Het getuigenis van de Jehova’s getuigen getoetst
K. Middelbeek 1998
Inhoud: 1 Waarom deze moeite 2 Wat is de boodschap van de Jehova’s getuigen 3 Rituelen 4 Wat is het wezen van de mens 5 De drieëenheid van God 6 Het verzoenoffer van Christus 7 De hemel 8 De hel 9 Het kruis 10 De honderdvierenveertigduizend en de wedergeboorte 11 De naam van God 12 Bloedtransfusie 13 Het einde der tijden 14 Was het kruis een paal 15 Wie heeft de betrouwbaarste bijbel
2
1. Waarom deze moeite Zo nu en dan komen de Jehova’s getuigen aan mijn deur. Nu praat ik graag met mensen over de Bijbel, en wil me dus wel eens over laten halen om op hen in te gaan. Toch worden beide partijen hier vaak niet veel wijzer van. Wat hun leer is en wat hierin wezenlijke verschillend is met de kerk(en), en waarom die daar, ondanks dat zij (net als de kerken) pretenderen niets anders te geloven dan wat er in de Bijbel staat, niet als een stroming, maar een sekte wordt beschouwd, is te ingewikkeld om even aan de deur te bespreken. Vandaar deze iets uitgebreidere studie. Ik heb mij daarom verdiept in wat die verschillen zijn aan de aan de hand van hun eigen publikaties en deze met de Bijbel getoetst. Ik acht mijzelf in staat om, het te erkennen als zij gelijk hebben. Ik heb geen behoefte om de traditie van de kerk te verdedigen, maar wel, wat de gevolgen dan ook mogen zijn, om duidelijk te krijgen wat de boodschap van de Bijbel is, omdat dit het enige gezaghebbende boek is waarin God tot ons spreekt. Dit degelijke monument waarin Gods wetten en woorden door bemiddeling van engelen, profeten en Christus zelf, in zijn opgetekend1, kent zijn gelijke niet. God heeft hierdoor tot ons willen spreken en als wij God willen dienen zullen daar naar luisteren, zonder er een uitleg aan te geven waar we ons het prettigst bij voelen. De Joden in de stad Berea onderzochten de Schriften, om na te gaan of dat wat hun door Paulus werd geleerd, ook werkelijk zo was2. Immers het gaat er niet om wat ‘Paulus’, maar om wat God, door de Schrift; de Bijbel, zegt. Dat de brieven van Paulus tot deze Schrift zijn toegevoegd, kon alleen omdat hij geen eigen boodschap verkondigde. Hij wist zich door God geroepen en predikte niets anders dan wat hem door God was opgedragen3. Zou de boodschap van Paulus in tegenspraak zijn met de Schrift, welke God eerder had geopenbaard, dan zou hij een andere god dan die van Israël hebben gepredikt. Terecht zouden de Joden Paulus dan als leugenaar hebben afgewezen. Dit zelfde onderzoek behoeft ook de leer van welke kerkelijke of religieuze stroming dan ook. Of dat nu Paulus, Apollos, Luther, Calvijn of de stichter van het ‘Wachttorengenootschap’, Charles Taze Russell is.
1
Hebreeën 1 Handelingen 17:10-11 3 Galaten 1:11 2
3
2. Wat is de boodschap van de Jehova’s getuigen Door Bijbel spreekt God (middels de profeten, over de schouders van het volk Israël) tot de mensen. Alleen al het feit dat Hij door profeten tot het volk moest spreken, blijkt dat de relatie van God en de mensen is verstoord. Deze ‘verstoring’is, leert de Bijbel, een gevolg van de zonde. De Bijbel leert ook dat wij van deze zonden moeten worden verlost, als we weer rechtstreeks met Hem, die ons als zijn kinderen heeft geschapen, willen omgaan. Door de zonde is de mens van God afgesneden en zonder Hem is hij reddeloos verloren. Uit die toestand kan hij behouden worden. Op zoek naar de boodschap van de Jehova’s getuigen, heb ik mij afgevraagd wat hun antwoord zou zijn op de vraag van de gevangenisbewaker te Filippi: “Wat moet ik doen om behouden te worden?4”. In hun genoemde boek ‘Jehova’s getuigen -Verkondigers van Gods koninkrijk’is daar geen antwoord op te vinden. Er staan wel stellingen in die zij belijden, zoals: de Bijbel is Gods geïnspireerde Woord; Jehova is de enige ware God; Jezus Christus is als eniggeboren Zoon van God niet God; satan is de onzichtbare heerser van de wereld; etc.. Maar er staat niet wat we moeten doen, om behouden te worden. In de wet van Israël was het duidelijk, “doe dit en gij zult leven5”. Ook Jezus heeft een duidelijke antwoord als Nicodemus hiervoor bij Hem komt, zegt Hij dat hij wederom geboren moet worden6. Een vergelijkbaar antwoord is niet te vinden in dat genoemde boek noch in een ander. Er staat wel dat zij geloof(beoefenen) in het loskoopoffer van Jezus, maar in het gedeelte dat dit behandelt (iets meer dan één pagina), wordt meer aandacht besteed over een conflict hierover met een tijdgenoot van Russell, dan dat daar wordt uitgelegd wat daarmee bedoeld wordt Of hoe dat er in de praktijk op neer komt. Het (b)lijkt voor hen niet een vraag te zijn die leeft. Het begrip ‘behouden’staat in relatie tot kwijtraken of, zoals de Bijbel zegt: “verloren gaan.” Dit betekent voor een Jehova’s getuige: ‘niet worden opgewekt’, om in het paradijs te leven. De angst voor de dood of hel is voor een Jehova’s getuige, de angst om ‘niet meer te zijn’. Zij geloven dat ieder mens na zijn sterven in het graf is, tot zij worden opgewekt bij het duizend jarige rijk waar ze in vrede en onder de regering van Christus en zijn priesters zullen leven. Als dan de satan, aan het einde van die duizend jaar wordt losgelaten uit de put, zoals dat staat beschreven in Openbaring, zullen al de mensen die ooit op aarde hebben geleefd (op zij na die al zijn veroordeeld) op de proef worden gesteld. Dan is het grote oordeel. Om dan toegang te krijgen tot het aardse paradijs gaat het erom te staan in het ‘boek des levens’. Hoe komen wij hier volgens hen in? Door de wil van Jehova te doen. De wil van Jehova is: doen wat er in de Bijbel staat.
4
Handelingen 16:31. Nu staat er wel in hun bijbel (de Nieuwe Wereldvertaling) hetzelfde als in de andere vertalingen (“geloof in de Here Jezus en gij zult gered worden”) maar in de praktijk blijken veel van deze ogenschijnlijk duidelijke teksten, toch anders te worden uitgelegd. Immers wat deze tekst betreft zullen zij, ondanks dat het er staat, niet toegeven dat geloof alleen voldoende is. Wat is het volgens hen dan wel? 5 Leviticus 18:5 6 Johannes 3 4
Maar wanneer kun je nu zeggen dat je doet wat in de Bijbel staat? En kun je (op grond daarvan) weten dat je behouden bent? Zelfs Paulus verzuchtte dat als hij wilde doen wat goed is, het kwade sterker was, zodat hij niet deed wat hij wilde, maar dat waar hij een afkeer van had. Hij concludeerde dan ook dat hij God dankte voor Jezus omdat Hij hem van dat lichaam des doods (dat voortdurend de strijd tegen Gods wet streed) had verlost7. Zijn wij door de wedergeboorte van dat lichaam des doods verlost, dan hoeven wij ook niet meer de wet die voor dat lichaam is te volbrengen8 en mogen wij door het werk van Jezus voor eens en altijd zeker zijn van ons behoud. Dit lijkt allemaal duidelijk maar is het toch niet. De wedergeboorte blijkt volgens de Jehova’s getuigen alleen te zijn voor de honderdvierenveertigduizend uitverkorenen die in de Openbaring worden genoemd en de zekerheid dat de ‘gewone’gelovige op het werk van Jezus kan claimen voor de eeuwigheid behouden te zijn ben ik bij nooit tegen gekomen.
7 8
Romeinen 7:15-26 Romeinen 7:4 5
3. Wat en hoe de Jehova’s getuigen Jehova’s getuigen leggen bij wat zij leren er sterk de nadruk op dat alles wat zij zeggen bijna zonder uitleg, in de Bijbel staat. Waardoor je als je het niet met hen eens bent, het niet met hun, maar met de Bijbel oneens bent. Dit wekt de indruk alsof zij het eeuwige getuigenis van God waarvan elke gelovige overtuigt is dat die in de Bijbel staat, zorgvuldig bewaren en gehoorzamen. Dit geeft ook de indruk dat zij betrouwbare en onzelfzuchtige getuigen die objectief de waarheid doorgeven. Ze noemen hun begrip van de Bijbel progressief9. Daarmee wordt bedoeld dat ze niet vasthouden aan leerstellingen en belijdenissen die zijn overgeleverd, maar de Bijbel voortdurend onderzoeken en hun inzichten daardoor laten leiden. Ze komen aan de deur met hun blad de ‘Wachttoren’waar per keer een thema instaat dat zij hebben voorbereid. Door de snelheid waarmee de les die hierin staat, met de luisteraar wordt doorgenomen, wordt de indruk gewekt, grote kennis van de Bijbel te hebben (wat natuurlijk niet is uitgesloten). Met retorische vragen als: “gelooft u dat God een plan heeft met deze wereld” of iets dergelijks, worden mensen tot een gesprek uitgenodigd. Na verloop van tijd wordt deze Wachttoren, (voor het bedrag dat de mensen ervoor willen geven, of gratis) aangeboden. Omdat ze dat wat ze zeggen onderbouwen met de teksten uit hun ‘Nieuwe Wereldvertaling’ lijkt het allemaal te koppen. Leg je er een goede andere vertaling naast, dan kan het verschil in nuancering tot opmerkelijke verschillen in uitleg leiden. Wat er staat is altijd eenvoudig van opbouw en bespreekt één thema, waarbij dikwijls wordt verteld dat anderen (de kerken) het niet zo zien, en omdat zij het uit hun bijbel ‘bewijzen’is dat dus een bewijs dat de kerk een onbijbels instituut is. De kerk is volgens hen sinds de laatste apostelen zijn gestorven in de eerste eeuw, al snel uitgerangeerd toen (volgens hen) de profetie van Paulus over ‘de grote aval10’in vervulling ging met als diepte punt de ‘bekering’van het romeinse rijk onder keizer Constantijn. In die kerk komen volgens hen de ‘naamchristenen’, die onwaardig aan de Bijbel en God samenkomen en hun bijbels zijn doortrokken met de ergste soorten van heidense afgoderij11. Zij zijn de hoer ‘Babylon12’en hun leden zullen als zij zich niet van hen afscheiden en zich bij de Jehova’s getuigen aansluiten, haar lot ondergaan13. Ze weten (beter dan veel christenen) welke rituelen van heidense oorsprong en andere misstanden er zijn in de kerk zijn en meten deze dan ook breeduit om te tonen dat zij wel rekening houden met de Bijbel.
9
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 132]. 2Tessalonicenzen 2:3 11 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 128]. 12 Openbaring 17 13 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 160]. 6
10
Doordat je (als je eerlijk bent) verschillende keren na elkaar moet toegeven dat ze, wat de misstanden betreft, gelijk lijken te hebben en omdat hun les uit de Wachttoren, oppervlakkig gelezen, ook lijkt te kloppen (en wie heeft er voldoende tijd en kennis paraat om dat wat ze zeggen aan de deur, te weerleggen), ontstaat er een sfeer waarin het steeds moeilijker wordt om ze tegen te spreken, ook als hun beweringen niet meer (Bijbels) juist zijn. Daarbij is hun voorstelling van ingewikkelde zaken, rechtlijnig en eenvoudig: op ingewikkelde zaken als: de relatie van de Vader, Zoon en de Heilige Geest of die van de ziel geest en lichaam, hebben zij eenvoudige antwoorden. De belangrijkste verschillen met de leer in de kerk zijn toch wel te herleiden. Een duidelijk verband kan worden gezien tussen de visie van Russell op de hel en de overige dingen die hij leerde. Omdat hij niet kon begrijpen en accepteren dat God mensen naar een reële hel zou sturen kon deze plaats welke toch een begrip is in de Bijbel niet anders dan een symbolische plaats zijn. Als die plaats dan niet fysiek bestond, waar zouden dan de onrechtvaardigen zijn? De oplossing hiervoor was dat zij er eenvoudig niet meer waren. De dood en de hel waren derhalve geen plaatsen waar de overledenen zich van iets bewust waren. Dit maakte dat de ziel er ook niet meer was en dus was de ziel niet onsterfelijk. Als de dood ‘niets is’zou dat betekenende dat Jezus toen Hij stierf er ook niet meer was en daarom kon Hij niet dezelfde zijn als God de Vader omdat die dan met de dood van Jezus er ook niet meer zou zijn geweest. Het gaat er dus om, om in de Bijbel een antwoord te vinden op de vragen of de ziel sterfelijk is; of de hel bestaat; en of Jezus gelijk is aan de Vader. Hier komen nog een aantal hieraan afgeleide dingen bij zoals: de betekenis van het offer van Jezus, de honderdvierenveertigduizend of Jezus aan een kruis stierf etc.. Ook zullen er een aantal dingen worden bekeken waar de Jehova’s getuigen aandacht mee trekken/vragen en hierdoor twijfel over de juistheid van de interpretatie van de Bijbel door anderen in twijfel wordt gebracht. Met name zijn dit de vraag rond rituelen die zij (niet) kennen zoals weigering van bloed, kerstbomen, volwassendoop etc..
7
4. Rituelen Doop door onderdompeling (volwassen doop) Jehova’s getuigen stellen (even als de meeste evangelische kerken) dat het niet Bijbels is om kinderen kort na hun geboorte, door besprenkeling te dopen. Zij kennen de zo genaamde volwassendoop door onderdompeling. Ik geloof dat ze daar gelijk in hebben. Jezus leert zijn apostelen, de volken tot zijn discipelen te maken en hen daarna te dopen in de naam van de: Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het dopen, zegt de Bijbel, is een bede van een goed geweten tot God14. Een ander woord voor dopen is onderdompelen. Zij leggen de nadruk op die tekst dat de doop een bede is tot God voor een goed geweten. De doop is de eerste daad van gehoorzaamheid. Dit gebeuren van de doop kan, al is het ‘maar’een symbool, Bijbels niet worden omgevormd tot, wat in vele kerken gebeurd tijdens de kinderdoop. Immers een kind kan op die leeftijd nog geen bede van een goed geweten tot God zenden, nog de diepte van het plaatsvervangend sterven van Jezus begrijpen. Deze vermenging van de oudtestamentische besnijdenis en de nieuwtestamentische doop is, hoe goed bedoeld niet wat de Bijbel leert. Het is ook niet nodig om een kind door de doop ‘veilig te stellen’omdat het in diens gelovige ouders (al is maar één van hen gelovig) al rein is voor God15. De kerk is ook geen ‘verbondsvolk’, zoals Israël dat was, waar je door geboorte toe kan behoren. Alleen door bekering en wedergeboorte kunnen mensen tot de kerk toetreden. De Jehova’s getuigen gaan echter voorbij aan een andere betekenis van de doop. Deze symboliseert door de onderdompeling het sterven. De gelovige die dat ondergaat belijdt dat, zoals Jezus plaatsvervangend is ingegaan in de dood en het graf, hij dit eigenlijk had moeten ondergaan. Dit toont hij tijdens de doop te worden begraven in het ‘watergraf’. En zoals Jezus is opgestaan uit het graf, zo staat hij symbolisch op uit het water16. Zo is de doop een symbool van de dood van de ‘oude’mens en de ‘wedergeboorte’van de nieuwe. De ‘wedergeboorte’die Jezus leert, als voorwaarde om in het koninkrijk van God te komen, hebben zij voorbehouden voor de honderdvierenveertigduizend, waardoor zij (op een dezer groep na) niet in het koninkrijk van God komen.
14
1Petrus 3:21 1Korinte 7:14 16 Romeinen 6:4, Kolossenzen 2:12 15
8
Heidense elementen in de kerk zoals kerstbomen etc. Hier valt ook niets op af te dingen. De behoefte van de kerkvaders aan een grote-, inplaats van een radicale kerk, heeft verschillende heidense gebruiken in de kerk gebracht. Het plaatsen van versierde (gewijde?) bomen in de dienst aan God kwam ooit in het oude Israël al voor. Daar was het een boom die naast het altaar stond gewijd aan de uit Babylon overgewaaide Kanaänitische afgodendienst van Asjéra (als ook Astoreth) gezel van Baäl17 waarmee het volk zondigde tot God. Zij werd als (moeder)godin van de vruchtbaarheid dikwijls met groene bomen in verband gebracht. Deze gedachte van vruchtbaarheid ligt ook besloten in het Germaanse gebruik om bomen te eren en te versieren met allerlei geschenken voor hun goden. Dit werd gedaan tijdens hun feest na de kortste dag, om de overwinning van het licht op de duisternis, het leven op de dood, te vieren. Wat doet dan, zo’n, tot in de puntjes versierde (d.i. vereerde) boom, tijdens het geboortefeest van Christus op het podium in de kerk? Hetzelfde geldt voor de Maria verering. De ‘moeder Gods’, ‘koningin van de hemel’, werd in de antieke religies afgebeeld in een beeld van een vrouw met een kind, door: Astarte, Asjéra, Baälat, Isis, Astoreth, Isjtar, Venus, zwarte Madonna. Dit gebruik is doorgezet in de kerk. Dit geldt ook voor andere afgodsbeelden; veel Romeinse en andere goden kregen een nieuwe naam. Maar ook voorjaarsfeesten werden met het paasfeest vermengt waar we eieren, kippen en hazen (antieke vruchtbaarheidssymbolen) aan hebben overgehouden, de mijters in de katholieke kerk zijn niet afgeleid van de tulband van de priesters in de tempel, maar van de hoofddeksel van de priesters in de dienst aan de visgod Dagon. Het luiden van klokken is overgehouden aan een gebruik om de demonen te verjagen en staan er nog altaren in de kerk die herinneren aan de tempels18, etc.. Dat de kerk deze dingen niet serieus neemt, is een ernstige zaak. Verder kennen de Jehova’s getuigen onder andere: ? ? Verbod op gebruik van beelden, als voorwerp van, of hulpmiddel in de aanbidding tot God; ? ? Het verbod op spiritistische gebruiken; ? ? Grote waarden toe aan persoonlijke eerlijkheid en getrouwheid in de zorg voor huwelijksen gezinsverplichtingen; ? ? Regel voor seksuele reinheid: overspel en hoererij is te veroordelen; ? ? Veroordelen het gebruik van tabak en drugs; ? ? Wijzen de evolutie leer af. Dit zijn allemaal zaken die Bijbels zijn en geen verdere toelichting behoeven. Het zijn ook niet de ‘zichtbare’dingen en regels waar bijbelse onenigheid over ontstaat, maar veel meer over de geestelijke. Nu kun je daar tegenin brengen dat het allemaal niet zoveel uitmaakt zolang je God maar dient. Daar spreekt de Bijbel echter anders over. Paulus zegt dat hij, omdat hij weet
17 18
Deuteronomium 16:21, Richteren 6:25, 1Samuel 7:4 Het altaar van de kerk is het kruis waarop Jezus is geofferd. Niet een tafel. 9
hoezeer de Heer is te vrezen, tracht de mensen te overtuigen19 en elders zegt hij dat wij God hebben te dienen op een Hem welgevallige wijzen omdat Hij een verterend vuur is20. De Bijbel is geen ‘grabbelton’waar iedereen teksten uit kan graaien om er een theologie omheen te bouwen. God dienen, is doen wat Hij wil, niet wat wij graag voor Hem doen.
19 20
2Korinte 5:11 Hebreeën 12:29 10
5. Wat is het wezen van de mens Hoe verhouden de zichtbaren delen van de mens zich tot de onzichtbaren. Volgens Russell is het zo dat de ziel en het lichaam zo met elkaar zijn verweven, dat deze een absolute eenheid vormen. Dit onderbouwt hij als volgt: “God spreekt tot ons vanuit dit standpunt, dat ieder van ons een ziel is. Hij richt zich niet tot ons lichaam of onze levensadem, maar hij richt zich tot ons als met verstand begiftigde wezens, ofte wel zielen21. Toen Hij de straf op het overtreden van de zijn wet bekendmaakte, sprak hij niet specifiek Adams lichaam toe, maar de man, de ziel, het met verstand begiftigde wezen: ‘Gij!’‘Ten dage als gij daarvan eet, zult gij sterven.’ ‘De ziel, die zondigt, die zal sterven.22’” Ofschoon Russell in het bovenstaande citaat al wel onderscheid maakt tussen het lichaam en de levensadem, is de ziel volgens hem zo met het lichaam verweven dat zij toch ten allen tijden onafscheidelijk zijn. “Zoals de lucht die wij inademen zowel zuurstof als stikstof nodig heeft zo hebben de ziel en het lichaam elkaar nodig om mens te zijn23.” Dit is ofschoon waar, voor Russell een aanleiding tot de onjuiste conclusies dat de ziel sterfelijk (niet eeuwig) is, in de betekenis dat deze er na de dood van het lichaam niet meer is: ze is met dat lichaam in het graf24. De gedachte van een onsterfelijke ziel zou volgens hem zelfs van de satan zelf komen25. 5. 1 De ziel 5. 1. 1. Wat zegt de Bijbel over de ziel van de mens De Bijbel leert dat in het bloed de ziel is. Toch leert deze niet dat de ziel en het lichaam zo met elkaar zijn verweven als Russell dat heeft voorgesteld. Dat de lucht is samengesteld uit zuurstof en stikstof, betekend niet dat deze niet los van elkaar kunnen worden beschouwd. Dat in de mens (op aarde) ziel geest en lichaam onafscheidelijk zijn, betekend niet dat ze dezelfde zijn. Het zijn drie verschillende delen van de mens, met een eigen naam. In de Bijbel wordt er nadrukkelijk onderscheid tussen deze zaken gemaakt. Zoals de schrijver van de Hebreeënbrief zegt:
21
Van dieren wordt ook gezegd dat zij zielen zijn. Russells definitie dat een ziel een ‘met verstand begiftigd wezen’ is, is derhalve geen juiste van het begrip ziel. 22 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 127] 23 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 127] 24 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 129] 25 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 127] Dit omdat de slang tegen Eva zei dat het niet waar was dat zij zouden sterven als ze van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad zouden eten (Genesis 3:22). Al mag dan de satan de vader van de leugen zijn, het zal duidelijk zijn dat zowel Eva als de slang het hier niet discuseren over de situatie van de ziel na het sterven van het lichaam. Hij probeerde Eva met leugens over te halen om te zondigen. Niet om haar wijs te maken dat ze zich geen zorgen hoeft te maken dat als ze zou sterven na het eten van de vrucht dat haar ziel dan nog wel door zou leven. Deze leugen van satan zegt hier dan ook niets over. 11
Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten (Hebreeën 4:12) Het is zo dat Adam een levende ziel werd genoemd. Daar is echter niet alles mee gezegd over de ziel. Het woord waaruit ziel is vertaald, ‘nephesh’is hetzelfde woord als waaruit bijv. ‘levende wezens’is vertaald, van wie wordt gezegd dat ze in de zee leven26. Maar ook hetzelfde woord dat God gebruikt, als Hij tegen Jesaja over diens tijdgenoten zegt: “uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel27.” Het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’duidt dan aan dat God ook een ziel heeft. Er wordt in de Bijbel overigens dikwijls over de ziel gesproken in de bezittelijke vorm. In ieder geval is de ziel niet iets exclusiefs, wat alleen de mens heeft; ook dieren en zelfs God hebben een ziel. 5. 1. 2. Ziel dieren versus mensen Wat is dan het verschil tussen de ziel van de mensen en die van de dieren? Is hun bestemming dezelfde? Er staat over de schepping van de mens: “Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens een levende wezen” (‘wezen’kan ook worden vertaald met ‘ziel’.) Nu is de vraag waar moet de nadruk op gelegd worden? Op het feit dat de mens is geschapen van stof uit de aardbodem? Dat lijkt niet zo voor de hand liggend. Immers Prediker (3:21) wijst erop dat zowel de mens als de dieren uit het stof van de aardbodem zijn gemaakt als hij zegt: “Alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof.” Is het dan dat de mens een levende ‘ziel’is? Dat ook niet: Immers in precies dezelfde bewoording worden de dieren als levende zielen beschreven. Bovendien zou dat betekenen dat je levende- en niet-levende zielen hebt. Maar wat is dan het bijzondere van de mens? Is het feit dat God hem de levensadem in zijn neus blies? Dat lijkt ook niet zo uniek. Immers in dezelfde woorden wordt er gezegd dat alle ‘levende wezens’, dieren, vogels en mensen: “alles in welks neus de levensgeest was28” door de zondvloed werden gedood. Wat blijft er dan over, waardoor mensen anders zijn dan dieren? Het verschil tussen mensen en dieren is niet hard te maken door te vergelijken hoe, ook niet waar ze uit zijn geschapen (de aarde). Het verschil moet worden gezocht in het antwoord op de vraag waarom zij zijn geschapen en naar wat voor aard. Het verschil zit niet in de ziel (daar wordt niets over gezegd), noch in de hersenen; verstand (anders zouden diep verstandelijk gehandicapten gelijk aan dieren zijn). De mensen zijn anders dan dieren omdat God dieren schiep uit het stof van de aarde, naar hun aard29 en de mens (ook uit het stof van de aarde) naar zijn beeld30. 26
Genesis 1:20 Jesaja 1:14 28 Genesis 7:22 Letterlijk de levensadem de ‘chay’ ‘nephesh’. 29 Genesis 1:21, 24 30 Genesis 1:26 12 27
Maar wat is dan het verschil tussen de mensen en dieren? De Bijbel zegt, zo bleek, dat voor God de dieren schiep, Hij een verband legde tussen dieren en de aarde. Een verband dat Hij niet legde tussen mensen en de aarde. Het is niet vanzelfsprekend om te redeneren dat als de levensadem van de dieren net als die van mensen van God komt, zij ook naar Gods beeld zijn geschapen. Dat zij door Gods adem tot leven komen is voor de hand liggend: door Christus is immers alles geschapen en geen leven kan bestaan buiten Hem om, dat geld ook voor dieren. Dit betekend echter niet dat Hij alles naar zijn beeld heeft geschapen. Zoals de adem van de dieren aan de aarde is verwant, zo is die dat van de mens aan God. Dit verschil wordt ook door Prediker tot uitdrukking gebracht als hij zegt: Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde? (Pred. 3:21) Vastgesteld kan dan worden dat mensen en dieren een andere ‘aard’hebben en dat de ‘adem’ van de dieren terug gaat naar de aarde die hen heeft voortgebracht en de adem van de mens ‘opstijgt’naar God, naar wiens beeld hij is geschapen. 5. 1. 3. De ziel in de wet van Mozes In de wet van Mozes blijkt ook dat de ziel en het lichaam een eigen plaats hebben in het schepsel. Bij de wetten over het eten van dieren, maakt God onderscheid tussen het lichaam en het bloed. De Joden mochten het bloed niet eten omdat daarin de ziel was31. Het vlees (lichaam) mochten zij wel eten. Hieruit valt te concluderen dat daarin de ziel dus niet was. Als de Bijbel zegt dat men geen bloed mag consumeren omdat daarin de ziel is, wordt voor ziel hetzelfde woord gebruikt als in Genesis waar staat dat Adam een levende ‘ziel’werd; ‘nephesh’. Als er dus een ziel is die in het bloed is, dan houdt dat in dat er twee zaken zijn: het bloed en de ziel die erin is. Er staat niet dat het bloed de ziel is, maar dat de ziel erin is. Het begrip is echter niet omkeerbaar. In het bloed is de ziel en daarom is de mens een levende ziel. Het is echter te eenvoudig om op grond daarvan te stellen dat de mens niet meer is dan ziel. Er wordt dus op twee manieren over de ziel gesproken: de ziel is in de mens, meer specifiek in het bloed, en de mens wordt ermee aangeduid: de mens is een ziel. 5. 1. 4. De ziel in relatie tot het lichaam Nadat en doordat God bij Adam de levensadem in de neus blies, werd hij een levend wezen; een levende ziel. Je kunt dus niet zeggen dat het lichaam, noch deze levensadem het wezen van de mens is. Zij vormen dat. Maar dat zij dat samen vormen betekend, dat zij voor zij samen werden gevoegd elk een andere plaats hadden. Maar hoe is dan de relatie van het lichaam van de mens tot diens levensadem? Als je de slinger van een stilstaande klok opgang brengt, komt de klok wel ‘tot leven’maar ‘het leven’is niet de klok. Toch is de klok zonder die eerste slingerbeweging een dood ding. 31
Leviticus 17:11 13
Wat is dan bij de mens die (eerste) ‘slingerbeweging’en de ‘spanning van de veer’die de slinger opgang houdt? Wat is dan de levensadem die van God komt? En wat is de geest en waar komt deze in beeld?
Gods adem v.s. Gods vuur Er is wel een en ander over de (levens)adem van God te zeggen. Verderop als stil wordt gestaan bij de ‘Geest van God’in het stukje over de ‘zeven geesten van God’zal worden gezien dat Gods vuur brandde op elke lamp, elk altaar en elke vuurpan in de dienst voor God en in het bijzonder in de tabernakel. En dat het verboden was om vreemd vuur in de tabernakel voor Gods aangezicht te brengen. Omdat een ander vuur een andere god zou betekenen. Vuur heeft net als adem iets ongrijpbaars. Het is niet te pakken, te wegen of te meten. Het is ook niet onderscheiden van een ander vuur of een andere adem. Vuur zelf lijkt eigenlijk niets te zijn: Het is een gevolg van een proces waarin stoffen worden samengevoegd: een stof die zich bindt met de lucht (zuurstof) waarbij warmte en licht vrijkomt. Het enige wat je ervan aan de weet kunt komen, door de kleur en de rook, is wat de brandstof is. Vuur is gevaarlijk, behaaglijk, verwoestend, levensbedreigend, en te gelijk van levensbelang. Het is zowel onvoorspelbaar als te controleren. Dit gaat allemaal ook op voor de mens, gedreven door diens levensadem. De Bijbel leert ook dat Gods vuur en zijn adem met elkaar zijn verbonden. ‘Gods vuur’dat op het altaar brandde was aangestoken door zijn adem. Jesaja spreekt hierover als hij zegt: “Want reeds lang is een brandstapel bereid; ook die is voor de koning gereed gemaakt; Hij heeft de vuurhaard daarvan diep en wijd gemaakt, er is vuur en hout in overvloed; de adem des Heren steekt hem in brand als een stroom van zwavel.” (Jesaja 30:33). Het woord voor ‘adem’van adem des Heren, dat hier de vuurhaard aanblaast is hetzelfde woord als de ‘adem’die God in de neus van Adam blies: ‘nashamah’. Gods adem is ook te zien op het Pinkerfeest, als de heilige Geest wordt uitgestort over de discipelen. Kort voor Jezus naar de hemel opstijgt, blaast Hij op hen en zegt: “Ontvangt de heilige Geest32.” Als het moment daarvoor is aangebroken op de Pinksterdag, komt er een geweldige stormwind die het huis vervulde en het vuur van God dat zich verdeelde over de discipelen. Zo is te zien dat vuur, adem en geest nauw verwant zijn. De adem die van God komt, doet de mensen en dieren leven. Maar het is ook de adem die het vuur van het altaar aanblaast, waarin de dieren zouden worden geofferd. Dieren die plaatsvervangend voor de zondaar werden gedood en voor hen opgeofferd. Offers die heenwezen naar het ware offer: Jezus die als lam plaatsvervangend voor de mensen in het oordeel (het vuur) van God over de overtredingen en voor de zonden zou sterven. Door Gods adem is er dus leven en door zijn adem is er oordeel33. 32 33
Johannes 20:22 2Tessalonicenzen 2:8 14
Om enigszins te begrijpen hoe die relatie tussen de ziel, geest en het lichaam is, kan de tabernakel als voorbeeld dienen. De tabernakel was, hoewel gemaakt door vaardige handwerkslieden met kostbare materialen, naar het beeld van de troon van God in de hemel en bestemd om God erin te dienen, toch een ‘dode’tent. Pas op het moment dat God zijn vuur uit de hemel deed neerdalen op het altaar was deze geschikt voor de dienst aan Hem waarna Hij in de wolkkolom kon neerdalen op de troon (ark). Hiermee vergelijkbaar was de mens weliswaar gemaakt door de knapste ‘handen’een dood lichaam, tot God er zijn adem (vuur) inblies en het zo bezielde: “alzo werd Adam een levende ziel.” Daarom legt ook de Bijbel een verband tussen de tempel en het lichaam van de mens. Er staat dat het lichaam de tempel is van de heilige Geest34 en elders dat ook de Vader en de Zoon erin (willen) wonen35 zij willen daar plaats nemen op de troon (ark) en worden aanbeden.
5. 2. De geest 5. 2. 1. Wat zegt de Bijbel over de geest van de mens Over de geest van de mens zegt de Bijbel niet zoveel in het scheppingsverhaal. Toch is de geest een wezen dat bij de mens hoort maar het niet alleen is. Dat betekent: het is wel een onvervangbaar deel van de mens, maar is niet hetzelfde als het lichaam of de levensadem. De geest is het onzichtbare ‘wezen’van de mens. Paulus zegt over Adam, wat Russell aanhaalde om zijn ziel-zijn aan te tonen, dat hij een ‘levende ziel’werd. Maar van Christus zegt Paulus hierop aansluitend, dat Hij een ‘levendmakende geest’is. Hij zegt ook dat, zoals er een natuurlijk lichaam is, waarvan Adam het beeld droeg, er ook een geestelijk lichaam is, waarvan Christus het beeld is36. Zoals de Geest van God weet wat in God is, zo weet de geest van de mens wat in de mens is37. De geest van de mens onderzoekt wat in hem is. Dit noemt men introspectie. De geest van de mens denkt na over zijn eigen beweegredenen. Dat doet de ziel niet. De ziel is uit op het overleven. Daarom zegt de schrijver van de Hebreeënbrief ook dat de Bijbel als een scherp zwaard vaneen scheidt wat van de ziel en wat van de geest is38. De Bijbel spreekt er over, dat als iemand blijft zondigen, hij aan de satan overgeleverd kan worden tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden zal worden39. Als de geest behouden kan worden, moet het meer zijn dan een ‘kracht’. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen geest en lichaam.
34
1Korinte 6:19, 2Korinte 6:14 Johannes 14:23 36 1Korinte 15:44-46 37 1Korinte 2:11 38 Hebreeën 4: 12 39 1Korinte 5:5, 1Petrus 4:6 35
15
Van Christus wordt gezegd dat hij naar het vlees heeft geleden40. De aanduiding ‘naar het vlees’heeft alleen zin als dit vlees in een relatie staat tot zijn niet-vleselijke deel. Jakobus zegt in verband met afgoderij, dat het geestelijke overspel is en dat God jaloers is op deze afgoden. Letterlijk zegt hij dat God de geest die Hij in ons deed wonen met jaloersheid begeert41. De geest is dus iets wat in ons woont, welke kan worden: behouden, begeerd, gescheiden van de ziel en het lichaam, en die onderzoekt. Jakobus zegt dat het lichaam van de mens dood is zonder diens geest42. Dat houdt in dat de mens een geest heeft. Immers zonder die geest kan zijn lichaam niet leven. Om enigszins te begrijpen wat de relatie tussen de onzichtbare (geestelijke) en de zichtbare (natuurlijke) wereld is, kan ook hier weer worden geleerd uit de symboliek van de tabernakel43. De dienst in de tabernakel was een dienst aan God die als koning werd gediend en zat op zijn troon. De aardse tabernakel was de afbeelding van de hemelse44. Dit is dan ook wat Paulus bedoelt als hij zegt: “Is er een natuurlijk lichaam, dan is er ook een geestelijk lichaam45.” De Bijbel zegt dat “ons (natuurlijke) lichaam de tempel46 van de heilige Geest is47” omdat God op de ‘troon48’van ons leven zit. Er kan daarom veel van dat beeld van de tabernakel als voorbeeld voor ons leven/wezen worden gezien. Veel over het geestelijk lichaam is dan te leren door het bestuderen van het geestelijk tegenbeeld van de aardse tabernakel: nl. de hemelse tabernakel. Als Johannes de oproep krijgt om naar de hemel en de troon op te klimmen is dat klimmen niet gelegen in een lichamelijke inspanning. Er staat dan dat Johannes terstond ‘in vervoering des geestes’kwam en een troon in de hemel zag staan. En in de geest zag hij de geestelijke dingen die hij met zijn natuurlijke ogen niet kon zien.
40
1Petrus 4:1 Jakobus 4:6 42 Jakobus 2:26 43 Zoals hierboven al even werd aangegeven, was de tabernakel een tent die in al zijn onderdelen een afbeelding was van de troon van God. Als Mozes deze maakt krijgt hij de opdracht, alles zo te maken overeenkomstig het voorbeeld dat hij op de berg heeft gezien (Exodus 25:40). Als Johannes veel later de troon van God ziet en beschrijft in de Openbaring (4-5) dan zijn al de onderdelen van de tabernakel daarin terug te vinden. Zo was de troon van God afgebeeld in de ark (Hebreeën 4:16), de 24 oudste op de tronen werden gesymboliseerd door de helft van de 48 met goud overtrokken ‘bekleedde’(Galaten 3:27) houten planken die, elk staande op twee zilveren voetstukken (wat afkomstig was van het zilver wat was betaald voor de verzoening van de mannen van 20 jaar en daarboven (Exodus 30:11-16) de basis vormde voor de tent (24, de helft van 48, is omdat de eerste tent, het heiligen, toen niet meer bestond), de glazen zee was afgebeeld in het wasvat, de zeven vurige fakkels in de zevenarmige kandelaar, verder wordt er gesproken over een altaar en een (gouden) reukwerkaltaar (Openbaring 8:2), etc. (Zie voor een uitgebreidere uiteenzetting, mijn commentaar op Openbaring ‘De laatste zeven jaar’). 44 Hebreeën 8:5 45 1Korinte 15:44 46 De tempel was de voortzetting van de tabernakel. 47 1Korinte 6:19 48 Dat wil zeggen dat Hij de baas is over ons leven (Efeze 3;17) 16
41
Dus, zoals de aardse tabernakel het natuurlijke ‘lichaam’van Gods troon voorstelde, zo stelde de troon in de hemel in de Openbaring van Johannes, het geestelijke ‘lichaam’daarvan voor. Een situatie waarin de onzichtbare geestelijke werkelijkheid even zichtbaar wordt, staat in de geschiedenis van Elisa: als de koning van Aram (Syrië) zijn leger naar Dotan stuurt om Elisa gevangen te nemen, bidt hij tot God of Hij de ogen van zijn bezorgde knecht wil openen. Als God dat doet, ziet deze de berg vol vurige paarden49. Als God de ‘ogen opent’kan de geestelijke wereld worden gezien: een tot dan onzichtbare wereld, die een tegenbeeld is van de zichtbare. Deze zijn complementair: zij vullen elkaar aan en beïnvloeden elkaar50. Zoals de adem/vuur van God, het verschil maakt tussen het leven en de dood van de mens als levend wezen, zo maakt ook Gods adem/vuur het verschil tussen het leven en de dood van de mens als geestelijk wezen. Zoals Adam door God de levensadem in zijn neus geblazen kreeg waardoor hij een levende ziel werd, zo kreeg de gelovige een levende geest, toen God zijn adem/vuur op hen blies op de Pinksterdag. Zonder die levensadem, zonder die ‘levendmakende geest’, is de geest van de mens dood. Dat betekent niet dat deze niet meer bestaat, maar dat deze, net als het lichaam en de ziel, in een staat van ‘dood zijn’verkeert. Daarom zegt de Bijbel ook dat als wij de Geest van God niet in ons hebben, wij Hem niet toebehoren en dood zijn51. Met dood bedoelt de Bijbel niet ‘in het graf’. Nu kan geest: ‘ruwach’, worden vertaalt met wind en kan hiermee worden gepoogd de onzichtbare werking van de geest(enwereld) te verklaren. Dat zowel wind als geest worden vertaald uit ruwach, betekent niet dat ze hetzelfde zijn. Anders waren er niet twee woorden voor. Het betekent hooguit dat zij gelijkenis hebben. De Geest is net als de wind: overal aanwezig, onzichtbaar, zwaar om tegenin te gaan prettig als hij mee is, etc.. Maar als iemand, net als Johannes, in ‘vervoering des geestes’komt, dan is de geest(enwereld) een zichtbare realiteit. Dan heeft een geest een vorm; dan zijn anders onzichtbare engelen, zichtbaar. En zelfs als dan, de Geest van God nog onzichtbaar blijft, omdat God zich dan nog steeds als: ‘Lam van God’, als ‘Leeuw van Juda’, als ‘Hij die op de troon zit52’, als Woord van God openbaart, dan wordt Hij zichtbaar voorgesteld als de zeven vurige fakkels voor de troon en als de zeven horens en de zeven ogen van het Lam53. Paulus zegt dat Christus ook niet is gekomen om onze natuurlijke lichamen voor de eeuwigheid te redden. Deze moeten sterven ‘worden gezaaid’opdat aan het geestelijke lichaam, dat uit de hemel is, haar kracht kan worden gegeven54.
49
1Korinte 6:17 Efeze 6:12 51 Romeinen 8:6,9 52 Het is te herleiden dat ‘Hij die op de troon zit’ die Johannes in de Openbaring ziet, ook Christus is, omdat niemand God ooit heeft gezien of zien kan (1Timoteüs 6:16) dus kan ook Johannes de Onzienlijke daar ook niet zien. 53 Openbaring 4:5, 5:6 54 1Korinte 15:44 17 50
5. 3. Verstand, hart en kracht Of het nog niet ingewikkeld genoeg is maakt de Bijbel niet alleen onderscheid tussen geest, ziel en lichaam, maar voegt hier ook nog aan toe verstand, hart en kracht55. Dit zijn dus drie verschillende kenmerken van de mens die alle drie een plaats moeten hebben in het dienen van God. Hoe kan het onderscheid worden gemaakt tussen het verstand, hart en kracht. 5. 3. 1. Verstand Paulus stelt vast dat hij met zijn verstand de wet van God wil dienen, maar dan in de praktijk merkt dat hij de wet van zijn vlees uitvoert. Hij vraagt dan: “wie zal mij verlossen van dit lichaam (des doods)?” En stelt dan vast, “God zij gedankt derhalve ben ik met mijn lichaam dienstbaar aan de wet van de zonde, maar met mijn verstand aan de wet van God56.”
