Het herstel van het gewone leven
Het herstel van het gewone leven Een handreiking aan alledaagse opvoeders (ouders, onderwijsgevenden, groepsleiding, gezinsverzorgster) in problematische opvoedingssituaties
Vierde, geactualiseerde druk
dr. Wim ter Horst
Bohn Stafleu van Loghum Houten, 2006
© Bohn Stafleu van Loghum, 2006 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig van bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. ISBN 90 313 2993 2 NUR 848
Ontwerp omslag: designwork – bno, Deventer Ontwerp binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Automatische opmaak: Alfabase, Alphen aan den Rijn
Eerste druk, 1977 Tweede druk, 1986 Derde druk, 1988 Vierde druk, 1994 Vierde, geactualiseerde druk 2006
Bohn Stafleu van Loghum
Distributeur in België:
Het Spoor 2
Standaard Uitgeverij
Postbus 246
Mechelsesteenweg 203
3990 GA Houten
2018 Antwerpen
www.bsl.nl
www.standaarduitgeverij.be
Inhoud
9 oord vooraf W Inleiding 11 Werkwijze, indeling en nog een poging tot 14 verantwoording
14
A
De opvoeders 16
16
1
Heeft het kind wel echte opvoeders? 17
17
2 2.1 2.2 2.3
21 21 23
2.4
21 Heeft de opvoeder wat over voor deze kinderen? Is de opvoeder wel door de puberteit heen? 21 Is de opvoeder wel uitgeslapen? 23 Heeft de opvoeder het niet te druk met andere 25 problemen? Het ‘verwerken’ van leed 26
25 26
3 3.1 3.2
28de opvoeder open voor en gericht op de kinderen? Is Openheid 28 Intentionaliteit 30
28 28 30
4
Beheerst de opvoeder de grondvormen? 33
33
5 5.1
35 de opvoeder voldoende bijtanken? Kan Gesprekken met andere opvoeders met dezelfde 36 problemen Het zich (opnieuw) invoegen in wijdere 37 samenlevingsvormen Rolverandering 38 Opvoedersvakantie 38 Het (kleine) wonder 38 Informatie 39 Procesbegeleiding 40
35
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
9 11
36 37 38 38 38 39 40
6
5.8 5.9
41 met iemand praten Eens Geloofservaringen 41
41 41
6
Samenvatting 42
42
B
Het kind 43
43
7 7.1 7.2
44dit kind wel helemaal fit? Is Krijgt het kind voldoende slaap? 44 Weet u zeker dat het kind geen ziekte of een aandoening 45 van het zenuwstelsel heeft? Werken de zintuigen van het kind wel goed? 46 Krijgt dit kind wel regelmatig goed eten en drinken? 47 Krijgt dit kind voldoende beweging in de frisse lucht? 47 Is het kind schoon en fris? 47 Vlucht het kind in de ziekte? 48 Wordt het kind door de opvoeders ziek verklaard? 49
44 44
7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
45 46 47 47 47 48 49
8 8.1 8.2 8.3
51 dit kind zich wel veilig? Voelt 51 Wordt het kind bedreigd of geterroriseerd? 51 51 Is het kind angstig? 52 52 Worden de eisen en de verwachtingen niet te hoog of te 53 laag gesteld? 53
9
Onderbreking 55
55
10 10.1 10.2
Heeft dit kind voldoende eigens? 56 56 dit kind te veel eigens? Heeft Heeft dit kind te weinig eigens? 59
56 56 59
11 11.1 11.2
61 Komt dit kind uit zijn schulp? 61 Is het kind wel open genoeg? 61 61 Is het kind wel gericht op de werkelijkheid om zich heen 64 (intentionaliteit)? 64
12 12.1 12.2 12.3 12.4
68 het kind zich redden? Kan Kan het kind zich redden met aanraken? 70 Kan het kind zich redden met verzorgen? 70 Kan het kind zich redden met spelen? 71 Kan het kind zich redden met eten en drinken? 71
68 70 70 71 71
Inhoud
12.5
7
71 het kind zich redden met vieringen en andere Kan rituelen? Kan het kind zich redden met het eropuit trekken? 72 Kan het kind zich redden met werken? 72 Kan het kind zich redden met leren? 73 Kan het kind zich redden met praten? 73
71 72 72 73 73
13.5 13.6
Heeft dit kind de tijd? 74 74 het kind van voor en na? Weet Weet het kind van gisteren en vandaag? 75 Heeft het kind wel een verleden? 76 Kan het kind verder met zijn verleden? 77 Er anders over praten 78 Uithuilen en opnieuw beginnen 79 Heeft het kind toekomstperspectief? 80 Mag het kind zijn eigen tempo volgen? 81
74 74 75 76 77 78 79 80 81
14
Samenvatting 83
83
C
De omgeving 85
85
15
Heeft het kind een omgeving om groot in te worden? 86
86
16 16.1 16.2 16.3 16.4 16.5
87 staat het met de volheid van de omgeving? Hoe Zijn er mensen? 87 Is God er? 87 Zijn er dieren? 88 Zijn er planten? 88 Zijn de elementen er? 88
87 87 87 88 88 88
17 17.1 17.2 17.3 17.4 17.5
89de omgeving geordend voor het kind? Is Is de ruimte in orde? 89 Is de tijd in orde? 91 Is het handelen in orde? 91 Het programma 92 Te veel ordening 93
89 89 91 91 92 93
12.6 12.7 12.8 12.9 13 13.1 13.2 13.3 13.4
8
18
Is de omgeving uitdagend genoeg voor dit kind? 94
94
19
Samenvatting 96
96
D
De werkelijkheid achter de omgeving 97
97
20
98 er indirecte, opvoedingsbelemmerende factoren Zijn vlak achter de omgeving?
