke wezentje, dat in zijn eenzaamheid smacht naar liefde en veiligheid. Het is nog iets anders dan atavistiese schrik voor de duisternis, want : voelt het kind de hand van moeder, hoort het haar stem, het zwijgt en slaapt. Het is dikwels voldoende dat de deur van moeders slaapkamer open gelaten wordt en 'het zich aldus bij haar kan wanen. De strijd om de reinheid betekent het opgeven van de anaal- en urethraalerotiek om wille van de moeder. Hier wordt voor het eerst het grote princiep van de opvoeding in aktie gesteld : vrees de liefde van de ouders te verliezen, of uitzicht op tedere liefdebetuigingen bewegen het Ik zekere neigingen te beheersen en dus een gekend genot op te geven. De verhouding tot de moeder wordt er hechter door, ten minste daar waar het evenwicht spoedig herwonnen wordt. Gebeurt dit niet, dan ontstaat weer de gevaarsituatie, de ontreddering en de angst : dit is voornamelik het geval wanneer het Ik niet sterk genoeg blijkt om het betrokken instinkt te beheersen. Men heeft opgemerkt dat de zelfbeheersching in dit opzicht gemakkelik weer verloren gaat wanneer de liefde van de moeder tijdelik of definitief met haar steunende kracht wegvalt. Zo, 55
als het kindje op reis bij vreemden moet logeren, of na de geboorte van een broertje of zusje, dat nu de moederlike zorg en tederheid in beslag neemt. De onanie, die daarna de gewone vorm van driftbevrediging geworden is, wordt door de ouders ten strengste veroordeeld, en nu vormt zich wellicht het geweldigste konflikt in het kinderleven. De onaniesituatie is zeer ingewikkeld en voor het kind zeer zwaar. Want de intense onaniebehoefte gaat gepaard met fantasieen, die hun oor• sprong vinden in het Oedipuskompleks. Daar staat de vreeselike kastratiebedreiging ! Het kind voelt dit als een werkelike bedreiging voor zijn groeiende mannelikheid, en mede onder de invloed van de ouderlike liefde, verzaakt het aan de genitaalerotiek. Het hoopt hiervoor weer een kompensatie te vinden in de inniger tederheid van zijn ouders en het besef van de komende mannelikheid. We denken dan vooral aan de jongens, bij wie de genitaalerotiek intenser woedt dan bij de meisjes. Bij deze laatsten geldt alleen de ouderlike liefde als tegenwicht. ( 1 ) Het spreekt vanzelf dat in de talrijke gevallen waar de Libido zich in dit domein niet laat onttronen een heftig konflikt ontstaat, dat een latente angsttoestand veroorzaakt. Deze kan zijn nawerking lang laten voelen, en wel zooveel te erger naarmate het driftleven intenser is, de ouders inniger bemind werden en de kastratiebedreiging pregnanter was. Het nudisme is een van de naoorlogse nieuwigheden, die beantwoorden aan de roep van J.J. Rousseau : terug naar de natuur ! We kunnen noch willen hierover principieel handelen. Onze gewone mensen leven nog steeds aangekleed, maar het komt wel eens voor dat zekere lichaamsdelen, ook sexuele organen ontbloot worden, b.v. bij het baden, bij het urineeren of defaeceren of slapengaan. Deze toevallige naaktheid wordt niet zelden geobserveerd door de kinderen, die hierin een bevrediging zoeken van hun schouwlust en een voldoen van hun weetI) Al spreken sommige auteurs ook van « vaginale Beschdcligungsangst ».
56
gierigheid... De psychoanalyse heeft kunnen vaststellen dat het observeren van de geslachtsdelen van volwassen mannen en vrouwen een schok teweegbrengt, die verkeerde gevolgen kan hebben. Een enkel geval maar : bij een vijfjarige knaap bleek een intense onaniegewoonte haar diepere motivering te vinden in het bekijken van het geslachtsorgaan van vader. De penisnijd, die hierdoor ontstaan was, en een gevoel van minderwaardigheid veroorzaakte, werd gekompenseerd door de onanie, waarbij de knaap in de waan verkeerde dat dit zijn lid zou doen groeien, wat een schijnbare rechtvaardiging vond in de ook bij kinderen voorkomende erektie. ( 1 ) De mannelike penis boezemt mysterieuse vrees en afkeer in bij de meisjes, die hier een bevestiging vinden van hun kastratie ; de vrouwelike schaamdelen verwekken walg en misprijzen bij de jongens. In beide gevallen voelt het instinkt zich in gevaar. Het schijnt wel dat de meeste kinderen op de leeftijd van 6 jaar reeds gelegenheid vonden om de koitus te observeren, hetzij door bekijken, hetzij door beluisteren. ( 2 ) Vele ouders laten hun kinderen tot hun 2 e a 5 e jaar in de ouderlike slaapkamer vernachten, en zonder dat ze daar iets van vermoeden, hebben de kinderen het geslachtsverkeer waargenomen. Dat dit voor 'het kind een vreselike schok betekent, ligt voor de hand. De koitus wordt geinterpreteerd als een brutale mishandeling van de moeder door de vader, als een uiting van sadisme. Dr. Abraham haalde verschillende nauwkeurig geobserveerde gevallen aan in dit verband. Enkel dit ene : Een tweejarige knaap werd opmerkzaam op het geslachtsverkeer van zijn ouders. Daar hij op dit ogenblik niet te bed lag, liep hij naar hen toe, sloeg verwoed op zijn vader en stootte er razend uit : « Dat is mijn moeder : dat moogt gij niet ! >> Het jongetje overwon deze emotie slechts na twee jaren. Gedurende deze tijd weigerde hij zijn vader elk bewijs van tederheid. 1) Zie : H. ZULLIGER : Nackte Tats5chlichheiten. Z. f. psa. Pad. jg. 1928-29, Heft. 2/3, bl. 53. 2) Men vindt hierover talrijke bekentenissen in het boek van LIEPMANN : Jeunesse et sexualit6. Paris 1932.
57
Later wijzigde zich deze toestand geleidelik. ( 1 ) Liepmann geeft de jeugdherinneringen van een meisje : Ik zag mijn ouders de daad plegen. Het was voor mij een vreselik ogenblik : ik trok het deken over mijn ogen en ik stopte mijn oren. Ik had willen tien uren ver weg zijn. >> ( 2 ) En van een ander meisje : « Op ieder van de volgende nachten hoorde ik zich voordoen wat ik niet mogelik zou geacht hebben : ik was beschaamd, ja beschaamd voor mijn ouders. Dit alles maakte van mij een ander wezen. 1k ondervond een ondragelik zedelik lijden ». ( 3 ) De gehechtheid van het kind aan zijn ouders wordt Phier op een zware proef gesteld : het vindt er een bedreiging, een onduldbare vernedering van de objekten van zijn meest intense neigingen. Dit is bizonder het geval wanneer het voorkomt in de Oedipusperiode. We weten reeds dat het zoeken naar zijn herkomst en die van zijn broers en zusjes op zekere tijdstippen de kern is van de kinderlijke weetgierigheid. Deze vragen staan nauw in verband met de libido en zijn uiting van begeerte en naijver. Dat hem hier de waarheid onthouden wordt, wordt door het kind als een tekort aan vertrouwen opgevat, daar waar reeds vermoedens aanwezig zijn dat de ouders hem eenvoudig-weg beliegen. Maar grote onrust en angst ontstaan vooral, wanneer het kind, spijts de praatjes van de ouders, plots achter de waarheid komt. We staan hier dan gewoonlijk voor een ietwat ouder kind bij wie het zedelik geweten gevormd is. E. Darskaia beschrijft levendig dit tragiese moment in het kinderleven : De meid had het achtjarige meisje alles verteld. « Het ongehoorde, dat ik zoeven vernam, heeft mij als versteend. — Aldus... iedereen, allen zonder uitzondering ? Al de dieren en al de mensen ? En mijn ouders en mijn nicht, die pas getrouwd is, en zelfs mijn grootmoedertje, nu zo oud en gerimpeld ?... Ik kan het haast niet geloven... Mijn 1) K. ABRAHAM : Belauschung des elterlichen Geschlechtsverkehrs. Z. f. psa. Pad, jg. 1928-29, bl. 30. 2) LIEPMANN : op. cit. bl. 49. 3 ) LIEPMANN : op. cit. bl. 156.
58
borst is gedrukt als in een klem. Ik poog mijn longen uit te zetten. Vruchteloos. Een onzichtbare hand omsluit mij... Angst bevangt mij, onbegrijpelike angst, die me niet meer verlaat... » ( 1 ) Ook de geboorte van een broertje of zusje veroorzaakt een geweldige schok bij het gevoelige kind. Alleen het aankondigen van deze geboorte kan een krisis van razernij verwekken. Een jongetje, aan wie men schertsend vroeg, wat hij zou doen als hij een klein broertje kreeg, antwoordde zonder nadenken en in bittere ernst : « het verdrinken in de beek i » en liep daarop huilend het huis in. Zowel de lief de van de ouders als de machtspositie worn den hier bedreigd. Wij kenden een driejarig jongetje, aan wie de vader opgetogen de opkomstzijnde geboorte van een zusje meedeelde bij het slapenleggen van de kleuter. De halve nacht bleef het jongetje slapeloos met een uitdrukking van angst luisteren en was maar niet te sussen. Wij hebben hier genoeg over uitgeweid naar aanleiding van het Kainkompleks. Ook langdurige en erge ziekten, misvormingen van het lichaam, ten slotte elke toestand waarbij het leven zich bizonder zwaar en somber aanmeldt, plaatsen het Ik in een gevaarsituatie en zijn oorzaak van angst. We konden daarbij nog spreken van de zo noodlottige onenigheid onder de ouders, van het onwettig kind, van het stiefkind. Maar we wensen liever een woord meer te zeggen over de toegang tot de school. « De school is een testproef », schrijft Adler. ( 2 ) Zij is dit in vele opzichten. Ook op gebied van angstontwikkeling en beheersing. Er zijn kinderen, die zozeer aan de moeder gehecht zijn, en alleen in haar aanwezigheid rust en veiligheid kunnen vinden, dat elke vreemdeling een geduchte vijand wordt. Melanie Klein ( 3 ) verklaart het ) E. DARSKAIA : L'eveil. Paris, 1932, bl. 10 & 11. 2) M. ADLER : Individualpsychologie in der Schule, bl. 2. 3) M. KLEIN : Die Psychoanalyse des Kindes ; Wien, 1932, bl. 163. 59
aldus. Het beeld van de moeder dissocieert zich in de eerste levensjaren : het kind houdt eindeloos veel van de « goede moeder », d., i. de moeder, die zoogt, die sust en streelt en geeft het vreest angstig de « boze moeder », d.i. zij, die zwart kijkt, bekijft, straft, slaat misschien. Het angstige kind leeft onder de obsessie van de « boze moeder ». Het vreest die te zullen terugvinden in iedere vreemdeling, en wil daarom niet weg van de « goede moeder ». Vandaar de angst voor de school, waar de vreemde d.i. de « boze moeder » regeert. De school is een gevaarsituatie voor het jonge kind. Wie de eerste schooldagen betrekkelik kalm en zelfs opgeruimd doormaakt, kan met gerust gemoed het leven ingaan. De werkelikheid bewijst dat het aantal angstige kinderen zeer groot is : in de kleuterschool is het de eerste dagen van het schooljaar maar al te dikwels een allegaartje van huilende of schuchter-bevende gezichtjes naast enkele lachende mondjes. Het blijkt dus wel een illusie de kinderen te willen opvoeden zonder angst : oak J. Ligthart heeft er iets van ondervonden ( 1 ), en het helpt al zeer weinig de uiterlike aanleidingen tot angst ontwikkeling te vermijden. Ligthart zegt dat zijn kinderen op zeer jeugdige leeftijd rustig naar de bliksem konden zien, maar dat er ondanks de kalme stemming van hun ouders opeens de vrees bijkwam, evenwel zonder besef van het gevaar. Deze angst — want dat is eigenlik angst — lag dus in de kinderen zelf. Hetzelfde kan gezegd warden over de angstwekkende invloed van griezelige sprookjes en vertellingen. Kinderen kunnen vreeselik onder deze invloed komen, er nachten van dromen, zich overal vervolgd wanen van wrede wezens. Het is echter geen ervaringsangst — dat wat wij vrees noemen — maar uiting van latent aanwezige angst. Dr. Wexberg schrijft hierover : « De gewone bevestiging dat grie1 ) LIGTHART : Over opvoeding. I. Groningen, 1918, bl. 172 en vlg. Over bangheid en principes.
60
zelige sprookjes en huiveringwekkende vertellingen hieraan schuld dragen houdt geen stand. Wij zien toch talrijke kinderen, die trots alle griezelverhalen geen neiging tot vrees of angst tonen, en andere die men zorgvol alle dusdanige vertellingen onthouden heeft en die dan, wanneer ze alleen moeten blijven, weliswaar niet bang zijn van spoken, maar van dieven en inbrekers, wier bestaan men nu eenmaal niet loochenen kan. Het kind, dat angstig is, zal steeds aanleidingen of liever voorwendsels voor zijn angst vinden. Deze aanleidingen hebben geen belang. » ( 1 ) De angst is in het kind. We hebben aangetoond dat ieder kind onvermijdelik in een groot aantal gevaarsituaties komt, die angst verwekken. Het is dus nog volkomen normaal, wanneer een kind bang gaat worden in omstandigheden, die ons onberoerd laten. Het begint pas hachelik te worden wanneer een bepaalde traumatiese schok niet overwonnen wordt, en de angst als een blijvende folter, waarvan de oorzaak verloren gaat, het leven komt teisteren. En dit is nog een kwestie van maat. De psychoanalyse heeft herhaaldelik als Naar mening te kennen gegeven dat de neurose geen uitzondering, maar regel is bij de kinderen. ( 2 ) Dit is dan weer betrekkelik en alleen een troost voor angstvallige ouders. Maar we willen hier niet verder op ingaan. Er is diffuse angst en er zijn phobieen. De diffuse angst uit zich in de zogenaamde zenuwach tigheid, gejaagdheid, neiging tot schrikken, slapeloosheid, pavor nocturnus en andere. De angst zit alsdan vrij, we zouden zeggen : beschikbaar bij elke gelegenheid. Eigenaardig is het ontstaan van de phobieen, die dikwels het hele leven bijblijven. Een meisje is bang van de « boze moeder » en op dit gebied heeft zich angst ontwik1) Dr. E. WEXBERG : Das fingstliche Kind. Dresden, 1928, 17. Toch spreekt het voor mij vanzelf dat rleze aanleidingen tot hevige angst bij bange kinderen moeten vermeden worden. Zie hierover, o.m. STEKEL : Nerveuse angsttoestanden en hun behandeling. Leiden, 1925, bl. 445. 2) Zie o.a. MEL. KLEIN, op. cit. bl. 104-113, 165-66.
61
keld. Nu hoort het vertellen van de boze heks. Door associatie gaat de angst van de werkelike persoon naar de fantastiese, en wordt daar gefixeerd. Dit wordt hierdoor begunstigd : het kind vindt tenslotte steeds in de moeder de synthese van de « goede » en de « boze » moeder het Ik verdraagt dit niet licht en niet lang en het ontwakende Boven-ik veroordeelt de haatgevoelens tegen de « boze moeder ». Door overplaatsing nu van deze negatieve gevoelens worden beiden, het Ik en het Bovenik, weer rustig. Bovendien is de diffuse angst van voorheen nu geheel of gedeeltelik weg. Maar er blijft de onweerstaanbare angst voor, en vandaar ook het onberedeneerd geloof aan de heksen. Zulke kinderen hebben niet zelden de manie een of andere zonderling uitziende vrouw als een heks te aanzien en deze onvoorwaardelik te mijden. Het wordt meteen ook begrijpelik dat er tijden geweest zijn dat de zogenaamde heksen onder grote volkstoeloop levend verbrand werden. Op dezelfde wijze kan de angst voor de « boze vader » omgezet worden in angst voor de wolf, die zo vreselik met Roodkapje te werk ging. Het hoeven echter niet altijd sprookjespersonages te zijn, die het voorwerp worden van de phobieen. Zo kan de angst teweeggebracht door het observeren van de koltus omgezet worden in een phobie voor vogels of pluimen, voor padden, kikvorsen, muizen en andere. Men kan wel zeggen dat haast geen enkel kind geheel zonder phobieen blijft. .
62
II. HET KIND VAN HET ZESDE TOT HET TWAALFDE LEVENSJAAR DE VORMING VAN DE MORELE EN SOCIALE WAARDEN » » » »
Das habe ich getan, sagt mein Gethichtnis. Das kann ich nicht getan haben, sagt mein Stolz. Und bleibt unerbittlich. Endlich gibt das Ged5chtnis nach. » N i e t z s c h e in : Jenseits von Gut and BOse.
A. HET BOVEN-IK
De kleine jongen is voor de eerste maal naar de dierentuin mogen gaan, en heeft daar de grote, sterke en goedige reuzen gezien, die voor hem de olifanten zijn. Thuis gekomen maakt hij een tromp van papier en speelt olifant met zijn jonger zusje : « Pas op, kleine zus : ik ben Jumbo ! » Nu is het kind dageliks omringd door vader en moeder die in zijn ogen almachtig zijn, alwetend en reuzegroot. ( 1 ) Ontzag en bewondering vervullen hem. In de tuin en op straat wordt « huishouden » gespeeld, waarbij het jongentje de rol van Vader, het meisje de taak van Moeder overneemt. En zo zijn ze in voile ernst bezig. Aldus en zeer geleidelik wordt het jongetje als Vader, het meisje als Moeder. Zo komt de identificering tot stand : het kind neemt het beeld van zijn ouders of een van beiden in zich op, en wil worden als zij. 1 ) Zie hierover P. BOVET : Le sentiment religieux et la psychologie de l'enfant. Neuchatel, bl. 30 en vlg.
63
Deze identificering begint reeds zeer vroeg. Melanie Klein plaatst de aanvang tussen het 1 e en het 3 e levensjaar. Het kind zou zich met de moeder identificeren via de begeerde moederborst. In elk geval de ondergang van het Oedipuskompleks verenigt al de voorwaarden om de identificering definitief tot stand te brengen. Het is niet gemakkelik dit verschijnsel psychologies te verklaren. We kunnen alvast bevestigen dat de identificering moet gedetermineerd zijn door intense neigingen, daar ze een gehele ommekeer in het leven van het kind inluidt. We noemen de Oedipusgevoelens en het narcisme. Het knaapje bemint vurig zijn moeder, en in zijn psyche vormt zich een voorstelling van de in alle opzichten volmaakte vrouw. Wanneer het nu na de Oedipusperiode het objekt van zijn lief de moet opgeven, vestigt zich de libido op het intrapsychiese beeld. Het aldus geintrojekteerde imago is dan met zulke energie beladen, dat het zwakke Ik erdoor aangetrokken, en er, om zo te zeggen, een mee wordt. Het jongetje wordt dan, zonder dat het daarvan bewust wordt, als de moeder. Een analoog verschijnsel vinden we in de kannibalistiese praktijken van de primitieve volkeren. Overeenkomstig hun materialistiese mentaliteit verorberen zij het lichaam van de vereerde ouderen in de overtuiging dat aldus ook de zedelike eigenschappen geintrojekteerd worden. ( 1 ) Tot dus ver is de zaak nog tamelik eenvoudig. Maar we stellen vast dat de jongen zich niet alleen met de moeder, maar ook, en zelfs gewoonlik nog meer met de vader identificeert. En hier wordt het ingewikkelder. Ook het vader-imago wordt geintrojekteerd en gedragen door de ambivalence groep : vrees en bewondering. Dit laatste element trekt het narcisme van de knaap aan : de jongen wordt immers hierdoor gedrongen tot de grootst mogelike ontplooiing van de in hem sluimerende 1 ) Zie KREGLINGER : Etudes sur l'origine en le dêveloppement de la vie religieuse. Brussel, 1919 I. bl. 72 en vlg.