5. 3. 2. Het hart Eenvoudig voorgesteld is het hart het bestuurscentrum van de mens, daar worden de voornemens gemaakt: Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was. (Ge 6:5) Men zegt ook dat iemand weekhartig is, als diens beslissingen voor een belangrijk deel worden beïnvloed door zijn gevoel.
5. 3. 3. Kracht De kracht van de mens is gelegen in zijn lichaam. God schiep, voor Adam zich ook maar van iets bewust was, een lichaam, waar het bloed in mee was geformeerd. Hij formeerde hem uit het stof der aarde. Het lichaam is zo verweven met de aarde, dat de aarde als gevolg van de dood, die Adam door de vloek van de zonde over zich haalde, ook vervloekt werd57. Het lichaam is (onderworpen aan de wet van de) dood58.
De Bijbel maakt onderscheid tussen de verschillende aspecten van het wezen van de mens. Daaruit blijkt, dat zowel de ziel en het lichaam aan eigen wetten zijn onderworpen en een andere bestemming hebben. Wat dus voor de ziel geldt, hoeft niet voor het (aardse) lichaam te gelden. Paulus zegt over deze verschillende delen van de mens: En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven. (1Tessalonicenzen 5:23). 55
o.a. Deuteronomium 6:5 Romeinen 7 57 Genesis 3:18 58 Romeinen 7:24 56
18
Deze verschillende elementen zijn dan weliswaar elk een onvervangbaar deel van het menselijk wezen, ze hebben wel een eigen plaats. Ze luisteren zelfs naar eigen wetten. Een van de dingen die gelden voor deze aarde is, dat de zichtbare dingen tijdelijk en de onzichtbare dingen eeuwig zijn59. Als zodanig valt het zichtbare lichaam onder de tijdelijke en het onzichtbare geestelijke onder de eeuwige dingen.
5. 4. Na de dood Wat zegt de Bijbel over de ziel na de dood? Volgens Russell, is het begrip ziel zo met de mens verbonden, dat toen God tegen Adam zei: “ten dage dat gij daarvan eet zult gij voorzeker sterven”, Hij bedoelde, dat (ook) de ziel zou sterven. Dat wil volgens hem zeggen dat de ziel niet meer bestaat (los van het lichaam als dat is gestorven). De ziel is volgens hem dan ook na de dood, net als het lichaam, in het graf. Zoals hierboven is aangetoond rechtvaardigt het feit dat Adam een levende ziel werd genoemd, zo’n conclusie niet. De ziel, geest en het lichaam zijn, al zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden, wel te onderscheiden met hun eigen verlangens en wetten. Maar dat maakt het niet vanzelfsprekend dat Russell daarom geen gelijk kan hebben als hij stelt dat op de dag dat Adam zondigde, hij in al zijn delen stierf.
5. 4. 1. Hoe moeten we het begrip ‘dood’zien Hoe dat sterven moet worden gezien, behoeft echter wel toelichting. Als je strikt neemt wat Russell zegt, dan zou je moeten vaststellen dat Adam, nadat hij de hap van de vrucht nam, direct, of in ieder geval nog diezelfde dag, zijn laatste adem uit zou hebben moeten blazen. De gestorvenen zijn immers volgens Russell dood, zowel naar lichaam als naar ziel. God had immers gezegd dat Adam, op de dag dat hij van de boom zou eten, (de dood) zou sterven. Dat gebeurde echter niet, Adam werd 930 jaar oud. Maar, zoals God had gezegd, stierf Adam (vanaf) die dag wel. Hij werd afgesneden van de toegang tot de ‘boom des levens60’en de omgang met God, die leven is. Zijn (lichamelijk) sterven zette vanaf die dag in. Dit is nog steeds zo; vanaf de conceptie groeit er in een onvoorstelbare snelheid uit iets dat zo klein is dat het met het blote oog bijna niet is te zien, in 9 maanden, een mens. Dat ontwikkelt zich tot het rond het twintigste levensjaar volgroeid is, waarna het lichaam bijna direct begint af te breken; te sterven, tot het rond het vijfenzeventigste levensjaar overlijdt. Het is biologisch onbegrijpelijk dat een lichaam de energie kan opbrengen om uit bijna niets, tot een zeer ingewikkeld biologische wezen te groeien, maar dat het niet in staat is om, daarmee vergeleken, eenvoudig onderhoud te plegen aan dat lichaam, zodat het niet zou sterven. Er is nagenoeg geen tijd dat een mens niet aan het groeien of aan het sterven is.
59 60
2Korinte 4:18 Genesis 3:22 19
Adam was al volgroeid en zijn stervensproces zette die dag direct in. En wat de gevolgen van zijn kennis van goed en kwaad betrof, merkte hij spoedig wat Paulus later beschreef als, dat: “het lichaam dood (is) vanwege de zonde61.” Toen God in zijn buurt kwam, ging de stervende Adam zich dan ook verstoppen en bedekken voor de levende God. Dit toont, dat het begrip dood, naar ziel en lichaam, niet moet worden gezien in relatie tot een biologisch functionerend mens, maar in relatie tot God. Als Jezus zegt: “laat de doden hun doden begraven62.” is dat precies wat de Bijbel bedoelt met wat dood is. Dat zijn geen gestorvenen in een graf, maar nakomelingen van de eerste Adam; waarvan het aardse lichaam als het stervensproces is voltooit, teruggaat naar het stof van de aarde en de levensadem naar God. Zowel het lichaam als de ziel, kunnen dus (geestelijk gezien) dood zijn en toch blijven doorbestaan. Omgekeerd zal iemand, als hij ‘wedergeboren’is, doordat hij zich heeft vereenzelvigd met Christus’sterven en opstanding (gesymboliseerd in de doop), levend zijn, ook al moet zijn lichaam nog sterven. Omdat dit nog geen toegang heeft tot de ‘vitamine’van de vruchten van de ‘boom des levens’en is verbonden met de vervloekte aarde. 5. 4. 2. Waaruit blijkt in de Bijbel dat de ziel van de mens niet sterft bij de dood Het bloed roept Al heel vroeg in de Bijbel blijkt dat de ziel van de mens niet ‘in het graf is’bij de dode. Als Kaïn Abel heeft doodgeslagen, komt God Kaïn hierover bevragen. God vraagt Kaïn: “Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem.” (Gen 4:9-10). In het bloed was de ziel bleek eerder. Het was daarom de ziel die tot God riep. Wat het bloed (of de ziel) riep staat in de Openbaring: En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? (Openb. 6:910). Het gaat daar dus om mensen die ergens op aarde waren gedood en waarvan de ziel in de hemel onder het altaar werd gezien. Jezus heeft zijn volgelingen geleerd te bidden voor hen die hen vervolgen en deze mensen zijn werkelijk volgelingen van Jezus. Ze kunnen echter de roep van hun bloed tot gerechtigheid over hun zielen niet verstommen. De enige wat dat kan is het bloed van Jezus: de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. (Heb. 12:23) Het bloed van Jezus spreekt, (roept) krachtiger dan dat van Abel of dat van de zielen van hen die onder het altaar zijn. Het bloed dat vergoten is, de ziel die genomen is, roept van de aarde 61 62
Romeinen 8:10 Lukas 9:60 20
waar het op is uitgegoten. Een ‘dode’ziel kan niet roepen. Bovendien zijn die zielen in Openbaring niet in het graf maar onder het altaar. Zielen van gestorvenen zijn zichtbaar In de geestelijke wereld zijn, blijkens bovenstaande, zielen wel zichtbaar. Als Johannes bij het verbreken van het vijfde zegel van de boekrol, onder het altaar de zielen ziet van hen die gedood waren om het woord van God en het getuigenis dat zij hadden, zijn dit niet de lichamen want die zijn begraven. Johannes ziet de zielen in de geestelijke werkelijkheid van de Openbaring op de plaats waar hij ook engelen ziet. Engelen zijn, zoals elders in de Bijbel wordt gezegd, dienende geesten63. De ziel is geen minderwaardig deel van de mens dat na verloop van tijd wordt ingewisseld. De ziel, geest en lichaam zullen in gelijke delen behouden moeten worden bij de komst van Jezus64. Niet altijd als er over de ziel wordt gesproken, bleek ook in de Bijbel, wordt daar de levensadem van God mee bedoeld. Dikwijls is dit een aanduiding voor een persoon. Als er staat dat Israël met zeventig ‘zielen’naar Egypte trok, is dat in de zelfde betekenis als wanneer wij zeggen: “Hoe meer zielen hoe meer vreugd”. Ofschoon het natuurlijk in verband met Israël ook werkelijk om zeventig mensen ging. In de Bijbelse betekenis is de ziel het meest significante aspect van de aardse mens en een aanduiding van die. Als het woord ziel wordt gebruikt kan dit dus twee betekenissen hebben. In de ene is het een aanduiding van de mens en in de andere is het de aanduiding van de levensadem die in de mens, of meer specifiek, in diens bloed is. Als ergens ziel word gelezen, zegt dat dus niet altijd zoveel over de vragen of mensen een ziel hebben of er een zijn, of dat de ziel na het sterven van het lichaam sterft, etc.. In de meeste gevallen zegt het alleen dat zielen mensen zijn: bijv. dat Israël met zeventig mensen naar Egypte trekt. 5. 4. 3. Waaruit blijkt in de Bijbel, dat de geest van de mens eeuwig is Wat zegt de Bijbel over de geest van de mens na de dood Als je wilt, zou je alle bovenstaande argumenten kunnen negeren en de nadruk blijven leggen op een aantal teksten in de Bijbel, die je zo zou kunnen uitleggen dat de ziel wel na het sterven dood is; dus niet eeuwig is. Met betrekking tot de mens blijkt dat er niet alleen dingen over de ziel worden gezegd, wat betreft diens continuïteit na het lichamelijk overlijden op aarde, maar dat hier ook dingen over worden gezegd met betrekking tot zijn geest. Prediker Prediker spreekt veel over de vergankelijke dingen van het leven. Hij concludeert dat veel gezwoeg en inspanningen uiteindelijk tot weinig leiden. Hij roept dan ook op om de Schepper te dienen als je er de kracht nog voor hebt: “Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen behagen; voordat de zon 63 64
Hebreeën 1:14 1Tessalonicenzen 5:23 21
verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren; op de dag, dat de wachters van het huis (de handen) beven en de sterke mannen (de rug) zich krommen, en de maalsters (het gebit) ophouden, omdat haar aantal gering geworden is, en zij, die uit de vensters zien (de ogen), hun glans verliezen, en de deuren naar de straat gesloten worden (de benen niet meer willen); als het geluid van de molen (oren) verzwakt, en de stem hoog (oud) wordt als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (angst om te vallen), de amandelboom bloeit (grijs haar), de sprinkhaan zich voortsleept (slecht lopen) en de kapperbes (medicijnen?) niet meer helpt, want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat; voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt, (de mens sterft) en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.” (Pred. 12:1-7) Wat tussen haakjes staat heb ik ter verklaring toegevoegd. Het lichaam wordt begraven en vergaat weer tot stof. De geest blijft echter niet in het graf, hij blijft ook niet ophouden te bestaan (zoals je van de kracht zou kunnen zeggen), maar keert weder tot God, die hem geschonken heeft.
De wet op het verbieden van ondervragen van overledenen Een aspect van de geest van de mens is te vinden in de wet van Israël. Een van de wetten van het Oude Testament verbiedt geesten van overledenen te ondervragen of te raadplegen65. Dit kan alleen als deze geesten van de overledenen te raadplegen zijn en dus ergens verblijven. Dit verbod wordt door Saul, in diens wanhoop, overtreden als hij de geest van Samuël laat oproepen66. Samuël vertelt Saul dan, dat hij de volgende dag bij hem (in de dood) zal zijn. Heel in het kort kan hierover worden gezegd, dat hieruit blijkt, dat de mens na diens aards overlijden, in een andere dimensie een bewustzijn zal hebben. En zelfs als doden daar dat bewustzijn niet hebben, waardoor Samuël zou kunnen zeggen dat Saul hem heeft ‘gestoord’, blijkt dit bewustzijn wel weer te kunnen worden gewekt. Dit zou niet kunnen als de geest van Samuël, er niet meer was. Een dood lichaam is op geen enkele manier te prikkelen, een dode geest of ziel in die betekenis dus ook niet. Er is dus iets van de mens dat na diens sterven in dat dodenrijk ‘leeft’. Ook maakt de Bijbel in deze tekst onderscheid tussen de geesten van overledenen en waarzeggende geesten. Je kunt dus niet zeggen dat de Bijbel geen onderscheid maakt tussen de geesten van overleden (mensen) en (boze) waarzeggende geesten67. Als het zo is dat geesten van overledenen niet te raadplegen zijn, zou het ook zinloos zijn om het te verbieden. Het zou dan volstaan om te zeggen dat het verboden is om geesten (in zijn algemeen) te raadplegen.
De moordenaar aan het kruis 65
Deuteronomium 18:11 1Samuël 28:7-20 67 Handelingen 16:16
66
22
Als de moordenaar die naast Jezus is gekruisigd, Jezus vraagt hem te gedenken, zegt Hij tegen hem dat hij diezelfde dag nog met Hem in het paradijs zal zijn68. Dit kan alleen als de geest van de moordenaar niet mee het graf ingaat. Paulus zegt over dat paradijs dat hij iemand kende die daarheen is opgenomen69.
De gelijkenis van de arme Lazarus Jezus vertelt deze gelijkenis om iets duidelijk te maken over de toegang tot het koninkrijk der hemelen. Hij zei: “De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin.” Dan vertelt Hij deze gelijkenis: “En er was een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag schitterend feest hield. En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol zweren, nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de honden zijn zweren likken. Het geschiedde, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot. Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam. Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn. En bij dit alles, er is tussen ons en u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen. Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broeders. Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging komen. Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren. Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren. Doch hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen.” (Luk 16:16,19-31) Nu kan met zeggen dat dit een gelijkenis is en dat dit niet zoveel over het feitelijke dodenrijk zegt. Maar dat is wel zo. Dit is geen gelijkenis zoals bijv. ‘de zaaier’waarmee Jezus een verhaal vertelde om een voorbeeld te gegeven om iets duidelijk te maken. Hij schetste hier een reële situatie waarvan alleen de namen fictief zijn. Een situatie waarin de (rijke) farizeeërs en leiders van het volk zich moesten herkennen. Hij hoeft de boodschap dan ook niet uit te leggen zoals Hij dat wel deed bij andere gelijkenissen. Bovendien wat zou de boodschap van deze gelijkenis anders kunnen zijn dan wat er staat. Is het ‘niet zijn’dan een plaats waar de rijke man zijn broers tegen elke prijs voor wil beschermen. En hoe weet hij dat dan, als hij ‘niet is’ en volgens de Jehova’s getuigen niets kan weten in het dodenrijk.
68 69
Lukas 23:43 2Korinte 12:4 23
Hier blijkt dat zodra de arme Lazarus en de rijke man gestorven zijn, zij naar de plaats van bestemming worden gebracht. Dit is ook van belang in relatie tot iets wat de Jehova’s getuigen leren. Zij stellen dat de mens in het graf is tot het duizendjarig rijk aanvangt. Dan worden zij opgewekt. Gedurende de duizend jaar zullen (op een aantal na die reeds zijn veroordeeld) alle mensen die ooit, al dan niet trouw God hebben gediend, worden opgewekt. Als dan de satan, zoals wordt beschreven in Openbaring, uit de gevangenis wordt losgelaten, worden al deze mensen op de proef gesteld en dan zal blijken wie getrouw is en in het boek des levens zal (blijven) staan. Deze tekst toont aan dat dit niet het geval is. Er is geen tweede kans of beproeving. Ook Hebreeën (9:27) zegt dat het een mensen beschikt is, eenmaal te sterven en waarna het oordeel komt.
Noot Het zou ook een vreemde zaak zijn als God de mens eerst (gemiddeld) 70 jaar op een vervloekte aarde zou laten leven, waar Jezus prediken en sterven moest, waar de apostelen en vele anderen christenen moesten sterven om het evangelie te verkondigen, om hen daarna nog eens 1000 jaar op een volmaakte aarde te laten leven. Een aarde die dan vol is van de kennis van God. Wat heeft het dan voor zin om mensen het evangelie te vertellen? Daar komen ze dan vanzelf, in het duizendjarige rijk, wel achter. En waar vindt je een dergelijke boodschap in de prediking van Jezus? Nergens! Het is gebaseerd op de uitleg van een vers in Openbaring waar staat dat de overige doden niet tot leven komen. Dit samen met een tekst uit Johannes waar staat dat allen die in de graven zijn naar de stem van Jezus zullen horen en een tekst in Openbaring waar wordt beschreven hoe aan het einde van het duizendjarige vrederijk al doden worden opgewekt voor het oordeel voor de troon van God70. De tekst dat de overige doden niet tot leven komen wordt zo uitgelegd dat ze juist wel tot leven komen71 en dat de doden uit de graven naar de stem van Jezus wordt in dit perspectief ook opgewekt en het oordeel dat dan volgt is het duizendjarig vrederijk. De beschreven opwekking van die doden in Openbaring vindt echter plaats na het duizendjarige vrederijk. Het is daarom ook hoogst onwaarschijnlijk dat de door Johannes opgeschreven woorden van Jezus over de opstanding van de doden over een andere opstanding dan die in Openbaring 20 gaat. De chronologische volgorde van de gebeurtenissen rond dat oordeel is dan ook zo dat na het oordeel rond de strijd rond Jeruzalem en Harmageddon wordt de antichrist en diens valse profeet in de poel van vuur geworpen. De duivel wordt gebonden in de afgrond en de overlevende op aarde gaan dan het duizendjarige vrederijk in De Bijbel leert het zo: Dan zal dit de plaag zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn 70
Zowel in Johannes 5:28-29 als in Openbaring 20:13-14 spreekt de tekst ondubbelzinnig over het verzamelen van de gestorvenen voor het oordeel dat is aangebroken. De doden worden opgewekt om te worden geoordeeld. En allen die niet zijn geschreven in het boek des levens worden op dat moment in de poel van vuur geworpen. 71 Zij zeggen dan: in welke zin ‘komen zij niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd zijn? Hiermee wordt niet hun opstanding bedoeld. (...) Voor de overigen der doden moet het dus de volheid van leven in menselijke volmaaktheid betekenen. Met andere woorden ze komen wel tot leven maar worden niet ‘volmaakt’ levend. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat er zoiets wordt bedoeld. Dat hoofdstuk van de Openbaring is beschrijvend. Het vertelt wat er allemaal gebeurd. Het geeft geen pas om deze tekst zo uit te leggen. 24
mond. Ja, te dien dage zal er onder hen een grote, door de Here bewerkte, ontsteltenis wezen, en ieder zal de hand van een ander grijpen, en ieders hand zal zich tegen die van een ander verheffen. Ja, ook Juda zal tegen Jeruzalem strijden, terwijl het vermogen van alle omwonende volken bijeengebracht wordt: goud, zilver en klederen in zeer grote menigte. En voor de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en alle dieren die zich in die legers bevinden, zal er een plaag zijn gelijk aan deze plaag. Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, om het Loofhuttenfeest te vieren. (Zacharia 14:12-16) Deze mensen zullen niet op grond van hun geloof dit voorrecht ontvangen. Ze zullen niet anders kunnen dan gehoorzaam te zijn aan de regering van ‘ministers van Christus’Zij zullen dan ook en aan het einde van de duizendjaar voor een korte tijd op de proef worden gesteld als de slang voor een korte tijd uit de afgrond wordt losgelaten. Direct na deze beproeving zullen zij en ook de overige doden worden geoordeeld. Waarna Johannes de nieuwe hemel en de nieuwe aarde beschrijft. Duidelijk blijkt dat, zowel de ziel als de geest kunnen uitgaan (tijdens het sterven) en terugkeren in het lichaam. Ook blijken de doden op te worden gewekt. De ene om leven en de ander om het oordeel te ontvangen. In de mens is er dus sprake van een drieëenheid van ziel, geest en lichaam. De ziel die zondigt die moet sterven Dit is een van de centrale bijbelteksten voor de leer van de Jehova’s getuigen. Op deze tekst wordt zwaar gesteund om aan te tonen dat de mens niet een ziel heeft, maar een ziel is en dat deze vanwege de overtredingen zal moeten sterven. En als de ziel dan volgens hen dood is, is deze niet meer in een bewuste toestand ergens anders. Als God hier zegt dat de ziel die zondigt zal sterven, moet dat worden gezien in de context waarin het staat. Deze tekst is een waarschuwing die is gericht tot mensen over wie het oordeel als gevolg van de Adamitische dood al van toepassing is. Het zijn dus al mensen die in een toestand van geestelijke dood-zijn verkeren als gevolg van het feit dat zij nageslacht zijn van Adam die in die toestand was toen hij nageslacht kreeg. Het kan dus niet een uiteenzetting van de gevolgen van die zonden zijn. Waar gaat die tekst dan over? Er zou in Israël in die tijd een spreekwoord zijn dat stelde dat als de vaderen onrijpen druiven eten, de tanden van de kinderen er slee van worden. Dit hield in dat als de vaderen zich slecht gedroegen of zondigden, de kinderen hier voor zouden opdraaien. De Here zet zich daar tegen af en zegt dat ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en stelt dan dat de ziel de mens die zondigt zal sterven72. Direct daarna zegt Hij ook dat als iemand rechtvaardig is, hij voorzeker zal leven. Het gaat in die context over de gevolgen van gerechtigheid en ongerechtigheid van de mensen in relatie tot het leven op aarde.
72
Ezechiël 18:1-20 25
Het is niet zinvol om met die tekst iets over de aard van de ziel te zeggen, omdat het daar niet over gaat. De tekst is daar geen uiteenzetting van, er wordt alleen meegedeeld dat de mens zelf verantwoordelijk is voor zijn daden. Het sterven van de ziel in deze tekst zegt niets over het sterven van de ziel door de zonden van Adam omdat in die betekenis de ziel al gestorven was door het eten van de vrucht en dat kan dus niet nog een keer door de zonden waarover in de tekst van Ezechiël wordt gesproken. Als je deze tekst uit Ezechiël als uitgangspunt zou nemen voor de uitleg van de betekenis van de zonde van Adam en wat dit voor gevolgen heeft voor de ziel van de mens, dan zou je moeten vaststellen dat mensen met een levende ziel worden geboren omdat ze bij hun geboorte nog niet hebben gezondigd zoals Adam. Dit zou ontkennen dat we allen door onze afkomst van Adam al zondaren zijn en vervolgens dat als we ons ‘goed’gedragen, behouden worden. Dit is niet wat de Bijbel leert. Deze tekst zegt dus niets over de vraag of de ziel na de dood nog een bewustzijn heeft.
5. 5. Het koninkrijk Gods is geestelijk Volgens de Jehova’s getuigen hebben de mensen een aardse bestemming. God schiep hen om op de aarde te wonen. Volgens hen zullen alleen de honderdvierenveertigduizend een hemelse bestemming hebben. Meer hierover later. Toch is het koninkrijk dat Jezus verkondigd: het koninkrijk Gods, een geestelijk rijk. Jezus zegt daarover: De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin. (Luk. 16:16) Maar hoe kun je daar binnenkomen? Jezus zegt daarover: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. (Joh. 3:5-6) Wat is de boodschap van Jezus? Het koninkrijk Gods! Tot de komst van Johannes de doper golden de wet en de profeten. Sinds die tijd wordt het wordt het evangelie van het koninkrijk van God gepredikt en de enige manier om hier binnen te gaan is door geboren te worden uit water en Geest. Betekend dat dan dat Jezus toen Hij met zijn 12 discipelen door Israël trok om het koninkrijk van God te predikten73, Hij maar honderdvierenveertigduizend mensen op het oog had? Een aantal van een zelfs toen, niet overdreven grote Romeinse stad. Dat zou tevens betekenen dat (onder) de honderdvierenveertigduizend (vele) kinderen zijn. Jezus zegt immers dat voor hen het koninkrijk Gods is74. 73 74
Lukas 8:1 Markus 10:14 26
De enige boodschap die Jezus predikte was die van het evangelie van het koninkrijk Gods75. Op allerlei manieren probeert hij met gelijkenissen duidelijk te maken wat het koninkrijk van God is76. Predikte Hij die dan alleen om deze (relatief) kleine groep vol te maken? Dat blijkt nergens uit. Hij predikte het koninkrijk Gods voor alle mensen groot en klein, jong en oud dit en de enige manier om er in te gaan is door de wedergeboorte. Tenzij u bent geboren uit de Geest, kan u daar niet binnengaan in dat koninkrijk zegt Jezus. Zij zullen komen uit oost en west en aanleggen met Abraham, Isaak en Jakob in het koninkrijk Gods. En zij die niet worden toegelaten in dat koninkrijk, zullen buiten zijn; daar waar het geween en tandengeknars is77. Jehova’s getuigen, getuigen van zichzelf dat (de meeste van hen) niet zijn wedergeboren, omdat volgens hen dit is voorbehouden aan de honderdvierenveertigduizend die een hemelse bestemming hebben. En volgens hen heb je voor die hemelse bestemming de voorbereiding nodig van de wedergeboorte. De overige schare zijn volgens hen voorbestemd voor het aardse paradijs. Als dat zo is, waarom zegt Jezus dan nergens dat, ondanks dat hij het koninkrijk Gods predikt de meeste er niet zullen ingaan maar dat zij naar het paradijs zullen gaan? Jezus predikte niet het aardse paradijs. Nergens roept Hij mensen op om zich daarop voor te bereiden of waarschuwt er voor dat men zich moet bekeren om er in te gaan. Altijd predikte Hij het koninkrijk Gods Waarom houdt Jezus zijn toehoorders voor dat zij in een plaats van geween en tanden geknars zullen komen, wanneer zij niet ingaan in het koninkrijk Gods, als de feitelijke situatie is, dat de meeste van hen en de volken die tot zijn discipelen moeten worden gemaakt, er helemaal geen boodschap aan hebben, omdat dit koninkrijk is voorbestemd voor een kleine groep van honderdvierenveertigduizend? 5. 6. De opwekking van de doden Dit onderwerp is ook een belangrijke pilaar waar de leer van de Jehova’s getuigen op rust. Zoals in de inleiding al werd gesteld is de belangrijkste drijfveer van Russell om de Bijbel anders dan gebruikelijk was uit te gaan leggen, erin gelegen dat hij niet kon leven met de gedachte dat God mensen naar een poel van vuur zou laten gaan. De hel was volgens zijn inzichten dan ook een symbolische aanduiding voor ‘er niet meer zijn’. De doden zijn er volgens hem na hun sterven niet meer: de ziel is gestorven. Er wordt echter wel verschillende keren gesproken over de opstanding van de doden in de Bijbel. In het einde van de tijd staan de doden tijdens het oordeel voor de troon van God. Hoe moet dat worden verklaart als je stelt dat de doden er helemaal niet meer zijn? Hoe kunnen mensen die volgens hen niet meer bestaan toch uit de dood opstaan? Zou blijken dat de uitleg van de Jehova’s getuigen niet op de Bijbel is gefundeerd is, dan blijf als enige meest voor de hand liggende verklaring over: nl. dat de ziel na het sterven nog wel bestaat. En als de ziel nog wel bestaat en ergens is na het sterven van de (ongelovige) mens 75
Lukas 4:43 Markus 4:11 77 Lukas 13:28-29 76
27
dan is de plaats die daarvoor in de Bijbel wordt genoemd (de hel) wel een echte plaats en is er geen reden om aan te nemen dat het verblijf daar anders is dan zoals die in de Bijbel wordt beschreven. Dan is het ook geen probleem om Jezus te laten sterven en toch God te laten zijn, omdat dan met zijn dood God niet was verdwenen. Wat is dan volgens de Jehova’s getuigen de verklaring van de opstanding van de doden? “Opstanding houdt in dat het door God in zijn herinnering bewaarde levenspatroon van de persoon opnieuw wordt geactiveerd. Afhankelijk van Gods wil ten aanzien van de desbetreffende persoon krijgt hij hetzij in een menselijk of in een geestelijk lichaam het leven terug, terwijl hij toch zijn persoonlijke identiteit behoudt, met dezelfde persoonlijkheid en dezelfde herinneringen als toen hij stierf78.” Dit is dus fundamenteel voor de leer van de Jehova’s getuigen maar wordt nergens in de Bijbel gevonden. Er is zelfs geen tekst die hier iets over lijkt te zeggen. Dit is een door hen bedachte gebeurtenis die is gebaseerd op een vertaalslag die zij maken bij verschillende teksten in de bijbel. Waar anderen daar spreken over de ‘opstanding van de doden’hebben zij gezet ‘herleving van de doden’. Dit verklaren zij als volgt: In de Schrijft wordt herhaaldelijk de vollediger uitdrukking ‘opstanding der (uit de ) doden’gebruikt (Matt. 22:31, Hand. 4:2, Kor. 15:12). De Hebreeuwse uitdrukking is techi.jath’ham.me.thim’, hetgeen “herleving van de doden” betekent 79. Hiermee geven ze dus toe dat ‘opstanding’vollediger uitdrukt wat in de Bijbel staat, maar via een omweg naar het Hebreeuws, wordt er toch voor een uitleg gekozen die beter past bij hun leer. Het Nieuwe Testament is echter niet in het Hebreeuws geschreven dus is dit helemaal niet legitiem. Maar zelfs al zou er staan dat de doden niet ‘opstaan’maar ‘tot leven komen’, is de uitleg over hoe dat ‘tot leven komen’volgens de Jehova’s getuigen moet worden begrepen niet op de Bijbel gebaseerd. Dat tot leven komen heeft veel te maken met wat dood zijn betekend en alleen volgens hun eigen interpretatie van de dood moet je wel tot een uitleg komen die zij er aan geven. Waardoor het een circelredenering is. Maar zelfs als er zou kunnen worden uitgelegd dat de mens niet opstaat uit de dood, maar tot leven komt, geeft dat nog niet het uitsluitsel over de betekenis van dat gebeuren. Het begrip dood wordt op meer dan één manier gebruikt. Er wordt in de Bijbel over zowel geestelijke als lichamelijk dood gesproken. Van de geestelijke dood werd hierboven al vastgesteld dat dit mensen zijn die lichamelijk leven en zich van alles bewust zijn. Het is dus helemaal niet vanzelfsprekend dat de uitdrukking ‘opstanding’(of ‘herleving) iets zegt over de vraag of de betreffende persoon voor die tijd zich van iets bewust is. Een voorbeeld dat de mens na dien sterven meer is dan de door God van hem bewaarde informatie is ook weer te vinden in de tabernakel. Toen Jezus tegen de leiders van het volk zei dat als zij zijn tempel zouden afbreken Hij die in drie dagen weer zal opbouwen, sprak Hij hierbij over de tempel van zijn lichaam. Zoals eerder bleek is de ark een symbool van Gods troon die stond in de tabernakel en later in de tempel. Er 78 79
Redeneringen aan de hand van de schrift [blz. 326]. Redeneringen aan de hand van de schrift [blz. 326]. 28
is toen uitgebreid bij stil gestaan dat de stoffelijk delen van de tabernakel en de tempel het tegenbeeld was van het lichaam van de mens waar Hij wil wonen en dat het vuur dat God erin blies, de (levens)adem van God was. Trek je dit beeld van de tabernakel door naar het sterven van de mens, dan zeggen de Jehova’s getuigen dat bij het sterven van de mens het vuur uitgaat en dat de zichtbare tabernakel vervalt tot stof. God houdt echter volgens hen de blauwdruk van dat lichaam, karakter en diens herinnering vast, en herstelt dat bij de opstanding. Vergelijken we de opstanding van Jezus, die de Bijbel de ‘eerst geborene uit de doden’noemt, dan bleek dat bij zijn sterven het vuur uit zijn ‘tempel’was verdwenen en zijn tempel was afgebroken. Nu is de vraag: was dat vuur (de levensadem) gedoofd, of was het elders. Werd het vuur (levensadem) ontstoken en de tempel hersteld, of kwam het terug in de tempel, welke weer werd hersteld? De Bijbel zegt hierover nadrukkelijk dat het vuur specifiek bij de tabernakel hoorde. Het vuur mocht niet uitgaan en het brengen van ander vuur werd als ernstige zonde beschouwd80. Strikt genomen komt al het vuur op aarde van God maar alleen het vuur dat uit de hemel was neergedaald mocht in de tabernakel branden. De samenstelling van de brandstof van het vuur veranderde niet en ook de plaats en het doel waar het voor werd gebruikt niet. Het vuur dat God in de tabernakel had gebracht mocht niet uitgaan ook niet als de tabernakel werd gedemonteerd en naar een andere plaats werd gebracht, ook niet als de materialen van de tabernakel zouden verslijten en worden vernieuwd. Het vuur mocht niet uitgaan en ook nergens anders voor worden gebruikt, omdat dit het wezen van de tabernakel bepaalde en omdat het zich onderscheidde van andere tabernakel. Jezus zei ook dat Hij zelf zijn tempel zou herstellen, nadat deze was afgebroken81. Dit zou Hij nooit hebben gekund als Hij er eenvoudig niet meer zou zijn geweest. Het zou ook betekenen dat er een andere ‘adem’in Hem was gekomen, omdat de vorige uit was gegaan wat zou betekenen dat Jezus dus een andere ziel had gekregen (of was geworden). De mens is een uniek wezen en niet zoals een ‘op de harde schijf van de computer’opgeslagen hoeveelheid informatie die door God weer opgang wordt gebracht. Dit staat nergens in de Bijbel en kan ook niet worden geconcludeerd aan de hand van een enkelvoudige uitleg van één tekst, door er de betekenis van een woord in een andere taal bij te halen, een tekst die meerdere uitleggen mogelijk maakt en die in strijd is met veel andere teksten. 5. 7. Geestelijk lichaam Op een zeker moment komen er Sadduceeën bij Jezus die Hem met een strikvraag proberen te vangen. Ze houden Hem een voorbeeld voor van een vrouw die tijdens haar leven met zeven verschillende mannen was getrouwd en vragen Jezus dan met wie zij dan zou zijn getrouwd, tijdens de opstanding. Zij stelden het zo: 80 81
Leviticus 9:24-10:2 Johannes 2:20 29
Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, indien iemands broeder sterft en een vrouw nalaat, doch geen kind achterlaat, dat dan zijn broeder de vrouw moet nemen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken. Nu waren er zeven broeders. En de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nakomelingschap achter. En de tweede nam haar en stierf zonder nakomelingschap na te laten. En de derde evenzo. En geen van die zeven liet nakomelingschap achter. Het laatst van allen stierf ook de vrouw. In de opstanding, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want alle zeven hebben haar tot vrouw gehad. Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods? Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemelen. (Markus 12:20-25) De geschetste situatie betreft dus een vrouw die leefde onder de Joodse wet. Er kan hier dus op geen enkele manier worden gerefereerd naar de honderdvierenveertigduizend die later in Openbaring wordt genoemd. Daarvan wordt gezegd dat zij het Lam volgen waar het ook gaat82. Oudtestamentische gelovigen zijn in die zin geen volgelingen van het Lam (Christus) omdat God zich nog niet op die manier aan het volk had geopenbaard. Hieruit blijkt dat wanneer doden opstaan zij zullen zijn als engelen in de hemelen. Zelfs over de situatie van dat dood zijn van die mensen voor de opstandig zegt Jezus hier direct iets over. Wat nu de doden betreft, dat zij opgewekt worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, bij de braamstruik, hoe God tot hem sprak, zeggende: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar van levenden. Gij dwaalt wel zeer. (Vers 26-27) Jezus zegt hier dus over hen die de Sadduceeën doden noemen, dat zij leven. Mensen als Abraham, Isaak en Jakob die naar de natuur gestorven zijn, zijn voor God, net als de vrouw in de strikvraag van de Sadduceeën, levenden. Elders gaat de Bijbel hier ook op in. Naar aanleiding van een vraag van de gemeente te Korinte stelt Paulus. Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissen. Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. Er wordt een 82
Openbaring 14:4 30
natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen. Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. (1Korinte 15:35-50) Er is dus een relatie tussen het zichtbare aardse lichaam en het onzichtbare geestelijke lichaam. Zoals er een relatie is tussen een zaadkorrel (bijv. koren) en de plant die eruit komt, zo is die relatie er ook tussen het natuurlijk lichaam en het geestelijk lichaam tussen de levende ziel en de levendmakende geest, tussen het beeld van de stoffelijke en het beeld van de hemelse. Daarom moeten wij ook overgaan van het lichaam van vlees en bloed naar het hemelse lichaam anders kunnen wij het koninkrijk van God niet beërven. Gesteld kan worden, zoals hierboven is aangetoond, dat God wil wonen in het hart van ieder mens met nog een natuurlijk lichaam. Daarin wil Hij ook gediend worden. Eerder werd gesteld dat dat aardse lichaam is te vergelijken met de aardse tabernakel. De tabernakel, gemaakt van materialen uit de aarde, werd, net als het lichaam van de mens dat God uit het stof van de aarde had geformeerd, tot ‘leven’gebracht door zijn levensadem/vuur. Zoals het zichtbare deel van de mens dus met de aardse tabernakel is gerelateerd, zo is het onzichtbare deel van de mens dat met de hemelse tabernakel. Zoals de aardse tabernakel (het aardse (stoffelijke) lichaam) door de adem van God tot leven kwam, zo moet de hemelse tabernakel (het hemelse (geestelijke) lichaam) ook tot leven worden gebracht door de adem van God. Dit geestelijk lichaam werd tot leven gebracht door Gods levensadem/vuur op de Pinksterdag. Wat de ongelovige betreft, is het geestelijk lichaam dood: Het is als de hemelse tabernakel waar het vuur op het altaar, kandelaar, etc. (nog) niet brandt.
Wat is dan de relatie tussen het natuurlijke en geestelijke lichaam? Deze lichamen zijn geen twee los van elkaar bestaande entiteiten, maar zijn net als de graankorrel en het graan, met elkaar verbonden. In de korrel ligt besloten hoe de plant er uit zal gaan zien. Pas met het sterven van die korrel komt die levenskracht eruit. Niet elke tarwe plant is even sterk en vruchtbaar. Zo zullen ook sommige mensen in hun natuurlijke lichaam meer levenskracht ontwikkelen dan anderen. Het geestelijk lichaam (van de mens) is derhalve niet een vormeloze ‘kracht’maar een (voor de natuurlijke ogen) onzichtbare werkelijkheid.
31
6. De drieëenheid van God Jehova’s getuigen geloven niet dat Jezus JHWH is. Hij is volgens hen wel een ‘goddelijk wezen’, zoals de engelen ‘zonen Gods’zijn83, maar niet dat Hij samen met de Vader en de Heilige Geest, één Wezen. Of zoals zij zelf zeggen; dat zij niet in de ‘drieëenheid’geloven. Russell zegt het zo: “Wij geloven daarom in één God en Vader, en ook in één Heer Jezus Christus. Maar deze zijn twee wezens en niet één. Zij zijn slechts één in die zin dat zij met elkaar in harmonie zijn. Wij geloven ook in een geest van God. Maar die is evenmin een persoon, als de geest der duivelen en de geest der wereld en de geest van de antichrist dat zijn84.” In de Watch Tower van 15 augustus 1915 brengt hij zijn minachting ten opzichte van de kerk over dit punt aldus onder woorden: “Zullen wij zo de Apostelen en Profeten en Jezus zelf tegenspreken, en rede en gezond verstand in de wind slaan om vast te houden aan een dogma dat ons vanuit een duister, bijgelovig verleden is overgeleverd door een corrupte, afvallige Kerk? Nee! Tot de Wet en tot het getuigenis! Indien zij niet spreken in overeenstemming met dit Woord, is het omdat er geen licht in hen is.” Nu zijn er vanuit de heidense wereld, inderdaad allerlei slechte afgodische dingen in de kerk binnengeslopen. Maar geldt dat ook voor de Bijbel? Immers de teksten daarvan, zijn geschreven voor de kerk feitelijk bestond. Het Oude Testament is ons door Israël overgeleverd en de evangeliën, brieven, en de Openbaring door de apostelen; de stichters van de kerk. Niet door een met afgoderij doortrokken kerk. Russell bestudeerde dezelfde Bijbel (The King James Version), toen hij tot zijn inzicht kwam, dat Jezus geen God was gelijk aan de Vader, als de kerk in zijn dagen gebruikte. Hij is niet, zoals in de tijd van de renaissance, toen er een hernieuwde belangstelling kwam voor de oorspronkelijke Griekse teksten, zijn Bijbel in het Grieks gaan lezen, waarna hij tot deze conclusies kwam. Dit kon hij ook niet, hij werkte al op zijn 11e jaar in de zaak van zijn vader en tussen zijn 18 en 23e jaar ontwikkelde hij zijn belangrijkste leerstellingen85. De beweging van de Jehova’s getuigen is ook niet rondom een nieuw bijbelvertaling ontstaan, ze heeft er een voortgebracht. Dit betekent dat hun inzichten op grond van de vertaling kan worden getoetst waar die aan ontleenden. En wat zegt die Bijbel hier dan over? Voor het bestuderen van deze onderwerpen heb ik daarom ook veel gebruik gemaakt van dezelfde King James version. Voor alle duidelijkheid is het misschien goed om op voorhand vast te stellen dat het woord ‘drieëenheid’in de Bijbel niet voorkomt. Dit is vroeger door mensen bedacht om de éénheid van de Vader, Zoon en de Heilige Geest aan te duiden, een éénheid die echter wel degelijk op talloze manieren in de Bijbel naar voren komt. 83
Job 1:6 Zion’s Watch Tower, juni 1882 [Blz. 123] 85 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 43-44] 32 84
Als het woord dan niet in de Bijbel staat, waar komt het dan vandaan? In de oude kerk is over die de relatie van de Vader, Zoon en Heilige Geest veel nagedacht, omdat zij zelf tegen het meergodendom van de toenmalige wereld, Christus predikte, ingebed in het Oude Testament en geënt op de verbonden van Israël. Als nu Jezus niet dezelfde is als de Vader en de heilige Geest dan zou het christendom een meergodendom zijn. Wat het buiten het Oude Testament zou plaatsen. Mozes leert immers dat Israël geen andere goden mocht dienen. Nadrukkelijk zegt Hij: “Hoor Israël de Heer is onze God, de Heer is één86.” Jezus heeft geleerd dat de wet en de profetieën van het Oude Testament met Gods gezag spraken toen Hij zei: Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. (Matt. 5:17-19) Het is dus niet vanzelfsprekend Jezus, God te noemen. Toch deed Hij dat zelf wel. Met dat ‘probleem’kon de kerk zo’n 300 jaar leven. 5. 1. De geschiedenis van de drieëenheid Heel in het kort hierover het volgende. De eerste drie eeuwen van de kerk is het ook eigenlijk geen probleem geweest om met deze ogenschijnlijke paradox te leven. In 274 n.C. was de kerk hier nog zo unaniem over dat Paulus van Samósata, bisschop van Antiochië werd afgezet omdat hij de volle nadruk op Jezus’ mensheid legde. Volgens hem was Jezus een gewoon mens, maar de goddelijke kracht werkte in Hem, zodat Hij door zijn goede gezindheid tot God en Verlosser werd. In Alexandrië leerde de presbyter Aríus dat de Zoon niet God is, maar slechts een schepsel van God. Hij werd daarvoor door een synode veroordeeld in 320 n.C. Omdat Aríus in het buitenland steun vond, werd hij daar tegen het kerkrecht gehandhaafd in zijn ambt. Het conflict laaide zo hoog op dat de hele kerk er door werd verscheurd in voor en tegenstanders. Wat tot schandelijke taferelen leidden zodat het volk er zelfs op de markten ruzie over maakte. Dat keizer Constantijn hier, middels het concilie van Nicea, in probeerde te bemiddelen, waardoor het lijkt alsof de uitkomst door de keizer is gedicteerd, is een samenloop van omstandigheden geweest. Als hij 50 jaar eerder tot het christendom was overgegaan, had dit helemaal nog niet zo gespeeld in de kerk. Dan was ook de noodzaak van zijn kant, om de eenheid te bewaren in de kerk, die hij als stabiliserende factor in zijn rijk wilde gebruiken, er niet geweest om dit in een dogma te vast te stellen. Tot dat concilie waarin op last van de keizer werd vastgesteld dat van de Vader de Zoon en de Heilige Geest één zijn, was de kerk die mening al bijna driehonderd jaar toegedaan.
