Het Groninger Forum inpassing van een grote publieke functie in een complexe binnenstedelijke locatie
Menno Top
Afstudeer verslag Menno Top, s464004 Datum afstuderen 24 mei 2007 Afstudeer commissie: Dr. ir. A.H.J. Bosman (vz), Ir. J.van Hoof, Ir. R.A.Rutgers
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting
5 7
1. Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling 1.3 Opgave 1.3.1 Hart van stad en Ommeland 1.3.2 Openbaar gebouw, bibliotheek van de toekomst
13 15 15 15 17
2. Werkwijze 2.1 Probleemstelling
25
2.2 Publiek domein 2.2.1 Sociale noodzaak tot binnenstedelijk publiek domein 2.2.2 Uitgangspunten publiek domein
25 29 35
2.3 Bibliotheek vernieuwing 2.3.1 Bibliotheek ervaring 2.3.2 Verslaglegging bezochte bibliotheken 2.3.2.1 Openbare bibliotheek Amsterdam, Pintohuis 2.3.2.2 Centrale openbare bibliotheek Rotterdam 2.3.2.3 Openbare bibliotheek Zeewolde 2.3.2.4 Openbare bibliootheek Groningen 2.3.2.5 Openbare bibliotheek Eindhoven 2.3.2.6 CODA Apeldoorn 2.3.2.7 Universiteitsbibliotheek Utrecht 2.3.2.8 Glaspaleis Heerlen 2.3.3 Public Paradise 2.3.4 Uitgangspunten Groninger Forum
39 41 43 45 47 49 51 53 55 57
2.4 Identiteit van de plek 2.4.1 Oudste historie 2.4.2 Verwoesting en wederopbouw 2.4.2.1 Tussen Grandezza en Schavot 2.4.3 Decennia van binnenstad verbeteringen 2.4.4 Uitgangspunten omgang met locatie
61 63 67 75 71 85
37
3. Ontwerp
93
3.1 Stedebouwkundige inpassing 3.1.1 Beslotenheid van de Grote Markt 3.1.2 Schaalsprong in de bebouwing 3.1.3 Ontsluiten binnengebied 3.1.4 Afschermen van de achterkanten 3.1.5 Binnenpleintjes
93 95 97 99 101
3.2 Architectonische invulling 3.2.1 Functionele organisatie 3.2.2 Circulatieruimten en routing 3.2.3 Zalen en lichtinval 3.2.4 Constructie principe 3.2.5 Gevelmaterialisering 3.2.6 Luchtbehandelingsprincipe
103 105 107 109 111 113
4 Slotwoord
115
5 Literatuurlijst
116
6 Bijlagen op CD 6.1 Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen visie en uitgangspunten voor het latere Groninger Forum 6.2 Siuatie tekening 6.3 Plattegronden 6.4 Doorsneden en aanzichten
De cursief weergegeven onderdelen zijn essays die eveneens los gelezen kunnen worden, maar vanwege hun relevantie bij dit afstuderen in dit verslag opgenomen zijn.
003
004
Voorwoord
Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeerverslag, een verslag van mijn laatste project waarmee ik vele jaren studie af sluit. Gedurende deze studie ben ik altijd heel breed geïnteresseerd geweest, zowel op het gebied van de bouwkunde als ook op vele andere gebieden. Na afloop van de meeste vakken en projecten ben ik daarom bij een breed georiënteerd bureau stage gaan lopen, met het idee daar te ontdekken welke invalshoek ik het interessantste vond, om dan ook in die richting te kunnen gaan afstuderen. Gedurende die stage heb ik aan veel totaal verschillende projecten op verschillende schaalgebieden gewerkt. Achteraf concludeerde ik echter dat juist de afwisseling, de totale breedte en de verbanden tussen verschillende schalen mij zeer interesseren. Kortom geen sturend antwoord waar ik concreet mee aan de slag kon. Ook gedurende dit afstudeerproject zijn er momenten geweest dat ik van alle kanten interessante invalshoeken zag opkomen. Gelukkig hebben gesprekken met vele medestudenten in de maquettewerkplaats en mijn drie begeleiders Jos, Sjef en Reinder mij uiteindelijk toch op een vrij duidelijk afgebakend spoor gezet. De opzet van dit verslag weerspiegelt dit proces. Het begint met een vrij brede theoretisch uitpluizing naar de werking van publieke domeinen, om via verschillende openbare bibliotheken en de ontstaansgeschiedenis van de stad Groningen uit te komen bij een revitaliseringaanpak van een binnengebied middels het op een juiste wijze inpassen van een openbaar gebouw. Dit is uiteindelijk het eerste project geweest waarbij ik de tijd en de rust heb gehad om ook echt eens goed in de locatie te kunnen verdiepen. Iets waar bij eerdere architectuurprojecten onder druk van de begeleiding en de tijd veel te snel overheen werd gestapt. Bij mijn allereerste gesprek met Jos, stelde hij mij een vraag, welke hij vaker heeft herhaalt en waar ik steeds geen goed antwoord op had, namelijk: “welke architect zou volgens jou de juiste zijn voor deze opdracht?” Het uiteindelijke antwoord moet volgens mij een architect zijn die werkt vanuit wat hij op de locatie aantreft, hier de juiste kwaliteit uit kan pakken en deze kan versterken in het uiteindelijke eindresultaat, bOb van Reeth, Charles van den Hove of Koen van Velsen zouden dit moeten kunnen. Al met al is het een project geworden waar ik met veel plezier aan gewerkt heb en ik als een mooie afronding van mijn studie zie. Ik wens u evenveel plezier bij het lezen van dit verslag. Menno Top
005
Samenvatting
Samenvatting Voor dat ik aan dit project begon wist ik dat twee aspecten erin aan bod diende te komen; een binnenstedelijke locatie en een openbare functie. Een binnenstedelijke locatie vanwege de dynamiek en de functie als soort van huiskamer voor de gehele stad. Een openbare functie vanwege de wijze waarop die binnenstedelijke huiskamer gebruikt wordt en wat voor inrichting daarvoor nodig is. In de Groningse binnenstad is bij de bevrijding van de stad in April 1945 de gehele noord- en oostwand van de Grote Markt verloren gegaan. Over de bebouwing die na de oorlog de nieuwe pleinwanden zijn gaan vormen, is men nu zeer ontevreden. Met name de winkelpassage in de oostwand, met haar lange, lage en donkere gangen en die hier achter staande betonnen parkeerkolos maken het zeer wenselijk dit gebied te revitaliseren. De gewenste nieuwe invulling voor dit gebied wordt gevormd door het Groninger Forum, een cultuurgebouw waarin onder andere de Groninger bibliotheek, een deel van het Groninger Museum, het Filmhuis Images en de Volksuniversiteit samengebracht dienen te worden. Een dergelijk programma op een dergelijke locatie was precies waar ik me mee bezig wilde gaan houden, vandaar dat ik deze opdracht heb verkozen voor mijn afstudeerproject. Behalve de ideeën welke leven bij de toekomstige bewoners van het Forum en de positie van de stad Groningen als hoofdstad van het noorden zijn er drie belangrijke aspecten, welke mijn denkbeelden hebben gevormd en aanleidingen zijn geweest voor het uiteindelijke ontwerp, te weten: theorie rondom het publieke domein, de ervaring van verschillende bibliotheken en de directe locatie met haar eigenschappen en historie. Samenvatting: Een verkorte weergave in je eigen Publiek domein woorden van de de hoofdzaken van de Een openbaar toegankelijke ruimte is zolang het niet stof. gebruikt wordt nog niet interessant. Wanneer een ruimte door iemand in gebruik wordt genomen verwordt het op dat [www.leren.nl] moment tot zijn domein. Wanneer zo’n domein door meerdere groepen of individuen wordt gebruikt ontstaan ontmoetingen en daarmee een publiek domein. Wanneer deze groepen elkaar gaan bekijken of er andere vormen van uitwisseling plaats gaan vinden wordt het interessant. De samenleving heeft dit soort plekken ook nodig om de samenhang in de samenleving in stand te houden. De opgave om een gewenst publiek domein mogelijk te maken is drieledig. Ten eerste dient een goede locatie gevonden te worden. Een plek waar zowel een dominante gewenste groepering zijn weg naartoe weet te vinden, als waar voldoende ‘anderen’ zijn of langs komen, om de gewenste ontmoetingen mogelijk te maken. De direct binnenstedelijke context lijkt hiertoe te beschikken over een voldoende gedifferentieerde bezoekerssamenstelling. Ten tweede dient een goede programmatische invulling gevonden te worden, waardoor de gewenste groeperingen ook daadwerkelijk van de ruimte gebruik gaan maken. Bibliotheken lijken hier uitermate geschikt voor, zeker wanneer zij ook beschikken over leeshoeken met een verscheidenheid aan kranten, beelden, internet en andere informatiedragers waarbij iedere groep zijn eigen intresseveld aanwezig ziet, de bibliotheek van Rotterdam toont dit ook aan. Ten derde dient de vormgeving zodanig te zijn dat de verschillende vormen van ontmoeting ook daadwerkelijk mogelijk worden. Deze drie punten overziend valt te concluderen dat de locatie en het programma zeer geschikt zijn om een daadwerkelijk publiek centrum voor alle stadjers te vormen, waar vele ontmoetingen kunnen plaatsvinden, mits de vormgeving maar op de juiste manier wordt aangepakt.
007
Bibliotheek ervaring Bibliotheken zijn intrigerende gebouwen. Dit komt onder andere doordat je als bezoeker collectief iets individueels doet, iedereen net als in een park direct zijn eigen domeintje creëert, waarbij echter de ervaring van de ander wel behouden blijft. In goede bibliotheek gebouwen gaat dit gepaard met een ruimtelijke sfeer die een bepaald respect afdwingt, welke jou je stem als vanzelf doet temperen. Wat van meerdere bestaande bibliotheken is te leren is dat de hoogte van de ruimte, een natuurlijke liefst diffuse lichtinval en een rustige sobere inrichting bij kunnen dragen om deze gewenste beleving te bereiken. Nieuwe informatie bronnen als internet veranderen niks aan de doelstellingen van de bibliotheken als bewaarplaatsen van informatie, waar deze informatie ook beschikbaar gesteld wordt aan een ieder. Door de digitale informatie komen er alleen meer te raadplegen bronnen bij, doordat de hoeveelheid beschikbare informatie hierdoor schrikbarend groot kan worden zijn bibliotheekmedewerkers die de bezoekers van dienst kunnen zijn, bij het vinden van de juiste informatie, ook al belangrijker. Door hedendaagse technologie te gebruiken, zoals inlever en sorteer apparaten krijgen de medewerkers ook tijd voor deze zeer belangrijke taak. Ingrijpender voor de meeste bibliotheken is echter de veranderende rol in de samenleving. Waardoor de bibliotheek in veel gemeenten ook verwordt tot een educatief en cultureel centrum. De beschikbare informatie wordt uitgelegd, van interpretaties voorzien of ter discussie gesteld. Om aan deze taken invulling te kunnen geven ontstaan veel verzamelgebouwen, waarin naast de bibliotheekzalen ook auditoria, filmzaaltjes en cursusruimten aanwezig zijn die door verschillende instanties gebruikt kunnen worden. De plannen voor het Groninger Forum sluiten geheel aan bij deze trent. Ze wil door de functies flink te gaan verweven zelfs nog een stap verder gaan en met recht een ‘public paradise’creëren. Hierbij vind ik het zeer belangrijk dat de specifieke bibliotheek beleving wel behouden blijft. Dat in het Forum ook een afdeling van het Groningermuseum moet komen kan hier aan bijdragen door de overeenkomst qua beleving van bibliotheken en musea. Identiteit van de plek Het directe plan gebied neemt een bijzondere positie in de stadsstructuur in. Dit komt doordat de kern van het gebied eigenlijk nooit echt tot het stadscentrum heeft behoord. Dit doordat het gedurende de verstening van de stad voornamelijk in kerkelijke handen was. Zo kon het redelijk open en groen blijven terwijl de rest van de stad binnen de muren helemaal volgebouwd werd. Na de reductie van Groningen in 1594 kwam veel van deze grond in de handen van de rijke handelaren die aan de Grote Markt woonden en hier hun koetshuizen en tuinen hadden. Hierdoor is het tot aan de Tweede Wereldoorlog eigenlijk altijd een soort van achtergebied gebleven, waarvan de omliggende bebouwing zich naar buiten keerde. De Grote Markt is altijd het bestuurlijke, kerkelijke en gerechtelijke hart van de stad geweest. Ook de oostwand van de markt ging in dit proces mee. Het was dan ook niet vreemd dat de Groningse grootindustrieel W.A.Scholten in 1880 zijn status als machtigste man van de stad onderstreepte door 3 panden in deze oostwand te vervangen door zijn woonhuis. Dit Scholtenhuis als symbool van macht tegenover het stadhuis werd in de oorlog één van de meest gehate plekken van de stad. De Sicherheidspolizei en de Sicherheidsdienst gebruikten het als Aussendienststelle. Doordat de Duitsers zich op 15 april 1945 met name in dit pand terugtrokken, hebben de Canadezen, bij een poging de Duitsers definitief uit de stad te verdrijven, een dag lang de oost- en noordzijde van de markt onder vuur genomen. De in het Scholtenhuis aanwezige munitievoorraad explodeerde en de complete oost-
008
Samenvatting
en noordwand zijn afgebrand. De stad was beroofd van het geweldige besloten centrale plein. Na de oorlog zijn er grote veranderingen doorgevoerd, het besef dat een groot deel van het historische geheugen verloren was gegaan heeft er niet toe geleid om de wederopbouw structuur in de oude context terug te plaatsen. De vooruitstrevendheid van de stad en de mogelijkheid tot een nieuwe groot opgezette structuur leidde tot een ware gedaante verwisseling van de stad. Uitgangspunt hierbij was de verdere groei van de stad van 140.000 tot 220.000 inwoners. Deze groei zou ook het centrum van de stad niet ongemoeid laten, daarom werd de plotselinge mogelijkheid om de Grote Markt verder te vergroten, met als doel dit tevens belangrijkste verkeersplein van de stad meer ruimte te geven, meteen aangegrepen. De oostwand is daardoor 15 meter naar achter verschoven en er ontstaan grote doorbraken in de pleinwanden ten behoeve van het verkeer. Deze ingrepen wil ik met mijn plan weer ongedaan maken door een nieuwe pleinwand weer op de oorspronkelijke voor-oorlogse rooilijn terug te plaatsen en nog veel belangrijker de gaten in de pleinwand te verkleinen, om de markt weer beslotener te maken. Het wederopbouwplan heeft zeer veel vertraging ondergaan voordat pas halverwege de jaren vijftig echt weer gebouwen aan de markt verschenen. Toch restte er nog tot 1975 een gat in de oostwand, omdat de overheid maar niet tot een besluit van de bouw van het geplande cultuurcentrum aan en achter de oostwand over kon gaan. Dit onderdeel van het wederopbouw plan is uiteindelijk naar een ander deel van de stad verhuisd, waarna de huidige winkelpassage en garage op de nog steeds braakliggende plek zijn verschenen. Doordat het merendeel van de bebouwing rond het plangebied naar buiten georiënteerd is, ontstaat in het hart een soort vacuüm, een desolate plek. De “ Een dokter kan zijn vergissingen betonnen parkeerkolos en de lange, lage donkere gangen begraven, een architect kan zijn klanten met hun leegstaande winkels versterken dit karakter nog alleen maar aanraden klimop te planten. meer. [Frank Loyd Wright] De parkeerkolos vormt momenteel de scheidslijn tussen een gebied met overwegend hoge grote wellicht ook een oplossing voor de wederopbouwblokken en de juist kleinschalige vooroorlogse parkeerkolos?? bebouwing. Deze schaalsprong is ook in de fijnmazigheid qua beleving op maaiveld te vernemen. In de oude stad bevind zich een heel stelsel van straten, stegen en gangen, terwijl dit bij de wederopbouw blokken is vervangen door grote doorbraken en doodlopende laad- en losstraten.
Resultaat Voor het binnengebied en op de zuid-oosthoek van de Grote Markt heb ik op een dusdanige manier een ontwerp gemaakt dat: zich schikt naar de omgeving, het binnengebied op een terughoudende manier onderdeel uit laat maken van de binnenstad en waarin een grote publieke functie is ondergebracht. De marktgevel is teruggeplaatst op de vooroorlogse rooilijn en de doorbraken in de pleinwand zijn verkleind om de beslotenheid van dit plein weer enigszins terug te brengen. Door de benodigde gebouwmassa voor het Groninger Forum op te delen in meerdere geschakelde volumes geschied de overgang qua schaal tussen de twee gebieden zeer geleidelijk. Het binnengebied wordt ontsloten vanuit de drie verschillende omliggende gebieden, mede door een nieuwe verbinding naar de Poelestraat, waardoor verschillende groeperingen makkelijk in dit gebied en gebouw kunnen infiltreren. De nieuwe bebouwing fungeert als het ware als een scherm voor de rommelige achterkanten van de naar buiten gekeerde bebouwing. In het binnengebied zijn twee verschillende besloten stedelijke ruimten met ieder een eigen sfeer en uitstraling gecreëerd. De grootste van de twee pleintjes fungeert als een soort binnenstadstuin gedomineerd door bestaande bomen en de historische bebouwing van het Feithhuis. Het kleinste pleintje wordt gedomineerd door de lange gesloten wand van het bestaande filmhuis. Dit pleintje moet door de gebruikers van het Forum opgeëist gaan worden en voor vele verschillende doeleinden worden gebruikt. De verschillende functies zijn zo in het gebouw gepositioneerd dat met name de bezoekers die zich wat langer in het gebouw ophouden makkelijk met elkaar geconfronteerd worden. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de bibliotheek- en museumzalen die als een dubbele helix in één ruimte om een kern naar boven draaien, waarbij van zaal naar zaal een vide doorkruist wordt en men de andere gebruikers waarneemt. Het is een gebouw geworden dit zich voegt in de bestaande stedelijke structuur. De nuchtere Groninger wordt op een subtiele manier uitgedaagd zowel het binnengebied als het gebouw te gaan ontdekken!
Nu bekend is waarom het gebied eruit ziet, zoals het eruit ziet en hoe dit tot stand is gekomen, gaat het erom de kwaliteiten van het gebied op te kunnen pakken en je een houding aan te kunnen meten, hoe hiermee en met de historische lading die het gebied met zich meedraagt om te kunnen gaan. Ontwerphouding De historie van de plek in relatie tot de hedendaagse situatie en stedelijke context hebben mijn houding bepaald. Door te “herinneren wat er niet is geweest” ben ik de mogelijkheden van het gebied gaan ontdekken. Vervolgens ben ik op een aftastende manier te werk gegaan, door op een respectvolle manier nieuwe massa’s in de bestaande stad in te passen, waarbij het overbruggen van de schaalsprong en de mogelijkheid door dit stukje stad te dwalen als onderdeel van een grotere stadsstructuur leidend zijn geweest.
009
010
Samenvatting
011
Inleiding
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Bij mijn zoektocht naar een afstudeerproject waren er twee onderwerpen, welke er in ieder geval in voor moesten komen; binnenstedelijke locatie en een openbare functie. Een binnenstedelijke locatie vanwege mijn fascinatie voor de dynamiek van binnensteden, waarin openbare binnen- en buitenruimten een aaneenschakeling van activiteiten en indrukken herbergen. De ogenschijnlijk chaotische processen en de al dan niet toevallige ontmoetingen in de constante stroom van mensen maken deze dynamiek. Het is heerlijk om op een willekeurige dag deze stedelijkheid te aanschouwen, de overdosis van (non)informatie te absorberen en te analyseren waar de stedelijke structuur leidend is in het gedrag van de gebruikers. Onder andere door theorieën van Camillio Sitte en denkbeelden van Bob van Reeth werd ik me terdege bewust van een collectief geheugen dat in een stad aanwezig is. De kenmerken van een stad hangen nauw samen met dit geheugen. Het zijn de gebouwen en de stedelijke structuren die dit collectieve, door hun fysieke aanwezigheid, in stand houden. Om deze reden vraagt elke ingreep in een oude binnenstad om een zorgvuldige behandeling zodat niet alleen aan huidige functionele aspecten wordt voldaan maar ook het gewortelde stadsbeeld in ogenschouw wordt gehouden. In Groningen is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog een groot deel van de historische binnenstad verwoest. Na deze oorlog zijn er in de binnenstad grote veranderingen doorgevoerd, het besef dat een groot deel van het historische geheugen met de verwoesting van de binnenstad verloren was gegaan, heeft er niet toe geleidt om in de wederopbouw nieuwe De binnenstad is onze huiskamer. Om structuur in de oude context terug te plaatsen. De onze binnenstad aantrekkelijk te houden vooruitstrevendheid van de stad en de mogelijkheid om een is af en toe een nieuwe impuls nodig. Een nieuwe, groot opgezette structuur te ontwikkelen leidde tot nieuwe oostwand, stadsplein en culturele een gedaanteverwisseling van de stad. Nog geen halve publikestrekker moeten hieraan bijdraeeuw later zijn de eerste gebouwen van de wederopbouw gen. alweer gesloopt en hebben plaats gemaakt voor bebouwing Jacq Wallage, burgemeester welke meer rekening houd met de historische structuur van de stad. Het huidige verpauperde gebied direct achter de oostwand van de Grote Markt en de onvrede over die bewuste pleinwand zijn voor de Groningse gemeenschap aanleiding om dit gebied aan te willen pakken. De locatie midden in de binnenstad aan het belangrijkste plein, waar duidelijk behoefte is aan verbeteringen maakte dat toen ik hier de plannen met dit gebied las, meteen wist dat dit mijn locatie voor mijn afstudeer onderwerp moest gaan worden. Een openbare functie omdat ik in eerdere projecten heb ontdekt dat de inpassing in de openbare ruimte en het openbaar gebruik van functies mij zeer interesseerden. Helaas was het meestal door tijdsdruk niet mogelijk hier echt op in te gaan, iets wat ik nu in een langer project wel wil doen. Tijdens de vakoefening Architectuur en Beeldende kunst II met als onderwerp publiek domein is mijn interesse in het publieke nog verder aangewakkerd. Dit was ook de aanleiding om voor het vak Architectuur, Filosofie en Kritiek een verdere literatuur studie over dit onderwerp te doen, welke geleid heeft tot het essay: ‘Sociale noodzaak tot binnenstedelijk publiek domein’. Dit essay zie ik als een beginpunt van mijn afstuderen en neem ik daarom in het volgende hoofdstuk dan ook geheel in dit verslag op.
< Grote Markt Groningen met op de voorgrond de inmiddels weer gesloopte stdahuis uitbreiding van J.J.M. Vegter
013
Inleiding
1.2 Doelstelling De opdracht haakt in op de plannen van onder andere de gemeente Groningen en de openbare bibliotheek Groningen voor de oostzijde van de Grote Markt. Deze plannen zijn ontstaan vanwege de verpauperde situatie van met name de Naberpassage en het achter gelegen binnengbied en met name bedoeld om dit geheel nieuw leven in te blazen. Het stedenbouwkundige plan van het bureau Neutelings-Riedijk neem ik als uitgangspunt, echter door het fictieve karakter van mijn afstuderen kan ik zeer vrij met dit plan omgaan. Het fictieve karakter maakt dat ik met regelgeving, eigendomsrechten en belangengroepen niet in die mate rekening hoef te houden als in de praktijk. Hierdoor ontstaat de vrijheid om tot de beste invulling van het gebied te komen. Het doel van de afstudeeropdracht is om te komen tot een stedenbouwkundig plan voor de oostwand van de Grote Markt en het binnengebied hier direct achter. In het binnengebied doe ik een voorstel voor de huisvesting van Het Groninger Forum. Uitgaande van de raadsnotitie ‘Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen’ waarin de ambities met het later tot Groninger Forum omgedoopte project uiteen zijn gezet. Waardevolle bestaande bebouwing in dit binnengebied zal intact gelaten worden. Hierbij zal onder andere rekening worden gehouden met de herinneringen die de mensen hebben bij de bestaande bebouwing, de schaalverhouding tussen de oude en de nieuwe bebouwing en de aansluitingop de stedelijke (culturele) structuur in het gebied. Waar andere centra zich juist beperken tot enkele functies is de multifunctionaliteit van de binnenstad een kwaliteit. Maar mensen vragen iet alleen om veel functies, het gaat juist om beleving van stedelijke sfeer, cultuur en om ontmoeting en uitwisseling. (nota hart in de stad)
1.3 Opgave
1.3.1 Hart van stad en Ommeland. Ook Groningen ontrekt zich niet aan de grotere mobiliteit van de bevolking en de vorming van de netwerkstad als gevolg daarvan. Voor de stad heeft dit als gevolg dat het als enige grote kern binnen het stedelijke netwerk Groningen-Assen, maar eigenlijk ook voor geheel noord Nederland (en het aangrenzende deel van Duitsland) fungeert als regionaal centrum en economische motor van belang1. De binnenstad van Groningen is bijzonder op verschillende niveau’s. Op nationaal niveau staat Groningen op de kaart door de herkenbare historische stadsstructuur, de status als populaire universiteitsstad, door de uitstraling van het Groninger Museum en evenementen als Noorderslag. De vestiging op een uitloper van de Hondsrug heeft uiteindelijk geleid tot een middeleeuwse morfologie van smalle in noord-zuidrichting lopende parallelstraten, die centraal in de stad gekruist worden door open ruimten bestaand uit de Vismarkt, de Grote Markt en het Martinikerkhof. De Diepenring die grote centrale openbare ruimte en de smalle straten en historische gebouwen omsluit geeft de binnenstad een zeer herkenbare structuur. Door de aanwezigheid van de Rijks Universiteit Groningen en de Hanze Hogeschool wordt de stad door ca. 23.000 studenten bevolkt, dit is 1/8 deel van de gehele stadsbevolking2. Natuurlijk heeft dit zo zijn positieve weerslag op de levendigheid van de binnenstad. Door de hoge culturele kwaliteit en de gedurfde presentatie zorgen onder andere het Groninger Museum en Noorderslag ervoor dat Groningen nationaal bekend staat als een zeer gewaardeerde cultuurstad.