98
21
100 er verder liggende, indirecte Zijn opvoedingsbelemmerende factoren?
100
Register 105
105
Woord vooraf
Woord vooraf
Enige tijd geleden werd me gevraagd of ik dit boek weer eens bij de tijd zou willen brengen. Het is sinds 1977 in België en in Nederland veelvuldig gebruikt door allerlei mensen uit de orthopedagogische praktijk en door hen die daarvoor worden opgeleid. Een aantal van hen is zo vriendelijk geweest me de ‘verdere raadgevingen’ te doen toekomen, waarvoor ik me destijds hield aanbevolen. Eerst meende ik dat een ander die taak maar op zich moest nemen, omdat ik me van het orthopedagogische toneel heb teruggetrokken. Zij die niet (meer) met de beide benen op de grond van de opvoedingswerkelijkheid staan, schrijven al te vaak en te gemakkelijk anderen voor hoe ze het moeten doen. Na een aantal gesprekken ben ik ten slotte over dit bezwaar heen gestapt, maar niet dan nadat ik me had verzekerd van de kritische medewerking van enkele mensen die weten waar ze het over hebben als de praktijk ter sprake komt. Bovendien betreffen de aanvullingen en de veranderingen slechts onderdelen. Het gaat er nog steeds om een eerste handreiking te bieden aan opvoeders in een problematische opvoedingssituatie – ouders, onderwijsmensen, groepsopvoeders – en aan hen die deze begeleiden. We weten dat opvoeden en opgevoed worden door allerlei oorzaken soms op een afschuwelijke manier kunnen vastlopen. Vaak is het dan nodig dat er allerlei specialistische of ingewikkelde therapieën, technieken of programma’s worden gebruikt. Maar eerst is altijd nodig dat wordt nagegaan of het gewone, alledaagse, voor de hand liggende wel in orde is. Vaak is een kleine ingreep daar al voldoende om vastgelopen opvoedingssituaties weer te ontwarren, te ordenen en vlottend te krijgen. Maar ook als dat niet het geval is, halen alle gespecialiseerde therapieën met elkaar niets uit als het voor de hand liggende wordt verwaarloosd. Het gewone is voorwaarde voor het bijzondere! Deze opzet stuitte indertijd op sterke weerstanden. Het was een jaar of tien geleden in de orthopedagogiek mode om over het eenvoudige
9
10
Het herstel van het gewone leven
en het voor de hand liggende heen te kijken en alles te verwachten van wonderprogramma’s die met de regelmaat van de klok uit Amerika werden geïmporteerd. Het lijkt me toe dat er sindsdien veel is verbeterd. W. ter Horst Bij de vierde druk Aan het begin van het eerste hoofdstuk is een gedeelte toegevoegd over de liefde, een kernwoord dat met naam en toenaam in de orthopedagogiek niet mag ontbreken. Bij de vierde, geactualiseerde druk Voor de tweede keer in dertig jaar was dit boek nodig weer eens aan een opknapbeurt toe. Het taalgebruik is niet alleen veranderd, maar de inhoud – niet de problematiek – van enkele beschreven situaties werd voor de moderne gebruiker soms wat moeilijk herkenbaar. Zo is er een scène waarin iemand aan een sterk in zichzelf gekeerde, aanstaande buurjongen een instant fototoestel leent met het verzoek een reportage te maken van zijn in aanbouw zijnde huis. Geniale vondst. Eerder kreeg zo’n jongen dan een polaroidcamera. Nu weet geen puber nog wat dat is, maar een digitaal apparaat heeft geen geheimen. Dit soort cosmetische actualisaties zijn met mijn grote instemming en bewondering aangebracht door Piet Hugen. Zelf had ik me al enige jaren aangepast aan de gewoonte van auteurs om geen titels en voorletters meer te vermelden, maar gewoon gebruik te maken van hun roepnaam. De redactie ging hiermee accoord. Vandaar dat dit stukje niet is ondertekend door ‘W.’, maar door Wim ter Horst.