86
Deuteronomium 6:4 33
Dit resultaat van het concilie van Nicea kon echter de rust in de kerk niet terugbrengen en ondanks dat deze de leer van Aríus had veroordeeld, stelde Constantijn, die de rust in de kerk tot elke prijs wilde herstellen, Aríus weer zijn gunst. Athanasius, de bisschop van Alexandrië verdedigde tegen de Arianen de drieëenheid. Hij stelde: “Als de Zoon niet werkelijk met de Vader één is, maar een schepsel of een God van een mindere rang, dan vervallen wij in een meergodendom. Heel onze verlossing komt dan op losse schroeven te staan, want dan is het niet God zelf die ons in Jezus verlost.” De strijd tussen de Arianen en Athanasianen leverde weer allerlei heftige taferelen op. Uiteindelijk hebben drie theologen in Cappadocië: Basilius de Grote, Gregorius van Nyssa en Gregorius van Nazianze die de zgn. jong Niceense partij vormde met hun uiteenzetting enige verheldering geschapen. Zij brachten de onderscheiding aan dat God één wezen is in drie hypostasen (zelfstandigheden). Op het tweede oecumenische concilie van Constantinopel (381) welke op last van keizer Theodosius bijeenkwam, werd de belijdenis van Nicea bevestigd en uitgebreid. De rol van het Arianisme was echter allerminst uitgespeeld; het hield nog lang stand, vooral onder de Goten in de Balkan en later onder andere Germaanse stammen87. Concluderend De behoefte tot het formuleren van de leer van de drieëenheid ontstond pas na driehonderd jaar toen daar verwarring over ontstond door de prediking van enkelingen m.n. door Aríus. Binnen de kerk kon men met het spanningsveld leven wat in het menselijk verstand ontstaat als Jezus op de vraag van Filippus: “Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg” antwoord: “ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf. 88” (Joh 14:8-11) De interpretatie van deze gebeurtenissen door de Jehova’s getuigen De Jehova’s getuigen leggen in hun brochure: “Moet u geloof stellen in de Drieëenheid?” (1989) een heel andere nadruk van de ontwikkeling tot deze leerstelling, lichten dat niet toe, simplificeren gebeurtenissen en geven hier een ongenuanceerde beschrijving van waardoor er een tegengesteld verhaal ontstaat. 87
Kerkgeschiedenis door Dr. W.F. Dankbaar 1974 De Nieuwe Wereld vertaling van de Jehovah’s getuigen vertaalt dit laatste stukje met: gelooft gij niet dat ik in eendracht ben met de Vader en de Vader in eendracht is met mij?” Zo wordt ‘een’ veranderd in ‘eendracht’ en eendracht is dan weer te vertalen met eensgezind en eensgezind is niet, zelfs niet voor de hand liggend, één persoon. Dit is een ernstige verdraaiing van de bijbeltekst immers Filippus vraagt Jezus of Hij hen de Vader wil tonen: hij wil de Vader zien. Als Jan aan Gerard vraagt of hij hem eens aan zijn vader wil voorstellen is dat een eenvoudige vraag. Stel dat Gerard dan zou zeggen dat dit niet nodig is omdat hij eensgezind is met zijn vader en dat Jan zijn vader dus al heeft gezien, zou dat toch geen pas geven? Je kunt niet zeggen dat je de Vader hebt gezien, als je een ander hebt gezien die met de Vader eensgezind is. Het zou een vreemd antwoord zijn als Jezus dat bedoelde. Jezus kon Filippus niet meer van de Vader tonen dan wat de Vader in Jezus was. Zoals Hij daarvoor (vs. 7) zegt: “Indien gij Mij kende, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien.” 34 88
Zo stellen zij dat er vele jaren lang op bijbelse gronden veel tegenstand geweest was tegen het zich ontwikkelde denkbeeld dat Jezus God was. Dit stellen zij zonder enige toelichting, wat die leer dan was, wanneer die op kwam, hoeveel aanhang die had, hoe er voor die tijd werd gedacht over dit punt in de kerk, etc.. Zij leggen er bij herhaling de nadruk op dat de keizer ongelovig, ongedoopt, en totaal niet op de hoogte was van enige bijbelse argumenten. Het enige wat hem voor stond was de eenheid in zijn rijk te bewaren. De reden waarom mensen zich in die tijd pas laat, zelfs op hun sterfbed lieten dopen was omdat ze zo meende de grootste kans te hebben gereinigd voor God te zullen komen, omdat ze de doop als een reiniging in zichzelf zagen. Zo veronderstelde ze dat ze vlak voor ze stierven hun zonden afwasten. Dat de motieven van de keizer (mogelijk) vooral politiek van aard waren, zegt niets over de uitkomt van de vergadering. Dat zou betekenen dat elke uitkomst voor de Jehova’s getuigen onaanvaardbaar zou zijn geweest. Dus ook als ze hadden besloten dat de Vader en de Zoon niet één waren. Ook stellen zij dat geen van de bisschoppen op het concilie van Nicea een Drieëenheid voor stonden en dat zij alleen een uitspraak over het wezen van Jezus deden en niet over de Heilige Geest. Vervolgens stellen zij daarover de retorische vraag: “Als een Drieëenheid een duidelijke bijbelse waarheid was geweest, zouden zij die dan toen ook niet te berde hebben moeten brengen?” Hiermee suggereren ze dat de keizer zelfs tegen de inzichten van de aanwezigen theologen in zijn mening heeft doordrukt. De werkelijkheid was dat het toen nog niet om een drieëenheid, maar om de vraag van de relatie van de Vader en de Zoon ging, een tweeëenheid dus. Pas later werd de relatie van de Heilige Geest er ook bij betrokken. Als dat al niet direct is gedaan zeg dat helemaal niets over de vraag of de drieëenheid een duidelijke bijbelsewaarheid was, waarschijnlijker is het dat die vraag nog niet op de spits was gedreven. De weergaven van de Jehova’s getuigen gaat voorbij aan de historische context en dilemma’s van het probleem ze wekt de indruk dat de keizer dit heeft bedacht en dat de kerk dit willoos heeft geslikt. Dit is eenvoudig onjuist. Het vraagstuk van de relatie van de Vader, Zoon en Heilige Geest was een interne kerkelijke aangelegenheid. En ofschoon de keizer, die in het heetst van deze strijd ten tonele verscheen en zich met de kerk ging bemoeien, heeft geprobeerd dit, uit politieke motieven, op te lossen, is zijn rol veel minder bepalend geweest dan door de Jehova’s getuigen wordt gesuggereerd. 5. 2. Wat zegt de Bijbel over de drieëenheid? Ofschoon het woord drieëenheid dan in de Bijbel niet voorkomt, komt het begrip daarvan dat wel. Daarom is hier ook uit de Bijbel inzicht over te krijgen. Zowel in het Oude- als Nieuwe Testament. God is geen mens, zodat heel Zijn éénheid zich zou openbaren in een lichaam, waarbinnen zich alles ‘afspeelt’. Dit zou ook zeer beperkend zijn, omdat een (aards) lichaam zoals wij dat nu kennen, plaatsgebonden is. Maar de mens is wel gemaakt naar Gods beeld. En aangezien God de mens (ook) een zichtbaar lichaam heeft geschapen, is dat lichaam hetzelfde 35
(zij het veel beperkter) als het lichamelijke deel (beeld) van God. Er is daarom uit het wezen, van de mens veel aan de weet komen over onze Schepper. Het is, om te beginnen, niet zo, dat God uit drie (individuele) personen bestaat, zoals de regering van een land uit meerdere unieke personen is gevormd. God openbaart zich in of door drie personen. Feitelijk lijkt dit probleem op het vorige, waarin de relatie ziel, geest en lichaam werd beschouwd. En het heeft, ook veel met elkaar te maken. Uitgaande van eerst het Oude- en daarna het Nieuwe Testament, zal worden duidelijk gemaakt maakt dat de drieëenheid niet een uitvinding is van de (latere) kerk. Al in het Oude Testament blijkt dat God zich op drie manieren openbaart. 5. 2. 1. Gods drieëenheid in het Oude Testament Ofschoon het dilemma van de drieëenheid nieuwtestamentisch lijkt, is dat niet zo. In het Oude Testament openbaart God zich ook op meer dan in één manier of in één persoon aan Israël. Het verschil is dat Hij zich dan niet zo duidelijk als mens openbaart onder de naam ‘Jezus’. Ofschoon Mozes zegt dat God één is89, manifesteert Hij zich op twee manieren in de omgang tot Zijn volk. Eén manier is als de ‘onzienbare’. God zegt tegen Mozes: “Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven90.” En de andere manier is Hij wel zichtbaar. In deze zichtbare verschijning wordt Hij op meerdere manieren aangeduid. Over het onzichtbare wezen van Hem valt niet veel te zeggen, behalve dat niemand dat heeft gezien of zien kan. Paulus spreekt over dat Hij is: de Koning der koningen en de Here der Heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen. (1Timoteüs. 6:14-16) Over het zichtbare wezen van Hem is veel meer te zeggen. Daarover gaat het hierna.
Gods drieëenheid in de schepping In dit gedeelte worden voor de overzichtelijkheid, zowel oude- als nieuwtestamentische tekstgedeelten aanhalen. In het scheppingsverhaal komt ook de drieëenheid van God al tot uitdrukking. In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. Er staat, dat de Geest Gods over de wateren zweefde en dat God sprak. Hiermee blijkt dat de Geest Gods en het spreken en scheppen van God, direct met elkaar in verband worden gebracht. Elders staat over dit scheppen van de hemel (onzichtbare-) en aarde (zichtbare dingen) dat alles in Christus is geschapen. 89 90
Deuteronomium 6:4 Exodus 33:20 36
Hij is het beeld van de onzichtbare God de eerstgeborenen van de ganse schepping, want in Hem91 zijn alle dingen geschapen die in de hemel en op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare (Ko. 1:15) Zo wordt duidelijk dat God alle dingen in Christus heeft geschapen. Maar alle dingen zijn ook door Christus geschapen: God sprak en Christus schiep. Zoals in Korinte staat dat: Er geen God is dan één . Er is maar één God de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn en één Here Jezus Christus door92 wie alle dingen zijn en wij door Hem (Kor. 8:6) Als in Genesis staat, dat de Geest Gods sprak: “er zij licht”, dan was hier zowel de Vader (uit wie-) als de Here Jezus Christus (door wie alle dingen zijn) bij betrokken. Feitelijk gebeurt dit bij de mens ook. Als iemand iets wil maken, ontstaat het beeld eerst in zijn geest en als het daar ‘af’is geeft hij er vorm aan met zijn (handen) lichaam. Zo vormde het plan voor de schepping zich in de Vader wat Hij ten uitvoer bracht door de Zoon. Nu zal een Jehova’s getuige op grond van deze laatst tekst zeggen: “zie je wel dat er maar één God is en dat Jezus niet dezelfde is als de Vader.” Dit omdat er staat dat er “één God de Vader is.” Een Christen zal op grond van deze tekst zeggen dat dit pleit voor de eenheid van God en het begrip drieëenheid, als op grond van andere teksten kan worden vastgesteld dat de Vader en de Zoon één zijn. Bovendien staat er niet dat er maar één God is nl. de Vader, er staat dat er maar één God de Vader is. Zoals er ook maar één God de Zoon is. Een andere tekst met betrekking tot de schepping staat in het Nieuwe Testament in Johannes 1 in den beginnen was het woord en het woord was bij God en het woord was God93 (...) in het Woord was leven (...) alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is (Joh. 1:1) Dat met het “Woord” Christus wordt bedoeld, blijkt uit Openbaring94. Johannes ziet daar de hemel geopend en een wit paard. Hij die op dat paard zit wordt genoemd “Getrouw” en 91
De NW vertaling zegt hier “door bemiddeling van hem zijn alle dingen geschapen”. Zo gesteld heeft noch de Vader noch de Zoon alle dingen geschapen. Jezus zou dan als middelaar tussen (?) twee partijen de opdrachtgever er de uitvoerder(s) alle dingen hebben geschapen. In elk geval heeft Hij er dan zelf niets aan gedaan. Hij heeft het dan niet bedacht noch uitgevoerd. In geen enkele vertaling die ik erop heb nageslagen staat het op die manier overal (NBG, SVV, NIV, KJV, Voorhoeven vertaling) staat ‘in Hem’. Het woordje ‘in’ is vertaalt uit het Griekse ‘en’ wat met: in en door kan worden vertaalt maar niet met “door bemiddeling van”. Om dat zo te kunnen vertalen moet er behoorlijk wat tekst worden toevoegen. 92 Ook in deze tekst hebben de vertalers van de NW vertaling net als in de tekst van Kolossenzen 1:15 de tekst aangevuld met de toevoeging ‘bemiddeling van’. Het woord ‘bemiddeling’ staat niet in de grondtekst, er staat ‘door’. 93 Omdat er niet alleen staat dat het woord God was, maar dat er ook staat dat het woord bij God was, zeggen de Jehovah’s getuigen, dat men niet ‘bij’ iemand kan zijn en tegelijkertijd de persoon zelf kan zijn. Dit is een manier van redeneren die uitgaat van menselijke dimensies. Het komt meer voor in de Bijbel dat God (Christus) tegelijker tijd wordt gezien in meerdere verschijningsvormen. Zo staat er bijv. in de Hebreeënbrief dat Jezus als hogepriester het heiligdom is binnengegaan, om het offer te brengen, terwijl Hij blijkens die zelfde brief, zelf dit offer is. In de grondtekst staat in Johannes 1 voor beide gevallen wat in God is vertaald, hetzelfde woord: ‘theos’. Het woord was bij ‘theos en het woord was ‘theos’. 37
“Waarachtig.” En Hij was bekleed in een kleed dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd “Woord Gods.” Verder zegt Johannes. niemand heeft God ooit gezien maar de enig geboren Zoon die aan de boezem van de Vader is heeft hem doen kennen95 (Joh. 1: 18) Over deze Zoon “die aan de boezem van de Vader is”, zegt de Hebreeënbrief: (...) de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge (Heb. 1:1-3). De Zoon is niet alleen degene door wie God de wereld heeft geschapen, Hij is ook, zoals het licht de afstraling van de zon, de afstraling van Gods wezen. En een mens kan niet bij de zon komen, zonder te verbranden, maar de zon kan wel door zijn licht wel bij ons komen. Dit beeld van God komt ook overeen met wat de Bijbel leert. Paulus zegt van God dat Hij woont in een ontoegankelijk licht, en dat geen mens Hem heeft gezien of zien kan. Dat komt ook overeen met de oudtestamentische uitspraak van God tegen Mozes, dat niemand Hem zal kunnen zien en leven. Het is door Christus dat wij de Vader kunnen zien: Hij is de afstraling van de Vader. Hij komt van de Vader en door Hem kunnen we “zien” wie en wat de Vader is. Maar net zoals we door naar de zon te kijken maar een klein deel daarvan zien, zo zien we in de Zoon ook niet alles van God. Veel zal de Zoon in de toekomst nog openbaren: Ik beveel voor God die alle leven wekt en voor Christus Jezus, die de goede belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd heeft, dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus, welke te zijner tijd de zalige en enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen. (1Timoteüs 6:13-16) In de NW vertaling begint de bovenstaande tekst overigens met Ik beveel voor het aangezicht van God, die alles in het leven houdt en van Christus Jezus (...) En Hebreeën 1:3 vertalen zij: Hij (Jezus) is de weerspiegeling van zijn (Gods) heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen, en hij houdt alle dingen in stand door het woord van zijn kracht
94
Openbaring 19:11-14 voor ‘doen kennen’ vertaalt de NW vertaling ‘heeft verklaard’. Nog afgezien dat dit helemaal niet loopt is het ook een rare vertaling. Een vertaling die dicht genoeg bij de grondtekst staat om niet te kunnen zeggen dat het niet klop maar een woord dat een hele andere waarde heeft. Wie zegt er nu: “Ik heb weet wie Jan is omdat zijn broer hem mij heeft verklaard.” Verklaren is uitleggen en geen kennis maken. Jezus heeft ons de Vader doen kennen zoals Hij tegen Filippus zij toen deze Hem vroeg: “ toon ons de Vader”, “Nu ben ik al zolang bij u en nog hebt gij mij niet leren kennen?” (Joh. 14:9) 38 95
Als dan 1 Tim 6:13 zegt dat God (de Vader) alles in het leven houdt en er verderop in Hebreeën. 1:13 staat dat Jezus alle dingen in stand houdt door het woord van zijn kracht, is dat een argument dat God de Vader en de Zoon beiden alle dingen in stand houden door hun kracht en dat die kracht dus dezelfde is. Het kan niet zo zijn dat de inspanning waarmee alle dingen in stand wordt gehouden over twee personen is verdeeld. Je kan niet zeggen dat Jan alle dingen uit de auto heeft geladen en dat zijn vader ook alle dingen uit die zelfde auto heeft geladen. Het woordje ‘alle’maakt dat onmogelijk. Als zowel van de Vader als van de Zoon wordt gezegd dat zij ‘alle’dingen in het leven houden, zijn zij één.
Schepping man en vrouw Omdat de mens is geschapen naar Gods beeld kan men door het bestuderen van de mens dingen aan de weet komen van Gods beeld. Over het scheppen van de mens zegt de Bijbel: En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. (Gen. 1:26-27) De Geest Gods zweefde.. en God zeide: laat Ons (meervoud) mensen (ook meervoud) maken naar Ons beeld (enkelvoud) naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw (twee personen). Als God de mens schept naar zijn beeld, schept Hij niet alleen de man (de Vader) maar ook de vrouw (Christus als dienaar van de Vader96) die toch weer één vlees worden/zijn. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal `mannin' heten, omdat zij uit de man genomen is. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot een vlees zijn. (Gen. 1: 20) Hier is al iets te zien van de drieëenheid van God. Zoals Christus als eerste (uit God) werd geboren97 zo werd de vrouw die uit de man ‘geboren’. En zoals alles door Christus is geschapen98 zo is elk mens uit de vrouw geboren/geschapen. De man en vrouw zijn twee verschillende ‘soorten’mensen die ondanks dat, niet voor elkaar onder doen wat mens zijn betreft; zij zijn twee mensen die elkaar nodig hebben om compleet te worden (en na gemeenschap te hebben gehad) één vlees zijn. De vrouw die, al is ze uit de man ‘geboren/genomen’, niet meer of minder mens is dan de man99. Zo is ook Christus uit wie alle dingen geschapen zijn, niet meer of minder God dat de Vader, uit wie Hij is geschapen. 96
Johannes 14:31 Kolossenzen 1:15 98 Kolossenzen 1:17 99 1Korinte 11:12
97
39
Dat in de relatie van man en vrouw de relatie van de Vader en de Zoon tot uitdrukking komt blijkt ook uit de volgende tekst. Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God. (1Korinte 11:3) Helaas is het in een samenleving, die meer is gecharmeerd van de visie van de emancipatiebeweging dan die van de Bijbel, niet zonder gevaar om dit te stellen en om deze tekst aan te halen. Toch is het ondenkbaar om te stellen dat Christus, die als hoofd God (de Vader) heeft, door Hem in een mindere, onderdanige, in de betekenis van slaafse, positie wordt gedrukt. Filippenzen zegt over Jezus: Omdat Hij in de gestalte Gods het Gode gelijk zijnde niet als een roof heeft geacht... Daarom heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem een naam gegeven boven alle naam. (Filippenzen 2:9)
Gods zichtbare verschijning elders in het Oude Testament Engel des Heren Een verschijningsvorm van God is de ‘Engel des Heren’. Als Hagar met Ismaël bij Abraham vandaan wegvlucht en Ismaël dreigt te bezwijken in de woestijn, verschijnt haar deze Engel. Als Hij spreekt doet Hij dat namens zichzelf als zijnde God. En de Engel des Heren zeide tot haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. (Gen 16:7) Iets vergelijkbaars staat er ook als Abraham Isaäk zou gaan offeren. De Engel des Heren spreekt hem dan aan het niet te doen: Maar de Engel des Heren riep tot hem van de hemel en zeide: Abraham, Abraham!... En Hij zeide: Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden. (Gen 22:11) De Engel des Heren zegt dan ook: “Ik weet dat u uw zoon Mij niet hebt onthouden.” “Mij” duidt aan dat de Engel des Heren dezelfde is dan Hij die Abraham zijn zoon beloofde. En dezelfde die kort voor dit moment Abraham, om hem op de proef te stellen, vroeg deze zoon te offeren. Ook spreekt de Engel des Heren tegen Mozes als hij in de woestijn de brandende braamstruik ziet. Ook dan spreekt de Engel des Heren als God zelf. Daar verscheen hem de Engel des Heren als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. Mozes nu dacht: Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. Toen de Here zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes! En hij antwoordde: Hier ben ik. (Exodus 3:2) In het gesprek dat de Engel des Heren heeft met Mozes blijkt dat deze Engel de God van de vaderen van Israël is en Hij stelt dat Mozes Hem aan het volk van Israël moet voorstellen als de ‘Ik ben die ik ben’. Uit het gesprek van de Engel des Heren met Mozes blijkt ook dat Hij JHWH is, als Hij zegt: 40
Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden. Voorts zeide God tot Mozes: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: De Here, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht. (Exodus 3:14-15) Iets later als de eerste proef van Mozes voor de Farao op een mislukking lijkt te zijn uitgelopen spreekt de God die Hem bij de brandende braamstruik had ontmoet opnieuw tot Mozes. Maar de Here zeide tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een sterke hand zal hij hen laten gaan, ja door een sterke hand hen uit zijn land drijven. Voorts sprak God tot Mozes en zeide tot hem: Ik ben de Here. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met mijn naam Here (‘JHWH’) ben Ik hun niet bekend geweest. (Exodus 6:1-3) Hier wil God voor de eerste keer worden gekend als ‘JHWH’. De Engel des Heren is dus de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob en de God die aan Abraham, Isaak en Jakob verscheen als de Almachtige wil nu bekend worden als JHWH. Duidelijk is het ook dat de Engel des Heren God is, in de geschiedenis van de aankondiging van de geboorte van Simson. De Engel des Heren verscheen niet meer aan Manoach en zijn vrouw. Toen begreep Manoach, dat het de Engel des Heren geweest was. En Manoach zeide tot zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien. (Richteren 13:21-22) Naast het onzichtbare wezen van God welke niemand kan zien zonder te sterven, is verschijnt God dus verschillende keren als de Engel des Heren aan de mensen zonder dat zij sterven. Andere zichtbare verschijningen van God in het Oude Testament God verschijnt ook zichtbaar, zonder dat de mensen voor hun leven hoeven te vrezen, op andere plaatsen waarbij niet de vermelding wordt gemaakt dat het in de verschijning van de Engel des Heren was. Het is aannemelijk dat dit was in een andere gestalte, omdat de gestalte van engelen meestal als zodanig worden herkend door hun glans o.i.d. en dit in deze gevallen niet zo was. Voorbeelden hiervan zijn:
Adam en Eva in het Paradijs Na de schepping zocht God Adam en Eva, waarschijnlijk met een bepaalde regelmaat, op in de hof van Ede. Als er wordt beschreven dat Hij hen opzoekt, staat er niet bij dat Hij met een bepaalde rede kwam anders dan te wandelen in de avondkoelte. Toen zij het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Here God tussen het geboomte in de hof. En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? (Gen. 3:8-9) 41
Nu kan hier tegenin worden gebracht dat God met Adam en Eva in de Hof wandelde voor dat zij zondigde. Als het dus mogelijk is om God zonder zonde te zien, maar onmogelijk om Hem te zien als we hebben gezondigd, dan zou God zich na de zonde van Adam en Eva niet meer aan hen hebben getoond. Maar hier is de situatie zo dat Adam en Eva al wel hadden gezondigd en dat wist God natuurlijk wel voor Hij hen in die avond ontmoette. Was het wel zo dat het hier God de Vader betrof dan zou dan Johannes de uitspraak: “dat niemand God ooit heeft gezien”, niet hebben gedaan.
De verschijning van de Here aan Abraham. God ontmoet Abraham als Hij op aarde is om twee dingen te doen; Abraham opnieuw een zoon te beloven en het oordeel over Sodom te volbrengen. En de Here verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang der tent zat. (Gen. 18:1) Hier wordt niet de aanduiding van de Engel des Heren gebruikt.
De verschijning aan Jakob bij de Jabbok Als Jakob bij Laban vandaan terug naar huis vlucht vreest hij zijn broer Esau, die hij had bedrogen, te ontmoeten. Bij het riviertje de Jabbok ontmoet hij iemand met wie hij uren lang een gevecht levert. Die persoon blijkt God zelf te zijn geweest. En Jakob noemde de plaats Pniel, want zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven. (Gen 32:30) Dit alles beschouwend en de tekst in gedachte houdend “dat niemand de Vader ooit heeft gezien en dat de enig geboren Zoon Hem heeft doen kennen100” dan kan we niet anders dan worden vastgesteld dat telkens als God in het Oude Testament zich zichtbaar aan de mensen: aan Adam, Abraham, Jakob, en zich op verschillende momenten als van de “Engel des Heren” toonde, dit God in het lichaam, de Zoon d.i. Christus was. Als God in het paradijs dan ook tegen Adam en Eva zegt dat “de slang Hem101 de hiel zal vermorzelen”, is hier Jezus aan het woord die spreekt over zijn eigen lijden aan het kruis. Het is niet God de Vader die zijn Zoon het “vuile werk op laat knappen” maar de Zoon neemt het probleem van de zonde direct zelf op zich en besluit hiervoor de straf te dragen.
Jesaja Op krachtig wijze komt zowel het plaatsvervangend lijden van God als diens dieëenheid naar voren in een profetie van Jesaja: Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. (Jesaja. 9:6) 100 101
Johannes 1:18 als ‘het Zaad van de vrouw’ (Genesis 3:15-16) 42
Dat Kind is geboren (in de stal), Hij werd ons als Zoon gegeven (op het kruis), en men noemt dat Kind, die Zoon: Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Formuleren we het iets anders, zonder daar de inhoud mee te veranderen dat staat daar dat de Sterke God, de Eeuwige Vader, de Vredevorst als Kind is geboren om als Zoon te worden gegeven. Op het moment dat dat gebeurd is spreken we over het nieuwe verbond. Een verbond met andere bepalingen maar met dezelfde God. Als God zich dan openbaart is dat niet meer als de Engel des Heren of Here maar als Jezus; Jesjoea, d.i. “God verlost”. 5. 2. 2. Gods drieëenheid in het Nieuwe Testament Op een of andere manier is het noch bij de Joden noch bij velen anderen doorgedrongen bij het lezen van het Oude Testament dat God, een lichaam heeft, volgens welk beeld Hij de mens schiep. In dat lichaam openbaarde Hij zich op aarde als Jesjoea Messias, wat welk in het Grieks werd vertaald als; Jezus Christus. Over het lichaam dat God zich had aangenomen in Christus, zegt de Bijbel: Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. (Kol. 1:19-20) Christus is het beeld van de onzichtbare God. Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. (Kol. 1:15) Uit het feit dat Jezus (ook in de NW vertaling) als geboren wordt beschreven, maakt Hem al net zoveel God als de Vader. Immer Hij kan alleen uit God zelf geboren zijn, want verder was er nog niets. Zoals een mensenkind net zoveel mens is als diens vader en moeder, is Jezus als Hij uit God geboren is net zoveel God als de Vader. Al de andere dingen zijn door Christus geschapen niets daarvan is geboren uit God. Dit komt ook tot uitdrukking in het begrip dat Jezus de Zoon van God is. Dat Hij de Zoon van God is, betekent ook dat Hij uit God is geboren en niet dat God Hem heeft geschapen. Een schepsel is geen zoon. Christus is als zoon uit de Vader geboren en derhalve evenveel God als de Vader. Maar omdat God zich zowel in zijn oudtestamentische openbaring als in zijn nieuwtestamentische openbaring als één Wezen openbaart is hier geen sprake van twee personen die los van elkaar bestaan maar van een tweeëenheid. Daaruit blijkt weer dat als Christus, nadat Hij uit de Vader was geboren, een andere entiteit zou zijn geweest en niet één en dezelfde is als de Vader, het Christendom een meergodendom zou zijn. Het geboren worden uit de Vader moet anders worden gezien als in de natuur waarin iets nieuws ontstaat. Toen Jezus was geboren was Hij niet los van de Vader de tekst gaat verder met het vaststellen: 43
want het heeft102 de ganse volheid behaagt om in Hem woning te maken en door Hem vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn kruis alle dingen met zich te verzoenen (vs. 19-20) en want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. (Kol. 2:9-10) Het zal duidelijk zijn dat de ‘ganse volheid’en de ‘volheid der godheid’of samengevoegd de ‘ganse volheid der godheid’JHWH zelf is. Immers wat kan zich nog aan godheid buiten zo’n omschrijving bevinden? Hij is het die in Jezus woonde en Hij was het die door het bloed van het kruis alle dingen met zich verzoende, zodat wij met de schepper van Hemel en aarde; JHWH en niet met een ‘mindere’zoon zouden zijn verzoend. Als Filippus dan ook aan Jezus vraagt hen de Vader te tonen, zegt Hij tegen hem dat wie Hem heeft gezien de Vader heeft gezien omdat Hij en de Vader één zijn. Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien. Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf (Joh. 14:6-11). Zoals ook eerder aangehaald zegt Paulus tegen Timoteüs: Ik beveel voor God,(...) dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus, welke te zijner tijd de zalige en enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen. (1Timoteüs. 6:13-16) Het is Jezus die de zalige en enige, Heerser zal doen aanschouwen die: alleen onsterfelijkheid heeft en die geen mens gezien heet of zien kan. Over die onsterfelijkheid zegt Jezus van zichzelf: Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf. (Johannes 5:18). Als dus God alleen (d.i. de enige die) onsterfelijkheid heeft en Jezus zegt dit ook van zichzelf te hebben, is Hij of een leugenaar of God. In de tekst waar Jezus dat zegt, zegt Hij nog meer over zijn wezen waaruit blijkt dat Hij Zichzelf als God bekend maakt aan het volk. En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed. Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook. Hierom dan
102
In de NW vertaling staat: “dat het God goed geacht heeft de ganse volheid in hem te doen wonen.” Wat blijft er over als de ganse volheid in Christus woont wat niet in Hem woont. 44
trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde.” Jezus vervolgt iets verderop, “Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven. Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf. (Joh. 5:16-27). In de dingen die Jezus zegt, stelt Hij zich gelijk aan God. Hem is het oordeel van de Vader gegeven Jezus heeft zo zegt Hij zelf net als de Vader en anders dan de schepping, leven in Zichzelf. En Hij geeft het aan wie Hij wil. Daaruit blijkt dat Jezus dezelfde autoriteit en macht heeft als de Vader. Het is ondenkbaar dat God dit aan Jezus zou toevertrouwen als Hij een schepsel, dus van een andere orde als Hijzelf, zou zijn. De ervaring met de cherub Lucifer heeft geleerd dat elk schepsel, hoe volmaakt deze dan ook geschapen is ontrouw kan worden aan God. Met deze cherub viel tevens een derde deel van de engelen en later zelfs de hele mensheid in de zonde103. Waarom zou God dan aan een schepsel dezelfde eer en het oordeel en leven geven in zichzelf zoals Hij dat zelf heeft? Jezus was al, voor Hij op aarde kwam, God en Hij heeft het uiterlijk van een mens aangenomen. Daarom heeft de Vader hem uitermate verhoogd. Laat de gezindheid bij u zij die ook bij Christus Jezus was die in de gestalte Gods zijnde het goden gelijk zijnde niet als een roof heeft geacht maar zich ontledigt heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk is geworden. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden heeft hij zich ontledigd en is gehoorzaam geworden tot de dood ja tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem uitermate verhoogd en hem een naam gegeven boven alle. Opdat in de naam van Jezus zich elke knie zal buigen van hen die in de hemel en op de aarde en onder de aarde zijn dat Jezus is Here tot eer van God de Vader. (Filippenzen. 4:11) Zo staat er ook in de eerste brief van Johannes Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. Want drie zijn er, die getuigen [(omdat dat wat hier tussen de haken staat door de Jehova’s getuigen als onschriftuurlijk wordt weggelaten, is dat hier ook gedaan. Het veranderd de tekst niet wezenlijk)] de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot een. Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van 103
Jesaja 28:14-16, Openbaring 12:4, Genesis 3 45
God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. (1Johannes 5:7) Er staat dat er drie zijn die getuigen in de hemelen en dat die drie één zijn104. Dit is op zich al een drieëenheid. Christus is gekomen door het water en Hij is gekomen door het bloed. De Geest, het water en het bloed zijn verenigd in Christus en getuigen hetzelfde. Jezus is gekomen in twee van de drie die getuigen, nl. het water en het bloed. Jezus zegt van zichzelf dat Hij twee van deze getuigen voortbrengt: Hij is de rots waaruit het levende water stroomt105 en uit Hem komt ook het bloed dat wij mogen drinken106 en de Geest van Jezus wil ook in ons wonen. Als dan deze drie: Geest, water en bloed uit één zijn en getuigen in de hemel en als Johannes dat wat zij getuigen, “het getuigenis van God” noemt, dan zijn dat dezelfde drie. En dan zijn toch het getuigenis en zijn zij God die één is. Russell stelde: “hoe dwaas het is” en “in welke wirwar van tegenstrijdigheden en verwarring je komt als je wil volhouden dat Jezus en de Vader één God zijn107.” Toch is dit precies de reden waarom de geestelijke leiders van het Joodse volk Jezus kruisigden. Ze kruisigden hem niet omdat hij mensen genas, o.i.d.. Maar om de aanspraak die Hij maakte op zijn God zijn; omdat Hij mensen hun zonden vergaf, iets wat alleen God kan. Heel duidelijk komt deze confrontatie naar voren in het evangelie van Johannes, als Jezus zegt: Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één. De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. (Joh. 10:27-33) Het lidwoord ‘een’dat de vertalers van de Nieuwe wereldvertaling voor God hebben gezet, waar door er staat “omdat Gij, een mens, uzelf een god maakt.” “Een god” (zoals er vele goden zonen (engelen) zijn) staat niet in de grondtekst. Dat zou overigens ook de agressie van de Joden onbegrijpelijk maken. Als Jezus zichzelf aan een god, zoals bijv. een engel had gesteld, zouden ze hooguit hun schouder hebben opgehaald. Er staat niet in de wet dat het godslastering is om van jezelf te zeggen dat je iets goddelijks bent. Sterker nog, priesters werden dikwijs als goden aangeduid108. De reden waarom de Joden Hem wilde stenigen was 104
In de King James vertaling en in de Nieuwe Wereld vertaling staat dat deze drie ‘overeen stemmen’. De Statenvertaling vertaalt ‘en de drie zijn tot één’. 105
1Korinte 10:4, Johannes 4:14 Johannes 6:53 107 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 126] 108 Er staat in de wet dat: “Wanneer iemand aan zijn naaste geld of goed te bewaren geeft, en het uit het huis van die man gestolen wordt, zal de dief, indien hij gevonden wordt het dubbele als vergoeding geven. Indien de dief niet gevonden wordt, zal de heer des huizes tot de goden naderen, om te zweren, dat hij zijn hand niet 46 106
omdat Hij zij dat Hij en de Vader één waren. Ze verwijtte Hem niet dat Hij zichzelf aan een goddelijke persoon, maar dat Hij zich aan God; JHWH gelijk maakte. Jezus sprak ook niet tegen dat Hij die aanspraak maakte. Hij zei zelfs dat ze naar zijn werken moesten kijken om te zien dat dit inderdaad zo was. Het kruisigen van God is in eerste instantie ook iets vreemds als je dat rationeel beoordeelt. Paulus onderkent dit als hij zegt dat het kruis een aanstoot is. “Grieken”, zegt hij, “zoeken wijsheid en Joden tekenen, maar wij prediken een gekruisigde Christus, voor de Joden een aanstoot en voor de heiden dwaasheid109.” Waarom is dat een aanstoot en een dwaasheid. Er zijn er toch vele, in die dagen gekruisigd? Het was een aanstoot voor de Joden, omdat God voor hen de “Macht” was, de “Naam”, de “Onuitsprekelijke”, de “Ik Ben”; die kon niet sterven. Waarom zou het hun een aanstoot zijn, als de aanspraak van Jezus op zijn God zijn er niet was geweest? Waarom zou het voor hen een aanstoot zijn als er een engel in een mensen gedaante zou worden gekruisigd en zou sterven? Voor de Grieken was de kruisiging geen aanstoot maar dwaasheid. Waarom? Omdat de dood van een schepsel werd verkondigd? Nee, omdat van Christus die als de ‘kracht- en de wijsheid Gods’werd gepredikt dat die werd gekruisigd110. De kracht en de wijsheid Gods, kon ook volgens hen niet dood; dat is in hun ogen dwaasheid. Wat hen betreft geld hetzelfde voor mindere goden als voor de Joden. Daar zou niet zoveel aanstoot of dwaasheid in zijn. Immers in de Griekse mythologie en in de mythen van de oude godsdiensten uit het Midden Oosten, zijn meer verhalen over goden die stierven. In de mythe van de Baälsdienst was Baäl de god van het weer die op een zeker moment in de macht van de god van de dood, “Mot” komt. Volgens die mythe is het zijn echtgenote, Anath die Mot vernietigt waarna Baäl weer tot leven komt. De inwoners van het Midden Oosten waren wel aan dergelijke verhalen gewend. Maar dat de kracht en de wijsheid van de Allerhoogste God zou zijn gedood aan een kruis, ging voor hen te ver: Dat was dwaasheid. Maar al lijkt het dan dwaas en een aanstoot, voor iemand die moeite wil doen om het te begrijpen, is het niet zo moeilijk om te in zien hoe dit kon en dat er echt geen ander oplossing was voor de verzoening van de zonde. De enige die dit probleem bij de wortel kon aanpakken was de Schepper zelf. Alleen Hij kon de macht van de zonde en de dood verbreken, door te sterven en in triomf over de dood, eruit op te staan. Het is wel onbegrijpelijk dat God de dood inging (stierf), maar toch niet onbegrijpelijker dan dat Hij als mens op aarde kwam (geboren werd). Feit is dat Jezus, net als de Vader, God is en dat zijn lichaam dat Hij had aangenomen stierf. Zijn geest was niet dood. Voor Hij was geboren, was zijn lichaam ook niet op aarde, dus waarom zou zijn voortbestaan afhankelijk zijn van dat (stoffelijke aardse) lichaam. Dat het (aardse) lichaam dat Jezus had aangenomen, waarin hij zich had vernederd en de taak van een dienstknecht had aangenomen, stierf, maakte zijn geest niet dood. Voor Jezus sterft zei Hij uitgestoken heeft naar de have van zijn naaste.” (Ex. 22:7-8 ) Het woord waar ‘goden’ uit is vertaald is elohiem dit woord wordt met God, god, rechter en machtige vertaald maar ook met engelen goddelijks en goden vertaald. Het was voor een Jood daarom geen reden om iemand direct te stenigen als hij zoiets suggereerde. 109 1Korinte 1:22-23 110 1Korinte. 1:22-24 47