64
krachten. In 'het vereerde vader-imago vindt hij het ideaal dat hij zal trachten te verwezenliken. Het met narcistiese libido beladen beeld van de vader trekt aldus al de krachten van het Ik aan en daardoor is .de identificering in princiep reeds tot stand gekomen. Nu zal het knaapje zijn vader onbewust nadoen : in zijn werk, in zijn voorkomen, in zijn karakter, in zijn streven. Vandaar dat iedere normale man mannelike en vrouwelike karaktertrekken in zich verenigt. Dit alles geldt dan weer omgekeerd voor het meisje en de vrouw. Als om moeilik te bepalen redenen, — iedere toestand is weer anders, — de jongen zich overwegend identificeert met de moeder, dan verkrijgt hij daardoor veel vrouwelike eigenschappen (indien de moeder die ook bezit ! ), identificeert het meisje zich hoofdzakelik met de vader dan vertoont zij in haar karakter en voorkomen mannelike trekken (als de vader hierdoor gekenmerkt was ! ). Natuurlik werken ook andere faktoren hierbij mee, en ni. het kastratie- en het Dianakompleks. Er is echter een belangrijk voorbehoud : alleen waar de vader door zijn zoontje bewonderd wordt, d.i. wanneer ten slotte de positieve gevoelens aanwezig zijn, is identificering mogelik, en evenzeer is dit waar voor de verhouding van het meisje tot de moeder. Waar dit niet zo is, komt een eenzijdige identificering tot stand, ofwel wordt een oom of tante of buurman tot voorbeeld genomen. Bestaat hoegenaamd geen positieve verhouding met vereerde volwassenen, dan komt ook geen identificering tot stand en dit is een zeer bedenkelik geval, zoals later blijken zal. Gelukkig zijn deze gevallen uiterst zeldzaam. Van objekt wordt de vader-moeder nu subjekt : het vader-moeder-imago neemt bezit van het kind. De hoeda• nigheden en ook de gebreken van de ouders worden overgenomen, ook weleens de ziektesymptomen : zo heeft een moeder, die veel aan hoofdpijn lijdt, er zich aan te verwachten dat ook haar kinderen over dezelfde plaag zullen klagen. Er bestaat een oude vertelling van een gezin waar 65
de grootvader in een hoekje zijn pap eten moet met een houten lepel, terwiji ouders en kinderen aan een nette tafel hun maal nemen. Op zekere dag ziet de vader zijn zoontje bezig met het waken van een houten schoteltje. Hij vraagt : « Wel, jongen, wat ben je aan 't maken ? » En het jongetje zegt kaim : « Ilc maak een schoteltje om er u mee in de hoek te zetten als ik zal groot geworden zijn. Voorbeelden trekken ! Men zal inzien hoe ijdel het zedepreken is in zulke omstandigheden. Aldus wordt het Ik-ideaal gevormd dat het kind zal trachten te bereiken : het zal ernaar streven zo groot, sterk, schoon en verstandig te worden als zijn ouders. Aldus worden ook de geboden en verboden voor eigen rekening overgenomen en de eisen van beschaving en godsdienst eigen gedragsregel. De ouders zijn immers voor het kind de bemiddelaars tussen de samenleving van de beschaafde volwassenen en zijn eigen onbeholpen ik. Tot voor kort gehoorzaamde het zijn ouders uitsluitend uit vrees voor straf, of uit hoop op beloning. Nu werkt het voor eigen rekening. Deze innerlike instantie is het Boven-ik De worming van het Boven-ik betekent de eerste stap naar de zelfstandigheid: de geboden van anderen worden als eigen geboden onderhouden. Maar men ziet hoe betrekkelik deze zelfstandigheid is : het kind voert alleen op eigen verantwoordelikheid uit wat het vroeger op last van de ouders deed. Wat het doet is nog steeds dat wat zijn ouders wensen. En het doet dit nu nog stipter dan vroeger, daar het zijn instantie steeds met zich omdraagt. De losmaking van de ouders voltrekt zich dus door het introjekteren van hun imago. De catechismus zegt dat de kinderen gekomen zijn << tot de jaren van discretie of verstand >>, d.i. waarop ze eigen onderscheid hebben tussen goed en kwaad. Het kategories imperatief van Kant is niets anders dan dit Boven-ik, en het geweten is er het wakend oog van. Naast de engere morele geboden en verboden zijn ook de sociale konventies hierdoor gedetermineerd. Men kan zelfs zeggen dat de esthetiese beoordelingen op die leeftijd mede door het Boven-ik worden gevormd, al komt hier al 66
vroeg een persoonlik element bij. De oorsprong van het Boven-ik maakt het meteen ook begrijpelik dat de moraal van de mensen zozeer verschilt van persoon tot persoon, al is de zedenwet voor alien dezelfde. Hij geeft ook inzicht in het fejt dat er steeds zekere gemeenschappelike normen bestaan bij kinderen van eenzelfde gezin. Het Boven-ik, dat aldus door de ouders gevormd wordt, is zeer diep in de psyche geprent, al is ontwikkeling ook hier regel. Daardoor is uit te leggen hoe de volwassen mens dikwels vasthoudt aan een moraal, waarvan hij nochtans de theoretiese premissen verwerpt. Het Boven-ik is het konservatief element in de mens, want het wordt toch in hoofdzaak gevormd door het Boven-ik van de ouders, dat weer op zijn beurt terugwijst naar een vroegere periode. Daar ook de sociale konventies hierdoor gedetermineerd zijn, laat het zich begrijpen hoe raoeilijk het is, ook door een revolutie, de eenmaal gevestigde sociale normen radikaal te wijzigen. Duitsland bewijst op dit ogenblik hoe de vreselikste ervaringen niet in staat waren het Boven-ik van 1914 en van 1870 grondig te wijzigen. We komen aldus tot een splitsing van de persoonlikheld : het strenge Boven-ik staat gebiedend tegen het machtige Es, terwijl het Ik evenwicht zoekt en aanpassing aan de werkelikheid. « je suis un a la facon d'un champ de bataille >> zei Louis Veuillot. Het ideaal is natuurlik dat deze drie krachten in de mens samenwerken in eenzelfde richting, we kunnen zeggen : onbereikbaar ideaal... Het Boven-ik staat tot het Instinkt-ik als vroeger de ouders tot hun kinderen. Het is zoveel te strenger naarmate het Oedipuskompleks intenser doorleefd werd. Het kind heeft zich voor het eerst van zijn ouders losgemaakt door de vorming van het Boven-ik, maar de behoefte blijft bestaan aan hun steunende aanwezigheid, d.i. aan de verpersoonliking van zijn ideaal, d.i. aan het Gezag. De ouders zijn voor het kind de dragers van het Gezag, zolang tot hun eigen tekortkomingen doen zoeken naar nieuwe idealen. Het kind moet immers maar 67
al to dikwels vaststellen dat de ouders zelf niet steeds handelen overeenkomstig het Boven-ik, dat ze in hem gevormd hebben. Zij eisen nauwgezette eerlikheid en volstrekte rechtzinnigheid, maar zelf nemen ze het niet zo letterlik op. Vooral wanneer de kinderen tot hun ontsteltenis vaststellen dat ze bedrogen werden met het' ooievaarsprookje, met het Sinterklaassprookje, krijgt het ouderlik gezag een geweldige knak. De meest vreselike van deze ervaringen is die waardoor de kinderen vernemen dat hun ouders op sexueel gebied niet zo geheelonthoudend zijn als ze dat geeist hebben van anderen. De ogen gaan open en de Godheid wankelt. Er wordt gezocht naar een nieuw Ideaal, naar een nieuw Gezag. Er heeft alsdan gewoonlik een nieuwe identificering plaats en het Boven-ik door de ouders gevormd ondergaat hier wijzigingen. Het zijn meestal personen, die met de ouders enige gelijkenis vertonen, die hiervoor in aanmerking komen : een oom of tante of een buurman of een onderwijzer. De eerste voorwaarde is steeds dat de nieuwe gezagspersoon lief de, vertrouwen en bewondering inboezemt. Hij is niet de kameraad of de broeder, maar de Vader of de Moeder. Weer worden nu de normen van dit nieuwe gezag overgenomen. Men mag nochtans veilig bevestigen dat deze en latere wijzigingen van het zedelik geweten oppervlakkig blijven en bijkomstig. Als er konflikt komt tussen het imago van de vader en dat van de onderwijzer zal het eerste het gewoonlik halen, en hoe ouder de mens wordt, hoe meer is dit zo. Zulk konflikt is altijd gevaarlik voor het hechtheid van het Boven-ik. We kunnen hierbij het belang inzien van de persoonlikheid van de onderwijzer. De tijd breekt dan algauw aan dat de grate jongen, gedreven door heldenverering, niet meer genoeg heeft aan een prozaies, werkelik bestaand, en in zijn onmiddellike nabijheid levend wezen, maar zijn ideaal zoekt in de grote Mannen uit de geschiedenis, waarbij weer nieuwe normen overgenomen worden. Hoeveel jongens hebben zich niet 68
als Breidel, als Van Artevelde gevoeld of gewenst ! Het gaat ten slotte gewoonlik zover dat het Hoofd van de Staat als de hoogste gezagspersoon aanvaard en erkend wordt. Bij godsdienstige opvoeding vervult God vroeg of laat de rol van Vader. Hij wordt aldus genoemd, tot Hem wordt in die hoedanigheid gebeden, Hij wordt aldus in de verbeelding van het kind voorgesteld. Een betrekkelik vasthouden aan de realiteit, een regeren van het Ik is nodig voor de geestelike gezondheid. Wie zich zo gaat identificeren met de Koning of met God dat hij zich werkelik Koning of God waant, is waanzinnig. Het wordt tijd de aktiviteit van het Boven-ik nader te omschrijven. Het Boven-ik heeft in vele gevallen nog te strij den tegen de voortwoekerende onanie. Een normale ontwikkeling eist dat deze vorm van sexueel genot, zoals alle andere, tans opgegeven wordt. Er blijft echter een tamelik groot percent kinderen, vooral jongens, die, in tijdstippen van depressie, van verveling tot dit troostmiddel hun toevlucht nemen. Men mag bovendien veilig bevestigen dat kinderen, die de onanie handhaafden spijts de kastratiebedreiging, hieraan lang onderhevig blijven. Deze jaren, die gaan van het zesde levensjaar tot de puberteit worden latentieperiode genoemd. Het is de tijd waarop de instinkten gaan luwen en tot rust gedwongen worden. B. DE WERKING VAN HET BOVEN-IK
Het Boven-ik heeft dus de reuzentaak de drifteisen van het Instinkt-ik te onderwerpen aan de eisen van de beschaaf de samenleving. Het zal vooreerst aan het 1k de opdracht geven de veroordeelde en onaangepaste instinkten in toom te houden en te waken op de naleving van de morele en sociale imperatieven. Het Boven-ik verschaft hiervoor als wapens 69
de reakties : vrees, zedigheid, schaamte, weerzin, verontwaardiging, walg, wroeging en andere. Dit is het bekende beheersen, en het gaat om op het plan van het bewustzijn. Een zeer eenvoudig voorbeeld : een jongen wandelt in de snikhete zomer langs het veld ; door dorst gekweld ziet hij een beek met helder water : instinktmatig wil hij zijn dorst lessen. De waarschuwingen van vader en onderwijzer komen hem echter te binnen, en, uit wel bewuste vrees voor de mogelike gevolgen, beheerst hij zijn dorst en gaat verder. Het Ik wordt echter in veel gevallen gemakkelik overrompeld door de geweldige druk van het Es ; het is ook veel te zeer in beslag genomen door de aanpassing aan de realiteit om dit onophoudelik beroep op zijn tussenkomst steeds dienstwillig te aanvaarden ; de spanning, die door deze bewuste strijd veroorzaakt wordt, is ten andere zeer onaangenaam en belemmerend. Het Boven-ik vindt deze aktie ook zeer omslachtig en vooral zeer onzeker, en, in sommige zeer zware konflikten, vindt het er een schijnbaar eenvoudiger en in ieder geval efficienter middel op : de verboden neigingen, wensen en voorstellingen worden verdrongen. Daardoor worden deze ongewenste elementen in het onbewuste verjaagd en vereisen niet langer kommer en strijd. Deze neiging om te vluchten voor de moeilikheden, dit is ten slotte het verdringen, verschilt natuurlik van persoon tot persoon. Maar vooraleer daar verder op in te gaan schijnt het ons niet overbodig, weer eens door een voorbeeld, het verschil duidelik te maken tussen het beheersen en het verdringen. Vader zit in zijn studeerkamer te werken. Het vigjarig meisje komt ineens ongevraagd binnen, en in vreugdige opwinding wil ze vader, die toch alles weet, jets komen vragen. Vader, die helemaal in zijn week opgaat, wordt nerveus, en wijst het vragende kind bars af. Nu is mogelijk dat het kind denkt : Vader heeft nu geen tijd. Ik zal hem vanavend vragen, als hij bij ons is. De behoefte Vader in vertrouwen te nemen blijft aanwezig, en het heeft verder geen gevolgen. Maar het is ook mogelik, 70
vooral als het meisje zeer gevoelig is, dat het kind door de onvriendelike houding van wader een schok krijgt, waardoor de behoefte aan openhartigheid zelf verjaagd wordt en ook later niet meer te voorschijn komt. Het kind vraagt tans niets meer aan wader en wordt onverschillig. Door dit voorbeeld wordt het meteen klaar dat ook toegelaten neigingen kunnen verdrongen worden. Zo wordt in de latentieperiode het kinderlik exhibitionnisme vaak verdrongen, en het kind wordt verlegen en schuchter. De schuchterheid, die dus een reaktie is, is des te groter als het exhibitionnisme sterker ontwikkeld was en het Boven-ik strenger. Zo maakt de anaalerotiek plaats voor een grote behoefte aan netheid, aan spaarzaamheid, die weer als reakties optreden in verhouding met de verdrongen en verdringende elementen. Zo kan de verdrongen genitaalerotiek in de uiterste gevallen tot aanrakingsangst leiden. Zeer grote angstvalligheid in gewetenszaken wijst telkens op een intens woelen van de driften tegenover een uitzonderlik streng Boven-ik. Hier moet een woord komen over het vergeten. Het vergeten kan passief zijn en aktief. Passief vergeten komt voor wanneer bepaalde elementen voor het leven onbeduidend, onbruikbaar, nutteloos geworden zijn. Aktief vergeten >> worden : gewichtige, maar onaangename, storende gebeurtenissen, waaraan men niet meer denken wil, en die aldus verdreven worden uit het bewustzijn, d.i. verdrongen. De gevoelswaarde, die hieraan verbonden was, gaat echter niet verloren, zoals dadelik zal blijken. Zo wordt na het zesde levensjaar, door toedoen van het Boven-ik, de hele bloeiperiode van de instinkten verdrongen, zodat men zich daar niets meer van kan herinneren. Deze infantiele amnesie is oorzaak dat vele mensen te goeder trouw de hele kinderlike sexualiteit lochenen, en er verontwaardigd bij protesteren. Denk aan de spreuk van Nietzsche, die hierboven staat... Aan de basis van dit verzet ligt hetzelfde motief, dat de sexualiteit verdrong in de latentieperiode. Weliswaar kunnen bij sommige personen alleenstaande feiten en feitjes terug in de geest 71
geroepen worden, maar de analyse van deze overigens allerbelangrijkste gegevens wijst uit dat het meestal dekherinneringen » zijn, t.t.z. scheppingen van het Ik, die de werkelike feiten symbolies voorstellen. Ce qu'on dit de soi est toujours poêsie >>, zei E. Renan. De psychoanalyse erkent de mogelikheid dat de verboden wensen en kompleksen aldus volkomen vernietigd worden. (I) Dit is een zelden bereikte oplossing. Men kan hier nog bezwaarlik de naam van verdringing aan geven. De verdrongen elementen zijn uit het bewuste leven verdreven, maar zijn aanwezig in het onbewuste waar zij blijven leven en ageren. Het gaat ermee als met de muis, die de poes voor haar holletje op wacht heeft gezien. Zelfs als de kat weg is waagt zij het niet meer langs daar buiten te komen, maar zij knaagt en knaagt, en vindt een ander holletje. Zo komen ook de verdrongen elementen terug aan de oppervlakte, maar ze zijn vermomd, en aldus laat de censor, het Boven-ik, ze ongemerkt door. We geven hieronder de Voornaamste vormen, waaronder de verdrongen belevingen en wensen tot uiting komen. Dit kan al in de vorm van fysiologiese en pathologiese symptomen. Een jongen klaagt over hevige hoofdpijn, telkens wanneer over zijn overleden vader gesproken wordt. Over de oorzaak van deze pijn ondervraagd blijkt hij deze volstrekt niet te kennen. !lit de analyse van dit geval bleek dat de jongen vroeger als kind van zijn vader eens een geweldige rammeling op het hoofd gekregen had. Deze pijnlike gebeurtenis is gans uit zijn bewustzijn verdreven, maar ze werkt na door de hoofdpijn. Een zestienjarig meisje lijdt aan zware melankolie. Ze begint telkens heftig te wenen wanneer gesproken wordt over liefde of wanneer ze een jongen met blauwe ogen 1 ) FREUD spreekt van : zerstOren, zerschellen, aufheben. Zie o.m. : Der Untergang des Oedipuskomplexes in : Studien zur Psychoanalyse der Neurosen, Wien, 1926, bl. 174.
72
ziet. De oorzaak van deze droefgeestigheid is haar onbekend. De analyse toonde aan dat de oorzaak lag in een jeugdige liefde, die ze op haar twaalfde jaar koesterde voor een jonge man. Deze liefde werd door haar omgeving onverbiddelik verboden en als zondig voorgesteld. Bedoelde neiging scheen helemaal tot het verleden te behoren, zodat het meisje er niet meer aan dacht bij bovengenoemde verschijnselen, die er toch door veroorzaakt waren. Zo kunnen ook ziekteverschijnselen, als asthma, veroorzaakt zijn door drukkende zorgen en konflikten, waarvan men meent dat ze voorbij zijn zonder sporen na te laten. Men spreekt dan van nerveuse asthma. We spraken hierboven van dek-herinneringen. We zegden dat de verdrongen voorstellingen wijzigingen ondergaan om ongemerkt aan de kontrool van de censor te ontsnappen. Dit komt vooral voor in de droom. Een hele gebeurtenis kan er voorgesteld worden door een enkele persoon, die aan het sujet zelf onbekend voorkomt en elementen in zich verenigt van verschillende bij bedoeld feit betrokken wezens. We denken hierbij aan sommige moderne schilders, die ons wereldje bevolken met fantastiese, hallucinatoriese wezens. We noemen de surrealisten. ( 1 ) De psychoanalyse noemt dit mechanisme de verdichting. Hier nauw mee verwant is het overdrijven van zekere kenmerken, die het wezen, dat bedoeld wordt, maken tot een karikatuur. Zo heeft een vrouw regelmatig dromen, waar een Mongool in voorkomt. Bij analyse blijkt dit nare personage haar echtgenoot te vertegenwoordigen : die had enigszins schuinstaande ogen. Door deze vervorming, waarbij een onkennelik wezen tot stand kwam, konden de verboden gevoelens en wensen betreffende haar man tot uiting komen. 1 ) Andrê De Ridder schrijft in La jeune peinture Beige, Antwerpen, 1929, bl. 42 over A. MAMBOUR : « Un univers freudien aux imaginations cruelles, aux visions tourmentees, — corps revulses, organes tordus, membres disloques, objets hantis, paysages fantomatiques, s'est revde au peintre tragiquement .
73
En hoe zonderling het ook mope voorkomen : ook met tegenstellingen werkt de droom. Een grote man wordt b.v. voorgesteld door een dwerg, waarbij een of andere trek aan de werkelik bedoelde persoon herinnert. Maar het vreemdst nog zijn de symbolen. Ik vrees dat, wie mij tot nog toe volgde, zal verplicht wezen nu het meest uitdrukkelike voorbehoud te maken. De psychoanalyse is voor de meesten een geheel nieuwe wetenschap, waarmee men geleidelik vertrouwd moet raken. Haar repel in deze is die van Bergson : tout se passe comme si... Zekere in de droom voorkomende wezens of voorwerpen zouden nl. regelmatig bepaalde personen of toestanden symboliseren. Een leeuw zou steeds een krachtige vader voorstellen ; een hobbelpaard een zwakke vader ; een wolf, een bond, een bandiet, een tyran symboliseert steeds de gehate vader, terwijl de boze moeder in een heks en de coquette zuster in een pauw worden vermomd. En zo meer... Het is hier niet de plaats op deze symboolvorming dieper in te gaan. Ik verwijs naar de verklaring van de phobieen. Ik wens verder aan te merken dat ook in de volkstaal vele van deze vergelijkingen bestaan, en wel in dezelfde betekenis als in de droom. En men zal me toelaten uit een werk van een zeer bekend schrijver, van Jacob Wassermann nl. de vorming van de symbolen voor het geslachtsverkeer aan te duiden. Maurizius is gevangen en daar tot het uiterste gekweld door de sexuele nood : « Alles wordt tot geslachtsdaad en wekt de sexuele razernij op : als twee wolken naar elkaar toe drijven, als de timmerman in de werkplaats de balken in elkaar laat grijpen, de sleutel die de oppasser in het sleutelgat steekt, de grashalm die uit een spleet te voorschijn spruit. de eigen tong wanneer zij de lippen nat maakt, de latijnse H op een boektitel, de kurk van een fles. >> ( 1 ) De verdrongen elementen drukken tegen de drempel van het bewustzijn en zoeken elk onbewaakt ogenblik uit 1 ) J. WASSERMANN : De zaak Maurizius, Utrecht, 1929, bl. 464-65.
74
om tot uiting te komen. Ze dringen zelfs door in de kleine hiaten van ons bewust, dageliks, prakties leven, die we vergissingen noemen. Een dame vergeet de gordel van haar mantel als ze een gehuwd vr [end verlaat bij wie ze op bezoek was ; een jonge man schrijft het adres van een pas gehuwde vriendin verkeerdelik als Mejuffer ; een solliciterend bediende begaat de flater aan een voornaam, streng heer te zeggen : ik heb eer LI niet te kunnen. Deze voorbeelden laten gemakkelik de verdrongen gevoelens gissen, die aldus verraderlik ontglippen aan de kontrolerende instantie. De meeste gevallen zijn echter niet steeds zo gemakkelik te verklaren. leder van ons draagt aldus in zich een groot aantal verdrongen wensen en neigingen en dit blijft tot een zeker punt normaal. De mogelikheid om in die voorwaarden het evenwicht te bewaren is begrensd en verschilt van persoon tot persoon. Wanneer de grens overschreden words, treedt de introversie in, en later, als dit zeer intens gaat worden, de neurose. De beheersing is een tamelik omslachtige en in moeilike gevallen zeer onzekere wijze van driftbemeestering ; de verdringing is doelmatig, maar niet zonder gevaar ; de sublimering is de ideale oplossing van het konflikt tussen instinkt en moraal. De lief de voor de moeder kan in bepaalde omstandigheden overgebracht worden op de tante, op de onderwijzeres. Het libido-objekt is dus niet onvervangbaar. Zo is een speciale uiting van de oraalerotiek bij volwassen mannen het roken, bij vrouwen het snoepen. Vandaar ook de drang die hiervan uitgaat. We zouden hierbij de beleefdheidskussen kunnen voegen als uiting van een geevolueerde, sociaal toegelaten oraalerotiek. Men geeft echter alleen de naam van sublimering daar waar de instinkten, door het kiezen van een nieuw objekt, sociaal nuttig geworden zijn. Het kleine kind zit te spelen met drek ; de moeder maakt hem netjes en geeft hem plastiline : het kind gaat nu zijn 75
genoegen vinden in het kneden van de klei, en boetseert ermee allerlei vormpjes. Het ontwikkelt zijn groeiend intellekt. Het sadisties jongetje, dat anderen wil slaan, is gelukkig wanneer het met de Kamer mag kloppen en vervaardigt kleine wagentjes of vliegtuigen. Hiji die zich graag naakt liet zien, laat nu zijn prestaties bewonderen : hij komt graag op het voorplan wanneer verwanten en vrienden op bezoek zijn. Hij komt later graag op de planken, hetzij als zanger, hetzij als toneelspeler of als spreker. Hij laat graag zijn werk zien, en mogelik wordt hij zelfs beeldhouwer of schilder en houdt tentoonstellingen. Door de psychoanalyse werd erop gewezen dat het beeldhouwen ook een sublimering is van de anaalerotiek en het schilderen van de urethraalerotiek. De behoefte tot geven, die eigen is aan de libido van de vrouw, kan ontwikkeld worden tot de heerlike zelfopoffering van de ziekenverpleegster of de onderwijzeres. Het oudste dochtertje, dat zichzelf vergeet om voor de jongere kinderen te zorgen, en nablijft bij de oude vader en moeder als al de anderen hun weg zijn gegaan, sublimeert op deze wijze Naar behoefte om te geven, die oorspronkelik voor een bemired echtgenoot was bestemd. Het sadisme, dat gesublimeerd is, vormt later de vleeshouwers en de heelkundigen. De agressiviteit, die meer een mannelike tendens is, kan heerlik opbouwend ageren en zich sublimeren tot ridderlikheid. Door het zich geven aan de armen en het verdedigen van de zwakken is het aan adolescenten en volwassenen mogelik geestelik gezond te blijven en tegelijk zich van alle sexuele aktiviteit te onthouden. Daar ligt de grote opvoedende waarde van de machtige idealistiese bewegingen. De mogelikheid tot sublimeren van de instinkten verschilt weer van persoon tot persoon, en dit kan niet bij voorbaat individueel vastgesteld worden. Vrouwen schijnen deze gelukkige gave in grotere mate te bezitten dan de mannen.
76
Het sublimeren begins hoofdzakelik in de latentieperiode, en het is de taak van de opvoeding, — dus ook van de school, — nuttige afvoerbanen to vinden voor de instinkten, die niet meer tot uiting mogen komen.
77
III. DE PUBERTEIT DE TWEDE BLOEIPERIODE VAN DE INSTINKTEN
It is the hour of the stranger. Let the stranger now enter the soul. D. H. Lawrence in Fantasia of the unconscious.
We hebben niet de bedoeling hier een volledig afge. werkt beeld op te hangen van de << tweede geboorte », zoals Rousseau de puberteit noemde. We wensen alleen de psychoanalytiese opvatting van deze zeer belangrijke periode in het menselik leven uiteen te zetten. En dan kan niet gezegd worden dat alle gegevens van de psychoanlyse nieuw zijn, in die zin dat ze alle zouden onbekend gebleven zijn aan de akademiese psychologie. Maar steeds brengt de psychoanalyse de onderscheidene verschijnselen in een oorzakelik verband, en zoekt aansluiting met vroegere tijdperken in het kinderleven. We moeten erbij voegen dat de psychoanalytiese gegevens niet zeer rijk, noch talrijk zijn : vooral de eerste kinderjaren werden door de psychoanalyse in het licht gesteld, omdat daar de eerste oorzaak van de zielsziekten en de geslachtelike afwijkingen moet worden gezocht. Na het 12 e jaar bij de meisjes, na het 14 e jaar bij de jongens heeft de ontwikkeling en rijping plaats van de sexuele organen, die geschikt maakt tot het normaal geslachtsverkeer. De puberteit betekent een heropflakkering van het intense woelen der instinkten in de zes eerste levensjaren. Iemand, die zover afstaat van de psychoanalyse als de bekende Ch. Buhler, heeft dit moeten inzien. Ik stel de 78
thesis voorop dat een met de puberteit overeenkomstig rijpingsproces in mindere mate reeds eenmaal in de kindsheid plaats vindt. Op alle gebieden van funktionele omvorming heb ik paralellen gevonden tussen de puberteit en het derde a vierde levensjaar... Er moet in dit tijdstip een eerste ruk of begin van sexuele ontwikkeling zijn, die later luwt, en eerst in de puberteit weer opgenomen wordt. Zo moet ik tot mijn verbazing op grond van talrijke observaties op dit punt Freud gelijk geven. » ( 1 ) Het is of eerst het nodige kontakt weer opgenomen wordt, vooraleer de ontwikkeling verder gaat. Dit zowel in opzicht van liefde als van sexualiteit. Een typiese eigenaardigheid is dat de liefde en de sexualiteit meestal enige jaren gescheiden blijven, dat de liefde als iets heiligs en helemaal onstoffeliks beleefd wordt, terwijl de sexualiteit brunt zinnelik is zonder enige vergeesteliking. Zo is een toestand als de volgende geen uitzondering : een jonge man bemint een meisje, dat de belichaming is van zijn ideaal van schoonheid en goedheid, en eerbiedigt haar als een broos, kostbaar schrijn en in dezelfde tijd begeert hij een andere vrouw, die hij in het diepste van zijn ziel veracht, maar die zijn zinnelike lust weet te prikkelen. Ik lees in het dagboek van een Vlaams student volgende nota, om begrijpelike redenen in het Engels gesteld : <<Mijn natuur is : als ik een meisje werkelik bemin, eerbiedig ik haar, en hoe minder ik ertoe gebracht word haar te eerbiedigen, des te minder bemin ik haar. Dat is mijn psychologie. In dit opzicht voel ik mijzelf dubbel : ik heb behoefte aan fysiologiese verzadiging met een vrouw, om 't even dewelke, op voorwaarde dat ze gewillig is en mals en anderzijds voel ik een veel diepere drang naar liefde van een hogere orde, bestaand in een communie van ziel en schoonheid. En tot nog toe schijnt het me dat het ene onverenigbaar is met het andere. Ten minste dit heb ik tot nu steeds ondervonden. » 1 ) Dr. Ch. BUHLER : Das Seelenleben des jugendlichen. Jena, 1922, bl. 17.