Inleiding
Inleiding
Wij hebben gekozen voor een orthopedagogiek die begint en eindigt in de opvoedingswerkelijkheid van alledag, die door allerlei oorzaken vol misère en narigheid kan zijn. Kinderen, ouders en andere opvoeders verliezen soms de moed om verder te gaan. Ze zijn de weg kwijt of raken elkaar kwijt. Iedereen die zich met opvoedingsproblemen bezighoudt, hoort ouders en opvoeders vaak verzuchten: ‘Wij weten het niet meer.’ En dat is dan nog een gunstig uitgangspunt, omdat hieruit toch een zekere bereidheid spreekt om er wat van te maken en een zekere hoop bestaat dat er iemand is die hulp kan bieden. Maar heel vaak zijn die bereidheid en die hoop bij kinderen en opvoeders bijna of helemaal verdwenen. Vanuit dit soort problematische opvoedingssituaties (POS) gaat de – door ons gekozen – orthopedagogiek werken. Ze wil bereiken dat kinderen en opvoeders weer verder kunnen, dat ze er weer zin in krijgen, dat er nieuwe hoop komt en zicht op de toekomst. Daarom zoekt de orthopedagogiek naar wegen die tot dat doel leiden. Dat is niet altijd een eenvoudige zaak, want de moeilijkheden kunnen groot en bijzonder ingewikkeld zijn. Zo ingewikkeld zelfs, dat er reden is voor specialisatie. Een groep mensen gaat zich dan bezighouden met het begaanbaar maken van één weg met gebruik van allerlei wetenschappelijke gereedschappen, die we meestal aanduiden met het begrip theorie. Dat heeft naast grote voordelen (de wegen die naar het doel leiden, worden beter begaanbaar) ook nadelen: de verschillende specialisten raken het contact met elkaar kwijt omdat ze geen tijd menen te hebben regelmatig samen op het uitgangspunt terug te komen. Dat er ook nog andere begaanbare wegen zijn, komt hen vreemd voor. Zo dreigen ze te vervreemden van elkaar en van het gewone leven. Nu menen wij dat de orthopedagogiek een aantal taken heeft. Eén ervan is dat ze regelmatig voeling moet houden met al die verschillen-
11
12
Het herstel van het gewone leven
de specialisten die, soms ver weg van de gewone opvoedingspraktijk, aan het werk zijn. Hun ervaringen en hun terreinkennis moeten teruggebracht worden naar het uitgangspunt, om daar te worden verwerkt en opnieuw te worden verspreid. Dat is de multidisciplinaire taak. Een andere taak is dat de orthopedagogiek zelf nieuwe wegen moet zoeken die tot het doel leiden en zo moet meewerken aan nieuwe specialisaties, met alle gevaren, maar ook met alle grote voordelen die daarbij horen. Weer een andere taak is dat de orthopedagogiek zich bezig blijft houden met haar uitgangspunt (het vastgelopen dagelijkse opvoeden) en met haar doel (het dagelijkse opvoeden waarmee kinderen en opvoeders nieuw perspectief krijgen). Over deze laatste taak gaat het in dit boek. Ik zal daarbij zoveel mogelijk de praktische weg volgen. Wat kan er in het leven van alledag worden gedaan om het vastgelopen dagelijkse opvoeden weer vlot te krijgen – afgezien van allerlei specialistische therapieën? Wat kan er door de opvoeders worden gedaan voor het herstel van het gewone leven? Daarmee is de ‘doelgroep’ van dit boekje ook omschreven: zij die in het gewone leven met opvoedingsproblemen te kampen hebben: de dagelijkse opvoeders en hun begeleiders. Vaak wordt er bij problemen al iets door een therapeut gedaan. Dat werk moet door de dagelijkse opvoeders ondersteund worden. Maar