HET HUIS VAN GOD: van afgebakend meesterwerk tot hemelse oneindigheid Het gebed is een heilig moment wat bijna altijd gebeurt in een rustige ruimte afgesloten van de buitenwereld. Het bieden van materiële ruimte voor het eren van god kan daarom gevonden worden in de architectuur. Alleen is men door de eeuwen heen het 'huis van god' anders gaan vormgeven en bouwen. Bouwen voor god is een verschijnsel dat vroeger veel meer betekenis had dan dat vandaag nog heeft. Kerken zijn niet meer de imposante meesterwerken die in de Romaanse of Gotische tijd werden voltooid en een enorme indruk op ons gevoel voor schoonheid achterlaten. 'Gods wolkenkrabbers' (Le Corbusier) hebben een metamorfose ondergaan, de kerkgebouwen van tegenwoordig zijn 'klein' en kunnen doorgaan als clubgebouwen waar men zijn eigen god aanbid. Toch blijven kerken herkenbaar, ook de nieuwe zijn vaak markante accenten in de eenvormigheid van de nieuwe woongebieden. Zij vragen, gewild of ongewild ieders aandacht. En wanneer het begrip kerk valt, tovert dit bij de toehoorder gelijk een beeld voor ogen. Dit is dan vaak een beeld van een imposant gebouw met een hoge en langgerekte binnenruimte, waar het licht van de zijkanten naar binnenvalt door rijk gedecoreerde ramen. De bezoeker wordt bewust gemaakt van de eigen nietigheid en een stemming van eerbied en ontzag wordt afgedwongen. De beleving van zo'n kerkruimte is een mysterie op zich, het is een ruimte met een geheel eigen karakter, die even uittilt boven het gewone bestaan. Een wereld van tekens en symbolen. Mysterieuze symboliek die hemel en aarde met elkaar verbindt. Terwijl de hedendaagse kerkbouw veel meer weg heeft van lage gebouwtjes met een kunstmatig sacraal sfeertje. Een ieder kan een huis naar eigen keuze en smaak laten bouwen, vorm, kleur, materiaal en sfeer zijn te bepalen naar eigen voorkeur. Maar wat als dit huis nu een gebouw is waar mensen hun god vereren, wie bepaalt dan hoe er gebouwd wordt, en sterker nog wie bepaalt de vorm. In hoeverre hangen uiterlijk en atmosfeer samen, hoe wordt die sfeer opgeroepen? welke elementen zijn van doorslaggevend belang en welke hebben geen invloed? Om enigszins een beeld te krijgen van de elementen die tezamen het archetype 'kerk' vormen, zal men terug moeten kijken naar de klassieke oudheid. De eens verloren gegane techniek van steenbouwkunst van de Egyptenaren werd opgepikt door de Grieken, en na de piramides bouwden zij tempels om hun goden te eren. De tempel met de indrukwekkende colonnades was veel meer een paradeplaatje dan dat het een sacraliteit herbergde. De uiterlijke vertoning was belangrijk, maar het eren van de goden gebeurde binnen. Hier bleef het echter bij een beeld van een god in de cella van het gebouw. Het is zowel bij de Egyptenaren als bij de Grieken duidelijk, dat men de verbondenheid tussen mens en God met architectuur wilde uitdrukken. God was belangrijk maar de aandacht ging ook uit naar de uiterlijke vertoning van zijn huis, men toonde hiermee macht en kennis van de bouwkunst te hebben. Het Pantheon in Rome was het eerste grote sacrale bouwwerk van de klassieke oudheid waarbij de nadruk helemaal op het binnenste gericht was. Centraalbouw met een duidelijk middelpunt, met de koepel als surrogaathemel waardoor 'hemels licht' viel. Men zag de hemel als een hemels bouwwerk, de aarde was plat en de hemel strekte zich erover uit als het onmeetbare plafond van een tongewelf. Aangezien de hemel niet zonder steun in de ruimte kon blijven hangen, werd hij op zijn plaats gehouden door 4 reusachtige zuilen. De Romeinen wisten dat een grote overspanning veel vereiste en probeerden net als de bouwers van tegenwoordig steeds dichter naar die grote overspanning te komen, het liefst met een zo min mogelijke ondersteuning. Symbolisch stond het vierkant voor de aarde en de cirkel, de perfecte geometrische vorm, voor God. Integratie van vierkant en cirkel was een metafoor voor het evenwicht tussen aarde en hemel. Geometrie van veel kerkarchitectuur uit de tijd van het vroege christendom is gebaseerd