79
Deze scheiding is tijdelik, en ze komt veel meer voor bij de jongens dan bij de meisjes. Adriaensen bevestigt dat deze twee komponenten van een volwaardige liefde zich weer verenigen om het 18 e levensjaar. Dit gebeurt naar aanleiding van een onstuimige liefde van psychiese oorsprong. Natuurlik zijn hier de individuele verschillen zeer groot. Er zijn volwassenen, die deze scheiding nooit gekend hebben, en er zijn er bij wie ze blijft voortbestaan het hele leven lang. Couperus heeft dit laatste type prachtig beschreven in Extase. A. DE LIEFDE
Om to beginnen worden de vroegere objektbezettingen van de instinkten weer aktueel, en wel namelik het Oedipuskompleks. De verhouding van de jongen tot de moeder, van het meisje tot de vader wordt bizonder teder. Het is of deze liefde nu pas geopenbaard wordt. « En mijn ervaring is dus gelijk aan die van ieder kind, dat zijn ouders niet miste en dat zich bewust gekoesterd heeft in hun ouderlike zorgen. Lief de. Wanneer ik de term ontmoette zag ik dadelik vaders 'gezicht. Want Vaders liefde was onbegrensd en twijfelloos en rijker dan enige genegenheid die ooit beschreven zou kunnen worden » zegt het jonge meisje. ( 1 ) Bij enkelen gaat dit nog verder, zoals bij deze vrouw die haar biecht neerschrijft : « Ilc was verliefd op vader. Ilc gaf niets om jongens zoals andere meisjes. Maar in het geheim schreef ik minneliederen in het Frans aan vader. In het Deens zou ik niet gedurfd hebben ; ik kreeg een vuurrode kleur, als ik alleen maar aan de mogelikheid daarvan dacht... Jaloers was ik ook. » ( 2 ) Wanneer Siegfried, als jonge held, de wereld ingaat, en de grote, machtige liefde voorvoelt, is het zijn moeder 1) NET HOUWINCK : De verzwegen zonde. Amsterdam. 2) C. LARSEN : De biecht eener vrouw. Vertaling B. Nort. Amsterdam, 4 e druk, bl. 8. 80
het allereerst, aan wie hij in zijn smachtend verlangen denkt « Maar hoe zag mijn moeder eruit ? De hinde gelijk glansden stellig Haar hel schitterende open — alleen veel schoner ! Ach, mocht ik, zoon. mijn moeder zien — mijn — moeder ! — een menschenvrouw ! Gij, heerlike vogeltjes, u hoorde ik nog nooit : zijt gij in het bos hier thuis ? — Verstond ik uw zoete kwelen, stellig zei het me iets, — misschien — van de lieve moeder ! — » Ook de zeventienjarige Klim Samgin van M. Gorki voelt zijn eerste lief de naar zijn moeder gaan : « Hij stond op, omarmde haar innig, maar liet haar onmiddellik weer los : plots had hij, voor het eerst, in zijn moeder de vrouw gevoeld » ( 2 ) — « De muziek bedwelmde Klim, vervulde hem met een grote ontroering en stemde hem zo lyries dat hij, wanneer hij bij het afscheid zijn moeder de hand kuste, toegaf aan de intensiteit van dit nieuw gevoel en fluisterde : Mijn duurbare, mijn geliefde ! » ( 3 ) Deze heroplevende tederheid wordt in zeer veel gevallen in de hand gewerkt door de ouders zelf, die in hun grote kinderen hun eigen jeugd zien verrijzen uit de as der ontgochelingen, die ze, ook wellicht in het huweliksleven, moesten ondervinden. « Als je wenst de werkelik aanlokkelike vrouwenziel to kennen kijk dan naar een moeder bij haar jongen van achttien. Hoe zij hem dient, hoe zij hem aanmoedigt, hoe haar echt vrouwelik zelf aan hem is, vrouwelik dienend voor 1) R. WAGNER : Siegfried, twede bedrijf. Thomas Mann heeft hier de aandacht op gevestigd in een lezing over Wagner, waarvan de tekst verschenen is in het tijdschrift Europe van 15-3-33. 2) M. GORKI : Das Leben des Klim Samgin. Berlin, 1930, bi. 124. 3 ) Id. bl. 135. 81
hem als nooit, nooit te voren voor haar echtgenoot. Dit is de vredig bloeiende liefde van een rijpe vrouw. Het is de echte bloem van de vrouwelike liefde : sexueel niets vragend, niets vragend van de geliefde, dan dat hij zichzelf zou wezen en voor zijn leven de gave van haar liefde aanvaarden zou. Dit is de volmaakte bloem van de echtelike liefde, die de echtgenoot onder zijn pet moet hebben als hij vooruit gaat in de toekomst met zijn overborrelende aktiviteit. » ( 1 ) Men voelt het gevaar aan dat de adolescent hier zal blijven steken, en het warme, zachte nest niet zal verlaten. Het Peter-Pan-motief laat zich horen : de wens klein te blijven, d.i, zonder verantwoordelikheid en in de koestering van de ouderlike liefde het leven te kunnen genieten. Want de roep van het Leven is wel aanlokkelik, maar hoe angstwekkend zijn de vele nieuwe problemen ! Vooral voor het meisje is dit gevaar niet denkbeeldig. Maar de kracht die in de laaiende instinkten steekt, is groot en het moet vooruit ! - De jonge mensen rukken zich los uit het gezin. Een niets ontziende overmoed vervult hen : de wijde wereld ligt open met zijn lokkende mogelikheden ; de morele en sociale normen van het vaderhuis schijnen eng en bekrompen ; zij trekken uit op verre tochten om zelf nieuwe wi3sheid te zoeken ! Maar ach, hoe vermetel deze voornemens en fantasieén en hoe geheel anders de werkelikheid. Er komt onzekerheid en aarzeling in de ziel. Zo met de vorming van een nieuwe zedelike wereld, zo ook met de liefde. De vreemdeling komt binnen in de ziel, maar de adolescent weet maar heel vaag waar het naartoe moet, en... zoekt overgangen. Voorlopig is het vaak een oudere van hetzelfde geslacht, naar wie de jonge tederheid en de verering gaat. Deze verhouding is zeer romanties. Een geheim verbond wordt gesloten totterdood. Zoals het met Adrien Zograffi ge1 ) D. H. LAWRENCE : Fantasia of the unconscious. London, 1931, bl. 111
82
beurde in de moerassen van de Donau, waar hij met de geduchte Codine bloed wisselde en hem eeuwige trouw zwoer. « Een geluksgolf overweldigde mij, een intense behoefte om te roepen, te schreien of zelfs me in het water te werpen. Bevend van ontroering nam ik de handen van Codine, die lachend zijn schone tanden liet zien, en ik zei hem : Ik bemin LI, Codine. >> ( 1 ) En deze grote romantiese verering doet hem denken aan zijn moeder : « Dan kuste ik hem op de schedel, zoals ik dikwels het hoofd van moeder kuste. » ( 2 ) In de internaten, waar adolescenten afgesloten zijn van de andere sekse, viert deze eerste « verliefdheid hoogtij. Maar ook daar waar jongens en meisjes samen worden opgevoed stelt men vast dat rond de puberteit de meisjes zich afzonderen van de jongens en wederkerig. Dit is de overgang van de vriendschap tot de lief de. Misschien nog meer bij de meisjes dan bij de jongens is deze behoefte aan boezemvriendschap » intens. Briefjes als dit, dat Katia aan Netouchka schrijft, zijn vooral in kostscholen geen onbekenden : Ik heb je innig lief en denk er alleen aan hoe ik terug bij jou kan komen. Ween niet, mijn liefste, en schrijf mij hoe je mij bemint. Ik heb van je gedroomd, Netouchka. Ik zend je lekkernijen en ik omhels je. Adieu. » ( 3 ) Men zal reeds ingezien hebben dat dit tot sexuele afwij. kingen kan leiden. Onderstaand versje van een jeugdige studente bestemd voor een teergeliefde vriendin wijst op dit gevaar : « » » »
Omvat mij 't lichaam zoals 't u lust. 't Behoort u alles toe. Maar zeg dan niet dat ik misdoe, Als ik uw harte niet laat met rust. »
De homosexualiteit is bekend uit de oudheid en veel vooraanstaande figuren uit de geschiedenis hebben hier 1) P. ISTRATI : Codine, Paris, 1929, bl. 116. 2) Idem, bl. 124. 3 ) F. DOSTOJEWSKI : Netouchka. Paris, bl. 166. 83
hun gewone vorm van sexuele bevrediging gevonden. Maar ook bij enkelen, die verder normaal ontwikkelen, treedt een tijd in waarop wederzijdse onanie bedreven wordt. Ik meen dat dit bij meisjes meer voorkomt dan bij jongens. Het moet echter weer vooruit, en bij de gezonde, sterke naturen — dat is gelukkig de grote meerderheid — zoekt de fantasie, gedreven door het verlangen, weldra naar objekten van het ander geslacht. Het imago van de geliefde ouders beinvloedt dan in veel gevallen de keuze van het aanbeden beeld. Het is de tijd, dat de liefde gaat naar een oudere man of vrouw, liefde, die vaak nooit tot uiting komt, liefde, die zich overgelukkig voelt met een groet of een glimlach. Men verzamelde vroeger postzegels en filmstars, men verzamelt nu allerlei souvenirs van de Belief de persoon, al waren het — onvergelijkelike en onvervangbare schat, — de tramkaartjes, die herinneren aan de reizen waarop de uitverkorene aanwezig was. Leraars, artisten, en in het algemeen vereerde leiders zijn het gewoon objekt van dit dwepen. En zo komt het dan eindelik tot de eerste adekwate liefdekeus. Deze eerste liefde is in de grote meerderheid van de gevallen, ja in alle gezonde gevallen, rein. Haar objekt wordt met een aureool van zuivere schoonheid omgeven. Sexuele betrekkingen zijn voorlopig uitgesloten. En hiermee gaan we dan het voile leven in. B. DE SEXUALITEIT
Het is haast overbodig erop to wijzen dat in deze periode een nieuwe en intense sexuele nieuwsgierigheid ontstaat. Het verband tussen de herkomst van de kinderen en de ontwakende sexuele neigingen wordt duister aangevoeld. Er wordt vermoed dat vader en moeder over dit onderwerp stilletjes zwijgen, omdat aan het licht zou komen dat ook zij, die de minste uiting van zinnelikheid ten strengste en onder de vreselikste bedreigingen hebben verboden, ten slotte zelf hebben gezondigd. Waar de ouders tot nog toe 84
wachtten met de nodige voorlichting, zullen de grote kinderen dit netelig onderwerp in hun bijzijn zorgvuldig vermijden. Hun Boven-ik verbiedt hun to spreken over datgene wat voor de Scheppers van dit Boven-ik taboe was. Ook voor de ouders is het een onmogelike positie. Gezonde kinderen halen dan hun voorlichting bij kameraden en het brengt een gevoel van walg, die de ouders van hun voetstuk halen kan. Een algehele vervreemding komt niet zelden voor. Het Boven-ik kan echter zo streng zijn, — vooral bij de meisjes — dat zelfs nu het zoeken naar voorlichting verboden wordt. De rol van de man wordt dan in de verbeelding meestal gereduceerd tot een kus, die zwangerschap veroorzaken kan. Deze opvatting kan zeer noodlottig zijn en grote angst verwekken wegens denkbeeldige zwangerschap. Zo worden we eraan herinnerd dat ook op gebied van de zinnelikheid de puberteit eene heropflakkering betekent van de eerste bloeiperiode der instinkten, een heropflak kering, die vooral bij de jongens een ongehoorde intensiteit bereiken kan. De genitaalerotiek staat in het middelpunt hoewel ook partiele driften, als de schouwlust, zich sterk laten Belden. De onanie is de specifieke vorm van de sexualiteit gedurende de puberteitsjaren. Kan. Dr. De Coene komt na een enkwest tot de konklusie dat, « in de 3 en 4 graad der lagere school ten minste de kleine helft der leerlingen, meisjes of jongens, met geslachtszaken bezig zijn, eronder lijden en vallen. >> ( 1 ) Dit betreft dus kinderen van 12 a 14 jaar, en bedoelt zeer waarschijnlik de onanie. R. Adriaensen haalt, blijkbaar instemmend, de mening aan van Duitse psychologen « dat 80 % van de jongelieden zich aan onanie overgeven, het meest op de 14 en 15 jarige leeftijd. >> ( 2 ) William Stern zegt : « Het is onmogelik hierover een e
e
1) Aangehaald door E. H. J. VLERICK : De toestand aangaande de kuischheid bij de kinderen van de lagere school. Brussel, 1928, bI. 36. 2) R. ADRIAENSEN : Schommelingen in de psyche gedurende de puberteitsjaren, Antwerpen, 1932, bl. 53. 85
statistiek te geven, maar men kan wel met zekerheid aannemen, dat het maar een heel klein procent jongens is, dat dit nooit gedaan heeft. >> ( 1 ) De psychoanalytici geven het benaderend cijfer aan van 90 %. Het is zeker dat hier geen enkele statistiek met bewijzen kan gestaafd worden, maar we mogen gerust en stellig bevestigen dat alle normale, we zeggen meer : alle gezonde jongens, in de puberteitsjaren gedurende kortere of langere tijd onanie plegen. Sommigen zijn van mening dat de meisjes hier evenzeer als, en zelfs meer dan de jongens aan onderhevig zijn. Het gaat dan niet uitsluitend om manuele aanrakingen, maar ook om het aannemen van zekere houdingen, die bedoelde gewaarwordingen kunnen teweegbrengen. Al blijven we hierover zeer in het onzeker, we zijn zo vrij onze mening te kennen te geven dat de meeste meisjes deze periode veel rustiger doormaken dan de jongens. De psychoanalytici drukken vrijwel algemeen de mening uit dat de afwezigheid van alle onanie voor de adolescenten, — en 1k denk dat het hier vooral de jongens geldt, — een veeg teken is. Het betekent een zeer sterke verdringing van de sexualiteit, die veel kans heeft te leiden tot neurose, of een terugvallen in een of andere vorm van pregenitale sexualiteit, wat tot perversie worden kan. « De ervaring leert ons dat mensen, die aan de puberteitsonanie vreemd blevm, helemaal niet de gezondste zijn, en integendeel overwegend ten prooi vallen aan zware neurosen, zelfs aan schizophrenie. » ( 2 ) De puberteitsonanie eindigt met een pollutie, die bij « onwetenden » in het beste geval opgevat wordt als een verlies van urine, in het ergste geval, tengevolge van verkeerde voorlichting en schuldgevoel, als een verlies van ruggemerg of hersenstof. De vorm van onanie, die vanzelfsprekend het eerst in aanmerking komt, is de noodonanie, die aan een fysiolo1) W. STERN : De puberteitsleeftijd. Groningen, 1928, bl. 41. 2) Dr. I. SADGER : Neue Forschungen zum Onanieproblem. Z. f. psa. Pad. jg. 1927-28, bl. 121
86
giese behoefte verbonden is. Dit is ook de enige vorm van onanie, die in zekere zin, als normaal kan worden beschouwd bij de pubescenten, en nog moet ze na een zekere tijd overwonnen worden. Maar niet alle onanie is noodonanie. De prikkeling van de geslachtsorganen, die oorspronkelik beantwoordde aan een sterke fysiologiese spanning, wordt door een aantal adolescenten verder gezocht als een bron van lustverwekking. En zoals de zuigeling troost vindt in de fopspeen, en hierdoor tijdelik rustig wordt, zo kan ook de onanie een middel worden om in erge toestanden verlichting te zoeken, en schijnbaar ook te vinden. We lezen in een dagboek : « Mijn eerste onanie had plaats bij het afleggen van een examen. Ik voelde me verward bij de proef over de wiskunde, en zonder voorbedachtheid, zonder aanraking zelfs ; alleen door het aannemen van een zekere houding, kwam het tot een pollutie, waarna weer rustig kon gewerkt worden. >> Deze examenonanie is bekend aan alle psychoanalytici en zou tamelik vaak voorkomen. De excessieve, dagelikse dwangonanie is echter altijd schuldonanie. Hier treedt het instinkt van zelfvernietiging op. De noodonanie gaat voorop, misschien ook de lust- of de troostonanie. Daarop staat de verschrikkelike sanktie van het Boven-ik : voor de gelovige adolescent is onanie een wraakroepende zonde, die hem reeds in deze wereld blootstelt aan de wraak van God ; voor de niet-gelovige betekent ze een schanddaad, erger dan zelfmoord >> ( Kant) . De vrees voor Gods wraak neemt door verkeerde voorlichting de konkrete vorm aan van bange verwachting van de vreselikste ziekten : ruggemergziekte, hersenziekte. Ook geslachtsziekten worden gevreesd : deze angst stamt nog steeds van het vroegere kastratiekomplex, dat onbewust bleef voortleven. Zo komt het Ik onder een bestendige bedreiging. Er is nog meer. De noodonanie gaat aanvankelik zonder psychiese komponenten, maar algauw worden de onaniefantasieen uit de kindertijd weer wakker, onweerstaanbaar wordt bij de jongen het beeld van de moeder hierbij betrokken, en dit betekent incest I Dit wordt 87
onverbiddelik verdrongen, maar nu komen de beelden van andere vrouwen hem tartend uitnodigen. Sommigen krijgen hierbij hallucinaties van dansende meisjes, die hem in een kring omsluiten. Steeds hoger stijgt het schuldgevoel, vooral daar waar de moeder of een andere incestpersoon hierbij gefantaseerd wordt. Nog nooit werd de jonge mens zo langs alle zijden door angst gemarteld. « En zij stelde een wreed welbehagen in het overwegen harer onkuise lusten. >> ( 1 ) Dit masochisties welbehagen leidt tot steeds dieper en dieper val : de onanie is een dwang geworden, die geen grenzen meer kent. Het onontkoombaar konflikt, dat aldus erger en erger wordt, veroorzaakt volsiagen moedeloosheid : alle weerstandskracht gaat verloren. Vaak komt dan als afweermechanisme de zelfbestraffing. Zulliger beschrijft een geval van een leerlinge, die plots op de ganse lijn een verrassende en bedroevende inzinking vertoonde. Het bleek dat de adolescente, na een ontgochelde liefde, de vroeger overwonnen onanie weer opgenomen, en zich helemaal opgegeven had, als een willoos, slecht en tot vroege dood bestemd mensenkind. ( 2 ) Een adolescent slaat na bedreven onanie de handen in de brandnetels. Sommigen krijgen zelfmoordgedachten. Ten slotte is de tragiese dood van Adelaide een worm van zelfbestraffing voor de vrijwillige kinderbeperking, waarachter zonder twijfel de « onnoembare zonde » als een schim cynies uitnodigend staat. De verboden genietingen suggereren nieuw verboden genot : snoepen, liegen, zelfs stelen komen aan de beurt. Het dubbele leven, dat noodzakelik geleid moet worden. — Janus met het dubbele voorhoofd, — vindt het liegen op alle gebied, men zou haast zeggen het perverse liegen, in de lijn van de aangenomen levenshouding. Anderzijds leidt onontdekt gebleven en op eigen kracht overwonnen onanie, als reaktie, tot fanatieke waarheidsliefde. 1) G. WALSCHAP : Adelaide, Rotterdam, 1931, bl. 12. 2) H. ZULLIGER : Schule and Onanie. Z. f. psa. Pad., jg. 1927-28, bl. 137. 88
Deze dwangonanie is gelukkig alleen het droevige voorrecht van enkelen, van de meest gevoeligen dikwels, van hen, die te gehoorzamen hebben aan een streng Boven-ik en gekweld zitten met een zeer intens driftleven. We kunnen hierbij ondervinden dat de adolescenten de werkelike gevolgen van de onanie niet kennen, en deze uit schuldgevoel overschatten. Ook de ouders, die onder de druk van hetzelfde gevoel staan, overdrijven vreselik. En zelfs heel wat artsen van de oudere school bezondigen zich aan dit euvel, wellicht met moraliserende bedoelingen. In werkelikheid is de zelfs vaak voorkomende onanie, volgens de mening van de meeste psychoanalytiese artsen en van andere vooraanstaande kinderartsen, in zuiver fysiologies opzicht onschadelik. Freud heeft op de bekende onaniediscussie te Weenen in 1912 de stelling verdedigd dat excessieve onanie oorzaak kan zijn van de zogenaamde aktuele neurosen. Deze zijn aandoeningen, die een voorbijgaand karakter dragen : hierbij komen in aanmerking de gewone neurasthenie, de angstneurose en de hypochondrie. De grote meerderheid van de moderne psychoanalytici delen tans echter de mening niet meer van de grote Meester. Zij zijn overtuigd dat de neurose alleen tot stand komt door het konflikt dat geschapen wordt naar aanleiding van de onanie in de ziel van de adolescent. Dit konflikt is het gevolg van de censurerende werking van een streng Boven-ik, en van de hierbijkomende bedreigingen van ouders, opvoeders en dokters. Het grote kind voelt zich verstoten, vervloekt, en vlucht in de ziekte. Bij intense onanie bestaat verder het gevaar dat aan deze vorm van sexueel genot vastgehouden wordt, wat de potentie vermindert bij het normale geslachtsverkeer. De vermindering van potentie is een van de oorzaken waarom deze sujetten minder dan anderen behoefte voelen aan kontakt met personen van het andere geslacht. Zij vluchten gemakkelik in de eenzaamheid. Aldus wordt de normale sexualiteit niet gevonden. Zelfs in het huwelijk kan bij zulke personen de onanie de uitverkoren vorm van sexuele bedrijvigheid blijven. 89
De onanieperiode vindt haar oplossing in de vereniging van de tedere, reine lief de met de zinnelike neigingen in de persoon van een aanbeden wezen dat tot levensgezel (lin) gekozen wordt. Daar echter in onze beschaving een hele tijd verlopen moet vooraleer de adolescent in een vaste geregelde verhouding met een vrouw komen mag en kan, zijn ondertusschen andere middelen te zoeken. Maar daarover later. C. TRAUMATIESE SCHOKKEN DE MENSTRUATIE
De pubescenten onderscheiden zich, — dikwels onder een mom van scherts en spot, — door een bizondere gevoeligheid in verband met de nieuwe verschijnselen, die zich voordoen en de problemen, die gesteld worden. Enkele traumatiese schokken, die hoger beschreven werden, zijn ook nu niet uitgesloten. Zo lezen we b.v. in het dagboek van een meisje, dat geslachtsverkeer geobserveerd had : « Zo is het dus. Het is eenvoudig vreselik. Ik had het nooit kunnen geloven. Dora is wit geworden als sneeuw en heeft zo gebeefd dat Rèsi, de meid, erg bang geworden is. En ik heb haast gehuild, zo was ik ontsteld, en toch heb ik moeten lachen ook. » ( 1 ) De meest kenschetsende schok, die alle meisjes in de puberteit moeten doorstaan, is de menstruatie. Dit verschijnsel werd dan ook langs vele zijden onderzocht en belicht. Zoals bij alle grote gebeurtenissen wordt de hele psyche erbij betrokken. We weten reeds dat de psychoanalyse de invloed aanneemt van fylogenetiese faktoren in de huidige menselike gedragingen. Deze zijn van groot belang om de begeleideride verschijnselen van de menstruatie te begrijpen. 1
90
) Journal psychoanalytique d'une petite fille. Paris, 1928, bl. 102.