ook: “Vader in uw handen beveel Ik mijn geest.” Zo was Jezus niet aan de dood en diens macht overgeleverd, maar ging in de kracht van de Vader het dodenrijk in. Na zijn dood, toen zijn lichaam in het graf lag, leert Petrus, is Jezus naar de gevangenis gegaan om te prediken tot de geesten van overledenen111, (zoals verderop zal blijken). Hier is Hij naar toe gegaan nadat Hij als hogepriester, eerst de hemel is door gegaan om in de hemelse tabernakel, zich als een smetteloos offer aan God aan te bieden. (Heb. 9:11-15). Zijn dood had dan ook op geen enkele manier consequenties voor het ‘voortbestaan’van God de Vader. Het feit dat Jezus in een lichaam op aarde was, was net zo ‘problematisch’als dat Jezus in het dodenrijk was. Te veronderstellen dat dit wel onoverkomelijk was, komt voort uit de interpretatie van Russell over wat onder dood moet worden verstaan. Dit is in strijd met zijn visie op de dood en de hel die, zoals verderop zal blijken, niet bijbels was. Hij moest door zijn manier van interpreteren wel vaststellen dat gestorvene er niet meer zijn. Dus was Jezus er na zijn sterven ook niet meer, wat zou betekenen dat als Hij dezelfde was als de Vader, God niet meer bestond. Daarom kon Jezus volgens hem niet gelijk zijn aan JHWH. Maar als je de dood zo interpreteert dat de doden er heelmaal niet meer zijn en dat een dode helemaal niets meer is, hoe moet je dan verklaren dat Jezus leven heeft in zichzelf112? Juist omdat Hij leven had in zichzelf kon Hij uit de dood opstaan. Maar stel je dat Hij na zijn sterven aan het kruis in een toestand van ‘niet meer zijn’bevond, dan kun je niet zeggen, of Hij nu wel of geen God was, dat Hij leven in zichzelf heeft; immers Hij was dan net zo dood als alle anderen schepselen die ooit waren gestorven. Er is nog een ander probleem als je zegt dat dood een situatie is van niet meer zijn in het graf lag. Bijbel leert dat alle dingen in Jezus zijn geschapen113. Dus zelfs als Hij niet God was, dan zou dat, moeten betekenen dat heel de schepping er niet meer was Jezus stierf aan het kruis. Wat gebeurde er, wat deed Jezus toen Hij was gestorven? Lag Hij alleen maar te liggen tot de derde dag? Het is van belang om te begrijpen dat de wet een voorafschaduwing was van het werk en de persoon van Jezus. In diens symbolen en rituelen wordt consequent gewezen naar het leven, sterven en opstaan van Jezus. Zoals de bijbel zegt: Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is. (Kolossenzen 2:16-17) Het belangrijkste deel van de Hebreeënbrief gaat erover om duidelijk te maken dat de aardse hogepriester een voorafschaduwing was van Christus. De brief toon hoe zijn werk in het aardse heiligdom als zodanig ook een afschaduwing was van het werk van Jezus als Hogepriester het hemelse heiligdom. Wat de hogepriester in het heiligdom deed konden de mensen buiten niet zien. Het onttrok zich aan hun ogen. Wat Jezus deed toen Hij was gestorven konden de mensen ook niet zien. Maar het binnengaan in het heiligdom om daar de dienst te verrichten, 111
1Petrus 3:18-20 Johannes 5:26 113 Kolossenzen 1:16 112
48
waarover de Hebreeënbrief spreekt, heeft Jezus tijdens zijn leven nooit gedaan. Hij mocht omdat Hij geen leviet was niet eens in de tempel komen. Door het bestuderen van de wet kan er wel een aardig beeld worden gevormd van wat er allemaal gebeurde vanaf het sterven van Jezus tot zijn opstanding. In Leviticus staat hoe de priester werd gewijd114. Hiermee parallel is te zien hoe en wat er gebeurde tijdens de wijding van Jezus als Hogepriester. Het kalf dat hiervoor werd uitgekozen werd geslacht. Bloed van dat kalf werd aan de vier horens van het altaar gestreken. Deze horens waarmee het offer was bevestigd aan het altaar115 waren een symbool van de spijkers waarmee Jezus aan het kruis was genageld. Het bloed van het kalf werd aan de voet van het altaar uitgegoten. Het bloed van Jezus is ook aan de voet van het altaar uitgegoten. Het vlees en de huid werden buiten de legerplaats verbrand. Jezus is ook buiten de stad gekruisigd116. Daarna hief Aäron zijn handen op en zegende het volk. Jezus zijn handen waren aan het kruis in dezelfde houding zegenend opgeheven als die van Aäron. Toen Aäron het zondoffer, brandoffer en vredeoffer had gebracht daalde hij (van het altaar) af. Zo werd Jezus toen alles was volbracht ook van het altaar afgenomen. Hiermee is het echter nog niet afgelopen. Dan gaan Mozes en Aäron de tent der samenkomst in. Zo ging Jezus ook de hemelse tabernakel in: Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd117 binnengegaan in het heiligdom (Hebreeën 9:11-12). Toen Mozes en Aäron weer naar buiten kwamen zegende zij (opnieuw) het volk waarna de heerlijkheid des Heren neerdaalde en het altaar ontstak en het offer verteerde. Hiermee parallel zien we hoe Jezus uit de dood (de hemelse tabernakel) terugkwam zijn discipelen zegende voor Hij naar de hemel opsteeg. Zoals het, vuur nadat Mozes en Aäron het volk hadden gezegend, op het altaar neerdaalde, waardoor de dienst aan God kon beginnen, zo daalde het vuur van God kort nadat Jezus zijn discipelen zegende met de Pinksterdag op hen waarna ook die dienst aan Hem begon. De discipelen werden op de Pinksterdag met vuur gedoopt. De doop is een symbool van de dood en zoals God met het neerdalen van het vuur het offer van Israël dat op het altaar lag aannam zo nam Hij ook het offer; dat was het leven van de mensen op de Pinksterdag aan. De priester en het offer, hadden na het sterven van het offerdier in de tabernakel, nog een hele weg te gaan voor de priester weer de tent der samenkomst uit kwam en het volk zegende, een weg die een symbool was voor de weg die Jezus is gegaan in de hemelse tabernakel. Zo was, ook al was het offer volbracht, Jezus nog niet het heiligdom in geweest en had ook daarna het volk nog niet gezegend. Jezus lag daarom na zijn sterven niet dood in zijn graf. 114
Leviticus 9:8-24 Psalm 118:27 116 Hebreeën 13:11-12 117 “Eens en voor altijd” moet worden begrepen als dat het voor eens en voor altijd is verzoend. Hij hoefde niet zoals de hogepriesters voor Hem elk jaar terug te komen. Anders zou je moeten stellen dat Hij nooit meer uit het heiligdom komt. 49 115
5. 2. 3. Hoe komen De Vader, Zoon en de Heilige Geest voor in de Bijbel De Vader Dat God de JHWH is is voor de Jehova’s getuigen duidelijk. Toch is dit minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Pas Jezus spreekt over ‘zijn’Vader. ‘De Vader’is ook alleen van relevantie in relatie tot ‘de Zoon’. God wil in het Oude Testament wel door zijn volk als Vader of zelfs papa worden gekend118 maar dan wil Hij dat zo als de (drie)enige God; JHWH. Niet alleen het onzienlijke deel van God de Vader wil dat. De Zoon Over ‘de Zoon’Jezus is veel meer bekend. Hij was er, zo bleek, als de Engel des Heren’, als Melgisedek, als, vuur- en wolkolom op de tabernakel in het Oude Testament en heeft 33 jaar op aarde geleefd, waarvan 3 jaar gepredikt. Velen teksten spreken over de drieëenheid van God. Russell stelt dan over de drieëenheid: “Zullen wij zo de Apostelen en Profeten en Jezus zelf tegenspreken, en rede en gezond verstand in de wind slaan om vast te houden aan een dogma dat ons vanuit een duister, bijgelovig verleden is overgeleverd door een corrupte, afvallige Kerk? Nee! Tot de Wet en tot het getuigenis! Indien zij niet spreken in overeenstemming met dit Woord, is het omdat er geen licht in hen is.” Maar wat dan te doen met teksten die, volgens de Jehova’s getuigen op een drieëenheid lijken te duiden?119 In hun boekje “Redeneringen aan de hand van de Schrift” hebben zij tien pagina’s nodig om ruim 10 teksten die hierover gaan zoals Johannes 1:1-2, 2:19-22, 8:58, 10:30, Hand. 20:28, Ro. 9:5, Fil. 2:5-6, Kol. 2:9, Ti. 2:13, Hebr. 1:8, 1Joh. 5:7-8, te verklaren en te weerleggen. Dat gaat telkens op een vergelijkbare manier. Ze vragen op een retorische manier: “Bedoelde Jezus dat ...” Waarbij ‘dat’dan iets is wat op de drieëenheid zou slaan en concluderen dan dat Hij dat niet heeft bedoeld. Ook stellen zij dat iets in de grondtekst niet staat, of dat geleerden hebben bewezen of citeren Jezus als Hij iets lijkt te zeggen dat daarmee in tegenspraak is. Een van de teksten is wat dit betreft Openbaring 1:8. Johannes schrijft daar: “Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige.” Daarna beschrijft Johannes dat als hij in ballingschap op Padmos is, hij op een zeker moment een stem achter zich hoort waarop hij zich omkeert. Hij ziet dan iemand als een mensen zoon die hij beschrijft. De verschijning van Jezus zegt dan: “Ik ben de eerste en de laatste en de levende, Ik ben dood geweest en zie ik ben levend geworden tot in eeuwigheid. De Jehova’s getuigen stellen in hun uiteenzetting van de drieëenheid dat de titel Alfa en Omega alleen van toepassing is op de Almachtige God de Vader is en niet op de Zoon. Maar wat is dan het verschil tussen de titel Alfa en Omega en de aanduiding van Jezus van zichzelf als de ‘Eerste en de laatste’. De eerste en laatst letter van het Griekse alfabet is beperkter dan de ‘Eerste en laatste’van alles, waarvan Jezus zegt dat Hij dat is. De Jehova’s 118 119
Jeremia 3:19 Watch Tower van 15 augustus 1915 50
getuigen erkennen ook dat Openbaring 22:13 de aanduiding ‘Alfa en Omega’die in één adem de ‘eerste en de laatste’wordt genoemd daar wel op Jezus slaat. Dat is opmerkelijk. Eerst concluderen zij dat de titel Alfa en Omega alleen van toepassing is op de Vader en niet op de Zoon om daarna te concluderen dat deze titel toch ook wel wordt gebruikt om de Zoon mee aan te duiden. Toch willen ze niet de gevolgen daarvan accepteren dat de Vader en de Zoon beide de God zijn die als Alfa en Omega bekend wil zijn. De redenering die zij maken om dan toch te concluderen dat de Vader en de Zoon dan toch niet één persoon zijn, is vreemd. Ze stellen dat het feit dat ze op dezelfde manier worden benoemd niet hoeft te betekenen dat zij de zelfde persoon zijn. Wat ze onderbouwen door te stellen dat de uitdrukking ‘apostel’in de Bijbel op zowel Jezus, als op een aantal van zijn volgelingen wordt toegepast, wat niet betekend dat Hij en die volgelingen dezelfde persoon zijn. Het is tamelijk voor de hand liggend dat Jezus niet één en dezelfde persoon is als zijn twaalf apostelen omdat zij beiden zo werden aangeduid, maar het is natuurlijk wel een kunstgreep om op zo’n manier het probleem op te lossen. Er is hier sprake van een zeer sterk argument voor de stelling dat zowel Jezus als de Vader beide de Eerste en de Laatst; de Alfa en de Omega; de ‘Ik ben die ik ben’zijn, dus beide JHWH dat wordt vastgesteld op grond van hoe zij beide in de Bijbel worden beschreven. Dit is een geestelijk probleem waarvan de oplossing van doorslaggevend belang is voor hun stelling dat de Vader en de Zoon niet dezelfde zijn. Dan kunnen ze niet anders dan toegeven dat zowel Jezus als de Vader daarin op precies dezelfde manier worden beschreven en aangeduid en dan wordt er een ‘vluchtweg’gevonden in de overeenkomst van Jezus met zijn apostelen. Het heeft geen enkele waarde om zo’n tekst mee te verklaren. Immers de titel ‘apostel’ betekent ‘gezondene’dit is iets heel anders dan ‘eerste en laatste’. Dat Jezus evenals een aantal van zijn volgelingen als apostel werd aangeduid zegt dat Hij net als hen een ‘gezondene’was. Dat Hij net als de Vader als alfa en omega wordt aangeduid zegt dat Hij, net als de Vader, de eerste en de laatste is. Er kunnen wel meerdere apostelen zijn maar niet meerdere ‘eerste en laatste’. Er is er maar één de eerste en maar één de laatste en dat is God. De aanduiding apostel is geen persoonsgebonden titel, ‘eerste en laatste’wel. Zowel Petrus als Paulus waren net als Jezus apostelen, maar zij zouden nooit van zichzelf hebben durven zeggen dat zij de ‘Alfa en de Omega’waren. Als Jezus zich wel met de titel van Allerhoogste God aanduidt kan Hij dat alleen als Hij dat ook is. Dit wordt ook bevestigd door het lidwoord ‘de’(alfa en omega) er is maar één die daarvoor in aanmerking komt. Er staat niet ‘een’, één van de vele. Dit geldt overigens ook voor de aanduiding apostel. De schrijver van de Hebreeënbrief noemt Jezus ‘de’apostel en hogepriester van onze belijdenis. Daarmee wordt Hij onderscheiden van de andere apostelen. God laat zich in Jezus in verschillende hoedanigheden (soms) tegelijk zien en aanduiden. Zo zegt één van de oudsten die Johannes ziet in Openbaring (4) tegen hem: “de Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen om het boek en de zegels te openen.” Als Johannes dan deze Leeuw beschrijft zegt hij: “en ik zag in het midden van de troon (...) een Lam staan als geslacht.” Als je dit soort teksten probeert met de menselijke logica te verklaren kun je al snel verwarring creëren. Is dan Jezus een mens, een lam of een leeuw? Jezus werd als een mens geboren, als een lam geslacht en overwon als een leeuw. Zo is ook JHWH als de Vader onzichtbaar, als de Zoon naar de aarde gekomen en nu als Geest werkzaam. 51
Maar de werkelijke diepte een werkelijkheid van deze drieëenheid zullen we waarschijnlijk nooit als mens helemaal kunnen bevatten. Dat Jezus God is wordt ook bevestigd doordat Johannes Jezus in de Openbaring (5) als het Lam van God ziet in het midden van de troon van God en in het midden van de vier levende wezens en in het midden van de oudsten. Het is één keer eerder gebeurd dat een schepsel van God zich aan God gelijk wilde worden en zich op deze troon wilde zetten. Dit is het begin van de zonde geworden. Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve. (Jesaja 14:12-15) Hier zien we Jezus legitiem in het centrum van deze troon, dezelfde troon waar satan zich op wilde zetten en waarom hij uit de hemel werd geworpen. Jezus wordt hier nu niet gezien ter rechterzijde van de troon, zoals Hij in andere gevallen wordt beschreven120, maar er op, nog meer specifiek; in het midden ervan. Wat zegt de Bijbel nog meer over ‘de Zoon’behalve dat Hij in het midden van de troon is? Over Jezus staat dat: ? ? De ‘ganse volheid’in Jezus woont (Kol. 1:19); ? ? In Jezus alle dingen geschapen zijn (Kol. 1:16); ? ? In Jezus alle dingen verzoend zijn (Kol. 1:20); ? ? Jezus onder alles de eerste is (Kol. 1:18); ? ? Door Jezus alle dingen onderworpen zijn (Hebr. 2:8); ? ? Jezus de enige God openbaren zal (1Timoteüs 6:13); ? ? Wij in Jezus, besneden, begraven en opgewekt zijn (Kol. 2:11-12); ? ? God door Jezus alle dingen met zich verzoend heeft (Kol. 1:20); ? ? Jezus het beeld van de onzichtbare God is (Kol. 1:15); ? ? Jezus een naam boven alle naam gegeven is (Fil. 2:9); ? ? Voor Jezus elke knie, van wat in de hemel en op de aarde is, zich zal buigen (Fil. 2:10); ? ? Jezus alle macht in de hemel en op aarde gegeven is (Matt. 28:18); ? ? Jezus zoveel machtiger is dan de engelen (Heb. 1:4). Jezus is, zo zagen we, de eerste en de laatste, Hij troont in het midden van Gods troon, Hem is alle macht in de hemel en op de aarde gegeven, in Hem zijn alle dingen geschapen, Hij is het beeld van de onzichtbare God, in Hem zijn alle dingen verzoend, in Hem woont de ganse Volheid persoonlijk, Hem is een naam gegeven boven alle naam, voor Hem zal alle knie zich buigen. Telkens lezen we het in de superlatieven: alle knie, alle macht, de eerste, de laatste, alle dingen geschapen, boven alle naam, etc.. 120
Hebreeën 8:1 52
Er worden allerlei eigenschappen aan Jezus toegeschreven die alleen op God van toepassing kunnen zijn en die God ook nooit aan een schepsel zou kunnen toevertrouwen. Elk intelligente levensvorm die God heeft geschapen: cherubs (lucifer), engelen, en mensen (Adam) heeft gezondigd. Zou de Allerhoogste dan alles wat je maar kunt bedenken in de hand van een mindere god geven en die dan ook alle macht en alle eer geven? De vraag stellen is deze beantwoorden, immers het risico dat God daarmee zou nemen zou onaanvaardbaar zijn. Als het Jezus net als Lucifer te machtig zou worden zou alles, maar dan ook alles verloren zijn. En waarom zou de Allerhoogste God dat doen? Waarom zou Hij alles wat Hem lief is in de macht van een mindere geven. Kan dan die mindere god de Allerhoogste iets bieden dat Hij in zichzelf nog niet heeft? Nee! De Bijbel leert dat: Zoals de vrouw uit de man is geboren, is Christus uit God geboren. En zoals de man niet zonder de vrouw kan leven en niet ‘compleet’is, zo is de Vader zonder de Zoon niet ‘compleet’. Beide hebben elk hun plaats in de relatie en zijn door de band van de liefde met elkaar verbonden. Zoals de man alles aan zijn vrouw heeft gegeven, heeft de Vader alles aan de Zoon onderworpen en zoals de Zoon zich in alles aan de Vader zal onderwerpen, zal de vrouw dat aan haar man doen. En zoals de Zoon en de Vader één zijn zo zijn man en vrouw dat ook en zoals de Zoon en de Vader naar elkaar verlangen, zo verlangen de man en de vrouw ook naar elkaar. Daarom kan de Vader de Zoon ook alles toevertrouwen omdat als de Zoon daar misbruik van zou maken, Hij er zichzelf net zoveel mee zou schaden als dat Hij er de Vader mee schaadt. En als de Vader het de Zoon niet zou toevertrouwen, zou Hij zichzelf niet vertrouwen. Immers de Zoon is uit de Vader geboren. God heeft ons als man en vrouw naar zijn beeld geschapen om iets van Hem te kunnen begrijpen. Niet om in de beperkingen van dat beeld, of in de misstanden die er tussen mannen en vrouwen (als gevolg van de zonden) zijn, allerlei problemen te creëren maar om in de overeenkomst van dat beeld met zijn Wezen, iets van Hem te begrijpen.
Het opschrift van het kruis Zelfs als Hij aan het kruis hangt wil God dat iedereen weet dat Jezus JHWH is. Zijn naam hangt boven zijn hoofd. Pilatus laat op een opschrift boven het kruis in het Hebreeuws, Grieks en Latijn schrijven “Jezus de Nazoreeër, de Koning der Joden. In het Hebreeuws stond er dan “Jesjoea Hanotsri Wemelech Hajehoedaiem”. Omdat deze woorden gewoonte getrouw elk met een hoofdletter begonnen, vormde die JHWH. Dat was ook de reden waarom de overpriesters bij Pilatus bezwaar maakten tegen dit opschrift en het wilden veranderen121.
De Heilige Geest Volgens Russell is de Heilige Geest van God ook geen persoon. Hij zegt: “Wij geloven ook in de geest van God. Maar die is evenmin een persoon als de geest der duivelen en de geest der wereld en de geest van de antichrist dat zijn122”.
121 122
Met dank aan Br. H. Goudzwaard voormalig directeur NEM. Zion’s Watch Tower, juni 1882 Blz. 123 53
De vraag is, wat is een geest? Wat of wie wordt er in de Bijbel bedoeld als er over de Heilige Geest wordt gesproken? Wat is een geest? Volgens de Jehova’s getuigen is een geest een ‘werkzame kracht’. De Heilige Geest is volgen de Jehova’s getuigen de kracht van God. De geest van de mens is diens (geestelijke) kracht. Een kracht heeft echter geen persoonlijke kenmerken. Nu is de Geest van God ook Gods kracht maar meer dan dat, het is God die zich in de Geest openbaart en als zodanig heeft die Geest ook Gods kracht. De vraag is dan waarom zou Jezus de kracht van God een geest noemen. Jezus spreekt over kracht èn over de Geest. Zo zegt Hij dat de discipelen kracht zullen ontvangen als gevolg wanneer de heilige Geest over hen komt123. Ook zegt Petrus dat God, Jezus met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd124. Paulus zegt dat hij in Korinte met geest en kracht heeft opgetreden125. Als geest hetzelfde is als kracht dan is dit vreemd taalgebruik vol tautologie. De kracht komt voort uit de werking van de geest: ze is niet hetzelfde. De Bijbel gebruikt dikwijls hetzelfde woord “ruwach”, waaruit geest wordt vertaald, om wind en adem en gedachte uit te drukken. Ruwach is: de wind, een gas, een leegte maar ook de drager van de emotie, en het leven. Soms wordt, tegenwoordig, een bepaalde manier van denken die in een bepaalde groep of tijd gangbaar is, aangeduid als een geest, of “in de geest van”. Er is veel over de ‘geest’te zeggen; oude filosofen hebben hun hoofd gebroken over de vraag hoe de relatie is van het lichaam tot de geest van de mens126. Ze voelden instinctief aan dat deze er was, maar wisten niet hoe ze deze moesten omschrijven. De Bijbel spreekt veelvuldig over de geest van de mens, de Geest van God, over boze-, stomme, onreine, etc., geesten (d.i. demonen of duivelse geesten) en geesten van engelen. Daarbij wordt altijd uitgegaan van een wezen met persoonlijke eigenschappen. De geest: ziet, hoort, voelt, doorzoekt, etc. Het is bijna nooit een verzamelnaam voor een aantal goede of slechte gedachten die (groepen) mensen hebben. De Bijbel zegt: Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods (1Korinte 2:10-11). Duidelijk wordt het onderscheid gemaakt tussen de mens en diens geest en zelfs God en de Geest Gods. Zoals de mens naar het beeld van God is geschapen, als drieëenheid in: geest ziel en lichaam, zo is ook God deze drieëenheid als: de Vader, de Zoon en Heilige Geest. Waarbij dan de Zoon, als “het vlees geworden woord” (Joh. 1:14), (het lichaam), de Vader als oorspronkelijke
123
Handelingen 1:8 Handelingen 10: 38 125 1Korinte 2:4 126 Zoals Descartes, Hobbes, e.a. 124
54
“hebbende leven in zichzelf127” (de ziel) en “de Heilige Geest128” als geest mogen proberen te begrijpen. De drie delen van de persoon, die niet zonder elkaar kunnen bestaan en toch één in wezen zijn. Daarom kon Jezus ook sterven, omdat daarmee God niet dood was, net zo min als dat de mens niet weg is, als het lichaam is gestorven. Dat een geest een lichaam nodig heeft, of graag in een lichaam woont, blijkt ook in het feit dat boze geesten in mensen wonen. Dikwijls heeft Jezus deze geesten uitgedreven. Als de man te Gerasenen, die zelfs door een legioen demonen is bezet, hiervan wordt bevrijd, worden deze geesten in een kudde zwijnen gedreven. En zij kwamen aan de overkant der zee in het land der Gerasenen. En toen Hij uit het schip ging, kwam Hem terstond uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest, die verblijf hield in de graven, en niemand had hem meer kunnen binden zelfs niet met een keten, want hij was dikwijls met voetboeien en ketenen gebonden geweest en de ketenen waren door hem stukgetrokken en de voetboeien vernield, en niemand was bij machte hem te bedwingen. En voortdurend, nacht en dag, was hij in de graven en in de bergen, schreeuwende en zichzelf met stenen slaande. En toen hij Jezus uit de verte zag, liep hij toe, viel voor Hem neder, en zeide, roepende met luider stem: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt. Want Hij zeide tot hem: Onreine geest, ga uit van deze mens. En Hij vroeg hem: Hoe is uw naam? En hij zeide tot Hem: Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk. En hij smeekte Hem dringend hen niet buiten het land te zenden (Marcus 5:1-13). Uit deze geschiedenis blijkt dat demonen: aangesproken kunnen worden, een naam hebben (in dit geval: Legioen maar ook bekend is Beëlzebul en Appolyon), antwoorden, bang zijn, spreken en zich zelfs graag binnen de grenzen van een bepaald land of gebied begeven. Dit zijn allemaal kenmerken van een persoon. Jezus geeft in een gelijkenis een voorbeeld van een boze geest die is uitgedreven, welke, na omzwervingen om rust te zoeken, terugkomt en zeven anderen meeneemt die erger zijn dan hijzelf129. Waaruit blijkt dat sommige duivelse geesten erger zijn dan anderen.
De geest der wereld Paulus zegt over de ‘geest der wereld’dat wij die niet hebben ontvangen maar Hij zegt wel dat wij de Geest van God hebben gekregen130. De geest der wereld staat tegenover de Geest van God en zoals we de Geest van God kunnen ontvangen, zo is ook de geest van de wereld te ontvangen. De ‘geest der wereld’, welke Russell noemt, is dezelfde als wat in Efeze wordt genoemd ‘de overste van de macht er lucht’waarvan wordt gezegd dat die, “werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid131.” Deze ‘overste van de macht van de lucht’is de duivel.
127
Johannes 5:26 1Korinte 2:10-11 129 Matteüs 12:43 130 1Korinte 2:12 131 Efeze 2:1-2
128
55
Elders wordt hij ook de ‘overste van deze wereld’genoemd132. Hij houdt Jezus, tijdens diens verzoeking in de woestijn, voor dat hem al de koninkrijken der aarde zijn gegeven133. Als deze koninkrijken niet aan hem waren gegeven, had Jezus hem hierover wel tegengesproken. Uit het feit dat Jezus dat niet deed, kan worden afgeleid dat hij wel gelijk had. ‘De macht der lucht’is hetzelfde wat Jesaja beschrijft als ‘heer der hoogte’dit zijn de legers van de hoogte. Van die legers is de duivel de overste134. Een voorbeeld van geestelijke machten in de onzichtbare wereld, staat in Daniël. Als hij in een visioen inzicht krijgt in de toekomst van zijn volk, vertelt de engel, die hem ontmoet, dat hij 21 dagen werd tegengehouden door de vorst van Perzië135. Deze vorst kan geen mens zijn geweest, die is geen partij voor een engel. En als die vorst geen persoon was, maar een idee of een gedachte, kan deze de engel niet tegen hebben gehouden. De ‘geest der wereld’of de ‘overste is van deze wereld’is dus wel degelijk een geest en een persoon.
De geest van de antichrist De geest van de antichrist is ook wel een persoon. Johannes zegt de geesten te beproeven door hen te ondervragen. Het gaat dus om personen die de vraag kunnen horen. Geesten die niet uit God zijn, zegt hij, zijn uit de antichrist. De antichrist, is ook een mens die zal komen welke de Bijbel op verschillende plaatsen beschrijft. Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is. (1Joh. 2:18) Dit maakt tevens duidelijk dat de laatste ure, ofte wel de “eindtijd” niet in de 19e- of 20e eeuw is begonnen maar zich uitstrekte van de hemelvaart tot de wederkomst van Jezus. Over de antichrist zegt de Bijbel verder: Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid (de antichrist) zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is (2Tessalonicenzen. 2:3-4). En hij (de antichrist) zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe. (Dan 9:27) Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniel gesproken is, op de heilige plaats ziet staan (wie het leest, geve er acht op) laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen(...). Want er zal dan een grote verdrukking
132
Johannes 12:31 Lukas 4:6 134 Openbaring 12:7 135 Daniël 10:13
133
56
zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. (Matt. 24:15-22) En ik zag uit de zee een beest (de antichrist) opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering. En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. (Openb. 13:1-2). Er is dus een persoon, een mens, die als: “mens der wetteloosheid” als, “verwoester” en als, “beest uit de zee” wordt omschreven. Dit zal één mens zijn, die op een bepaald moment in de toekomst bekend zal worden. Hij zal wel op het aanbod van de duivel ingaan, als hem de koninkrijken van de aarden worden aangeboden. Zijn geest en kracht waardoor hij zo machtig zal zijn, krijgt hij direct van de draak, dit is de oude slang die genoemd wordt de duivel en satan136. De kracht die hij ontvangt is geen lichamelijk- maar een geestelijke. Hij zal dezelfde kracht hebben als het “beest uit de aarde” (de valse profeet137) die de wereld versteld zal laten staan door diens wonderen: “zodat het zelfs vuur uit de hemel doet neerdalen op de aarde138”. De antichrist is dus een persoon in de kracht van de draak. Dat anderen door dezelfde geest handelen is niet zo bijzonder. In Efeze staat zo dat de geest van de duivel; “die nu nog werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid” ook vroeger werkzaam was in ons139. Zij het op een minder krachtige manier dan straks in de persoon van de antichrist. Dat ook anderen door ‘de geest van de antichrist’worden gedreven maakt dit niet tot een abstract of concreet pakket van slechte ideeën; het is gedrag dat lijkt op dat van de echte antichrist. De geest van de antichrist is de geest van de duivel.
De Geest van het Pinksterfeest De Geest die met het Pinksterfeest werd uitgestort op de discipelen, is anders dan waar Jezus het over heeft als Hij over God de Vader spreekt. Sterker nog, Hij legt telkens een verband met zijn eigen persoon en de Heilige Geest. Zo zegt Jezus van Heilige Geest, dat die nog niet op hen kon neerdalen zolang Jezus niet was opgevaren naar de hemel. Dit wijst er waarschijnlijk op dat dit niet kon, omdat deze geest nog in Jezus woonde. Zo spreekt Paulus ook over de ‘Geest van Jezus140’. Jezus zegt ook van de Geest dat Hij Jezus zal verkondigen. Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen. (Johannes 16:12-15)
136
Openbaring 12:9 Openbaring 19:20 138 Openbaring 13:12 139 Efeze 2:1-2 140 Handeling 16:7 137
57
Dat de Geest op Jezus wijst, is van belang omdat dit nogmaals aangeeft dat er geen spoor van rivaliteit is tussen de Vader de Zoon en de Heilige Geest. De Vader heeft de schepping door de Zoon met zich verzoend en de Geest is ‘het middel’om dit duidelijk te maken. De Geest wijst niet op zichzelf, omdat de Geest hetzelfde doel heeft als Jezus; namelijk om de mensen te verzoenen met de Vader. Hoe al in het Oude Testament hiervan het beeld zichtbaar was in de tabernakel, blijkt in een volgende stukje over de zeven Geesten van God, hoe zij de kandelaar verlichtten.
Wat zegt de Bijbel nog meer over de Geest van God Nu zijn er alleen hierover al boeken vol geschreven, maar het gaat er in dit geval ‘alleen’om, om kort aan te tonen of de Geest van God een persoon is en wat diens relatie tot God is. In de Bijbel wordt veel gesproken over de geest van God, de Heilige Geest, de Trooster141. Van de Geest wordt gezegd dat Hij kracht is, dat Hij de wereld zal overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel142 dat Hij de waarheid is143, dat Hij de Geest van Jezus is144, dat Hij kan worden uitgedoofd, worden bedroefd145. Of zelfs gelasterd146. Telkens wordt er gesproken over ‘Hij” en Hij zal dingen doen en kenmerken hebben die betrekking hebben op iemand; een persoon en niet op een kracht. Als de Geest van God alleen een kracht is, zou deze ophouden te werken als God werd bedroeft. Het had dan geen zin om nadrukkelijk deze eigenschappen aan de Geest toe te kennen.
De zeven Geesten van God. Een ander ‘verschijnsel’waar in de Bijbel over wordt gesproken, zijn de zeven Geesten van God147. Als we al moeite hebben om te begrijpen hoe God zich in drie personen manifesteert, wat moeten we dan hiermee? Is er dan niet alleen sprake van een drieëenheid, maar zelfs van een negeneenheid: de Vader de Zoon en zeven Geesten? Om de zeven Geesten van God te begrijpen, bestuderen we weer de tabernakel in het Oude Testament. Daar stond de zevenarmige kandelaar voor de ark, op dezelfde plaats als in Openbaring de ‘zeven vurige fakkels’voor Gods troon staan. Deze kandelaar was gedreven uit een stuk van 1 talent (30 kg) goud. De zeven lampen, die erop brandden, lieten hun licht op de voorkant van de kandelaar zelf vallen. De brandstof van deze kandelaar was olie uit gestoten olijven. Het vuur wat erop brandde, was het vuur dat uit de hemel was neergedaald, om de offers bij de inwijding van de tabernakel te ontsteken148.
141
Johannes 16:7 Johannes 16:8 143 Johannes 14:17, 1Johannes 5:6 144 Handelingen 16:7 145 Efeze 4:30 146 Matteüs 12:31,32 147 Openbaring 4 148 Leviticus 9:24 142
58
Olie is het symbool van de Heilige Geest. Dezelfde olie werd ook gebruikt om de priesters te zalven149. Waar ook het beeld van de Messias de (met de Geest) gezalfde, bij aansluit en het vuur uit de hemel was Gods vuur. Zo blijkt dat de ogenschijnlijk zeven verschillende vurige fakkels, die de zeven Geesten van God voorstellen, branden op: één gouden kandelaar (welke Jezus voorstelde), op dezelfde olie (Heilige Geest), en door hetzelfde Goddelijke vuur (Geest). (Hetzelfde vuur wat later op de Pinksterdag op de discipelen zichtbaar was) En om de kandelaar gaat het. De lampen waren zo geplaatst dat zij in het verduisterde vertrek, behalve de omgeving, Gods troon (der genade150), de kandelaar zelf verlichtte. De zeven vlammen verlichtten de kandelaar die uit één stuk was en toonde Gods genadetroon. De zeven vlammen waren hetzelfde vuur, brandden op dezelfde olie en werden gedragen door dezelfde kandelaar. Het is dus Jezus die de zeven Geesten draagt en de zeven geesten geven licht op Jezus. Zo zijn de zeven Geesten toch één. Zo moet ook de drieëenheid van God worden gezien. De zeven geesten van God worden ook gesymboliseerd door de zeven horens en zeven ogen die het Lam heeft in Openbaring (5:6). hieraan is ook weer te zien dat deze (zeven) Geest(en) ‘vastzitten’aan, of één geheel vormen met, het Lam (Christus). In dat geval zijn de zeven Geesten de kracht van Jezus en zijn diens ogen waardoor hij naar de wereld kijkt. In eerste instantie lijkt het tegenstrijdig, tot we het begrijpen. Voor een verdere uitweiding van de troon van God en de symbolen zie hierover mijn studie over Openbaring welke ook op elders genoemde internetadres te vinden is.
Hoe verklaren de Jehova’s getuigen de Geest Zij stellen dat: “Het in de Schrift niet ongewoon is om iets te personifiëren. Over wijsheid wordt bijvoorbeeld gezegd dat ze ‘kinderen heeft (Luk. 7:35). Alhoewel in sommige teksten staat dat de heilige geest ‘sprak’, blijkt uit andere teksten duidelijk dat dit door bemiddeling van engelen of mensen gebeurde (Hand. 4:24,25; 28:25; Matt. 10:19, 20; vergelijk Handelingen 20:23 met 21,11). In 1Johannes 5:6-8 wordt niet alleen gezegd dat de “geest” getuigenis aflegt maar ook “het water en het bloed”. Geen van de in deze teksten genoemde uitdrukkingen bewijst dus op zich dat de heilige geest een persoon is151.” Omdat er in één of misschien enkele teksten, waarvan overduidelijk spraken is van beeldspraak, wordt een begrip, nl. dat geesten personen zijn geïnterpreteerd. Het is bijna altijd duidelijk wanneer abstrakte begrippen in beeldspraak persoonlijke kenmerken hebben. Deze begrippen worden dan ook in de algemene beschouwing zonder die persoonlijke kenmerken beschreven. Het is bijv. niet gangbaar om over de kinderen van de wijsheid te spreken. Die kinderen zijn geen begrip. In het boek Spreuken wordt er veelvuldig over de wijsheid en verstand gesproken op die manier maar dat past ook bij de aard van dat boek. Uit geen van de teksten daarin blijkt dat dit letterlijk zo moet worden opgevat. Over de persoonlijke kenmerken van geesten wordt 149
Psalm 132:2 Hebreeën 4:16 151 Redeneringen aan de hand van de schrift ‘Wat is de heilige geest?’ (blz. 156-157) 59 150
zeer veel gesproken, waarin altijd de indruk wordt gewekt dat dit reële persoonlijke kenmerken zijn. Hoe moet je de beeldspraak begrijpen als een boze geest tegen Jezus zegt: “Ik bezweer u bij God dat Gij mij niet pijnigt” en “mijn naam is Legioen, want wij zijn talrijk.” Hier is een intelligent wezen aan het woord waar de man in wie deze woont, van wil worden bevrijd. Daarom komt hij ook naar Jezus. Als om de Jehova’s getuigen genoemde reden de heilige Geest geen persoon is, dan kan dat met dezelfde argumenten ook van de Vader zelf worden gezegd. Dan kunnen de Boeddhisten en aanhangers van de New Age visie(s), alle persoonlijke eigenschappen die van God in de Bijbel worden beschreven, verklaren als personificeerde kenmerken van een onpersoonlijk god. Dan kun je bij elke bijbeltekst waar iets concreets staat, een beroep doen op een vergelijkbare tekst waar over het onderwerp in symbolische betekenis wordt gesproken en omgekeerd. Dan kun je van geen enkele bijbeltekst nog iets zinvols zeggen. Kun je vanwege het feit dat de heilige Geest door bemiddeling van mensen en engelen spreekt, zeggen dat Hij geen persoon is? Hoe kan een kracht mensen woorden geven? Voortgedreven door een kracht kunnen mensen wel tot actie komen, maar niet de toekomst voorspellen of mensen genezen. Als er dan staat dat de heilige Geest bij monden van David sprak, is daarom deze Geest geen persoon meer? Jezus zegt: “Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen152.” Bedoeld Hij dan dat zij bij hem in de straat komen wonen? De plaats waar God woonde was in de tempel en de plaats waar Jezus op doelt was hun lichaam waarvan elders wordt gezegd dat dit de tempel van de heilige Geest is153. Dit is ook wat Jezus zegt als Hij zegt: “blijf in Mij gelijk Ik in u154.” Als dan God zelf in onze tempel wil wonen en Hij spreekt (zoals door de profeten) door ons, is God dan geen persoon meer, omdat Hij bij monde van mensen spreekt? Dit is zeker niet wat de Bijbel leert.
De Bijbel zegt dat geestelijke dingen niet met menselijke wijsheid moet worden beoordeeld. Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem 152
Johannes 14:23 1Korinte 3:16 en 6:19 154 Johannes 15:3 In de Nieuwe wereldvertaling is het woord ‘eendracht’ toegevoegd waardoor er staat: Blijf in eendracht met mij en ik in eendracht met u.” Hierdoor ontstaat een vertaling die met veel moeite is te rechtvaardigen.. Dit woordje ‘eendracht’ komt in geen enkele mij bekende, vertaling voor. Jezus zegt dit in de gelijkenis waarin Hij zijn volgelingen oproept om, net als de ranken in de wijnstok, in Hem te blijven. Eendracht is eensgezind: hetzelfde doel voor ogen hebben. Om van punt A naar punt B te reizen zul je in de auto moeten zitten en niet eendrachtig met de auto zijn. Willen wij vruchten dragen, zullen we in Christus moeten zijn (zodat Hij de werken door ons heen kan doen zoals in vers 6 van Johannes 15 staat). 60 153
dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is (1Korinte. 2:9-14). Wat moet je dan nog als je de Geest van God reduceert tot een kracht nog over geestelijke dingen zeggen? Een kracht is zo onpersoonlijk als maar kan. “Een ongeestelijk mens aanvaart niet wat van de Geest van God is.”
61
7. Geloof (sbeoefening) in het (loskoop)offer van Jezus Het belangrijkste verschil, tussen de Jehova’s getuigen en de kerk(en) zit, zoals telkens blijkt, in de persoon van Christus. Zoals gesteld ontkennen zij zijn God zijn, maar er is ook verschil in visie over zijn plaatsvervangend sterven. Volgens Russell zou Jezus hebben gezegd dat: “de vooruitzichten van de mensen op eeuwig leven af hangen van hun kennis van de enige ware God en van hem die hij heeft uitgezonden, zijn voornaamste Bewerker van redding”155 . Kijken we echter wat er in de Bijbel staat, dan lijkt dat wel op elkaar lijkt, maar het is toch zo anders is geformuleerd dat het een andere boodschap wordt. Jezus zegt daar: Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. (Joh 17:3) Het verschil is het verschil tussen “afhangen van kennis” en, “U kennen”. Jezus leert niet dat onze vooruitzichten worden bepaald door onze (hoeveelheid) ‘kennis’maar dat deze wordt bepaald door het kennen van God en van Jezus Christus: Hij leert dat wij God mogen, dus kunnen, kennen, omdat Hij Hem aan ons heeft bekend gemaakt. Hij leerde ons dat wij eeuwig leven mogen hebben, als wij geloven in Hem, die Hij bekend heeft gemaakt. Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt; en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij in Ik in hen (Joh 17:25-26) Ook is het zo dat door het toevoegende woordje ‘voornaamste’(bewerker van redding) wordt gesteld dat er ook minder voorname bewerkers van die redding zijn. Volgens Russell moeten we God dienen door ‘geloofsbeoefening156’. Het feit dat Jezus de Vader heeft doen kennen en voor al de zonden is gestorven, geeft de Jehova’s getuigen geen zekerheid dat hij dus vrij van zonden is. Hij zal zijn geloof ook nooit ‘af’hebben, omdat er in zijn bijbel niet ‘geloof’, maar ‘geloofsbeoefening’staat. Bovendien is volgens Russell de wedergeboorte, welke in de kerk door de doop, wordt gesymboliseerd, een privilege voor ‘de kleine kudde’de honderdvierenveertigduizend, dus niet voor de ‘gewone’gelovigen. Geloof is dus iets wat altijd instant moet worden gehouden; worden beoefend. Terwijl Jezus’woorden “het is volbracht” juist tot uitdrukking brachten dat de prijs is betaald.