op cirkels, ze zijn zelfs verwerkt in de vorm van het Latijnse kruis. Geometrie, getallen en symboliek waren de belangrijkste bronnen van het mystieke denken. Na de Romeinse tijd zou de betekenis van de architectuur van de religieuze gebouwen een grote ontwikkeling doormaken. Het christendom werd staatsgodsdienst en de nog bestaande tempels werden als kerken gebruikt, oude gebouwen dienden de 'nieuwe' God, en het altaar verving de tribune van de keizer. De boodschap van de scheppende evolutie uit de bijbel was het uitgangspunt bij het ontwerpen en de bouw van de kerken. De voorwaarde waaraan de kerken moesten voldoen was het idee van een schip, of de heilige ark die de mensheid door de tijd heen loodste. Het schip stond naar het altaar gericht, en de kerk kreeg een axiaal met een route van west naar het sacrale in het oosten, het allerheiligste altaar. Het kerkelijk leven beheerst het maatschappelijk denken en daardoor ook nog steeds de gehele bouwkunst. Men bouwde in opdracht van God en probeerde zich hier zo goed mogelijk aan te houden. De binnenruimte was donker en de sfeer was het gevolg van het strenge grondplan en de bouwmethode. In de gedachten van de bouwers was het gebouw één sacraal geheel. De vroegchristelijke basiliek kreeg aan het oostelijke uiteinde van het schip een dwarsschip, een kruisvormig grondplan begon herkenbaar te worden en verwees naar de 4 windstreken in de hemel. De architectuur vond haar vervulling niet in het uitbeelden van haar wetmatigheden, zoals bij de oude Grieks-Romeinse bouwkunst, het kreeg een symbolische inhoud: het moet de bezoeker op mysterieuze wijze in contact brengen met God. De Romaanse bouwkunst bracht ook veel verandering in de architectuur teweeg. Het dubbele dwarsschip zorgde ervoor dat de kerk een deel voor de wereldlijke heerser en een deel voor de hemelse heerser had. Door de torenbouw wordt het horizontalisme verbroken en zet zich een verticalisme in. De toren aan de steeds mooier uitgevoerde westgevel was er om te verhinderen dat het kwaad van de wereld naar binnen drong. De Romaanse kerk met strakke contouren en additieve opbouw van verschillende ruimten, kon de belasting meer plaatselijk op de muren overbrengen, toen het tongewelf door het kruisribgewelf vervangen werd. In plaats van de kleine lichtopeningen was er nu dus een sterkere doorbreking van de muren mogelijk. Door middel van vensters en versieringen ontstond een optische verfijning en leek het massieve dak lichter. Door deze ontwikkeling waren ontwerpers en bouwers in staat meer licht te laten vallen in de centrale ruimten wat het christendom een nieuwe dimensie verschafte. Een dimensie die een hemelse sfeer in de voorheen zware en donkere ruimten verschafte. In de opvolgende gotische kerkstijl hadden allang niet meer alleen de geestelijken invloed op de bouwwijze. De vormgeving van de kathedraal was voor iedereen duidelijk. Het interieur werd één grote ruimtelijkheid, speelser, dynamischer en kleurrijker. De gewelfvelden werden spitser en steunberen werden als constructieve elementen toegevoegd. De bouw ruilde het massieve karakter voor een slankere uitvoering. De kerkelijke bouw die massa en macht liet zien werd lichter en eleganter. Met de elementen van steen, glas, licht en kleur die in volmaakte verhouding tot elkaar stonden gaven kathedralen en rozetvensters uitdrukking aan het spirituele op aarde. De vensters werden gedicht met kleine gekleurde stukjes glas in bijbelse voorstellingen (biblia pauperum), het woord van God. Het kerkinterieur werd hierdoor niet helder verlicht, en er ontstond een nieuw onwerkelijk licht. Dit 'lux nova' was van bijzondere betekenis voor gelovigen. Het licht van God. De goddelijke oorsprong van het licht openbaarde zich doordat het door de heilige voorstellingen in de naar binnen viel. Men begon naar de hemel reikende 'geraamten' op te richten. Deze bouwwerken dienden de mens dichter bij God te brengen. In deze nieuwe kerkvorm kreeg de bezoeker de indruk dat de ruimte niet meer opeengestapelde zware materialen waren, maar een rank breekbaar geraamte waartussen prachtig stralende gekleurde glaspartijen opgehangen werden. De afgebakende binnenruimte verandert in een ruimte die tussen de constructie door verdwijnt naar het oneindige waar God zich zou bevinden. In plaats van strenge religieuze bouwvoorwaarden voor uiterlijk en grondplan, werd licht een belangrijk element om een sacrale atmosfeer te creëren.