de therapeut zelf is niet altijd opgeleid om dat te begeleiden. Hij zou – als er geen andere begeleiders van de dagelijkse opvoeders zijn – ook van dit boekje gebruik kunnen maken, dan is de samenwerking maximaal. Ik zal de praktische weg volgen. Niet omdat de theorievorming overbodig is of oninteressant (‘niets is zo praktisch als een goede theorie’), maar omdat ik – dankzij het bedrijven van theorie – wat meer zicht heb gekregen op de opvoedingswerkelijkheid. Dat zicht wil ik doorgeven in de hoop dat de gebruiker er drie dingen mee doet. Ten eerste opvoeden, hulp bieden. Ten tweede noteren wat hij doet, in welke omstandigheden hij het doet en hoe het afloopt. Ten derde verslag uitbrengen van zijn ervaringen. Mondeling op besprekingen en vergaderingen, schriftelijk in rapporten en in artikelen. ‘Is-vragen’ behoren in een praktisch boek zoals dit wil zijn, eigenlijk niet ter sprake te komen. Wat is opvoeding, wat is onderwijs, wat is
Inleiding
de verhouding tussen beide? Wat is de toekomst, wat is hoop? Enzovoort. Deze ‘is-vragen’ zijn wel belangrijk, maar ze horen niet thuis in dit boek. In de afgelopen jaren echter bleek dat ik toch een paar uitzonderingen moet maken. De term ‘het gewone leven’ riep bij een aantal gebruikers zodanig de is-vraag op, dat verder lezen enigszins werd bemoeilijkt. Wat wordt in dit boek verstaan onder het ‘gewone leven’? Het antwoord bestaat uit drie lagen. De eerste is bestemd voor de wat levensvreemde gedragswetenschapper, die alleen iets begrijpt als hij beschikt over wat hij ‘harde’ gegevens noemt, het liefst verkregen door gestandaardiseerde observatieschema’s en/of vragenlijsten waarop statistische technieken losgelaten kunnen worden. Tegen hem zeg ik: Kijk maar in de inhoudsopgave. Daar staat het schema. Niet helemaal zoals u dat graag hebt, maar toch. Zie bijvoorbeeld deel A: Het gewone leven is daar waar het kind opvoeders heeft met de eigenschappen die zijn opgesomd in de paragrafen 1 tot en met 5.9. Nadere hardmaking is misschien noodzakelijk, maar hier niet mogelijk. Zie verder deel B en deel C. Samenvattend: Het gewone leven is daar, waar is voldaan aan de eisen die worden genoemd in mijn boek. Dit antwoord lijkt op het antwoord dat Binet gaf toen ze hem vroegen wat intelligentie was: ‘Intelligentie is dat wat mijn tests meten.’ Oppervlakkiger kan het niet worden gezegd. Het tweede, wat dieper liggende antwoord is bestemd voor volwassen mensen die het leven een beetje kennen en een hart hebben. Tot hen kan men zich richten in wat meer menselijke termen zoals zorg, aandacht, warmte, hartelijkheid. Zij weten wel wat dat is. Daarom kan ik tegen hen zeggen dat ik in dit boek onder het gewone leven versta, dát leven waar kinderen en opvoeders met zichzelf en met elkaar een beetje overweg kunnen en waar men verder komt, ondanks alle horten en stoten. Wie absoluut niet aanvoelt wat daarmee wordt bedoeld, doet er beter aan de opvoedingswerkelijkheid ijlings te verlaten. Het derde antwoord is, dat ik met de woorden ‘het gewone leven’ ten diepste een richtingsbesef probeer uit te drukken van het leven van de belofte, de utopie, het visioen, of hoe men dat ook noemen wil. Het gaat over dat waarnaar christenen verlangen als ze bidden: Uw Koninkrijk kome. Het leven zoals dat eigenlijk geleefd behoort te worden en zal worden.