De eenzame zoeker uit Beloedchistan, C. D. Daly, heeft in een zeer opgemerkte studie de houding van de primitieve volkeren ten overstaan van de maandelikse bloeding beschreven. ( 1 ) De menstruatie werd aangezien als het gevolg van een aanval van de geesten der voorvaderen, van de duivels, van de slangen of andere magiese dieren. Het menstruerende meisje is dus door een magiese kracht bezeten en bijgevolg taboe. Zij mag met niemand in aanraking komen, zelfs niet met de aarde of de planten, want dit zou oorzaak zijn van vernieling en dood. Er zijn dan ook zeer strenge maatregelen voorzien om dit onheil to voorkomen : het meisje wordt afgezonderd in een ver afgelegen hut, opgesloten in een kooi, gebonden aan een boom. Zelfs bij de Romeinen bleken dit geloof en deze vrees to bestaan. En ook nu nog heersen in zekere delen van Europa, en onder meer ten onzent, tal van vooroordelen, die wijzen op de vloek, die kleeft op de menstruatie : aanraking van een menstruerende vrouw laat bier, wijn, azijn en melk bederven, opgemaakte gelei wordt slecht, het vlees van een geslacht varken verrot. Dit geloof van onze voorouders, dat gewijzigd voortleeft in veel van onze tijdgenoten, beinvloedt onbewust de grote meisjes, ook zij, die helemaal zonder vooroordelen worden opgevoed, en doet een gevoel van angstige verwachting en schaamte ontstaan, dat zeer intens kan zijn. Een andere faktor is de onanie. Misschien heeft het grote meisje de kinderlike onanie reeds lang overwonnen en wel zonder dat daardoor erg schuldgevoel is ontstaan, en bovendien is de puberteitsonanie, niet of nog niet voorgekomen. Het is echter ook mogelik, dat de veelvuldige onanie, die wellicht nog niet overwonnen is, een intens schuldgevoel heeft doen ontstaan. 1 ) Zie : C. D. DALY : Der Menstruationskomplex. Imago, Wien, 1928. Heft I. bl. 11 a 75 ; ook : van dezelfde schrijver : Zu meinen Arbeiten iiber die weibliche Tabuvorschriften. Z. f. psa. Pad. 1931, nr 5/6, bl. 225-28. Men leze ook : S. FREUD : Das Tabu der Virginit5t. Gesammelte Schriften. V. bl. 217 en vlg.
91
Ook het Dianakompleks speelt hier een niet onbelangrijke rol. In de meeste gevallen heeft het meisje de vrou wenrol aangenomen in de hoop op het kind, dat ze krijgen zal. Maar lang niet alle meisjes zijn zo. Als reeds hoger beschreven werd, zijn er ook meisjes, die de vrouwenrol niet kunnen of willen aannemen, die nog steeds streven naar de mannelike rol. Er zijn pubescenten, die door hun ouders of een andere bevoegde persoon, werden voorgelicht en voorbereid op hetgeen komen moet. Maar er zijn ook tal van meisjes, en vooral in de zogenaamd betere standen, die helemaal niet, of onvolledig of vials werden voorgelicht. Zulks is gewoonlik het geval, wanneer de voorlichting komt van vriendinnetjes, die het verband niet kunnen aangeven tussen de maandelikse bloeding van de vrouwen en de geboorte van de kinderen. E. Pfeffer komt na een tamelik uitgebreid onderzoek bij meisjes van 14 a 15 jaar, die de school bezoeken, tot volgende konklusie : « Het schijnt in het algemeen zeer zelden voor to komen dat de ouders hun meisjes in verband met de menstruatie voorlichten, zo dat ze de eerste periodiese bloeding met kalm gemoed kunnen aanvaarden. Ook na het optreden van de eerste bloeding worden de meisjes hierover vanwege de moeder onvoldoende of helemaal niet ingelicht. » ( 1 ) Hoe gewichtig deze laatste faktor ook mope zijn voor het rustig verlopen van deze gewichtige g.ebeurtenis in het meisjesleven, toch blijven de twee eerst opgenoemde antecedenten de belangrijkste. Mary Chadwick vestigt de aandacht op de regelmatig en ongeveer maandeliks voorkomende nerveuse toestanden bij de meisjes vanaf het tiende levensjaar, die de rijpwording van de vrouw aankondigen, en aantonen dat reeds op deze jeugdige leeftijd fysiologiese elementen de psychiese schok aankondigen. Nu doet zich op zekere dag deze kapitale gebeurtenis voor. 1 ) E. PFEFFER : Menstruation and Aufklarung. Z. f. psa. Pad. 1931, bl. 214. 92
We willen het gunstigste geval veronderstellen. Het meisje heeft over de menstruatie op fatsoenlike wijze horen spreken, en haar is het verband medegedeeld tussen de bloeding en het moederschap. Nu kan ze zelf kinderen baren. Wanneer het Dianakompleks in goede zin is opgelost, is ze daar heel blij om, want het is de bekroning van haar vrouw-zijn. Wanneer bovendien geen erge schuldgevoelens wegens onanie aanwezig zijn, is dit voor het jonge meisje een gewettigde reden van fierheid. « Mijn eerste menstruatie maakte me niet weinig fier, schrijft een meisje. Voor het eerst, vooral ten overstaan van de mannen, kwam een gevoel van waardigheid en bescheidenheid in mij op. » ( 1 ) Toch blijft in elk geval een gevoel van schaamte bestaan, dat fylogeneties gedetermineerd is. Maar dit belangrijk gebeuren wordt aldus betrekkelik rustig aangenomen, en is volkomen onschadelik. Laten we de tegenpool onderzoeken. Het grote meisje is volstrekt onbekend met de betekenis en het felt van de menstruatie. De plotse, onverwachte en onbegrijpelike bloeding kan opgevat worden als een bewijs van zwangerschap. Een paar jaren geleden kwam een veertienjarig meisje in die omstandigheden tot zelfmoord in Duitsland. Het meisje bezocht het gymnasium en nam privaat les bij een leraar, die haar in deze omstandigheden een kus stal. Het meisje was .hierover zeer .ongerust en in haar onwetendheid betreffende geslachtszaken meende ze dat ze hiervan zwanger kon worden. De menstruatie bevestigde deze vrees. Uit wanhoop verdronk het meisje zich, na in een brief aan haar ouders de reden van deze wanhoopsdaad bekend to hebben. ( 2 ) De meesten echter denken zich ziek. « Bij het intreden van de eerste menses verschrok de twaalfjarige grenzeloos en schreeuwde : ik ben gescheurd ! » ( 3 ) Het is het bewijs 1) W. LIEPMANN : op. cit. bl. 140. 2) Zie hierover : Dr. H. VORWAHL : Erwartung and Eintref fen der Menstruation im Seelenleben der Mádchen. Z.f. psa. Pad. 1931, bl. 218. ,) Idem : bl. 218, voetnota. 93
van de kastratie, waarvan de vrees in het onderbewuste levend gebleven was. Het is misschien de weerwraak van de moeder, die in de Oedipusperiode doodgewenscht werd. Wellicht is het een geslachtsziekte... Het meisje had onanie gepleegd en het schuldgevoel, dat daardoor levendig werd, vindt hier de sanktie tegen dit vreselik misdrijf. Ze denkt dat het geslachtsorgaan door de onanie gekwetst werd, en ze voorgoed onbekwaam is de vrouwenrol op te nemen. Het betekent in deze gevallen een gruwelike vernedering voor het meisje ; waarom ten slotte blijven de jongens hier vrij van ? « Zij denkt dat ze zich metterdaad innerlik gekwetst had... En ze haatte nog meer dan vroeger het felt dat ze een vrouw was, en daarom zo lijden moest, terwiji haar broer ervan vrij bleef. » ( 1 ) Men ziet dat de menstruatie aangezien wordt als een vreselike straf van het Boven-ik wegens onaniepraktijken, als een bedreiging van het Ik op gebied van gezondheid en leven, als een verminking van het driftleven door vernietiging van de sexuele organen. Zeer zelden komen deze motieven alien bij elkaar voor. Hieronder vindt men de beschrijving van een geval, waar althans verschillende motieven samen werken om de menstruatie te maken tot een traumatiese schok in het meisjesleven. « De oudste gaf haar het nodige linnen en liet ze alleen. Ze zat neer op het bed en weende troosteloos. Waarom had ze haar handen niet thuisgehouden ? Dan viel haar in dat toch alle meisjes dit hadden. Alleen de jongens niet. Was ze maar een jongen ! God was afschuwelik dat Hij alleen de meisjes strafte : de jongens waren toch zeker niet beter dan de meisjes. Maar natuurlik deed Hij met hen mee, omdat Hij een man was » ( 2 ) De angstparapathie komt aldus tot haar hoogste punt. C. Sternheim beschrijft meesterlik deze folteringen bij Anna : Naamloze angst komt omhoog, snoert de keel 1) M CHADWICK : Menstrationsanyst. Z. f. psa. Pad 1931, bl. 187. 2) C. SCHEULEN : Menstruationsângste. Z. f. psa. Pad. 1931, bl. 224. 94
toe en drukt de slapen. Als het kleed afvalt en ze kijkt, denkt ze zich als vrouw veroordeeld. Vermoedens mengen zich bliksemsnel met beluisterde, dubbelzinnige woorden, en gebaren fladderen rond : kater met kat, de rozenknop, die de zwachtels doet barsten zijn haar vergelijking en bewijs. Door het hol van het venster komen met stokken gewapend vader en moeder scheldend en straffend tot haar. Hen volgen politie en gerecht. Gij krijgt een kind, roepen ze allen ! Hemel, ik sterf ! huilt Anna en valt op de grond. Op de knieén voor de stoel liggend lost zich als een wolkenbreuk de verkropte tranenvloed. Met verward haar en wringende handen is zij Magdalena geworden, Moeders zonden, Vaders zonden, alle zonden dragend, van de erfzonde af... » ( 1 ) Dit is een zeer somber beeld van de angsten, die het jonge meisje op de drempel van haar vrouw-zijn kunnen overvallen. Gelukkig zijn de minder tragiese gevallen hier de grote meerderheid. Het is begrijpelik dat het mannelikheidskompleks hier weer prikkels vindt. C. D. Daly is zelfs van oordeel dat dit kompleks, met de penisnijd, pas nu ontstaat. In elk geval deze schok is bij vele meisjes ooriaak dat de vrouwelikheid als een grote vernedering en een ondraaglike last aangevoeld wordt. Zij vinden de jongens zeer bevoordeeld in het leven, en zouden ook graag tot het bevoorrecht geslacht willen behoren. Alle motieven staan in dit opzicht klaar voor de geest. Een voor zichzelf sprekend dokument is onderstaand uittreksel uit een opstel van een dertienjarig meisje : « Als een meisje met een scheur in rok of schort thuis aanlandt, dan wordt er de hele avend over die goede rok gezeurd. Maar als een jongen thuiskomt met een scheur in vest of broek, dan wordt er gezegd : Och, 't is een jongen, en als een jongen niet gewond thuis komt, dan is hij ziek. Ik heb een broer 1 ) C. STERNHEIM : Chronik des XX Jahrhunderts Beginn. Aangehaald door Dr. Vorwahl, op. cit. bl. 218.
95
en kan me heel goed inbeelden hoe hemelsgelukkig het is, als men sterk en een man geworden is, over een vrouwtje te beschikken, haar te zien naar zijn wil buigen en alles doen wat hem gelukkig kan waken. Maar wij, arme vrouwen, hebben geen wil. Wij moeten met ons lot tevreden zijn. Ik benijd soms de jongens, die schreeuwend en joelend naar school trekken, hun vreugde botvieren, terwijl ik, als meisje, met stille woordjes en afgemeten gebaren moet door het leven gaan. Maar ik kan het niet verhelpen. » De meerderheid van de pubescerende meisjes schrijven in deze zin. Natuurlik en om begrijpelike redenen wordt over de menstruatie voorzichtig gezwegen, maar dat dit element hier de kern vormt van 'het minderwaardigheidsgevoel en het verlangen naar mannelikheid zal wel moeilik te betwijfelen vallen. Deze onvoldaanheid wordt langzamerhand vergoed door het moederlik instinkt : het vooruitzicht eigen kinderen te bezitten laat het meisje vrede nemen met haar vrouwelike rol. Ook kan de beschermende liefde van een jonge man het nodige evenwicht herstellen. Is zij geen jongen, zij heeft een jongen, die het voor haar opneemt. De wens naar mannelikheid wordt geprojekteerd op een geliefd wezen en voldaan. Men vindt dit openhartig en naief beschreven in onderstaand opstelletje van een veertienjarig meisje : « Ik ben liever een meisje dan een jongen, omdat het zo prettig is een huismoedertje te mogen worden. Te zorgen voor man en kindertjes. De moederliefde is zo mooi, ge kunt het u niet voorstellen. Vele mensen begrijpen dit niet. Dat er zijn, die niet graag een meisje zouden zijn ? Zij hebben schrik om een kindje te kopen. Het doet wel veel pijn, dat kunt ge begrijpen. Doch wij hebben er toch veel pret mee als het kindje een of twee jaar is. Dan kan het al praten en lopen. » Niet bij alien echter slaagt het moederlik instinkt erin de mannelikheidswensen te overwinnen. Men hoeft maar een gedeelte van onze moderne vrouwelike jeugd aan te 96
zien om zich hiervan to vergewissen. Het schijnt zelfs of het jongensachtige meisje seders enkele jaren in elk opzicht de toon aangeeft van wat « fashionable » en « modern » is, en de vrouwelike vrouw in de « goede oude tijd >> wil verdringen.
97
IV. HET VOLLE LEVEN De psychologie wordt tans altijd nauw verbonden met de pedagogiek de eerste wordt door de laatste in het leven geroepen en haar bestaan aldus gewettigd. Vandaar de ontelbare studien over de psychologie van het kind en de adolescent, en de schaarse gegevens over de volwassenen. Het peilen van de psyche van adulten, die onze wereld gemaakt hebben tot... wat ze is, en die overigens onopvoedbaar geacht worden, heeft men overgelaten aan het zogenaamd weelde-bedrijf van de litteratuur. Men heeft de vroegere psychologie dikwels verweten dat ze de premissen, geput uit de introspektie van adulten zo maar zonder meer toepaste op de kinderen. Wellicht zal men opwerpen dat wij ons aan het tegenovergestelde euvel bezondigen, en de gegevens gevonden bij analyse van kinderen en adolescenten willen laten gelden bij de volwassenen. Men diene echter te bedenken dat de psychoanalyse zich hier in een situatie bevindt, die enig is in de wereld van de moderne psychologie het was de analyse van de psyche van volwassenen, die aanleiding gaf tot de studie van het kind en de adolescent. Het bleek dan, na onderzoek, dat de gedragingen van de volwassen wens in grate mate gedetermineerd zijn door de belevingen van het kind. Natuurlik laat ook de erfelikheid haar invloed gelden, en Freud erkent dit volmondig : zo is de min of meer grate gevoeligheid voor de inwerking van de buitenwereld een konstitutionele faktor. Maar de psychologie is bij definitie verplicht de aaneenschakeling van de psychiese elementen te zoeken. We verwijzen dan naar de oude associatiewet het nieuwe verbindt zich met het oude en wordt door dit laatste voor een groat deel gedetermineerd. De associatiepsychologie had het ongelijk het hele intellektuele leven te willen herleiden tot een associeren van voorstellingen, begrippen en oordelen. Aldus werd het scheppend element in het denken genegeerd. De psychoanalyse heeft de oude 98
associatiewet teruggevonden in de diepere roerselen van het menselik gemoed. Men heeft weleens de indruk of ook bij haar het scheppende element zoek blijft. Het is onze overtuiging dat iedere menselike beleving nieuw is, dat niets wat in de innerlike mens omgaat. vroeger op geheel dezelfde wijze beleefd werd. Bergson heeft dit reeds gezegd. Het nieuwe in de volwassen mens is, naar onze mening, niet zozeer wat met hem gebeurt, als de wijze waarop dit aangevoeld wordt. We zouden kunnen zeggen : volwassen zijn staat gelijk met bezonkenheid. De instinkten worden geleidelik rustiger en het naar aanpassing strevende Ik gaat meer en meer onbetwist heersen. Maar dit is weer betrekkelik : er zijn mensen, die steeds kind blijven, en er zijn er, die de puberteitslyriek meedragen onder de grijze haren. Men spreekt van infantilisme en puberilisme. En in de volwassen leeftijd zouden we moeten onderscheiden, b.v. voor de ongehuwde vrouw het fatale dertigste jaar, waarop klaar wordt dat voor de lief de het elf de uur geslagen is voor de man het vijftigste, wanneer de opstand woedt tegen de wet van de natuur, die spreekt van verzaken. Maar hierover moet men de psychoanalyse niet raadplegen, en nog minder de akademiese psychologie. Daar het in dit boekje gaat om het kind en de adolescent zullen we evenmin trachten 'hier dieper door to dringen. Wij zeiden reeds dat alles, wat de volwassene beleeft, in zekere zin nieuw is, maar in iedere beleving zijn opbouwende en remmende elementen, zonder dewelke deze beleving niet zou tot stand ,gekomen zijn. En juist deze elementen zijn de neerslag van wat vroeger beleefd werd. In deze zin is ook alles wat de volwassene doormaakt oud en reeds vroeger beleefd. Freud meent dat de zes eerste levensjaren beslissend zijn voor het verdere leven. Adler, steunend op andere motieven, komt tot dezelfde konklusie, terwijl Jung vooral de puberteit als de kritiese periode in het leven beschouwt, en ook meer belang hecht aan het aktuele gebeuren. 99
We zullen bier trachten de draad te volgen die de houding van de volwassen mens inzake liefde, gezag en sociale omgang verbindt met zijn vroegere belevingen. Er zijn mensen, die niet kunnen beminnen. Dit is het torment van hun bestaan, en het is onontkoombaar. Jules Vallês was zulk een mens. Als revolutionnair in 1871 ontving hij een briefje van een vrouw, die hem vroeg : « En heeft niemand je dan bemind als je zo arm was ? » En hij antwoordt : « Niemand ! >> ( 1 ) We denken onwillekeurig aan de kinderjaren van deze bittere, opstandige mens, en reeds op de eerste bladzijde van « L'enfant » lezen we : « Welke ook de boezem zij, die mij heeft gevoed, ik herinner me geen enkele streling uit de tijd toen ik klein was ; ik ben niet vertroeteld geweest, op de wang geklapt, gekust ; ik heb wel veel slaag gekregen. Mijn moeder zegt dat men de kinderen niet moet toegeven, en ze geeft mij iedere morgen slaag. » Het lijden van dit kind en de onverschillige brutaliteit van de ouders moet men lezen in bovenvermeld boek. Al weten we, gelukkig !, dat dit maar uitzonderlik voorkomt, toch moeten we aannemen dat er nog steeds kinderen zijn, die zonder de zorgende, tedere liefde van de ouders opgroeien. Wat daarover nu en dan in de krant te lezen staat, — en wat bekend wordt, is dan steeds de kleine minderheid van de werkelik bestaande gevallen, — dwingt ons dit hachelike feit aan te nemen. Men denke overigens aan de stief moeders, aan sommige meisjes-moeders, aan de mondaine moeders, die geen tijd hebben voor hun kroost. Men stelle zich de overstrenge moeders voor, die menen dat opvoeden straf fen betekent. (Wie zijn kind bemint spaart de roede niet ! ) Men herinnere zich de vaders en de moeders, die een van hun kinderen om allerlei redenen de voorkeur geven en de andere verongelijken, zelfs schijnen te haten. Gelukkig is er dan meestal wel iemand, die zich het lot van zulke kinderen aantrekt, de plaats 1
) J. VALLES : Linsurge. Paris, 1923, bl. 56.
100
van de ouders inneemt en liefde en tederheid geeft waar de ouders te kort komen. Maar als ook dit niet gebeurt, als dus de moederlike liefde voor het kind werkelik een onbekende is, waar ten slotte het Oedipuskompleks niet tot stand komt, daar zal ook later geen liefde te verwachten zijn, niet voor de ouders, niet voor vreemden. De geslachtsdrift kan wel tot betrekkingen leiden met het andere geslacht, maar liefde is het daarom nog niet. Deze mensen zijn verloren voor de liefde. Zij leven « in Feindesland », (Adler). Het tegenovergesteld uiterste komt wel meer voor. Lawrence geeft er een zeer typies voorbeeld van in zijn reeds genoemd boek : Sons and lovers. ( 1 ) Men heeft reeds kunnen vaststellen dat de liefde van Paul tot zijn moeder bizonder teder, het Oedipuskompleks zeer intens was. Zo gingen de kinderjaren voorbij. Ook de puberteitsjaren. « Zij sloot hem op in haar leven, hield hem vast, en zijn liefde ging terug naar haar, zo dat hij niet vrij worden kon, om vooruit te komen met zijn eigen leven, en werkelik, een andere vrouw te beminnen. » Wel komt het tot een zinnelijke verhouding met een gehuwde vrouw, maar zichzelf kan hij niet geven. — « fic voel dat ik het niet was, die je nam. » — « Wie dan ? » — « Iemand alleen voor jezelf. » Hij voelde zich schuldig. Liet hij werkelik Clara buiten rekening, en nam hij enkel de Vrouw ?... Op de echte, vrouwelike liefde van de mooie, tedere Miriam kan hij niet ingaan, niettegenstaande zijn pogingen om dit te doen. De reden hiervan kent hij niet, maar hij weet dat hij jets mist, en hij lijdt eronder. Aan zijn moeder zegt hij : « Weet je, moeder, er moet iets aan me schelen, dat ik niet beminnen kan... » Hij zoekt jongelingen op, die in zijn geval verkeren, en beschrijft ze : Zonen van moeders, wier echtgenoot haar vrouwelik heiligdom brutaal had mishandeld, waren zij( 1 ) Zie hooger bl. 27.