Geloof versus geloofsbeoefening ‘Geloofsbeoefening’is een in zichzelf tegengesteld begrip. De Bijbel kent wel oefening in de godsvrucht157. Dit is jezelf oefenen in het doen van de werken, welke als de vruchten van de
155
Johannes 17:3 (NW vertaling) Johannes 3:16 (N W vertaling) 157 1Timoteüs 4:7 156
62
Geest worden beschreven158. Maar geloven in iemand, is je vertrouwen stellen in iemand, daar kun je geen inspanning van maken. Geloof, leert de Hebreeënbrief, is de: “zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet159.” Om de betekenis van het woord ‘pisteuo’, waaruit het woord ‘geloof’uit Johannes 3:16 is vertaald duidelijk te maken, staan hieronder een aantal teksten aanhalen waar dit woord in zijn context misschien meer duidelijkheid geeft over de betekenis. Een betekenis die niets van doen heeft met beoefening. Het woord komt 220 keer voor in het Nieuwe Testament en is afgeleid van ‘pistis’wat in de Bijbel veelal wordt vertaald met ‘vertrouwen’. ? ? En toen Hij het huis was binnengegaan, kwamen de blinden tot Hem, en Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dit doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Here. (Matt. 9:28) ? ? Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee. (Matt. 18:6) ? ? En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen. (Matt. 21:22) ? ? Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. (Marc. 11:23) Andere teksten waarin het woord “pisteuo” voorkomt, in volgorde waarin ze in het nieuwe testament staan zijn: ? ? En Jezus zeide tot de hoofdman: Ga heen, u geschiede naar uw geloof. En de knecht genas, juist op dat uur; Matt. 8:13 ? ? Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? En zij overlegden onder elkander en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Matt. 21:25 ? ? Want Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd; Matt. 21:32 ? ? Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet; Matt. 24:23 ? ? Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet; Matt. 24:26 ? ? Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven; Matt. 27:42 ? ? en Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie; Marc. 1:15 ? ? Doch Jezus luisterde niet naar wat gezegd werd, maar Hij zeide tot de overste der synagoge: Wees niet bevreesd, geloof alleen; Marc. 5:36 ? ? Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft; Marc. 9:23 ? ? Terstond riep de vader van de knaap uit en zeide: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! Marc. 9:24
158 159
Galaten 5 Hebreeën 11:1 63
? ? En wie een van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen. Marc. 9:42
Een duidelijke tekst die dit alles onderschrijft staat in de brief aan Johannes waarvan het eerste deel al eerder werd aangehaald. Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. (1Joh. 5:7-12)
Voegen oefeningen ‘werken’iets toe aan het offer van Christus waar het gaat om de vraag of wij gered zijn Hierop zegt Russell: nee. Maar beschouw je dit in de context dat het altijd de plicht is van de Jehova’s getuigen om hun geloof in de praktijk te oefenen en dat zij nooit de zekerheid hebben dat zij hier volkomen aan kunnen voldoen, dan ontstaat er wel een druk tot het doen van geloofsoefeningen. Afhaken betekend Armagedon en de poel van vuur. Ofschoon ze elkaar daar wellicht niet mee onderdruk zetten, is het wel een gevolg van hun leer. Maar wat zegt de kerk dan over werken? Dit is een lastig punt omdat hier gemakkelijk een patstelling kan worden bereikt als het om de vraag gaat, wat die werken dan zijn. Het kan snel leiden tot discussies als bij de vraag wie er eerder was, de kip of het ei. Duidelijk zegt Jakobus over werken: “Toon mij uw geloof uit uw werken.” Niemand zal beweren dat het onnodig is om werken te doen overeenkomstig het geloof. De gemeente te Rome worstelde ook al met deze vraag. Paulus schrijft hierover: Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.... Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. (Romeinen. 6:1) Dat is duidelijke taal. Maar ondanks die vermaning om toch vooral, in Christus, de zonde niet in ons lichaam te laten heersen, is er de zekerheid dat de zonden, ook al spelen deze nog een rol in ons lichaam, ons niet kan overwinnen: Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (Romeinen 8:38-39) 64
Wat is dan de relatie tussen werken (oefenen) en zekerheid van volkomen behoudenis door te geloven alleen? Worden die werken ergens bijgehouden om hier rekenschap van af te leggen? Zeker. Paulus zegt hierover tegen de christenen te Korinte: Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welgevallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. (2Korinte. 5:10) Wij moeten dus voor de rechterstoel van Christus verantwoorden wat wij in ons leven hebben verricht. Maar zullen die werken invloed hebben op de ‘weegschaal’waarop valt af te lezen of we wel of niet toegang krijgen tot het paradijs? Nee! Paulus zegt hierover dat Jezus het fundament is waarop wij onze (goede) werken bouwen: Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen. (1Korinte. 3:11-15) Nutteloze werken zullen dan wel verbranden, hijzelf zal wel gered worden, al is het door vuur heen. De verschijning voor de troon van Christus, waarover Paulus spreekt, is niet de troon die wordt getoond in Openbaring. Zij die daar voor staan worden geoordeeld op grond van hun werken160. Allen die daar staan, wiens naam niet staat geschreven in het ‘boek des levens’, worden geworpen in de ‘poel des vuurs161’. Die mensen worden dus niet op grond van hun werken behouden, maar op grond van het staan geschreven in dat boek. Er staat ook van geen van de mensen die worden beoordeeld op grond van hun werken, welke in de boeken stonden geschreven, dat ze werden behouden.
Het boek des levens Dat de mensen die worden be/veroordeeld op grond van hun werken, betekent niet dat zij allen moordenaars, dieven en verkrachters zijn, die voor Gods troon staan. Het betekent dat geen van de mensen die daar staan, op grond van die werken, die in de boeken staan, gerechtvaardigd kunnen worden. Het is niet zo dat God de ‘lat zo hoog legt’dat niemand eroverheen kan. Wij zijn allen, door de breuk van de zonde, zo verzwakt dat niemand ‘eroverheen’komt. Niemand kan op grond van zijn eigen ‘sprong’(werken), voldoen aan Gods norm. Iedereen zal moeten toegeven dat veel van zijn motieven en werken voortkomen uit eigenbelang. En iedereen heeft vroeg of laat, of zelfs vaak, voor dat eigenbelang ook dingen gedaan welke hij niet graag voor God zou verantwoorden. Zijn toelatingsnorm verlagen kan Hij niet, maar Hij kan ons wel te hulp komen.
160 161
Openbaring 20:11-13 Openbaring 20:15 65
Het gaat er dus om, dat onze naam wordt ingeschreven in dat boek dat wordt genoemd het ‘Boek des Levens’. Dat boek wordt ook wel eens het ‘burgerlijk wetboek van het koninkrijk van God’genoemd. Immers de enige manier om hierin te worden bijgeschreven is door (weder) geboorte. Wij kunnen er geen plaats in verdienen door goed gedrag, maar door voor de aarde te sterven, door met Christus gekruisigd te zijn, zodat wij ook met Hem kunnen leven op de nieuw aarde. Nu is dit sterven praktisch niet haalbaar omdat wij niet, net als Jezus, weer tot leven kunnen komen. Daarvoor is de doop gegeven. Door onder te gaan in het water, belijden we eigenlijk te sterven en door op te staan, te leven in Christus. Daarom zal iemand zich pas laten dopen, als hij beseft dat hij een zondaar is: Als hij als gevolg daarvan God zijn zonden heeft beleden, Hem heeft gevraagd hem te redden van de dood die volgt op de zonde. Als een kind wordt ingeschreven in het burgerlijk wetboek heeft het zelf nog geen benul van zijn mogelijkheden als burger van het land waar het is geboren. Het heeft nog geen goede dingen gedaan en daar maken de ouders zich ook geen zorgen over. Het is er en het wil leven. Zo is het ook met iemand die wederom wordt geboren. Hij weet alleen dat hij het is. en heeft nog van heel veel dingen geen benul, behalve dat het wil leven. Pas als een kind, na vele jaren van leren, nog niets goeds weet te doen, zullen de ouders zich daar zorgen over maken. Maar of ze het ooit helemaal uit hun hart kunnen verbannen, als het kind er werkelijk een puinhoop van maakt, is maar de vraag. Waarom zou God, die toch veel meer de Vader is van elk mens, zijn kind wel uit zijn boek wissen als het niet elke week langs de deuren gaat om het evangelie te vertellen. God heeft ons lief en spoort ons aan om ons (meer dan onze) best te doen, en door dat wat wij vervolgens doen, zal ons loon doen toenemen162, het voegt echter niets toe of af aan het feit dat wij zijn kind zijn. Het gaat in dit verband ook niet over de vraag of Jehova’s getuigen betere volgelingen zijn, die betere dingen doen dan christenen. Ik ken beide groepen niet goed genoeg om dat te kunnen vergelijken. De zending vanuit de kerk en het liefdadigheidswerk onder de ‘wezen en weduwen’in de arme delen van de wereld, zal echt niet onder doen voor dat van de Jehova’s getuigen. Talloze zendingsorganisaties zijn wereldwijd (al eeuwen voor van het ‘Wachttoren genootschap’bestond) actief. Bij het lezen van hun wapenfeiten ben ik altijd meer onder de indruk gekomen van hun massasamenkomsten en drukkerijen dan door hun zorg voor de armen.
162
1Korinte 2:11-15 66
8. De hemel Volgens de Jehova’s getuigen gaan (de meeste) mensen niet naar de hemel. Volgens hen zijn zij geschapen voor de aarde en zullen dan ook, als zij hiervoor waardig worden geacht, wonen op de nieuwe aarde. Zij stellen dat alleen een ‘kleine kudde’, met Christus in de hemel zal zijn en met Hem op de troon zitten. Deze kleine kudden is volgens hen de groep van honderdvierenveertigduizend gelovigen die worden genoemd in Openbaring 7 en 14. Hieruit komen twee vragen naar voren: 1. Gaan gelovigen naar de hemel en; 2. Wie zijn de honderdvierenveertigduizend en wat is hun relatie tot de andere gelovigen? In dit hoofdstuk zal het eerste en het volgende hoofdstuk de tweede vraag worden bekeken. Gaan gelovigen naar de hemel? De Jehova’s getuigen stellen dat God de mens schiep op de aarde en dat die hun woonplaats is. God zei tegen Adam en Eva dat ze de aarde moesten (ver)vullen. Dit maakt dat zij een aardse opdracht hebben en volgens hen ook een aardse bestemming houden. In de toekomst zal God die aarde voor hen herscheppen. De hemel is, volgens hen, de woonplaats voor de engelen. Dit baseren zij ondermeer op de tekst in Openbaring waar staat dat Johannes het nieuw Jeruzalem uit de hemel, op de aarde ziet neerdalen en dat er staat dat God en het Lam te midden van de mensen zal wonen. Maar als je deze tekst zo strikt neemt, zal je ook moeten vaststellen dat God zelf ook op de nieuwe aarde, en dus niet meer in de hemel zal wonen. Tegen de redenering, dat de mensen geen boodschap hebben in de hemel, kan nog meer worden ingebracht. Zo zegt Jezus tegen Pilatus dat zijn koninkrijk (waartoe hij de mensen oproept om deel vanuit te maken) niet van deze aarde is163. Hij spreekt dikwijls over het ‘koninkrijk der hemelen’. Als de moordenaar aan het kruis Jezus vraagt hem te gedenken, zegt Jezus hem: dat hij die dag nog met Hem in het paradijs zal zijn. Hij zegt ook tegen zijn discipelen: dat het huis van zijn Vader vele woningen heeft en dat Hij heen zal gaan om hun een plaats te bereiden. Het ‘paradijs’is niet op de aarde, anders had in de moordenaar er niet die dag al met Jezus kunnen zijn. Ook worden de woningen niet door Jezus bereid hier op aarde, maar in de hemel, waar Hij nu is. Jezus zegt ook: dat de mensen na de opstanding niet meer zo zullen zijn als nu op deze aarde, maar dat ze zullen zijn als de engelen in de hemel164. Paulus zegt dat wij de dingen moeten zoeken die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechterhand van de Vader165. Want, zo zegt hij elders: “wij burgers zijn van een rijk in de hemelen166”. Petrus zegt dat wij een erfenis in de hemel hebben167. 163
Johannes 18:36 Matteüs 22:30 165 Kolossenzen 3:1-3 166 Filippenzen 3:20 164
67
De hemel is niet één grote, aan het oog onttrokken ruimte zonder bodem of plafond, waarin alles rondzweeft. De Bijbel beschrijft in de hemel geografische kenmerken. Zoals: de ‘berg der samenkomst’ver in het noorden168 en de ‘berg Sion’die o.a. in Openbaring (14) wordt genoemd. Hieruit blijkt dat er bergen in de hemel zijn. Deze zullen ook ergens op moeten staan. Er wordt gesproken van windrichtingen: ‘het noorden’. Paulus spreekt over de derde hemel169, etc.. Nu is de vraag, hoe zal het zijn, na het oordeel op de grote witte troon, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde worden beschreven? De tijd als het nieuwe Jeruzalem in haar schoonheid uit de hemel op aarde is neergedaald, zoals die is beschreven in Openbaring. Er valt veel over de relatie van de hemel en de aarde te zeggen. Ook in die relatie is weer sprake van eenzelfde mysterie als bij: ziel, geest en lichaam; Vader, Zoon en Heilige Geest; de zichtbare en een onzichtbare werkelijkheid. Ook hier versimplificeerde Russell weer, op grond van een enkele bijbeltekst, een voor mensen onzichtbaar en dus moeilijk te begrijpen begrip, wat aardse normen, met verstrekkende gevolgen heeft. Een tekst waar verschillende anderen tegenover kunnen worden gezet Er zullen mensen wonen op de nieuwe aarde; velen zelfs. Maar deze mensen, te midden waarvan God woont, zijn zij waar de bruid, de gemeente, over zal regeren. De relatie tussen de hemel en de aarde zal dan waarschijnlijk minder sterk gescheiden zijn als dat nu het geval is. Ook nu leven, onzichtbare hemelse wezens als, engelen en demonen in de directe invloedssfeer van de mensen. Wij kunnen ze niet zien maar de hemelen zijn niet ‘achter de wolken’. De nieuwe hemel zal straks ook niet ver weg zijn. Het is goed mogelijk dat de burgers van de nieuwe aarde, nauw contact hebben met de bewoners van de hemel. De gelovigen die dan op de aarde wonen kunnen zijn: gelovigen uit het Oude Testament, van voor en na het verbond met Abraham en Mozes, gelovigen uit de heidense volken buiten Israël, misschien ook velen kinderen die gestorven zijn voor zij verantwoordelijk kunnen worden geacht voor hun leven, etc.. “Waarom neemt God sommigen in de hemel op?” vragen de Jehova’s getuigen. Zij antwoorden daarop: “Zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaar met hem als koningen regeren.” (Openb. 20:6)170. Dit is een opmerkelijke conclusie omdat zij wel, overigens terecht, onderscheid maken tussen de honderdvierenveertigduizend en de ‘schare die niemand kan tellen’, twee groepen die beide in Openbaring hoofdstuk 7 worden genoemd. Van de ‘schare die niemand kan tellen’is bekend dat zij komen uit de grote verdrukking171. Van hen wordt in de Openbaring gezegd, dat zij de priesters van God en Christus zijn en met 167
1Petrus 1:14 Jesaja 14:14 169 2Korinte 12:1-2 170 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 169] 171 Openbaring 7:14, 20:4 68 168
Hem als koningen zullen regeren. Dat wordt nergens van de honderdvierenveertigduizend gezegd. Toch wordt wat in deze tekst over die schare wordt gezegd, op de honderdvierenveertigduizend betrokken, om aan te tonen dat zij een hemelse bestemming hebben.
69
9. De honderdvierenveertigduizend 9. 1. De kleine kudde Volgens Russell zijn de honderdvierenveertigduizend, welke in Openbaring (7&14) worden genoemd, de enige gelovigen die in de hemel zullen komen. Hij zegt: “De eerste-eeuwse christenen koesterden de verwachting dat zij mettertijd met Jezus Christus als hemelse koningen zouden regeren172.” Hij vervolgt dan, “Jezus had hun echter gezegd dat de koninkrijkserfgenamen slechts een “kleine kudde’ zouden vormen173. Wie zouden hiertoe behoren? Uit hoeveel personen zou deze groep bestaan? De details vernamen zij pas later174.” Deze details welke zij pas later zouden vernemen, staan in Openbaring 7&14. De hele theorie, waarom de christenen uit de eerste eeuw zich bleken te vergissen in hun veronderstelling die ze hadden gebaseerd op velen uitspraken van Jezus, heeft dus als hoeksteen een enkele tekst uit Lucas waar dat ene woordje ‘kleine’staat. Niets hemelse bestemming, niets koninklijk priesterschap, niets de bruid van Christus. Ze hebben zich allemaal minimaal een halve eeuw vergist, omdat de Bijbel nog niet af was. Met het laatste stukje van de Openbaring van Johannes, bleek de hele puzzel over te moeten. Om de boodschap van Jezus, toen Hij het koninkrijk der hemelen predikte, te kunnen begrijpen, moest Johannes de Openbaring nog krijgen. De hemel is niet meer voor hen, vanwege dat ene bijvoeglijke naamwoord ‘kleine’. Wat is nu de context van Lucas 12 waarin dit woord staat? Het is een rede welke Jezus spreekt tot zijn discipelen: Toen intussen duizenden mensen waren bijeengekomen, zodat zij elkander verdrongen, begon Hij te spreken, in de eerste plaats tot zijn discipelen: (...) En gij, zoekt niet wat gij eten of drinken zult en weest niet verontrust, want naar al deze dingen gaat het zoeken van de volken der wereld uit. Doch uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. Maar zoekt zijn Koninkrijk, en die dingen zullen u bovendien geschonken worden. Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven. (Luc. 12:1, 29-32) Dit is de ‘kleine kudde’die zich volgens de Jehova’s getuigen onderscheidt van de ‘grote schare’. Dat wat Jezus hier tegen zijn discipelen zegt, zou meer dan een halve eeuw later op de honderdvierenveertigduizend blijken te slaan. Een groep die daar wordt genoemd in een uitgebreide profetie, die betrekking heeft op Jezus’wederkomst en de tijd kort daarvoor: de ‘grote verdrukking’. 172
Matteüs 11:12; Lukas 22:28-30 In Lukas 12:32 zegt Jezus “kleine kudden” tegen zijn discipelen.. 174 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 159] 70
173
Als Jezus tegen zijn discipelen en de toehoorders van dat moment zegt: “kleine kudde” is er geen enkele reden om aan te nemen dat Hij daar iets profetisch mee bedoelde. Het is meer een geruststellende opmerking, in verband met de moeite die Hij daarvoor heeft beschreven. Iets vergelijkbaars is te lezen in een brief van Johannes: Johannes spreekt dan zijn toehoorders aan met ‘kinderkens175’. Moeten er dan op grond daarvan worden gesteld dat dit de kleine gelovigen mensjes waren? Of dat dit ook een aparte groep is, te onderscheiden van de overige kinderen? Op het moment dat Jezus dat zegt, was de ‘kudde’ook nog maar klein. Bovendien staat er dat Jezus spreekt tot zijn discipelen, een specifieke kleine groep mensen die op dat moment leven. Hij spreekt daar niet in profetische woorden over de toekomst. Waarom zou je, op grond van één bijvoeglijk naamwoord, in een zin die Jezus tegen zijn discipelen spreekt, uitspraken doen die zeer verstrekkende gevolgen hebben voor alle gelovigen? Uitspraken die ingaan tegen velen andere teksten. Behalve in Openbaring 7 en 14 wordt groep van 144.000 in de Bijbel niet genoemd. Er is ook geen enkele reden om aan te nemen dat, dat wat Jezus in Lukas 12 tegen zijn discipelen zegt op de 144.000 zou slaan. Het is dan ook helemaal niet waar dat Jezus, zoals Russell dat zei, ooit heeft gezegd dat: “de koninkrijksserfgenamen slechts een ‘kleine kudde’zou vormen”. Het woord ‘slechts’staat nergens en kan ook nergens aan worden ontleend. Er is geen enkel verband met het woord ‘kleine’en wat voor groep in de kerk dan ook, of het moeten de twaalf discipelen zijn. Alle eigenschappen die Russell aan de 144.000 toekent worden door het hele Nieuwe Testament heen, als eigenschappen voor elke gelovige in Christus beschreven. Nooit wordt daarbij ook zelfs maar gezinspeeld op een ‘kleine’kudde, zo zal blijken. Alles wat God door Christus aan allen mensen heeft gegeven, is door de uitleg van Russell nu uitsluitend voor de 144.000. Hiermee wordt de gelovige berooft van: ? ? het eerstelingschap, ? ? het priesterschap, ? ? de bruid, ? ? de hemel, ? ? de heilige Geest. ? ? de wedergeboorte Maar wat zegt de Bijbel dan over deze 144.000? 9. 1. 1. De 144.000 Zoals Russell zelf ook al zei, worden de gegevens over de 144.000 verzegelden alleen in Openbaringen beschreven. Zij worden blijkens de profetie op één moment, allemaal tegelijk verzegeld. Namelijk vlak voor de grote verdrukking begint. Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of 175
1Johannes 3:7,18, 4:4,5:21 71
over enige boom. En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend uit de stam Gad twaalfduizend, uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden. (Openbaring 7:1-8) De verzegeling van deze groep is dus op één moment, waarop ze allen tegelijk worden verzegeld, vlak voordat ‘aan de aarde, de zee en de bomen, grote schade wordt toegebracht’. Deze verzegeling kan niet wachten, omdat het de verzegelden moet beschermen voor de schaden die de aarde wordt toegebracht. Alleen al uit dit gegeven blijkt dat de stelling niet houdbaar is dat deze groep gedurende meerdere eeuwen is gevormd. Zoals de Jehova’s getuigen zeggen dat die is gevormd vanaf 33 n.C. toen de Geest werd uitgestort met de Pinksterdag, tot 1935 n.C. toen er tijdens een historisch congres van Jehova’s getuigen in Washington D.C. meer nadruk gelegd begon te worden op de bijeen vergadering van een grote schare met aardse levensvooruitzichten176. Deze verzegelden worden ook genoemd tijdens het klinken van de vijfde bazuin, als de demonen uit de ‘put van de afgrond’de mensen 5 maanden lang zullen pijnigen. Het zegel beschermt hen dan tegen deze afschuwelijke wezens. En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas, noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. (Openb. 9:3-5). Bovenstaande gebeurtenis vindt plaats tijdens de periode die bekend staat, als de ‘grote verdrukking’177. Dit wordt duidelijk omdat de gegevens die worden vermeld, over 176
Openbaring de climax nabij [blz. 117] De grote verdrukking is de periode waarover Jezus spreekt in de reden over de laatste dingen: En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn. Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniel gesproken is, op de heilige plaats ziet staan (wie het leest, geve er acht op) laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te neme. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die 72 177
gebeurtenissen welke plaats vinden tijdens het klinken van de zeven bazuinen, overeenkomen met die daarover uit Daniël (9:27), waar blijkt dat die verdrukking, plaatsvindt gedurende de laatste zeven jaar van de aarde. Later worden deze honderdvierenveertigduizend gezien met het Lam op de berg Sion. En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk (Openb. 14:1-5). Hier zijn de 144.000 in de hemel, waar ook hun stem wordt gehoord van voor de troon en de vier dieren die zijn beschreven in Openbaring 4 en 5. Ergens voor er ‘schade aan de aarde wordt toegebracht’(voor de verdrukking begint) worden deze verzegeld, tijdens het klinken van de vijfde bazuin zijn zij nog op aarde, maar voor Jezus op aarde terug komt zijn ze (al) in de hemel (zingen zij voor de troon). Het gaat hier te ver om een en ander uit te werken. Maar duidelijk is hun opdracht in de grote verdrukking. 9. 1. 2. De 144.000 als eerstelingen Van de 144.000 wordt gezegd dat zij ‘eerstelingen’zijn. Dit betekent niet dat zij ‘de eerste in een rij’zijn. De eerstelingen waren de eerstgeborenen, zij behoorde de Here toe178. Eerstelingen werden niet alleen geboren in de beginjaren van Israëls geschiedenis. Het is een aanduiding: Na de oogst behoorde de eerstelingen hiervan de Here toe. Dit was niet alleen het eerste wat was afgemaaid, maar vooral het beste van de oogst179. Dit werd aan de Here gewijd, voor men zelf van de oogst nam. Het feest van de eerstelingen was een feest dat werd gevierd op de dag na het Pascha. Dit was de dag waarop Jezus opstond uit de dood. Daarom wordt Jezus in de Bijbel ook de ‘Eersteling’genoemd180. En zij die Hem toebehoren ‘eerstelingen181’. Dat van de honderdvierenveertigduizend wordt gezegd “dat zij uit de mensen zijn gekocht als eerstelingen” betekend dat zij uit de mensen zijn gekocht, zoals eerstelingen. Dat neemt die mensen niet hun bijzonder plaats af, maar toont het in het perspectief waartoe zij behoren; de gemeente van Christus. Wellicht hebben deze mensen ook in de eeuwigheid wel een aparte taak, dat sluit het niet uit. Het feit alleen dat ze ‘eerstelingen’zijn, geeft daar echter geen informatie over. dagen worden ingekort. Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. (Matteüs 24:14-24) 178 Exodus 13:1 179 Exodus 23:19 180 1Korinte 15:20,23 181 2Tessalonicenzen 2:13, Jakobus 1:18 73
9. 1. 3. De 144.000 als bruid In de allereerste uitgave van de Watch Tower (juli 1879) verklaarde Russell: “Wij begrijpen dat het doel van het huidige getuigeniswerk is, een doen uitgaan van ‘een volk voor Zijn naam’-de Kerk- degenen die bij Christus’komst met hem worden verenigd en Zijn naam ontvangen”. Zij beseften dat er destijds slechts één ‘roeping’ voor alle ware christenen gold. Dit was een uitnodiging deel uit te maken van de bruid van Christus, die uiteindelijk uit slechts 144.000 personen zou bestaan182. Ook hier is de loskoppeling van de gemeente in zijn geheel en de 144.000 te zien, als Russell zegt: “Zij besefte dat er één roeping was namelijk om deel uit te maken van de bruid die uiteindelijk uit slechts 144.000 personen zou bestaan.” Hoe kan dan toch dat grote misverstand zijn ontstaan over die roeping tot de bruid te behoren? En wat waren dan de onweerlegbare bewijzen dat dit een vergissing bleek te zijn omdat de roeping ‘slechts’uit de 144.000 zou betreffen? Of was het geen misverstand? Wat zegt de Bijbel over de bruid? Een bruid is de vrouw van een man. Eerder bleek al dat toen God de mens naar zijn beeld schiep, Hij hen man en vrouw schiep. Dit toonde niet alleen veel over God, en zijn drieëenheid, het toon ook hoe de relatie van Christus tot zijn kerk zou moeten zijn. Johannes de doper zegt. Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld. (Joh. 3:29) Daarmee maakt Johannes duidelijk dat hij, ondanks dat hij meer bij de komst van Jezus was betrokken dan welke profeet uit het Oude Testament dan ook, hij toch niet tot de bruid hoorde, maar de ‘vriend’ van de bruidegom was. Hij stierf dan ook voor Jezus was gekruisigd en opgestaan. De Efezebrief zegt over de bruid: Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet. (...) Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief; want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het zoals Christus de gemeente, omdat wij leden zijn van zijn lichaam. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente. Intussen ook gij, laat ieder voor zich zijn eigen vrouw zo liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man. (Efeze. 5:25-33) Paulus spreekt hier tegen al de christenen van Efeze. Op geen enkele manier wordt er de indruk gewekt dat dit maar voor een bepaalde groep binnen de kerk zou gelden. Het was de 182
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 160] 74
gewoonte dat de brieven van Paulus, na te zijn gelezen door werden gestuurd naar andere kerken om daar te worden voorgelezen183. Het bereik was van te voren dan ook niet te overzien en zeker veel groter dan de eerste geadresseerden. De Bijbel legt nadrukkelijk verband tussen de relatie van de man en zijn bruid en Christus en zijn gemeente. Nu zou men kunnen denken dat de kerk toen nog zo klein was dat Paulus zich nog geen zorgen hoefde te maken dat die honderdvierenveertigduizend al overschreden zou worden. Maar dat is heel onwaarschijnlijk. Het is in tegendeel aannemelijk dat er ten tijden dat Paulus deze brief schreef, al veel meer dan honderdvierenveertigduizend gelovigen waren. Pauls spreekt met betrekking tot de kerk van Rome dat zij een onderwerp van gesprek is in de hele (toenmalige) wereld. Vergelijkbaar schrijft hij aan de gemeente te Kolossen dat het evangelie in heel de wereld vrucht draagt184. Op de Pinksterdag alleen al, kwamen er al 3000 mensen tot geloof in Jezus. En dagelijks voegde de Here toe aan de kring die behouden werd, zodat al in het volgende hoofdstuk melding wordt gemaakt van 5000 gelovigen, alleen al in Jeruzalem. Efeze, was een stad waar ten dagen van keizer Augustus (27 v.C.) al 250.000 mensen woonden. De toename van het aantal gelovigen als gevolg van de prediking in Efeze, was na 2 jaar zo groot, dat iedereen in de provincie Asia het evangelie had gehoord185. De gevolgen hiervan waren zo, dat Demetrius een zilversmid, die aldaar Artemistempels maakte, vreesde voor zijn omzet. Letterlijk zegt hij: Mannen, gij weet, dat wij aan dit werk onze welvaart danken, en gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna geheel Asia, overgehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn; en wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door geheel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd. (Hand 19:26-27) Efeze was een grote en belangrijke stad. Het was de hoofdstad van Asia en de oploop die er veroorzaakt wordt, naar aanleiding van dit initiatief van Demetrius, eindigde in het theater waar 25.000 mensen in konden. Als de toename van de leer van Christus zo groot was dat de hele stad erover in rep en roer raakte, moet de kerk een aanzienlijk factor zijn geweest in de stad. Het tijdstip waarop Paulus in Efeze was, wordt gedateerd op omstreeks 50 n.C. dat is 10 jaar geleden als de brief van Paulus daar aankomt. Er is daarom reden om aan te nemen dat de kerk in die tijd zelfs nog verder is gegroeid.
183
Kolossenzen 4:16. De brief aan de Kolossenzen is in de zelfde tijd (60 of 61 n.C.) en door dezelfde bode “Tychikus” (Efeze 6:21, Kol. 4:7) als de Efezebrief, verstuurd. Als Paulus er dus op staat dat de gemeente te Kolosse en Laodicea elkaars brieven lezen, is het zeer voor de hand liggend dat dit ook geldt voor anderen brieven. Temeer daar deze, in tegenstelling tot die aan bijv. Filemon, (die ook te Kolossen woonde) waar veel persoonlijke dingen in staan, vrij algemeen is. En zelfs de brief aan Filemon (welke door Onesimus, die als reisgenoot van Tychikus te Efeze en later Kolosse aankwam), werd door meerdere mensen gelezen (Filippenzen 1:1) 184 Romeinen 1:9 en Kolossenzen 1:6 185 Handelingen 19:10 75
Op het moment dat Paulus deze brief vanuit de gevangenis schrijft, is het al bijna 30 jaar geleden dat het eerste Pinksterfeest plaatsvond. Dat afgezet tegen het stormenderhand verbreiden van het evangelie in die dagen, maakt het ondenkbaar dat er niet al een veelvoud van honderdvierenveertigduizend christenen waren op het moment dat Paulus de gemeente voorhoudt dat zij zich als gemeente tot Christus verhouden, zoals de bruid zich tot haar man. Maar zelfs al zou de gemeente op het moment dat Paulus dit schreef, het aantal van de 144.000 nog niet bereikt hebben dan had hij hier met het oog op de toekomst al wel over geschreven. Paulus was er zich er terdege van bewust dat het evangelie voor àl de mensen is en schrijft daar ook altijd met het oog daarop. Het is daarom ook zeer onwaarschijnlijk dat Paulus dit gemeente voorhoudt, maar dat het eigenlijk niet op hen slaat. Het is daar en tegen absurd te veronderstellen dat het Paulus niet kon aangerekend dat hij op een verkeerde manier over de bruid schreef, omdat hij zijn brieven schreef voor Johannes de Openbaring had ontvangen, en dus nog niet wist van de honderdvierenveertigduizend. Dit zou het gezag van al zijn brieven ondermijnen. Met dat argument kan geen enkele onbijbelse leer, welke wordt onderbouwd met uit zijn verband gehaalde teksten uit de Openbaring, worden tegengesproken. Immers, Openbaring is het laatst ontvangen bijbelboek. Maar ook de Openbaring maakt duidelijk dat de bruid veel groter is dan de 144.000. De bruid is het nieuw Jeruzalem; de stad van God. Deze is nu nog op aarde blijkt uit Openbaring 22. Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet. (Openb. 22:14-15) Zij die hun kleren wassen mogen (nu) de stad ingaan. Buiten zijn (tegenwoordige tijd) de honden, tovenaars, etc.. Dit geldt niet voor het Nieuw Jeruzalem op de nieuwe aarde. Dan zullen zij die de leugen liefhebben en doen, in de poel van vuur zijn geworpen. Maar nog duidelijker blijkt dat de bruid nu op aarde is uit de laatste tekst van de Bijbel. En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet. (Openb. 22:17) Het is de bruid die zegt te komen. De kerk heeft dan in de loop der tijd veel (grote) fouten gemaakt, maar (zeker in de dagen dat Johannes de Openbaring kreeg) is zij ondanks dat de enige die samen met de Geest zei: “Kom! neem het water des levens om niet!” Op geen enkele manier wordt waar dan ook in de Bijbel, gezegd of gesuggereerd dat de bruid uitsluitend zou bestaan uit ‘slechts’een ‘kleine kudde’. Maar zelfs al zou je op grond van deze tekst die conclusie willen trekken wat weet je we dan nog van de voorgaande eeuwen om vast te kunnen stellen wie tot deze groep van verzegelden behoren? 9. 1. 4. De 144.000 verzegelden uit Israël Een ander misverstand bij het interpreteren van de betekenis van de beschreven groep, is dat zij volgens Russell onmogelijk uit Joden kunnen bestaan. Dit ondanks dat er nadrukkelijk bij wordt vermeld, dat het om de twaalf stammen van Israël gaat. Israël heeft volgens hem, als volk van God, afgedaan. Dit stelt hij op grond van uitspraken van Paulus zoals, dat: “niet hij een Jood is die dit is op grond van zijn uiterlijke besnijdenis van het vlees, maar dat hij een 76
Jood is die dat is op grond van zijn besnijdenis van het hart186.” De interpretatie is verkeerd omdat deze geen rekening houdt met het gegeven dat de 144.000, zowel als de rest van de Openbaring, in verband moet worden gebracht met de grote verdrukking. Deze verdrukking is aan het eind van het tijdsvak tussen de hemelvaart en de wederkomst van Jezus. En het is wel aannemelijk dat er in die dagen wel, zo niet alle Joden tot geloof komen in hun Messias. Zoals de Romeinenbrief zegt: Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat en aldus zal gans Israël behouden worden. (Romeinen. 11:25-26) Vanaf Paulus gerekend, ergens in de toekomst, komt het moment waarop “gans Israël behouden zal worden.” Dat moment heeft nog niet plaats gevonden. Het komt volgens de tekst op het moment dat de ‘volheid der heidenen binnengaat’. Alleen al de uitdrukking maakt het nodig dat dit zal plaatsvinden tijdens de ‘tijd der heidenen’of de ‘grote verdrukking’. Als de macht van de heidenen, op zijn hoogtepunt is. Met die macht wordt geen economische of politieke bedoeld. Vanuit bijbels oogpunt is het van geen relevantie wat het bruto nationaal product of iets dergelijks van de ‘heidense’volken is. Het gaat om de geestelijke; Godvijandige volheid. Maar de aanduiding ‘volheid der heidenen’is nog nauwkeuriger, het is een aanduiding van de persoon van de antichrist. Voor ‘volheid’gebruikt Paulus hetzelfde woord (pleroma) als wanneer hij zegt: “want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk187.” De ‘volheid der godheid’is de geest van Christus. Deze staat tegenover de ‘volheid der heidenen’welke de geest van de antichrist(us) is. Waar zal de ‘volheid der heidenen’binnengaan? In de tempel. Zoals de Bijbel zegt: Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid (de antichrist) zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is.” (2Tessalonicenzen. 2:3-4). Zoals de ‘volheid der goddelijkheid’, die vlees geworden was in Christus, is binnengegaan in het hemelse heiligdom, zo zal de ‘volheid der heidenen’, die vlees zal worden in de persoon van de antichrist, het aardse heiligdom binnengaan188. Dan, als deze ‘volheid der heidenen’, deze ‘zoon des verderfs’die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zich in de tempel zet, zullen de omstandigheden zo heftig zijn189, dat de Joden in Christus zullen geloven en als zodanig ‘naar het hart’besneden worden! Dit moment zal in de helft van de verdrukking zijn. De verzegeling van de 144.000 staat beschreven vlak voor de verdrukking, wat betekent dat er voor de verdrukking al wel al honderdvierenveertigduizend gelovigen Joden zijn. Twaalfduizend uit elke stam. 186
Romeinen 2:28-29 Kolossenzen 2:9 188 Galaten spreekt over het natuurlijke Jeruzalem als tegenbeeld van de slavin Hagar die slaven baart en staat tegenover het hemels Jeruzalem (de berg Sion) welke de moeder is van de kinderen die vrij zijn (Galaten 4:2128) 189 zie mijn studie over Openbaring 77 187
Israël heeft voor God nog helemaal niet afgedaan, ook al is het (nu nog) een seculiere staat. 9. 1. 5. De 144.000 en hun priesterschap Het besef van Russell dat het woordje ‘kleine’van ‘kleine kudde’op de honderdvierenveertigduizend slaat, heeft niet alleen gevolgen voor de (hemelse) bestemming van de gewone gelovige, het heeft dat ook voor zijn relatie tot Christus. Ze zijn niet meer de ‘bruid’van het Lam zo zei hij, maar ook het priesterschap is hen ontvallen. Dit zijn alle privileges voor de kleine kudde geworden. Deze honderdvierenveertigduizend die volgens hem van de mensen als enigen een hemelse bestemming hebben, zijn volgens hem de priesters van de Allerhoogste. Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar dat staat nergens in de Bijbel. Er staat alleen dat ze als eerstelingen zijn gekocht, het Lam volgen waar Hij ook gaat, en onberispelijk zijn190. Er is niets tegen de gedachte dat de honderdvierenveertigduizend priesters zijn, maar hier mag je geen conclusies uit trekken naar de mensen die niet tot die groep horen. De ‘gewone’gelovige en diens priesterschap Het priesterschap waar de Bijbel over spreekt is wel iets bijzonders, maar het is niet toebedeeld aan een aparte groep binnen de kerk. Sterker nog, het was Gods verlangen om, voor de kerk nog maar in beeld kwam, al heel het volk Israël tot een volk van priesters te maken. Zoals Hij dat via Mozes heeft gezegd: Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. (Exodus 19:5-6) Maar God had niet alleen het volk Israël uitverkoren om Hem tot zijn eigendom en zijn koninkrijk van priesters te maken. Het is Gods verlangen dat ieder mens in zijn nabijheid is; in zijn heiligdom. Dit heeft Hij niet, na de afschaffing van oudtestamentische priesterdienst191 opnieuw aan een selecte groep toebedacht. En als dat al wel zo was, dan had dit toch wel heel duidelijk geweest, met voorschriften e.d. zoals die er in het Oude Testament ook waren. Het was boven elke twijfel verheven dat dit toen de taak was van de Levieten. Een aanduiding van een priesterschap op basis van één bijvoeglijk naamwoord ‘kleine’, is ondenkbaar. Nieuwtestamentische teksten die spreken over het priesterschap van de gelovigen zijn: en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. (1Petrus 2:5) en Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: (1Petrus. 2:9) en ook 190
Nu zullen deze honderdvierenveertigduizend wel een kracht en bediening krijgen welke uitstijgt boven die van de huidige gelovigen. Maar het gaat nu over de gevolgen van de veronderstelling dat deze honderdvierenveertigduizend een groep zijn in de huidige tijd, met de door de Jehovah’s getuigen veronderstelde status. 191 Hebreeën 7:11 78
Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn troon zijn, en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed (en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt) Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen. (Openbaring 1:4-7) Petrus en Johannes spreken over alle gelovigen die tot dit koninkrijk en priesterschap horen, voor God. En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde. (Openb. 5:8-10) De hier genoemde ‘oudsten’spreken over priesters uit alle stammen, talen, volken en natiën die Jezus met zijn bloed heeft gekocht en in dit geval niet alleen uit de twaalf stammen van Israël zoals later in verband met de 144.000. Zij zijn zijn eigendom, krachtens de prijs die het Lam voor hen heeft betaald. Zover, dat er uit elke stam (familie) mensen tot het geloof in Jezus zijn gekomen, is het nu nog niet. De tekst laat wel zien dat er veel meer dan honderdvierenveertigduizend priesters zullen zijn en dat dit priesterschap geen aparte groep is binnen de gemeente van God. Het is de roeping voor alle mensen die God willen dienen, uit elke stam, taal, volk en natie. Een bijzondere groep die dit nieuwtestamentische priesterschap bekleden, zijn zij die deel hebben aan de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren. (Openb. 20:6) Wie zijn dan zij, die deel hebben aan de eerste opstanding? Dat zijn zij die tijdens de grote verdrukking niet hebben geknield voor het beest en zijn beeld. De overige doden worden nog niet levend tot het duizendjarige rijk voorbij is. En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. (Openb. 20:4) Dit is de tekst welke de Jehova’s getuigen uitleggen om aan te geven dat de honderdvierenveertigduizend een hemelse bestemming hebben om van daaruit tijdens het duizendjarige vrederijk de aarde te besturen. Maar feitelijk is dit de ‘schare die niemand kan 79
tellen’die in hoofdstuk zeven van Openbaring staat beschreven. Een andere menigte dan de honderdvierenveertigduizend. Van die ‘schare’wordt daar gezegd dat zij komen uit de grote verdrukking. Bij het verbreken van het vijfde zegel kwamen zij ook al in beeld. Er werd toen over hen vermeld dat zij: “gedood zijn om het woord van God en het getuigenis dat zij hadden.” Hier (bij de tronen) worden zij beschreven als: “zij die niet hebben gebogen voor het beeld van het beest” en dat zij komen uit de grote verdrukking192. Dat beeld waar de mensen voor moeten buigen, zoals dat is beschreven in Openbaring, is nog nooit opgericht, zodat het betrekking zou kunnen hebben op een reeds bestaande schare. Vast staat wel dat ‘zij die komen uit de eerste opstanding’, niet dezelfde personen zijn als de honderdvierenveertigduizend. De 144.000 zijn bovendien bij de eerste opstanding al bij Christus in de hemel193. En zij zijn zeker niet honderdvierenveertigduizend Jehova’s getuigen, of bestaan uit een belangrijk deel daarvan. Van hen kan niet worden vastgesteld dat zij zijn onthoofd194 om hun getuigenis en dat zij als enigen het merkteken van het beest niet op hun voorhoofd hebben ontvangen. Dit merkteken bestaat nog niet, het is het merkteken wat de mensen in een bepaald gedeelte van de grote verdrukking nodig zullen hebben om te kunnen kopen en verkopen195.