< stedenbouwkundig plan Neutelings-Riedijk
015
Inleiding
Op het niveau van de regio en de stad biedt de binnenstad van Groningen als enige echte binnenstedelijk milieu een multifunctionele veelkleurige omgeving. Maar mensen vragen niet alleen om veel functies. Het gaat om de beleving van stedelijke sfeer, om ontmoeting en uitwisseling. Het gaat om de beleving van publiek domein. Veel centra richten zich op een bepaalde thematisering of kiezen voor privatisering of homogenisering van centrumgebieden, hierdoor sluiten zij delen van het publieke leven uit. De Groninger binnenstad selecteert juist niet. In de binnenstad ontmoet je gewenst of ongewenst, gezocht of toevallig andere mensen en nieuwe situaties. Daarom is juist deze binnenstad zo interessant voor dit afstudeerproject. De aankleding van de openbare ruimte kan echter beter. Er zijn maar weinig plaatsen waar men graag langere tijd verblijft. Hierbij helpt het misschien om de binnenstad nu niet als één centrum te zien, maar meer als een mozaïk van verschillende interessante gebieden met een eigen aantrekkelijkheid. Bij de inrichting van de openbare ruimte kan juist gebruik gemaakt worden van het wisselende karakter. Op het zelfde tijdstip heeft de binnenstad drukke en rustige plekken, gedurende de loop van de dag zijn hierin verschuivingen zichtbaar, juist waar dit soort wisselende plekken overlappen vertonen, kan gebruik gemaakt worden van de enorme beleving van stedelijkheid. De oostzijde van de Grote Markt bevindt zich op de meest interessante plaats van de binnenstad. Het vormt het overlapgebied tussen “drukke”(Herestraat, Grote Markt, Poelestraat) en “rustige” (Prinsentuin, Martinikerkhof, Naberhof) binnenstadzones. Maar ook vormt het een overlap gebied tussen primaire winkelsfeer (Herestraat, Waagstraat, Grote Markt), horecasfeer (Poelestraat, Peperstraat, Grote Markt) en publiek politieke sfeer (stadhuis, provinciehuis). Juist hierom is deze locatie zo geschikt om te ontwikkelen tot het publieke hart van stad en ommeland. Het fenomeen bibliotheek kan alleen overleven door plaats van de actualiteit te worden, door openbare ruimte te belichamen. Rem Koolhaas
Openbaar gebouw, de bibliotheek van de toekomst. Passages uit notitie: “Huis van Informatie en geschiedenis”3 samengesteld door de initiatiefnemers en op 1 november 2004 voorgelegd aan de gemeenteraad.
[Een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking kijkt niet naar de publieke omroep, leest amper nog een serieuze krant en voelt zich nauwelijks nog betrokken bij de politieke besluitvorming. Een zorgwekkende ontwikkeling voor een samenleving die streeft naar participerende burgers. Ook actuele gebeurtenissen, zoals de Irak-oorlog, de economische recessie, het debat over de minderheden en de islam en het groeiende wantrouwen tegenover de politiek geven alle aanleiding tot herbezinning op maatschappelijke uitgangspunten en ideologische visies. Bij deze heroriëntering is er een sterke behoefte aan betrouwbare informatie om zaken in perspectief te kunnen zetten. Openbare bibliotheken en historische musea zijn noodzakelijk om de historische en actuele informatie bij deze heroriëntering te verschaffen. Historische musea versterken het historisch besef, openbare bibliotheken selecteren en ordenen informatie. Beide instellingen dragen bij aan de kennisverrijking van het publiek en aan de versterking van de betrokkenheid van de burger bij wat er zich in de wereld afspeelt. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage aan het democratisch proces geleverd. Bij de uitvoering van hun kerntaken worden de historische musea en openbare bibliotheken geconfronteerd
< luchtfoto van de Groningse Binnenstad
017
Inleiding
met de veranderende wijze waarop het publiek zich informeert. Informatie moet kort, speels en liefst spectaculair aangeleverd worden. Behalve de behoefte aan infotainment en `beleving’ speelt ook een rol, dat gedrukte informatie voor een deel vervangen wordt door het internet en andere nieuwe media. Om ook in de toekomst hun missie naar behoren te kunnen vervullen, moeten publieksinstellingen als de historische musea, archieven en openbare bibliotheken zich beraden op de manier waarop ze het publiek bereiken en aan zich weten te binden De wijze waarop zij in de toekomst hun informatie aanbieden wordt bepalend voor het succes van musea en openbare bibliotheken. Zo is voor Groningen het plan voor Het Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen ontstaan. Hier zal iedereen die op zoek is naar kennis en informatie een unieke ervaring opdoen door de aard en de wijze van presentatie. De bezoeker wordt uitgedaagd om zich een mening te vormen en aan het debat deel te nemen. De integratie van taken en diensten van de bibliotheek met die van het museum en andere deelnemende partners krijgt vorm in domeinen. Hier worden onderwerpen zo gepresenteerd dat aan de traditionele bibliotheek en het traditionele museum een nieuwe dimensie wordt gegeven. De bezoeker krijgt hier de mogelijkheid om verbanden te leggen, onderzoek te doen en zich zeer divers over een onderwerp te informeren. De domeinen zijn dusdanig toegankelijk, dat niet alleen de collectie van de Openbare Bibliotheek vrij beschikbaar is, maar ook de historische collectie van het Groninger Museum voor iedereen gratis te zien is. Met de realisatie van het Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen wordt gekozen voor een inhoud en ambitie waarmee Groningen een instelling van (inter)nationale betekenis krijgt, die zo uniek is dat het velen stimuleert om zowel overdag als ’s ‘Het scheppen van eener lees- en avonds richting Grote Markt c.q. Groningen te komen. Het studiegelegenheid, toegankelijk en geschikt voor allen, zonder verschil van politieke of Huis is bedoeld voor een groot publiek, iedereen is er godsdienstige richting. Een inrichting van welkom en ook iedereen kan er iets van zijn gading vinden. algemeen nut, waar naast de eenvoudige Het Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen zal net ook de zeer ontwikkelde zou vinden wat van zo tot de verbeelding spreken als Das Haus der Geschichte zijn gading is.’ Doelstelling OB Groningen 1903 in Bonn en de bibliotheek van Seattle. Beide instellingen hebben door hun unieke benadering in de wijze van presenteren massaal het publiek naar zich toe weten te trekken. Naast de klassieke bibliotheektaken, zoals lenen, lezen en informatie verzamelen, ontwikkelt de Openbare Bibliotheek zich steeds verder tot een informatiemakelaar, die informatie van maatschappelijke partners op het gebied van cultuur, onderwijs, welzijn en zorg ontsluit en toegankelijk maakt voor iedereen die daar behoefte aan heeft. Informatie wordt daarmee kennis en geeft een antwoord op de vragen waar mensen mee leven. Bovendien voeden bibliotheken op deze wijze het publieke debat. Door de onpartijdigheid van de bibliotheek is het bij uitstek de organisatie die een belangrijke rol kan spelen in het democratische proces. De programmering die het Huis het publiek aanbiedt sluit aan op de actualiteit, is politiek, cultureel en maatschappelijk relevant. De programmering vloeit voort uit het initiatief en het aanbod van kennis vanuit de domeinen en van de partners die een plaats in het Huis krijgen. Daarnaast wil het Huis de basis worden voor radio- en televisie-uitzendingen die aansluiten bij waar het Huis voor staat, het vertellen van verhalen, het geven van informatie, het entameren van het debat. Het Huis kent strategische samenwerkingsverbanden met omroepen, kranten, Hogeschool en Universiteit, Images en Archieven. Het Huis biedt een podium aan congressen en initiatieven die passen in de doelstelling van het Huis en op dit moment in Groningen nog niet plaatsvinden. Onderzoek wijst uit dat er dringende behoefte is aan een 300+ zaal voor openbare debatten en congressen. In het Huis is elke dag wat te doen, < Seattle public library van O.M.A.
019
Inleiding
er draait altijd wel een programma, er is een debat, of er wordt een lezing gehouden, er draait een documentairefilm, er staat een bijzondere tentoonstelling, er komt een radio/tv-uitzending uit het Huis, er is een boekpresentatie. De mogelijkheden zijn eindeloos. De ambitie van het Huis is hoog en meervoudig. Het Huis moet een breed publiek aanspreken uit Stad en Ommeland, maar door de uniciteit van het concept ook bezoekers trekken van buiten de regio. Het publieksbereik kan op verschillende wijzen benaderd worden, maar een aantal van 1 miljoen bezoeken per jaar is realistisch. De huidige Centrale Bibliotheek aan de Oude Boteringestraat kent jaarlijks 750.000 bezoeken. Het Huis dient voldoende capaciteit te hebben om congressen, al dan niet zelf geïnitieerd, te ontvangen en te faciliteren. Naast de genoemde horecavoorziening in het Huis moet er bij het Huis ook plaats zijn voor een goede boekenwinkel naar een opzet die we kennen uit Londen (Foyles) en New York (Barnes & Noble). De bezoekers van een bibliotheek kennen een grote variatie in frequentie en gebruik van bezoek, terwijl ook de verblijfsduur sterk varieert. Zo zijn er bezoekers die vrijwel iedere dag komen om de kranten en tijdschriften te lezen. Zij gebruiken de bibliotheek als een huiskamer met alle sociale contacten die daar bij horen. Andere bezoekers zoeken eens per twee tot drie weken al snuffelend de boeken, cd’s, cd-roms en dvd’s uit die ze willen lenen. Zij laten zich vooral verrassen door het overweldigende aanbod dat de bibliotheek te bieden heeft. Dan zijn er bezoekers die onregelmatig binnen lopen met een vraag, waar ze al dan niet met behulp van een inlichtingenmedewerker een antwoord op hopen te vinden. Voor hen zijn de informatiebronnen, zowel de fysieke materialen als de digitale bestanden die de bibliotheek beschikbaar heeft Wie zich open stelt voor het boek, , voor het originele, voor het onverwachte, die stelt de voornaamste reden om te komen. De bibliotheek is zich open voor verandering. Daarom is een verder een gewilde plek om in het digitaal station te bibliotheek zo kostbaar, we worden in staat kunnen internetten, ook voor mensen die thuis een eigen gesteld met hetgeen bedacht en beschreven is onze eigen weg te gaan. Te midden van een internetaansluiting hebben en voor in Nederland wonende veelvoud aan commerciële impulsen stelt de buitenlanders en toeristen, die met het thuisfront mailen, bibiotheek brede groepen van de bevolking in om met elkaar af te spreken, om kaarten met elkaar te staat zich een eigen oordeel te vormen ruilen of om even te schuilen met een kopje koffie. De bibliotheek is er voor de Stadjers, maar trekt ook mensen uit het Ommeland en uit Noord-Drenthe. ] Het huis verwordt feitelijk tot een publiek domein! Het wordt een plek waar de bezoeker niet alleen verschillende informatiebronnen waar kan nemen, maar zeker zo belangrijk ook verschillende informatiezoekers. Waar de verschillende functies in het gebouw elkaar overlappen ontstaan domeinen, in domein vindt de bezoeker boeken, kranten, tijdschriften, voorwerpen en digitale bronnen. Waarbij het Huis een redactierol op zich heeft genomen. De tegenwoordig alom aanwezige informatie wordt geordend, waardoor de bezoeker niet verzuipt in alles wat tegenwoordig aanwezig is. Het Huis is de plaats waar je gemakkelijk binnen wandelt om je te laten informeren over het laatste nieuws. Daarvoor is op de begane grond een root domein: Actualiteit. Middels schermen en kranten wordt daar ingespeeld op de actualiteit, van presidentsverkiezing tot Olympische Spelen. Het is een sociaal plein, er kan worden koffie gedronken en iedereen komt elkaar daar tegen. Het wordt mogelijk om niet alleen invulling te geven aan de informatiebehoefte van allerlei bevolkingsgroepen, die bevolkingsgroepen kunnen vervolgens, vanuit hun eigen intresseveld of domein, ook met andere groepen geconfronteerd worden. Door het Huis op een dergelijke manier te realiseren volgt het niet alleen de trends en aanbevelingen
021
Inleiding
zoals gesignaleerd op het symposium: “Creating public paradise, building public libraries in the 21st century” op 18 en 19 maart 20044, maar zet het nog een aantal stappen verder.
(Footnotes) Hart in de stad” binnenstadsvisie Groningen. http://www.groningen.nl/assets/pdf/Hart_in_de_Stad_ 2-10.pdf 2 Statistisch jaarboek 2004”http://stadsbron.groningen.nl/contents/1002/statistisch_jaarboek_ 2004.pdf 3 Huis van Informatie en Geschiedenis Groningen: www.higg.nl 4 Creating Public Paradise, building public libraries in the 21st century, Biblion uitgeverij, Leidschendam 2004 1
De maatschappelijke orde te wijzigen is geen architectenwerk; toch kunnen we reeds in ons werk de strenge zakelijkheid beoefenen om het persoonlijke te bevrijden, maar vooral geen nieuwe dwang opleggen. G.T. Rietveld, De 8 & Opbouw, 1937
< kaft van het symposium verslag Creating Public Paradise
023
Werkwijze
2 Werkwijze 2.1 Probleemstelling In de samenleving dienen verschillende groepen mensen van verschillende achtergronden en culturen met elkaar samen te leven. Om dit mogelijk te maken is een wederzijds respect en begrip noodzakelijk. Doordat de verschillende groepen in hun woonsituaties veelal uit elkaar zijn getrokken ontstaat de vraag naar plekken in de stad waar ontmoetingen plaats kunnen vinden. De binnenstad lijkt hier uitermate geschikt voor, maar ook hier is het een gegeven dat de grenzen tussen openbare en collectief gebruikte privé ruimten vervagen. Waarbij het gevaar ontstaat dat de regie teveel uit handen wordt gegeven aan privé partijen, omdat parochialisering en buitensluiting op grond van klasse en rijkdom hier op de loer liggen. Bij de vormgeving van de stad moet daarom zeer bewust worden omgegaan met de sociale impact van ingrepen, waarbij de noodzaak tot publieke domeinen moet worden ingezien.
2.2 Publiek domein Openbare ruimte, gemeenschappelijk gebruik van collectieve ruimte wat houdt dat nu in? Dit zijn onder andere enkele vragen die ik mijzelf stelde geheel aan het begin van mijn afstuderen. Antwoorden zoals ik ze gevonden heb, heb ik verwoord in het essay “Sociale noodzaak tot binnenstedelijk publiek domein”. In deze paragraaf zal ik de essentie van dat essay weergeven. Maar in de volgende paragraaf heb ik ook het totale essay opgenomen. Plekken benoemen als ontmoetingsplek ken....dat zou ontmoeten tot een functie maken. Ik neem aan dat je ‘verkeer’ als zodanig benoemt, daar mag je komen, daar moet je stoppen, maar meer kan je een plek ‘functioneel’niet andoen. Ontmoten is geen functie!
Openbare ruimte, als voor iedereen toegankelijke plaatsen tussen privé gebieden in, is lang niet overal interessant. Het krijgt pas betekenis wanneer het gebruikt gaat worden, wanneer de ruimte verwordt tot een domein. Wanneer een openbaargebied door meerdere groepen of individuen wordt gebruikt ontstaan ontmoetingen en daarmee een publiek domein. De definitie die ik hanteer voor publiek domein is de volgende: plaats waar uitwisseling tussen verschillende maatschappelijke groepen plaatsvindt. Dit leidt tot een bekijken en bekeken worden gedrag. Helemaal wanneer een gebied wordt gedomineerd door één groep, voor hen heerst hier een parochiaal domein, terwijl het voor de andere uitermate publiek is. Dit soort processen vinden niet alleen meer in de openbare ruimte plaats maar ook steeds meer in privé domeinen waar verschillende groepen samenkomen zoals winkelcentra. Dat alleen het samenvoegen van verschillende functies niet voldoende is beschrijft Marc Augé. Hij benoemt stations en vliegvelden etc vooral als niet-plaatsen. Niet-plaatsen zijn ruimten die geen betekenis hebben in de traditioneel antropologische zin van het woord: ze hebben geen identiteit die geworteld is in de geschiedenis of in de sociale relatie van bewoners. Het zijn plekken waar stromen voorbij trekken, maar die zelf geen karakteristieke betekenis verwerven. Het gaat bij publiek domein niet zozeer om de plek als wel om de ervaring. Hierbij is een sterkte groep gewenst zonder dat dit leidt tot uitsluiting en verdringing van anderen. Publiek domein veronderstelt altijd de mogelijkheid bepaalde codes en gewoonten te doorbreken. Publiek domein als sfeer van uitwisseling en confrontatie in de samenleving veronderstelt veel meer de onderlinge nabijheid van verschillende sferen dan het volledig gedeelde gebruik van één en dezelfde ruimte. Het gaat veel meer om de ervaring van de aanwezigheid van de ander, dan om de ervaring van de plaats. < Schouwburgplein Rotterdam, wordt gezien als goed werkend publiek domein
025
Werkwijze
Dankzij de commercie weten we hoe we bepaalde ongewenste groepen uit bepaalde gebieden kunnen weren. Wanneer we dit principe ook om kunnen draaien en daardoor bepaalde groepen ook een plek kunnen geven, kan een aanzet gegeven worden tot gewenste publieke domeinen. Doordat de verschillende groepen in hun woonsituaties veelal uit elkaar zijn getrokken, ‘zwarte’en ‘witte’wijken, ‘zwarte’en ‘witte’scholen, is een ander podium voor die ontmoetingen gewenst. De binnenstad met zijn ‘bekijken en bekeken worden cultuur’ lijkt daar uitermate geschikt voor. De opgave om dit gewenste publieke domein mogelijk te maken is driedelig. Ten eerste dient een goede locatie gevonden te worden. Een plek waar zowel een dominante gewenste groepering zijn weg naartoe weet te vinden, als waar voldoende ‘anderen’ zijn of langs komen, om de ontmoetingen mogelijk te kunnen maken. De direct binnenstedelijke context lijkt te beschikken over een voldoende gedifferentieerde bezoekerssamenstelling. Ten tweede dient een goede programmatische invulling gevonden te worden, waardoor de gewenste groeperingen ook daadwerkelijk van de ruimte gebruik gaan maken. Bibliotheken lijken hier uitermate geschikt voor, zeker wanneer zij ook leeshoeken met een verscheidenheid aan kranten, beelden, internet en andere informatiedragers aanbieden waarbij iedere groep zijn eigen intresseveld aanwezig ziet. Ten derde dient de vormgeving zodanig te zijn dat verschillende vormen van ontmoeting ook mogelijk worden. Wanneer verschillende groeperingen geheel afgesloten zijn van andere groeperingen is een publiek domein immers onmogelijk. Juist de mate van zichtbaarheid / intimiteit, visuele relaties, maar ook maatvoering en materialiteit maken hoe een plaats werkt; welke lading, betekenis en referenties een plek verwerft in de samenleving. Openbaarheid staat voor toegankelijkheid. Het is een plek waar mensen elkaar ontmoeten. Het zien en gezien worden’. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt bepaald door de zintuiglijke en mentale ervaring. [Bedaux de Brouwer]
< In de hal van de openbare bibliotheek Rotterdam wordt door de bezoekers uit allerlei achtergronden een potje schaak gespeeld
027
Essay
ook de bescherming van gelijkgestemden zoeken. Volgens Lyn Hofland leidt dit tot privatisering en kolonisering van publieke ruimten, waardoor bepaalde groepen cafés als het ware toe-eigenen of plaatsen in parken of op pleinen bezetten.
2.2.1 Sociale noodzaak tot binnenstedelijk publiek domein. In zijn boek Steden in groei en bloei(1988) typeert de Britse architectuurhistoricus Mark Girouard steden als plaatsen die het hart sneller doen kloppen en het bloed sneller doen stromen. Hij voegt hieraan toe dat dit voor sommigen een opwindende ervaring is maar voor anderen ook bijzonder beangstigend kan zijn. Deze ervaringen ontstaan door het drukke stedelijke verkeer, de vele ontmoetingen en de enorme hoeveelheid informerende prikkels die je van alle kanten bestormen. Dit vindt niet plaats in de huizen of kantoren, maar op die plekken waar iedereen kan komen, de openbare plaatsen waar de stad wordt gemaakt. De openbare ruimte als de voor iedereen toegankelijke plaatsen, die als specie tussen het privé bezit in zit, is echter lang niet overal interessant. Het krijgt pas betekenis wanneer het gebruikt gaat worden, wanneer de ruimte verwordt tot een domein [gebied waarin iemand het voor het zeggen heeft => machtsgebied.]1. Het plantsoen in de buitenwijk krijgt betekenis als plek wanneer mensen er hun honden uit gaan laten, of wanneer de plaatselijke hanggroep jongeren er hun ontmoetingsplaats van maken. Wanneer een bepaald openbaar gebied door meerdere groepen wordt opgeëist, ontstaan ontmoetingen en daarmee publiek domein. Maarten Hajer en Arnold Reijndorp geven in hun gezamenlijke publicatie: ‘Op zoek naar nieuw publiek domein’, de volgende definitie: plaats waar uitwisseling tussen verschillende maatschappelijke groepen plaatsvindt. Een definitie die veel overeenkomsten vertoont met die van Lyn Hofland: publiek domein bestaat uit gebieden waar mensen overwegend met vreemden worden geconfronteerd.2 Confrontatie is een vorm van uitwisseling van informatie, in dit werkstuk zal dan ook uit gegaan worden van de definitie van Hajer en Reijndorp. Door deze definitie te hanteren, wordt het mogelijk om privé- of semi-openbare ruimten waar uitwisseling plaatsvindt ook in beschouwingen mee te nemen. Het stedelijke leven vindt zijn vorm in publiek domein. Om het publieke domein te kunnen doorgronden is enige kennis van de stad, hoe de stad werkt en hoe deze zich ontwikkeld, dus zeer zeker van belang. De socioloog Louis Wirth ziet in zijn, in 1938 gepubliceerde artikel Urbanism as a way of life, de stad als een betrekkelijk grote, dichte en permanente vestiging van sociaal heterogene individuen. Dit brengt volgens hem met zich mee dat men door de vele en diverse confrontaties, zich gereserveerd op gaat stellen tegenover al dat ‘vreemde’. Men zoekt naar overeenkomsten met anderen wat leidt tot een scheiding van sociale functies. Doordat inwoners met een overeenkomstige klasse, etniciteit of religie naar elkaar trekken ontstaat een soort stedelijk mozaïek. Vervolgens stelt hij dat het kenmerkend voor de stedelijke levenswijze is, dat men met groepen en individuen wordt geconfronteerd die over zeer uiteenlopende culturele achtergronden beschikken. De relativering van de eigen cultuur die hieruit voortvloeit, brengt niet alleen instabiliteit en onzekerheid voort, maar gaat eveneens gepaard met verhoogde sociale mobiliteit en een verruiming van individuele keuzemogelijkheden.3 Is het wel zo dat één bepaalde stedelijke cultuur of levenswijze domineert? En is het wel zinvol om te zoeken naar bepaalde gemeenschappelijke kenmerken van het stedelijke levenspatroon? Lyn Hofland (1988) vindt dat Wirth te weinig rekening heeft gehouden met complexe stedelijke relaties en schrijft daarom over steden als samenstellingen van sociaal-psychologische domeinen. Zij maakt daarbij onderscheid tussen het privé domein, gekenmerkt door intieme persoonlijke betrekkingen tussen ‘naasten’, het parochiale domein, gekenmerkt door netwerken, buurt, wijk of groep en het publieke domein, dat bestaat uit gebieden waar mensen overwegend met vreemden worden geconfronteerd. Die domeinen die voor een ieder weer anders zijn, komen vervolgens ook niet alleen naast elkaar voor, maar lopen ook dikwijls door elkaar heen. Wanneer deze theorie gevolgd wordt, vinden in de openbare ruimte dus parochiale overheersingen plaats. Wanneer één groep overheerst is er voor hen ter plekke een parochiaal domein, terwijl het voor anderen om een publiek domein gaat.