101
zelf te wantrouwig en te schuchter. Zij wilden zichzelf liever een vrouw ontzeggen, dan enig verwijt van een vrouw op te lopen. Want een vrouw was als een moeder, en zij waren vervuld van het gevoel van hun moeder. » Moeder sterft. Het eindigt in wanhoop. « Moeder, lieve moeder, begon hij, uit de volheid van zijn ziel. Dan zweeg hij. Hij kon het niet zeggen. Hij wilde niet aannemen dat hij ook wilde sterven, om ermee gedaan te maken. Hij wilde niet erkennen dat het Leven hem verslagen had, dat de Dood hem verslagen had. » Zo zien we weer dat «les extremes se touchent ». Ook waar de liefde gefixeerd is aan de moeder of de vader is het geven van liefde aan derden onmogelik geworden. Dit is vooral waar, wanneer ook bij de puberteit de band niet gelost wordt. Maar dit komt dan weer alleen voor als een overdreven tedere band gelegd werd in de eerste levensjaren. Aan dit gevaar staat vooral het enig kind bloot, dat, zelfs gehuwd, zich niet werkelik geven kan. Vaak ook het jongste kind, dat bizonder vertroeteld werd. Bij jonge weduwen komt het voor dat ze al hun liefde gaan koncentreeren op hun kind, dat nu de plaats inneemt van de overleden vader. En zelfs weduwnaars ontsnappen hier niet altijd aan. Ook vrouwen, voor wie het huwelik een bittere ontgocheling betekende, vestigen nu maar al te vaak hun behoefte aan tederheid, — het geven en het nemen, — op hun kinderen. In al deze gevallen, waar het Oedipuskompleks zeer intens was en niet opgelost kon worden, staat de foltering te wachten van een lief der loos leven, en het eindeloos verlangen naar liefde, als eenmaal de aanbeden moeder of vader gestorven is. Wij staan geworteld in het verleden : waar de basis van de liefde ontbreekt, kan deze bloeiende bloem van het leven zich niet ontvouwen waar de eerste kinderlike liefde zo mooi was, dat niets met Naar kan worden vergeleken, ook daar kunnen de nieuwe mogelikheden niet aan102
genomen worden en bezitten niet de minste aantrekkelikheid. Maar ook in de gevallen, die normaal evolueren, dat is dus waar de liefde zich vestigt op een objekt van het ander geslacht, en dit in een min of meer blijvende ver. houding, ook daar laat de eerste liefdeervaring haar stem horen. En dan allereerst in de keus van het objekt der liefde. Freud spreekt van het narcistiese type en het aanleuningstype. ( 1 ) Het narcistiese type zoekt iemand als levensgezel, waarin het zichzelf geidealiseerd terugvindt en kan bewonderen, of die zijn narcistiese zelfwaardering verhoogt. De geliefde moet dan zoveel mogelik dezelfde hoedanigheden en dezelfde smaak hebben als hijzelf en zijn zoals hijzelf had willen worden. Dit is meer speciaal de vrouwelike keuze : ze is een echo van het kinderlik narcisme. Tegenover de bedreigde positie van de «minderwaardige» vrouw, zoekt deze in de liefde steun voor haar zelfvertrouwen. Het aanleuningstype, dat meer speciaal mannelik ge• dacht wordt, zoekt iemand, die aanvult en tegemoet komt, die begrijpt en vergeeft en steunt en troost, en liefkoost. Het smachtend verlangen gaat naar « la fee au chapeau de clarte Qui jadis sur mes beaux sommeils d'enfant gâté Passait, laissant toujours de ses mains mal fermees Neiger de blancs bouquets d'êtoiles parfumêes. » ( 2 ) Deze fee is het symbool van de ideale moeder, zoals ze uit de eerste kinderjaren in het onderbewuste leven blijft, zalig glimlachend en teder kozend, wondermooi en eindeloos goed. Een jonge man, die van de goede moederliefde heeft genoten, zonder zorg, zonder voorbehoud, met volledige overgave, zoekt onbewust een type, dat aan de aanbeden (1) S. FREUD : Zur Einfiihring des Narzismus. Wien. 1924, bl. 19. (2) St. MALLARMI : L'apparition. 103
moeder beantwoordt, een jonkvrouw-moeder », naar het woord van Strindberg. Dit wordt tref fend uitgedrukt in het lied van Hugo De Groot : Als ik groot ben : « Moeder, als ik ooit trouw met een vreemde vrouw, Zal ik er een zoeken, die een beetje lijkt op jou. » Men denke daarbij niet noodzakelik aan de werkelikheid van het huwelik. Er is alleen een innerlike tendens. En we weten alien, dat deze zich niet steeds, om niet te zeggen haast nooit, realiseert in de werkelikheid. Ook de omgang tussen man en vrouw wordt beinvloed door, en herhaalt dikwels de verhouding, die er bestond tussen de jongen en de moeder, het meisje en de vader. Natuurlik moet steeds rekening gehouden worden met alles wat het leven op dit fundament gebouwd heeft. Zo is het niet uitzonderlik dat de man wenst behandeld te worden door zijn vrouw zoals hij vroeger door zijn moeder werd bejegend. Er wordt dan wel eens vergeten dat het echtelik leven bestaat uit geven en nemen. Het geven wordt vergeten, en het nemen behouden. Zoals het was in de eerste liefdeervaring met de moeder. **
Zoals hoger uitvoerig beschreven werd bestaat bij de mens de behoefte aan een verpersoonliking van het Boven-ik, dat oorspronkelik door de ouders werd gevormd in de kinderjaren. We weten hoe de funktie van de ouders oyergenomen werd door de personen, die in de samenleving het gezag bekleden. De bevelen van deze overheden worden dan aanvaard zoals vroeger de bevelen van de ouders gehoorzaamd werden. Natuurlik is er bij de volwassen mens meer elasticiteit door de ervaring dat alles betrekkelik is, en dit in feite reeds voor de ouders was in hun persoonlijk leven. Bovendien zijn in de puberteitsjaren de banden, die de jonge mens binden aan het ouderlik gezag en aan het gezag in het algemeen losser geworden, en er wordt een zekere zelfstandigheid in het denken en handelen bereikt, ook op moreel en sociaal gebied. 104
Maar het mechanisme blijft hetzelfde. De wetten van de overheid worden min of meer nageleefd zonder veel nadenken en zonder systematiese kritiek. Het is een spontaan aanvaarden van het onontkoombare. Wanneer echter in troebele tijden, de mensen hun houvast voelen wankelen, wanneer de onzekerheid en de radeloosheid rondwaren, dan wordt de behoefte aan een sterk, onwankelbaar gezag, d.i. een veilige haven, weer intens. Het Boven-ik van alien wordt ter beschikking gesteld van de êên, die in de ogen van de massa de wonderlik machtige, de eindeloos goede, de alwetende Redder zal zijn. Het is een terugkeer tot de verhouding in de kinderjaren. Men kan spreken van infantilisme. Het komt ook voor, en meer dan men oppervlakkig wel menen zou, dat het ouderlik gezag innerlik niet aanvaard, en alleen uiterlike gehoorzaamheid betoond wordt. Met de adolescentie wordt dan dit juk met jubelende overmoed en voor altijd afgeworpen. Men late mij toe hier enigszins uitvoerig de geschiedenis to vertellen van Karl Duschek, die Franz Werfel in zo helle kleuren heeft geschilderd in zijn boek : Nicht der MOrder, der Ermordete ist schuldig. (i) We staan voor het Oostenrijks officierszoontje Karl Duschek, dat door zijn vader onmenselik streng wordt behandeld, en bij een terneergedrukte moeder geen vergoeding hiervoor vinden kon. Van jongaf gaat hij naar de kadettenschool. Liefde is onbekend, alleen tucht, arbeid en gehoorzaamheid. Altijd wordt hij door zijn vader van uit de hoogte behandeld. Als zijn vader met hem spreekt, rookt hij steeds een sigaret en blaast de rook in zijn gelaat. Eens in zijn leven nochtans, toen hij 13 jaar was, op zijn verjaardag, heeft zijn vader hem naar de Prater geleid. Op een bepaald ogenblik rijden ze met een wagentje door een onderaardse gang. « Daar het helemaal donker was, had God vader weggenomen. Ik zag hem niet. De beklemdheid viel en ik liet me gaan in de droom. » (
1
) Miinchen, 1920.
105
Opeens weet hij jets wat aan zijn vader niet bekend is,
nl. dat een opera Freischiitz beet. Dat deed mijn ziel warm aan. Dat ik geweten had dat er Freischiitz bestond, en in 't algemeen een ding dat opera genoemd wordt, richtte me op. Eens zal ik rapport maken, en zijn mond, die enkel het harde aksent van de dienst kent, zal moeten zwijgen. » Zij komen voor een tent, waar met ballen moet gegooid worden naar poppen, die allerlei griezelige personages voorstellen, o.m. ook een of (icier. Zijn vader nodigt hem uit eens zijn behendigheid te beproeven. In een soort hallucinatie mikt hij naar de of ficier, en treft... de vader Volgens de eis van de vader is hij nu ook luitenant geworden, echter met tegenzin, zonder ijver, zonder vreugde, zonder eerzucht. « Ik was niet geboren om soldaat te worden. leder kommando ontvang ik als een messteek, ieder militair gesprek, iedere militaire handeling verlamde mij. » « Bij het bevelen vermeed hij, in tegenstelling met zijn vader, angstvallig ieder scheldwoord, iedere scherpe toon. » Hij logeert bij arme mensen, en voelt met een zekere triomf : « Hier, bij deze behoor je ! » « In zeven jaren had hij zijn vader niet gezien, maar iedere nacht verscheen hij voor hem in de droom. » Luitenant Duschek komt in betrekking met anarchisten, en voelt zich daar dadelik thuis. Het volgende gesprek wikkelt zich of tussen Duschek en de leider der anarchisten : — « Welk is uw strijd ? » — « Onze strijd gaat tegen de patriarchaliese wereldorde. » — « Wat is dat : de patriarchalische wereldorde ? » — « De heerschappij van de vader in iedere betekenis.» « Een bliksem doorsneed mij. Mijn ware kameraden, ik had ze gevonden ! Zij, die mijn lijden beter begrepen dan ikzelf ! Geel en uitgemergeld trok mijn knapengelaat aan mij voorbij. Ik zag de kleine kadettenuniform, zoals ze 's nachts over mijn stoel hing. Ik vroeg : 106
— « Wat verstaat LI onder heerschappij van de vaders ? » — « Alles, antwoordde de oude. De godsdienst, want God is de Vader der mensen. De Staat, want de Koning of President is de Vader der burgers. Het gerecht, want de Rechters zijn de Vaders dergenen, die de samenleving misdadigers pleegt te noemen. Het leger, want de Of (icier is de Vader der soldaten. De industrie, want de Werkgever is de Vader der werklieden. » Hij dweept met deze anarchisten, deze aartsengelen, zoals hij ze noemt, en stelt vrijwillig voor een aanslag te plegen op het leven van de Tsaar. Dit wordt echter ontdekt : Duschek wordt gevangen genomen. In een onderhoud met zijn vader, nu generaal geworden, slaat deze hem met de rijzweep over het gelaat. Sombere wraakgedachten leiden hem alsdan naar de woonplaats van de generaal. Als een obsessie dreunt in zijn arm hoofd het vers van Homeros : Eens toch zal komen de dag ! In het vertrek van de generaal herinnert alles hem aan zijn ellendige jeugd. Hij neemt een halter, waarmee hij vroeger als kind uren lang zware lichaamsoefeningen moest doen, om zijn vader te doden. Op het gegeven ogenblik valt de oude generaal op de knieen voor hem, en de zoon loopt weg. Hij verlaat het leger, verlaat Europa, en wordt in Amerika een vrij man. We spreken in hetgeen volgen gaat gemakshalve steeds van de jongen. Omgekeerd geldt dit dan weer voor het meisje. Komt de identificering met de vader niet tot stand wegens een overwegende haatverhouding, en worden ook in de kindsheid geen identificeringen gevormd met derde personen, dan wordt later geen gezag erkend, om 't even hetwelk, van het ogenblik dat het zich als gezag doet gelden. Dit zijn de mensen, die niet verdragen kunnen dat hun jets opgelegd >> wordt. Ze willen ook en steeds door hun overheden behandeld worden als gelijken, als broeders. Zelfs daar waar verstandelike overwegingen het 107
overdrevene van deze eis hebben doen inzien, blijft er jets in hen dat telkens en telkens weer in opstand komt. Het zijn de mensen, die het woord van Vermeylen tot het hunne maken : Hij is uw meester, dus uw vijand ! Zulke mensen hebben een afkeer van het beroep, van het voorkomen van hun vader. Karl Duschek was in dit geval. Ook J. Vallês. Zijn vader was leraar. Hijzelf aan zijn moeder : « Ja, ik wil in een fabriek, ik wil in een werkhuis, ik wil kisten dragen, ik wil vensterluiken plaatsen, ik wil de markt vegen, ik zal 5 frank per dag verdienen als ik het kan. Ik wil LI alsdan het geld van de cirkus teruggeven en de 15 cm. fooi voor de bediende. — « Je zult je vader in de wanhoop storten, ellendeling!» — Laat mij gerust met uw wanhoop ! Wat ik wil, is niet zijn beroep te moeten uitoefenen, een beroep van een geleerde hond ! » ( 1 ) Ook Stefan Zweig beschrijft deze levenshouding bij een jonge man : « Het was voldoende dat mijn vader de wetenschap als geheiligd beschouwde, opdat mijn jonge persoonlikheid er niets anders in zag dan ijdele woordenkramerij ; omdat hij de klassieken als voorbeelden hoogschatte schenen ze mij vervelend en dus hatelik ; omringd door boeken misprees ik de boeken ; altijd door mijn vader gedreven naar de intellektuele waarden, stond ik op tegen iedere vorm van kultuur, die overgemaakt wordt door het geschrift. Het is dan geen wonder dat ik met moeite het baccalaureaat bekwam en dat ik er me heftig tegen verzette mijn studien voort te zetten. Ik wilde officier worden of zeeman of ingenieur. » ( 2 ) Deze mensen verlaten de godsdienst van hun s ouders, stellen zich tegen hun politieke overtuigingen. 0, dit wordt natuurlik beredeneerd en met mooie motieven getooid. Maar de werkelike motieven zijn niet bewust en wortelen in de eerste kinderjaren. Het is misschien niet overbodig hierbij aan te tekenen dat niet alle wijziging in de overtuiging van de mensen hierdoor kan verklaard worden. (1) J. VALLES : L'enfant. Paris bl. 351. (2) St. ZWEIG : La confusion des sentiments. Paris 1932, bl. 12 108
Dit is alleen maar een, maar een zeer belangrijke faktor onder de vele. Opstand tegen het bestaande gezag kan ook langs andere wegen tot stand komen. Een jonge man identificeerde zich als kind met een bizonder hoogstaande, vereerde vader. Deze jonge man zal later ook aan alle overheden zeer hoge eisen stellen. En daar de werkelijkheid hier niet steeds aan beantwoordt, zullen deze gezagspersonen dan ook niet met de bewonderde vader kunnen geldentificeerd worden. Weer komt dan de opstand. Maar in dit geval is de opstand geen principiele. Er wordt gestreefd naar een ander gezag, dat beter beantwoordt aan het vaderimago. Als nu vele mensen in dit geval verkeren, dit is gewoonlik als de overheid zeer brutaal en onrechtvaardig is, kan dit leiden tot een revolutionnaire beweging. Zo in Rusland. Vadertje Nikolaas kon voor de vrije geesten niet meer gelden als de verpersoonliking van het Ideaal-ik. Vadertje Lenin nam de leiding over en werd nu even blind geoorzaamd als voorheen de Tsaar. Men denke ook hier niet dat dit mechanisme het enige is. Natuurlik waren, speciaal in Rusland, ook andere faktoren aanwezig, en onder meer ekonomiese. In een opstandige beweging zijn de diepere motieven van alle strijdgenoten, die het nochtans eens zijn over het negatieve doel, niet steeds dezelfde. Men ziet het maar al te vaak wanneer het er op aankomt opbouwend werk te verrichten. Wij vinden dit alles weer terug in de irredentiese bewegingen, waar het gezag zekere delen van het yolk onvaderlik behandelt. Deze mensen zoeken een nieuw vaderland. Ook hier zijn de drijfveren bij alle aanhangers niet steeds dezelfde. Zo analyseerde Dr. E. Jung een Ier, die in Ierland zijn moeder hartstochtelik beminde, en in Engeland zijn vader even hartstochtelik haatte. ( ) Het is ook mogelik dat het zeer strenge gezag van de vader wel degelik aangenomen werd door de zoon, wan,
( 1 ) Dr. O. PFISTER : Die Liebe des Kindes. Leipzig, 1922, bl. 140.
109
neer de positieve gevoelens de bovenhand bleven behouden, en dat deze verhouding zozeer gefixeerd werd dat ze het leven lang de verdere gedragingen automaties determineert. Er heeft alsdan een verstarring plaats, die de vrije ontwikkeling van het individu in de weg staat. Wilfrid Lay beschrijft een vooraanstaand man, die de eigenaardigheid had bij barse, brutale bevelen, hetzij van politieagent, hetzij van kellner of anderen, instinktief to reageren met een plotse, onberedeneerde onderwerping. Anderzijds was hij zelf hooghartig en agressief tegenover ondergeschikten. De analyse wees uit dat hij aldus op veertigjarige leeftijd de verhouding herhaalde, waarin hij leefde op zijn vijfde levensjaar : de strenge bevelen lieten hem nu nog de stem horen van vader, en 'de houding van zijn ondergeschikten plaatsten hem in de positie van zijn vader, met wie hij zich geidentificeerd had. ( 1 ) Het komt mij voor dat dit laatste mechanisme aanwezig is bij vele beroepsmilitairen, en dat zulke kinderlike verhoudingen zelfs voorbeschikken tot dit beroep. ** Naar aanleiding van het Kainkompleks werden de gevoelens beschreven, die de kinderen van eenzelfde gezin bezielen. Oorspronkelik is de verhouding een vijandige, maar onder de invloed van de ouders identificeren de broertjes en zusjes zich onder elkaar. Men ziet dit best wanneer een van hen door vreemden wordt aangevallen. De « broederlike » gevoelens gaan over tot vreemden onder het spel, vooral in de school. Het duurt niet zo heel lang dat het kind liever met zijn makkertjes speelt dan met zijn broers. De adolescenten en volwassenen organiseren zich in clubs, verenigingen, partijen. Ze zijn leden van een godsdienstige gemeenschap en burgers van een Staat. In bredere zin en in de meest intense momenten worden de medeleden nu onder elkaar geidentificeerd als broeders en zusters. Men denke aan de terminologie van ( 1 ) W. LAY : The childs' unconscious mind. New-York, 1922, bl. 113. 110
de Kerk. Maar ook in andere groeperingen spreekt men van broederlike, en zelfs van ambtsbroederlike gevoelens. De internationalisten beroepen zich op de algemene broederlikheid. Deze identificering wordt het sterkst gevoeld in vergaderingen waar de Leider zijn mensen toespreekt als broeders en zusters. Men verlieze daarbij niet uit het oog dat, evenals bij het kleine kind, de drang naar voorrecht — de oude monopolie-eis — steeds onbewust aanwezig is onder het streven naar recht en gelijkheid. Dit is bizonder het geval bij de oudsten uit een gezin. Deze sociale gevoelens komen moeilik of helemaal niet tot stand bij « enige kinderen », die de idee van gelijkheid nooit werkelik hebben kunnen aanvaarden en er nog steeds onder lijden dat ze de bevoorrechte positie niet kunnen handhaven. Dit is ook min of meer het geval met kinderen, die zich, niettegenstaande de bemiddelende invloed van de ouders, niet konden identificeren met hun broeders en zusters. Sommigen hebben steeds het gevoel gehad dat ze achteruitgesteld waren : de oudste heeft zich niet kunnen aanpassen aan de nieuwe toestand geschapen door de geboorte van de mededinger, — de jongste heeft zich steeds verdrukt gevoeld door de oudste. Zij streven naar gelijkheid met de bitterheid, die voortspruit uit het onbewuste tekort dat hen foltert. Volwassen, strijden zij voor gelijkheid en rechtvaardigheid, « nicht der Sache willen, sondern sichselbstwillen >> (Adler). Ze zijn wantrouwige, prikkelbare mensen, lastige kameraden, die onbewust steeds het hoge woord willen voeren, maar er gewoonlik niet in slagen blijvend gehoor te vinden. Kinderen uit grote gezinnen hebben nooit een bevoorrechte positie ingenomen, behalve het jongste en misschien het oudste ; ze zijn dan ook in gewone omstandigheden gemakkelike, weleens makke leden van de samenleving. Maar wie in deze gezinnen erin slaagde zijn meesterschap door broers en zusjes te doen aannemen, hij is de toekomstige leider bij uitstek. 111
V. NEUROSE De psychoanalyse is tot de kennis van het normale kind en de normale adolescent gekomen langs de analyse van zielszieken. De hele psychoanalyse draagt hier de stempel van. Gewoonlik gaat men pas denken aan neurose bij jonge mensen of volwassenen. En in werkelikheid treden de zonderlinge handelwijzen, die de neurose kenmerken, vooral na de kinderleeftijd in het licht. Dit is reeds zo, omdat bij volwassenen geen merkelike wijziging, dus verbetering, in de gedragingen meer verwacht wordt, en ook omdat zij een plaats in de wereld innemen, waar ze met hun persoonlikheid voor moeten instaan en de daaraan verbonden verantwoordelikheid dragen. De stellingen van de psychoanalyse betreffende de neurose en haar genezende inwerking, zijn enkel van toepassing op de hysterie en de dwangneurose, die Freud overdrachtsneurosen noemt, in tegenstelling met de narcistiese neurosen : paranoia en schizophrenie, die gesloten blijven voor elke psychiese beinvloeding. Eerstgenoemde neurosen ontstaan alleen in gevaarlike vormen indien in de jeugd ernstige soortgelijke moeilikheden zijn voorgekomen. Nauwkeurige observatie bracht nu de verbazende bevinding dat << de kinderneurose geen uitzondering, maar regel is, alsof zij op de weg van de kinderlike aanleg naar de kultuur van de moderne samenleving moeilik kon vermeden worden. » ( 1 ) Wij moeten dus in de eerste plaats het kind observeren. Alle kinderen bieden in hun eerste levensjaren opvoedingsmoeilikheden, die daarom nog niet neuroties kunnen genoemd worden. We spreken pas van kinderneurose wanneer een of meer van de volgende symptomen zich op intense wijze vertonen. ( 2 ) (1) S. FREUD : Laienanalyse. Ges. Schriften. XI. bl. 343. (2) Men leze hierover : Die Neurose des Kindes, in : Die Psychoanalyse des Kindes, van MELANIE KLEIN.