Het nieuwtestamentische priesterschap De tempeldienst en het priesterschap zijn allemaal nogal ingewikkelde kwesties, om in het kort te behandelen, er kan hier dan ook niet een volledig beeld worden gegeven. Het nieuwtestamentische priesterschap moet worden gezien en begrepen in het perspectief van het Oude Testament. Gods troon, de ark, was verborgen in twee tenten. Het Heilige en het Heilige der heiligen. Deze twee tenten waren tegen elkaar geplaatst en werden door een gordijn (het voorhangsel) gescheiden. De priester kwam elke dag in de voorste tent, het Heilige, om een aantal taken te verrichten in de dienst tot God. Hij mocht niet in het Heilige der heiligen komen. Dit was alleen de hogepriester toegestaan. Alleen hij mocht tot Gods troon naderen. Toen Jezus stierf scheurde het voorhangsel, van boven naar beneden doormidden196. Dit voorhangsel had tot die tijd als doel om de gelovigen duidelijk te maken dat de weg naar Gods troon nog niet open lag197. Maar toen Christus als Hogepriester van het nieuwe verbond het voorhangsel scheurde en zo de weg tot het heiligdom opende, kon de gewonen priester ook naderen tot de troon. Zoals de schrijver van de Hebreeënbrief, de brief die bij uitstek spreekt over deze dingen, stelt. Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed 192
Openbaring 7:14 Openbaring 14 194 Of zoals de N.W vertaling zegt: “met de bijl gedood.” Een vertaling die in geen bekende bijbelvertaling is te vinden. Overal staat dat ze zijn onthoofd. In de grondtekst staat “pelekizo”. Dit betekend afgehakt met een bijl: onthoofd. Als je dit vertaalt in: “met de bijl gedood” is dat niet correct. Dit is niet specifiek. Met een bijl kun je op meer manieren worden gedood dan alleen door onthoofding, 195 Openbaring 13:16-17 196 Matteüs 27:51 197 Hebreeën 9:8 80 193
eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want als reeds het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden, hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden. (Hebr. 9:11-15) Het is ook daarom dat de schrijver van de Hebreeënbrief oproept om te gaan tot Gods troon. Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. (Hebreeën 10:19-22) Het priesterschap is iets dat Christus aan alle mensen heeft gegeven. Allen hebben de ‘belofte der eeuwige erfenis ontvangen’daarom mogen allen (zoals de priester) met ‘volle vrijmoedigheid in gaan in het heiligdom’. De visie van Russell op de honderdvierenveertigduizend heeft grote gevolgen. Ze ontneemt de gelovige zijn priesterschap en de vrijmoedigheid om tot Gods troon te gaan. Ze creëert bovendien een kaste in de kerk van priesters en niet-priesters. Terwijl juist een van de verworvenheden was van het sterven van Christus, dat iedereen gelijk was dat er geen onderscheid meer is tussen, heidenen en Joden, priesters en niet-priesters198. 9. 1. 6. De 144.000 en hun zalving De (zalving met de) heilige Geest is ook iets dat de Jehova’s getuigen reserveren voor de honderdvierenveertigduizend. Dit is volens hen niet voor de ‘gewone’gelovige, maar voor mensen met een speciale taak. Zij zeggen het zo: “Door hun studie van de Schrift wisten zij (Russell en zijn medewerkers) bovendien dat zalving met de heilige geest niet alleen betekende dat personen in aanmerking kwamen voor toekomstige dienst als koningen en priesters met Christus in de hemel, maar ook dat zij terwijl zij nog in het vlees waren, een speciaal werk te doen hadden199.” Wat was dan dit werk en wie moesten dat doen? Dat was volgens hen het prediken door de honderdvierenveertigduizend die zich hadden gewijd. De vraag is, waar staat in de Bijbel dat de zalving met de heilige Geest alleen is voor hen die van tevoren geroepen zijn voor een bepaalde taak? Dit is in het Oude Testament. Daar worden: koningen, priesters en profeten gezalfd. Dit is om aan te geven dat ze de kracht van de heilige Geest nodig hebben200, omdat ze 198
Kolossenzen 3:11 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 159] 200 Zie hierboven ‘de zeven geesten van God’ 81
199
een afbeelding zijn van de ware: Koning, Priester, en Profeet; Jezus Christus. Maar zoals eerder duidelijk werd, was het Gods verlangen om, al de mensen tot een koninkrijk en tot priesters te maken. Zij hebben daarom allen deze zalving nodig, om als koning en als priester te kunnen functioneren. Nieuwtestamentische gelovigen zijn in Christus201. Daarom zijn zij ook in Christus gezalfd met de heilige Geest. Zoals Paulus zegt: “Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven202.” Johannes spreekt over deze zalving. (vers 20) Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen.... (vers 2527) En dit is de belofte, die Hij zelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven. Dit heb ik u geschreven over hen, die u misleiden. En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft. (1Joh. 2:20,25-27) Het woord zalving is in zowel vers 20 als 27 vertaald uit ‘chrisma’wat komt van ‘chrio’waar ook ‘Christos’ (Christus) van is afgeleid. Johannes schrijft zijn brief niet aan de leiders maar aan al de leden van de gemeente, de zalving is dan ook voor al de leden. Paulus schrijft over het ontvangen van de heilige Geest: Hij nu, die ons met u bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft. (2Korinte. 1:21-22) Alle gelovigen zijn allen gezalfd, zij hebben ook allen dit zegel op hen gedrukt gekregen en hebben ook allen de Geest tot onderpand in hun harten gekregen. O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is? Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof? (Gal. 3:1-2) Paulus zegt dit tot de hele gemeente, niet alleen tot de oudsten of anderen die voor een speciale taak waren afgezonderd. Dit gebeurde bijvoorbeeld wel bij de afzondering van Paulus en Barnabas voor een speciale taak203, maar voor zij daarvoor werden afgezonderd, hadden zij al wel de Heilige Geest ontvangen. Paulus vraagt aan de gemeente: “hebt gij de Geest ontvangen ten gevolgen van (...).” Hij vraagt hen niet of zij de Geest hebben ontvangen, hij zegt hen ook niet eens bij de gemeenteleden na te gaan wie de Geest hebben, om dan te onderzoeken hoe zij die hebben ontvangen, hij stelt vast, dat zij die hebben ontvangen en 201
Kolossenzen 2:6-12 Galaten 2:19-20 203 Handelingen 13:1-3
202
82
vraagt hen tengevolge waarvan dat is gebeurd. Of dat was ten gevolgen van hun eigen inspanning of ten gevolg van het geloof. Met de uitstorting van de heilige Geest tijdens het Pinksterfeest, ontvangen allen Hem die daar aanwezig waren; niet alleen de apostelen. Petrus zegt die dag in zijn toespraak tot de mensen die daar aanwezig zijn: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. (Hand 2:37-39) In het Nieuwe Testament wordt er verschillende taken en bedieningen genoemd. Niet iedereen is als evangelist, er zijn ook profeten, leraars, herders, opvoeders, etc. nodig204. God heeft verschillende gaven gegeven, ter opbouw van het hele ‘lichaam van Christus’; de gemeente. Personen met de genoemde gaven en bedieningen, zijn zelf ook deel van dat lichaam. De enige groepen, die een enigszins aparte plaats hebben in de kerk, zijn de twaalf apostelen en de honderdvierenveertigduizend. De apostelen hebben het fundament gelegd van de bruid205. En de honderdvierenveertigduizend zullen, net als Johannes de Doper onder het oude verbond, in de geest van Elia, de komst van Christus predikten, dat doen in de grote verdrukking, als de gemeente van de aarde is opgenomen206. Door hun prediking zal een ‘grote schare’in de verdrukking zich bekeren207. Maar zelfs van de apostelen wordt niet vermeld dat zij een bijzondere zalving hebben die niet geldt voor de rest van de gemeente. Van de honderdvierenveertigduizend wordt in de context waarin zij worden beschreven al helemaal niets gezegd wat betrekking heeft op hun zalving208. Het enige wat de Openbaring over hen zegt is dat ze: worden verzegeld, uit de twaalf stammen van Israël komen, en dat ze een onberispelijke levenswandel en toewijding hebben. Nergens is er iets te vinden dat het duidelijk maakt dat hun zalving invloed heeft op de zalving van de andere gelovigen. Telkens is de boodschap van de Bijbel: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal.” De belofte is voor iedereen. De bekering is voor iedereen, de doop is voor iedereen en de gave van de heilige Geest zijn ook voor iedereen. “Zovelen de Here onze God ertoe roepen zal.” Het is mogelijk om de Geest uit te doven209, of om toe te nemen in de kracht van de Geest, te streven naar de gaven van de Geest210, te oefenen in de Godsvrucht211, etc.. En zo ontstaat er dan ook een verschil in dienstbaarheid en kracht binnen de kerk, maar om een zalving alleen toe te kennen aan mensen die ergens voor geroepen zijn (de honderdvierenveertigduizend) is op geen manier hard te maken.
204
Efeze 4:11 1Korinte 3:11, Openbaring 21:14 206 Jesaja 57:1-2, 1Korinte 15:50-52 207 Zie mijn commentaar op Openbaringen “De laatste zeven jaar” ook op elders genoemde Internetadres. 208 Deze zalving blijkt op een andere manier wel maar dan specifiek voor hun taak tijdens de grote verdrukking. 209 1Tessalonicenzen 5:19 210 1Korinte 14.1 211 1Timoteüs 4:7 83 205
De gedachte om de 144.000 met de heilige Geest te zalven komt voort uit een omkering van de voorstelling van zaken. Omdat Russell onderscheid heeft willen maken tussen mensen die naar de hemel en zij die dat niet gaan, heeft hij de link gelegd tussen dat woordje “kleine’van kudde, met twee teksten over de 144.000. Daarom heeft hij deze groep op een bepaalde manier willen ‘toerusten’wat ten koste ging van de ‘gewone’gelovigen. Allerlei kunstgrepen moesten er worden toegepast om aan te tonen dat al de gaven, voor heel de gemeente, nog maar slechts voor deze groep zouden zijn. Dit is echter niet Gods bedoeling geweest. De heilige Geest is het onderpand voor allen die geloven212. Voor allen die behoren tot de kerk, die op vele manieren wordt beschreven in de Bijbel zoals: ‘bruid van het Lam’, ‘nieuw Jeruzalem’, ‘geestelijke huis’, ‘lichaam van Christus’, ‘koninkrijk en de priester’, ‘licht der wereld’, ‘zout der aarde’, etc.. Dat is de gemeente die op zoveel verschillende manieren wordt genoemd. Het zegt niet dat elke aanduiding een andere groep is, net zo min als dat dat niet geldt voor Christus als Hij wordt beschreven als: ‘Lam van God’, ‘Priester der Allerhoogste’, ‘Koning der koningen’, etc. Dat Hij in elke benaming iets of iemand anders is. Wat de Bijbel tenslotte over de heilige Geest zegt in relatie tot de mensen, is dat als ze die niet ontvangen, ze vervloekt zijn. Immers niemand kan zeggen: “Jezus is Here”, dan door de heilige Geest213. Als iemand Jezus niet als Here kan erkennen, kan hij Jezus ook niet als Here liefhebben. Daarover zegt dezelfde brief van Paulus: “Indien iemand de Here niet liefheeft, hij zij vervloekt214.” ’Here’komt van ‘kurios’wat vertaald kan worden met: Here, meester, of heer. Het is dus niet een naam van God (ook de Romeinse keizer was een ‘kurios’). Het is echter voor de christenen wel een aanduiding van God. Van de 748 keer dat het in het Nieuwe Testament voorkomt, is het 667 keer in de betekenis van de ‘Here God’. Bijvoorbeeld in verband met een, ‘engel des Here215’, als Jesaja wordt geciteerd door Matteüs gebuikt hij dat woord als hij zegt: “Bereidt de weg des Heren216”, Jezus gebruikt het woord ook als Hij tegen de duivel zegt: “Gij zult de Here uw God niet verzoeken217”. Hier citeert Hij Mozes in Deuteronomium 6:16 waar staat: “Gij zult JHWH uw God niet verzoeken”. In het Nieuwe Testament wordt het joodse begrip ‘de Here is uw God’ofte wel in het Hebreeuws: ‘JHWH is uw God’in het Grieks vertaald met ‘Kurios is uw God’. Als Paulus zegt dat niemand kan zeggen dat Jezus is ‘kurios’, dan door de heilige Geest, dan zou hij dat, als dat als dat op meerdere manieren kon worden uitgelegd, hebben moeten toelichten. Dat doet Hij niet omdat het voor hem vanzelfsprekend is dat men hem begrijpt. Immers in hoofdstuk 10:26 van dezelfde brief citeert hij psalm 24:1 als hij zegt: “want de aarde en haar volheid is des Here.” Hier vertaalt hij de naam ‘JHWH’met ‘Kurios’. ‘Kurios’is voor een christen niet de keizer, nog een andere gezagsdrager. ‘Kurios’is voor een christen de Almachtige, de Enige. En als Pauls zegt dat Jezus is ‘Kurios’, de ‘Kurios’van wie de aarde en haar volheid is en dat Hij de (enige) ‘Kurios’is die we moeten liefhebben, dan toont hij geen
212
2Korinte 1:22, 5:5, Efeze 1:14 1Korinte 12:3 214 1Korinte 16:22 215 Matteüs 1:20 te onderscheiden van de ‘Engel des Heren’, welke alleen in het Oude Testament voorkomt. 216 Matteüs 3:3 217 Matteüs 4:7 84 213
behoefte om er aan toe te voegen dat de Vader van deze ‘Kurios’nog hogere eer toekomt. Die behoefte heeft hij niet, omdat de Vader en de Zoon dezelfde zijn. Dus ook al is het taalkundig mogelijk om ‘kurios’los te zien van God, voor de gelovigen in het Nieuwe Testament is dat niet zo. Nu zullen sommigen, toch nog willen vasthouden aan de ruimte die het woord ‘kurios’biedt om Jezus wel als heer, maar niet als Heer, te hoeven zien. En ook vele anderen, die sympathiek staan ten opzichte van het gedachtengoed van de ‘New Age’beweging, met vele verlichte meesters, zullen zeggen dat Jezus een here of meester is. Maar dat staat er niet. Jezus is niet een: één van de vele heren of leermeesters. Waarom zou de heilige Geest dan alleen de naam van Jezus als Heer willen benadrukken? Iemand die niet de heilige Geest van God in zich heeft, zal daarom altijd iets willen toevoegen als hij zegt dat Jezus Here is. Zoals: “hij is wel here, maar minder dan de Vader” of, “hij wel here maar niet de enige” of, “dat hij heer is betekent(...)” Als iemand deze behoefte niet kan onderdrukken om dat woord 'Here’uit te leggen, komt dat omdat hij er niet 100% aan toe wil geven, dat Jezus 100% Here; Kurios is, verheven boven elke andere ‘kurios’. Als iemand deze behoefte niet kan onderdrukken is dat een sterke aanwijzing dat de heilige Geest niet in hem is en hij daarom God niet toebehoort: vervloekt is.
85
10. De hel Van oudsher is de ‘hel’die in de Bijbel wordt beschreven als een poel van vuur, een begrip binnen de kerk. Ofschoon het een bedenkelijk manier van ‘evangeliseren’of het geven van ‘zielzorg’is om mensen ‘hel en verdoemenis’te prediken, horen verlossing van zonden en ‘komende toorn218’toch onlosmakelijk tot het goede nieuws. Als immers het goede nieuws is, dat iemand anders voor jou de straf heeft gedragen, is het slechte nieuws, wat daaraan vooraf gaat, dat je tot die straf was veroordeeld. Volgens Russell is de hel geen echte poel van vuur. Wat de bestemming van de doden en dan met name de ongelovigen en de afvalligen, betreft, spreekt hij over de ‘eerste’en ‘tweede dood’. De eerste dood is volgens hem het graf en de tweede dood is een situatie van ‘nietzijn’. De doden zijn er niet meer. Dit onderbouwt hij als volgt. 10. 1. De eerste dood volgens Russell De eerst dood is volgens Russell het graf de Hades. De toestand van dood-zijn. Hiertoe is de hele mensheid veroordeeld wegens Adam’s zonde. Dit is een soort eeuwige droomloze slaap. Niets meer en niets minder. Mensen kunnen van die dood worden gered door ‘geloof te beoefenen in het loskoopoffer van Jezus’maar kennen ze Hem niet, of hebben ze nooit van Hem gehoord, dan zullen ze tot in de eeuwigheid, zich van niets bewust, dood zijn. Tijdens een debat met dr. E.L. Eaton, die optrad als woordvoerder voor een onofficieel verbond van protestantse predikanten in het westelijke deel van Pennsylvania nam Russell het krachtig op voor de stelling: “Dood is dood, en wanneer onze geliefden van ons heengaan, zijn zij werkelijk dood, vertoeven zij nog levend bij de engelen noch in een plaats van wanhoop bij demonen.” Om dit te ondersteunen verweest hij naar schriftplaatsen zoals Prediker 9:5: “De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten.”; Romeinen 5:12: “Daarom, gelijk door een mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben.” en Genesis 2:17: “maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven”219. 10. 2. De tweede dood volgens Russell De tweede dood is volgens Russell de ‘Gehenna’de poel van vuur. Die is voor hen die ondanks dat ze weten van God, er toch voor hebben gekozen niets met Hem te maken te willen hebben. Hij zegt: “De tweede dood, de volledige vernietiging, is de uiteindelijke straf voor allen die, nadat zij losgekocht en tot volle kennis van de waarheid zijn gebracht, en tot het volle
218 219
Lukas 3:7, 1Tessalonicenzen 1:10 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 129] 86
vermogen om daaraan te gehoorzamen, toch de dood zullen kiezen door te kiezen voor een handelwijze van tegenstand tegen God en de rechtvaardigheid220” Deze tweede dood, welke in de Bijbel wordt beschreven als de ‘poel van vuur221’is echter een fictieve- en geen feitelijke plaats. In het commentaar van de Jehova’s getuigen op Openbaring 19:20, waar wordt beschreven hoe de antichrist en zijn valse profeet in de poel van vuur worden geworpen, zeggen zij: “Is dit een letterlijk meer van vuur ? Nee, evenmin als het beest en de valse profeet letterlijke dieren zijn. Het is daarentegen een symbool van volledige, definitieve vernietiging, een plaats waaruit geen terugkeer mogelijk is. (...) Het is beslist geen inferno van eeuwige foltering voor de goddelozen aangezien alleen al het idee van zo’n plaats iets verfoeilijks voor Jehova is222.” Dat deze plaats niet echt is onderbouwen zij echter niet met bijbelteksten maar met redeneringen. Zo redeneren zij bijvoorbeeld: “Indien satan daar (in een poel van vuur) tot in alle eeuwigheid ondraaglijke folteringen zou moeten ondergaan, zou Jehova hem in leven moeten houden. Het leven is echter een gave, en niet een straf.” Over de leer hierover in de kerken zegt Russell: “De theorie van de eeuwig durend pijniging had een heidense oorsprong, hoewel ze bij de heidenen niet de meedogenloze leerstelling was die ze later werd, toen ze geleidelijk aan opgenomen werd in het naamchristendom in de tijd dat die zich in de tweede eeuw met heidense filosofieën vermengde (...)” “en”, zo gaat hij verder: “heeft zo het woord van God verdraaid ten einden aan de godonterende lastering een schijnbaar goddelijke ondersteuning te verlenen. De goedgelovigen van thans krijgen ze dus niet als een erfenis van de Heer, of de apostelen, of de profeten, maar van de schipperende geest die, uit de onheilige ambitie en zucht naar macht en rijkdom en aantallen, waarheid en rede heeft opgeofferd en de leerstellingen van het christendom op schandelijke wijze heeft verdraaid.” Hij vervolgt, “Eeuwigdurende pijniging als de straf voor de zonde was de patriarchen uit voorbije eeuwen onbekend; het idee was onbekend bij de profeten uit het joodse tijdperk; en het was onbekend bij de Heer en de apostelen; maar het is de voornaamste leerstelling van het naamchristendom sinds de grote afval” (the old Theology, 1889)223
220
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 129] Openbaring 20:14 222 Openbaring haar grootste climax is nabij! [blz. 286] Als dan alleen al het idee van zo’n plaats iets verfoeilijks is voor God, waarom omschrijft Hij die plaats dan op die manier, als die plaats zelfs niet eens bestaat? Welke vader dreigt zijn kinderen met zo iets ergs dat hij er zelf van moet gruwelen? 223 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 128] 87 221
Ook redeneren zij op grond van een tweetal bijbelteksten uit Prediker dat een dode geen pijn kan lijden En stellen dat ook vast van de ‘dood’en het ‘dodenrijk’. De geciteerde teksten uit Prediker staan in een context waarin het niet gaat om de toestand van de doden maar van de levenden. Ook zijn zij zeker niet de enigen teksten die hier iets over zeggen, zo blijkt verderop. Er zijn echter nogal wat teksten die stellen dat doden wel pijn kunnen lijden. En wat weten wij van de dood en het dodenrijk dat zij geen pijn kunnen voelen/ Kennelijk kan de dood en het dodenrijk ook ‘opgepakt’worden en elders staat dat de dood op het vale paard en wordt geroepen bij het verbreken van het vierde zegel en dat het dodenrijk hem volgt224. Bovendien staat er niet dat zij in die poel worden geworpen om pijn te lijden. God kan al het kwaad er ook verzamelen om het weg te doen uit de schepping. Uit de informatie uit de Bijbel is er wel reden om aan te nemen dat de dood en het dodenrijk pijn kunnen lijden. Het is dan ook niet verstandig om dit te ontkennen alleen omdat we ons hier geen voorstelling van kunnen maken. De redenering dat het leven een gave is van God en dat God deze gave nooit aan iemand zou geven die slecht is (de draak in dit geval) is vals, en een gevolg van de noodzaak dat de poel van vuur niet een reële plaats kan zijn volgens de Jehova’s getuigen. Het is een manier van redeneren die de bestaande tekst 180o omkeert. Een redenering ook die niet is gebaseerd op enige bijbeltekst maar op een circelredenering. Dat het leven van God als een gave is bedoeld en dat God alleen goede dingen geeft, wil geenszins zeggen dat het ten alle tijden een zegen is om te leven. Er zijn miljoenen mensen die het leven als gevolg van de zonde niet als een gave van God ervaren. Zo is gevoel ook een gave van God, maar zeg maar eens tegen iemand die ondraaglijke pijn lijdt dat het een gave is om gevoel te hebben. Dan moet je ook stellen dat het God is die hem die pijn bezorgt, omdat Hij hem gevoel heeft gegeven. Erger nog, dat hij pijn heeft omdat God de gave van het gevoel niet terug neemt op dat moment. Het is een zelfde redenering als, dat toen God de cherub (lucifer) schiep deze goed was en dat dat wat hij nu dan doet daarom allemaal goed is. Dat is natuurlijk niet zo, omdat er wat gebeurd is waardoor dat wat lucifer doet, niet meer goed is. Zo was het leven ook een gave van God maar er is iets gebeurd waardoor dat niet meer altijd opgaat.
224
Openbaring 6:8 Nu kan hier tegenin worden gebracht dat het symbolische figuren zijn, maar dan zou je ook kunnen zeggen dat het roepen van de cherubs rond de troon, op grond waarvan zij komen symbolisch is en dat het vierde deel van de mensen dat zij doden ook symbolisch is. Dan geef je een uitleg aan het begrip symboliek die ontoelaatbaar is en waardoor je niets meer over de Bijbel kunt zeggen omdat er geen rechter is die de scheidslijn van wat symboliek is en wat niet, aangeeft. In de symboliek gaat het om wat er gebeurd of wat er wordt beschreven. De ‘hoofdrolspelers’ in de symboliek zijn dikwijls beschreven op grond van hun karakter en niet hun uiterlijk. Maar het gaat wel om hen. Ook al ‘zit’ de dood dan misschien niet op een paard; hij zal wel horen dat hij wordt geroepen en hij zal wel met de pest, de wilde dieren en de honger het vierde deel van de mensen doden. Overal wordt de dood als iets met persoonlijke eigenschappen beschreven. Misschien is dat alleen maar om hem begrijpelijk te maken voor de mensen, maar de Bijbel geeft nergens de ruimte om dat zelf te concluderen. Je kunt niet op grond van wat in de Bijbel staat vaststellen dat de poel van vuur geen reële plaats is; omdat de dood en het dodenrijk geen pijn zouden kunnen voelen. Zoals de Bijbel ze beschrijft kunnen ze dat namelijk wel. 88
Dat deze redenering niet klopt, blijkt ook uit de tekst in de Openbaring (19:20) waarvan het beest en de valse profeet wordt gezegd dat zij levend in de poel van vuur werden geworpen225. Het feit dat God leven heeft gegeven en dat dit ten goede is bedoeld, is geen enkele reden om aan te nemen dat het leven van de ziel en de geest van de mens daarom niet eeuwig is. Het gaat om de vraag of God het leven van het wezen van de mens actief instant houdt, of dat dit wezen onsterfelijk is. Het lijkt niet voor de hand liggend dat God ‘energie’blijft steken in het levend houden van de ziel en geest van de mens om deze maar pijn te kunnen laten voelen in de poel van vuur. Maar wat, als de ziel en de geest eeuwig zijn, omdat ze naar het beeld van de Eeuwige zijn geschapen? 10. 3. De ‘eerste’dood (sheole en hades) volgens de Bijbel Het woord ‘hel’of, ‘dodenrijk’is vertaalt in het Oude Testament uit ‘sheole226’en in het Nieuwe Testament uit: ‘hades227’. De ‘gehenna228’wordt omschreven als de ‘poel van vuur229’. De ‘sheole’en de ‘hades’worden beiden dikwijls vertaald met ‘dodenrijk’. De vraag is dan: leert de Bijbel inderdaad wat Russell zegt over (de dood in) de ‘sheole’of ‘hades’dat dit een toestand van dood-zijn is zoals hij zei dat dit is: “noch een plaats waar gestorvenen leven bij de engelen noch een plaats van wanhoop bij de demonen230.” 10. 3. 1. De ‘Sheole’(Sjeool) De sheole is in het Oude Testament het dodenrijk. Dit is zowel een begrip voor de ‘dood’, als de ‘groeve’, als de ‘onderwereld’. ? ? Als Jakob treurt om zijn zoon Jozef die hij dood waant, gebruikt hij dit woord om de dood mee aan te duiden: “Al zijn zonen en al zijn dochters deden hun best hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Neen, rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen. En zijn vader beweende hem231.” Toch spreekt Jakob hier ook over 225
Levend, moet volgens de Jehovah’s getuigen worden gezien als dat ze nog steeds eensgezind weerstand bieden aan Gods volk op aarde (De Openbaring, haar grootste climax is nabij [blz. 186]). Waarmee ze ook hier weer de tekst zo verdraaien dat dit niet slaat op hun levende toestand waarin ze in de poel van vuur worden geworpen maar dat het slaat op iets anders: Een zondige motivatie. Er staat niet in de Bijbel, hoe zij zich voelen of op dat moment gedragen. Zo wordt hier een bijbeltekst waar staat dat ze leven, zo uitgelegd dat ze toch dood zijn en elders, in hun commentaar op Openbaring 20:5 over de overige doden die niet leven werden doen ze dat omgekeerd. Dan wordt dit zo uitgelegd dat zij juist wel levend worden. Ook stellen zij, zo bleek, dat de poel van vuur, net zo min als andere verschijningen in de Openbaring, zoals de beesten uit de zee en de aarde, geen echte dieren zijn, geen echte brandende poel is. Dat zou best kunnen, ofschoon de Bijbel wat dit betreft deze plaats, in tegenstelling tot de antichrist en diens profeet, ook buiten de Openbaring om met vuur in verband brengt. Maar zelfs als het niet een echte poel van vuur is, is het verblijf er toch wel vergelijkbaar. Net zoals de eigenschappen van de beesten uit de zee en de aarde wel zijn zoals ze zijn beschreven, ook al zien ze er anders uit. 226 Deuteronomium 32:22 227 Matteüs 16:18 228 Matteüs 10:28 229 Openbaring 19:29 230 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 129] 231 Genesis 37:35 89
het gaan naar de plaats waarvan (hij denkt) dat zijn zoon al is. De gedachte van het verenigd worden met de overige doden, is vrij gangbaar in het Oude Testament. ? ? Als Mozes en Aäron sterven, zegt God: dat zij bij hun voorgeslacht vergaderd worden232. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat dit vergaderen zal zijn op dezelfde plaats, als waar God een paar versen eerder in datzelfde hoofdstuk over spreekt, als Hij zegt: “Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen.” (Deuteronomium. 32:22) Als Mozes tot zijn voorvaderen wordt verzameld, is dat niet in figuurlijke zin, in het graf. Van Jakob zou je dat nog kunnen zeggen, als hij wordt bijgezet in hetzelfde graf als waar Abraham en Isaak in zijn gelegd, maar dat is in het geval van Mozes op de berg uitgesloten. Als Jezus vele honderden jaren later wordt verheerlijkt op de berg, verschijnen hem Mozes en Elia233. Mozes moet dan toch ergens ‘vandaan’komen. ? ? “De Here doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen234.” Dit is ook een aanduiding dat het dodenrijk niet eenvoudig met ‘graf’kan worden vertaalt. Het is een plaats waar men naar toe gaat en uit terug kan komen. ? ? Het dodenrijk is een plaats waar schimmen zijn: “Maar hij weet niet, dat daar schimmen zijn, dat haar genodigden zijn in de diepten van het dodenrijk235.” ? ? De verborgenheid van het dodenrijk liggen open voor de Here. “Dodenrijk en verderf liggen open voor de Here, hoeveel te meer de harten der mensenkinderen!236” Dit kan alleen enige betekenis hebben als er iets in het dodenrijk verborgen is. Het is zinloos om zoiets te zeggen over de kluit aarde waar de botten van de overledenen in zijn achter gebleven. ? ? Het dodenrijk is ook een plaats waar de verstandige aan kan ontkomen. “Het pad des levens gaat voor de verstandige opwaarts, opdat hij ontwijke het dodenrijk beneden237.” ? ? Duidelijk is dat het dodenrijk de ‘Sheole’de plaats is voor de satan. Van hem wordt niet alleen in het Nieuwe Testament gezegd dat hij in de poel van vuur zal worden geworpen238. Ook in het Oude Testament wordt dat beschreven: “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegde nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve.” (Jesaja 14:13-15) Het is dan misschien zo dat bij het lezen van verschillende van de oudtestamentische teksten over de ‘sheole’niet altijd direct aan de ‘poel van vuur’wordt gedacht, maar het is zeker geen plaats waar men onbewust van zichzelf de eeuwigheid doorbrengt. De meeste teksten die spreken over de dood en het dodenrijk, spreken daar met afschuw over.
232
Deuteronomium 32:50 Matteüs 17:3 234 1Samuël 2:6 235 Prediker 9:18 236 Prediker 15:11 237 Prediker 15:24 238 Openbaring 20:10 233
90
2Samuël 22:6 banden van het dodenrijk hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. Job 11:8 Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten? Job 26:6 Het dodenrijk ligt voor Hem open, het verderf heeft geen bedekking. Psalm 9:17 De goddelozen keren om naar het dodenrijk, al de volken die God vergeten. Psalm 18:5 banden van het dodenrijk hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. Psalm 49:15 Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk, want Hij zal mij opnemen. sela Psalm 55:15 De dood overvalle hen, laten zij levend in het dodenrijk neerdalen; want boosheid is in hun woning, in hun binnenste. Psalm 86:13 want uw goedertierenheid is groot jegens mij, Gij toch hebt mijn ziel gered uit het zeer diepe dodenrijk. Psalm 116:3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. Prediker 9:18 Maar hij weet niet, dat daar schimmen zijn, dat haar genodigden zijn in de diepten van het dodenrijk. Prediker 15:11 Dodenrijk en verderf liggen open voor de Here, hoeveel te meer de harten der mensenkinderen! Prediker 15:24 Het pad des levens gaat voor de verstandige opwaarts, opdat hij ontwijke het dodenrijk beneden. Prediker 23:14 gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk. Prediker 27:20 Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk; even onverzadelijk zijn de ogen des mensen. Jesaja 5:14 Daarom doet het dodenrijk zijn keel wijd open en spert het zijn muil op, mateloos, zodat daarin verzinkt de luister van dit volk, zijn menigte, zijn gedruis en al wat daarin dartel is. Jesaja 14:9 Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten; het wekt de schimmen voor u op, al de bokken der aarde; het doet alle koningen der volken van hun tronen opstaan. Jesaja 14:15 Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve. Jesaja 28:15 Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen. Jesaja 28:18 Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden. Wat de oudtestamentische tekst van Prediker (9:5) betreft welke Russell aanhaalt: “De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten.” 91
Dat zij ‘niet weten’staat in de context van ‘iets (loon) te verwachten’. Als Prediker zegt: dat er in het dodenrijk geen werk, kennis en wijsheid is (9:11), is dat in de context van een oproep om de tijd op aarde nuttig te besteden. Bovendien is dat wat er staat niet geschreven als een leerregel over de toestand van de doden. Prediker overpeinst de zin van het leven op aarde en het nut van alle dingen. En stelt dan vast dat een ieder hetzelfde lot staat te wachten en dat levende beter af zijn dan doden. Prediker bedoeld daar geenszins mee te zeggen dat de doden nergens meer zijn. Iets verder zegt hij over de doden namelijk “dat hun geest terug gaat naar God239”. Dat kan niet als de geest in ‘het graf’blijft. En hij zegt: “Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.” (Pred. 12:14) Prediker was zich er dus wel degelijk van bewust dat de mens verantwoording moest afleggen tegenover God van zijn daden en dat dit ook niet zonder gevolgen zou zijn. Het begrip ‘sheole’is geen eenduidig begrip met maar één betekenis. Net zomin als ‘vlees’dat is. Dat is ook naast een spierweefsel een aanduiding voor de zwakte van de mens.
Wat zegt de Bijbel over de ‘hades’ De ‘sheole’is het Hebreeuwse woord voor het Grieks ‘hades’. Als Petrus in zijn toespraak tot het volk op het Pinkstefeest Psalm 49:15 citeert, wordt daar het oudtestamentische ‘sheole’ met ‘hades’vertaald. Het woord dodenrijk is in het Nieuwe Testament elf keer vertaald uit het grondwoord hades. Waarvan twee keer in het citaat van psalm 49 en twee keer als waarschuwing tot Kafarnaum. Wat zegt de Bijbel allemaal over hades? ? ? De hades heeft poorten en kan iets of iemand overweldigen: “En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.” (Matt. 16:18) ? ? Jezus zegt over de hades, in de gelijkenis van de arme Lazarus, dat het een plaats is waar de rijke man werd gepijnigd. Lazarus kwam echter na zijn dood “in de schoot van Abraham” terecht. Een aangename plaats: “Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot.” (Luk. 16:23) ? ? Verder is de hades een plaats welke is afgeschermd met poorten, waarvan Jezus de sleutels heeft: “en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.” (Openb. 1:18) ? ? De dood en het dodenrijk blijken als twee aparte entiteiten te worden beschouwd. Het dodenrijk volgt de dood: “En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren van de aarde.” (Openb. 6:8) ? ? Ze geven, voor het grote oordeel voor de troon, hun doden: “En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken.” (Openb. 20:13) 239
Prediker 12:7 92
? ? Beide worden de dood en het dodenrijk in de poel van vuur geworpen: “En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs.” (Openb. 20:14) Bij het lezen van de teksten die betrekking hebben op de hades wordt duidelijk dat deze een plaats is waar je maar beter niet door kunt worden overweldigd, of als ‘rijke man’uit de gelijkenis van Jezus in Lukas (16) in terecht kunt komen.
Wat zegt de Bijbel nog meer over het dodenrijk? Hierboven bleek dat Saul, als hij in de ergste crisis van zijn leven is, Samuël, die al dood is, laat oproepen240. Waar Samuël vandaan komt, zegt de Bijbel niet. Er staat niet bij dat hij opkomt vanuit het dodenrijk. Wel is bekend dat Samuël begraven werd in Rama241 en dat Saul hem liet oproepen te Endor242. Dit ligt geografisch niet vlak bij elkaar. Dus de veronderstelling van Russell, dat de ziel ‘in het graf’is, kan niet letterlijk worden gezien. Een andere plaats waar doden zijn is de ‘gevangenis’. Petrus spreekt daarover als hij zegt dat Jezus daar na zijn sterven heen is gegaan en dat daar de geesten zijn die ongehoorzaam waren geweest ten dagen van Noach243. Dan is er ook nog een plaats waar geesten zijn: de ‘afgrond’; de ‘abyss244’. Er zijn geen aanwijzingen in de Bijbel dat daar ook mensen zijn. Waarschijnlijk is dat de plaats waar Petrus over spreekt als hij het heeft over de plaats waar engelen worden bewaard die gezondigd hadden: een ‘plaats van krochten der duisternis245’. Waarschijnlijk is dit ook de plaats waar de demonen, die Jezus uitdreef bij de bezeten man te Gardarenen, om smeekten niet in te worden geworpen246. Wat is er nog meer over het dodenrijk te zeggen? Iemand die geestelijk dood is, hoort in het dodenrijk en niet in Gods koninkrijk (het paradijs). Om in het paradijs te kunnen komen, moet hij opnieuw geboren worden247. Het feit dat een moordenaar de eerste is die in het paradijs kwam, bewijst dat men er niet kan komen als beloning voor goede werken. Zo worden er verschillende plaatsen genoemd waar de gestorvenen, na hun dood op aarde, verblijven in: het ‘paradijs’; de ‘schoot van Abraham’, of in het dodenrijk: ‘sheole’; ‘hades’, de ‘gevangenis’waar geesten verblijven en de ‘gehenna’de poel van vuur. Als de dood en de poel van vuur niets anders zou zijn, dan een eeuwige bewusteloosheid waarbij de mens gewoon niet meer bestaat, waarom zou dan Jezus zijn leven hebben gegeven om hen hiervan te redden? Is het dan voor God en mensen een ondraaglijke gedachte dat ze er 240
In het hoofdstukje dat ging over de ziel 1Samuel 25:1 242 1Samuel 28:8 243 1Petrus. 3:19 244 Openbaring 9:1 245 2Petrus 2:4 246 Matteüs 8:29-31 247 Johannes. 3:16 241
93
gewoon ‘niet meer zijn’? Zou Jezus zich hebben laten bespotten, geselen en dood laten martelen om de mens hiervan te redden? Hij heeft er, met alle respect gesproken, toch ook geen moeite mee dat de dieren een dergelijk lot ondergaan? Dieren die nog niet eens gezondigd hebben. Dieren die geen benul van goed of kwaad hebben. Waarom zou hij dan zijn hemelse waardigheid afleggen om een ander soort schepselen dan dieren wel te redden? Omdat het mensen zijn? Omdat ze er anders uitzien dan dieren? Ze vragen niet eens naar Hem en doen voortdurend dingen die Hem pijn doen. Het zal voor veel mensen een verlichting zijn als ze er ‘gewoon’niet meer zijn. Als ‘het er niet meer zijn’gelijk is aan de poel van vuur, wat is dan een ‘ondervraging’door de geheime politie van een van de vele diktators of wat sommige kankerpatiënten lijden. Dan waren we voor we werden geboren ook in de poel van vuur: toen waren we er ook niet en van niets bewust. Het lijkt dan wel van veel liefde tot God te getuigen, door te stellen dat we het er niet meer zijn (en daarom niet meer Gods aanwezigheid ervaren) even erg vinden als een poel van vuur, maar feitelijk is het een drogredenering die afbreuk doet van wat er in de Bijbel staat. Het is gewoon niet waar dat een droomloze slaap, waarin we niets weten en ons van geen ding bewust zijn, vergelijkbaar is met een poel van vuur. Dat kan ieder mens, elke nacht ‘vaststellen’. Het is ook maar net hoe je tegen zo’n situatie van ‘niet-zijn’aankijkt. Voor Boeddhisten is dit de hemel; het nirvana. Dit betekent letterlijk ‘uitgewaaid’: het ophouden van het persoonlijk bestaan aan het einde van een reeks levens. Kennelijk is dat wat Russell heeft bedacht voor hen niet zo’n afschrikwekkend iets. Dat komt niet omdat zij geen gewone mensen zijn. Reken maar dat zij een poel van vuur niet met de hemel verwarren. Russells interpretatie van de poel van vuur is veel eerder verkeerd. Jezus heeft al die moeite niet gedaan omdat mensen er anders uitzien dan dieren. Hij deed die moeite niet, omdat we er anders niet meer zouden zijn. Hij deed dat omdat die mens naar zijn beeld is geschapen en daarom eeuwig is. Het goede nieuws is dat God naar hen heeft omgezien om hen te verlossen. Jezus is gekomen en onderging de vreselijkste dingen, zodat wij die niet zouden hoeven ondergaan; door de straf voor ons te dragen om ons te redden uit een uitzichtloze situatie, zodat onze plaats niet hoeft te zijn waar wij door onze zonden op af stevenen. De poel van vuur. 10. 3. 2. De tweede dood (‘Gehenna’of ‘poel van vuur’) volgens de Bijbel De ‘gehenna’is de ‘tweede dood’. De plaats waar volgens Russell mensen komen nadat ze willens en wetens God niet gehoorzamen. Waarop is het idee van de poel van vuur gebaseerd? De Bijbel beschrijft: En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs. (Openbaring 20:11-14) 94
Wie komen daar: “indien wij opzettelijk zondigen nadat wij tot de erkentenis van de waarheid zijn gekomen, er geen offer voor ons overblijft maar een vreselijk vooruitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur248.” Dit zegt zoveel als dat mensen die van zijn geloof afvallen, of mensen die op het moment dat ze de waarheid van het evangelie inzien (en dus moeten erkennen) en het dan afwijzen, in de tweede dood terecht komen. Maar het zegt niet dat zij de enige zijn die dat lot zullen ondergaan. De Bijbel leert inderdaad dat de eerste dood niet hetzelfde is als de tweede. Het is niet zo dat mensen direct na hun overlijden naar de ‘hel’of de ‘hemel’gaan. Zoals boven bleek, zijn er verschillende benamingen voor het ‘gebied’waar gestorven gelovigen en verschillende namen voor dat waar gestorven ongelovigen nu zijn. Na de ‘eerste dood’gaan zij naar de ‘schoot van Abraham’het ‘paradijs’of zij gaan naar de ‘sheole’; de ‘hades’. Dit zal zo blijven tot het oordeel voor Gods troon. Dan zullen allen wiens naam niet zijn geschreven in het boek des Levens worden geworpen in de poel van vuur. Maar, leert de Bijbel, de dood en het dodenrijk (hades) zullen ook in de poel van vuur worden geworpen249. Dus zelfs als de doden ‘alleen maar’in de hades terecht komen, zal hun de poel van vuur wachten.