Er wordt door vele sociologen de tendens waargenomen, dat in de loop van de modernisering deze processen zich veel meer verschuiven naar privé domeinen. Mensen trekken zich meer terug in hun huizen. Zij beschikken daar over zoveel moderne technologieën dat daadwerkelijke fysieke ontmoetingen minder noodzakelijk lijken te zijn. Dit proces beschrijft Sennet in The fall of public man, 1974 waarin hij duidelijk zijn angst beschrijft voor een lege stad waar niemand zich meer op zijn gemak voelt, doordat het veilige gevoel van ‘bekeken worden’ook wegvalt. Volgens hem is de vercommercialisering van de samenleving één van de oorzaken van het verval van de openbare ruimte. Als oplossing bepleit hij meer multifunctionele ruimtes, zijn teatro mundi6 Volgens Bernhard Tschumi gaat het net zozeer om de gebeurtenis die in de ruimte plaatsvindt als om de ruimte zelf. Als architectuur zowel concept als ervaring is, zowel ruimte als gebruik, zowel structuur als oppervlakkig beeld, dan zou de architectuur moeten ophouden deze categorieën te scheiden en ze laten samensmelten tot ongekende combinaties van programma’s en ruimten. ‘Gecombineerd Programmeren’, ’transprogrammeren’, ’disprogrammeren: deze concepten staan voor de verschuiving en wederzijdse contaminatie van termen7 Maar dat dit niet te verwezenlijken is, door alleen maar veel functies te koppelen beschrijft Marc Augé. Hij ziet vliegvelden bijvoorbeeld, ondanks dat daar behalve het in en uitstappen nog vele functies zijn ondergebracht toch vooral als niet-plaatsen. Als men kan zeggen dat een plaats wordt gedefinieerd door de identiteit, relaties en geschiedenis van zijn bewoners, dan moet een ruimte die niet in termen van identiteit, relaties of geschiedenis gedefinieerd kan worden, de definitie zijn van een nietplaats. Niet-plaatsen zijn ruimten die geen betekenis hebben in de traditioneel-antropologische zin van het woord: ze hebben geen identiteit die geworteld is in de geschiedenis of in de sociale relatie van bewoners. Het zijn plekken waar stromen voorbij trekken, maar die zelf geen karakteristieke betekenis verwerven. Voor Augé vormen deze plekken een typische uiting van de supermoderniteit of beter hypermoderniteit: een moderniteit die gekenmerkt wordt door het exces, de overmaat. Er is een exces aan tijd, aan ruimte en aan individualiteit. Het exces aan tijd heeft te maken met de versnelling van de geschiedenis en de opeenstapeling van gebeurtenissen; het exces aan ruimte berust op de ongelooflijke toename van de actieradius van de meeste mensen; het exces aan individualiteit verwijst naar de toenemende individualisering waarbij mensen zich steeds minder definitief identificeren met bepaalde groepen8 Doordat stations en vliegvelden echter steeds ook meer verblijfsfuncties in zich opnemen, is vrijwel nergens meer te spreken van een pure niet-plaats. In de wachtruimtes, restaurants en aankomsthallen vinden velerlei ontmoetingen plaat, waardoor het juist ruimtes zijn geworden, welke in de herinneringen van de gebruikers blijven hangen. Al is het wel een gebruik van een veel kortere aard dan bij traditionele ontmoetingsruimten.
Juist dat dit soort processen plaats kunnen vinden, is kenmerkend voor de openbare ruimte als publiek domein. De filosoof Walter Benjamin4 signaleerde dit fenomeen ook en constateerde dat het een bron vormt voor het ‘kijken en bekeken worden’ gedrag. Dit ziet hij als een flirten met de massa, een uitdrukkingsvorm van de stedeling die altijd mensen om zich heen heeft, maar ook altijd eenzaam is in de anonieme stedelijke massa. Volgens de socioloog George Simmel5 leidt dit tot gedragingen waarbij mensen juist vaak anders willen zijn dan vele groeperingen en dat uiten in bijvoorbeeld kledingstijl, maar tegelijkertijd
De trend dat de openbare ruimten aan betekenis verliezen, staat niet op zich. Tegelijkertijd gebeurt er namelijk iets eigenaardigs. Commerciële partijen proberen opeens nieuwe betekennissen te creëren. Enerzijds gebeurt dit door terug te grijpen op een bekend en gewaardeerd verleden. Zo kon het gebeuren dat in Den Haag, grenzend aan een paar oude straten een nieuw winkelplein genaamd Haagsche bluf is gecreëerd, waar bekende historische gevels uit de omgeving zijn gekopieerd en voor nieuwe blokkendozen zijn geplakt. Wanneer mensen graag op oude pleinen winkelen, geven we ze die toch! En ook in Turkije vind iets dergelijks plaats. Het nieuwe ultra all inclusive Orange County resort in Kemer. Dit resort is Holland onder de Turkse zon. Er is van alles nagebouwd: de Amsterdamse grachtenpanden en de grachten (is het zwembad), Hollandse kroegen (een polonaise met vrolijke Nederlanders behoort dus tot de mogelijkheden), de coffeeshop The Bulldog uit Amsterdam, ophaalbruggen, het terras van het Filmmuseum uit het Vondelpark, het Centraal station van Amsterdam, de Wallen, een windmolen, Volendammer huisjes en je kunt er kroketten eten en fietsen. Op de televisie vind je alle Nederlandse zenders. Welkom in Nederland, onder de Turkse zon9. Anderzijds vindt ook een ommekeer in de winkelcentra plaats. Zij zijn niet langer meer gericht op het functioneel afhandelen
029
030
Essay
van goederen en mensenstromen, maar willen de consument zo lang mogelijk binnenhouden. Hierdoor ontstaan lunchrooms, binnenpleinen, plekken voor ingehuurde straatartiesten etcetera. Het lijkt zowaar of het kapitalisme zelf nieuw publiek domein aan het creëren is. Ware het niet dat het toch om gereguleerde en geregisseerde vorm gaat. Zwervers zijn hier niet welkom, maar ook straatcollectes en andere zaken die de consument kunnen irriteren worden geweerd. Michael Sorkin beschrijft in zijn boek Variations on a theme-parc deze trend. Volgens hem is de plaats niet meer belangrijk en kunnen bijvoorbeeld malls overal ontstaan; de stad is ageografisch geworden. Veiligheid en controle zijn obsessief belangrijk, zo vinden we overal camera’s, microfoons en ordebewakers. Daarnaast ontstaat door simulaties, contextualisering, thematisering en enscenering een stad als een pretpark; we zijn in zijn Cyburbia10..
‘Publiek domein ervaringen’ vinden plaats op de grens van frictie en vrijheid. Aan de ene kant is er altijd de spanning van een confrontatie met het onbekende, aan de andere kant de bevrijding van ervaring van een andere benadering. In veel gevallen zijn onze ‘publiek domein ervaringen’ daarbij in feite verbonden met het betreden van parochiale domeinen van ‘anderen’. In die gevallen is er aan de ene kant de dominantie van een andere groep, aan de andere kant de mogelijkheid zelf te kiezen in hoeverre ergens in mee te gaan.13
Het daadwerkelijke proces, dat Sorkin bewust wat overdreven neerzet, leidt er toe dat moderne stedelijke identiteit niet langer ontstaat, maar bewust wordt gecreëerd. Velen klagen dat door dit proces alle steden op elkaar gaan lijken. Maar binnen de steden ontstaat tegelijkertijd vaak een bredere culturele leefwereld, die steeds meer verschillende kanten van het leven laat zien en daardoor voor iedereen wel iets in petto heeft. Dat dit proces zich niet alleen in de openbare ruimte ontpopt, is ook gesignaleerd door de Spaanse architect en stedenbouwkundige Manuel de Solá-Morales. Hij verwoordde ooit de verandering van de openbare ruimte als een continu proces van in- en uitsluiting: ‘De civiele, architectonische, stedenbouwkundige en morfologische rijkdom van een stad is die van collectieve ruimten: van alle plekken waar het alledaagse leven zich afspeelt. En misschien zijn dat steeds vaker ruimten die niet openbaar of privé zijn, maar beiden tegelijkertijd: openbare ruimten die voor privé activiteiten gebruikt worden of privé ruimten die collectief gebruik toestaan11. Dit proces is natuurlijk al net zo oud als de stad zelf, al in de middeleeuwen kenden we gilden die het gebruik van hun straat als het ware opeisten. In de huidige binnensteden gebeurt eigenlijk het zelfde. De inrichting van de winkelstraten wordt geheel aan de belangen van de winkeliers aangepast. Zij verwordt tot voetgangerszone alwaar de gehele inrichting op de doorstroming van het winkelende publiek is gericht. Na sluitingstijd blijven lege kale straten over, waar geheel niks gebeurd. De straat is feitelijk openbaar gebied, maar door private belangen is zij verworden tot een geprivatiseerde openbare ruimte.
Volgens Sharon Zukin kan dit ook prima ontstaan binnen de kapitalistische stad. Zij ziet de stad als een groepering van winkels en andere functies voor bepaalde klassen. Echter tussen deze parochiaal toegeëigende gebieden bevindt zich volgens haar een liminal space14 waar ontmoetingen plaats kunnen vinden.
Dat de grenzen tussen openbare en privéruimten, die collectief gebruikt worden vervagen is een gegeven. Echter als samenleving moeten wij wel uitkijken dat we niet doorslaan en de regie geheel uit handen geven aan privé partijen, omdat parochialisering en buitensluiting op grond van klasse en rijkdom hier op de loer liggen. Waar privé ruimten gemakkelijk te beheersen zijn, is het publieke domein natuurlijk lastig en slecht controleerbaar. Sinds Leefbaar Nederland en Pim Fortuyn de verloedering en de onveiligheid in de steden tot politiek strijdpunt hebben gebombardeerd, is de rol van architecten als redders van de openbare ruimte schijnbaar ook uitgespeeld. De maatregelen die genomen zijn om de randverschijnselen die verloedering en gevoelens van onveiligheid veroorzaken aan te pakken hebben een enorme impact op de openbare ruimte. De stad verwordt tot een aangeveegde, gemonitorde, klinische leegte, waardoor ontmoetingen tussen verschillende groepen niet meer mogelijk zijn en het wederzijdse onbegrip dus stijgt. Het lijkt mij dat er onder invloed van de politiek dus momenteel vooral aan symptoom bestrijding wordt gedaan. Wanneer door de vormgevers van de stad het bewustzijn van de sociale impact van hun ingrepen zou verbeteren, zou volgens mij de noodzaak tot mogelijke publieke domeinen ook meer ingezien worden. Publiek domein is niet zozeer een plek als wel een ervaring12. Voor een interessant publiek domein is vaak een sterke groep nodig, zonder dat de positie van deze groep tot uitsluiting en verdringing leidt. Echter de sterkteverhoudingen van groepen kunnen natuurlijk wisselen, waardoor de dominantie over een bepaalde ruimte door een andere groep kan worden overgenomen: publiek domein veronderstelt altijd de mogelijkheid om bepaalde codes te doorbreken. Wanneer een gebied uit meerdere sferen bestaat, kan een groep een belangrijke plek domineren, terwijl elders binnen het gebied de kansen voor andere groepen (of uitingen) worden gegarandeerd. Publiek domein als sfeer van uitwisseling en confrontatie in de samenleving veronderstelt veel meer de onderlinge nabijheid van verschillende sferen dan het volledig gedeelde gebruik van één en dezelfde ruimte. Het gaat veel meer om de ervaring van de aanwezigheid van de ander, dan om de ervaring van de plaats.
031
Eigenlijk is een ‘publiek domein ervaring’, vooral het ervaren van culturele mobiliteit. Dit maakt het mogelijk om zaken eens anders te zien, vanuit een ander perspectief, waardoor je opeens ook na gaat denken over eigen gedrag en opvattingen.
In vele Nederlandse binnensteden zijn, vooral rond functioneel ingerichte parkeergebieden uit de jaren ’60, plaatsen ontstaan waar de burger zich niet graag ophoud. Deze gebieden, die commercieel nog niet geheel geregisseerd worden, bieden de mogelijkheid om te verworden tot nieuwe publieke domeinen. Dankzij de commercie weten we hoe we bepaalde ‘ongewenste groepen’ uit bepaalde gebieden kunnen weren. Wanneer we dit principe ook om kunnen draaien en daardoor bepaalde groepen ook een plek kunnen geven, kan een aanzet gegeven worden tot gewenste publieke domeinen. Dat dit in onze samenleving noodzakelijk is heeft de maatschappelijke discussie na de moord op Theo van Gogh wel aangetoond. ‘Anderen’ zijn maar vreemd en eng zolang ze onbekend zijn, en je alleen excessen over hen via de media verneemt. Gewone ontmoetingen kunnen tot wederzijds begrip leiden en zijn daarom noodzakelijk. Doordat de verschillende groepen in hun woonsituaties veelal uit elkaar zijn getrokken, ‘zwarte’ en ‘witte’ wijken, ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen, is een ander podium voor die ontmoetingen gewenst. De binnenstad met zijn ‘kijken en bekeken worden’ cultuur lijkt daar uitermate geschikt voor. De opgave om dit gewenste publieke domein mogelijk te maken is kortom drieledig. Ten eerste dient de goede locatie gevonden te worden. Een plek waar zowel een dominante gewenste groepering zijn weg naartoe weet te vinden, als waar voldoende ‘anderen’ zijn of langs komen, om de ontmoetingen mogelijk te kunnen maken. Ten tweede dient een goede programmatische invulling gevonden te worden, waardoor de gewenste groeperingen ook daadwerkelijk van de ruimte gebruik gaan maken. Ten derde dient de vormgeving zodanig te zijn dat verschillende vormen van ontmoeting ook mogelijk worden.
De direct binnenstedelijke context, lijkt in eerste instantie te beschikken over een voldoende gedifferentieerde bezoekerssamenstelling. Echter wanneer de publieke routes niet langs of door de locatie gaan hoeft de binnenstedelijke context nog geen meerwaarde te bieden. Een goede analyse van hotspots, publieke routes en knooppunten kan hier een hulp zijn. Natuurlijk kunnen functies in het betreffende project ook als hotspot fungeren en daarmee juist een nieuwe route of een nieuw knooppunt creëren. De programmatische invulling dient goed aan te sluiten bij de wensen van één of meerdere groepen. Bibliotheken lijken hier uitermate geschikt voor, zeker wanneer zij ook leeshoeken met een verscheidenheid aan kranten, internet en andere actuele informatiedragers aanbieden waarbij iedere groep zijn eigen intresseveld aanwezig ziet. Dat dit goed werkt bewijst de Centrale Openbare Bibliotheek in Rotterdam. In de openbare bibliotheek van Rotterdam kunnen boeken en cd’s worden geleend en computers worden geraadpleegd, er zijn plekken om te lezen en te studeren én het is een belangrijke ontmoetingsplek voor een divers publiek. Het gebouw beschikt over een café, een theater en een open leercentrum. De open entreehal functioneert als een plein waar altijd iets te doen is. De diversiteit van het publiek wordt door
032
Essay
de diversiteit van de verschillende afdelingen gestimuleerd. Het gebouw doet niet alleen denken aan een warenhuis, de bibliotheek spiegelt zich ook aan de klantgerichte principes van pretparken en winkelcentra. Het gaat daarbij niet zozeer om entertainment, maar om het verhogen van de verblijfskwaliteit en de wijze waarop de openbaarheid diepgang kan krijgen15 Dat de vormgeving zeer belangrijk is spreekt voor zichzelf. Wanneer verschillende groeperingen geheel afgesloten zijn van andere groeperingen is een publiek domein ervaring immers onmogelijk. Juist de mate van zichtbaarheid / intimiteit, visuele relaties, maar ook de maatvoering en materialiteit maken hoe een plaats werkt; welke lading, betekenis en referenties een plek verwerft in de samenleving. De historische referenties die een bepaalde herbestemmingslocatie al hebben kunnen heel waardevol zijn en het makkelijker maken om een plek op de mental map van de bevolking te zetten.
In het autonome orthogonale stratenraster van Seattle heeft OMA temidden van alle compleet gesloten wolkenkrabbers een nieuwe bibliotheek gebouwd. Dat een bibliotheek uitermate geschikt kan zijn om publiek domein te huisvesten blijkt hier meer dan waar ook. In de stad bevinden zich eigenlijk nauwelijks openbare gebieden, kortom de behoefte was duidelijk. Volgens Koolhaas kan het fenomeen bibliotheek ook alleen overleven door plaats van de actualiteit te worden, door openbare ruimte te belichamen16 Eén van de belangrijkste programma onderdelen van deze bibliotheek is de openbare ruimte op het begane grondniveau. Deze plek voor communicatie is een alternatief voor je woonkamer thuis. In een grote ruimte uitgespaard tussen de boeken kun je eten, drinken, praten, muziek spelen, uitrusten en evenementen bezoeken. Helaas was de door Koolhaas opgenomen voorziening voor daklozen de opdrachtgever een stap te ver. Een passage die onder het gebouw door loopt nodigt uit om de stad die zich binnen bevindt te betreden. Dat is eigenlijk wat er is gebeurd, daar waar buiten geen plaats meer lijkt te zijn voor stedelijke menselijke activiteiten wordt die functie van de metropool gewoon naar binnen gehaald. Er is een kleine barst ontstaan in de muur tussen rijk en arm Amerika, er vinden ontmoetingen plaats, er is een stukje publiek domein gecreëerd.
2001 of Hilde Heynen, architectuur en moderniteit, http://www.nge.nl/Jaarboek2001/Heynen.pdf 5 Sociologie en de moderne samenleving, Jacques van Hoof en Joris Buysseveldt, Boom, cop 1996 6 Sophie Watson: The public city uit Understanding the city; John Eade and Christopher Mele Blackwell Publishing 2002 7 Bernard Tschumi: Gebeurtenis architectuur,1992, Dat is Architectuur blz. 609-612, 010 uitg 2001 8 Marc Augé: Niet-plaatsen. Inleiding tot een antropologie van de hypermoderniteit 1992, Dat is Architectuur blz. 613-614, 010 uitg. 2001 9 http://home.versatel.nl/hotels-resorts/orange-county-turkije.html 10 Michael Sorkin: Variaties op een themapark 1992, Dat is Architectuur blz. 615-618, 010 uitg 2001 11 M.de Solá-Morales, Openbare en collectieve ruimte. De verstedelijking van het privé-domein als nieuwe uitdaging, in Oase 33 1992 12 Maarten Hajer en Arnold Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein, NAI uitgevers 2001 13 Maarten Hajer en Arnold Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein, NAI uitgevers 2001 14 Sophie Watson: The public city uit Understanding the city; John Eade and Christopher Mele, Blackwell Publishing 2002 15 Ivan Nio in Ruimte voor Openbaarheid, TOTH 2002 16 Wanneer werd een openbaar gebouw voor het laatst zo bejubeld? OMA’s centrale bibliotheek in Seattle, door Yushi Uehara in Archis 5 2004
OMA gebruikt in Seattle de structuur van het net voor zijn gevel waarmee zij net als Piano en Rogers in het Centre Pompidou, het conventionele onderscheid tussen binnen en buiten, tussen openbaar en privé weg proberen te nemen. Waar het Centre Pompidou echter helaas niet gratis toegankelijk is en daardoor aan openbaarheid inboet, mist de bibliotheek in Seattle een buitenruimte die het gebouw met zijn omgeving doet versmelten, waardoor een aanzet gegeven had kunnen worden om het binnen gecreëerde publieke domein verder over de stad uit te breiden. In Parijs heeft dit tot effect gehad dat de gehele wijk rondom het gebouw getransformeerd is van een verpauperde wijk tot een levendig stukje binnenstad. Het plein vormt de ontmoeting en er vinden vele ontmoetingen plaats. Toeristen en Parijse burgers, cultuurliefhebbers en koopjesjagers (direct naast het gebouw is een groot overdekt winkelcentrum gekomen) straatmuzikanten en daklozen, allen vormen samen zowel het publiek als de acteurs. Bovenstaande voorbeelden tonen zeer duidelijk aan dat wanneer op een goede locatie, middels de juiste vormgeving een bouwwerk met een goede programmatische invulling wordt gerealiseerd, het zeer goed mogelijk is om de sociale noodzaak tot een binnenstedelijk publiek domein te vervullen. Menno Top, oktober 2005
(Footnotes) Van Dale Taalweb, http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/ 2 Sociologie en de moderne samenleving, Jacques van Hoof en Joris Buysseveldt, Boom, cop 1996 3 Sociologie en de moderne samenleving, Jacques van Hoof en Joris Buysseveldt, Boom, cop 1996 4 zie ook Walter Benjamin: Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw, 1935, Dat is Architectuur blz. 244-249, 010 uitg. 1
033
034
Werkwijze
2.3 Uitganspunten publiek domein De projectlocatie lijkt zeer geschikt, mede door de binnenstedelijke context. Het grenst zowel aan het Groningse winkelhart, aan het uitgaansgebied, als aan de rustieke historische bebouwing van de omgeving van het Martinikerkhof. Bij het ontsluiten van dit gebied is het daarom van belang, dat zo vorm te geven dat de verschillende groeperingen uit deze afzonderlijke gebieden goed in dit gebied kunnen infiltreren. Noodzakelijk hiervoor is een zeer directe toegang vanaf de Grote Markt en de Poelestraat. Het Programma zoals voorgesteld voor het Groninger Forum lijkt zeer geschikt. De bibliotheek trekt een breed publiek uit alle lagen en leeftijden van de bevolking. Het congres- en cursuscentrum trekt een veel specifiekere maar wisselende doelgroep, dit geldt ook voor het museum. De culturele programmering van het Filmhuis richt zich niet direct op de massa, maar is verder wel zeer breed. Al deze doelgroepen lijken ook de klanten voor het eet- leescafé aangevuld natuurlijk met specifieke bezoekers voor dit café, onder andere vanwege het terras welke zich onderscheid van de meeste terrassen in de stad omdat die juist op erg drukke plekken gelegen zijn. Al die verschillende groeperingen welke vanwege de verschillende programma onderdelen het Forum ingetrokken worden, moeten vervolgens nog wel relaties met elkaar aangaan. Hierbij moet ervoor gezorgd worden dat iedere bezoeker vanuit de door hem bezochte functie andere individuen of groepen waar kan nemen. Het publieke domein werkt pas as binnen dit publieke parochiale domeinen kunnen worden gevormd. Dit dient vooral plaats te vinden op de plaatsen waar een verweving van de verschillende functies ontstaat. Een groot deel van de openbare ruimte wordt als ontwerpopgave genegeerd. Politicie en andere beleidsmakers lijken niet doordrongen van de meest strategische vragen voor de komende tijd. [ Arnold Reijndorp]
035
Werkwijze
2.3 Bibliotheek vernieuwing 2.3.1 Bibliotheek ervaring Bibliotheken zijn gebouwen die mij op een bepaalde manier intrigeren. Dit komt onder andere door de verzameling boeken. Soms is niks fijner dan gewoon door boeken te bladeren, stukjes te lezen en het dan weer te verruilen voor een ander exemplaar. Maar het zijn niet alleen de boeken die een bibliotheek interessant maken. Het gaat ook om de combinatie van openbaarheid en hele brede scala aan bezoekers, terwijl in goede bibliotheken de ruimte een bepaald respect afdwingt welke jou je stem als vanzelf doet temperen. Van mijn vierde tot mijn twaalfde levensjaar woonde ik tegenover de dorpsbibliotheek. Als kind rende ik dan ook regelmatig tussen de boekenkasten door, echter alleen op de jeugdafdeling, op de volwassenen afdeling durfde je dat niet, en niet omdat dat je moest worden verteld maar omdat de ruimte en het gebruik van de ruimte dat gewoon afdwong. Wiel Artes verwoorde dit heel treffend als volgt: “A Library is a very specific sort of building. A building where you collectively do something individual. The interesting thing about the phenomenon of a library is that everyone wants to create a private domain, even if only for ten minutes. That’s why we always said –discovered actually- that as soon as you enter a library, you’re so involved whit other people. Just like in a park for instance. Individual versus collective plays a strong part in a library”1 Dat er de behoefte is tot bepaalde gedragingen zoals Wiel Arets in het bovenstaande citaat beschrijft is denk ik een gegeven. Maar de bibliotheek gebouwen moeten een dergelijke vorm van gebruik met die specifieke bijpassende beleving die je je stem doet temperen wel mogelijk maken. Wanneer je kijkt naar oude bekende bibliotheekruimten, zoals “A Library is a very specific sort bijvoorbeeld de St. Gallen, kloosterbibliotheek uit 1758, of building. A building where you ademt deze een sfeer uit, die veel latere bibliotheken ook collectively do something individual. hebben, een bepaalde sereniteit en monumentaliteit. Dit is ... Just like in a park for instance. ook de sfeer die Umberto Eco beschrijft in zijn geweldige [Wiel Arets] boek “De naam van de Roos”. Duidelijke voorbeelden van latere en soberdere bibliotheken met eenzelfde sfeer zijn de universiteitsbibliotheken in Lubjana uit 1936 van architect Josef Plecnik en in Valencia gebouwd in 1998 door Giorgio Grassi, overigens ook de architect van de huidige openbare bibliotheek in Groningen, waarover later in dit hoofdstuk meer. Het gaat om die zekere sacrale kwaliteit, ruimtes waar functionaliteit met symboliek tot een tweeeenheid zijn gesmeed. Ruimtes waar je je als bezoeker in zekere zin nietig voelt door het gebouw, maar zeer zeker ook door alle om je heen verzamelde informatie die waarschijnlijk de Argentijnse dichter Louis Borges tot de volgende uitspraak bracht: ‘I have always imagined that Paradise will be a kind of Library’. De wijze waarop ook in Nederland vorm is gegeven aan dit soort paradijzen is zeer wisselend. Om door te krijgen op welke manieren en de effecten daarvan te kunnen waarnemen ben ik een aantal Nederlandse bibliotheken gaan bezoeken. Op de volgende pagina’s vind u mijn bevindingen van die bezoeken. (Footnotes) 1 Wiel Arets, Living Library, Utrecht University Library, Prestel Verlag Munich
< links boven St Gallen klossterbibliotheek, rechts boven Lubjana Universiteitsbibliotheek, onder Valencia universiteitsbibliotheek
037
Werkwijze
2.3.2.1 Openbare bibliotheek Pintohuis Amsterdam
- hoge ruimtes - weinig weerkaatsing van licht - donkere kleuren - veel geluidsabsorptie >> typische bibliotheeksfeer, rustpunt in de stad
Midden in de binnenstad van Amsterdam, in de buurt van de Nieuwmarkt, staat in een straat, dus niet aan een gracht, een voornaam historisch pand. Vanuit de drukte van deze nauwe straat kom je via een klein portaal in een zeer mooie hoge ruimte, welke geheel vol staat met boeken, kasten en een uitgifte balie. Eén wand van de lange nauwe gang naar het achterhuis is geheel bedekt met boeken. Het passeren van iemand die een boek uit de kast pakt is niet mogelijk. Vanuit deze gang kom je in de voornaamste kamer van dit herenhuis. Deze hoge kamer met prachtige plafondschilderingen en een grote historische haard is nu in gebruik als leeszaal. Door onder andere de plafondschilderingen, en de donkere wanden weerkaatst het licht dat door de hoge vensters aan één zijde de ruimte invalt nauwelijks. Hierdoor ontstaat een lichte en donkere leestafel. De tapijten, boeken en het zware hout lijken al het geluid te absorberen. De sfeer en rust in deze overvolle kamer in het hartje van Amsterdam is subliem. Het is een plek waar je helemaal tot rust kan komen, terwijl er toch constant mensen in en uit lopen. Dit soort kwaliteiten, vind je veel terug in kleinere bibliotheken in vaak oudere gebouwen. Een bekend voorbeeld hiervan is ook de bibliotheek in het Teylers museum in Haarlem.