112
Dit zijn dan de kinderen, die buiten elk fysiologies defekt om, lijden aan sterke eetstoringen : ze missen alle eetlust en moeder of vader moet telkens en telkens weer aandringen en beloven of smeken of... bedreigen. Dit uit zich later en in zachtere vorm door het eindeloos trage eten, door kauwluiheid, zelfs door onfatsoenlike manieren aan tafel, wat het karakter aanneemt van een innerlike dwang. Zij zijn het, die hun ouders zorg en last veroorzaken door het moeilike inslapen, waar dan weer een der ouders steeds aanwezig moet blijven ; zij, die onrustig slapen, als vader of moeder niet bij hen komt ; zij, die te vroeg ontwaken ; zij, die in het midden van de nacht met een schreeuw opschrikken om alleen rustig te worden als ze bij vader of moeder in bed kunnen komen. Zijn hier ook bedoeld : de kinderen, die onmatig veel vallen en zich bezeren, die om de minste reden, of zelfs zonder aanwijsbare reden huilen tot ze door moeder geknuffeld en op de schoot worden genomen. Zij, die dikwels ziek zijn, en zelfs koorts krijgen zonder dat de arts hier een reden voor kan vinden. In al deze gevallen voelt men de hulpeloosheid en de angst van het kind, en de onweerstaanbare behoefte vader of moeder geheel voor zichzelf te houden. Deze angst uit zich in het pavor nocturnus, maar ook een diffuse angst laat zich merken : het kind is vreselik bang, wanneer het alleen in huis moet blijven, wanneer het in het donker buiten moet komen ; het heeft onberedeneerde schrik voor zekere dieren, welke schrik met geen enkel middel kan overwonnen worden. Een haast onfeilbaar teken dat het kind niet alleen moeilik op te voeden, maar neuroties is, is de remming van de spelbehoefte : het kind wil altijd op de schoot van moeder en verveelt zich na korte tijd bij het heerlikste speelgoed, bij de vriendelikste makkertjes. Het motief, dat hoger aangestipt werd, ligt hier ook voor. Deze spelremming wordt dan later vaak een intellektuele remming. Het kind kan zich niet aanpassen bij het regiem 113
van de school, d.i. bij vreemden, waar het niet meer de enige of de eerste is. Het is verstrooid, heeft dagdromen, waar het zich weer in het verloren paradijs waant. Hoewel onbetwistbaar intelligent, blijven zijn werkelike prestaties onvoldoende. Tussen haakjes : het zijn meestal zeer gevoelige en intelligence kinderen, wie dit lot beschoren is. Een zeer eigenaardige vorm van deze remming is het feit dat de sexuele voorlichting, wanneer ze plaats heeft, niet aangenomen wordt : het kind aanvaardt de realiteit niet en vindt zijn opvattingen veel mooier : de realiteit immers gaat in tegen zijn intens gekoesterde dromen. Het kan komen tot een totale storing van de kinderlike weetgierigheid : het kind vraagt niets meer en wit niets wezen. Als algemeen kenmerk vinden we de onmogelikheid om te verzaken aan al datgene wat het kind zo innig wenst, wat het hebben moet. En daar nu het verzaken onontkoombaar is, wordt het opgevat als straf of wraakneming vanwege de opvoeders. Zulke kinderen zijn weerbarstig tegen elke vorm van opvoeding, d.i. ten slotte het vervangen van de oude waarden door nieuwe. Laten de ouders, die maar êên of nog maar êên kindje hebben zich hierbij niet al te zeer verontrusten. We herhalen haast alle kinderen vertonen in de loop van hun ontwikkeling een of meer kentekenen van de neurose : het zijn stilstanden in de ontwikkeling, kijken naar het verleden en vastkleven aan al de genietingen van wat Loch onherroepelik voorbij moet wezen. In laatste instantie liggen de oorzaken van deze symptomen bij de kompleksen, die het kind onder zijn zesde levensjaar op te lossen heeft, en daaronder voornamelik het Oedipuskompleks. Men zal zich afvragen welke de diagnose is van een gunstig verlopende ontwikkeling. Kinderen, die psychies gezond evolueren, spelen vrolik, en, in de periode van het 3 e a 6 e jaar, met ontplooiing van een uitbundige verbeelding : we zeiden reeds dat de school in dit opzicht een test voor het kind betekent. De verhouding tot de ouders is hartelik, niet overdreven seder de weetgierigheid bestaat 114
en uit zich door de honderden vragen, redelike en ongerijmde, zonder tot een soort dwang te vervallen. Het geval wordt pas bedenkelik wanneer een of meer van de hogerbeschreven symptomen intens blijven voortwoekeren ook na de kleinkinderperiode. In de latentieperiode immers luwt de intensiteit van het instinktleven, en onder de leiding van het ontwikkelende Ik komt een zeker evenwicht tot stand. De mensen zeggen : het kind wordt verstandig, het wordt redelik. Een kinderlike neurose kan aldus in gunstige gevallen werkelik vanzelf en helemaal genezen. De genezing kan echter ook schijn zijn, en ook dit komt veel voor. Het Boven-ik dwingt de instinkten tot onderwerping, maar slaagt daar alleen uiterlik in : het instinktleven wordt verdrongen, maar blijft op zekere zeer gevoelige plaatsen in het onbewuste voortleven. De kinderen zonderen zich of van hun makkertjes, en leven hun eenzaam droomleven. Ze vervallen in de introversie. G.G. Jung verdeelt de mensen in introversen en extraversen. Introversen vinden hun waarden in het innerlik leven, extraversen in het sociaal leven. We staan hier voor twee psychologiese typen, die volgens eigen wetten handelen, en die beiden normaal zijn te heten. Freud ziet in de introversie een pathologies verschijnsel, en de voorbode van een latere neurose. Ook Adler zou niet anders spreken. Alles is weer een kwestie van maat. Een geintroverteerd kind vlucht de te harde werkelikheid en zoekt zijn genoegen op zijn eentje. Het vlucht in de dagdroom, en wordt lebensuntauglich >>. Hieronder volgt een zeer typies geval, dat beschreven wordt door G. H. Green. ( 1 ) Een negenjarig jongentje had de zonderlinge eigenaardigheid reeds 's namiddags te vijf uur te bed te willen. De ouders die dachten dat de kleine gauw vermoeid was, gunden hem deze hebbelikheid. Er bleek echter dat de kleine hoegenaamd niet slaperig was, en in zijn slaapkamer ( 1 ) G. H. GREEN : Psychoanalysis in the classroom. London, 1924, bl. 190 en vlg. 115
allerlei avonturenverhalen las. Daarbij had hij zich een speciale riem aangeschaft, en op het bed gezeten speelde hij koning in dit kleine koninkrijk. Bij het begin van een nieuw schooljaar werd hij ineens ziek. Daardoor kwam hij in. handen van een arts. In de loop van de behandeling vertelde hij een droom : « Ik was in een boom geklommen en wachtte op een wrede tijger. Ineens kwam een tijgerin of met haar jong — en je weet wel dat een tijgerin veel wreder is, wanneer haar jong bij haar is — maar ik schoot haar dood. Ik spaarde het jong, ik maakte het tam, en het volgde mij overal. » Llit de analyse bleek de betekenis van deze droom de volgende te zijn : het jongetje haatte zijn moeder omdat deze een broertje ter wereld gebracht en hem aldus uit de bevoorrechte positie gesloten had. Hij doodde dus de moeder, die hem verraden had, en maakte het vertroetelde broertje tot zijn slaaf. In zijn gewaand koninkrijk speelde hij de rol van geliefkoosde prins voort. Verplicht huiswerk was aanleiding tot de onlangs voorgekomen ziekte : dit betekende immers een inbreuk van de werkelikheid op zijn droomwereld. Daar hij hiervan geen of stand kon doen, vluchtte hij in de ziekte. Deze ziekte diende zijn wens, en na opheffing van deze wens, kon hij ook genezen. Op te merken valt dat de oorzaak van deze zeer gekarakteriseerde introversie bij het kind onbewust gebleven was. Laten we hier terloops aanmerken dat vele kinderziekten aldus gedetermineerd zijn : de mensen spreken niet zonder reden van « schoolziekten ». Deze zijn niet altijd gehuicheld. De introversie verhindert dus de aanpassing aan de werkelikheid. Deze kinderen blijven ergens in een hoekje staan, terwijl de anderen spelen jongens, spelen ze het liefst met meisjes. Dikwels zijn ze lui, vuil ze liegen, zijn opstandig. Hun innerlik wezen is als met zeven zegelen gesloten en ontoegankelik. De introversie belet de regelmatig voortschrijdende intellektuele en morele ontwikkeling : ze lijden zelf onder deze remmingen. Zeer vaak ontstaat een onverzadigbare drift tot het lezen van boeken, van avonturenverhalen vooral, waarin ze motieven te over 116
vinden voor hun eenzame dromerijen. Het zijn de kinderen « met een boekje in een hoekje >>. Soms lijden ze aan slapeloosheid, omdat ze innerlik vol angst zitten voor de vijanden uit de buitenwereld, die hen in de gedaante van dieven, spoken en wilde dieren komen aanvallen. Het komt ook voor dat ze terugvallen in hebbelikheden, die verbonden zijn aan de gelukkige perioden uit hun eerste kinderjaren, en ze daar in terug verplaatsen. Ik noem alleen maar het bedwateren. Soms zoeken ze troost in de onanie. Wanneer het komt tot slaapwandelen, gaan ze gewoonlik in de kamer van de ouders, waar ze onbewust de moeder zoeken uit de kleinkinderperiode, met al de daarbijhorende genoegens. De introversie leidt niet noodzakelik tot neurose, ze begunstigt ook de ontluiking van de kunstenaarsgaven. Zeer zeker zijn de meeste kunstenaars introverse kinderen geweest gewoonlik behouden ze overigens deze kenmerkende eigenschap het gehele leven door. En zo komt de puberteit. Het konflikt tussen het Boven-ik en het Es wordt weer akuut en aktueel. Het instinkt zou zich nu reeds de rechtstreekse en aangewezen bevrediging kunnen veroorloven. Maar dit is in strijd met de eisen van de moraal en de samenleving, en deze verzadiging moet dan ook in de grote meerderheid van de gevallen gedurende betrekkelik lange tijd uitgesteld worden. Het is nu mogelik dat de adolescent erin slaagt de libido te beheerschen ; het is zeer wenselik en het komt ook voor dat sublimering de instinkten sociaal nuttig maakt. Maar ook een andere mogelikheid is niet uitgesloten. Een ongunstige omgeving, hierin gesteund door erfelike aanleg en kinderlike ervaringen kan een vlucht voor de realiteit veroorzaken. De jonge mens slaagt er niet in een vreemde tot objekt van zijn verlangen te kiezen. De voor de hand liggende ontwikkeling wordt aldus uitgesloten. Maar hiermee is de libido niet vernietigd. Hij zoekt geluksperioden terug uit de kinderjaren : hij regredeert naar de objekten en de libidoorganisatie, die hem vroeger zo volledig genot bezorgden, en hierdoor in het onbewuste 117
gefixeerd werden. Deze periode is in de grote meerderheid van de gevallen die waarin het Oedipuskompleks bloeide. De adolescent kan hier werkelik bevrediging zoeken en misschien ook vinden, en aldus terecht komen in incest en perversie. Maar wanneer het Boven-ik dit verbiedt, onverbiddelik als een kategoriese imperatief, is ook deze ontspanning uitgesloten, en dan komt de neurose. De neurose betekent ten slotte een onopgelost en onoplosbaar konflikt tussen een veeleisende libido en een zeer streng Boven-ik. Het Ik wordt door dit vreselik konflikt overrompeld de oorzaak van de neurose blijft verborgen in het onbewuste. 't Was hem soms of hij maar een din,g vinden moest, maar een woord om gelukkig te zijn : doch geen mens ter wereld wist hem dat woord te zeggen. » (i) Dit is des te begrijpeliker als de beslissende periode uit de kindsheid zelf helemaal vergeten, hoewel werkelik agerend is. In de hysterie vormen de neurotiese symptomen de vermomde uiting van de verdrongen genitaalerotiek, terwiji de dwangneurose veeleer uiting geeft aan het anaal-sadisme. In beide gevallen is de betekenis van de neurotiese verschijnselen aan de patient onbekend. De taak van de psychoanalyse is : dit verband bewust te maken, de kinderlike fixeringen op te hef fen en nieuwe aanpassing aan de werkelikheid mogelik te maken. De narcistiese neurosen, door Freud ook paraphrenie genoemd, wortelen in het kinderlik narcisme, en doen elk kontakt met de buitenwereld verbreken. ( 2 ) Het spreekt vanzelf dat het niet in onze bedoeling ligt hier uitvoerig op in te pan. Deze enkele aanduidingen mogen volstaan. Hierop volgt een schema van de ontwikkeling van het kind tot volwassen mens. Er moet dan de nadruk op gelegd dat dit schema, naast de voordelen, ook de nadelen van elk schema beef t.
(1) A. VERMEYLEN : De wandelende Jood. Mechelen, bl. 13.
(2) Men leze hierover : S. FREUD : Die Disposition zur Zwangsneurose, in Studien zur Psychoanalyse der Neurosen. Wien, 1926, bl. 3 a 15. 118
ONTWIKKELING
Volwassen leeftijd •
VAN HET KIND
A
TOT VOLWASSEN HENS
Tweede bloeiperiode van de instinkten
Beheersing
Puberteit
A
Latentieperiode Vorming van het Boven ik
•
Mogelikheid van
6 j.
e)
Eerste bloeiperiode
c
van de
fixering
instinkten •
A.) Sexualiteit : B.) Kompleksent
oraal anaal-sadisties genitaal Oedipus Kastratie-Diana Ken
Geboorte 119
VI. OPVOEDEN Wie opvoedt heeft, meestal onbewust, een doel voor ogen, dat hij nastreeft. En, al is dit wel nooit volmaakt hetzelfde geweest bij alle leden van een grote gemeenschap, het is een gevoig van de innerlike gespletenheid van deze tijd dat het minder dan ooit mogelik is êèn vast bepaald en wel omschreven doel te stellen, dat door al de leden van de samenleving kan aangenomen worden. Allerlei tendenzen bezielen de massa en het zou ijdel spel wezen de pedagogiek te belasten met het vaststellen, eens voor altijd, van dit doel. De pedagogiek heeft tot taak de gegeven waarden te aanvaarden, de aankomende jeugd in het besef van, het geloof aan, en het bevorderen van deze idealen te laten groot worden, en hiertoe de best geschikte middelen aan te wijzen. We moeten dan aanvulling en nuancering aannemen, wanneer we zonder enige aanspraak op oorspronkelikheid, het doel van de opvoeding, zooals het nog steeds voor velen onder ons geldt, als volgt omschrijven : de opvoeding moet de instinkten leiden en organiseren, zo dat de geestelike waarden van de beschaving op vreedzame wijze bevorderd worden bij het individu en de gemeenschap. Men merke wel dat de psychoanalyse hierbij ongemoeid blijft, daar zij zich niet uitspreekt over het doel, maar over de middelen. Men zal reeds ingezien hebben, dat, waar het gaat over de organisatie van de instinkten, de psychoanalyse haar eigen woord te zeggen heeft. Al kan dan weer niet gesproken worden van een pasklare psychoanalytiese pedagogiek : er bestaan op dit gebied nog steeds belangrijke meningsverschillen in het psychoanalytiese kamp, en de pedagogiek werd er eigenlik nooit systematies beoef end. Hetgeen volgt gaat dan, strikt gesproken, niet onder psychoanalytiese vlag, al staat het wel onder psychoanalytiese inspiratie. Het is een korte bespreking van de heer120
sende opvattingen, en een voorstellen van enkele nieuwe praktijken. De psychoanalyse gaat door, in de kringen, die men ontwikkeld pleegt te noemen, voor een extremistiese tak van de psychologiese wetenschap, die de meest pessimistiese konklusies wettigt op grond van mysterieuse onderzoekingen. Het zal dan wel paradoksaal klinken, wanneer ik zeg dat de psychoanalytiese pedagogiek — voorzover we dat zo heten mogen een pedagogiek is van « de juiste maat », die van de opvoeders optimisme eist, maar waarschuwt tegen overspannen verwachtingen en utopieen ; dat ze vijand is van « geheimdoenerij >>, en steeds voorstander van het « open-vizier », dit is van waarheid, openhartigheid en vertrouwen. Juiste maat : te grote losbandigheid van de instinkten is even verkeerd als te grote gebondenheid ; te grote onverbiddelikheid van het Boven-ik is even noodlottig als te grote toegeeflikheid. Optimisme : wie vervuld is van angstige pessimistiese verwachtingen, brengt deze stemming door identificering over op de kwekelingen, en is dus een slecht opvoeder. De psychoanalytiese opvoeder is voorzichtig en nauwlettend, maar hoopt voor het overige dat alles terecht komt. Hij is ook durvend en onversaagd : het diepzee-onderzoek heeft diep-ingewortelde vooroordelen definitief doen wiiken. Waarheid, openhartigheid en vertrouwen : geen andere pedagogiek heeft, als de psychoanalytiese, zozeer de nadruk hierop gelegd, vooral op gebied van de sexuele opvoeding, waar geheimzinnigheid en leugen tot nog toe schering en inslag waren. Vooreerst een woord nu over de bewering van de moderne pedagogiek dat de opvoeding is : een werking van binnen naar buiten. Aan de basis van deze opvatting wordt e ewoonlik — al of niet uitgesproken — de leus van Rousseau gelegd : tout est Bien sortant des mains de 121
1'Auteur des choses, tout clegênêre dans les mains de l'homme. Wie dit boek gelezen heeft, weet dat het kleine kind een instinktwezen is. dat naar lust streeft dat het Bovenik, dat de eisen van de samenleving vertegenwoordigt, onder invloed van de ouders gevormd wordt. Het is dus duidelik dat de ouderen er nodig zijn om het kind te vormen tot een wezen, dat geschikt is met anderen in een beschaafde gemeenschap samen te leven. Zoals het ook klaar is dat het kind geen engel is. De zedelijke opvoeding is essentieel een inwerking van ouderen op jongeren : in het jonge kind is iets — het Lust-ik — dat moet geleid, ingeperkt, gekontroleerd, en lets — het Boven-ik — dat moet opgebouwd worden, en dit kan het kind niet uit zichzelf. Dit zijn allemaal waarheden van de << oude school », die bevestigd worden door de psychoanalyse. Bij het onderwijs is het anders gesteld : de weetgierigheld ligt in de natuur van het kind. Haast altijd wordt deze weetgierigheid gefnuikt, vaak reeds in haar kern, omdat de ontelbare vragen van de kinderen de ouders vervelen en zelfs verontwaardigen. Hier gaat dus de natuur van het kind in de richting van het doel, dat nagestreefd wordt, en er kan voortdurend beroep gedaan worden op zijn aktieve medewerking. En in zover heeft de moderne didaktiek, — die zich ten onrechte pedagogiek noemt, — het bij het goede eind. En hier liggen onafzienbare mogelikheden. Meer kan hierover niet gezegd worden : de psychoanalyse heeft weinig of geen betrekking met de didaktiek. We kunnen hier verder bijvoegen dat de psychoanalyse de toekomst niet zo rooskleurig ziet, zelfs bij een ideale opvoeding, als sommige moderne pedagogen, die hierin de panacee menen gevonden te hebben voor al de kwalen, die onze arme mensheid teisteren. De psychoanalyse is overtuigd dat een goed geleide opvoeding, vooral in de eerste kinderjaren, het aantal onaangepasten, ontredderden en zielszieken zeer zou kun122
nen verminderen. Maar ze laat niet verwachten dat de ideale samenleving, waar recht en lief de onvoorwaardelik heersen, alleen door een betere opvoeding kan tot stand komen. Het Boven-ik is de echo van de ouderlike imperatieven en wortelt in het verre verleden. Ook de instinkten zijn niet uit te roeien. En de nuchter geobserveerde werkelikheid kan aan de sublimering niet zulke verstrekkende en allesomvattende rol toekennen. Het is spel van kinderen met een handvol tout mussen te willen vangen. << De opvoeding is konservatief. Haar organisatie is het vooral. Nooit is ze de voorbereiding geweest van een struktuurverandering der samenleving. Altijd zonder uitzondering — volgde ze die op de voet. » ( 1 ) We spraken van de opvoeding der instinkten. Bij het kind vonden we : de opbouwende ik-driften (ik-libido of narcisme), de opbouwende objekt-driften (objekt-libido) en de afbrekende ik-driften (agressiviteit of sadisme). Deze instinkten staan niet afgescheiden van elkaar, maar zijn innig met mekaar verbonden in kompleksen. Gemakshalve nemen we tans ieder van de instinkten weer afzonderlik. Vooreerst de opbouwende ik-driften. Ze betekenen de zelfbevestiging van het individu tegenover zijn medemensen. Ze zijn de basis van het zelfvertrouwen, dat ieder nodig heeft om zijn aanleg tot de hoogste prestaties op te drijven. Dit zelfvertrouwen wordt bedreigd door het minderwaardigheidsgevoel in Adlerse zin. Moed is de eerste voorwaarde tot een nuttig en succesvol leven. In geval door een der oorzaken, die reeds beschreven werden, het evenwicht van het individu in gevaar komt, is aanmoediging het steeds aangewezen opvoedingsmiddel. Natuurlik is het steeds best deze gevaarsituaties te voorkomen waar het kan. Het narcisme kan echter ook leiden tot teugelloze over( 1 ) Dr. S. BERNFELD : Sisyphos oder die Grenzen der Erziehung. Wien, 2 e druk, 1928, bl. 123. 123
moed en zelfzucht. Hier moet dan de brug gezocht worden, die leidt tot objektliefde. En dit moet gebeuren in de eerste levensjaren. De moeder of haar vervangster, de kleuterleidster moet zorgen voor de nodige overgang : omgang met andere kinderen onder het wakend en aanmoedigend oog van de beminde leidster is stellig vereist vanaf het derde levensjaar. De opbouwende ik-driften staan in nauw verband met de afbrekende ik-driften. Wie beschikt over het nodige zelfvertrouwen is licht geneigd over te gaan tot agressie op zwakkeren. De psychoanalyse is de laatste tijd tot het inzicht gekomen dat de agressiviteit een primair instinkt is dat niet weg te praten valt met humanitaire beschouwingen. Er wordt de grootste nadruk op dit instinkt gelegd, dat zich uit in twee polen het sadisme, dat zich richt op vreemden, en het masochisme, dat beschadiging en zelfs vernietiging van het eigen ik nastreeft. Beiden zijn in latentie steeds aanwezig, en wel zo : dat wie zijn objectagressie volledig wil verdringen er enkel in slaagt ze te wenden op het eigen ik. Laten we onmiddellik zeggen dat in de huidige wereld een flinke dosis kampvaardigheid nodig is voor de instandhouding van het individu. In een van zijn laatste werken verwijt Freud de opvoeding dat ze de kinderen niet voorbereidt << op de agressie, waarvan ze het voorwerp zullen worden. Als ze de kwekelingen met zulke valse psychologiese orientering het leven inzendt doet de opvoeding niets anders, dan wanneer men mensen, die op expeditie naar de poolstreken trekken, zou uitrusten met zomerklederen en kaarten van de Italiaanse meren. » ( 1 ) Bovendien heeft ook de dienst van de gemeenschap en zelfs het behoud van de vrede, vinnige, strijdbare karakters nodig. Met brave Hendrikken is het leven niet gediend. We zagen ten andere reeds dat dit instinkt evenmin als de andere kan vernietigd worden. Streefde men dit laatste na, dan kwam men enkel tot masochistiese zelfmartelingen: ( 1 ) S. FREUD : Das Unbehagen der Kultur. Wien, 1930. 124
« de starre drift naar de plicht, — de hete dorst naar boete, het heimwee naar de versterving, het enezelfde in eindeloosheid van vormen vertolkt door het gevoel. En dit dat zich als wanhoop beeldt... de Storm der Stormen. » ( 1 ) Wij zijn van mening dat de samenleving evenmin als het individu gediend is met deze zelfvernedering, dit zelfverwijt, deze zelfvernietiging. Het spreekt vanzelf dat ook de onbeperkte, brute vernielingswoede bij uitstek antisociaal is. Wij geloven niet dat ze de oorlog veroorzaakt, maar ze maakt hem mogelik. En juist de oorlog laat zien welke gruwelike intensiteit deze vernietigingsdrift kan bereiken, wanneer ze vrije teugel gelaten wordt. Er moet dus een middel gevonden worden om de agressiviteit deze vreselike uiting te ontnemen. We zeiden het reeds : niet in het verdringen van dit machtig instinkt moeten we redding zoeken. We kunnen om te beginnen afleiden : de sport, waar wedijver en krachtsontplooiing of vlugheid of behendigheid tot uiting komen, vormen een onschadelike afvoerbaan voor deze drift. Het ideaal blijft echter sublimering : kampvaardigheid in dienst van de hulpbehoevende medemensen, kampvaardigheid dus, die tot vreedzame, helpende, reddende aktiviteit geworden is. Het ideaal van Baden Powel, dat, helaas, zo dikwels verkeerd in de praktijk gediend wordt door de padvinderij, weze ook het ideaal van de jeugdleiders..Het ideaal van de ridderlikheid pakt zozeer onze jonge mensen aan, omdat ze hier een afvloeiing vinden voor hun agressiviteit, die goedgekeurd en aangemoedigd wordt door hun hoger ik. Hu1p aan de zwakken, verdediging van de verdrukten weze de leus van onze jeugd. ( 2 ) Men late ook de vorm sublimeren, waarin dit tot uiting komt. Geen krachtvertoon van spieren, maar geestelike strijdvaardigheid voor een godsdienstig, sociaal of nationaal ideaal. Dit drigt het instinkt op tot de zuivere (1) C. VAN BRUGGEN : Eva. Amsterdam, 1928, bl. 247. (2) Men leze hierover : P. BOVET : L'instinct combattif. Neuchatel, 1917, bl. 242 en volgende.