De Gehenna; de poel van vuur in het Oude Testament Russell zegt dus dat het idee van een poel van vuur onbekend was in het Oude Testament. Is dat zo? ? ? Jesaja profeteert: “En te dien dage zal het geschieden, dat de Here bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op de aardbodem. En zij zullen bijeengebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil, en zij zullen opgesloten worden in een kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht worden.” (Jesaja. 24:21-22) Het ‘heer der hoogte’zijn de legers van de hoogte. Als die in één adem met de koningen der aarde op de aardbodem worden genoemd, is het duidelijk dat zij niet tot deze koningen horen. Met andere woorden, het zijn God vijandige legers die niet van deze aarde zijn, maar van de hoogte, het zijn legers van demonen. Zoals die ook in Openbaring (12:7) worden beschreven als de engelen van satan. Demonen die oorlog voeren tegen de engelen die onder Michaël staan. Zij worden in een kuil bijeengebracht en opgesloten in een kerker, waarna zij na vele dagen rekenschap moeten afleggen. Er is geen aanwijzing dat dit van hun geloof afgevallen mensen zijn. Het woord ‘kuil’komt van ‘bowr’wat zowel een (regen)put is250 als een kerker251. Het is ook een aanduiding voor het dodenrijk:
248
Hebreeën 10 Openbaring 20:14 250 Jozef werd door zijn broers in een ‘bowr’ geworpen Genesis 37:20 251 Jozef werd uit de ‘bowr’ (kerker) gehaald en tot farao gebracht Genesis 41:14 95 249
“Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve (bowr).” (Jesaja. 14:15) Dat “het te dien dage zal geschieden” (24:21) betekend niet dat deze kuil alleen voor die mensen en die gelegenheid wordt ‘ingericht’, immers ook ‘Edom en zijn koningen’zijn er nu al: “Daar is Edom, zijn koningen en al zijn vorsten, die, in weerwil van hun macht, zijn gelegd bij hen die zijn geveld door het zwaard. Ook zij liggen bij onbesnedenen, bij hen die in de groeve zijn neergedaald.” (Ezechiël. 32:29) ? ? Verder profeteert Jesaja over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, dat dan, al wat leeft zal komen om zich neer te buigen voor God. Jesaja zegt dat dan ook: “Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen.” (Jesaja. 66:22-24) Hier is wel sprake van mannen die God afvallig geworden zijn. De tekst toont dat de uitspraak van Russell dat: “het idee (van een eeuwigdurende pijniging als straf voor de zonde) bij de profeten uit het joodse tijdperk onbekend was252”, onjuist is.
Jezus zegt over de hel: ? ? “Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. (Matt. 5:22) ? ? En “Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen wordt.” (Matt. 5:29) ? ? Zo ook: “En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare.” (Matt. 5:30) ? ? En “En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel.” (Matt. 10:28) ? ? En “Slangen, adderengebroed, hoe zult gij ontkomen aan het oordeel der hel?” (Matt 23:33) ? ? Aan het einde van Matteüs spreekt Jezus met zijn discipelen over de toekomst en het oordeel. Hij zegt hierover: “ Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven253.” De Nieuwe Wereld vertaling vertaalt eeuwige straf: ‘kolasis’, met ‘afsnijding’, waarmee volgens hen wordt bedoeld, afgesneden van God. Dit zou volgens hen worden 252 253
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 128] Matteüs 25:44-46 96
gesymboliseerd door de beschrijving van de poel van vuur. Zij verwijzen in de voetnoot van bovenstaande vers van Matteüs naar 1Johannes 4:18 waar staat dat ‘vrees verband houdt met straf254’: Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf (Kolasis) en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde.” (1Johannes. 4:18) Dat is wat Johannes schrijft en wat iedereen kan beamen is dat vrees in verband staat met straf: sociale, verbale, fysieke of wat voor straf dan ook. Zo is ons geweten in onze jeugd geprogrammeerd. Niemand is bang voor, zoals de NW vertaling stelt: “de beperkingen die de vrees oplegt.” Eerder is de vrees voor straf een aanleiding voor mensen om zichzelf beperkingen op te leggen. Ook al zou afsnijding een correcte vertaling zijn van kolasis, dan zegt dat nog niet dat die afsnijding niet een echte poel van vuur kan zijn. En omdat de Bijbel er geen ruimte voor laat dit te veronderstellen, is het niet anders dan logisch om hier wel vanuit te gaan.
Paulus zegt over de hel ? ? Een uiteenzetting van het oordeel staat ook in de 1e brief aan de Tessalonicenzen. De gemeente daar heeft veel te lijden van de heidenen. Dit zijn dus mensen die, om wat voor reden dan ook, niet in Christus geloven. Van hen kan dus niet gezegd worden dat ze van hun geloof in Christus afgevallen zijn. Feitelijk is er heel weinig tot niets van hen te zeggen omdat de Bijbel daar niets over vertelt. Toch zegt Paulus over het lot van die mensen, dat als God komt: “Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn; want ons getuigenis heeft geloof gevonden bij u.” (2Tessalonicenzen. 1:3-10) De straf gaat naar: “hen die God niet kennen en (hen) die het evangelie van Jezus niet gehoorzamen”. “Deze zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren.” Duidelijk is dat hier sprake is van een eeuwige toestand op een plaats van verderf. 10. 3. 3. Mensen die van ‘niets weten’ De Bijbel leert wat de onschuld van de mensen betreft: “Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft 254
Wat zij vertalen met “vrees legt een beperking op”. Dit is een gekunstelde vertaling. ‘kolasis’ betekent zeker in deze context geen ‘beperking’. Beperking en afsnoeïng zijn ongelukkig gekozen woorden om het woord straf te omzeilen. Kolasis duidt op straf en tuchtiging (TDNT). Beperking en afsnoeïng kun je wel als straf interpreteren maar het heeft veel minder de betekenis van het oordeel waar de Bijbel elders over spreekt. Jezus zegt zelfs in de gelijkenis van de wijnstok dat Hij de ranken aan Hem die vrucht dragen snoeit (afsnijden). (Johannes 15:2) Nu ligt daar wel een ander woord aan ten grondslag maar het zegt wel iets over zo’n woord. 97
het hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.” (Romeinen. 1:12-19) En: “allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Romeinen. 3:23). Niemand zal in zijn onschuld de gevolgen voor de zonde ontlopen, omdat niemand zonder zonden is. Iedereen zal dit zelf moeten dragen, als hij deze niet door Jezus laat verzoenen. Dat wordt ook duidelijk als het oordeel voor Gods troon wordt beschreven. “En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.” (Openb. 20:1115) De mensen die niet beschreven staan in het boek des levens, worden geoordeeld op grond van hun werken. Omdat niemand op grond van diens werken rechtvaardig kan zijn voor God, worden deze mensen veroordeeld255. Niet omdat ze allemaal heel veel slechter zijn dan de mensen wiens naam wel staat in het boek des levens. De mensen wiens naam staan in het boek des levens hebben tijdens hun leven hun tekortkomingen en zonde laten verzoenen. Daarom kon God hen ‘opnieuw geboren’laten worden, waardoor ze het ‘geboorterecht’voor de nieuwe schepping kregen. 10. 3. 4. Wie gaan naar de hel en waarom Dat er ook mensen willens en wetens God niet willen dienen en zich zo hebben verhard dat ze door God zullen worden veroordeeld, is een droevig gegeven. Toch is dat, niet de belangrijkste reden waarom de poel van vuur bestaat. De poel van vuur, leert de Bijbel, is bereid voor de duivel en zijn engelen256. Deze is niet voor de mensen bedoeld. De mensen zijn echter door hun zonden slaven geworden van de zonde. En de duivel is als ‘openbare aanklager’degene die deze zonde voor God in herinnering houdt257. Een ander aspect wordt aangegeven als Paulus zegt: “Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid258?” De mens wordt door de zonde, die wordt getoetst aan de wet, veroordeeld.
255
Romeinen 3:20, Galaten 3:20 Matteüs 25:41 257 Openbaring 12:10 258 Romeinen 6:16 256
98
De wet is niet zomaar een aantal regels, die God heeft bedacht om het de mens moeilijk te maken; de wet is de uitdrukking van zijn Wezen. Door ze gehoorzamen aan de wet is hun bestemming gelijk aan die van God, die leven is. Maar door te gehoorzamen aan de zonde en de slang, werd Adam slaaf van de zonde en werd zijn bestemming gelijk aan die van de zonde en de slang. En de bestemming van de zonde is de dood. Jezus heeft de mensen vrij gemaakt van de dood, door diens dood, wat zijn bestemming was geworden, op zich te nemen en voor hem te sterven. Daardoor heeft de satan, als aanklager, niets meer tegen God te zeggen over hun overtredingen. Tenminste als zij het ‘geschenk’van Jezus’sterven accepteren. Dit geschenk zal iemand alleen accepteren als hij zich bewust is van zijn eigen dood, als gevolg van zijn zonden; als hij weet dat hij zonder dat geschenk zelf de (eeuwige) straf zal moeten ondergaan in de bestemming (poel van vuur) die eigenlijk alleen was bedoeld voor de duivel en zijn engelen. Als hij in gehoorzaamheid aan Gods wil zal willen leven, dan is zijn bestemming niet slavernij aan de zonde, maar kindschap van God. Zoals de gelovigen te Rome, tegen wie Paulus zegt: “Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is259.” Uit de visie van Russell op de hel blijkt ook weer dat hij een verkeerd begrip van God en diens reddingswerk voor de mensen had. Door het zo te stellen dat mensen alleen in de poel van vuur worden geworpen als ze willens en wetens niet hebben geleefd zoals God dat wil, maakt hij de hel in beginsel tot een ‘strafkamp’. Een plaats waar je door God naar toe wordt gestuurd als je ‘je best niet hebt gedaan’op aarde; als je geen ‘goed mens’bent geweest. Dat is een verkeerde voorstelling van zaken. God zit niet zoals een koning in vroeger tijd op zijn troon, die als hij een goede bui heeft, mild en als hij een slechte heeft, streng straft. Hij heeft geen behagen in de dood van een zondaar260. Ook niet als ze eenmaal voor zijn troon staan en worden veroordeeld. Reken maar dat de mensen dan een beroep zullen doen op zijn genade. En Hij is dan echt niet minder genadig dan dat Hij dat was, voor die mensen stierven, toen ze nog wel kans hadden op vergeving. Als onze behoudenis alleen af zou hangen van de mildheid van God op dat moment, zou Hij nooit zijn eigen Zoon hebben laten kruisigen. Dat zou een traditionele koning ook nooit (hoeven) doen. Als Hij alle macht had om te handelen zoals Hij zelf zou willen, op de dag dat de mensen voor zijn rechterstoel moeten komen, dan zouden er naar alle waarschijnlijkheid maar zeer weinig mensen worden veroordeeld. Dit is echter niet zo. En het idee dat God op dat moment niet kan handelen overeenkomstig zijn gevoel, gaat het er bij veel mensen slecht in; dit zou in strijd zijn met zijn almacht. Met als gevolg dat ze niet begrijpen dat het nodig was dat Jezus voor hun zonden stierf. Velen hopen op voldoende krediet bij God, omdat zij toch ‘hun best’hebben gedaan, of zij stellen: “als er iemand wel naar de hemel gaat is hij het wel, hij stond altijd klaar voor zijn medemens, etc..” Het gaat er op die dag niet om wie het minst of het meest gezondigd, noch of iemand goed, beter of best geleefd heeft. Het gaat erom of je naam staat in het boek des levens! Daar is (zelfs) God op dat moment aan gebonden. God is rechtvaardig en zijn eigen aard verloochenen 259 260
Romeinen 6:17 Lukas 15:7 99
kan Hij niet. God kan niet zijn eigen wet overtreden door mensen die schuldig zijn, voor onschuldig te houden. Het voorbeeld is wel eens gegeven dat een rechter die de schuldige arme vrijspreekt omdat deze arm is, een slechte rechter is. Spreekt hij recht en veroordeelt hij de arme tot een boete, welke hij vervolgens uit zelf boor die arme betaalt, dan is deze rechter zowel rechtvaardig als barmhartig. De mens is door zijn zonden slaaf van de zonde geworden en zal door de zonde worden meegesleept: in de dood. God kan niet anders dan de mens schuldig verklaren. Maar Hij betaalt door de dood van Jezus Christus vervolgens de straf uit eigen ‘middelen’. Als mensen niet tijdens hun leven op aarde, opnieuw geboren zijn, door hun dood te erkennen, deze middels de doop te belijden, de zonden die deze dood veroorzaken te laten verzoenen en zo ingeschreven worden in het boek des levens, is het te laat. Zoals de Bijbel zegt: “Zoals een boom is gevallen zo blijft deze liggen261.” Na de eerste dood kan iemand niet meer wederom worden geboren en doden kunnen het koninkrijk van God niet beërven. De fundamenten van Russells gedachtengoed waren verkeerd. En daar komen ook verkeerde conclusies uit voort. Wat de hel aangaat is dat de aanleiding geweest voor de belangrijkste van zijn ideeën. Als tiener kon hij zich al niet met deze gedachte verzoenen. Hij redeneerde: “Een God die zijn macht zou gebruiken om menselijke wezens te scheppen van wie hij van tevoren wist, ja, die hij daartoe bestemde, dat zij voor eeuwig gepijnigd zouden worden, kon noch wijs noch rechtvaardig of liefdevol zijn. Zijn maatstaf zou lager zijn dan die van vele mensen.” Hij kon eenvoudig niet de algemeen erkende leerstellingen van de kerken aanvaarden. Hij legde uit: “geleidelijk begon ik in te zien dat de geloofsbelijdenissen, hoewel ze elke enkele elementen van waarheid bevatten, in hun totaliteit misleidend en in strijd met Gods Woord waren262.” De hel was in zijn ogen niet met de liefde van God te verenigen. Om dat dan ‘op te lossen’ heeft hij de Bijbelteksten, die ruimte laten om te denken dat de ziel sterft en teksten van gelovigen uit het Oude Testament over hun gang naar het dodenrijk, zoveel nadruk gelegd dat de hel geen aanstoot meer gaf. Wat dit betreft heeft Russell de Bijbel aangepast bij zijn ideeën inplaats van andersom. Terwijl de Bijbel als we deze zelf laten spreken als een scherp zwaard is wat van een scheidt wat van de ziel en wat van de geest is wat van God en wat van de mens is263. Als mensen niet naar de hel zouden gaan, (omdat dit niet te rijmen is met een godsbeeld) moet hun ziel wel sterfelijk zijn, anders moet deze ergens blijven. Dus bestond er ook een noodzaak om dit bijbels te onderbouwen. Om dit te kunnen, worden alle teksten die er in de Bijbel over staan, niet letterlijk, maar symbolisch geïnterpreteerd. Maar is dan de vraag: “waar gaan ongehoorzame en ongelovige mensen dan heen als ze niet letterlijk naar de hel gaan?” Deze vraag werd beantwoord met de tekst uit Ezechiël waar staat dat de ziel die zondigt moet sterven, de tekst uit Prediker waar staat dat de doden niets weten en het oudtestamentische 261
Prediker 11:3 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 43] 263 Hebreeën 4:12-13 100 262
gebruik van het woord hades (dodenrijk). Beide genoemde teksten moeten dan wel uit hun verband worden gehaald, het begrip van het dodenrijk in het Oude Testament moet eenzijdig worden benadrukt en er moeten veel moeite worden gedaan om een veelvoud van andere teksten zo te interpreteren dat die, deze theologische redenering ook lijken te ondersteunen. Een gevolg voor het mensbeeld was, dat de mens geen ziel meer heeft, maar een ziel is. Daarom moeten orgaantransplantaties en bloedtransfusie ook wel gevolgen hebben voor hun ziel. Een ander gevolg is, dat als de doden nergens zijn, Christus dus niet God kan zijn, omdat dit zou betekenen dat God met het sterven van Christus nergens meer zou zijn. Het gevolg is ook, dat als niet alle mensen worden veroordeeld voor hun zonden in de poel van vuur, ze ook niet van die plaats hoeven te worden gered. Om mensen dan tot hun oorspronkelijke bestemming, op de zondeloze aarde, te krijgen moeten ze niet van de poel van vuur worden gered, maar van hun dood, wegens Adams zonde, worden ‘genezen’. Russells idee daarom van Jezus sterven heeft dan ook meer weg dat het een ‘medicijn’is tegen de dood, dan wat het is: het plaatsvervangend sterven in het oordeel van God als Hij de schepping zuivert van de zonde. Een zuivering ter voorbereiding voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Russells ideeën geven een heel andere kijk op het sterven van Jezus.
Wedergeboorte Maar of je het nu noemt dat mensen moeten worden ‘genezen’of ‘gered’is nog niet het aller belangrijkste. Het is veel ernstiger dat Russell de gelovige de wedergeboorte, welke noodzakelijk is om in het koninkrijk van God binnen te kunnen gaan264 en zo gered te kunnen worden van dit oordeel, heeft afgenomen en aan de 144.000 ‘gegeven’265. Als Nicodemus, uit angst voor zijn collega’s schriftgeleerde, in de nacht bij Jezus komt omdat hij toch wel graag wil weten wat Jezus te zeggen heeft zegt Jezus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder, die uit de Geest geboren is. Nikodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kan dit geschieden? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij zijt de leraar van Israël, en deze dingen verstaat gij niet? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben, en gij neemt ons getuigenis niet aan. Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek? En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen. En 264
Johannes 3:5-6 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 145] Zie hierover ook het hoofdstuk van de 144.000. 101
265
gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe (Joh. 3:115). Nicodemus kwam vanuit zijn eigen verlangen om iets van Jezus te weten. Jezus gaat dan ook helemaal niet in op de tamelijk uitgebreide inleiding van Nicodemus; Hij wist waar hij voor kwam, al voor hij de vraag stelde. Jezus zegt dan tegen Nicodemus dat: “iemand, opnieuw geboren moet worden wil hij het koninkrijk van God binnen gaan.” Dat is ook precies het antwoord op de vraag die Nicodemus wilde stellen. Het is onwaarschijnlijk dat Nicodemus, met gevaar voor herkenning, ‘s nachts naar Jezus toegaat om zijn advies te vragen over één of andere kwestie, betreffende bijv. de landelijke politiek. Als Nicodemus dan met een vraag, over zijn eigen zieleheil, naar Jezus gaat, dan is het ondenkbaar dat Jezus hem iets zou zeggen dat helemaal niet op zijn vraag in zou gaan om iets over de 144.000 gaan profeteren. Temeer omdat Nicodemus daar niet voor komt, noch daar naar vraagt. Het zou toch wel vreemd zijn als Jezus zich zo weinig van Nicodemus zou aantrekken dat Hij hem een boodschap zou geven, waarmee hij de indruk wekt dat deze voor hem is bedoeld, maar wat in feite helemaal niet zo is. Het koninkrijk van God, waar Jezus het over heeft, is niet van deze aarde. Er zijn geen twee verschillende koninkrijken waarvan je kunt zeggen dat het koninkrijk der hemelen voor de 144.000 is en het koninkrijk Gods voor de overige gelovigen. Als Pilatus Jezus naar zijn koningschap vraagt, zegt Hij hem: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd. (Joh 18:36) Het koninkrijk der hemelen en het koninkrijk van God worden ook door elkaar gebruikt. Over de rijke zegt Jezus tot zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk der hemelen binnengaan. Wederom zeg Ik u, het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.” (Matt. 19:23-24) Met andere woorden: “Ik zeg het nog een keer...” de eerste keer zegt Jezus dat over het koninkrijk der hemelen en de tweede keer in één adem het koninkrijk Gods. Hij zegt niet dat ze behalve het koninkrijk der hemelen, ook moeilijk het koninkrijk Gods binnen kunnen gaan. De wedergeboorte is dus voor allen die Jezus willen gehoorzamen en Gods koninkrijk willen binnengaan, niet alleen voor de 144.000. Als wij niet wederom geboren worden; geboren worden uit water en uit Geest, hebben we geen deel aan Gods koninkrijk! En dat heeft Russell zijn volgelingen afgenomen! Wat de hel betreft, gaat het er niet om of de we het al dan niet leuk vinden dat deze bestaat. Maar als deze plaats van verschrikking er om wat voor reden dan ook, een reden die wij misschien niet altijd (willen) begrijpen, bestaat: Als deze plaats die is bereid is voor de duivel en zijn engelen nodig is, om de nieuw hemel en aarde vrij van zonde te houden, omdat de ziel van de mensen en die van de engelen wel eeuwig is, en zij dus wel weer de nieuwe aarde met 102
bloed kunnen besmeuren wanneer ze niet gevangen worden gehouden, is het toch maar beter hier rekening mee te houden dan deze weg te redeneren. Als er geen poel van vuur was en al de zondige mensen en demonen waren tot in de eeuwigheid in één plaats, dan maakten zij die plaats zelf wel tot een hel, zoals zij dat nu op aarde al doen. Met dat verschil dat dan de sterkste; de duivel, de baas is. Dan was het spoedig voor iedereen meer dan een poel van vuur, welke de satan zou opstoken, behalve voor hem zelf. Dikwijls is er zoveel nadruk op de liefde van God gelegd, dat men eraan voorbij gaat dat de Bijbel ook zegt: Daar wij weten hoezeer de Heer te vrezen is trachten wij de mensen te overtuigen” (2Korinte 5:11) en “Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur. (Hebreeën. 12:28-29) Beschouwen we de stelling van Russell wat betreft de eerste dood, dat de ‘sheole’en de ‘hades’een plaats is die eigenlijk niet bestaat, behalve in de grond waar het lichaam is begraven, dan blijkt dat de Bijbel daar heel anders over spreekt. Ook zijn stelling dat de tweede dood alleen is voor hen, die tegen beter weten in toch God ongehoorzaam zijn geworden, blijkt onjuist. Nu is het niet de bedoeling om willens en wetens een vreeslijk oordeel in het vooruitzicht te stellen van mensen die niet geloven. Persoonlijk ben ik er helemaal niet ‘blij’mee dat er een dergelijke plaats zal zijn. Maar als deze plaats er om een of andere reden moet komen om de rest van de schepping te bewaren voor het kwaad, dan heeft het niet veel zin om die te ontkennen. God stuurt mensen ook niet naar de poel van vuur, omdat Hij daar plezier in heeft. Als Hij dat wel ‘leuk’zou vinden om mensen ondraaglijk te laten lijden, dan hoefde Hij niemand verantwoording af te leggen om reeds nu al, ieder schepsel direct naar die plaats te sturen, of er zelfs geboren te doen zijn. Maar in tegendeel, Hij heeft er alles voor over gehad om en dit te besparen.
103
11. Bloedtransfusie Russell stelde dat de ziel en het lichaam één zijn. Het ontvangen van bloed van een ander, zou dan ook betekenen dat de ontvanger (een deel) van de ziel van de donor zou ontvangen. Dit in combinatie met het verbod voor christenen om bloed te eten, resulteerde in een verbod op bloedtransfusie266. Zoals boven is aangetoond is de door Russell voorgestelde eenheid van de ziel en lichaam niet correct. Maar heeft de bovenstaande uiteenzetting over de relatie ziel en lichaam dan gevolgen voor de vraag of mensen bloed mogen ontvangen van een ander mens? De juiste kijk op de relatie ziel- lichaam maakt niet automatisch dat bloedtransfusie wel is toegestaan, immers het eten van bloed is in de Bijbel wel duidelijk verboden. Het gaat dan niet om de vraag of er gevaren zitten aan het geven van bloed, zoals het overdragen van besmettelijk zieken e.d.. Er zullen zonder meer argumenten zijn om hier terughoudend mee om te gaan. En het kan ook best zijn dat er ernstige medische complicaties kunnen optreden bij onzorgvuldig gebruik van bloed, maar daar gaat het niet om, het gaat om de vraag of God het verbiedt of niet. Er zijn echter m.i. voldoende argumenten waarom mensen, om gezondheidsredenen, wel bloed van een ander mogen ontvangen. 11. 1. Waar komt de wet op bloed in het Nieuw Testament vandaan In het begin, na het ontstaan van de kerk, toen veel niet-joden tot geloof in Christus kwamen, werden de apostelen geconfronteerd met het dilemma of deze gelovigen wel of niet de Joodse wet moesten houden. Er werd toen gesteld dat zij de geboden, over wat zij wel en niet mochten doen volgens de wet, niet hoefde te houden. Wel diende zij zich van een aantal dingen te onthouden, nl.: het gestikte, dat wat aan de afgoden was geofferd en van bloed267. Het onthouden van bloed had betrekking tot de consumptie ervan268, bloedtransfusie was toen technisch nog niet mogelijk269. Het is met het oog op, wat hierover in Handelingen staat, ook niet te verdedigen als christenen bloed(worst) of gestikte dieren eten.
266
en consumptie, maar dat is niet zo omstreden Handelingen 15:20 268 Leviticus 7:22-27 269 Bloed werd dan wel als medicijn ingenomen, maar dat is dan ‘eten’. Het is ook zeer de vraag of de patiënt (anders dan door suggestie) hierdoor genezing ontving. Het is niet voor de hand liggend dat God genezende werking in bloed heeft gegeven om het de mensen daarna te verbieden om te eten. Bloed wordt in de geneeskunst nu ook niet gebruikt als medicijn maar als hulpmiddel om verloren bloed te vervangen. 104 267
11. 2. De belangrijkste argumenten waarom er geen Bijbels bezwaar is in te brengen zijn tegen bloedtransfusie zijn: ? ? Dat het lichaam met het bloed, zoals hierboven gesteld, behoort bij de aardse (vergankelijke) dingen270. Het lichaam is, anders dan de ziel, wel sterfelijk271. Het stoffelijke deel van het bloed zal net als het lichaam terugkeren naar de aarde. De ziel van de mens blijft niet achter (in het bloed) als het lichaam sterft. De mens zal dus geen deel van zijn ziel kwijt raken, als hij bloed verliest of afstaat. Het bijzondere van het lichaam is zelfs, dat het nieuw bloed aanmaakt als het dat verliest. Het doneren van bloed heeft dan ook geen (negatieve) gevolgen voor het geestelijk welzijn van de donor of degene die dat ontvangt. ? ? Dat in het bloed de ziel is, betekent niet dat de ziel zo is verweven met het bloed dat die twee onverbreekbaar met elkaar zijn verbonden. Met andere woorden, het bloed is niet de ziel, het is er in. Zoals het water in de spons, niet de spons is, zo is de ziel die in het bloed is, niet het bloed. Hoe zou iemands ziel dan behouden kunnen zijn272, als diens bloed in het graf is achtergebleven? Dat zou ook betekenen dat iemand die bijna is doodgebloed, een belangrijk deel van zijn ziel is kwijt geraakt, of dat de bloeddonor in de patiënt(en), aan wie diens bloed is gegeven, doorleeft, zelf als hij al gestorven is. ? ? Bij de miljoenen mensen bij wie bloedtransfusies zijn toegepast, sinds de invoering van deze techniek, is er geen verandering in hun gedrag geconstateerd wat (wetenschappelijk) aantoonbaar verband had met deze transfusie, wat te verwachten zou zijn als de ziel van een ander in hen is gekomen. ? ? Als in het bloed het leven (de ziel) van het vlees is, is dat nog geen reden waarom niet hiermee een leven mag worden gered; immers Jezus zegt zelf dat niemand grotere liefde heeft voor zijn vrienden dan hij die zijn leven voor hen inzet273. En dat heeft Hij zelf, door zijn bloed voor ons te geven, ook gedaan. ? ? Er is geen gebod van God, welke, als men die tot het uiterste doorvoert, de (natuurlijke) dood tot gevolg heeft. Gods wet is bedoeld om de mensen het leven te geven. Geestelijk maar ook lichamelijk274. Er zijn zelfs voorbeelden in de Bijbel waarin God eraan meewerkt dat zijn wet wordt overtreden, teneinde mensen het leven te redden. Zo ontving Elia tijdens de hongersnood in Israël, voedsel dat God hem zond doormiddel van raven275. Raven waren onreine dieren en het feit dat ze het voedsel hadden aangeraakt, zou het onrein hebben gemaakt en was daarmee voor Elia als Jood verboden om te eten276. Ook David nam, om te overleven, van de toonbroden die volgens de wet verboden voor hem waren. Dat hij dit deed, was iets waar Jezus hem later zelfs om prijst277. ? ? Het verbod op bloed komt voort, uit het feit dat het doden van een dier was, om plaatsvervangend te sterven, als offer voor God, of als voedsel. De ziel van het dier werd op het altaar plaatsvervangend aan God aangeboden of als het dier in het wild werd gedood aan 270
2Korinte 4:18 De Jehovah’ s getuigen geloven wel is waar dat de ziel sterfelijk is. Maar zelfs als de ziel sterfelijk is pleit dit nog meer voor het delen van bloed, ten einde een leven te redden. Op de (on)sterfelijkheid van de ziel wordt elders ingegaan.. 272 Jakobus 5:20 273 Johannes 15:13 274 Deuteronomium 32:47 275 1Koningen 17:4-6 276 Leviticus 11:15, 26 277 Matteüs 12:3-4 105 271
de aarde teruggegeven278. Met andere woorden, de Jood mocht wel hun lichaam maar niet hun ziel nemen. Er is dus geen reden om het consumeren van bloed toe te staan. Het gebruik van bloed voor medische doeleinde kan niet tegen Gods wil zijn. Het is ondenkbaar dat God liever heeft dat de patiënt sterft, dan dat deze wordt gered of behandeld door donorbloed. Het verbod op bloed moet worden gezien zoals het is gegeven. Het is verboden het te eten, omdat het verboden was de ziel van het dier te eten. Het gaat om het respect voor de ziel; het leven dat ons niet toebehoord, niet om het materiaal van het bloed. Als het bloed op een andere manier dan door te eten kan worden gebruikt om mensen te helpen bij het herstel van hun ziekte, is dat niet in strijd met het gebod. Als er een medicijn zou worden uitgevonden tegen AIDS, waarin (iets) runderbloed zou zijn verwerkt, zou God dan verbieden het te gebruiken?
278
Leviticus 17:10-14 106
12. Het einde der tijden. 12. 1. De wederkomst van Jezus Een apart hoofdstuk in de geschiedenis van de Jehova’s getuigen zijn hun voorspellingen over de wederkomst van Jezus. Nu is het gemakkelijk om hier sarcastisch over vast te stellen dat dit allemaal niet is uitgekomen, of erger nog, het volgens hen wel al is uitgekomen. Toch zou ik die vrijmoedigheid niet hebben. Het is immers eerder de kerk te verwijten dat zij zich er zo weinig mee bezig houden, dan hen dat zij misschien verkeerde conclusies trekken uit de ‘tekenen des tijds’. Waar ik wel op in wil gaan is ‘de aard van ‘s Heren komst’zoals die werd beschreven door Russell. Ook daarin blijkt de manier van theologiseren en bijbeluitleg die zo kenmerkend is voor hem en de goedgelovigheid van zijn volgelingen ten opzichte van wat hij heeft bedacht. Kennelijk kon hij hen alles wijsmaken, zelfs als hij zegt dat Jezus voor elk oog is teruggekomen op aarde, zonder dat iemand Hem heeft gezien. In een traktaat “The Object and Manner of Our Lord’s Return” wat in een oplage van 50.000 werd gedrukt schreef hij in 1877: “Wij geloven dat de Schrift leert dat Hij, bij Zijn komst en gedurende enige tijd nadat Hij gekomen is, onzichtbaar zal blijven; dat Hij zich nadien zal manifesteren of tonen bij het voltrekken van oordelen en in verscheidene gedaante, zodat “elk oog Hem zal zien279”. Deze stelling ‘bewijst’hij met zijn uitleg van de Griekse uitdrukking parousia dat ‘tegenwoordigheid’betekende. In zijn traktaat analyseerde Russell het bijbelse gebruik van die term en verklaarde: “Het Griekse woord dat algemeen wordt gebruikt om de tweede advent aan te duiden Parausia, dikwijls vertaald met komst- betekend onveranderlijk een persoonlijke tegenwoordigheid in de zin van gekomen zijnde, aangekomen, en betekent nooit in aantocht zijn, in de zin waarin wij het woord komst gebruiken280.” Zijn inzichten ontwikkelde zich als volgt: “Binnen slechts enkele jaren beseft Russell op basis van verdere studie van de Schrift dat Christus niet alleen onzichtbaar zou terugkeren maar ook onzichtbaar zou blijven281. Duidelijk wordt dus gesteld dat hetgeen wat de gemeente altijd heeft verbonden: het uitzien naar de wederkomst van hun Heer, een misverstand blijkt te zijn. Hij komt wel, maar onzichtbaar en alleen ‘zichtbaar’in de rampen die Hij zal brengen over de goddelozen.
279
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 132] Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 133] 281 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 133] 107 280
Is het dan Jezus grootheid dat Hij oordelen uitvoert? Is Hij dan onzichtbaar en al oordelend naar de hemel gevaren, dat de engel tegen de discipelen zei dat Jezus op dezelfde manier zal wederkomen als dat zij hem ten hemel hebben zien varen?282. Maar zelfs al zou hij met betrekking tot de uitleg van die tekst gelijk hebben, als hij zegt dat parousia betekend dat Jezus komst niet betekend ‘in aantocht zijn’is de conclusie die hij trekt niet voor de hand liggend. Immers Jezus is ook inderdaad nooit ‘weg’geweest, zodat hij ‘in aantocht’zou zijn. De symboliek en het taalgebruik van de wederkomst, is er op gericht om in menselijke termen duidelijk te maken wat er gebeuren zal. Als zijn komst in Openbaring (19) wordt beschreven als een ruiter op een wit paard, dan betekent dat niet dat Jezus werkelijk een paard nodig heeft om zich voor te bewegen. Of dat Hij op een plaats aankomt waar Hij voor die tijd nog niet was. Jezus is hier nu op aarde. Hij is daar sinds de schepping ook nooit weg geweest Hij was echter onzichtbaar en op een andere manier aanwezig dan op het moment dat Hij komt, om zijn koninkrijk te vestigen op aarde. Als de discipelen Jezus zien opstijgen naar de hemel, gaat Hij ook niet in een vertikale beweging omhoog tot achter de wolken (waar men vroeger de hemel veronderstelde). Hij wordt aan hun ogen onttrokken. De engelen die de discipelen de aandacht van het gebeuren afleidde, zeiden hen dan dat: “Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij hem ten hemel hebt zien varen283”. Over dat moment van de wederkomst zegt Johannes, in de tekst die Russell bovenstaand interpreteert op het woord “komt”: “Zie Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien ook zij die Hem hebben doorstoken en alle stammen zullen over hem weeklagen284”. Jezus zegt daar zelf over: Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid (Matteüs 24:29-30). Op welke manier het woord ‘komen’dan het best zal kunnen worden geïnterpreteerd doet niets af van het feit dat Hij eerst niet en daarna wel gezien zal worden; dat Jezus op dezelfde manier gezien zal worden als de discipelen Hem: “ten hemel hebben zien varen”; “dat elk oog hem zal zien”; dat “de Zoon des mensen verschijnt aan de hemel” en dat: “alle stammen der aarde Hem zien komen op de wolken.” Maar de (onzichtbare) wederkomst komst van Jezus heeft volgens de Jehova’s getuigen al plaats gevonden in 1914. Dit was al aan het einde van de vorige eeuw berekend. 282
Handelingen 1:11 Handelingen 1:11 284 Openbaring 1:7 283
108
Alleen was Jezus bij het verstrijken van 1914 niet op de wolken gezien, hoe moest dat worden verklaard? “Jaren later toen de ontwikkelingen anders dan zij hadden verwacht, voorbij waren gegaan en de door hen berekende komst van Jezus in 1914 niet plaatsvond, en men zich afvroeg of hun ‘wekker’wel op tijd had gestaan met die van God. trok men de conclusie dat deze wel goed had gestaan, maar dat deze niet aan hun verwachting had voldaan285.” De conclusie die men toe trok was: “Toen de gebeurtenissen na 1914 zich begonnen te ontvouwen en de Bijbelonderzoekers deze vergeleken met van de Meester had voorzegd, gingen zij geleidelijk inzien dat zij in de laatste dagen van het oude samenstel leefden en dat dit vanaf 1914 het geval was. Zij gingen ook begrijpen dat in 1914 n.C. Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid was begonnen en dat dit niet gebeurd was doordat hij Persoonlijk (zij het onzichtbaar) naar de omgeving van de aarde was teruggekeerd, maar doordat hij als regerende Koning zijn aandacht op de aarde had gericht286.” Dat het jaar 1914 het jaar was waarop Jezus teruggekomen was werd voor hen bevestigd doordat in dat jaar de eerste wereldoorlog was uitgebroken en er wereldwijd grote veranderingen hadden plaatsgevonden vooral op politiek vlak. Hiervoor citeren zij bijv. een artikel van de Times-Herold van 13 maart 1949 en de The New York Times Magazine van 27 september 1953 waarin prominente schrijvers aanduiden dat er in 1914 wezenlijke een grote veranderingen hebben plaats gevonden op aarde.
Maar was 1914 werkelijk het enige jaar waarop zoiets gebeurde? Belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis, na de belofte van de wederkomst van Christus zijn: ? ? De val van Jeruzalem (70 n.C.). Dit had Jezus zelfs min of meer als teken van zijn komst aangeduid287. ? ? De bekering van Constantijn (325). Dit heeft de maatschappij van die dagen 1800 doen omkeren waarin de christenen van verdrukten tot heersers werden. Voor velen was dit het teken dat Christus wel spoedig terug zou komen. ? ? De val van het Romeinse rijk (476). ? ? Karel de Grote (768-814). Die heel Europa en het belangrijkste deel van het noordelijke Romeinse rijk tot het christendom dwingt. ? ? De pestepidemieën. Die het derde deel van West Europa uitroeide. Een deel dat zelfs in Openbaring wordt genoemd bij het klinken van de zesde bazuin. ? ? De ontdekking van Amerika (1492). 285
Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 136] Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 137] 287 Matteüs 24:2-3 109 286
Dit door de katholieke koningin Isabella van Castille gefinancierde project heeft de wereld ook wezenlijk veranderd. ? ? Een historisch moment wat zeker vergelijkbaar is aan 1914 is 31 oktober 1517 als Luther hij 95 stellingen op de deur van de slotkerk van de Wittenburg spijkert. Zonder dat dit zijn bedoeling is, ontketent hij daarmee een revolutie (de reformatie) die binnen enkele jaren heel Europa in oorlog zal brengen, de maatschappij drastisch(er als de eerste wereldoorlog in 1914) zal veranderen en bijna honderd jaar duurt. ? ? Wat historisch ook een buitengewoon jaar was, was 1588. Het jaar waarin vanuit Spanje de Armada wegvoer om de Engeland, dat de reformatie op het vaste land van Europa steunde, aan te vallen. Deze, tot die tijd grootste militaire vloot uit de geschiedenis die ooit was uitgevaren en gestuurd door het toen machtigste land van de wereld, had niet veel meer nodig dan niet al te ongunstige wind om Engeland te kunnen overwinnen en zo de reformatie te vernietigen. De vloot werd echter voortdurend door slecht weer en tegenwind geplaagd en uiteindelijk verpletterend verslagen, waardoor de macht van de reformatie werd versterkt en deze Europa blijvend heeft veranderd. Daar komt bij dat er al jaren voor het uitvaren van de Armada in 1588, door allerlei ‘zieners’en ‘profeten’de vreselijkste rampen waren voorspeld over dat jaar. Al een eeuw daarvoor had men de donkere wolken al zien aankomen. Toen het jaar 1588 naderde, verspreidde het verschrikkelijke nieuws van een dreigende ramp zich over heel West-Europa. Deze ondergangsprofetie was gebaseerd op de leer van de getallensymboliek in de Openbaring van Johannes, aangevuld met verwijzingen van Daniël 12 en teksten uit Jesaja. Voor hen die de zaak voldoende hadden bestudeerd stond het vast dat de geschiedenis vanaf Jezus’geboorte kon worden ingedeeld in cycli. Elke cyclus sloot af met een indrukwekkende gebeurtenissen de hele serie zou op verschrikkelijke wijze definitief worden afgesloten in 1588; zeventig jaar nadat Maarten Luther in 1518 de paus had getrotseerd. Dit was volgens Philip Melanchthon het moment waarop de voorlaatste cyclus was geëindigd. Maar de voorspelling was er al voor Melanchthon. In het midden van de vijftiende eeuw raakte Johan Muller van Königsberg, bekend als Regiomontanus, de grote wiskundige, die Columbus en een hele generatie zeevaarders astronomische tabellen had verschaft, in de bijbelse profetie geïnteresseerd. Hij ontdekte dat 1588 zou worden ingeleid door twee algehele maansverduisteringen, één in maart en één in augustus. Bij de eerste zouden Saturnus, Jupiter en Mars in het huis van de maan een tijdlang staan in een conjunctie die rampspoedig was. De betekenis hiervan zette hij uiteen: “Als dit jaar geen algehele rampspoed komt, als land en zee niet volledig instorten, dan zal toch de hele wereld ontredderd zijn, wereldrijken zullen vallen en overal zal veel geweeklaag zijn.” Zijn pessimisme over het komende jaar 1588 werd door veel wetenschappers in die tijd deelt. (Meer dan honderd jaar van te voren.) Er werd zelfs op gewezen dat de nieuwe ster die in 1572 aan de hemel stond (de eerste nieuwe ster sinds de ster van Bethlehem), zich eerst zeventien maanmaanden aan de mensheid had vertoond en daarna was verdwenen, twee maal zeven jaar voor de in 1588 te verwachten eerste maansverduistering. Er was weinig voor nodig om de betekenis van deze apocalyptische getallen te begrijpen. Met een beetje wetenschappelijke kennis en godsvrucht, kon men inzien dat de vreemde ster was gekomen als een voorbode en een
110
waarschuwing288. Verschillende andere voorspellingen bevestigde dat 1588 een jaar zou worden wat een belangrijke plaats zou innemen in de voorspelde wederkomst van Jezus. ? ? De Franse revolutie (1789) Deze heeft zeer verstrekkende gevolgen gehad voor de wereld zoals hieronder kan worden gezien. Zo kunnen er nog een reeks van jaartallen worden genoemd vanaf welk moment de wereld sterk veranderde, waarmee ook een verandering op religieus gebied gepaard ging. De denken valt aan het ontstaan van de Islam in 622, de val van Constantinopel 1453, de uitvinding van de boekdrukkunst, de stoommachine, etc.. 1914 was, met het uitbreken van de eerste wereldoorlog, een revolutionair jaar, maar niet wezenlijk anders dan de militaire overwinningen in Europa van Napoleon. Zijn overwinningen waren de grootste sinds Karel de Grote en hebben de wereld zeker net zo sterk beïnvloed. Welbeschouwd is de onafhankelijkheidsoorlog van Amerika (1775-1783) weer van groot belang geweest voor het uitbreken van de Franse revolutie, welke definitief heeft afgerekend met de macht van de kerk en de resten van het feodale stelsel uit de Middeleeuwen en uiteindelijk de aanleiding gaf tot de eerste wereldoorlog. Deze revolutie die werd uitgedragen door Napoleon gaf de aanzet tot het nationalistisch bewustzijn en (in navolging van Amerika en Frankrijk) de roep om democratie, in plaats van heerschappij door keizer, vorst en adel. Het hieruit ontstane spanningsveld tussen de verlichtte burgerij, die naar democratie in een eigen nationale staat streefde en de ‘Heilige Alliantie’van Pruisen, Oostenrijk en Rusland die Europa wilden terugbrengen naar het zijn structuur van voor Napoleon, wordt de reden voor de eerste wereldoorlog. Als in 1868 de Balkan, van het door Rusland overwonnen Turks- Ottomaanse rijk wordt verdeeld, door o.a. verschillende landen die zich uit het oude Oostenrijk hebben losgemaakt, groeit daar de spanning in korte tijd tot grote hoogte. Zeker na het overlijden van de enigszins stabiliserende/dominerende factor: Bismarck uit Duitsland. Als Oostenrijk in 1908, tot woede van Servië een aantal van die landen (Bosnië en Herzegovina) annexeert, is daarmee de voorzet voor de oorlog gegeven. Deze zal in zijn volle hevigheid losbarsten als de Servische nationalist Princip op 1 augustus 1914 in Sarajevo Franz Ferdinand, de beoogde opvolger van de oude keizer Franz Joseph, doodschiet. De oorlog die ontstaat gevoerd met materieel dat was ontwikkeld door landen in een tijd dat de industriële revolutie en technische wetenschap met sprongen vooruit ging, maakte dat de gevolgen hiervan tot ongekende destructiviteit leidde. Zo is te zien, dat de eerste wereldoorlog in 1914 niet een plotseling uitbarsten uit het niets van allerlei krachten was, maar een oorlog die paste binnen de ontwikkeling die werd veroorzaakt door de Franse revolutie, en het deels (mede daardoor) ten onder gaan en verschuiven van de (oude) machtsverhoudingen (Oostenrijk, Duitsland, Rusland en Turkije) van Europa. Dat velen in die tijd ook uitkeken naar het ‘Utopia’, een toekomst waarin alle armoede en verdrukking zou zijn overwonnen, kwam omdat er als gevolg van het ‘nieuwe’fenomeen democratie en de snel ontwikkelende wetenschap en techniek, bij velen een hooggespannen 288
“De ondergang van de Spaanse Armada” door Garrett Mattingly [hoofdstuk 15]. 111
verwachting was ontstaan dat deze ontwikkeling alle problemen zouden oplossen waar de wereld voor stond. In tegendeel veroorzaakte deze wetenschap en techniek de grote verwoestende kracht van de ontstane politieke spanning, toen de nieuwe nationalistische staten hun territorium wilde markeren. Dergelijke historische keerpunten als 1914 zijn er, zoals hierboven is aangegeven, meer geweest in de geschiedenis van de aarde na de hemelvaart van Jezus. Het was wel een belangrijk moment maar niet uniek en er is ook geen reden om deze verandering als de aanvang van de regering van Jezus op aarde aan te merken. Het was één van de hoogtepunten in de lijn van de geschiedenis die zich ontwikkelt naar de komst van Jezus, het was één van de ‘weeën’ die Jezus heeft aangekondigd289.