< De leeszaal in het Amsterdamse Pintohuis
039
Werkwijze
2.3.2.2 Centrale openbare bibliotheek Rotterdam - echt publiek gebouw
- zeer toegankelijk - diverse functies samengevoegd - geheel geen bibliotheek sfeer >> Als publiek gebouw interessant, maar qua beleving als bibliotheek totaal niet.
In het eind van de jaren zeventig veranderde het beeld, hoe een bibliotheek dient te functioneren, bij de Rotterdamse gemeenteraadsleden. Van de Broek en Bakema zijn vervolgens aan de slag gegaan met het ontwerp voor een bibliotheek volgens een warenhuisconcept. Het gerealiseerde uiterlijk van het gebouw zou ook een warenhuis of een kantoor voor een verzekeringsmaatschappij kunnen huisvesten. Eenmaal binnen komt de bezoeker in een grote anonieme hal, een plek die Marc Augé direct als een niet-plaats zou beschouwen. Grote neonletters en richting aanwijzers maken de bezoekers duidelijk waar ze hun geleende boeken in kunnen leveren of waar de toiletten zich bevinden. Met roltrappen kan men vervolgens door de grote vide omhoog gaan, om pas op de etages te ontdekken dat er in deze bibliotheek ook nog leestafels en boeken zijn. In deze bibliotheek kunnen boeken en cd’s worden geleend, computers worden geraadpleegd, er zijn plekken om te lezen en te studeren, maar veel belangrijker; het is een ontmoetingsplek voor een heel divers publiek. Het gebouw beschikt over een café, een theater, een open leercentrum en een ruime collectie aan buitenlandse kranten. De open entreehal, die nauwelijks herkenbaar is als bibliotheekhal, fungeert als een overdekt plein waar altijd iets te doen is. De diversiteit van het publiek wordt door de diversiteit van de verschillende afdelingen gestimuleerd. Het gebouw doet niet alleen denken aan een warenhuis, de bibliotheek spiegelt zich ook aan de klantgerichte principes van onder andere winkelcentra en pretparken. Er is door deze aanpak een heel interessant publiek gebouw ontstaan, zoals ook al gememoreerd is op pagina 32 van dit verslag, echter is het teveel een warenhuis geworden. Je ondervind er geen bibliotheek beleving, maar het is alsof je een boek aan het uitzoeken bent bij de Bruna op het station.
< Openbare centra bibliotheek Rotterdam, neonletters en richting aanwijzers helpen de bezoeker hun weg te vinden.
041
Werkwijze
2.3.2.3 Openbare bibliotheek Zeewolde
- Rust en soberheid in ontwerp en materiaal - Diffuse lichtinval - Storende invloeden buiten gehouden >> Zeer interessanten dorpsbibliotheek
Zeewolde, dorp in de polder, heeft een gemaakte en niet een gegroeide dorpskern. Koen van Velsen kreeg de opdracht om aan het te creëren dorpsplein een bibliotheek te ontwerpen. Welke is gerealiseerd in 1989. De locatie vroeg om meer massa dan het gevraagde programma bood. Als antwoord op die vraag vanuit de locatie heeft van Velsen een doosje gemaakt van twee etages hoog, waarbij achter de gevel op de etage maar voor een deel gebouwfuncties schuil gaan. Daarnaast heeft hij door de toepassing van vele kleine gevelopeningen een beeld gecreëerd waarbij schaal moeilijk leesbaar wordt en de bibliotheek groter lijkt dan hij daadwerkelijk is. Een ander heel groot voordeel van de kleine gevelopeningen is het diffuse licht wat het binnen oplevert. Het interieur is heel sober gehouden; prefab betonnen wanden, vloeren en constructieelementen, vurenhouten kasten en het diffuse licht, aangevuld met aan de kasten bevestigde lampen, zorgen voor een bepaalde rust. De kleine raamopeningen en hun positionering zorgen er ook voor dat je aandacht niet wordt verstoord door wat er buiten gebeurd. De uitzonderingen in de gevelopeningen, de hoekverdraaiingen op de etage en de daarmee communicerende vides zijn op een dusdanige manier ontworpen dat ze het gebouw interessanter maken, zonder dat het de rust en soberheid van het geheel aantasten. Deze rust en soberheid die iedere bezoeker ervaart maken denk ik dit gebouwtje tot zo’n goede bibliotheek. Dat de bibliotheek na nog geen twintig jaar verhuisd naar een nieuw gebouw vanwege ruimtegebrek vind ik dan ook erg jammer.
< Bibliotheek Zeewolde, door de kleine gevelopeningen valt zeer fijn diffuus licht binnen
043
Werkwijze
2.3.2.4 Openbare bibliotheek Groningen
- zeer goed in de stad ingepast gebouw - chaotische entreehal - geen fijne verblijfsruimten >> Stedebouwkundige inpassing zeer geslaagd, interieur niet bepaald interessant.
De moderne openbare bibliotheek uit 1992 van Georgio Grassi staat naast het 13e-eeuwse Calmerhuis, het oudste huis van Groningen. De Italiaanse architect heeft op subtiele wijze de maatvoering van het moderne gebouw aangepast aan zijn historische omgeving waardoor een harmonieus contrast ontstaat. De straatgevel is in drieën gedeeld met twee beukengrenzend aan de straat en een teruggelegen entree. De twee zijbeuken komen qua maat overeen met de overige bebouwing in de straat. Door de teruggelegen entree ontstaat een bijna monumentaal voorplein. Wanneer de bezoeker vanaf dit monumentale voorplein de bibliotheek binnentreedt is deze monumentaliteit echter meteen weg. Men staat in een hoek van een grote lage hal, welke excentrisch van de symmetrische entree is gelegen. De overgang is zeer groot van het strenge rigide voorplein naar de lage chaotische hal. Verspreid over het eerste deel van de hal vindt de bezoeker een aantal balies, welke lukraak in de ruimte geplaatst lijken te zijn. Na deze balies staan zonder enige overgang in de zijbeuk de eerste boeken. Door de ‘Dikkie Dik’tegeltjes in de vloer te volgen vind de jeugdige bezoeker de weg naar de zeer gesloten kinderkelder. Op de etage in de brede zijbeuk bevindt zich het informatieve deel van de bibliotheek. Rood tapijt, witte stalen kasten, houten balies en leestafels, verlaagde kantoorplafonds in deze lage brede ruimte leiden bepaald niet tot een fijne verblijfsruimte. Er staan veel boeken en er zijn voldoende lees- en werkplaatsen langs de gevels, maar om je enigszins te kunnen concentreren dien je je terug te trekken in een concentratiecel. Ik vind het dan ook niet vreemd dat de bibliotheek wil verhuizen naar een nieuw gebouw, waar naast fijne verblijfsruimten ook debatzaaltjes, documentaire zaaltjes etcetera te creëren zijn.
< chaotische hal en etage voor de openbare bibliotheek Groningen
045
Werkwijze
2.3.2.5 Openbare bibliotheek in de Witte Dame te Eindhoven
- fijne overgang van buiten tot in bibliotheekzaal - rustige lichte inrichting - begane grond vrij voor kleinschalige functies - bibliotheek niet geschikt als verblijfs- ontmoetingsplek of voor educatie, debatten etcetera
De Witte Dame, een oude Philips fabriek in het centrum van Eindhoven, is herbestemd door Bert Dirrix.. De openbare bibliotheek is één van de functies met een cultureel karakter die in dit complex gehuisvest zijn. Wanneer je om dit gebouw heen loopt wordt het nergens duidelijk dat er een bibliotheek in zit, dit is eigenlijk niet echt een probleem aangezien iedereen weet dat de bibliotheek in de Witte Dame zit. Door de locatie op de eerste en de tweede etage is de begane grond vrij gebleven voor kleinschaligere functies die direct aan de straat ontsloten zijn. Vanaf de straat ga je eerst met de trap of roltrap naar de eerste etage, waar de entree van de bibliotheek zich bevindt. In de bibliotheek kom je eerst in een voorportaal met een inleverwand, informatiewand en een balie. Vervolgens kom je bij het betreden van de daadwerkelijke bibliotheek eerst nog in een tussengebied, met informatiebalie, postbus 51 en gemeentelijke informatie voordat je in een volgende zaal pas echt in de bibliotheek sfeer bevindt. Deze zeer geleidelijke entree komt de uiteindelijk beleving van de bibliotheek ruimtes ten goede. Doordat er in de oude hoge fabriekszalen geen plafonds zijn gehangen, blijven het fijne hoge lichte ruimtes. Wit geschilderd beton en beuken inrichting vormen de overwegend aanwezige materialen, hierdoor ontstaat een rustig geheel. Middels luxaflex wordt het vele licht dat door de grote ramen binnenvalt en zich in het lichte interieur ver verspreid enigszins getemperd, toch zijn de grote luminantie verschillen af en toe behoorlijk hinderlijk. De bibliotheek kent een heldere structuur welke nergens doorbroken wordt. Het leescafé welke later is toegevoegd is hierdoor dan ook niet op zijn plaats. Het is niks meer dan een paar afwijkende stoelen in een uithoek van een grote bibliotheekzaal. Dit is echt een bibliotheek met als primaire functie ruimte te verschaffen waar informatie uitgeleend en bestudeerd kan worden. Als verblijfs- en ontmoetingsplek of voor educatie, debatten etcetera is deze bibliotheek echter niet geschikt. Doordat de Witte Dame als gebouw te veel versnipperd is komt die ontmoetingsfunctie ook nergens anders in het complex tot uiting.
< Rustige lichte bibliotheek zalen in de Witte Dame te Eindhoven
047
Werkwijze
2.3.2.6 CODA te Apeldoorn
- synergie door bijeenbrengen meerdere functies - bestaande en nieuwbouw functioneren echter geheel los van elkaar - wanneer de gebouwen veel meer verweven waren, waren zowel qua publiek als qua architectuur vele interessante ontmoetingen ontstaan.
Apeldoorn beschikt al enkele decennia over een fraaie bibliotheek van de hand van Herman Herzberger. Net als in vele andere gemeenten is de laatste decennia de rol van de bibliotheek in de samenleving echter enigszins veranderd. Bibliotheken zijn ook al meer de gemeentelijke informatievoorziening op zich gaan nemen. Wat begon met het aanbieden van postbus 51 folders, maar inmiddels is uitgegroeid tot vele cursussen en programma’s aangaande inburgering en cultuurparticipatie. Om dit op een goede manier te bewerkstelligen ontstonden ook al snel banden met andere culturele instellingen. Instellingen welke inmiddels zijn gehuisvest in het nieuwe CODA (Cultuur Onder één Dak) gebouw wederom van de hand van Herzberger grenzend aan zijn oude bibliotheek. Hierdoor kan de bibliotheek in het bestaande pand blijven zitten en toch invulling geven aan haar nieuwe rol in de samenleving. In de nieuwbouw zitten hiertoe twee musea, een café, een auditorium, het gemeente archief en meerdere congrescursuszaaltjes. De beiden gebouwen staan naast elkaar en zijn wel met elkaar verbonden maar functioneren toch vooral los van elkaar. Zo hebben ze beiden een eigen entree en komen de verschillende bezoekers elkaar nergens tegen. De verschillende functies bij elkaar brengen is slim, maar de extra mogelijkheden die dat biedt zijn hier niet opgepakt. Wanneer de gebouwen veel meer met elkaar verweven waren had dat zowel qua publiek als qua architectuur interessante ontmoetingen opgeleverd. Ik zie hier nu vooral een hoop gemiste kansen.
< interieur van de bestaande bibliotheek boven en het gemeente archief in de nieuwbouw beneden.
049
Werkwijze
2.3.2.7 Universiteitsbibliotheek Utrecht
- echte bibliotheek sfeer - publiek gebouw - medewerkers en collectie zichtbaar in de bibliotheek
De universiteit van Utrecht verplaatst zich vanuit de stad naar de campus op de Uithof. Het is niet meer dan logisch dat de nieuwe universiteitsbibliotheek zich ook op deze campus vestigde. Omdat ook vele studenten op deze campus wonen, fungeert de bibliotheek ook als een soort van huiskamer op de campus. Daarnaast was het een wens van de universiteit om de totale collectie en dus de magazijnen en kantoren niet weggestopt mochten worden in een zijvleugel of kelder, maar juist zichtbaar in het gebouw op dienden genomen te worden. Wiel Arets vertaalde deze wensen in zijn ‘wolken concept’waarbij de wolken, met daarin de magazijnen en de kantoren, zweven in het gebouw met daarop zittend de werkende studenten. Door veel naar bestaande bibliotheken te hebben gekeken zegt Arets eveneens zowel het gedrag van mensen in een bibliotheek te hebben doorgrond als een aantal regels qua vormgeving voor zichzelf te hebben ontdekt. Wat hem bijvoorbeeld opviel aan andere bibliotheken was dat de kleurschema’s tot een bepaalde rust leidde. Dat hoogte en de ervaring van daglicht erg fijn is. Plus heel belangrijk dat men vanuit een grote collectieve ruimte terug moet kunnen trekken naar een meer private werkplek. Al deze overwegingen hebben uiteindelijk geleid tot een bibliotheek waarbij collectie en personeel overal zichtbaar is. Waar de hoge imposante hal een bepaald respect afdwingt. Op de verschillende niveau’s is een rijk scala aan verschillende studieplekken. Door de grote glazen gevel valt er veel licht binnen, welke door het vele zwart geabsorbeerd wordt waardoor geen hinderlijke weerkaatsingen ontstaan. Mede door dit rustige en sobere zwart en de hoogtes van de ruimtes is dit echt een bibliotheek geworden, die je als vanzelf je stem doet temperen, zeer fijne studieplekken oplevert, maar ook plekken biedt om anderen gade te slaan of te ontmoeten.
< interieur van de UBU
051
Werkwijze
2.3.2.8 Universiteitsbibliotheek Utrecht
- laagdrempelig gebouw - interessante kruisbestuiving van functies - fijne bibliotheekzalen - echt een bibliotheek voor de toekomst.
Het Glaspaleis in Heerlen brengt veel kwaliteiten, zoals in eerder besproken projecten, bij elkaar. Door de huisvesting in een oud warenhuis ontstaat automatisch een zelfde soort van toegankelijkheid, als in Rotterdam werd nagestreefd. Echter hier heb je nergens het idee je op een niet-plaats te bevinden. De synergie zoals gewenst bij het CODA in Apeldoorn is hier op een veel betere manier gerealiseerd. In het Glaspaleis bevinden zich naast de bibliotheek een museum, een café, een restaurant, het architectuurcentrum, een danszaal en een aantal muziekzalen. Voor al deze functies is er één hoofdentree. Dankzij het gebruik van hedendaagse techniek is het uit beveiligingsredenen niet meer noodzakelijk één in- en uitgang te geven waar controle plaatsvindt. Hierdoor wordt het mogelijk dat de bibliotheek zich net als andere functies over meerdere etages in het gebouw verspreid. Bezoekers kunnen op elke etage zelf hun te lenen boeken scannen. De verschillende bezoekers van de verschillende functies komen elkaar overal tegen, daardoor ontstaat er makkelijk een soort van kruisbestuiving tussen de verschillende instanties in dit ene gebouw. Dit gebouw gaat duidelijk een stap verder dan de bibliotheek in Rotterdam of het CODA in Apeldoorn. Qua vormgeving waren er natuurlijk in dit gebouw, dat op de Unesco Wereld Erfgoed lijst staat, weinig vrijheden. Toch heeft het dankzij de heldere open structuur tot fijne bibliotheekzalen geleid, waarbij de leesplekken aan de gevel wel een hele fijne ervaring opleveren. Minpunt in het geheel vormt wat mij betreft de gesloten kantoorverdieping welke als een schijf een barrière vormt tussen de publieke ruimtes onder in en bovenin het gebouw.
< presentatie voorbereidingen in biblitheekzaal in het Glaspaleis
053
Werkwijze
2.3.3 Public Paradise De Groninger bibliotheek begon in 1903 met de volgende doelstelling: Een studiegelegenheid, toegankelijk en geschikt voor allen, zonder verschil van politieke of godsdienstige richting. Een inrichting van algemeen nut, waar naast de eenvoudige ook de zeer ontwikkelde zou vinden wat van zijn gading is.’ Deze doelstelling staat natuurlijk nog steeds. Nieuwe informatiebronnen als internet doen daar niks aan af. Er zal denk ik altijd behoefte blijven aan boeken en tijdschriften en daarmee ook aan bibliotheken als plaatsen waar deze bewaard en geraadpleegd worden. Door de nieuwe digitale informatie bronnen komt er in de bibliotheken alleen maar een heel groot te raadplegen medium bij. Mede door deze almaar groeiende informatiestromen ontstaat in de bibliotheken al meer de vraag naar begeleiding bij het vinden van de gevraagde bronnen. Daarom is het belangrijk dat de bibliotheekmedewerkers zicht- en aanspreekbaar hun werk doen. In veel bibliotheken vinden we ook al speciaal voor deze taken rondlopende informatie medewerkers. Dit wordt onder andere mogelijk door geen personeel meer in te zetten voor taken, welke ook door hedendaagse machines vervuld kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn de inlever- en sorteerautomaat en de zelf scan apparatuur voor mensen die boeken willen lenen. Ingrijpender voor met name openbare bibliotheken is hun veranderende positie in de samenleving. De bibliotheek wordt namelijk ook steeds meer de plaats waar overheidsinformatie is, maar waar ook diverse cursussen en cultuurparticipatie projecten plaatsvinden. Biblion hanteert de volgende richtlijnen voor een basis bibliotheek: • Bevordering van cultuurparticipatie door culturele activiteiten te ontplooien en anderen daarin te faciliteren • Culturele / literaire activiteiten Bibliotheek: • Stimulering van lezen en aandacht voor literatuur door 0.1 gebouw of kamer waar een manifestaties en bijeenkomsten in het kader van de verzameling boeken opgesteld is peutermaand, (kinder)boekenweek, kinderjury, 0.2 instelling die boeken uit haar bezit voorleeswedstrijd, leeskringen, landelijke gedichtendag. aan het publiek uitleent of ter inzage • De bibliotheek als podium voor maatschappelijk debat biedt >uitleenbibliotheek, leesbibliotheek • De bibliotheek als educatief centrum door cursussen aan 0.3 verzameling boeken te bieden, bijeenkomsten te organiseren (Week van het Leren) en anderen te faciliteren, zoals de Volksuniversiteit. De aanwezige informatie wordt van interpretaties voorzien, uitgelegd, of juist ter discussie gesteld. Om ook aan deze taken invulling te kunnen geven, heeft de bibliotheek niet meer genoeg aan alleen bibliotheekzalen en studeer- of leesplekken, maar is er ook behoefte aan cursus/congres zaaltjes, film/documentaire zaaltjes, auditoria etcetera. Logisch gevolg is dat de bibliotheken samen gaan werken met andere organisaties om dit soort ruimtes gezamenlijk te kunnen gebruiken, maar ook om van elkaars kennis en ervaring te kunnen leren. Voor het publiek ontstaan hierdoor openbare verzamelgebouwen, waar ze behalve alleen de informatie veel meer van hun gading kunnen krijgen. Doordat hierdoor de verblijfsduur van het gemiddelde bezoek langer wordt ontstaat er ook behoefte aan eet- en drinkgelegenheden. Het totaalprogramma levert met recht een soort van ‘public paradise’ op. In de hele samenleving verandert de vormgeving. Bibliotheken moeten simpelweg om aan te blijven sluiten bij de vraag van de bezoekers dus ook daarin meegaan. Aat Vos directeur van zijn bureau AEQUO heeft dit in een presentatie in de door hem heringerichte bibliotheek van ’s Hertogenbosch heel goed beeldend beeldend duidelijk gemaakt. Allereerst door een vergelijking te maken tussen < bibliotheek Zuidlaren versus de wereld een vergelijking tussen bibliotheek inrichting en de werld om ons heen. bron bureau AEQUO
055
Werkwijze
de bibliotheek van Stockholm en de onlangs geopende nieuwe bibliotheek in Seattle van O.M.A Vervolgens door de bibliotheek van Zuidlaren te spiegelen aan de vormgeving in de hedendaagse wereld om ons heen. De afbeeldingen van de laatste serie zie je op de pagina hiernaast.