1 25
hoogten, waar ten slotte het geluk van het individu gevonden wordt in het dienen van de hoogste goederen der gemeenschap, en dit zonder dat andere mensen daaronder lijden moeten. Ook in de strijd tegen de eigen antisociale driften kan de agressie gemobiliseerd, al moet bier gewaarschuwd worden tegen het loerende masochisme, dat ophoudt de samenleving en het individu te dienen. We moeten bier ietwat nader in de praktijk van het kinderleven komen, en een paar woorden zeggen over het speelgoed en het vechten van de kinderen. We waren in de gelegenheid van dichtbij een kind te observeren van pacifistiese ouders, die er zich op toelegden hun zoontje van jongsaf aan een afschuw voor de oorlog in te prenten. Daar de verhouding tussen ouders en kind goed was, werd deze antioorlogsgezindheid dan ook gedeeld. Deze ouders hadden alle wapens uit het speelgoed van het kind zorgvuldig geweerd, en ook alles wat aan het leger herinnerde. Welnu wij mochten het beleven dat het jongentje zijn eigen speelgoed ging ruilen bij de makkertjes voor pistolen en geweertjes. En als de schrijnwerker in huis kwam, werd er met de overblijvende 'ages een dolk en een degen getimmerd. Een van de liefste spelen was nu het cow-boy en Indianengevecht, waarbij ook boog en pijl te pas kwamen. De voorliefde voor wapens, als speelgoed, is bij het kind instinktief aanwezig. Weliswaar speelt ook de navolgingsdrang een rol, maar deze haalt alleen zijn macht uit de reeds aanwezige instinkten. We denken onmiddellik aan de biogenetiese grondwet : ook vogelen vangen, vissen, vuurtje stoken zijn geliefkoosde bezigheden van de kinderen, zonder dat dit moet gelden als een voorbereiding tot het latere leven. Het is een echo van het leven der voorouders in de oerwouden. Alleen wat de soort wapens betreft schijnt bier de omgeving van het kind een overwegende rol te spelen. In bovenbeschreven voorbeeld bleek dat het cow-boyspelen niet in het minst de anti-126
oorlogsgezindheid van het knaapje verminderde. En we kennen volwassen antimilitaristen, die in hun kinderjaren net als hun makkertjes, de geweertjes pif-paf lieten gaan, en kinderoorlog voerden. Het komt ons dus voor dat we hier te doen hebben met een fase in de ontwikkeling van de agressiviteit, die best doorleefd, en dan als een vanzelf opgegeven stadium vervangen wordt door meer geevolueerde vormen. Natuurlik kan ook deze periode in de ontwikkeling gefixeerd worden, wanneer zij een overgrote en exclusieve rol speelde of te lang bleef duren. Raadzaam schijnt het kind te laten betijen, en vertrouwen te hebben in de ontwikkelende krachten, die het kind drijven, alsook in de macht van de identificering. Het kind systematies afhouden van het krijgertje spelen, schijnt ons zelfs gevaarlik het kan de agressiviteit lamleggen, wat we noodlottig achten, maar het kan evenzeer deze belangstelling fixeren in de verbeelding, waar ten slotte de ouders geen vat meer hebben. En misschien wordt dan later wel een gelegenheid gezocht om het lang gekoesterde ten uitvoer te brengen : de gerechtelike kroniek brengt ons daar nu en dan de vreselike voorbeelden van. Dus : noch aanmoediging noch afkeuring. Hoofdzaak is de algemene houding van de ouders, die langs het Boven-ik om, overgenomen wordt. Er komt dan vanzelf een ogenblik dat het kind de tegenstelling inziet tussen beide gezindheden, en de goede weg opgaat. Llit ijver voor de goede zaak vergeet men al te licht dat het kind een evolutie doormaakt, en dat men in de opvoeding geduld moet oefenen. En dat het ten slotte altijd verkeerd is « des guten zu viel >> te willen. Wat hierboven staat is a fortiori waar voor het vechten van de kinderen. De apostel van het lijdzaam verzet, Leo Tolstoy beschreef in een pittig stukje de gemoedsgesteltenis van knapen, aan wie men het vechten onvoorwaardelik verbiedt. Ik ben zo vrij hiervan een tamelik lang uittreksel te laten volgen : « Ge hebt beiden ongelijk, vraagt elkaar verschoning 127
en gaat in de hoek staan, zegt de meester, en hij heeft ongelijk, omdat een alleen schuldig ,is, en deze triomfeert, terwijl hij stilletjes lelike gezichten trekt tegen zijn vijand, en de andere, die zich diep verongelijkt gevoelt, daar hij onschuldig is, dubbel wordt gestraft. » Of : gij hebt ongelijk omdat ge dat of dat of dat hebt gedaan en hebt straf verdiend, zegt de meester en degene, die gestraft is, haat zijn vijand erger dan te voren, omdat een dwingende macht, wier rechtvaardigheid boven zijn begrip gaat, zich aan diens zijde schaart. >> Of : Vergeef hem volgens God gebod, zegt weer de meester, en ge zult beter zijn dan hij. Men zegt : wees beter dan hij, maar zijn enige begeerte is om sterker te zijn dan de andere, en het denkbeeld : beter zijn, begrijpt hij niet en kan hij niet begrijpen. >> Of : ge hebt beiden ongelijk, legt het weer bij, en omhelst elkaar als zoete kinderen. Dit is erger dan al het vorige om de huichelachtigheid van die omhelzing en omdat de bone hartstochten, op zulk een onnatuurlike manier tot zwijgen gebracht, vroeg of laat toch moeten uitbarsten. » ( 1 ) En Tolstoy komt tot de konklusie : Laat ze met vrede, en laat ze het uitvechten : Het vechten is de gewone vorm, waarin de agressiviteit van de kinderen zich uit rond het tiende levensjaar. Dit vechten staat reeds in de dienst van hogere motieven : de rechtvaardigheid, de eerlikheid, de dapperheid, de soli,' dariteit en andere. Met het vechten onvoorwaardelik te verbieden worden ook deze edeler motieven geraakt. Vooral wanneer het kinderlike vechten verhinderd wordt door hardhandig optreden van volwassenen wordt het voor de hele opvoeding bedenkelik : de kinderen hebben in zulke omstandigheden weleens het gevoel dat ook in de opvoeding macht boven recht gaat. En de verhouding tussen opvoeders en kwekelingen kan er blijvend door ( 1 ) L. TOLSTOY : Het schoolleven te Yasnaya Poliana. Oostende, 2 e druk, 1912, bl. 27 8 28. 128
gestoord worden. Net als over de sexuele aangelegenheden leren de kinderen ook over hun twisten en vechtpartijen te zwijgen, maar daarom worden deze niet stopgezet. Van opvoeding van de agressiviteit is in deze voorwaarden geen spraak. Wij zeggen met Tolstoy : verbied het vechten niet onvoorwaardelik, maar zorg er voor dat de agressiviteit op goede banen geleid wordt. En daarom moet het kind steeds met zijn kleine misêres, zijn moeilikheden en ook met zijn vechtpartijen thuis raad en steun vinden. Het spreekt daarbij vanzelf dat de ouders hun kinderen niet metterdaad moeten helpen dit werkt vernederend voor het kind, tenzij men te doen had met verregaande brutaliteit van groteren. Maar de kinderen moeten bij hun ouders een welwillend gehoor vinden, waarbij deze laatsten het kinderlik vechten geleidelik onderwerpen aan zedelike wetten en sublimeren tot geestelike slagvaardigheid. Men zal mij toelaten hier over te schrijven uit een dagboek : « Mijn vader vond het vechten onfatsoenlik, en ik deed dan ook de ondervinding op dat hier vanwege mijn ouders alleen en onvoorwaardelik straf op stond. Ik zorgde er dan ook voor thuis door te gaan voor een brave Hendrik. Dit heeft natuurlik de verhouding tot mijn ouders en hun opvoedende invloed niet in de hand gewerkt. Maar mijn strijdvaardigheid lief zich daarbij niet in slaap sussen. Nu weet men dat een kind de onweerstaanbare behoefte heeft de « grote » gebeurtenissen uit zijn leven mee te delen aan ouderen om hun raad te horen. Ik vond hierbij een gehoor bij mijn oom, die niet als mijn vader onderwijzer, maar bakker was, en hij suggereerde mij volgende reglementering bij het vechten : 1. begin nooit eerst ; laat je niet uitdagen ; als je vecht, zorg ervoor dat je de laatste slag geeft 4. in geen geval mag je kleineren en zwakkeren dan jijzelf mishandelen, maar je zult ze helpen als anderen dat mochten doen ; 129
5. in Been geval mag je een gevallen en verslagen vijand verder mishandelen ; 6. houd je ver van meisjes, die kibbelen. » Enigszins anders is de moraal van de Engelse jongeren : Wat betreft het vechten, vermijd het met alle middelen als je kunt. Moest de tijd komen dat je moet zeggen ja of neen op een uitdaging, zeg : neen, als je kunt, — alleen maak het klaar met jezelf waarom je neen zegt. Het is een bewijs van de hoogste moed, als het gedragen wordt door zuiver kristelike motieven. Het is nog gewettigd, als het gemotiveerd wordt door een eenvoudige afkeer voor lichamelike pijn en gevaar. Maar zeg niet : neen, omdat je bang bent voor een ranseling, terwijl je zegt en denkt dat het is uit vrees voor God, want dat is noch kristelik, noch eerlik. En als je vecht, vecht het door, en geef niet op zolang je kunt staan en zien. » ( 1 ) Het onvoorwaardelik niet-vechten wordt door het kind aangevoeld als lafheid, maar bovenstaande reglementeringen betekenen een beroep op de moed, ook op de zedelike moed en de edelmoedigheid. Geleidelik en naarmate de kinderen ouder worden moet er dan gewezen worden op de imperatieven, die voor de volwassenen gelden ; vermits de knaap ook verlangt volwassen te worden, en dit zijn innigste wens is, zal hij, langs de identificering om, van lieverlede afzien van de handtastelikheden om zich recht te verschaf fen. En bier moet dan weer gewezen worden op de meer intellektuele en morele kampvaardigheid, die het hele leven moet bijblijven. * *
Men make zich vooraf duidelijk dat de sexualiteit voor de mens een goed is. Op zichzelf is de liefde, is het ge• slachtsverkeer een zegen. Een volwassene, voor wie de sexualiteit taboe is, verliest aldus een bron van genot, die zijn weerslag vindt op het gehele leven. ( 1 ) Tom Brown's schooldays. London, bl. 279. 130
Wij zijn zo vrij hierop zeer de nadruk te leggen, omdat onze opvoeding er maar al te dikwels in slaagt de sexualiteit zelf als een onbetamelikheid, als een gemeenheid, als de schande der schande te doen aanzien. De libido kan en mag niet vernietigd, maar moet opgevoed. Het is ermee als met de agressiviteit. De sexualiteit doorloopt een evolutie vanaf de kinderlike tot de volwassen leeftijd. Het kind is polymorf pervers. Dit moet niet verontrusten en behoeft vooral geen aanleiding te wezen om dadelik en radikaal iedere vorm van de kinderlike sexualiteit met de laatste energie te bestrijden. Het is nu een algemeen erkende regel in de pedagogiek dat we de evolutie moeten helpers en leiden. Ook op dit gebied. Wij moeten niet alles ineens willen. Het is daarbij in het oog te .houden dat we de sexualiteit zo weinig mogelik moeten verdringen, en zoveel mogelik sublimeren. Gesublimeerde libido is de essentie van alle lief de en of fervaardigheid op dit ondermaanse. Het is echter bij de meeste mensen onmogelik de libido blijvend en algeheel te sublimeren er moet ook kunnen gerekend worden op de zelfbeheersching. En hier kan het Boven-ik de energie van de agressiviteit aanspannen om tot mannelike verzaking te komen, daar waar het moet. Dit zijn echter algemeenheden. We wensen niet het hele sexuele probleem tot in zijn onderdelen te onderzoeken : dit alleen zou een boekdeel vergen. Maar we bespreken enigszins uitvoerig .het probleem van de onanie en dat van de sexuele voorlichting. Het probleem van de onanie dan. We zagen reeds dat alle normale kinderen tussen hun 3 e en 6 e levensjaar kortere of langere tijd onaneren, om van de zuigelingenperiode niet te spreken. Wanneer dit dus bij een bepaald kind opgemerkt wordt, kunnen de ouders rustig de toekomst blijven inzien. En dit is van groot belang : dat de kinderlike onanie bij de ouders geen angststemming verwekt. In sommige psychoanalytiese 131
kringen doet de mening opgeld dat de ouders hierbij helemaal niet hoeven tussen te komen en het kind maar moeten laten betijen, dat het toch vanzelf in orde komt. Wij zijn van mening dat we het kind in zijn evolutie moeten helpen. Het kind moet van deze autoerotiese hebbelikheid afgeleid worden, en wel zoveel mogelik naar sociale bedrijvigheid, dit natuurlik onder de vorm van spel. Want wij zien in de ongestoorde en voortgezette onanie twee gevaren : het gevaar van fixering van deze fase in de sexuele evolutie, zo dat de latere fasen niet meer of onvolkomen bereikt worden en enigszins als gevolg hiervan: het inzichzelf keren van het kind, het zich afwenden van de buitenwereld en het vluchten in de introversie. Wij trachten dus het onanerende kind tot prettige bezigheid met andere kleuters te bewegen. Wij hoeden ons voor bedreiging of straf. Er wordt niet gesproken van zonde, — kleinkinderlike onanie is ook geen zonde : de kleinen hebben de jaren van verstand nog niet bereikt, — en nog veel minder van duivels en hel. Er wordt gezwegen over het grapje alsof hier dodelike ziekte zou dreigen, en er wordt ten strengste opgepast voor de kastratiebedreiging. Men zal zich immers herinneren dat er naast de onscha• delike onanie ook troost- en schuldonanie bestaat. Als de onanie, zelfs mits de nodige afleiding, toch blijft bestaan in de latentieperiode, — en dit is de kleine minderheid, weze aanmoediging de geduldige pedagogiese stelregel. Men spreke openhartig met het kind, zonder angst, en verhoge aldus de energie tot de strijd. Men wijze op andere wegen van geluk, plezier en genot. Men blijve gelegenheden zoeken tot prettige omgang met anderen. Wie zijn kind godsdienstig opvoedt zoeke motieven, die met de lief de tot Jezus in verband staan en vermijde ook nu nog de griezeligheden van de hel. Men moet er bij de puberteit mee rekenen dat alle gezonde jongens, en veel meisjes de onanie terug opnemen. Ook dit is weer normaal en moet dus geen onrust wekken. De sexuele instinkten zijn nu zeer intens aan 't woelen, 132
en afleiding is beslist onvoldoende. Ook de zelfbeheersing komt hier meestal te kort. Het ik wordt overrompeld, kalmte en bezinning ontbreken. Wij geloven ook niet in de doelmatigheid van de askese. Een adolescent kan ijzersterk zijn in het vrijwillig ontberen van alle andere genot en zwak als een riet als de « grote bekoring » komt. In de strenge monnikenorden werd vastgesteld hoe zelden een lang doorgehouden oefening van de wil leidt tot wilskracht, die voor ieder ander doel kan aangewend worden. « Menig groot vaster bleef een klein zwij ger, en menig groot zwij ger een klein vaster. » (') In de eerste plaats is hier het woord van Duhamel van toepassing : « De grootste gave, waarmee men de mensen gelukkig maken kan, is die van een open oor. » ( 2 ) Een vertrouwd persoon, opvoeder of vriend, kan de romantiek van de pubescent in het gelid brengen tegen de verboden neiging. We hoorden van drie jonge vrienden, die op een late avend, bij het licht van de hope, onsterfelike sterren de eed op Riitli hernieuwden, en elkaar beloofden rein te blijven. Ook de jeugdige liefde voor en van een aanbeden wezen, dat zuiver wordt gedroomd als de lelie, kan sterkte geven om doelmatig te strijden tegen dit euvel. Het volstaat m.i. niet beroep te doen op de reinheid van een toekomstige, onbekende bruid : deze tijd ligt nog te ver of : een werkelike konkrete liefde biedt meer levenwekkende sterkte en moed. Moed : dit is de leus die steeds en steeds moet gehandhaafd blijven. Bedreigingen, die wrang schuldgevoel doen ontstaan en minderwaardigheidsgevoel leiden tot moedeloosheid en blijvende schuldonanie. Overal waar het kan moeten aan de jeugd motieyen gegeven worden voor een idealistiese aktiviteit, die de gehele energie van de adolescent in beslag zal nemen en zelfs de woelende sexualiteit sublimeren. (1) J. LINDWORSKY. S. J. : Over wezen en vorming van den wil. Vert. Dr De Coene. Leuven, 1925, bl. 36. (2) G. DUHAMEL : La pierre d'Horeb. Paris. bl. 144. 133
Wat betreft de ingewortelde schuldonanie : alleen een geweldige ruk in het zieleleven is in staat redding te brengen. We zijn er aldus vanzelf toe gekomen te spreken over de sexuele voorlichting, want alleen wie te alien tijde onbevangen over de sexuele moeilikheden met zijn kinderen sprak, kan verwachten dat zij ook bij de puberteit hun hart zullen openen bij de aangewezen opvoeders en raad en steun zoeken. Het feit dat de sexuele voorlichting niet kan vermeden worden, en dat de straat deze rol op zich neemt als de ouders het niet doen, heeft tans alle deskundigen ertoe bewogen tijdige voorlichting aan te bevelen. Deze voorlichting moet verhinderen dat het sexuele onverbreekbaar met het schunnige verbonden wordt, en aldus het taboe tot stand brengt dat noodlottig kan zijn. Ze is bovendien conditio sine qua non van alle sexuele opvoeding door de ouders, daar zij alleen het nodige vertrouwen scheppen kan. Wij zouden bij de sexuele voorlichting volgende pedagogiese regels willen voorop stellen : 1. men moet het kind inlichten op dit gebied wanneer het zoekt zonder zelf te kunnen vinden, of wanneer het bevestiging vraagt van wat het meent gevonden te hebben; 2. men moet het kind alleen in zover inlichten als het vraagt of zoekt 3. wat achtereenvolgens op verschillende tijdstippen medegedeeld wordt moet bij elkaar aansluiten 4. wie voorlicht moet zich in de geest van het kind kunnen verplaatsen om de houding te bepalen, die moet aangenomen worden. Er zijn gewoonlik drie perioden waarin het kind bizondere belangstelling toont voor alles wat met de sexualiteit in verband staat. Al moet men dat weer niet absoluut of exclusief opvatten. Toevallige omstandigheden gooien vaak alle vooruitzichten in de war. 134
We zagen reeds dat voor het zesde levensjaar gezocht wordt naar de herkomst van de kinderen. En we zegden dan ook dat het kind hierover zelf theorieen opbouwt. Op een bepaald ogenblik weet het geen weg of blijft het in het onzeker, en het komt naar vader of moeder. De kleuter leeft alsdan in twee werelden : die van de realiteit en die van de verbeelding. Hij interesseert zich voor het kippen van de kuikentjes en ook voor de lotgevallen van Roodkapje. Maar hij blijft beide werelden onderscheiden, al kan de wereld van de verbeelding hem zo in beslag nemen dat hij er momenteel in gelooft. « Het zijn enkel rollen die het kind speelt, geen realiteiten, wanneer het zijn pop en zijn paarden voedert, maar, als een goede toneelspeler, speelt het deze rollen met volledige overgave, en wel zo dat het zich tijdelik door zijn fantasie laat overweldigen. » ( 1 ) We moeten ons duidelik maken wat het kind bedoelt met zijn vragen over de herkomst van broertje of zusje : werkelikheid of verbeelding. En nu is er , na wat er reeds hierover hoger werd geschreven, geen twijfel over : het kind zoekt realiteit. Als U hem over de kolen vertelt, zal het zich dit voorstellen als werkelikheid, — we hebben er een gekend die naar de kolen in de tuin ging kijken of er niet nog zo'n borelingsken te vinden was ! Nu is het mogelik dat het kind u onvoorwaardelik gelooft, en daarmee is de moeilikheid voor een paar jaren uitgesteld, — en verergerd. Het is ook mogelik dat het kind de realiteit verder observerend, of de gesprekken van volwassenen beluisterend, algauw aan uw voorstelling van zaken gaat twijfelen en elders om raad zoekt. Geven we echter werkelike waarheid, als is ze nog zo onvolledig, — het kind vraagt niet verder, dan voelt het vaste grond onder de voeten. Zijn verdere waarnemingen komen overeen met dit antwoord. Maar dan voelt het weer behoefte om hierover te fantaseeren. En daarom moeten we, na de voorlichting, ook de sprookjes vertellen, maar dan als sprook( 1 ) Ch. BUEHLER : Kindheit and Jugend. Leipzig, 1928, bl. 118. 135
jes. Zoals we het met Roodkapje en Sneeuwwitje doen. We zeggen daarbij dat vele kinderen nog maar alleen het sprookje kennen, omdat ze nog niet slim genoeg zijn. En zo is voldaan aan een dubbele behoefte, en zo zijn ook alle moeilikheden met de buitenwereld voorkomen. Vanaf het 8 e levensjaar ongeveer gaat de bekoring van de verbeeldingspelen voor de kinderen verminderen, en de belangstelling richt zich meer naar de werkelik bestaande dingen. De scheppingen van de fantasie worden bepaald losgelaten, — Sinterklaas moet eraan geloven en ook de ooievaarshistorie komt meer en meer verdacht voor. Het kind, dat met een sprookje werd wandelen gezonden op zijn vraag naar de herkomst van de kleuters, zal nu waarschijnlijk nog naar zijn ouders komen om nader bescheid, ten minste als de betrekkingen hartelik zijn, en dit is de laatste gelegenheid om het kind zelf en fatsoenlik voor te lichten en zijn vertrouwen op dit gebied te winnen. Al is die taak nu reeds neteliger dan enkele jaartjes vroeger, want het kind kan nu met zijn vragen reeds heel ver gaan. Wie van eerstaf aan de waarheid vernam, gaat vanzelf terug naar vader en moeder om meer te Koren. Maar het gebeurt in die voorwaarden dikwels dat er op deze leeftijd geen nieuwe belangstelling op dit gebied ontstaat : het kind weet het immers al lang. Anders gaat het nu over de rol van vader. Het feit dat ongehuwde tantes geen kinderen hebben, noch oom en tante, die samen ongehuwd gebleven zijn, intrigeert hem. Welke is ten slotte de rol van vader ? Men zegt eenvoudig dat de eitjes in het lijf van moeder slapen, en door vader moeten wakker gemaakt worden. Gewoonlijk had het kind tot nog toe gedacht dat het wicht langs de aars het moederlijf verlaat men lichte het hierover eenvoudig in. Het heeft immers nu reeds het verschil opgemerkt tussen jongens en meisjes, en het antwoord ligt voor de hand. Men zegge dit alles, net als de eerste maal, volkomen kalm, eenvoudig en onbevangen. Wie dit zo niet kan, late het over aan een ander, bij voorkeur een oom of een vriend 136
van den huize. Maar er zij aanstonds bijgevoegd dat de ouders hier hun plicht aan derden overlaten, en dat de indruk zelden zo zuiver is. Men spijkere zich hierbij in het hoof d dat dit voor het kind volkomen natuurlike dingen zijn, en dat het na de waarheid vernomen te hebben geen bedenkelik gezicht zal zetten, maar onmiddellik naar zijn spel zal terugkeren, ten minste wanneer alles onder goede voorwaarden en tijdig gebeurt. En zo komen we dan aan de puberteit, de tijd van de opbruisende sexualiteit, die onmiddellik en spontaan in verband gebracht wordt met de herkomst van de kinderen. Het is ook de tijd waarop de grote kinderen zich losrukken uit het gezin om eigen wegen te zoeken. Zo vroeger alle voorlichting vermeden werd, zal de adolescent nu niet meer bij vader en moeder komen met de aanstormende moeilikheden en konflikten. « Juist wat nu in de repel verzwegen wordt, is het gewichtigste. >> ( 1 ) Wanneer naieve ouders zich inbeelden hun grote jongens en meisjes te kunnen voorlichten, als ze menen op te merken dat er iets hapert, dan komen ze negen maal op tien te last. Zelfs wie vroeger voorlichtte weze tans au qui vive om het vertrouwen te behouden. In het gunstige geval komen de adolescenten ook nu nog met hun moeilikheden bij vader of bij moeder. Hoever de nieuwsgierigheid gaat, in de grootstad altans, bewees het onderzoek van Otto Seeling te Berlijn bij meisjes van 12 tot 14 jaar. ( 2 ) Deze meisjes werden op school uitgenoodigd een of meer vragen te schrijven, die ze gaarne zouden beantwoord zien. Deze vragen werden door belanghebbenden in een zogenaamd vraagkastje (1) B. BJORNSON : Vlaggen in stad en haven. Utrecht, 1907, bl. 147. Men leze hierover de subtiele novellen van ST. ZWEIG : Erstes Erlebnis, Leipzig, 1930, die een scherpe aanklacht vormen tegen het opvoedingsysteem, dat tans nog in zwang is in de meeste burgersgezinnen. (2) 0. SEELIG : Reifezeit and sexuelle Aufkl:drung. Berlin, 1925. 137