Een humanistische periode van verwereldlijking volgde en hield in dat niet langer de kerkelijke leerstellingen golden, maar het verstand en de objectieve waarneming. Copernicus' aarde was niet meer het platte middelpunt van het heelal, de harmonie van de wereld raakte verstoord. Ook de harmonie tussen mens en godsdienst kreeg een zware klap te verwerken. Nadat er in de Renaissance nog duidelijk volgens klassieke traditie gebouwd werd, losten de continue ruimten van de Barok de additieve opbouw af. De kerk werd een combinatie van axiaal- en centraalbouw. De armen van het dwarsschip en de kapellen in de zijbeuken zijn bijna tot één geheel geworden, en alle energie stroomt omhoog naar de kruisingskoepel. Een indrukwekkend koor dat alleen maar 'getekende schrijn' was zonder werkelijke diepte. Architectuur begon een illusionistisch geheel te vormen in de Barok werden dergelijke illusionistische effecten nog eens geperfectioneerd. De wanhopig naar de hemel wijzende pieken uit de Gotiek worden verruild voor de koepels met beschilderingen van hemelse taferelen boven het altaar, die de ruimte tot in het oneindige uitbreiden. In tegenstelling tot de hoge gotische kathedralen gingen de bouwwerken bovenin niet op in een onzekere duisternis. Gezichtsbedrog en het manipuleren van licht werd veelvuldig in barokke kerken toegepast. Licht dat door zijkapellen viel, naar voren of terugspringende muren, de ovaalvorm en golfbewegingen zorgden voor een plastisch en dynamisch geheel. Het manipuleren van het interieur om een sacrale sfeer te creëren was nu echt begonnen. Ook werd in Rococo het materiaal niet onaangetast gelaten. Gips werd verguld, hout werd beschilder als duur marmer. Hoe kon men met een gebouw dat het huis van God was, waar mensen in alle eerlijkheid hun God toespraken, zo oneerlijk met de echtheid omgaan? Hieruit komt duidelijk naar voren dat het materiaalgebruik geen belangrijke factor was. Het was een kwestie van tijd dat de architectuur niet meer in dienst van de kerk stond. En 'even' ging men weer waarde hechten aan de oorsprong van een architectuur die gehoorzaamt aan de eeuwige wetten van harmonie en schoonheid (Grieken). Oude klassieke kerken werden weer gebruikt of nieuwe klassieke kerken werden gebouwd. De Klassieke gebouwen werden vervalst en de eerlijke architectuur lijkt verdwenen te zijn. Als voor één gebouw gold dat bouwen omgaan is met juistheden van materiaal, van techniek van bouwen, dan is dit wel voor een kerk, het huis voor god! De morfologie van de kerkbouw die zo duidelijk parallel liep met de maatschappelijke ontwikkelingen stagneerde. Het ontvluchten van de werkelijkheid zorgde voor het uiteenvallen van constructie en decoratie. Door het ontbreken van elke bijkomstigheid wilde men de klassieke zuiverheid overtreffen. De historische architectuur was massief, zwaar en statisch geweest. Aan het begin van de twintigste eeuw was er een tendens richting het vloeiende, het bewogene, het gracieuze en het vluchtige, wat voor de hand lag in een tijd van enorme versnelling op het gebied van de verkeers- en communicatiemiddelen. Een openere maatschappij zorgde voor een open grondplan. De gemeenschap werd bevrijd van de verplichtingen van de kerk en haar voorwaarden. De voorheen rechthoekige afgesloten vertrekken vertonen nu vloeiende opeenvolgingen van ruimten, met skeletbouw in plaats van dragende muren. Het open grondplan komt overeen met de positie van de mens in de moderne wereld. Er is geen vastomlijnd wereldbeeld meer. Ook gebouwen hebben geen duidelijke voor- en aanzichtzijde meer. Vanuit verschillende gezichtspunten vertonen gebouwen telkens een ander aanblik. Een uitdrukking van het pluralisme. Rond, gewelfd en asymmetrie waren symbolen van vrije ontplooiing. Organische architectuur greep terug op de verhoudingsleer van Plato, zoals voorheen de architectuur van de Renaissance gedaan had. Het menselijke vermogen moest weer richtsnoer van de architectuur worden. De gedachte over het geloof is in de tijd veranderd. Er is meer bekend over het heelal. Bouwconcepten over geloof bestaan niet meer zoals vroeger. De bouwstijl, bouwmethode en het gebruik van bouwmaterialen zijn veranderd. En een kerk die macht uitstraalt is al helemaal uit de tijd. De herkenbaarheid van de oude kerken werd thematisch uitgehold. De meest