2.3.4 Uitgangspunten Groninger Forum In paragraaf 1.3 vanaf pagina 17 zijn passages opgenomen uit de notitie: ‘Huis van Informatie en Geschiedenis”, waarin de initiatiefnemers van het inmiddels tot Groninger Forum gedoopte project uiteenzetten, aan de gemeenteraad, wat hun ideeën voor dit te realiseren gebouw zijn. Het gaat hierbij om een samenvoeging van de Groninger bibliotheek, een deel van het Groninger Museum, het filmhuis Images, de Volksuniversiteit en het Groninger debatcentrum. Het zijn functies die elkaar kunnen versterken, maar het zijn ook functies die een eigen publiek aantrekken. Daardoor wordt het juist interessant om het gebouw zo te organiseren, dat deze elkaar kunnen ontmoeten. Het gebouw moet het publieke karakter van de Rotterdamse bibliotheek krijgen. Dit moet vooral mogelijk worden door een laagdrempelige entree vanuit de stad en een brede programmatische invulling. Qua organisatie dient het gebouw meer weg te hebben van het Glaspaleis, waar echt vermenging van functies plaatsvindt, dan van het CODA, waar ze naar mijn mening deze kansen hebben laten liggen. Wat van meerdere behandelde bibliotheken is te leren, is om de gewenste beleving te creëren hoogte en rust qua inrichting zeer gewenst is. Natuurlijk licht wordt als positief ervaren, maar grote luminantie en contrast verschillen zijn juist weer negatief, De bibliotheek verwordt al meer de diffuse lichtinval in Zeewolde is hierop het perfecte tot de plaats waar informatie antwoord. Behalve grote collectieve ruimtes waar je andere geïnterpreteerd wordt, waar bezoeker kan gade slaan en ontmoeten, moet het ook discussies en debat onder andere mogelijk zijn je (tijdelijk) in een meer privé domeintje over de actualiteit plaatsvindt. Het terug te kunnen trekken, de UBU is wat dit betreft een wordt een publiek domein!! goed voorbeeld. Om de bezoeker goed te kunnen begeleiden en informeren is het gewenst dat zowel de personeelswerkplekken als de magazijn zichtbaar zijn vanuit de bibliotheek zalen. Het inleveren, sorteren en uitlenen gebeurd volledig automatisch, zodat het personeel zich veel met het informeren en begeleiden van de bezoekers bezig kunnen houden. Ook verwordt de bibliotheek al meer tot de plaats waar informatie geïnterpreteerd wordt, waar discussies en debat onder andere over de actualiteit plaatsvindt. Het wordt een publiek domein!! Informatie verkrijgt men allang niet meer alleen door stapels boeken door te spitten. Juist ook de andere informatiebronnen wil men in deze nieuwe bibliotheek de ruimte geven om tot een veel completer, interessanter aanbod te kunnen komen. Het visueel, voelbaar en beleefbaar maken van die informatie zoals in musea gebeurd vormt een daadwerkelijke toevoeging, mits het als combinatie kan worden aangeboden. De sacrale sfeer die je je stem doet temperen is in musea en bibliotheken vrijwel dezelfde, de ervaring van het rondzwerfen tussen boeken en kunst of cultuurvoorwerpen sluit perfect op elkaar aan. Het vormt een beleving die de verweving van bibliotheek en museum goed mogelijk en alleen maar extra interessant maakt. Een daadwerkelijke thematisch combinatie lijkt daarom niet alleen logisch maar ook duidelijk een meerwaarde. Ook voor het museum kan de combinatie een enorme meerwaarde betekenen aangezien museumbezoekers tegenwoordig niet meer komen om te bekijken wat zij al kennen, maar om iets nieuws te zien, of het vertrouwde in een nieuwe context te bekijken. Bezoekers gedragen zich < bibliotheek Zuidlaren versus de wereld een vergelijking tussen bibliotheek inrichting en de werld om ons heen. bron bureau AEQUO
057
Werkwijze
minder als passieve consumenten, maar willen veel meer een actieve rol spelen, hierdoor komt er niet alleen veel meer behoefte naar winkels en horeca maar ook naar educatie. Deze nevenfuncties zijn daarnaast ook al meer noodzaak om kostbare wisselende tentoonstellingen en dure behuizingen te compenseren. Maar door de toegenomen toegankelijkheid en de alom aanwezige nevenfuncties ontstaat ook het gevaar dat het museumbezoek steeds minder een unieke ervaring is. Kijkend naar hedendaagse ontwikkelingen in de museumwereld kan geconstateerd worden dat er een waaier aan museumtypologiën is ontstaan, waarvan het cinematografische museum, het museale museum en het regionale museum de belangrijkste zijn1. Het cinematografische museum wordt ontwikkeld om door hun voortdurend verrassingen het gebouw in te trekken. De kunst is onderdeel van het leven in de stad. De grenzen tussen kunst en architectuur vervagen en beide fenomenen kunnen in toenemende mate worden gelezen als een geheel. De klassieke referentie is Guggenheim Bilbao, waar het architectonische ontwerp van Gehry en de beelden van Serra een geslaagde ruimtelijke synthese bereiken. Het museale museum is een sterk in zichzelf gekeerd gebouw, de architectonische beslotenheid van het museum moet de bezoeker terugwerpen op de kunst. Het regionale museum is het museum dat midden in de samenleving staat. Dit is het type museum dat Hubert Jan Henket voorstaat. Musea moeten volgens Henket midden in de samenleving staan om de vraag te helpen beantwoorden hoe we in het publieke domein met elkaar omgaan. Voor Henket is het museum een experiment in het samenbrengen van verschillende culturen. Alledaagse kunst wordt er samengebracht met hogere kunst. Het museum is een plek die tot nadenken aanzet, of dit individueel of gezamenlijk gebeurd is minder van belang. Het museum is een plek die tot Het type museum dat ik met de bibliotheekfunctie wil nadenken aanzet, of dit individueel integreren is dit regionale museum. of gezamenlijk gebeurd is minder van belang. Het huidige Filmhuis Images aan de Poelestraat 30 is gevestigd in een gebouw dat zeer ver het plangebied insteekt. De entree van Images is gevestigd in een oud herenhuis dat dateert uit de 14e eeuw. In 20012002 zijn het gebouw en de filmzalen totaal gerenoveerd. Er zijn 3 filmzalen met 190, 130 en 70 zitplaatsen. Alle zalen zijn voorzien van airconditioning, dolby-sr en 35mm projectie. De grootste filmzaal is tevens voorzien van een uitstekende video-beam voor digitale projectie. Naast het Café des Images, gevestigd op 2 verdiepingen, beschikt Images ook over de zogenoemde Kapteynzaal, een conferentiezaal die gerenoveerd is in de stijl van de vroege 20e eeuw. Het voorste deel van dit gebouw is het waard om zeer goed beschermd te worden. Het achterste deel waar zich de zalen bevinden is minder speciaal, maar dat mag geen reden zijn om het zomaar te slopen. Er is al jaren een wens tot een extra zaal. In combinatie met de nieuwe bibliotheek moet dit realiseerbaar zijn. Daarnaast is het samenvoegen van faciliteiten een pré en hier zal in het uiteindelijke ontwerp dan ook rekening mee gehouden moeten worden. De nieuwe 300+ zaal zal dan ook zowel als fimzaal als als congreszaal gebruikt moeten kunnen worden. (Footnotes) Harm Tilman, De Architect april 2006, Thema artikel nieuwe musea in Nederland
1
< Interieur van de grote filmzal, de Kapteynzaal en exterieur van filmhuis IMAGES
059
Werkwijze
Programma van Eisen Voorgaand besproken functies zullen in een gebouw van 18.000 vierkante meter geplaatst dienen te worden. En wel ongeveer op de volgende wijze: Bibliotheekzalen incl studieplekken en balies Boeken magazijnen Personeels werkplekken Tentoonstellingszalen Magazijnen Werkplaats Congreszaal 300+ Vergaderzalen Filmzalen Mediacafé Boekhandel Educatiecentrum toiletten, gangen, installaties, vluchtwegen
9.000 m2 2.500 m2 1.000 m2 2 1.500 m 750 m2 2 100 m 2 500 m 250 m2 500 m2 200 m2 200 m2 250 m2 1.250 m2
Parkeergarage voor 250 auto’s en fietsenstalling voor 1000 fietsen Als ik aan een probleem werk, denk ik nooit aan schoonheid. Ik denk er alleen aan hoe ik het probleem zal oplossen. Maar als ik klaar ben en de oplossing is lelijk; dan weet ik dat het fout zit. Fuller, Buckminster (1895-1983)
2.4 Identiteit van de plek
De identiteit van de plek komt voort uit de morfologische groei van de stad. Een morfologische analyse werpt licht over de oude stad en haar nauwkeurig afgebakende vorm. Het kenmerk van de locatie bestaat uit de spanning die wordt geschapen tussen plek en bebouwing, tussen gebieden en elementen, tussen volumes en betekenissen. Door de historie van de locatie te onderzoeken ontstaat een beeld van zowel de geleidelijke groei waardoor de contouren van de hedendaagse stad zijn gevormd, als van de (on)bewuste betekenissen die de plek voor de gebruikers heeft. Een grote invloed op deze aspecten heeft de Tweede Wereldoorlog gehad. Na deze oorlog zijn er in de binnenstad grote veranderingen doorgevoerd, het besef dat een groot deel van het historische geheugen met de verwoesting van de binnenstad verloren was gegaan, heeft er niet toe geleidt om in de wederopbouw nieuwe structuur in de oude context terug te plaatsen. De vooruitstrevendheid van de stad en de mogelijkheid om een nieuwe, groot opgezette structuur te ontwikkelen leidde tot een gedaanteverwisseling van de stad. Nog geen halve eeuw later zijn de eerste gebouwen van de wederopbouw alweer gesloopt en hebben plaats gemaakt voor bebouwing welke meer rekening houd met de historische structuur van de stad.
< De Waagstraat, straat die terugebracht is in het Groninger stratenpatroon nadat de na-oorlogse stadhuisuitnreiding weer is gesloopt
061
Werkwijze
2.4.1 Oudste historie Omdat we het hebben over het oudste stukje Groningen allereerst het ontstaan van de stad. Groningen, of Cruoninga, komt voort uit een losse verzameling van drie à vier boerenerven met akkers, waarvan de eerste sporen rond 300 v. Chr. zijn te traceren. Ze liggen nabij de landroute die over de Hondsrug vanuit Drenthe richting het wierdengebied voert, de latere Herestraat/Oude Boteringestraat. De Hondsrug is een heuvelrug die is ontstaan door opstuwend ijs in de laatste ijstijd. De eerste erven bevonden zich op de noordelijkste uitlopers van deze heuvelrug en bleven in tegenstelling tot het omliggende land ook bij springtij droogstaan. Het omliggende land bestond uit een vruchtbaar kwelderlandschap, waarin boeren heuvels opwierpen, de Groningse wierden, om hun bezittingen altijd droog te houden. Uit de erven kwamen rond 600 twee kleine kernen voort: één ligt in de noordelijke helft van de huidige binnenstad, de ander ten zuiden daarvan. Tussen en rond de dorpjes lagen de essen. In die tijd kreeg de Duitse koning in het noordelijke dorp eigendommen. Ze lagen ongeveer ten oosten van de huidige Grote Markt, bij het grafveld, waarop rond 800 de eerste houten Maartenskerk, eigenlijk meer een kleine houten kapel op het toen al aanwezige grafveld, werd gebouwd. Grote veranderingen in de groei van de stad ontstaan wanneer in 1040 de Duitse koning Hendrik III zijn bezittingen en rechten in Cruoninga schenkt aan de Kerk (de bisschop van Utrecht). In deze giftbrief werd ‘villa Cruoninga’ voor de eerste keer vermeld. Dat bisdom was al eigenaar van de inmiddels in tufsteen opgetrokken Maartenskerk en voor het bisdom Utrecht was Groningen als meest noordelijk post zowel op kerkelijk als op wereldlijk gebied strategisch van belang. De stadsafbakening bestond uit de Drentse A aan de westzijde en vanaf ongeveer 1100 de stadswal met gracht, die het zuidelijke dorp buitensloot aan de andere zijden. Binnen de vesting werd, binnen een tijdsbestek van circa 150 jaar, parallel aan en haaks op de aloude landroute Herestraat – Oude Boteringestraat een rechthoekig stelsel van keienstraten aangelegd en ook twee markten, eerst de Vismarkt iets later de Grote of Brede Markt. Daarmee was het stratenplan van de binnenstad aanwezig. -1040 Duitse koning schenkt Groningse bezittingen aan de bischop van Utrecht -1220 Voltooing bakstenen Maartenskerk -1251 Bisschoppelijke prefect uit de stad verdreven, stedelijke elite neemt stadsbestuur over, bouw 1e stadhuis op de Brede Markt
De motor van de economie was de regionale handel in producten van landbouw, veeteelt en de turfwinning. In de 12e en 13e eeuw ontstonden nauwe handelsbetrekkingen met het Oostzeegebied. De weg over water verbeterde sterk met het uitgraven van de deels dichtgeslibde Drentse A tot Reitdiep. De handelende stadse elite werd rijker en het aantal stadjers nam toe. De basis voor de economische bloei van de Hanze stad Groningen was gelegd. Door de introductie van de baksteen kort voor 1200 veranderde het uiterlijk van de stad. In 1220 was de voltooing van de bakstenen kruiskerk in Romaanse stijl op de plek van de oude tufstenen Maartenskerk een feit. Op het westelijke eind van de Vismarkt, bij de boorden van de Drentse A verscheen de Der A-kerk. Bovendien verrezen, volgens de in het Oostzeegebied gebruikte bouwtraditie, tot ca.1300 een twintigtal steenhuizen in Groningen. Deze steenhuizen bepalen sindsdien de rooilijnen in de belangrijkste straten en zijn het begin van de verstening van de stad in de middeleeuwen.
< Schets van eerste nederzettingen op de plek waar nu de Groningse binnenstad zich bevind
063
Werkwijze
De 13e-14e eeuw was een periode van strijd tussen de aanhangers van de bisschop met zijn leenheren en de stedelijke elite. Beide partijen bezaten steenhuizen in de stad, maar de bisschoppelijke partij had er ook nog een paar op strategische posities buiten de stad. Het stedelijke bestuur zetelt in het stadhuis aan de westzijde van de Grote Markt, tegenover de residentie van de bisschoppelijke leenheer ten noorden en ten zuiden van het Martinikerkhof. Waarschijnlijk ging dit aan de zuidkant grofweg om het gebied tussen de Engelengang en de Hooze, de Poelestraat en de huidige Schoolstraat. Op de plek van het huidige Feithhuis heeft het middeleeuwse priesterhuis gestaan, waarvan nog enkele muren bewaard zijn gebleven. Een deel van het bisschophof gelegen tegenover de Peperstraat werd Valkenvlucht genoemd en beleend. In de westgevel van het huidige filmcentrum Images zij nog sporen van het vijftiende eeuwse huis dat op valkenvlucht heeft gestaan aanwezig. Naast het bisschopshof zijn er binnen de stad ook nog enkele kloosterordes (o.a. Dominicanen en Franciscanen) en eigendommen van kloosters buiten de stad (o.a. het klooster Werden en het klooster Aduard. Tussen 1415 en 1425 wordt het huidige koor in een Romano-Gotische stijl aan de kerk toegevoegd, pas daarna werd een inpandige toren gebouwd die in 1468 als gevolg van blikseminslag instort. In 1496 werd begonnen aan een uitbreiding van de kerk in westelijke richting en de bouw van een gotische toren op de huidige positie, in 1554 is deze 118 meter hoge toren toren gereed en daarmee de hoogste toren in de Nederlanden. Echter niet voor lang, want door een ongeluk met een vreugde vuur ging in 1577 deze toren in vlammen op. De ruimte voor de toren, de noordoosthoek van de markt, vormt vanouds de plaats voor rechtspraak, waar in 1509 -1443 Bouw groter Stadhuis en Wijnhuis het rechthuis verrijst. op de Grote Markt -1443 Bouw Poelepoort -1594 Maurits en Lodewijk nemen intrekt in het Broeders der Gemenen Levens klooster wat sindsdien als Prinsenhof te naam staat.
In 1594 werd de stad officieel protestants, waardoor veel katholieke bezittingen in particuliere of algemene handen vielen. Zo werd het voormalige refugium aan het kerkhof een stadsgevangenis en een eikplaats voor gewichten. Vanaf het midden van de 14e eeuw was de stad een eigen staat en maakte zich op voor dominantie over de Ommelanden. Tot aan de Reductie van Groningen (1594) en het opgaan in de Nederlanden veranderde de ruimtelijke structuur van de stad niet wezenlijk. Rond 1470 werd een nieuwe wal, het Bolwerk, opgeworpen buiten de oude stadsbegrenzing; hierdoor werden een aantal nieuwe straten toegevoegd aan het stratenplan (bijvoorbeeld de Steentilstraat). De indrukwekkende dwangburcht die hertog Alva door dit bolwerk heen liet bouwen, vond een roemloos einde nog voor de voltooiing ervan. De richting van de Raamstraat en de Prinsenstraat herinneren nog aan het verloop van de kasteelgracht. De vesting Groningen was ook voor de Verenigde Nederlanden strategisch belangrijk. In de eerste 20 jaar van de 17e eeuw leidde dat voor de derde en laatste maal tot een stadswal, waarbij de stad in oppervlak verdubbelde. Die wal riep in 1672 een halt toe aan ‘Bommen Berend’, Christoph Bernhard von Galen, bisschop van Münster, het ontzet wordt nog ieder jaar op 28 augustus groots gevierd en het spotliedje “Berend Botje” die de terugtocht van de uitgemergelde troepen van “Bommen Berend”beschrijft kent landelijke bekendheid. Ter nagedachtenis aan de verdedigende leiding staat er een beeltenis van generaal Carl Rabenhaupt op de Grote Markt.
< Kaart van Haubois ca. 1660
065
Werkwijze
De ‘Nieuwe Uitleg’, ook wel de ‘Grote Uitleg’ genoemd, markeerde de stadsrand tot de opheffing van de vesting bij wet in 1874. De structuur van de middeleeuwse plattegrond is uniek. De grootte ervan hangt samen met de positie van stadstaat en is, wanneer men zich beperkt tot Nederland, alleen te vergelijken met die van Utrecht. Alle belangrijke straten lopen ongeveer evenwijdig aan elkaar en staan haaks op een reeks pleinen die de binnenstad van oost naar west doorsnijdt. Zo ontstaat een raster waarin radiale en concentrische straten nagenoeg ontbreken. De monopoliepositie van Groningen in Noord-Nederland en de structuur van de kern zijn sinds de middeleeuwen niet veranderd. Alle daarop volgende perioden zijn in de stad vertegenwoordigd, vaak met gebouwen of stedenbouwkundige plannen die kenmerkend zijn voor de tijd waarin ze ontstonden. Zo is de zeer omvangrijke zeventiende-eeuwse stadsuitbreiding in het noorden karakteristiek voor de Nederlandse stedenbouw uit die eeuw. De oostwand van de markt telde aanvankelijk 10 huizen, maar in 1880 verving W.A.Scholten, groot industrieel en op dat moment verreweg de machtigste inwoner van Groningen, drie panden voor één dubbelhuis, later bekent als het Scholtenhuis. Op de begane grond van een aantal van de oorspronkelijke woonhuizen ontstonden winkels en een café. Het gebied achter deze bebouwing was vooral gevuld met koetshuizen en tuinen die ontsloten konden worden via het achterstraatje, de Engelengang. Vooral de tweede helft van de negentiende eeuw liet een aantal karakteristieke architectonische en stedenbouwkundige ingrepen na: De Korenbeurs, Het harmoniecomplex (huisde Nederlands eerste symfonie orkest), De Stadsschouwburg (eerste van Nederland), maar ook de luxe woonsingels op de plaats van de afgegraven vestingwerken. -1627 Sloop St. Walburgh kerk -1662 Bouw Waag op de Grote Markt -1672 28 augustus Gronings Ontzet. -1785 Nieuwbouw Ommelanderhuis aan de Schoolstraat -1810 Bouw huidige “oude”stadhuis op de Grote Markt -1874 Invoering landelijke Vestingwet-
2.4.2 Verwoesting en wederopbouw
Het Scholtenhuis speelde een hoofdrol in het verhaal over de Grote Markt oostzijde in oorlogstijd. De Sicherheidspolizei (Gestapo en Kripo) en de Sicherheidsdienst gebruikten het dubbele woonhuis als Aussendienststelle. Door de in het pand uitgeoefende terreur werd het Scholtenhuis tijdens de bezetting één van de meest gehate plekken van Groningen. Berucht werd vooral de Scholtenzolder, waar de slachtoffers van verhoor werden opgeborgen. Voor velen was het huis voorportaal voor gevangenschap of executie elders. Anderen vonden er ter plekke de dood, zoals verzetstrijder Casper Naber die op 11 november 1944 uit een raam sprong. Op 15 april 1945 vond de slag om de Grote Markt plaats. De Duitsers die zich verschansten in de panden aan de Grote Markt oostzijde en in de Sint Jansstraat werden onder vuur genomen door de Canadezen. De in het Scholtenhuis aanwezige munitievoorraad explodeerde en de complete oost- en noordwand van de markt brandden in de nacht van 15 op 16 april af, evenals de panden op de hoek van de Sint Jansstraat en de Schoolstraat. De Grote Markt is het centrale plein in de ‘trits’van pleinen die de binnenstad in tweeën deelt. Het is vanouds het representatieve hoofdplein, de plaats van de belangrijke stadskerk, het stadhuis en de hoofdwacht, een rechthuis dat later dienst deed als kazerne. Juist dit plein werd in april 1945 grotendeels verwoest. De stad werd beroofd van de ruimte die vanouds gold als het stedenbouwkundige hoogtepunt
< Boven Grote Markt in 1834, met de drie later door Scholten gesloopte huizen, links oonder Scholtenhuis gedurende de oorlog, rechtsonder oostwand in mei 1945
067
Werkwijze
Al tijdens de oorlog, nog voordat Groningen bevrijd werd, waarbij een groot deel van het centrum het moest ontgelden was Grandpré Molière al benaderd door de stad Groningen. De omstandigheden waarin hij zou moeten gaan werken zouden bestaan uit een noodzaak de samenleving vanaf de fundamenten opnieuw in te richten, niet alleen in fysieke, maar ook in bestuurlijke zin. Grandpré Molières taak was de vervanging van het historische plein door een nieuw plein dat representatief was voor de stad én voor de wederopbouw. Hij droomde van een groots, monumentaal plan. Het centrum van Groningen zou een stedenbouwkundig meesterwerk moeten worden dat vooruitliep op de nieuwe naoorlogse cultuur, die de overgangsfase, waarvan de Tweede Wereldoorlog het laatste bedrijf vormde, zou afsluiten. Een citaat van de Florentijnse raad, zou het motto worden van de Groningse wederopbouw. Geen werken zullen door de stad worden begonnen dan die ontworpen zijn in eenheid met het grote hart der Gemeente, gevormd uit het hart van alle burgers verenigd in een gemeenschappelijke wil. Uitgangspunt was de verdere groei van de stad van 140.000 tot 220.00 inwoners, zoals voorzien in het plan-Berlage van 1932. Deze groei zou ook het centrum van de stad niet ongemoeid laten en leiden tot verkeerstechnische aanpassingen van het gebied rond de Grote Markt. Het wederopbouw programma zou de Grote Markt Groningen als universiteitsstad en zelfs als derde handelsstad van het land moeten visualiseren. Dat betekende dat de studentensociëteit zou terugkeren en dat aan de oostzijde een handelscentrum zou verrijzen. In de stad gingen ook vele stemmen op die pleitten voor een cultuurcentrum aan de Grote Markt. Daarbij kwam het ideaalbeeld van de Geen werken zullen door de stad burgemeester, hij droomde van een Grote Markt als worden begonnen dan die ontworpen bestuurlijk centrum. Het oude stadhuis was te klein en de zijn in eenheid met het grote hart gemeentelijke diensten waren verspreid over de hele stad. der Gemeente, gevormd uit het hart De ruimte die de verwoesting schiep bood mogelijkheden van alle burgers verenigd in een gemeenschappelijke wil. voor nieuwbouw bij het oude stadhuis. [citaat Florentijnse raad]
Steeds werd verband gelegd tussen de functie van de Grote Markt en de plaats van Groningen in de noordelijke provincies. Het resultaat zou een soort podium zijn waarop de stad liet zien de ‘hoofdstad’van het Noorden te zijn. Het wederopbouw plan van Grandpré Molière uit 1946 heeft zoveel aanpassingen moeten ondergaan dat het pas in mei 1949 is goedgekeurd. Waarna de supervisie werd opgedragen aan H.W.van Boven, de Rotterdamse architect A.J.van der Steur en de Nieuwe Bouwen pionier W. van Tijen. Zij maakten een nieuw plan dat ze in juli 1951 schets klaar hadden. Hierin was o.a. plaats gemaakt voor de studentensociëteit, na nog wat gesteggel over de ingang van het cultuurcentrum werd dit plan in 1952 aangenomen. Doordat het Rijk niet bij wilde dragen aan het Cultuurcentrum naar ontwerp van M.F.Duintjer beslood de raad in 1963 het maar op een heel andere plaats te bouwen. Doordat de bouw van het cultuurcentrum niet is doorgegaan heeft ook de geplande sloop van de panden aan de zuidzijde van het Martinikerkhof geen doorgang gevonden. In het in de volgende pargraaf bijgevoegde essay heb ik dit wederopbouwplan verder omschreven.