gestoken, zodat men zeker kon zijn van de openhartigheid der meisjes. De twaalfjarigen schreven 29 vragen op, waarvan 26 luidden als volgt Wat is zwanger zijn ? (2 maal) Wat is koitus ? (het lokale woord werd opgegeven 2 maal) Vanwaar komen de kinderen ? (4 maal) Wat is bijslaap ? (4 maal) Hoe is de eerste mens ontstaan ? Wat is een foetus ? Hoe komt men op de wereld ? Wat is een eierstok ? Is witte vloed gevaarlik ? Wat is : zich onwel voelen ? (bedoeld wordt : de menstruatie — 9 maal) De dertienjarigen stelden 26 vragen op de 45, die met het sexuele leven verband houden, en de veertienjarigen 15 op 46. Hieronder volgen ook de vragen van de veertienjarigen: Hoe komt het dat het kind zonder lucht kan leven in het lijf van de moeder ? Staat witte vloed met menstruatie in betrekking ? Wat is witte vloed ? Is het gevaarlik ? Kan men er iets tegen doen ? (5 maal) Wat is pervers ? Waarom sterven de vrouwen sours bij de geboorte van de kinderen ? Wat is bijslaap ? Hebben de dieren ook de menstruatie ? Kunnen de mannen ook de menstruatie krijgen ? Waarom krijgt men de menstruatie ? Hoe kan men het vermijden dat een menstruatie to lang duurt ? Wat is ontsteking van de baarmoeder ? —
Terwijl aan de meisjes in de school alles en nog wat 138
geleerd wordt is hun geest in werkelikheid werkzaam op een zeer speciaal gebied. Men zal opmerken dat deze onrust haar hoogtepunt bereikt op het 1 2 e levensjaar, waar haast al de vragen in verband staan met sexualiteit. Op het veertiende levensjaar is er alleen nog maar een derde van de meisies, die hierover hun vragen laten gaan, maar deze zijn reeds meer bepaald. Blijkbaar zijn deze grote kinderen reeds een eind voorgelicht, zoniet door hun opvoeders dan door anderen. Men besluite hieruit dat men op deze leeftijd zeer ver mag en moet gaan met de voorlichting, vooral in de grootstad. Men spreke over lief de, geslachtsverkeer, geboorte, menstruatie en geslachtsziekten. Natuurlik moeten al deze onderwerpen niet in eenmaal besproken worden men wachte telkens de vragen af, of men kieze het geschikte ogenblik. Ik zei dat dit een task is voor de ouders. Kan dit volstrekt niet, dan kan een vertrouwd persoon hiermee belast worden : wij bedoelen een door de ouders en de pubescent vertrouwd persoon : een familielid, een arts, een onderwijzer. Er zijn enkele boekjes uitgegeven, die naar de bedoeling van de schrijver aan de adolescenten ter hand kunnen gesteld worden, en al de nodige gegevens bevatten. Maar onmiddellik moet gezegd dat, hoe verdienstelik deze boekjes ook zijn, ze nooit dan als een pis-aller kunnen gelden, tenzij ze to lezen werden gegeven na voldoende mondelinge voorlichting. Lift de opgegeven vragen van de Berlijner meisjes blijkt dat de behoefte aan voorlichting individueel zeer verschillend is. Men moet hierbij altijd rekening kunnen houden met de teweeggebrachte reakties, en de gemoedsbetrekkingen tussen kwekeling en opvoeder spelen een grote rol. Hiermee is dan ook reeds gezegd dat een kollektieve voorlichting door de school principieel verkeerd is. Nochtans, in de tegenwoordige omstandigheden, waar we weten dat de voorlichting haast altijd aan de straat overgelaten wordt, zou het wel wenselik zijn dat voor de 139
meisjes in de lessen over kinderverzorging, voor de jongens in de lessen over natuurwetenschappen, waar de voornaamste levensverrichtingen behandeld worden, in brede zin ook over de levensverrichtingen bij de voortplanting kon gehandeld worden, als, ja, als het voor de leerkrachten niet zo'n gevaarlike onderneming was. Vele ouders willen niet alleen hun adolescenten zelf niet inlichten, maar ze willen ook niet dat het door een fatsoenlik mens gedaan wordt. Aan de universiteit is dit een opgelost probleem : over de voortplanting van de mens wordt daar voor jonge meisjes en mannen even onbevangen gesproken als over de andere levensverrichtingen, en dit zonder dat daar ooit protest tegen gekomen is, wat overigens grotesk zou klinken. Blijft het middelbaar en normaalonderwijs : hier ware een proef ten zeerste wenselik, maar het ware voorzichtig de ouders eerst te raadplegen. Daar de voordrachten over geslachtsziekten na de oorlog in de mode gekomen zijn voor de grotere leerlingen in verschillende onderwijsinrichtingen, heeft dit veel kans tot slagen. * **
Het kleine kind handelt volgens het lustprinciep : wat lust brengt wordt gezocht, wat onlust baart ontvlucht. Het moet zich echter inleven in een realiteit, waar maar al te vaak of stand moet worden gedaan van een voor de hand liggende lust, en onlust aanvaard. Het moet zich aanpassen aan het realiteitsprinciep. Bij het in aanraking komen met de materiele werkelikheid verwittigen de natuurlike sankties het kind dat het met zijn grijpgrage vingertjes niet overal aankomen mag. Ook zonder de tussenkomst van de ouders kan het op dit gebied een heel eind vooruit. Dit is echter niet het geval met de sociale realiteit met zijn conventies en zijn moraal. Het kind wordt alleen een sociaal wezen onder de inwerking van de ouders, en dit ,
140
wordt meer speciaal opvoeding geheten. We zegden het reeds het kleine kind past zich niet vanzelf en graag aan bij al de beperkingen, die het realiteitsprinciep hier aan zijn luststreven stelt. Dwingende motieven moeten er hem. toe bewegen. Dit is vooral waar voor de identificering optreedt, maar ook nadien moet het Boven-ik van het kind gesteund worden in zijn strijd tegen het Lust-ik. Deze motieven zijn tweeeerlei : vermeerdering van liefdebetuigingen vanwege de ouders, die volgt op het volbrengen, en vermindering ervan die volgt op het niet volbrengen van wat vader-moeder voor goed houden. Dit zijn zeer pregnante motieven, omdat de ouders het eerste lief deobjekt zijn van het kind : het verlies van de ouderlike liefde betekent een ramp voor het verlangen van het kind, een bewijs van grote aanhankelikheid integendeel wordt zeer op prijs gesteld. Opdat dit motief zijn volledige inwerking zou hebben en behouden, mag de ouderlike liefde noch te intens noch te weinig intens zijn. Wanneer de gewone liefdebetuigingen zo innig zijn, dat de vermindering of onttrekking uitgesloten blijkt, verliest dit motief natuurlik zijn doelmatigheid. Ook de hoop op een « liefdepremie » verliest zijn aantrekkelikheid, daar die toch steeds en kosteloos ter beschikking staat. Wanneer integendeel de liefde een waardeloos bezit of een verloren kleinood is, kan hieruit ook Been drijvende kracht verwacht worden. Er moet in de uitingen van de ouderlike liefde een zekere variabiliteit bestaan, zo dat een plus of minus wel degelik en scherp gevoeld worden. Naast deze motieven, die een beroep doen op de instinkten van het kind, is er ook een dat het Ik aandoet als een bedreiging, n.l. de vrees voor pijn of verminking, toegebracht door de ouders, die ten slotte, als het er op aankomt, toch de sterksten zijn. Dit is een voortzetting van de kastratiebedreiging, en het koncentreert zich in deze. Zo begint het kind van het derde tot het zesde levensjaar zich in te leven in de eisen van de samenleving. De gevaarsituatie bestaat echter alleen wanneer de ouders de 141
onhebbelikheden het kind ontdekken. En dit is het verschil met zijn aanpassing bij de materiele werkelikheid, die een ideaal blijft. Hier komt de vorming van het Boven-ik, waardoor het kind de ouderlike bevelen voor eigen rekening gaat overnemen, en in zichzelf de sankties draagt in de vorm van gewetenswroeging. De vorming van het Boven-ik, die te dank& is aan de identificering, gaat echter zeer geleidelik, en men kan zeggen dat dit proces pas voltrokken is na de puberteit, waarop de grote jongens en meisjes eindelik op eigen vleugels gaan vliegen. Intussen is het gezag nodig om het Lust-ik, dat steeds aanwezig blijft, te bestrijden en om te vormen tot een fatsoenlik en moreel wezen in de huidige samenleving. Deze strijd wordt geleid door de ouders of de andere gezagspersonen, die hun plaats innemen. Zoals we reeds aanduidden hebben deze twee wapens te hunner beschikking: beloning, — de liefdepremie, — en straf, — onttrekking van lief de of toevoeging van onlust. Met beiden zijn in bepaalde omstandigheden uitslagen te bereiken, en het is niet mogelik in statistieken de gevolgen te vergelijken. Wij zullen in hetgeen volgt de straf van psychoanalyties oogpunt uit onderzoeken, en we hopen dat door de theoretiese beschouwingen zal ingezien worden hoe deze in het algemeen niet het beste opvoedingsmiddel is. Straf is : elke pijn of genotsvermindering door de opvoeders toegebracht aan het kind, als gevolg van een verkeerde handeling van dit laatste. Dit wordt zeer gauw als een ondragelike vernedering gevoeld, en zelfs als een onduldbare onrechtvaardigheid. De gewone reaktie hierop is haat en wraakzucht. Dit werd klaar in het licht gesteld door K. Pipal. We halen alleen maar 66n getuigenis aan van een elfjarig meisje : « Als vader of moeder me slaan, zou ik willen terugslaan, maar ik durf niet. Eens waren we aan tafel, toen moeder me een oorveeg gaf. Ik ben zo woedend geworden, dat ik alle scheldnamen roepen wou. >> (1) ( 1 ) K. PIPAL : Du, Menschenqualer I Z. f. psa. Pad. 1931, bl. 342. 142
Eigen jeugdherinneringen bevestigen dit ten voile. Men denke maar aan Jan Lighthart : 0, hoe haatten en vervloekten we die kerel, die gemene kinderbeul. Als we maar gekund hadden, we hadden hem tot modder getrapt. Maar daar stond hij, onaantastbaar, in zijn macht als meester. » ( 1 ) Straf, vooral vaak voorkomende en brutale straf, vormt rebellen, die een afkeer voor hun ouders, en via deze voor alle gezag koesteren. De haat- en wraakgevoelens kunnen zich tegenover de ouders niet laten gelden, openlik altans, maar de wrok wordt uitgewerkt op zwakkeren. Gorki beschrijft dit meesterlik : « Iedere dag, tijdens de rumoerige bedrijvigheid van de morgen, in de brandende stilte van de middag en in het stil gesuis van de avend klonk het gejank en geschreeuw der kinderen. Deze werden aan hun haren getrokken, ze kregen duwen, stoten, oorvijgen, kortom alle mogelike ransel ; ze werden met berktakjes en met riemen geslagen, en dit maakte dat Matwej, die nooit op die manier mishandeld was, met een warme dankbaarheid en achting aan zijn vader dacht. De op deze wijze afgeranselde kinderen bespotten elkaar eveneens, ook zij sloegen er met hartelust op los ; ze hadden geen greintje medelijden met dieren. Als in de herfst de vogels wegvlogen, vingen ze een massa van die zangvogels en ze kwelden hen zonder enig doel in enge, smerige kooien ; in het voorjaar plaatsten zij uit paardenmanen vervaardigde vallen : als een vogel dan in zo'n dunne stevige strik raakte, brak hij meteen zijn pootjes, en het gebeurde dan ook vaak, dat hij dood in de vallen werd gevonden. » De jongens plagen en mishandelen de meisjes : Als de geplaagde kinderen begonnen to huilen, dan verscheen er bijna altijd een tevreden glimlachje op de gezichten der knapen. Bij alle spelen kwam het verlangen duidelik voor ( 1 ) J. LIGHTHART : Jeugdherinneringen, Groningen, 1919, bl. 23. 143
de dag om pijn te veroorzaken en om op een ruwe harteloze wijze de meerderheid van de man te tonen. » ( 1 ) Er zijn kleine onverbeterliken, die bij hun opvoeders soms de indruk wekken dat zij er werkelik op staan gestraft te worden. Ze hebben pas straf gekregen of ze zijn al weer ongehoorzaam of slordig of vuil of opstandig. We hoorden eens zeggen : het is net of dit kind door de duivel bezeten is ! Er is bij de analyse van zulke gevallen gebleken dat de strafbehoefte werkelik bij sommige kinderen bestaat. Deze behoefte aan straf berust op een onbewust schuldgevoel. Wie een geheime zonde bedreef, leeft in de angst voor de straf, verwacht straf, en is pas rustig als de straf voorbij is. Dit is ten slotte : hij verlangt naar straf. Wanneer een kind uit de Oedipusperiode wrang schuldgevoel is blijven behouden wegens doodswensen, incestbegeerten of onanie, en dit verdrongen en dus onbewust geworden is, kan dit schuldgevoel bij gevoelige naturen een onrust verwekken, die voor betrokkene onverklaarbaar is, maar waardoor hij onwillekeurig zoekt naar bestraffing, d. i. naar boete. Wordt hier nu op gereageerd met goedheid door de opvoeders, dan blijft de behoefte aan straf onbevredigd, en het kind wordt al maar stouter. Komt er straf, dan wordt het kind rustiger : aan zijn behoefte is momenteel voldaan. Maar daar de straf niet ging om de vroeger bedreven, geheime zonde, daar dus de oorzaak onaangetast bleef, blijft ook het schuldgevoel bestaan. En het kind wordt na korte tijd gedreven door dezelfde knagende worm naar nieuwe boete, d.i. nieuw misdrijf. Eenzelfde mechanisme drijft ook diegenen die tans nog ten prooi zijn aan zwaar veroordeelde, onontdekt gebleven onanie. Ook hier : behoefte aan straf. Niet de duivel, maar de << zonde » heeft het kind in haar bezit. Het ophef fen van het schuldgevoel is alleen mogelik, (I) MAXIM GORKI : Matwej, de noon van een non. Amsterdam, bl. 141. 144
— en daarmee radikale wijziging in de gedragingen, — door een bekentenis van de kleine schuldige >>, die hierbij rust vinden kan. Gaat het echter om een zogenaamd misdrijf uit de Oedipusperiode, dat dus niet meer bewust is, dan moet een analyse plaats hebben om na bewustmaking van de verboden daden en wensen, het gevoel van schuld te doen verdwijnen en meteen de oorzaak van het onfatsoenlik gedrag. Deze behoefte aan straf kan in uitzonderlike gevallen gedetermineerd zijn door een zeer ontwikkeld masochisme. Zie J. J. Rousseau. Maar ook de houding van de straffende opvoeder en zijn motieven komen soms in een vreemd daglicht te staan. Gewoonlik zijn het geen beweegredenen in verband met het welzijn van de kwekeling, die hem drijven tot straf fen. In de grond weet hij dat zelf ook wel, en in zijn buien van rechtzinnigheid, legt hij het op rekening van de zenuwachtigheid. Is er een behoefte aan straf bij sommige kinderen, bij vele ouders is er een behoefte tot straf fen. De volwassen man, b.v., die in zijn kinderjaren door zijn vader streng werd behandeld, en daaronder veel heeft geleden, heeft zich desniettegenstaande met deze strenge vader geidentificeerd ( ook het tegenovergestelde is mogelik) en herhaalt nu, zelf vader, de harde behandeling, die hijzelf vroeger verdragen moest. Zo gaat de vrouw, die bij haar huwelik diep geleden heeft onder de wrevelige tegenstand van haar moeder, op haar beurt, met haar dochter net op dezelfde wijze handelen. Men denke aan AVE van H. Teirlinck. Ook een andere identificering is mogelik, en die komt speciaal voor bij vrouwen. Het kind wordt als een deel van haar zelf aangezien en aldus narcistisch aanbeden. Als nu de moeder zelf door onbewust schuldgevoel gemarteld wordt en dus behoefte heeft aan straf, kan ze, dezelf de gemoedsgesteltenis veronderstellende bij haar kind, dit straf fen zoals ze zichzelf wenst te straf fen. We zeiden dat niet altijd het welzijn van het kind de 145
wezenlike beweegreden is van de straf. De vader ziet b.v. met kommer dat zijn zoontje zich niet gedraagt zoals hij het wensen zou. Zijn vernietigingsdrift, die hem hierbij te pakken heeft, zoekt een klep, en vindt een klap. Wie lijdt onder een minderwaardigheidskompleks, en de behoefte om zich te doen gelden niet uitwerken kan in de samenleving van volwassenen, vindt bij weerloze kinderen een geschikt terrein om aanzien te winnen in eigen ogen door uitzonderlik streng optreden. Natuurlik worden in al deze gevallen hogere morele redenen ingeroepen : de noodzakelikheid van een geeerbiedigd gezag, de noodlottigheid van een te weke opvoeding en vele andere, en wel te goeder trouw. Maar dat zijn rationaliseringen. « Innerlike, oorspronkelike driften projekteren zich op het verstandsvlak af. Ze drijven ons tot zeggen, en we heten te redeneren. » (J. Ligthart) **
Hiermee hebben we alleen beoogd enkele moeilike en aktuele opvoedingsproblemen te onderzoeken in het licht van de psychoanalyse. Het zijn bouwstenen, meer niet. Een totalitaire » psychoanalytiese pedagogiek bestaat er niet. We vertrouwen dat de aandachtige lezer bij de analyse van de psyche van kinderen en adolescenten de voor de hand liggende pedagogiese konklusies zelf zal vinden. We hebben het overbodig gevonden deze telkens en telkens weer aan te duiden.
146
VII. OM TE SLUITEN en om alle misverstand te voorkomen moet er nogmaals aan herinnerd worden dat de psychoanalyse een wetenschap-in-wording is. En zelfs als zij haar laatste woord zou gesproken hebben, dan nog zullen de andere takken van de psychologiese wetenschap hun bestaansreden behouden. Want de psychoanalyse is en blijft een speciale tak van de psychologie : die van de instinkten en hun aanpassing, en meer in het bizonder nog van de onbewuste motieven en het onbewuste leven. Dat er veel in ons omgaat zonder dat we er helder besef van hebben wisten reeds de grote kunstenaars van alle tijden, weten ook alle mensen, die de moed en de tijd hebben zichzelf en de anderen even aandachtig gade te slaan.
147
VIII. BIBLIOGRAFIE I. WERKEN OVER DE PSYCHOANALYSE IN HET ALGEMEEN : Prof. Dr S. Freud heeft van 1893 tot 1930, 44 werken geschre.. ven over psychoanalyse, zonder de tijdschriftartikelen mee te rekenen. Gedurende deze periode zijn in de verschillende landen van de wereld 609 werken verschenen van andere schrijvers over de psychoanalyse. Het is onmogelijk en ook overbodig al deze werken hier op te sommen. We geven alleen op wat een gewoon belangstellende het best kan inzien en... bestuderen. S. FREUD : Gesammelte Schriften. 11 Bande. Wien. Daaronder voornamelik : - Vorlesungen zur Einfiihrung in die Psychoanalyse. Ook in het Nederlands vertaald onder de titel : Psychoanalyse. Wereldbibliotheek, Amsterdam. - Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie. In het Frans vertaald onder de titel : Trois essais sur la theorie de la sexualit& Paris, Gallimard. — Theoretische Schriften, en daaruit vooral : Jenseits des Lustprinzips. Das lch und das Es. Zur Einfiihrung des Narzismus. Massenpsychologie und Ich-Analyse. — Totem und Tabu. In het Frans vertaald als : Totem et tabou. Paris, Payot. Nog : Neue Folge der Vorlesungen, Wien, 1933. Dr. 0. PFISTER : Was bietet die Psychoanalyse dem Erzieher. Leipzig. In het Frans vertaald onder de titel : La psycho-analyse au service des educateurs. Berne, 1921. Dr. J. H. VAN DER HOOP : Nieuwe richtingen in de zielkunde. Arnhem, 1927. Dr. F. WITTELS : Fieud. Paris, Alcan, 1925. STEFAN ZWEIG : Freud. Franse vertaling Paris, Stock. 1932. G.H. GREEN : The daydream. London. Verder nog volgende kritiese werken : Dr. J. LAUMONNIER : Le Freudisme, 1925. Paris, Alcan. Dr. Ch. BLONDEL : La psychoanalyse, 1924. Paris, Alcan. 148
Dr. BOPP : Psycho-analyse en katholieke opvoedkunde. Vert. Van Goethem. Leuven, 1925. Het is ook aan te bevelen een paar werken te lezen van de dissidente leerlingen van Freud : A. ADLER : Heilen und Bilden. Leipzig. Menschenkenntnis, Leipzig. In Nederlandsche vertaling uitgegeven te Utrecht. C. G. JUNG : L'inconscient. Paris, Payot, 1928. Psychologische Typen. Zurich, 1925. Dr. W. STEKEL : Nerveuse angsttoestanden en hun behandeling. Nederlandse vertaling. Leiden, 1925. Het tijdschrift : Internationale Zeitschrift fur Psychoanalyse, Wien, dat in zijn 20e jaargang is, is het officieel orgaan van de internationals psychoanalytiese vereeniging, die in 1933 afdelingen telde in de Verenigde Staten van Amerika, Engeland, Duitsland, Indie, Japan, Hongarije, Nederland, Rusland, Zwitserland, Frankrijk en Oostenrijk. De tijdschriften : Imago en Die psa. Bewegung, beiden te Wenen uitgegeven, behandelen bizondere aspekten van het menselik leven in het licht van de psychoanalyse. In Frankrijk wordt de Revue frangaise de psychoanalyse uitgegeven, en in Engeland : The international journal of psychoanalysis.
II. WERKEN OVER DE PSYCHOANALYSE VAN HET KIND EN DE ADOLESCENT : S. FREUD : Analyse der Phobie eines fiinfjdhrigen Knaben. Aus der Geschichte einer infantilen Neurose. Eine Kindheitserinnerung des Leonard Da Vinci. • Eine Kindheitserinnerung aus Dichtung und Wahrheit. Dr. H. HUG-HELLMUTH : Aus dem Seelenleben des Kindes. Wien, 1921. Dr. O. PFISTER : Die Liebe des Kindes. Leipzig, 1922. Die Behandlung schwer erziehbarer und abnormer Kinder. Bern. Vermeintliche Nullen und angebliche Musterkinder, Bern. H. ZULLIGER : Psychoanalytischer Erfahrungen aus der Volksschulpraxis, Bern. Aus dem unbewusten Seelenleben unserer Schuljugend, Bern. Dr. S. BERNFELD : Sisyphos, oder die Grenzen der Erziehung, 2e druk, 1928, Wien. ANNA FREUD : Einfiihring in die Technik der Kinderanalyse, Wien, 1929.
149
MEL. KLEIN : Die psychoanalyse des Kindes. Wien, 1932. G.H. GREEN : Psychoanalysis in the classroom. London, 1924. W. LAY : The child's unconscious mind. New-York, 1922. G. F. MORTON : Childhood's fears, London, 1925. M. CHADWICK : Adolescent Girlhood. London, 1932. X.X. : Journal psychanalytique d'une petite fille. Franse vertaling .uit het Duits. Paris, 1928. CH. BAUDOUIN : L'ame en fanzine et la psychanalyse. Neuchatel, 1931. Dr W. STEKEL : Brieven aan een moeder. Zutphen, 1929. C. G. JUNG : Analytische psychologie en opvoeding. Zutphen, 1928. Uber Konflikte der Kindlichen Seele. Leipzig, 1916. Dit laatste werkje werd geschreven toen Jung nog volgeling was van Freud. Het standpunt van de individuaalpsychologie wordt o.m. uiteengezet in : ALFRED ADLER : Individualpsychologie in der Schule, Leipzig, 1929. In het Nederlandsch vertaald en uitgegeven te Utrecht. Dr F. & R. KUNKEL : Opvoeding tot persoonlijkheid. Nederlandse vertaling, Amsterdam, 1930. A. ADLER : Schwer erziehbare Kinder, Dresden. K. SEELMANN : Das jiingste und filteste Kind, Dresden. M. SCHIRRMEISTER : Das verwOhnte Kind. Dresden. Dr MAX-REIS : Das krfinkelnde Kind. Dresden. Dr. L. SEIF : Das musterkind. Dresden. OTTO KAUS : Das einzige Kind. Dresden. A. APPELT : Das stotternde Kind. Dresden. Dr. E. WEXBERG : Das fingstliche Kind. Dresden. RUTH KUNKEL : Das sexuell friihreife Kind. Dresden. H. FREUND : Das bettnássende Kind. Dresden. H. WEISKOPF : Das faule Kind. Dresden, enz. Al deze werkjes werden in het Nederlands uitgegeven onder de titel : Het moeilijke Kind door de Wereldbibliotheek te Amsterdam. Het tijdschrift : Zeitschrift fur psychoanalytische Pfidagogik, Wien, dat in deze stutlie steeds aangeduid wordt als Z. f. psa. Pad. is gespecialiseerd in de psychoanalyse van het kind en in haar pedagogiese toepassingen. Het bestaat sedert 1926, en heeft reeds talrijke speciale nummers uitgegeven, o.m. over : Onanie, Strafen, Stottern, Nacktheit, Selbstmord, Menstruation, Sexuelle Aufklarung, Spielen und Spiele, Intellektuelle Hemmungen, Erziehungsberatung. De lezing van dit tijdschrift is onontbeerlik voor wie op de hoogte wil blijven van de psychoanalyse van het kind.
150
INHOUD
Bladzijden Dr. J. H. Van der Hoop, Een woord vooraf Inleiding I. Het kind onder het zesde levensjaar A. de kinderlike sexualiteit B. de kompleksen C. weetgierigheid en sexualiteit D. traumatiese schokken II. Het kind van het zesde tot het twaalfde levensjaar A. het Boven-ik B. de werking van het Boven-ik III. De puberteit A. de lief de .. B. de sexualiteit C. traumatiese schokken, — de menstruatie IV. Het voile leven .. V. Neurose . VI. Opvoeden VII. Om to sluiten . VIII. Bibliografie
•
7 11 19 20 27 48 52 63 63 69 78 80 84 90 98 112 120 147 148
151