uiteenlopende ontwerpen gingen door als kerk. Ranke betonnen constructies met grote spanwijdten gaven kerken een grote elegantie die in de jaren 50 en 60 in de smaak viel. Van Oscar Niemeyer's kathedraal in Brasilia tot de kerk van Sleidinge in België. In scherp contrast met deze indruk van zwevende lichtheid staat het naar de middeleeuwen verwijzende cisterciënzer klooster La Tourette en de monumentale symboliek van Le Corbusier's bedevaartkapel met de vorm van een ark. De drukkende last van de schaaldaken en de massieve witte wanden met kleine lichtopeningen geven een indruk van aardgebondenheid en geslotenheid. Le Corbusier gaf al aan dat noch het uiterlijk, zoals stijl, vorm en versiering, noch het materiaal, licht of zwaar de belangrijkste elementen van een kerk zijn. Het innerlijke, de beslotenheid van de gebedsruimte met het 'gestuurde' mysterieuze licht, is de sacrale 'schatkamer'. Een gebouw die deze mystieke 'woonkamer' niet herbergt is geen woning van God. In plaats van het exterieur zal het interieur van de een kerk altijd de sacrale sfeer blijven vertegenwoordigen, de ruimte moet daarom ook een eigen plaats hebben, een tijdloosheid interieur. De gedachtengang over het geloof weerspiegelt de moderne kerk van nu. Nieuwe ideeën omtrent functie van een kerk verwerpen het oude, en het uiterlijk is nauwelijks in overeenstemming met het beeld dat gewoonlijk van kerken bestaat. De kerk heeft een minder centrale en publieke plaats. Het verzet tegen de tijd, met weerbarstige kerkgebouwen is niet meer. De gewijde kerkbouw moet worden beschouwd als een esoterische discipline die moet worden herontdekt. Belangrijk is dat een kerk losgemaakt wordt zijn van zijn omgeving fysiek of mentaal. God plaats je niet tussen de rest maar til je erboven uit. De plaats van het zijn met God is belangrijk. Men maakt zich een voorstelling van hoe de hemel moet zijn; het gedempte licht van het glas in lood, het licht die het pantheon in beweging bracht, de lichtinval in de kloostertuinen, maar we kunnen niet een deel van de hemel naar de aarde brengen. We proberen met kerkgebouwen sferen te creëren waarvan we denken dat het een hemelse sfeer raakt. De gelovige heeft de drang te proeven van de onbereikbare hemelse sfeer, te lopen op het pad dat naar de hemel leidt, een plek in het paradijs die voor hem of haar verzekerd is. Maar hoe kunnen wij een hemelse sfeer nabootsen als wij niet weten hoe we dit ervaren. De kunstmatig gecreëerde sacrale sferen houden op een bepaalde hoogte op en laten de rest aan de verbeelding van de kerkganger over. Zonder geloofsovertuiging kan sacraliteit niet bestaan. Een omhoog getrokken plafond van waaruit het altaar met licht wordt overgoten. Licht dat naar beneden valt, maar waarvan je niet direct ziet waar het vandaan komt. Het nuchtere verstand zegt dat er een opening moet zitten dat voor lichtinval zorgt. Juist dit 'gestuurde' licht zorgt voor sacrale sfeer, en voor de kerkganger is dit blauwe licht, de kleur van oneindigheid, gestuurd door God. Architectuur voor een bepaald geloof is natuurlijk nog steeds gebaseerd op vormen, namen, structuren uit dit geloof, zoals het kruis. Zij verraden de functie van het gebouw, en geven al een gevoel van een religieuze omgeving aan de gelovige kerkganger, door het verband wat deze met die elementen heeft. Om de profane bezoeker bij het betreden van het kerkgebouw op andere voet te laten lopen, zullen toch een andere elementen van belang zijn, zoals het licht. Het beeld van een kerk is vaak een hoge ruimte met grote overspanning, maar zonder het gestuurde licht zou het ook een grote industriehal kunnen betreffen. Een plat horizontaal georiënteerde kerk met een gesloten dak voldoet ook niet aan het klassieke beeld van een kerk, hier zullen andere manieren gebruikt moeten worden om naar de hemel te verwijzen. Door hier bijvoorbeeld licht te sturen binnen het gebouw kan een bepaalde sfeer tot stand komen waarbij alles gericht is op één (de)centraal punt.
Kerken zijn vandaag de dag niet meer de gehele uitdrukking van het geloof, de verdwijning van de kerken houdt niet automatisch het verdwijnen van het geloof in. Tegenwoordig wil men een eigen sacrale plek om even rust te hebben en te bidden. Voor de toekomstige kerkbouw moeten we de stijl en vorm van de oudheid niet kopiëren maar bestuderen, bezig houden met manieren voor het creëren van die sfeer waar de gelovigen naar zoeken. Het oneindige waar nog nooit iemand van heeft geproefd. Op de computer ontwerpen we virtuele hemelen door middel van belichting, vorm en kleur, maar sacraliteit van het ontwerp kan pas echt ervaren worden wanneer het werkelijk is gebouwd en betreden. Maar tot die tijd bezoeken we de oude meesterwerken, en zitten we in de kloostertuinen tussen vier hoge wanden overdekt door een blauwe hemel, het ultieme contact met God. Francisco Navarro