13
14
Het herstel van het gewone leven
Werkwijze, indeling en nog een poging tot verantwoording
Het leven waarin wordt opgevoed, vormt een eenheid. Dat betekent dat alles heel ingewikkeld met alles samenhangt. Maar als we er greep op willen krijgen, zullen er toch enkele onderscheidingen moeten worden aangebracht. Dat is gevaarlijk, omdat zodoende het zicht op de eenheid verloren kan gaan. Als we maar goed blijven weten dat onderscheidingen eigenlijk theoretische kunstgrepen zijn, wordt het gevaar beperkt, maar het verdwijnt nooit helemaal. De onderscheidingen die ik ga aanbrengen zijn de volgende: het kind, de opvoeders, de omgeving van het kind en de werkelijkheid achter de omgeving van het kind. Daarmee ontstaan al meteen de problemen. Ten eerste: kind en opvoeders horen bij elkaar als de twee zijden van een medaille. Hoe jonger het kind is, hoe meer dit geldt. Ten tweede: kind en omgeving zijn met elkaar vervlochten, omdat een mens (en dus ook een kind) niet alleen een omgeving heeft, maar ook zijn omgeving is. Ten derde: de opvoeders behoren ook tot de omgeving van het kind, ze kunnen daarvan niet los gezien worden. Maar ondanks al deze problemen pas ik de kunstgreep toe. Het kunstmatige dat daarvan het gevolg zal zijn, moet u maar voor lief nemen. De indeling is hiermee gegeven. In deel A stel ik vragen over de opvoeders. Dat ik met hen begin, lijkt vreemd, omdat een theoretische benadering heel anders te werk zou gaan. Dan zou ik moeten beginnen bij de opvoedingssituatie als geheel, om daarna te gaan nadenken over het kind – want dat staat immers in het middelpunt. Afgezien van de vraag of die theoretische benadering wel juist is, begint een praktisch boek altijd met de opvoeders! Oud-vader Salzmann (1740) zei al: ‘Als er problemen zijn in de opvoeding, moeten de opvoeders maar eens beginnen zichzelf af te vragen, of het soms niet aan henzelf ligt.’ Een prima raad. Men heeft zichzelf het dichtste bij de hand. Wat kan en moet er aan de opvoeders gebeuren om uit de problemen te raken?
Werkwijze, indeling en nog een poging tot verantwoording
Misschien veel en misschien niets. Dat is niet duidelijk zonder enig eenvoudig onderzoek en daarbij wil deel A helpen. In deel B gaat het over dezelfde vraag met betrekking tot het kind. Deel C houdt zich bezig met de omgeving. Deel D met de werkelijkheid achter de omgeving. Dit alles onder het voorteken van de vraagstelling van dit boek. Men heeft beweerd dat dit voorteken niet deugt. Dat het gewone leven nooit bestaan heeft. Dat het nu in ieder geval niet meer bestaat – zeker niet in stedelijke samenlevingen. Dat het leven afschuwelijk ingewikkeld is. Dat de problemen van de mensen niet worden opgelost bij de dingen die voor de hand liggen, maar veel verder weg – in de wetenschappelijke instituten, in de politiek. Mensen die hun leven lang gevochten hebben tegen bekrompenheid, conservatisme, achteloosheid en onkunde en hebben gezien dat kinderen in de vernieling raakten omdat men weigerde specialisten te raadplegen die goed hadden kunnen helpen – deze mensen worden kopschuw bij het horen van de titel van dit boek: Het herstel van het gewone leven. Zo eenvoudig ligt het niet, zeggen ze. Ik begrijp heel goed wat ze bedoelen en in zekere zin ben ik het met hen eens – men leze mijn Algemene orthopedagogiek. Maar ik ben het ook met hen oneens. Wat doen we met al onze therapieën, technieken en programma’s als er niet vlak om de mens heen een klimaat is waarin hij kan ademhalen, het gewone dagelijkse gedoe, met kleine vreugden, verdriet, hoop. En daar gaat het mij om. Allen weten we dat ditzelfde klimaat, ditzelfde dagelijkse gedoe verpest wordt door allerlei factoren van buitenaf, die door gewone mensen niet te veranderen zijn. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet iets kunnen doen. En om dat iets gaat het me ook in dit boek. Want het leven is niet alleen afschuwelijk ingewikkeld, het is ook, tegelijkertijd, eenvoudig. Elkaar even aanraken, een kop koffie ingeschonken krijgen, een onverwacht bloemetje op tafel en het plezier van een hond die een eindje met je meedartelt tussen de flats door. Door dit soort merktekens van hoop kunnen we over het afschuwelijke, kwetsbare, ingewikkelde bestaan heen zien en het actief tegemoet treden. Ik geef toe dat ik het bovenstaande niet kan bewijzen. Het is afgeleid van een keuze. Maar die is elders breedvoerig verwoord. Deze laatste poging tot verantwoording is al te lang geworden. Ik keer terug tot mijn onderwerp en daarmee tot hen die in moeilijke omstandigheden belast zijn met de dagelijkse opvoeding en tot hen die hen daarbij helpen.
15