< Braak liggende terreinen na de oorlog, de gehele noord- een oostwand van de Grote Markt zijn verdwenen.
069
Werkwijze
Het definitieve plan werd in 1952 met algemene stemmen door de raad aanvaard. De verschillen met het schetsontwerp waren gering. Het warenhuis werd uitgebreid met twee percelen aan de Grote Markt, hier kwam nu de hoofdingang. en voor de doorbraak bij de toren koos men voor een smalle variant. Het verkeer naar het noorden werd door de verbrede Kreupelstraat langs de voet van de toren geleid, terwijl verkeer in tegengestelde richting door de Oude Ebbingestraat werd gevoerd. In 1952 verrees ook het eerste tastbare bewijs van de wederopbouw aan de Grote Markt. Aan de oostkant werd, naar ontwerp van Vegter, het nieuwe onderkomen van de studentensociëteit opgetrokken. In verband met de situering van het cultuurcentrum er gedeeltelijk achter verkoos men voor een breed en relatief ondiep ontwerp. In 1957 werd met de bouw van het stadhuis begonnen waarna men, vertraagd door de bestedingsbeperking van de overheid, het stadhuis in 1962 in gebruik kon nemen. Ten slotte verleende de centrale overheid in 1960 toestemming om de hoofdwacht te slopen. Toen restte nog slechts een lege plek in de wanden van het plein: waar de ingang van het cultuurcentrum zou komen trof men nog tot in de late jaren zestig een gat aan. Hoewel na Bosma en Van Linge nog een ontwerp gemaakt werd door de architect Duintjer kon men er niet toe besluiten het cultuurcentrum op deze plek te realiseren. In de hoogconjunctuur die op de sobere jaren vijftig volgde was de binnenstad dichtgeslibd; men vreesde dat de verkeersdruk en grote vraag naar parkeerruimte die het cultuurcentrum met zich mee zou brengen het centrum zouden overbelasten. Dit onderdeel van het wederopbouwplan verdween naar de Oosterpoort, een wijk net buiten het eigenlijke centrum. -1973 eerste parkeergarage in de stad -1973 cultuurcentrum de Oosterpoort Dit is wellicht de belangrijkste wijziging die na het vertrek wordt geopend van Grandpré Molière tot stand kwam. -1977 invoering Verkeers Circulatie Plan Op de plaats die toebedacht was aan het cultuurcentrum -1983 Grondige opknapbeurt noordelijke kwam vervolgens spoedig het idee een winkel galerij en oostelijke deel binnenstad, waaronder met parkeergarage te bouwen, het zogenaamde plan opknapbeurt voor de Naberpassage Hoogland. Het uiteindelijke ontwerp kwam van architectenbureau Klein en werd in 1975 opgeleverd. Hiervoor moesten wel enkele huizen aan de Popkenstraat gesloopt worden en dienden het Gomaruspoortje en het Engelenpoortje verplaatst te worden. Na voltooing werd het geheel genoemd naar de in het Scholtenhuis omgekomen verzetsstrijder Casper Naber.
2.4.3 Decennia vam binnenstadsverbeteringen In de jaren zeventig kampte de stad met een enorm imago probleem, door de toegenomen mobiliteit verhuisden al meer mensen, die in de stad werkten naar de omliggende dorpen. Ook het stadscentrum was niet aantrekkelijk genoeg, wanneer in ’72 onenigheid ontstond in het paarse college van B en W, (bestaande uit CDA, PvdA, VVD en CPN) wint links en ontstaat een progressief college met o.a. Max van de Berg en Jacques Wallage als Wethouders. Zij beginnen aan de grote operatie om de binnenstad aantrekkelijk te maken voor zowel stedelingen als Ommelanders. Het Verkeers Circulatie Plan is het begin van vele decennia binnenstadsverbeteringen.
< Het uiteindelijke wederopbouwplan van 1952
071
Werkwijze
Tevreden met de Grote Markt is echter is ook na het verkeesluw maken van de markt en de eerste opknapbeurt eigenlijk nog niemand. Dit komt onder andere doordat de bebouwing op en rond het plein geen eenduidige compositie is geworden. Het meest in het oog lopende onderdeel is Vegters stadhuisuitbreiding. Dit gebouw, waarvan de moderne vormgeving werd gelegitimeerd met de stelling dat het zo ‘in eenheid’met de rationele, zakelijke jaren vijftig zou zijn en dus de ‘stijl’van deze jaren zou vertegenwoordigen, staat als een blok los achter het stadhuis. Het correspondeert op geen enkele manier met de morfologische structuur van de stad. De lange noordgevel van het plein tussen de Boteringe- en de Ebbingestraat, bestaat uit tamelijk grote panden, die drukke winkels en het warenhuis van Vroom en Dreesman huisvesten. Hier is de economische bedrijvigheid het grootst, maar dit deel is door een busstation, busbanen en het tussenplein in het stadhuiscomplex gescheiden van de Herestraat, de kern van het Groningse winkelapparaat. De brede monding van de Oude Ebbingestraat verstoort de werking van de pleinwand als de begrenzing van het pleinvolume, de colonnades aan weerzijden ten spijt. Een van de zwakste delen van het plein is het blokje tussen deze opening en het brede gat voor de toren. Dit blok staat, letterlijk, verloren in de ruimte, heeft geen enkel verband met de rest van de noordwand. Hoewel dit blok zich voegt in de morfologische structuur betekend de enorme, in de huidige situatie betekenisloze doorbraak, dat het een afgeknipt, dood element vormt. De overgang naar de oostwand markeert de volgende leegte, voortvloeiend uit de sloop van de hoofdwacht. De plaatsing van het hoekpand met het Martinikerkhof, enkele meters buiten de rooilijn van deze straat, maakt dit verlies ten dele goed. De oostwand zelf ten slotte is, in overeenstemming met de visie van Grandpré Molière, een 1987 B&W Plan van Aanpak Binnenstad; aantal meters achteruit gezet om een groter pleinvolume besluit tot sloop ‘nieuwe’stadhuis en te bereiken. Hoewel dit effect in visuele zin ook bereikt is vertrek busstation voegt deze ingreep geen bruikbare pleinruimte toe: 1992 bij referendum wordt plan van busbanen, bushaltes en een rijstrook voor het overige Natalini voor Waagstraat complex gekozen verkeer doen de winst teniet. 1994 Stadsbusstation verhuist van Grote Markt naast het Hoofdstation
Dat de binnenstad door al deze aanpassingen en ontwikkelingen al enorm verbeterd is werd in 2005 beloond, wanneer Groningen door een jury van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven werd verkozen tot beste binnenstad van Nederland. Natuurlijk zegt de waardering vanuit deze commerciële hoek wel dat de stad qua winkelbeleving goed bezig is. Echter is er juist aan de oostzijde nog een enorme inhaalslag te maken. Juist daarom is het belangrijk dat de plannen hier verder ontwikkeld kun gaan worden. Een betere ontsluiting van met name de oostzijde van de Grote Markt en een verbeterde belevingswaarde van dit gebied kunnen een volgende impuls zijn voor de gehele binnenstad.
< Boven de Grote Markt als centraal verkeersplein, onder sectorindeling van het Verkeers Circulatie Plan zoals in 1977 van kracht geworden is.
073
Werkwijze
2.4.2.1 Grandpré Mollière en het Groningse wederopbouwplan.
ontleedde, geheel nieuwe vormgeving. Zijn voorstellen voor de Groningse wederopbouw illustreren dat zijn optreden in historische binnensteden niet uitblonk door zachtzinnigheid.
In dit korte essay zal ik zowel ingaan op de theorie van Grandpré Molière als op het uiteindelijke wederopbouwplan voor de stad Groningen. Dit omdat het een beeld geeft op de doelstelling van het wederopbouwplan en het mij eventueel aan kan zetten tot een methode om te komen tot een stedenbouwkundig plan. Dit essay is grotendeels gebaseerd op het boek: “tussen Grandezza en Schavot, de ontwerpen van Grandpré Molière voor de wederopbouw van Groningen1.” Het belangrijkste element van Grandpré Molières theorie was het analyseren van architectonische en stedenbouwkundige vormgeving, opgevat als autonome gegevens die in de loop van de geschiedenis tot ontwikkeling waren gekomen. Hij liet zich inspireren door het gebouwde verleden. Zijn werk bestaat voornamelijk uit het aftasten van de opgaven en mogelijkheden van architectuur en stedenbouw in een samenleving die bezig was afstand te doen van structuren en patronen die eeuwenlang beeldbepalend waren geweest. Grandpré Molière bekeek alle (bouwkundige) ontwikkelingen in het kader het tijdsbeeld en wat er in de samenleving speelde. Daarbij zocht hij naar een uitgangspunt welke bruikbaar was voor het bewust vormgeven en aanschouwelijk maken wat hij uit een bepaalde cultuur zo waardeert. Door zijn overtuiging dat de evolutie van nieuwe cultuurvormen onafwendbaar is, stortte hij zich vol overgave op het veilig stellen van de overdrachtelijke functie van het ontwerp. Daarbij was het zeer belangrijk dat architecten zich niet te slap opstellen, zich niet door de stormachtige ontwikkelingen laten meeslepen maar deze bewust op hun waarde beoordelen als middel om het gewenste ontwerp te kunnen realiseren. In Grandpré Molières denken over architectuur staat de autonome, niet van technische en functionele eisen afhankelijke betekenis van het ontwerpen centraal. Hij hield een ware kruistocht tegen opvattingen en ontwikkelingen die het ontwerpen reduceerden tot niet meer dan technische en economisch rendabele oplossingen van functionele eisen, zoals hij vond dat het Nieuwe Bouwen voornamelijk deed. Dat betekent niet dat hij technische en functionele eisen van minder belang vond, maar er was meer. Drie thema’s spelen bij Grandpré Molières theoretische inzichten een rol: zijn bepaling van het specifiek ontwerpgebonden element in de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving, het concept van de overgangsfase en zijn opstelling tegenover het Nieuwe Bouwen. Kenmerkend voor Grandpré Molières theorie is dat de artistieke inhoud van het ontwerp aan objectieve normen moet gehoorzamen. Hierdoor probeerde hij de persoonlijke waardering van de ontwerpen in relatie tot de samenleving en de historische processen die zich daarin afspelen, objectief te waarderen en daardoor bespreekbaar en beoordeelbaar te maken. Wat Grandpré Molière voor ogen stond was het ‘verheffen’ van het toevallige, het ongecoördineerde en het ongeplande, naar een zorgvuldig onderzochte samenhang. Volgens hem was de taak van de ontwerper het stellen van sociale, economische maar vooral ook formele normen. Niet de concrete vormgeving van het gebouwde verleden, maar de redenen waarom deze zo is ontstaan, waren doel van het historisch onderzoek. Zijn ontwerpmethode had de vorm van abstracte richtlijnen: het waren samenvattingen van de constanten in bestaande steden die hij meende te kunnen aanwijzen. Deze abstracte richtlijnen moesten het uitgangspunt vormen voor een eigentijdse oplossing van vergelijkbare opgaven. Door het accent te leggen op abstracte constanten en niet op concrete vormgeving, opende Grandpré Molière de mogelijkheid in de praktijk van zijn stedenbouwkundige werk af te wijken van de structuur die hij aantrof, zodat hij deze kon vervangen door een, aan de analyse van een groot aantal stadsplannen < Plan met nevenplein, eerste plan van Grandpré Molliere
075
Hij verzette zich tegen de ongeplande, negentiende-eeuwse stad en in verband hiermee, tegen het concept van het ongeplande, het ordeloze in de maatschappij. Essentieel zijn echter niet zijn uitspraken over de inrichting van de wereld, maar zijn ontwerptheoretische inzichten. Deze zijn in twee stellingen samen te vatten: architectonische en stedenbouwkundige vormgeving kent een specifiek ontwerpgebonden moment, en analyse van het gebouwde verleden leert de grondslagen waarop dit moment rust. Enkele grondregels van Grandpré Molières esthetica: De eerste grondregel was voor hem het primaat van het volume. Een tweede belangrijke regel was het streven naar het gesloten beeld. Lange rechte straten of brede doorbraken op pleinen vond hij esthetisch onjuist. Schoonheid werd naar zijn mening bevorderd door het scheppen van een harmonie van tegenstellingen. De primaire tegenstelling was die tussen volume en ruimte, de tweede, nauw daarmee samenhangend, die tussen massa en licht. Volume, vlak en lijn moesten duidelijk aanwijsbaar zijn, maar wel zo dat het volume overheerste. In zijn stedenbouw gebruikte Grandpré Molière de straat als een zelfstandig structurerend element, niet als een afgeleide van de architectuur en evenmin geperst in het keurslijf van assen en diagonalen waarmee Berlage zijn plannen structuur trachtte te geven. Door deze behandeling werd de stedenbouw een zelfstandige discipline. Drager van de structuur was in Grandpré Molières opvatting de openbare ruimte. Hier werden de verschillende fysieke elementen van de stad met elkaar verbonden en hun onderlinge relaties vastgelegd. Daarmee zou de openbare ruimte in de stad dezelfde rol vervullen als de cultuur in de geschiedenis: het scheppen van eenheid, van een synthese, waarin historische ontwikkelingen en maatschappelijke omstandigheden op elkaar betrokken werden. Architectuur was in deze visie een instrument bij het vormen van de openbare ruimte; deze was primair en alles behalve een afgeleide van de architectuur. De grens van twee werelden: het concept van de overgangsfase Opmerkelijk is dat Grandpré Molières geschiedbeeld niet alleen diende als basis van zijn architectuurtheorie, maar ook de achtergrond vormde van zijn opvattingen over de taak van de ontwerper in de cruciale jaren rond het midden van de twintigste eeuw. Ook in dit opzicht snijden theorie en praktijk in zijn carrière elkaar in het wederopbouwplan voor Groningen, dat hij precies in deze jaren ontwierp. Grandpré Molière had niet zozeer een geschiedbeeld, maar meer een geschiedfilosofische theorie. Kern is het onderscheid tussen structuur en conjunctuur: elke periode zou op een eigen wijze gestalte geven aan de universele regels. Een bloeiende cultuur zou zich kenmerken door ‘eenheid’, door een harmonische opbouw waarin de verschillende ‘levenswaarden’elk de hun toekomende plaats zouden innemen. Aanvankelijk verkeerde Grandpré Molière in de overtuiging dat de Tweede Wereldoorlog het einde van een overgangsfase inluidde. De architectuur en stedenbouw van de wederopbouw zou het aanbreken van een nieuwe cultuur moeten markeren.
076
Werkwijze
Grandpré Molière en het Nieuwe Bouwen Het onderwerp in de discussie tussen Grandpré Molière en de Nieuwe Bouwen aanhangers was de waarde van door Grandpré Molière gepropageerde vaste richtlijnen, dat wil zeggen over het element dat in Grandpré Molières theorie als legitimatie diende voor het autonome, vormgevende moment in het ontwerp. Het Nieuwe Bouwen stelde, althans in principe en niet zonder interne meningsverschillen over dit cruciale punt, dat een dergelijk moment niet bestond: vorm was de afgeleide van de functie, meer niet. Waar de Delftse School het belang van het bouwvolume benadrukte, vatte het Nieuwe Bouwen een bouwwerk op als een assenstelsel met in elkaar overvloeiende ruimten. Tegenover de zichtbare zware muren die Grandpré Molière voorschreef stelde het Nieuwe Bouwen een bijna schijfvormige afsluiting of zelfs glazen wanden. Was de straat in de visie van de Delftse School een zelfstandige, gesloten ruimte, het Nieuwe Bouwen propageerde het plaatsen van losse bouwblokken in de open ruimte. Meende Grandpré Molière dat straten en pleinen naar architectonische of stedenbouwkundige dominanten moest leiden, het ideaal van het Nieuwe Bouwen was om de traditionele onderscheiden te egaliseren. Uiteindelijk draaide alles om tegengestelde opvattingen over de betekenis van het ontwerp. Het wederopbouwplan van Groningen De stad Groningen had voor Grandpré Molière bijzonder aantrekkelijke karakteristieken. Het lijdt geen twijfel dat hij de stad beschouwde als een potentieel ‘Gesamtkunstwerk’, dat van de vervulling van deze belofte, letterlijk belichaamd in haar eeuwen oude heldere structuur, alleen werd afgehouden door een aantal, hoofdzakelijk negentiende-eeuwse toevoegingen. Zijn doel was het ongedaan maken van deze “ontsporingen” en het ten volle benutten van de mogelijkheden die de verwoesting bood om binnen de gaaf overgeleverde structuur het monument voor een nieuwe cultuur te scheppen. Zijn wederopbouwplan heeft nadrukkelijk het karakter van een correctief op de geschiedenis.
supervisie op te stellen regels, zoveel mogelijk vrijlaten. Supervisie was in zijn ogen niet bedoeld om de architectuur rigoureus op één noemer te brengen maar juist om monotonie te voorkomen. Het zelfstandige karakter van de particuliere ondernemingen maakt een individuele behandeling van de gevels noodzakelijk. Het zou niet passen om hier van buitenaf uniformiteit op te leggen. De ervaring met de wederopbouw heeft wel geleerd, dat in zo’n geval een onbevredigend karakter dreigt te ontstaan, niet zozeer door een gebrek aan overeenstemming, dan wel door een tekort aan sprekende tegenstellingen. Het ligt dan ook in de bedoeling om door een zekere bewogenheid in silhouet, rooilijn en gevelplastiek bij verscheidenheid aan architectonische behandeling een geheel tot stand te brengen, dat harmonisch is zonder saai te zijn. Grandpré Molière wenste een forse vergroting van het plein, omdat de markt het hoofdplein zou worden van een in belang en omvang groeiende stad. De geslotenheid van het historische plein diende echter gehandhaafd te blijven. Het eerste ontwerp was revolutionair. Door tussen de Martinitoren en de Oude Ebbingestraat geen nieuwe bebouwing toe te laten en de gespaarde panden te slopen zou de oppervlakte van het plein bijna verdubbelen, terwijl de as negentig graden zou draaien. Doorgaans wordt dit eerste ontwerp aangeduid als het plan met het ‘nevenplein’. Ten zuiden van de toren werd de oostelijke rooilijn enkele meters naar achteren verschoven en aldus ontstond een nieuwe zeer ruime Grote Markt. Voornaamste kritiek op dit plan vormde de structuur in de stad als geheel. In het bijzonder die sterke trits van pleinruimten in oost-westelijke richting juist haaks op de al genoemde fijnmazige noordzuidstructuur, is een uniek en onvervangbaar gegeven en zou hierdoor aan kracht verliezen
Een probleem op zich was het verkeer. De openbare ruimte is niet alleen een esthetische eenheid, de drager van de stedelijke structuur en de plaatsbepaler van de architectuur, het is ook, letterlijk, de weg waarover de fysieke verbindingen in de stad lopen. Grandpré Molière verzette zich echter nadrukkelijk tegen de opvatting dat de verkeersfunctie primair was. Het verkeer was slechts een onderdeel, zij het een belangrijk onderdeel, van de stedelijke structuur. Allereerst ging het om de ruimtelijke structuur van deze structuur, van straten en pleinen als hoofdelementen van de stad. Hij pleitte daarom voor roterend verkeer; het plein zou fungeren als een grote, rechthoekige ‘rotonde’. Om het belang van het stadhuis te onderstrepen werd de ruimte ervoor als een voorplein ingericht dat niet door gemotoriseerd verkeer van het gebouw gescheiden mocht worden. Verder opvallend was de aanwijzing van de Herestraat als voetgangersgebied. Heftige discussie ontstond over de vraag of de Ebbingestraat of het Kattenhage de verbindingsweg met het noorden van de stad moest worden en waar in het geval voor de Ebbingestraat werd gekozen, de aansluiting met het plein zou komen: op de historische plek, of bij een nieuw te maken doorbraak aan de voet van de toren. Opmerkelijk is verder dat het parkeerprobleem wel onder ogen werd gezien, maar niet tot een oplossing gebracht
Een van de opmerkelijkste onderdelen van de volgende plannen was de doorbraak aan de voet van de Martinitoren. Deze leidde naar een verkeerspleintje, het latere Kwinkeplein, dat aansluiting gaf op het Kattenhage en de Oude Ebbingestraat, waarvan de opening versmalt zou worden. Het grote cultuurcentrum dat Van Linge en Bosma in de oostwand ontwierpen en Vegters stadhuisuitbreiding met winkels aan de Guldenstraat maakten deel uit van dit tweede wederopbouwplan. Monumentenzorg kon zich echter nog niet in dit plan vinden. Wat leidde tot wederom aanpassingen en het ‘basisplan 1947’ Met de aanvaarding van het ontwerp in 1949 van Grandpré Molière was de voorbereiding voor de wederopbouw van de Grote Markt voltooid. Het ontwerpproces was ten einde maar gebouwd werd er nog niet. Dat liet nog jaren op zich wachten. Voor stadhuisuitbreiding en het cultuurcentrum was een plaats op het hoofdplein van de stad bedongen en de vorm van het plein zou enige niet onbelangrijke wijzigingen ondergaan. De rooilijn aan de oostzijde zou naar achteren verschuiven, de monding van de Oude Ebbingestraat werd versmald en aan de voet van de toren ontstond een doorbraak voor de afhandeling van het verkeer, de toren was daardoor vanaf een groot deel van het plein ten voeten uit zichtbaar. Zeer bedenkelijk voor Grandpré Molière was dat zij de supervisie uit handen hadden moeten geven. Daardoor dreigde het plan een willekeurig samenstel te worden van architectuur en stedenbouw van een verschillend karakter, niet de esthetische ruimtelijke eenheid die de inzet was geweest.
Een van de kenmerken van Grandpré Molières stedenbouw was de situering in het stadsplan van alle gebouwen in onderling verband. De stedenbouwkundige moest invloed kunnen uitoefenen op de architectuur die zijn plan uiteindelijk gestalte gaf. Hij wilde de architecten binnen bepaalde door
In november 1949 werd de commissie van moderne deskundigen geïnstalleerd. Uitgenodigd waren naast Van Boven (directeur van de dienst Volkshuisvesting) de architecten Van der Steur en W.van Tijen(een van de pioniers van het Nieuwe Bouwen)
077
078
Werkwijze
In maart 1950 liet het College van Algemene Commissarissen voor de Wederopbouw weten niet akkoord te gaan met het ombuigen van de verkeersstroom vanuit de Oude Ebbingestraat, het deel tussen de Oude Ebbingestraat en de Martinitoren moesten de stedenbouwkundigen opnieuw bestuderen. Bijna een jaar was nu verstreken sinds de raad het wederopbouwplan had goedgekeurd en nog steeds was op de Grote Markt, in afwachting van de definitieve vaststelling door de centrale overheid, niets gebouwd. Nu moest men ervaren dat voor een essentieel bestanddeel al het werk voor niets was geweest. Vooral voor Grandpré Molière was deze gang van zaken teleurstellend. Voor hem was toen de tijd gekomen om zijn werk als stedenbouwkundig adviseur neer te leggen. De supervisiecommissie nam het stedenbouwkundige werk van Grandpré Molière over. Al in juli 1951 werd een schetsplan ingediend. Uitgangspunt was het streven naar ‘helderheid in de verwezenlijking van de stedenbouwkundige functies’. Achter de noordwand projecteerde men een warenhuis van Vroom en Dreesman, de studentensociëteit zou naar de oostwand verhuizen en de ingang van het cultuurcentrum verplaatste men naar de St. Jansstraat. Verder werd Vegters oplossing voor het stadhuisvraagstuk overgenomen en liep de Oude Ebbingestraat nu, overeenkomstig de wensen van de centrale overheid, rechtuit naar de Grote Markt; de colonnade aan weerszijden van de straat was bedoeld om ondanks de breedte van het gat in de wand de beslotenheid zoveel mogelijk te handhaven. Over de grootte van een eventuele doorbraak bij de Martinitoren was men het binnen de commissie niet eens. Van Tijen zag mogelijkheden voor een ruime opening. Van der Steur hield de verwijding liever beperkt en Van Boven wenste de bebouwing zo dicht mogelijk bij de toren aan te laten sluiten. Voor het verkeer zou de doorbraak niet van belang zijn, dat zou langs het koor van de kerk over het Martinikerkhof worden geleid, een oplossing die strijdig was met het streven van Grandpré Molière om dit groene plein van doorgaand verkeer te vrijwaren. Ten slotte stelde men voor om de hoofdwacht te slopen. Het definitieve plan werd in 1952 met algemene stemmen door de raad aanvaard. Het verkeer naar het noorden werd door de verbrede Kreupelstraat langs de voet van de toren geleid, terwijl verkeer in tegengestelde richting door de Oude Ebbingestraat werd gevoerd. In 1952 verrees ook het eerste tastbare bewijs van de wederopbouw aan de Grote Markt. Aan de oostkant werd, naar ontwerp van Vegter, het nieuwe onderkomen van de studentensociëteit opgetrokken. In verband met de situering van het cultuurcentrum er gedeeltelijk achter verkoos men voor een breed en relatief ondiep ontwerp. In 1957 werd met de bouw van het stadhuis begonnen waarna men, vertraagd door de bestedingsbeperking van de overheid, het stadhuis in 1962 in gebruik kon nemen. Ten slotte verleende de centrale overheid in 1960 toestemming om de hoofdwacht te slopen. Toen restte nog slechts een lege plek in de wanden van het plein: waar de ingang van het cultuurcentrum zou komen trof men nog tot in de late jaren zestig een gat aan. Hoewel na Bosma en Van Linge nog een ontwerp gemaakt werd door de architect Duintjer kon men er niet toe besluiten het cultuurcentrum op deze plek te realiseren. In de hoogconjunctuur die op de sobere jaren vijftig volgde was de binnenstad dichtgeslibd; men vreesde dat de verkeersdruk en grote vraag naar parkeerruimte die het cultuurcentrum met zich mee zou brengen het centrum zouden overbelasten. Dit onderdeel van het wederopbouwplan verdween naar de Oosterpoort, een wijk net buiten het eigenlijke centrum. Dit is wellicht de belangrijkste wijziging welke na het vertrek van Grandpré Molière topt stand kwam. Op de plaats die toebedacht was aan het cultuurcentrum kwam vervolgens spoedig het idee een winkelgalerij met parkeergarage te bouwen, het zogenaamde plan Hoogland. Het uiteindelijke ontwerp kwam van architectenbureau Klein en werd in 1975 opgeleverd. Hiervoor moesten wel enkele
079
huizen aan de Popkenstraat gesloopt worden en dienden het Gomaruspoortje en het Engelenpoortje verplaatst te worden. Na voltooing werd het geheel genoemd naar de in het Scholtenhuis omgekomen verzetsstrijder Casper Naber. Is het uiteindelijke resultaat een Grandpré Molière? De oplossing van de stadhuis uitbreiding, de architectuur die onvoldoende bijdraagt tot het ontstaan van een eenduidige, esthetische openbare ruimte, en de twee grote openingen in de noordwand maken deze kwalificatie onmogelijk, hoewel Grandpré Molières hand duidelijk op het plein aanwezig is. Is het plan representatief voor de stedenbouw van het Nieuwe Bouwen? Ook dat is niet het geval: het werk van Van Tijen bleef beperkt tot het, letterlijk, ruim baan geven aan het verkeer, en de supervisie op de architectuur. Deze supervisie illustreert de loskoppeling van architectuur en stedenbouw; de stedenbouw deed afstand van de derde dimensie. Van Tijen voldeed daarmee aan de in de besluitvorming naar voren gebrachte, dwingende eisen, zonder daar tegenover een eigen visie te stellen. Uiteindelijk is het politieke compromis verworden tot een binnenstad waar de duidelijke randen vanaf geschaafd zijn. In plaats van een podium waarop de stad zichzelf toont is het een nuchter niet al te uitgesproken onsamenhangend geheel geworden. (Footnotes) 1 Tussen Grandezza en Schavot, Cor Wagenaar. Wolters-Noordhof, Groningen 1991
Werkwijze
2.4.4 Het plangebied Het stedenbouwkundige hoofdsysteem van de binnenstad wordt bepaald door een drietal belangrijke oost-west geschakelde pleinen en het stratenpatroon. Deze in het oog springende pleinen zijn de Grote Markt, de Vismarkt en het Martinikerkhof, hoewel de laatste in letterlijke zin geen plein is. Deze grote, besloten ruimten in de binnenstad hebben met elkaar gemeen, dat zij door grote vrijstaande historisch belangrijke gebouwen worden gedomineerd, namelijk Martinikerk, Stadhuis, A-kerk en Korenbeurs. De Grote Markt, van oudsher centrum van bestuur, ligt op het kruispunt van routes en fungeert als centraal knooppunt in de binnenstad. De vismarkt, van oudsher centrum van de handel, ligt aan de westelijke uitvalsroute en fungeert als en soort nevencentrum. Het eivormige Martinikerkhof, van oudsher centrum van de kerkelijke macht, ligt buiten de routes en vormt zodoende een rustpunt in de stad. Het verschil tussen de drie pleinen wordt ook benadrukt door het groen, hoe groener hoe minder belangrijk qua routes. Het gaaf gebleven stratenpatroon van de binnenstad heeft een blokstructuur van elkaar loodrecht kruisende straten en stegen, waarbij de noord-zuid routes de belangrijkste zijn die op de reeks pleinen uitkomen. De noord-zuid routes worden onderling ook verbonden door een reeks van losse dwarsverbindingen. Tezamen vormt dit stratenpatroon blokken die doorsneden worden door achterafstraatjes en stegen. Deze straatjes, driften en stegen zorgen voor een bepaalde fijnmazigheid in de grotere stedenbouwkundige orde. De dicht op elkaar gepakte bebouwing vormt een golvende massa van twee tot vijf bouwlagen waarin straten de steden blijven staan op de assen en pleinen als gangen en kamers zijn uitgespaard. De van hun ontwikkeling, ze bewaren de bouwhoogte van de afzonderlijke panden hangt samen met loop van hun tracés, ze groeien terwijl de betekenis van de plek in de binnenstad. Deze is in het ze zich blijven conformeren aan een algemeen hoger langs belangrijke straten en pleinen en orriëntatie en aan een door de oudste lager in de binnengebieden langs de stegen. feiten bepaalde betekenis, waaraan de herinnering vaak is verdwenen [ Marcel Poëtte]
Het directe plangebied neemt een bijzondere positie in. Dit komt omdat de kern van het gebied eigenlijk nooit tot het stadscentrum heeft behoord. Dit als gevolg van het feit dat het gedurende de verstening van de stad ( de periode in de middeleeuwen waarin het huidige stratenpatroon is ontstaan) voornamelijk in kerkelijke handen was. Zo kon het redelijk open en groen blijven terwijl de rest van de stad binnen de muren helemaal dichtslibde. Na de reductie van Groningen in 1594 kwam veel van deze grond in handen van de rijke handelaren die aan de Grote Markt woonden en hier hun koetshuizen en tuinen hadden. Hierdoor is het tot aan de Tweede Wereldoorlog eigenlijk altijd een soort van achtergebied gebleven, waarvan de omliggende bebouwing zich naar buiten keerde. Doordat de plannen voor de bouw van het cultuurcentrum na de Tweede Wereldoorlog niet door zijn gegaan heeft het gebied erg lang braak gelegen. Pas in 1975 is de huidige passage en parkeergarage gebouwd. De binnenstad is de plek waar qua functies alles is te vinden. De menging van al die functies en de veelheid en de zeer gemệleerde activiteiten die dat oproept, is een van de belangrijkste kwaliteiten van de binnenstad. Juist de projectlocatie kan hier optimaal van profiteren door de ligging in het overlapgebied van verschillende overheersende sferen. Het winkelgebied bevindt zich met name in de Herenstraat en de noordzijde van de Grote Markt waar de grote warenhuizen staan, maar waaiert met kleinschaligere detailhandel alle kanten op uit. De kern van het uitgaansleven bevindt zich in de Poelestraat, de Peperstraat en de zuidzijde van de Grote Markt. Een derde gebied dat zijn invloed op de locatie werpt is het Martinikerkhof met zijn rust en historische bebouwing.
081
Werkwijze
Het plangebied wordt omzoomd door de volgende straten en pleinen: Grote Markt oostzijde, Martinikerkhof zuidzijde, St. Jansstraat, de Schoolstraat(voorheen Achter de Muur) en de Poelestraat. Daarnaast wordt het nog doorkruist door enkele stegen en gangen, te weten de Engelengang, de Hooze en het Pokenstraatje. De Poelestraat is één van de oudste radialen van de stad. Voorheen vormde de Poelestraat samen met de Grote-Markt, de Vismarkt en de Brugstraat de oost-west route door de stad. Het stedelijk blok is in de loop der tijden sterk aan veranderingen onderhevig geweest. Het sterkst is dit zichtbaar aan de Grote Markt, waar de oorspronkelijke rooilijn bij de wederopbouw vele meters is teruggelegd. Daarnaast is de korrelgrootte in de wand aanzienlijk toegenomen. Aan het Martinikerkhof staan nog enkele historische panden waarvan de horecagelegenheid ‘Het Feithhuis’de bekendste is. In de St Jansstraat is de bebouwing gemiddeld van de laatste vijftig tot honderd jaar. Hier bevindt zich o.a. de Stedelijke Muziekschool. Functioneel is deze aanlooproute een menggebied met een aantal verschillende stedelijke functies. Ook de bebouwing in de Schoolstraat is voor een belangrijk deel gerealiseerd in de laatste 100 jaar. Het straatbeeld wordt voor een groot deel bepaald door de achterkant van de inmiddels leegstaande school en de er tegenoverliggende bebouwing uit de 30-er jaren. Functioneel betreft het hier een menggebied met de nadruk op wonen. De Poelestraat is een van de oudste structuren van de stad. De straat ligt nog steeds op zijn oorspronkelijke plek. Hoewel de bebouwing in de loop der eeuwen langzaam is veranderd is de maat, schaal en korrel in de straat overeind gebleven. De straat is een menggebied met nadruk op horeca en detailhandel. Doordat de bebouwing rond het plangebied allemaal georiënteerd is op de omliggende wereld ontstaat in het hart een soort vacuüm, een desolate plek. De in dit hart gesitueerde bovengrondse betonnen parkeergarage versterkt dit desolate karakter alleen maar. Doordat de bebouwing rond het Het is een plek waar mensen alleen komen om hun auto plangebied allemaal georiënteerd is te parkeren, maar absoluut niet langer willen blijven dan op de omliggende wereld ontstaat nodig is. De ligging van de parkeergarage is nabij de in het hart een soort vacuüm, een Grote Markt en nabij de diepenring vrij gunstig, toch is de desolate plek bereikbaarheid bepaald niet ideaal te noemen. De automobilisten moeten zich een weg banen door straten, die hier totaal niet op berekend zijn. De parkeergarage is vijf lagen hoog en daarmee het hoogste gebouw in het gebied. Doordat de garage vrij willekeurig in het gebied geplaatst lijkt zijn bevinden zich rond deze garage veel ongedefinieerde ruimtes die vooral loos, donker en vies zijn. De garage is een onderdeel van het Naberpassage-complex waarvan verder nog enkele leegstaande winkels, kantoren en een café restaurant deel uitmaken. Eenmaal uit de garage kunnen de gebruikers het binnengebied verlaten via de donkere gangen van de passage, of via de steeg de Engelengang waarin zich nog het historische Engelenpoortje bevindt.
< situatie tekening in plattegrond en doorsnede van bestaande situatie
083
Werkwijze
2.4.4 Uitgangspunten omgang met de locatie: De gemeente Groningen is zoals in het hier voorafgaande wel duidelijk is geworden over een aantal delen van de binnenstad ontevreden. Dit was de belangrijkste reden na de realisatie van het Waagstraat complex verder te willen kijken naar met name de noord en oostwand van de Grote Markt. Op 24 mei 2000 presenteert Jo Coenen een plan, dat onder andere een bijna geheel nieuwe noordwand en een grote parkeergarage onder de Grote Markt oplevert. Voor de oostzijde betekend het dat aan de St Jansstraat de ingang van de parkeergarage komt waardoor het groen hier verder doorgetrokken kan worden en dat de huidige parkeergarage gesloten kan worden. Dit plan leidt tot veel verzet, met name vanwege de grote parkeergarage onder de markt en wordt vervolgens in februari 2001 middels een referendum naar de papierbak verwezen. De gemeente blijft echter met ontevredenheid over delen van de binnenstad zitten. Het gevolg is dat zij, om zich niet nog eens te stoten besluit zich eerst te focussen. Dit leidt uiteindelijk tot een plan van Neutelings-Riedijk welke in mei 2005 wel per referendum wordt aangenomen. Dit plan omhelst drie grote peilers. Ten eerste wordt de oostwand van de Grote Markt vijftien meter naar voren geschoven, tot de vooroorlogse bouwgrens. Hierdoor wordt de Grote Markt beslotener en intiemer. Ten tweede wordt achter deze oostwand ruimte vrij gemaakt voor een nieuw stadsplein: de Nieuwe Markt. De Nabergarage die hier nu nog staat gaat ondergronds. Ten derde komt aan deze Nieuwe Markt het Groninger Forum. Dit aangenomen plan ben ik allereerst eens gaan bestuderen, om voor mij zelf vast te stellen hoe ik met het gebied om zou moeten gaan. ‘In een stad de weg niet kunnen vinden, zegt niet veel. Maar in een stad verdwalen zoals je in een bos verdwaalt, daar is scholing voor nodig.’ (Walter Benjamin)
De oostwand:
Om een gevoel te krijgen hoe om te gaan met de pleinwand en de consequenties, die een nieuwe wand voor het plein als geheel heeft ben ik eerst onder andere het werk van Camillo Sitte ‘De Stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen’1 gaan lezen. Door dit werk zijn de opvattingen van Grandpré Molière, zoals al beschreven in hoofdstuk 3 veel beter te begrijpen. Sitte stelt dat het tegenwoordig regel is om op elke hoek van een plein twee straten elkaar loodrecht te laten kruisen, waarschijnlijk opdat het gat in de pleinwand op die plaatsen nog groter wordt en elk zogenaamd ‘huizenblok’of ‘bouwblok’zo eenzaam mogelijk op zichzelf staat en er geen gesloten totaaleffect tot stand komt. Bij de Ouden was juist het tegendeel regel, namelijk waar dat mogelijk was op de straathoeken telkens slechts één straat te laten uitmonden; het tweede tracé takt pas verderop in deze straat af, waar het vanaf het plein niet meer te zien is. Nog iets, elk van de 3 of 4 straten die op pleinhoeken uitmonden wijzen in een andere richting, hierdoor is constant maar één blikrichting van het plein af mogelijk. Deze theorie steunt mij nogmaals dat het goed is om de pleinwand naar voren te halen, waardoor de voet van de toren pas vanaf het plein zichtbaar word, of vanuit stegen die op het Martinikerkhof uit komen, maar niet al vanuit de gehele Oosterstraat. Ook om de beslotenheid te verbeteren blijkt opeens dat door de rooilijn naar voren te halen de Oosterstraat en de Poelestraat niet meer beiden op één hoek op het plein uitkomen, maar samen als een smallere straat. Kijkend naar de historie en beleving is er echter meer zoals ook Aldo Rossi al signaleerde. De architectuur is het vaste decor van het menselijk leven, beladen met de gevoelens van hele generaties, theater van openbare gebeurtenissen, private tragedies, oude en nieuwe feiten. Duurzaamheid wordt gevormd door monumenten, die de tastbare tekens van het verleden zijn, maar tevens door het voortbestaan < De Naberpassage en Nabergarage
085
Werkwijze
van tracés en plattegronden. Dat is de fundamentele ontdekking van Marcel Poëtte: de steden blijven staan op de assen van hun ontwikkeling, ze bewaren de loop van hun tracés, ze groeien terwijl ze zich blijven conformeren aan een orriëntatie en aan een door de oudste feiten bepaalde betekenis, waaraan de herinnering vaak is verdwenen. Soms blijven die feiten zelf bestaan, dankzij een blijvende vitaliteit. Soms verdwijnen ze, maar de vorm en de tastbare tekens, de ‘locus’, zijn blijven bestaan. De meest betekenisvolle duurzaamheid bestaat dientengevolge uit de straten en de plattegrond.2 De extra beladenheid van met name de oostwand van de Grote Markt komt voort uit de beladenheid van de macht. Het is namelijk de plek waar allereerst de kerkelijke machthebbers zetelden, waar vervolgens de eerste stenen huizen stonden. De plek waar de voorname families woonden. Waar de industrieel Scholten toen hij in de 19e eeuw verreweg de machtigste man van de stad was tegenover het stadhuis drie panden heeft laten slopen om daar zijn residentie neer te laten zetten. Het huis welke in de Tweede Wereldoorlog meteen door de Duitse machthebber als hoofdkantoor van de SS en de SD in noord Nederland in gebruik werd genomen. Juist vanwege de historische betekenis van deze plek, ben ik er van overtuigd dat het herstellen van de oorspronkelijke rooilijn ook symbolisch zijn waarde heeft.
Het binnengebied direct achter de oostwand: Bob van Reeth luisterd naar de plek, spoort de geest en het geheugen daarvan op om zich te kunnen herinneren wat niet geweest is.3 Herinneren wat er niet geweest is, is misschien wel de mooiste manier om te verwoorden, dat je iets wil realiseren wat op een dusdanige manier zich in de bestaande stad voegt dat het klopt. Dit past geheel in de visie van We need to find ideas and clues David Chipperfield, in zijn boek Theoretical Practice in the resolution of simple and beschrijft zijn visie op architectuur, een aantal passages: everyday problems, to avoid the spectacular in order to make Instead of assuming the universal (or ahistorical) voice of everyday special. In this vision the ideology, it must recognise its limits in place (culture), time simple decisions become the most (history), and body (material). critical, >> blz 89 The questions architecture can pose are limited. It must therefore rely on the strength of the authenticity rather than on the power of a repressive truth. Design should not search for a linear rationality which postulates an equally linear design method. It should pursue an attitude, an approach that questions morality and accepted thrust in the differentiating search for moments of insight into the transgressive (and scandalous) clarity and values of everyday. The limits of architecture are its strength. Its inability to give form to a transient idea, its inevitable tendency to stabilise, is the latent power of architecture. Architecture must resolve the pragmatic, the intellectual and the physical. Within this triad, the physical is the most difficult to articulate, in its own terms as well as in the relation to the pragmatic and the intellectual. The modern movement and its associated ideologies attempted to give justification to form, indeed to give justification to new forms – urban, constructional and technical. While the modern movement enjoyed dimensions of redefinition inspired by great technological and social changes, its creed became an excuse for a lack of real consideration. Creeds such as “form follows function”, “truth to materials” and “clarity of structure” became the mumbled justification for ill-considered decisions. Attempts to replace these slogans resulted in the invention of new ones, which did not question the real validity of justifying ideologies. < Situatie tekening en doorsnede van het plan Neutelings-Riedijk
087
Werkwijze
Once we understand ideology as the fixing of unmovable centres, of theological truths and idealist essences, we understand the emergence of a movement in architecture away from the centrifugal power of this ideology: the creation of what Kenneth Frampton calls ‘critical regionalism’. It is important to emphasise in this tendency, not the provincial unquestioning aspect of regionalism but rather the intellectual achievement of a physical position: of a local, material and concrete practice. After rejecting the need for centralised ideologies and accepting the principle of localised or regional theoretical practice, we must define the nature of this approach. Once we accept the premise that architecture is capable of changing little, we can consider its real power. The questions architecture can pose are limited, and architecture cannot, by definition, provide answers. Architecture is the backdrop of life and has, as such, the possibility of influencing, and can offer a vision of order in a world of chaos. It can heighten our senses, our anticipation, and our experience. It modest ambition is to make the spaces we inhabit more beautiful and the things we touch more meaningful. The power of architecture is to be silently profound. We need to find ideas and clues in the resolution of simple and everyday problems, to avoid the spectacular in order to make everyday special. In this vision the simple decisions become the most critical, the margins become central, in making an >> the margins become central, in architecture which, while questioning the way we act, making an architecture which, affirms values and resolves contradictions.4 while questioning the way we act, affirms values and resolves contradictions (david Chipperfield)
Het is natuurlijk zo dat je zo goed mogelijk probeert te begrijpen wat de stedelijke omgeving is en waarom het zo is als het is. Maar ook wat die algemene, culturele context is. Hoe is het vandaag? Waarom ziet het eruit zoals het eruit ziet? Je pluist dat historisch uit om ergens houvast te krijgen. Het gaat niet om het verwerven van een iconografie die je gaat verengen, maar in tegendeel om de context die ook de vandaagse tijd omvat, het ordinaire leven van vandaag.5 Met dit voorgaande in mijn achterhoofd ben ik in Utrecht op de Mariaplaats gaan kijken. Utrecht heeft als stad vele overeenkomsten met de stad Groningen als het gaat om haar ontstaansgeschiedenis. Wanneer we de Mariaplaats als binnenstedelijke ruimte vergelijken met mijn plangebied zijn ook vele overeenkomsten zichtbaar. Beiden binnengebieden omsloten door naar buitenkeerde bebouwing, beiden met een entree kant naar een plein, beiden na de Tweede Oorlog vervallen tot een parkeerruimte. Mijn bezoek aan de Mariaplaats overtuigde mij ervan dat het creëren van een binnenstedelijke openbare ruimte waar je als bezoeker door kunt dwalen en de rust van dit stukje binnenstad weer kunt ervaren de juiste aanpak is. ‘In een stad de weg niet kunnen vinden, zegt niet veel. Maar in een stad verdwalen zoals je in een bos verdwaalt, daar is scholing voor nodig.’ (Walter Benjamin) Verdwalen kan alleen wanneer de stad beschikt over overlappende netwerken van verschillende openbare ruimtes. Het gaat om een bepaalde hiërarchie van openbare ruimtes, waaraan je de structuur kunt aflezen zonder zeker te zijn waar je precies uitkomt6. Via de hoofdstraat kan je grotere afstanden afleggen dan door de dwarssteeg. Wanneer je niet wilt verdwalen zal je op de hoofdstraten blijven, als je af wilt snijden en je in het < Mariaplaats in Utrecht door bOb van Reeth
089
Werkwijze
fijnmazigere netwerk van netwerk van staten, stegen en binnenpleintjes begeeft loop je het risico ergens anders uit te komen dan je wilt. Dit fijnmazigere netwerk geeft je de mogelijk je te verbazen, speciale plekjes te ontdekken, dat is wat voor mij een stad interessant maakt om doorheen te dwalen en wat ik in dit binnengebied mogelijk wil maken. Deze aanpak lijkt geheel anders dan die van Neutelings-Riedijk en is het ook. Het nieuwe plein dat zij voorstellen lijkt mij daar geheel niet op zijn plek, tevens beschikt de binnenstad al over veel pleinen en lijkt het mij bepaald geen toevoeging. De grote van het door hen voorgestelde plein zorgt ervoor dat het een plein wordt dat aan meerdere zijden omsloten wordt door achterzijden van de omliggende bebouwing. Daarnaast wordt door de grote van het plein, de te bebouwen ruimte voor het Groninger Forum veel kleiner, waardoor dit gebouw erg hoog moet worden. Die hoogte is naar het nieuwe plein toe wellicht nog geen probleem, maar naar de omliggende kleinschalige bebouwing en stegen zeer zeker wel. De wijze waarop ik deze opdracht aanpak is er een van aftasten. Van het voorzichtig inpassen van de massa van het nieuwe Forum in de bestaande stad, waarbij met respect wordt omgegaan met de bestaande structuur en bebouwing. Door te “herinneren wat er nooit is geweest”ontdek je mogelijkheden van het gebied, dit is daardoor misschien ook wel de mooiste omschrijving voor mijn aanpak.
Bob van Reeth luisterd naar de plek, spoort de geest en het geheugen daarvan op om zich te kunnen herinneren wat niet geweest is
(Footnotes) 1 Camillo Sitte, De Stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen, Uitgeverij 010, Rotterdam 1991 2 Aldo Rossi, De architectuur van de stad. 1966, Dat is Architectuur blz 375-384, 010 uitgevers 2001 3
Architectuur is niet interessant, Willem Koerse in gesprek met bOb Van Reeth, Hadewijch, Baarn 1995
4
David Chipperfield, Teoretical practice, Artemis London Limited, London 1994
5
Architectuur is niet interessant, Willem Koerse in gesprek met bOb Van Reeth, Hadewijch, Baarn 1995 6 Arnold Reijndorp, De kunst om in de stad te verdwalen, Ontwerpen voor de onmogelijke stad samenstelling René Boomkens, uitgeverij De Balie 1993
< Massastudie van het plan Neutelings-Riedijk
091
Ontwerp
3 Ontwerp 3.1.1 Beslotenheid Grote Markt Juist de beslotenheid van dit grote centrale stadsplein, maakte het die voor de oorlog tot die geweldige binnenstedelijke ruimte. Deze beslotenheid die bij de wederopbouw na de tweede wereldoorlog verloren is gegaan wil ik, nu de mogelijkheid daartoe ontstaat herstellen. Op dit punt volg ik dus de visie van Neutelings-Riedijk en trek net als hen de nieuwe rooilijn weer op de plek van de oorspronkelijke middeleeuwse lijn. Hierdoor komt de bebouwing dus weer naar voren en wordt de markt iets kleiner. Maar nog veel belangrijker is het verkleinen van de enorme ‘gaten’in de pleinwand. Door de oostwand enkele meters verder naar de voet van de toren door te trekken, wordt de doorgang naar het Martinikerkhof flink versmald en daarmee een van de ‘gaten’ flink verkleind. In de zuid-oosthoek van de markt loopt het plein weg in vreemde brede splitsing van die straten die hier op de markt uitkomen. Door hier ook een bouwmassa toe te voegen, wordt ook dit ‘gat’gedicht. Deze massa pakt de rooilijnen van de oostwand van de Grote Markt en de Poelestraat op. De doorgang vanaf de markt, wordt hierdoor door de smalle Poelestraat gevormd. De Oosterstraat komt net buiten de markt op de Poelestraat uit. Tevens markeert dit gebouw de smalle doorgang naar het nieuw toegankelijke gebied achter de oostwand en herbergt het de hoofdentree van het Groninger Forum.
^ vernauwingen en nieuwe rooilijn in plattegrond < maquettefoto nieuwe beslotenere pleinwand
093
Ontwerp
3.1.2. Schaalsprong in bebouwing Met name de grote wederopbouw blokken aan de noordzijde van de Grote Markt hebben gezorgd voor grote schaalverschillen in het gebied rondom de markt. De Poelestraat, Schoolstraat en de stegen en zijstraten die op deze straten uitkomen hebben qua schaal en korrelgrote nog ongeveer de oorspronkelijke maat. Door de benodigde massa voor het Groninger Forum op te delen in meerdere geschakelde volumes kan ik de overgang in qua schaal tussen de twee verschillende gebieden geleidelijk laten gebeuren.Het schakelen van de hogere grotere massa’s gebeurd middels een plint, welke qua hoogte en schaal zich voegt in de kleinschalige omliggende bebouwing. Doordat de hogere massa’s ten op zichtte van de smalle stegen zich teruggelegen boven de plint uitkomen worden de overgangen tussen hoge en lage, grotere en kleinere bebouwing geleidelijk gevormd.
^ massamodel in stedebouw situatie < verschillende schaal bebouwing, grootschalig met rode lijn, kleinschalig met gele lijn
095
Ontwerp
3.1.3 Ontsluiten van het binnengebied. De belangrijkste toegang tot het binnengebied wordt gevormd door de toegang vanaf de drukbezochte Grote Markt. Deze toegang bevindt zich excentrisch in de oostwand van de markt, in het verlengde van de toegang tot de Grote Markt vanaf de Vismarkt. De toegang wordt gemarkeerd door de iets naar voren hellende gevel van de hoofdentree van het Groninger Forum. De toegang is dusdanig smal en wordt na wordt overkluisd door de eerste hogere bouwmassa, waardoor de geslotenheid van de oostwand in stand blijft. Na de hoofdentree van het Forum gepasseerd te hebben komt de passant eerst nog langs de voetgangers entree van de parkeergarage en de nauwe doorsteek naar de Oosterstraat. Doordat het Forum zich na de entree meteen naar de eerste etage verheft, loopt de passant naar het binnengebied langs winkelpuien en entrees van deze winkels onder de eerste hogere massa door om zich daarna pas echt in het binnen gebied te bevinden. Vanuit uitgaansgebied aan de Poelestraat maak ik naast het Filmhuis Images een nieuwe doorgang tot het binnengebied in het verlengde van de Peperstraat, door één smal pand te slopen. Door deze nieuwe verbinding ontstaat een directe connectie tussen de horeca in het binnengebied en die van de Poelestraat en omgeving. Het dwalen door de stad krijgt hierdoor meer mogelijkheden, maar ook komt hierdoor een bredere groep bezoekers makkelijk het gebied binnen waardoor het als publiek domein beter zal functioneren. De entree van het Filmhuis kan nu aan de zijkant van dit gebouw plaatsvinden, wat zowel functioneel als qua beleving een helderdere situatie oplevert dan de huidige entree via het café. De bestaande stegen zorgen voor verdere minder belangrijke mogelijkheden om het binnengebied in en uit te gaan en doen zeer zeker mee in de mogelijkheden door de stad te dwalen en vanuit straten via smalle stegen binnenpleintjes te ontdekken.
^Omdat een groot deel van de bebouwing naar buiten gericht is, wordt het binnengebied door veel achterzijde begrenst. De rommelige achterkanten zijn hier in het rood aangegeven, terwijl de representatievere voorgevels in groen zijn aangegeven.
De bebouwing schermt als het ware de achterkanten af. Gesloten gevel wordt aangegeven met een doorgetrokken lijn, de open gevels met een gestippelde lijn. >
^ maquettefoto toegang vanuit de Poelestraat < maquettefoto’s boven toegang vanaf de Grote Markt, onder toegang vanuit de Schoolstraat
097
Ontwerp
3.1.4 Afschermen van achterkanten. Doordat de bestaande bebouwing zich voornamelijk naar buiten richt, ontstaan aan de binnenzijden vele rommelige achterkanten. Door de nieuwe plint hier voor langs te plaatsen, fungeert deze bebouwing als het ware als een scherm. De rommelige achterzijden worden middels de nieuwe bebouwing afgeschermd. Het is deze plint bebouwing die zorgt voor de opdeling van het binnengebied in stegen en kleine pleintjes. Ter plaatsen van de stegen heeft deze plint redelijke gesloten gevels en smalle raamopeningen en veel plasticiteit. Waardoor ondanks dat het Forum één gebouw is het qua materiaalgebruik en schaal toenadering zoekt tot de bestaande aan deze stegen staande bebouwing. De sfeer van een steeg blijft hierdoor behouden. Ter plaatsen van de binnenpleintjes opent de gevel zich middels glazen puien. Hierdoor gaat het gebruik van deze pleintjes en de begane grond verdieping van het Forum eigenlijk in elkaar overlopen.
099
Ontwerp
3.1.5 Binnenpleintjes. De twee nieuwe binnenpleintjes zijn besloten stedelijke ruimten met ieder een eigen sfeer en uitstraling. Het meest westelijke pleintje wordt gedomineerd door een paar bestaande grote bomen en de tuin van het historische Feithhuis. Op dit pleintje bevindt zich het terras van het onder in het Forum gehuisveste Eet-/leescafé en in de aangrenzende tuin van het Feithhuis bevind zich het bij deze horeca gelegenheid behorende terras. Het groen, de beslotenheid, de rust en het publieke karakter zijn de ingrediënten die dit pleintje onderscheiden van overige plekken met terrassen in de binnenstad, welke voornamelijk op de zeer drukke pleinen zijn gelegen. Het oostelijke pleintje wordt gedomineerd door de lange blinde wand van de bestaande filmzalen van IMAGES. Je komt op de zeer besloten pleintje door de smalle nieuwe steeg vanuit de Poelestraat of vanuit het Pokenstraatje via de smalle doorgang in de plint. De foyer behorende bij de nieuwe filmzalen, het eet-/leescafé en de vides van het middelste grote volume openen zich naar dit pleintje en werpen hun culturele weerslag eroverheen. Dit pleintje moet door de gebruikers van het Forum als toevoeging op dit Forum gebruikt gaan worden. Hierbij valt te denken aan buiten exposities, maar bijvoorbeeld ook aan buiten film vertoningen op de lange blinde wand, of toneelmuziekvoorstellingen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van het niveau verschil en de treden die dat met zich meebrengt.
^ maquettefoto evenementenpleintje < maquettefoto binnenstadstuin.
101
Ontwerp
3.2.1 Functionele organisatie In paragraaf 3.1.2 is de noodzaak tot het opdelen van het programma in meerdere massa’s al besproken. Het programma kent een aantal elkaar aanvullende functies, welke toch ook een specifiek eigen publiek trekken. Daarom biedt het kansen om verschillende groepen met elkaar kennis te laten maken. Het gaat hierbij in eerste instantie om de ‘andere’gebruikers zichtbaar te maken terwijl je op een effectieve manier naar jou bestemming wordt geleid. Om op je eigen bestemming aangekomen je ook zo te kunnen voelen en gedragen zoals bij de functie hoort. Concreter heeft dit geleid tot een gebouw waarbij je na de hoofdentree direct om hoog wordt geleid naar het eerste etage niveau, wat het verbindingsniveau van het gehele complex is. Vanaf dit verbindingsniveau wordt via vides je steeds geconfronteerd met de functies die boven en onder je zijn gehuisvest. In de eerste bouwmassa gaat het om de functies waar een groot publiek vrij kortstondig aanwezig is; te weten winkels en de ‘leenbibliotheek’met de romans en jeugdafdelingen. In de tweede massa gaat het om functies waar de bezoeker al een langere tijd aanwezig is. Hier bevinden zich de museumzalen, het eet/leescafé, actualiteiten (kranten, tijdschriften beeld opnames) en informatieve bibliotheekzalen. De derde massa komt qua verblijfsduur sterk overeen met de tweede en er zal programmatisch ook veel uitwisseling tussen deze twee zijn. In de derde bevinden zich naast de overige informatieve bibliotheekzalen, ook de 300+ auditorium/filmzaal, 2 kleinere documentaire zalen, cursusruimten en de beeld en muziek collectie.
^ langsdoorsnede Groninger Forum < exploded view verschillende functies
103
Ontwerp
3.2.2 Circulatieruimte en routing Heel belangrijk is dat de bezoeker bij zijn gang door het gebouw ervaart dat er diverse functies aanwezig zijn en daarmee ook de verschillende gebruikers waarneemt. Het verbindingsniveau is daarom ook niet puur een circulatieruimte maar maakt steeds onderdeel uit van de functies waar het doorheen gaat. Op de plaatsen waar vanaf het verbindingsniveau boven en onderliggende functies bereikt kunnen worden, opent de gevel is en bevinden zich de vides. Het gaat om hoge lichte ruimtes waardoor de boven en onderliggende functies ook direct waargenomen worden. Hierdoor neemt de bibliotheek bezoeker de café bezoeker waar en omgekeerd. In de middelste bouwmassa bevindt zich behalve de routing die de bibliotheekzalen toegankelijk maakt ook de verbindende route van de museumzalen. Beide routes draaien als een dubbele helix om de centrale kern omhoog, waarbij men van de ene naar de andere zaal constant via een trap een vide kruist. Hierdoor neemt de museumbezoeker onderweg tussen de gesloten zalen steeds de bibliotheekgebruikers waar en vice versa. Naast de hoofdentree aan de Grote Markt, heeft het cursuscentrum een entree aan de Schoolstraat en het Filmhuis een entree aan de Poelestraat, maar ook hebben de winkels en het café eigen entrees. Hierdoor kan vanuit al die functies het verbindingsniveau en daarmee het gehele complex bereikt worden, maar kunnen bijvoorbeeld in de avonduren de verschillende functies ook afzonderlijk geopend en gesloten worden.
^ circulatieruimte is onderdeel van de o.a. de bibliotheek < schematische weergave circulatie ruimte geel, primair, cyaan bibliotheek, magentha museum, onder plattegrond van het verbindingsniveau
105
Ontwerp
3.2.3 Bibliotheek- en museumzalen Dit zijn de ruimtes waar je collectief iets individueels doet. Belangrijk aan deze ruimten is dat het de bibliotheek beleving die je als vanzelf je stem doet temperen oproept. Hoogt van de zalen is hierbij belangrijk, maar ook dat er plekken zijn waar je rustig teruggetrokken kan lezen of studeren. Het totaalbeeld moet een bepaalde rust uitstralen, wat voor een groot deel wordt bepaald door een eenheid en soberheid in materiaalgebruik. Alle kasten en overig meubilair zullen net als de kozijnen van (binnen) puien zwart gelakt worden. Vloeren, en wanden uitgevoerd in schoonwerk prefab beton, er worden geen plafonds toegepast, leidingen verlichting etc worden tussen de kanaalplaatvloeren en in de wanden weggewerkt. Ter plaatsen van de primaire circulatieruimten bestaan de gevels van de vides uit grote puien. De gevels van de bibliotheekzalen kennen veel kleine staande gevelopeningen waar een zeer diffuus licht door binnenvalt. Tevens is uitzicht allen mogelijk wanneer men zich dicht bij de gevel bevind, waardoor de bibliotheek gebruiker alleen wordt afgeleid door wat er zich buiten afspeelt wanneer deze daar heel bewust voor kiest. De bibliotheekzalen zijn geheel gesloten betonnen dozen die als het ware in de grote open bibliotheek ruimte hangen. Deze zalen zijn van binnen geheel wit afgestuct en in deze ruimten zijn vanwege de speciale eisen qua belichting plafonds gehangen die hierin voorzien.
^ boven in het middendeel, de museumzalen hangen als gesloten dozen in de grote bibliotheekruimte < boven entree hal met toegang tot het eerste volume en o.a. de uitleenapparatuur, onder een impressie van een bibliotheekverdieping in het eerste volume
107
Ontwerp
3.2.4. Constructie principe Ook qua constructie principes is het gebouw opgedeeld in drie delen. In het voorste deel, waarin in de bovenbouw alleen bibliotheekzalen bevinden, heb ik gekozen voor een kolommenstructuur, waarbij de bovenbouw zelf wordt gedragen door v-vormige kolommen. Twee liftkernen aan de buitenzijden van de etages voorzien in de stabiliteit. In het achterstedeel komt een soortgelijke constructie voor, hier zet deze zich echter in de onderbouw door. In het middendeel is gekozen voor kolomvrije ruimten. De hoofddraagconstructie bestaat hier uit een centrale kern, dragende gevels en balken die van kern naar gevel overspannen.
^ hoofddraagconstructie in opengewerkt model < impressies van de entree van het evenmentencentrum lin ksonder, de foyer van de filnzalen rechtsboven, de doorgang naar hetmiddendeel linksboven, en het evenementenpleintje rechtsonder
109
Ontwerp
3.2.5 Gevelmaterialisatie Qua materialisatie wordt onderscheid gemaakt tussen de plint en de gebouwdelen hierboven. De plint wordt bij de gesloten delen opgebouwd uit als kolommetjes gemetselde bruin-rode Groninger baksteen. Deze materialen en gebruikswijze is gekozen om op maaiveld niveau een herkenbare schaal en korrel aan de gevels mee te geven en materiaal te gebruiken welke ook in de directe omgeving veel gebruikt wordt. De historische bebouwing in de directe omgeving bestaat voornamelijk uit oude pakhuizen, welke behalve hun symmetrie een hele duidelijke verticaliteit bezitten. De gemetselde kolommetjes zorgen behalve hun verticaliteit ervoor dat ondanks de grote gevel-lengtes er toch een duidelijk gevoel voor korrel en schaal blijft. In een soort gelijk gebied aan de andere zijde van de binnenstad bestaat al een gebouw waar deze aanpak zijn waarde heeft getoond. De opbouwen worden van een grotere afstand bekeken, vanaf de pleintjes of als achtergrond van de omliggende bebouwing. Hier heb ik gekozen voor een zeer neutrale grijze natuursteen beplating. Dit met name vanwege neutrale werking qua materiaal ten opzichte van de velerlei materialen die de omliggende bebouwing rijk is. Hoe dit werkt is erg goed zichtbaar in Eindhoven waar het Van Abbe museum met een soortgelijke gevelbeplating als achtergrond voor de naastliggende huizen is waar te nemen.
^ Gevel van Van Abbe museum geprojecteerd achter bebouwing Poelestraat < Gevel Ubbo emiusstraat Groningen
111
Ontwerp
3.2.6 Luchtbehandelingsprincipe. Keuzes in luchtbehandelingsystemen zijn zeer beeldbepalend voor het uiteindelijke interieur. Luchtkanalen voor dit soort gebouwen hebben flinke afmetingen en zijn daar door zeer aanwezig in de ruimte, of vragen om verlaagde plafonds waar ze achter weg te werken zijn. Beide opties acht ik in dit ontwerp niet gewenst. De vele vides in dit ontwerp maken het mogelijk om warme lucht via een natuurlijke trek via het dak af te voeren. Door mechanisch lucht in te gaan brengen ontstaat een verdringingssysteem als aanvulling op het eerdere principe. In de gevel plaatsen we onder de gevelopeningen in de spouw fan coil units, waarmee de in te blazen lucht op basis van een water systeem voorverwarmd of gekoeld kan worden. Aanvullend hierop worden ruimtes gekoeld of verwarmd via een vloerverwarmingssysteem. Het grote voordeel van deze keuze is dat het warmte transport plaats vind via waterleidingen die vele malen kleinere doorsneden hebben dan luchtkanalen en daardoor het gewenste rustige interieur niet verstoren.
^Erick van Egeraat
^Foreign Office
^Neutelings-Riedijk
^NL Architects
^UN Studio
^Wiel Arets
bibliotheek 1 aanzuigen verse buitenlucht 2 fancoil unit verwarmd of koelt buitenlucht en blaast deze in 3 o.a. door vloerverwarming, zoninstraling, en door bezoekers verwarmd en vervuild de lucht 4 vuile en warme lucht stijgt op in de vide, de overdruk helpt hierbij 5 vuile lucht verlaat via dak openingen het gebouw Museum 1 verse buitenlucht wordt aangezogen 2 luchtbehandelingsapparatuur boven plafond reguleert en blaast in. 3&4 idem als bij bibliotheek
^ schets luchtbehandelingsprincipe < detail doorsnede
113
114
Slotwoord
4 Slotwoord
5. Literatuurlijst
Het ontwerp voor het Groninger Forum blaast het binnengebied achter de oostwand van de Grote Markt weer leven in. Hoe om te gaan met de plek, met het geheugen en met de schaalverschillen bleek interessant en complex te zijn, waardoor in de loop van dit project vooral hierop de focus is komen te liggen. Dit terwijl anderhalf jaar geleden, toen ik begon met afstuderen, mijn focus nog vooral op openbaarheid en het ontwerp van een publieke functie lag. Des te langer ik me verdiepte in de locatie en haar geschiedenis des te meer werd ik me bewust van de impact die een ingreep op deze specifieke plek in de stad heeft. Hiermee groeide mijn weerstand tegen het plan NeutelingsRiedijk en tevens de behoefte verder te zoeken naar een juiste manier om tot een resultaat te komen. De historie van de plek in relatie tot het hedendaagse, het “herinneren wat er niet is geweest”, deden mij de mogelijkheden van het gebied ontdekken. Vervolgens ben ik gaan aftasten, op een respectvolle manier nieuwe massa’s in de bestaande stad gaan inpassen, waarbij het overbruggen van de schaalsprong en de mogelijkheid door dit stukje stad te dwalen als onderdeel van de grotere stadsstructuur leiding gevend waren. Voor het binnengebied en op de zuidoosthoek van de Grote Markt heb ik op een dusdanige manier een ontwerp gemaakt dat; zich schikt naar de omgeving, het binnengebied op een terughoudende manier onderdeel uit laat maken van de binnenstad en waarin een grote publieke functie is ondergebracht. Gedurende dit proces vielen langzaam aan ook de uitgangspunten vanuit de theorie en de ervaring opgedaan bij het bekijken van bestaande bibliotheken op hun plek.
Boeken:
Voor de oostwand tussen de entree van het Forum en de voet van de toren en voor onder andere de omgang met de bussen ligt er nog een opgave open. Gedurende het proces heb ik moeten constateren dat dit deel nog een afstudeerproject op zich kan worden en heb de keuze gemaakt mij vooral te focussen op het binnengebied.
Michael Sorkin: Variaties op een themapark, 1992 Dat is Architectuur blz. 615-618 010 uitgevers 2001
Kortom met de uitvoering van het Groninger Forum op de door mij voorgestelde wijze ontstaat een gebouw dat zich direct voegt in de stad. Het gebied wordt, met en door middel van, de kwaliteiten die het heeft gerevitaliseerd. Dit levert volgens mij voor de stad een veel interessanter resultaat op dan de op zich staande kolossen welke het resultaat zijn van de prijsvraag als vervolg op het plan van Neutelings-Riedijk. Menno Top, mei 2007
Jacques van Hoof en Joris Buysseveldt Sociologie en de moderne samenleving Boom, cop 1996 Sophie Watson: The public city Understanding the city John Eade and Christopher Mele Blackwell Publishing 2002 Bernhard Tschumi: Gebeurtenis Architectuur, 1992 Dat is Architectuur blz. 609-612 010 uitgevers 2001 Marc Augé: Niet-plaatsen, Inleiding tot een antropologie van de hypermoderniteit, 1992 Dat is Architectuur blz613-614 010 uitgevers 2001
Maarten Hajer en Arnold Reijndorp Op zoek naar nieuw publiek domein NAI uitgevers 2001 Ivan Nio Ruimte voor Openbaarheid TOTH 2002 Beno Hofman Groningen van Allertijden nr. 7 Grote Markt oostzijde, Van oud stadshart tot nieuwbouwplan In boekvorm uitgevers, Assen 2005 Bill Venema Groningen in klein bestek, beeld van tien eeuwen Martinistad Uitgeverij Jacob Dijkstra Groningen 1990 Maarten Duijvendak en Bart de Vries Stad van het noorden, Groningen in de 20e eeuw Uitgeverij Koninklijke van Gorcum BV, Assen 2003 Cor Wagenaar Tussen Grandezza en Schavot, de ontwerpen van Grandpré Moliere voor de wederopbouw van Groningen
^Xaha Hadid
^Menno Top
115
116
Literatuurlijst
Wolters-Noordhoff b.v. Groningen 1991
Artikelen:
Wiel Arets Living Library, Utrecht University Library Prestel Verlag Munich
M.de Solá-Morales: Openbare en collectieve ruimte. De verstedelijking van het privé domein als nieuwe uitdaging. Oase 33 1992
Camillo Sitte De Stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen Uitgeverij 010 Rotterdam 1991
Yushi Uehara Wanneer werd een openbaar gebouw voor het laatst zo bejubeld? OMA’s centrale bibliotheek in Seattle Archis 5 2004
Marian Koren Creating public paradise, building public libraries in the 21st century Symposium verslag Biblion Uitgeverij Leidschendam 2004
Internet:
Willem Koerse Architectuur is niet interessant, Willem Koerse in gesprek met bOb Van Reeth Uitg. Hadewijch Antwerpen-Baarn
Van Dale Taalweb http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/ Hilde Heynen Architectuur en moderniteit http://www.nge.nl/jaarboek2001/Heynen.pdf
To steal ideas from one person is plagiarism; to steal from many is research. (bordje op de deur van een Leidse hoogleraar)
Groningen historie http://www.GRUNN.nl/historie Huis van informatie en geschiedenis http://www.higg.nl Digitale stad Groningen http://www.dsg.nl
Aldo Rossi De architectuur van de stad. 1966 Dat is Architectuur blz 375-384 010 uitgevers 2001
Gemeente Groningen http://www.groningen.nl Grote Markt Beraad http://www.grotemarktberaad.nl
J.J.P. Oud en Bruno Taut Ontwerpen voor een nieuwe stad Nai uitgevers Rotterdam 1994
Groninger Forum http://www.groningerforum.nl
David Chipperfield Teoretical practice Artemis London Limited, London 1994
Hart in de stad, binnenstadsvisie Groningen http://www.groningen.nl/assets/pdf/Hart_in_de_Stad_2-10.pdf Statistisch jaarboek 2004 http://stadsbron.groningen.nl/contents/1002/statistisch_jaarboek_2004.pdf
René Boomkens Ontwerpen voor de onmogelijke stad De Balie 1993
117
118
Colofoon Auteur: Menno Top Afstudeercommissie: Dr.ir.A.H.J. Bosman, Ir J.van Hoof, Ir. R.A.Rutgers Lay-out: Menno Top Kaft: Datum: 12 mei 2004 Print: TU/eindhoven Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
Een school is een plaats waar de jeugd geleerd wordt zelfstandig te denken, en waar ze buitengegooid wordt zodra zij het waagt dat te doen. [onbekende scholier]