12. 2. De grote afval De ‘grote afval’is niet ‘zomaar’het van de bijbelse waarheden afkeren van een (grote) groep christenen. De grote afval is dat waar Paulus over spreekt in zijn brief aan de Tessalonicenzen. Over de afval kan hetzelfde worden gezegd als over de antichrist. Deze was al vanaf het allereerste begin in de kerk en de wereld, zoals Johannes hem in zijn brief beschrijft. Toch zal hij in de grote verdrukking in een persoon, vlees (mens) worden en hij wordt dan een verschrikkelijke leider zoals beschreven in de Openbaring het ‘Beest uit de zee’. Zo is het ook met ‘afval’. Al in het Oude Testament werd er afval gepredikt en ook vaak met gevolg. Hier wordt al voor gewaarschuwd in de wet van Mozes: Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft; om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. (Deuteronomium 13:5) Jesaja spreekt er over: Want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart brengt ongerechtigheid voort: het bedrijven van goddeloosheid, en het prediken van afval tegen de Here; het onverzadigd laten van de hongerige, en het onthouden van een dronk aan de dorstige. (Jesaja 32:6) Het werd zelfs Paulus verweten dat hij afval leerde: Nu heeft men hun van u verteld, dat gij alle Joden onder de heidenen afval van Mozes leert, door te zeggen, dat zij hun kinderen niet behoeven te besnijden, noch naar de gebruiken te leven. (Handelingen 21:21) En zelfs in de allereerste kerk werd er al afval gepredikt. Paulus zegt tegen de Korintiërs: Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? (1Korinte 15:12)
289
Matteüs 24:7 112
Er waren er daar onder hen (notabene) mensen die predikte dat er geen opstanding der doden is. Dergelijke afval is toch zeldzaam, zelfs in de donkerste perioden van de kerkgeschiedenis. Wat afval betreft zijn de woorden van Prediker: “dat er niets nieuws onder de zon is290” ook van toepassing. Maar de tekst waar het om draait staat in Tessalonicenzen: De gemeente te Tessalonica was sterk bezig met het einde van de tijd en de wederkomst van Jezus. Zo zelfs dat er leden waren die met het oog op de hoeveelheid werk die nog moest worden gedaan om de wereld met de boodschap van het koninkrijk te bereiken, hun werk verwaarloosde. Paulus reageert hier in de beide brieven aan de gemeente te Tessalonica op. De tweede brief die hier bijna helemaal over gaat zegt, hij dan met betrekking tot de komst van Christus: Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren reeds aanbrak. En dan gaat hij verder: Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. (2Tessalonicenzen 2:3-4) De afval waar Paulus het over heeft is niet ‘zomaar’afval, net zomin als de antichrist niet een van de vele antichristen is waar Johannes over spreekt. De afval een gebeurtenis die eenmaal voor zal komen en die plaats zal vinden op een moment van Paulus tijd uit gezien, in de toekomst. Een gebeurtenis die hij als een markering van een tijd kon poneren. Het is niet een punt waarin er afval zal zijn in de kerk; die is er al vanaf het begin geweest. Daar had Paulus voldoende ervaring mee. Bijna al zijn brieven hadden een theologische dwaling binnen de jonge kerken als aanleiding. De afval is een gebeurtenis die in één adem wordt genoemd met de ‘mens van de wetteloosheid’of te wel, de ‘zoon van het verderf’deze afval en deze zoon van het verderf zijn een indicatie, en een teken dat de komst van Christus aanbreekt. Als zodanig kan een afval, die in de tweede eeuw plaatsvond niet gelden als ‘de’afval. Immers dan had Jezus al lang terug moeten zijn gekomen. Russell plaatste de grote afval wel al in de tweede eeuw. Daarmee was tevens het grote oordeel over de kerk als de hoer ‘Babylon’vanaf dat moment gerechtvaardigd en kon er met recht gezegd worden dat zij die zich rein wilde bewaren uit haar weg moeten gaan291. Maar deze uitspraak over Babylon wordt pas gedaan tijdens het uitgieten van de zevende schaal van de schalen van de grimmigheid van God292. Vlak voor Johannes het nieuw Jeruzalem uit de hemel ziet neerdalen. Wat de tijd hiervoor betreft geldt, wat Jezus zegt in de gelijkenis van het graan en het onkruid: “laat hen samen opgroeien tot de oogst293.” 290
Prediker 1:9 Openbaring 18:4 292 Openbaring 16:17-19 293 Matteüs 13:30 291
113
Nu zijn er ongetwijfeld verschillende momenten en verschillende kerken (geweest) waar de oprechte gelovige maar beter uit weg kon gaan wilde hij zijn geloof niet verliezen, maar dat was in bepaalde periode in het oude Israël ook al het geval. Er werden daar zelfs in bepaalde tijden kinderen geofferd aan de demonen294. Maar dat iets een tweede toepassing, vervulling, of les kan hebben, maakt niet dat de belangrijkste vervulling van de profetie ook in de context waarin deze staat moet worden vervuld. De wezenlijke vervulling van deze tekst over de afval in de brief aan de gemeente te Tessalonica, is kort voor de komst van Christus. Het is een aanduiding voor de geestelijke afval die zal plaatsvinden als de kerk als onderdeel van Babylon, gaat samenwerken met de antichrist. 12. 3. Babylon De Jehova’s getuigen stellen zonder omhaal van woorden dat de huidige kerk de vervulling is van wat in Openbaring (17-18) staat geschreven over Babylon295. Nu zullen ze niet direct een uitspraak doen over een individuele kerk, maar elke kerk die is aangesloten bij een stelsel dat niet in overeenstemming is met de juiste leer (d.i. in de praktijk die van de Jehova’s getuigen) is deel van Babylon. Daar moeten de gelovigen dus uit weggaan. Duidelijk is dat Babylon als stad en hoer in de context waarin zij staat, vlak voor het neerdalen van het nieuw Jeruzalem, een godsdienstig systeem is. Er wordt in die laatste hoofdstukken van Openbaring een duidelijk contrast getoond tussen de het nieuw Jeruzalem als: stad, vrouw en bruid van het Lam en het grote Babylon, ook als stad en vrouw maar niet als reine bruid maar als hoer, ja zelfs de moeder van alle hoeren. Maar om nu in één pennestreek de hele kerk, vanaf grofweg de tweede eeuw als Babylon te bestempelen is niet alleen in strijd met de tekst maar ook absurd. Dit zou betekenen dat God gedurende zestienhonderd jaar geen getuigenis van zijn naam op aarde heeft gehad, en zelfs nu nog maar mondjesmaat. Wat Babylon betreft geldt ook hier weer dat het staat in Openbaring en Openbaring spreekt vanaf hoofdstuk 6 tot 19 over de grote verdrukking en de wederkomst van Christus. De periode, waarvan Jezus zei die kort zou zijn, omdat er anders geen vlees behouden zou blijven296. Al in het eerste hoofdstuk (6) na de beschrijving van de troon, wordt bij het verbreken van het 5e zegel de zielen gezien die gedood waren tijdens die periode (de verdrukking). Dezelfde groep die ook in hoofdstuk 7 getoond. In Openbaring 20:4 wordt van hen gezegd dat zij met Christus zullen regeren. Het zesde zegel is vlak voor het moment dat Christus neerdaalt. Het oordeel over Babylon is niet alleen een oordeel over de afvallige kerk, maar een oordeel over elke vorm van afgodendienst. Van Babylon wordt gezegd dat in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op de aarde297. Babylon is de moeder van (alle) hoeren en gruwelen van de aarde. Gruwelen zijn afgoden298 en hoererij is in 294
Psalm 106:37 Jehovah’s Getuigen- Verkondigers van Gods koninkrijk 1993 [blz. 51-52] 296 Matteüs 24:22 297 Openbaring 18:24 298 1Koningen 11:5 114
295
de Bijbels betekenis overspel met andere goden299. Je kunt de kerk, in al haar fouten, niet de moeder van alle afgoden noemen, de meesten bestonden al voor de kerk werd gesticht. Ze heeft wel met velen van hen gehoereerd en een deel van de kerk zal ook zeker het ‘onkruid’uit de gelijkenis van Jezus blijken te zijn, dat bij zijn komst in het vuur wordt geworpen300. Een deel van de kerk zal dan ook bij Babylon kunnen worden gerekend. Maar de kerk is niet Babylon. Babylon is veel groter. Je kunt de kerk niet beschuldigen dat “in haar het bloed werd gevonden van allen die geslacht zijn301.” Nog steeds worden er christenen gedood vanwege hun geloof. Worden zij dan allen door de kerk zelf geslacht? Zijn de profeten die in het Oude Testament gedood zijn, door de kerk gedood? Ieder die gedood werd om zijn geloof, werd dat, omdat er een ander religieus systeem achter zat. Dat begon al in Israël, de ‘goddelijke’keizer deed het, de katholieke kerk, het atheïstische communisme, de islam, altijd was er een ideologie of een religie die de ‘geur’van Christus302 niet verdroeg; Zijn competitie niet duldde en deze probeerde te vernietigen. Het is zeer te betreuren dat er Joodse leiders in het Oude Testament en kerkelijke leiders in het Nieuwe, er aan hebben mee gedaan en daarmee getuigde niet bij het nieuwe Jeruzalem, maar bij de hoer Babylon te (willen) horen. In het einde van de huidige tijd zal de stad vernietigd worden, de mensen die het er tot die tijd hebben uitgehouden in het ‘christelijke’deel van Babylon, worden dan opgeroepen, net als Lot en Rachel, de stad, vlak voor haar oordeel, te verlaten. Ook nog in de grote verdrukking komen er talloze mensen tot bekering303. Zij zullen vaak, door gebrek aan beter, nog gaan naar kerken die samenwerken met de antichrist en deel hebben aan het wereld omvattend interreligieus samenwerkingsverband; Babylon, wat zal worden vernietigd door de antichrist304. Er is geen Bijbelse aanwijzing die een dergelijk oordeel wat de Jehova’s getuigen over de (hele) kerk uitspreken, rechtvaardigt.
12. 4. De ‘grote verdrukking’en de ‘tijden der heidenen’ Jezus spreekt in de Bijbel over zijn komst aan het einde van de grote verdrukking305. De Jehova’s getuigen maken onderscheid tussen de ‘grote verdrukking’en de ‘tijden der heidenen’. Zij zien dat zo: De tijden der heidenen hebben geduurd tot 1914. Daarna is de periode van de regering van Christus over de aarde begonnen306. Aan het einde van deze periode, tussen de (onzichtbare) wederkomst van Christus in 1914 en het de aanvang van het duizendjarige vrederijk, zal de grote verdrukking plaatsvinden. 299
Ezechiël 23:37 Matteüs 13:30 301 Openbaring 18:24 302 2Korinte 2:15 303 Openbaring 7:14-17 304 Openbaring 17:16-17 305 Matteüs 24:29-30 306 Jehovah’s getuigen in de twintigste eeuw [Blz. 15] 300
115
Jezus beschrijft in een gesprek met zijn discipelen, dit einde van de tijd. In het bijzonder spreekt hij over de belegering van Jeruzalem. Matteüs beschrijft in zijn evangelie de grote verdrukking307. Lukas beschrijft dat gesprek met zijn discipelen ook. Jezus spreekt dan op een zeker moment over de ‘tijd der heidenen’308. Russell maakt dus onderscheid tussen deze twee begrippen en laat ze elk op een ander moment eindigen. Waarom is het belangrijk dat duidelijk wordt dat dit onterecht is? Omdat hierin de basis ligt voor de veronderstelling dat Jezus al (in 1914 onzichtbaar) is terug gekomen. Zou blijken dat deze twee periodes (deels) gelijk vallen, dan heeft de veronderstelling dat Jezus al is teruggekomen (binnen de invloedssfeer) van de aarde, geen grond. Zo je wilt, is aannemelijk te maken dat de tijd der heidenen is ingegaan op het moment dat Jeruzalem in 70 n.C. is verwoest. Van de grote verdrukking is echter bekend dat deze zeven jaar zal duren. Het zouden dan inderdaad niet dezelfde perioden zijn. De Bijbel leert wel dat ze gelijk zullen eindigen. De ‘grote verdrukking’valt in zijn geheel binnen ‘de tijden der heidenen’. 12. 5. De grote verdrukking Jezus zegt over de grote verdrukking dat als deze is afgelopen: Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid. En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere. (Matteüs 24:29-31) Het verduisteren van de zon, maan en sterren staat in Openbaring (onder andere) beschreven bij het verbreken van het zesde zegel309. Jezus spreekt met betrekking tot de verdrukking over de ‘gruwel der verwoesting’die Daniël al in zijn visioen op de heilige plaats (de tempel) zag staan310. Deze gruwel is de ‘antichrist’ waarvan Paulus zegt dat hij de ‘mens der wetteloosheid’is die: “zich verheft tegen alles wat God of voorwerp van verering heet en zich in de tempel Gods zet om zich te laten zien dat hij een god is311.”
307
Matteüs 24:29-30 Lukas 21:24 309 Openbaring 6:12-17 310 Daniël. 9:27 311 2Tessalonicenzen 2:3-4 308
116
Het is dan ook uit de ‘bek’van (o.a.) dat beest, de machthebber gedurende de ‘tijd der heidenen’en de veroorzaker van de verdrukking, dat Johannes beschreef dat hij de onreine geest(en) zag komen. Deze gaan erop uit om de koningen te verzamelen voor de grote oorlog op de dag van God de Almachtige (te Armagedon312). Het is dat beest; de antichrist, die de oorzaak is van de verdrukking en zal aanzetten tot de oorlog te Armagedon. Hij is de gruwel welke aan Daniël wordt aangekondigd en het verbond voor velen zwaar zal maken gedurende de laatste ‘week’313. Die aanduiding ‘week’staat in de context van de toekomst van Daniëls volk. Als voor elk dag van deze week een jaar wordt gerekend, (wat ook klopt met de eerdere ‘weken’, daarmee was zelfs vanaf Daniël de tijd van de komst van Jezus in Bethlehem te berekenen), dan komt deze week overeen met een periode van zeven jaar, de tijd, die wordt beschreven vanaf het verbreken van het eerste zegel in Openbaring 6, tot de wederkomst van Jezus in Openbaring 19. Dan komt de aanduiding van de leider in Daniël (9:27) die in Israël het offeren in de helft van de week zal doen ophouden, overeen met de 42 maanden die de antichrist de heilige stad zal vertreden, tot het einde van de grote verdrukking als Jezus terugkomt. Ook blijkt dat als het ‘beest uit de zee’aan het eind in Openbaring (19:20) in de poel van vuur wordt geworpen en de satan wordt gebonden het duizend jarige vrederijk begint. De grote verdrukking is dus aan het einde van dit tijdvak en wordt direct opgevolgd door het duizendjarig vrederijk.
12. 6. De ‘tijd der heidenen’ Wat betreft de ‘tijd der heidenen’zegt Jezus: “Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn. En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.” (Luc. 21:20-27). Jezus spreekt over de belegering van Jeruzalem. Over het worden vertrapt van de stad door de heidenen en het in gevangenschap weg worden gevoerd van de Israëlieten. Dit zal duren totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn. Dan zullen er tekenen zij aan de zon, maan en 312 313
Openbaring 16:13-14 Daniël 9:27 117
sterren. Dit zijn weer dezelfde tekenen als bij het verbreken van het zesde zegel, als Jezus terugkomt aan het einde van de grote verdrukking. Nu kan het zijn dat Jeruzalem in 1914 tijdens de éérste wereldoorlog op een zeker moment is belegerd geweest. Maar het gaat in het kader om de tijd waarvan Jezus zegt dat zij zijn “de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is in vervulling gaat” Wat is dan geschreven?: Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen. (Zacharia. 12:2-3) En dat wordt beschreven in Openbaring, als Johannes de oorlog van Armageddon beschrijft314. Jezus zegt ook in Lukas dat Jeruzalem zal worden vertrap, totdat de tijd der heidenen vervuld zijn. Daarna dus niet meer. Als dan in 1914 de tijd der heidenen is afgelopen, zou Jeruzalem nu veilig moeten zijn. Dat is niet zo, in 1914 was Jeruzalem nog niet eens de hoofdstad van Israël, de stad viel toen nog onder Turks en later Engels bestuur. Zelfs Jordanië heeft de stad nog 20 jaar bezet gehad. Bovendien moet dan de grote verdrukking en de strijd van Armageddon nog komen. Een hoogtepunt van de tijd der heidenen wordt ook in Openbaring beschreven: “En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. (Openbaring 11:1-2) Die tweeënveertig maanden zijn dezelfde maanden die de antichrist macht zal hebben hierover zegt Johannes in de Openbaring: “en hij bleef staan op het zand der zee. En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering. (...) en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is aan het beest gelijk? en: Wie kan er oorlog tegen voeren? En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden lang te doen. En het beest opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen.” (Openbaring 13:1,4-6). Het is duidelijk dat wat Matteüs aanduidt met de ‘grote verdrukking’gelijk eindigen als de periode welke Lukas de ‘tijd der heidenen’noemt. Er kan dus geen sprake van zijn dat Jezus’regering al in 1914 op aarde is begonnen. Jezus komst op aarde is beschreven aan het einde van de ‘grote verdrukking’en de grote verdrukking eindigt op hetzelfde moment als dat ‘de tijd der heidenen’eindigt. Als je de hele periode vanaf de verwoesting van Jeruzalem, tot de wederkomst van Jezus als de ‘tijd der heidenen’rekent, is de ‘grote verdrukking’de afsluiting hiervan. 314
Openbaring 16:16, 19:19 118
119
De naam van God Een van de meest in het oog lopende kenmerken van de Jehova’s getuigen is hun nadruk op het feit dat God een naam heeft en dat deze Naam ook moet worden gebruik. Het is volgens hen zo, dat als Jezus in het onze Vader zegt: “Uw naam worde geheiligd”, Hij niet zomaar een naam bedoelde of het begrip ‘God’wat in een bepaalde context ook geen naam is, maar Hij bedoelde dat de naam van God, zoals Hij zich in het Oude Testament heeft geopenbaard, moet worden geheiligd. Dit is op zich niet onjuist, maar omdat zij er zo de nadruk op leggen dat zij daarin als enige trouw zijn en omdat zij de manier waarop de kerk(en) hier mee omgaan als argument aanhalen dat de kerk(en) delen in de erfenis van de ‘grote afval’, is hier toch nog wel iets over te zeggen. Vooralsnog kan ik een heel eind met hen meegaan als zij zeggen dat de Naam van God meer tot zijn recht zou moeten komen in de Bijbel. Het zou de begrijpbaarheid van de teksten waarin deze staan verhogen, als men in de vertaling, meer de diversiteit van de oorspronkelijke namen zou laten klinken dan dat dit gebeurt wanneer hier alleen: Here, HERE, (HEERE) of Here God wordt geschreven. God heeft meerdere namen, waarvan de betekenissen een grotere diepgang hebben dan alleen het woordje ‘God’of ‘Here’. Dit is dan ook een bezwaren dat tegen de Jehova’s getuigen zelf kan worden gemaakt dat God niet één naam heeft, nl. Jehova. De onzorgvuldigheid die zij de kerk als onvergefelijk aanwrijven, kan ook hunzelf worden verweten. De naam Jehova is, en dat geven zij ook toe, niet een in de Bijbel voorkomende naam. De naam van God was bekend in het Oude Testament als ‘JHWH’dit was omdat in Hebreeuwse woorden de klinkers niet werden geschreven. Oorspronkelijk moeten de Joden hebben geweten hoe dit uit te spreken. Dit is echter veranderd. De waarschijnlijke aanleiding daartoe was dat het de Joden in de wet verboden was de naam van God eidel (d.i. zonder reden) te gebruiken. In hun ijver voor de wet en angst om dit te doen, is men ertoe over gegaan, telkens als zij de naam van God in deze lettercombinatie tegenkwamen, dit uit te spreken als ‘Adhonai’wat hetzelfde is als ‘Kurios’in het Grieks en ‘Here’in het Nederlands. Omdat het Joodse volk het Hebreeuws, als taal steeds minder ging gebruiken, dreigde men de uitspraak van de geschreven teksten kwijt te raken. Om dit te voorkomen hebben zij een systeem bedacht met punten tussen de letters om aan te geven dat daar de klinkers moesten komen. Wat de naam van God betreft hebben zij er toen de klinkertekens omheen gezet die de lezer duidelijk maakte dat hij op die plaats Gods naam als ‘Adhonai’moest uitspreken. Uit de samenvoeging van ‘JHWH’en ‘Adhonai’is Jehova ontstaan. Een andere manier waarop de naam van God geschreven zou zijn, is als ‘JaHWeH’. Het vreemde nu is dat de Jehova’s getuigen nadrukkelijk zeggen dat het wat Gods naam betreft niet gaat om een aanduiding van zijn wezen, maar dat het gaat om zijn Naam. Zij zeggen daarover: “Gods naam was voor Jezus van het allerhoogste belang, want hij noemde deze naam herhaaldelijk in zijn gebeden315”.
315
‘De Goddelijke naam zal blijven bestaan’ [Blz. 5] 120
In verband met het, volgens hen onschriftuurlijk verdraaien van de Bijbel door de vertalers wat betreft de naam van God, zeggen zij dat zij hiermee de oordelen van Openbaringen over zich dreigen te halen. Zij stellen ook: “Waarom is de heiliging van Gods naam zo belangrijk?”, “Omdat Hij die zelf aan Mozes heeft geopenbaard.” “Maar hoe moet je dan deze naam uitspreken die God aan Mozes heeft gegeven?” Vragen zij zich af. En het antwoord dat ze dan geven is zo vreemd aan wat ze hier eerder zelf over zeggen. “Sommigen- niet allen evenwel- zijn van mening dat de Israëlieten vóór Jezus’tijd Gods naam waarschijnlijk als Jahweh uitspraken. Maar niemand kan dit met zekerheid zeggen. Misschien werd de Naam zo uitgesproken, misschien ook niet. Niettemin geven velen de voorkeur aan de uitspraak Jehova. Waarom? Omdat die veel gangbaarder en vertrouwder is dan Jahweh. Zou het echter niet beter zijn de vorm te gebruiken die misschien dichter bij de oorspronkelijke uitspraak komt? Feitelijk niet, want dat is bij bijbelse namen niet de gewoonte316.” Als voorbeeld geven zij dan de vertalingen van de naam van Jezus, die de Griekse vertaling is van het Hebreeuwse ‘Jesjoea’. Maar... wat is dat? Redeneringen als ‘gangbaarder’en ‘vertrouwder’zijn toch geen argumenten als het gaat om het ‘allerhoogste belang’en de ‘heiliging van Zijn Naam’. En hoe er met andere bijbelse namen wordt omgegaan is toch niet van belang als het hebt over het belang van de zuiverheid van de Naam van God? In de lijst van verschillende spellingen in verschillende landen hanteren de Jehova’s getuigen meer dan een tiental verschillende schrijfwijzen voor Jehova. Als Gods Naam zo belangrijk is als zij er zelf de nadruk op leggen, zou je er toch op zijn minst voor moeten zorgen dat iedereen deze op dezelfde manier schrijft en zal je er voor moeten zorgen dat ook iedereen wordt geoefend om het correct uit te spreken, dat is toch niet zo moeilijk? Zij stellen zelf zelfs dat de schrijvers van het Nieuwe Testament ook in hun Griekse teksten Gods naam als het Hebreeuwse JHWH schreven. Dus waarom zijn zij dan niet zo consequent? Een wiskundige formule wordt toch ook niet vertaald op grond van wat vertrouwelijker klinkt? Het enige wat je met zekerheid kunt zeggen over Gods naam, is dat de klank van de oorspronkelijke letters van JHWH erin te horen waren. De klinkers van Adhonai hebben geen theologische grond. Er was misschien nog wel een ander woord voor ‘Allerhoogste heer’te bedenken dan adhonai en in een andere taal is dat ook weer een ander woord. Dit geeft nog niet iedere gelovige, uit willekeurig welk land, het recht om de letters JHWH aan te vullen met dat wat hij in zijn taal gebruikt voor ‘allerhoogste heer’. Dus bij welk ander woord dan ‘JHWH’, dat wordt gebruikt voor de naam van God, of dat nu Jehova, Jahweh, of wat dan ook is, vrijwel zeker dat je God een naam geeft die Hij in werkelijk niet heeft. Immer Gods naam is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen ‘Jehova’. Wil je dat risico nemen dat je ondanks deze kennis en je mening dat het van het “aller hoogste belang is dat je Gods naam juist uitspreekt”, Gods naam verkeerd gebruikt, dan heb je niet het 316
‘De Goddelijke naam zal blijven bestaan’ [Blz. 5] 121
recht anderen te veroordelen die een andere keuze maken: namelijk om God ‘gewoon’aan te spreken als ‘Allerhoogste Heer’of ‘Kurios’. Het is voor Bijbelvertalers ook niet eenvoudig hierin een goede keuze te maken. Wil je echt recht doen aan Gods naam, waar het ‘JHWH’ betreft, dan kun je niet meer of minder, nauwkeurig zijn bij het aanduiden van God, dan met ‘JHWH’en ook dat is nooit Gods naam geweest, maar alleen de manier waarop deze ooit werd geschreven. Kortom, we weten niet wat de Naam werkelijk is. Welk recht hebben de Jehova’s getuigen dan om de Bijbelvertalers van: “opzettelijke vervalsing en vijandschap ten opzichte van Gods naam te betichten317” als ze dezelfde keuze maken als de Joden deden, toen ze Gods naam als Adhonai uitspraken318. Wat de naam van Jezus betreft, is het zo dat de (Messias belijdende) Joden deze nog steeds op zijn Hebreeuws (Jesjoea) uitspreken. Zij doen daarmee dus recht aan het beoogde principe van de Jehova ‘s getuigen wat betreft de naam van Jezus. Nu zal er geen bezwaar zijn als de Jehova’s getuigen toch voor Jehova kiezen, waren het niet dat zij de kerk verwijten dat ze onzorgvuldig met de Naam zijn omgesprongen. Zij schrijven dit zelfs toe aan de ‘grote afval’die volgens hen al in de tweede eeuw binnen de kerk heeft plaatsgevonden. En omdat die ‘grote afval’plaats heeft gehad voor de tijd van de oudste bekende vertalingen van de nieuwtestamentische geschriften, ‘weten’zij dat in die vertalingen sommige dingen oorspronkelijk anders hebben (moeten) gestaan. Dingen die er volgens hen door de ‘valse kerkleiders’en ‘vertalers’zijn vervalst. Dit geeft hun dus de vrijmoedigheid om hun bijbel op dit punt anders te vertalen, dan waar ze op grond van de grondtekst zeker van kunnen zijn. Zij redeneren: “zou een vertaler, gezien het feit dat de bestaande manuscripten de naam niet bevatten, wel het recht hebben de naam te herstellen? En stellen dan volmondig: “Ja, zeer zeker319.” Dit betekent dus dat zij de grondtekst in hun vertaling niet volgen en waar in het Grieks ‘kurios’staat, dit (naar, volgens hen, wetenschappelijk inzicht) vertalen met ‘Jehova’320. Zij stellen dus hun vertaling bij aan hun leer, omdat zij redeneren dat de oorspronkelijke teksten zijn verminkt door de heidense invloed van mensen die de kerk binnenkwamen tijdens de ‘grote afval’. Als je zo redeneert kun je elk inzicht en elke interpretatie die afwijkt van de oudste bekende vertaling, goedpraten, niemand kan dan meer op de oudste vertalingen vertrouwen. Dwaalleraren die tijdens ‘de grote afval’de kerk binnen zouden zijn gekomen, hebben van alles 317
‘De Goddelijke naam zal blijven bestaan’ [Blz. 21] Wat wel eens één van de belangrijkste reden zal kunnen zijn waarom de Bijbelvertalers er de laatste honderd jaar niet meer voor kiezen om de naam ‘Jehovah’ te gebruiken, is niet omdat zij die naam vijandig gezind zijn maar eerder omdat die direct wordt geassocieerd met het genootschap van de Jehovah’s getuigen. Dus paradoxaal genoeg hebben juist de Jehovah’s getuigen het gebruik van deze naam binnen de kerk doen afnemen. 319 ‘De goddelijke naam die eeuwig zal blijven bestaan’ [Blz. 26]) 320 ‘De goddelijke naam die eeuwig zal blijven bestaan’ [Blz. 24-25]) 122 318
kunnen verdraaien en aan heidense elementen kunnen binnenbrengen in de teksten en anderen dan die teksten, hebben we niet.
Is het zo dat God alleen gekend kan worden door zijn naam ‘JHWH’ Tot Mozes, had God geen andere naam dan die van ‘de God van Abraham, Isaak en Jakob’. Als Mozes dan aan God vraagt wat hij moet zeggen, als de Israëlieten hem vragen wie hem heeft gezonden, moet hij zeggen ‘Ik ben die Ik ben’heeft mij gezonden.
Welke namen heeft God nog meer? Zonder hier al te uitgebreid bij stil te kunnen staan, bovendien zijn er alleen al hierover prima boeken geschreven, in het kort: JHWH Wat om bovengenoemde reden wel wordt vertaalt met Jehova of Jahweh of Jah. Dit komt zo’n 5521 keer voor in de Bijbel. Dikwijls in combinatie met Elohiem. Elohiem Het scheppingsverhaal begint met de zin: “In den beginnen schiep God (Elohiem) de hemel en de aarde”. Elohiem komt 2249 keer voor in de Bijbel. Het kan een aanduiding zijn van God als almachtig wezen die iemands God is. Als het wordt gebruikt in de context van “Ik zal hen tot een God (Elohiem) zijn321”. Dan is het een aanduiding van een relatie waarin de mens tot God staat. Maar het wordt ook als naam gebruikt, als er staat “En God (Elohiem) sprak tot Noach322.” De combinatie ‘Jehova Elohiem’komt 1149 keer voor. De eerste keer in Genesis twee, als er staat: “Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte323.” In hoofdstuk één wordt God alleen aangeduid als Elohiem en in hoofdstuk twee vanaf vers twee alleen als Jehova Elohiem. Het gebruik van de verschillende aanduidingen is dus niet willekeurig. De aanduiding Elohiem komt 1100 keer voor, zonder de toevoeging van Jehova. Waarbij ook verschillende keren als directe aanduiding van God. Zo staat er dat Henoch met God (Elohiem) wandelde en dat hij er niet meer was, omdat God (Elohiem) hem had opgenomen324. Het was ook ‘Elohiem’die tegen Noach zei een ark te bouwen om te ontkomen aan de vloed325. Elyown Dit betekend ‘Allerhoogste’. Van Melchisedek wordt gezegd dat hij priester was van de ‘Elyown’. Zoals de schoonvader van Jozef (Potifera) priester was van On326, was Jetro de 321
Genesis 17:7 Genesis 8:15 323 Genesis 2:4 324 Genesis 5:24 325 Genesis. 6:13 326 Genesis 41:50 322
123
priester van Midjan327, Mattan de priester van Baal328 en Melchisedek de priester van de Allerhoogste God; ‘El Elyown329’. Elders staat: “Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van Israël330”. En: “De Here deed de donder uit de hemel weerklinken, de Allerhoogste verhief zijn stem331.”
Verder is er nog de naam (El) Shadday Dit betekend de ‘Almachtige God’of ‘God de Almachtige’. Als God Abraham roept, zegt Hij: “Ik ben God de Almachtige, wandelt voor mijn aangezicht en wees onberispelijk332”. Ook verschijnt God de Almachtige aan Jakob333. Bij de brandende braamstruik openbaart God zich aan Mozes en zegt hem dan: “Ik ben de Here. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met mijn naam Here (JHWH) ben Ik hun niet bekend geweest334. Ofschoon God in het Oude Testament het vaakst JHWH wordt genoemd (5521 keer) wordt Hij toch ook zo’n 1100 keer met alleen ‘Elhoiem’(God) aangeduid. ‘God’is dus zo goed als een naam voor Hem. Als Elohiem (God) tegen Noach zei een ark te bouwen, was er geen twijfel wie die God was. Het blijft jammer dat er geen goede vertaling voor JHWH en de andere namen van God wordt gehanteerd, maar het geeft de Jehova’s getuigen geen grond om op basis hiervan de kerk te beschuldigen. Zij zijn zelfs inconsequent aan hun eigen belijdenis hieromtrent.
327
Genesis 18:1 2Kronieken 23:17 329 Genesis 14:8 330 Deuteronomium 32:8 331 2Samuel 22:14 332 Genesis 17:1 333 Genesis 35:11 334 Exodus 6:2-3 328
124
13. Was het kruis een paal? Strikt genomen lijkt het niet zo belangrijk, of Jezus nu aan een paal of aan een kruis is gestorven. Hij is voor onze zonden gestorven en hoe dat hout waarop dat is gebeurd, er heeft uitgezien, lijkt van ondergeschikt belang. De Jehova’s getuigen maken het echter tot punt van hun belijdenis en omdat zij daar weer een teken van de onschriftuurlijkheid van de kerk in zien, kan het toch weer een aanzet tot twijfel worden. De reden waarom zij zeggen dat Jezus niet aan een kruis, maar aan een paal is gespijkerd, is omdat Paulus in Galaten (3:13) duidelijk maakt dat deze straf voor Jezus al in het Oude Testament was voorzegd in de wet, die zegt: “vervloekt is een ieder die aan het hout hangt335”. Petrus zegt in Handelingen (5:30) tegen de Joodse raad dat zij Jezus aan een hout hebben gehangen. Punt is dat die definitie van ‘hout’in het Nieuwe Testament letterlijk hout als materiaal betekent. Het zegt niets over de vorm. Het komt van ‘xulon’wat betekent ‘hout’, of ‘iets dat van hout gemaakt is’. Het kan een paal zijn, maar ook een schandblok. Dat geldt ook voor het woord dat in Deuteronomium wordt gebruikt voor hout. Daar is het ‘ets’, en kan ook: boom, timmerhout of paal betekenen. In het Engels wordt er dan ook wel gezegd dat Jezus is gehangen aan ‘the tree’336 letterlijk vertaalt aan ‘de boom’. Toch zal geen Engelssprekende hiermee denken aan een boom met takken. Het is onduidelijk waarom de Jehova’s getuigen voor deze uitleg kiezen. Immers het kruisigen was een reguliere straf in de Romeinse- en eerder de Griekse tijd. Het is een gruwelijke straf die is ‘ontwikkeld’door de Phoeniers. Het woord ‘kruis’komt van ‘stauros’en komt 28 keer voor in het Nieuwe Testament, wat ook is te vertalen als een opgerichte (puntige) paal maar reden om aan te nemen dat het dat was, is er niet. In de oudheid werden mensen wel op palen gespietst (denk aan Haman uit de geschiedenis van Esther) maar Jezus werd genageld aan het hout. 13. 1. Het kruis in het oude testament 13. 1. 1. De tabernakel Al eerder is bij de bestudering van voorgaande onderwerpen stil gestaan bij de symboliek van de tabernakel. Daarin werd God gediend op een manier zoals Hij dat zelf had voorgeschreven337. Alles in de tabernakel draaide om de ‘Ark van het verbond’. Dit was een tegenbeeld van de troon van God. Alle andere voorwerpen dienden ervoor, om de mens ((hoge) priester) te verzoenen en voor te bereiden om daar te komen. Het altaar was er om de zonden te verzoenen, het wasvat om hem te reinigen, het reukwerk om God te aanbidden, de kandelaar om licht te geven in het heiligdom en de tafel der toonbroden om het volk te vertegenwoordigen bij Gods troon. 335
Deuteronomium 21:23 King James: Handelingen 5:30 337 Hebreeën 12:29 336
125
Kijken we dan hoe de onderdelen ten opzichten van elkaar gezien vanuit de dienst van de hogepriester, dan zien we hem als hij de tabernakel binnenging op weg naar de ark, vanuit het oosten eerst komen bij het altaar en dan bij het wasvat. Daarna ging hij de tent der samenkomst in en kwam bij het reukofferaltaar. Links van het reukoffer altaar stond de kandelaar, rechts de tafel der toonbroden en achter het reukoffer altaar was (aan het oog onttrokken door het voorhangsel) de ark. Van bovenaf gezien ‘vormden’de onderdelen die in de tabernakel stonden, waar God gediend wilde worden de vorm van een kruis. Dit beeld zette zich ook buiten de tabernakel voort. De stammen van Israël waren in vijf groepen rond de tabernakel gelegerd. Direct rondom de tabernakel lagen de levieten en daaromheen, in vier groepen van telkens drie, de andere stammen onder het vendel van één van deze drie stammen. De totalen van deze vier groepen waren zo, dat in de lengterichting van de tabernakel naar het oosten de grootste (onder het vendel van Juda) 186.400 waren gelegerden. Daar tegenover naar het westen de kleinste (onder het vendel van Efraïm) 108.100 en aan de breedte richting naar het noorden (onder het vendel van Dan) 157.600 en zuiden (onder het vendel van Ruben) 151.450, twee ongeveer even grote groepen338. Ook dit had van bovenaf gezien de vorm een kruis. Vanuit de lucht gezien, trok het volk van God uit (de slavernij van) Egypte in de vorm van een kruis door de woestijn naar het beloofde land met God in het midden. God die werd gediend door het volk in het midden van het kruis, die het volk vanaf die plaats toesprak, beschermde en verzorgde. Zo verloste God door het ‘kruis’het volk uit de slavernij en bracht hen naar het beloofde land. God bevrijdde hen niet alleen zo, Hij wilde ook zo worden gediend; in het centrum van het kruis. Ook hierin zijn de woorden van Paulus accuraat als hij zegt dat de wet een afschaduwing was van hetgeen komen moest; een afschaduwing van het werk van Christus339. 13. 1. 2. De vrijsteden Toen het volk eenmaal in het beloofde land was aan gekomen en ieder naar hun eigen plaats uitwaaierde, stelde God in de wet vast dat er vrijsteden moesten komen waar Levieten zouden wonen. “De weidegronden der steden die gij aan de Levieten geven zult, zullen van de stadsmuur naar buiten rondom duizend ellen meten. Gij zult buiten de stad afmeten aan de oostzijde tweeduizend ellen en aan de zuidzijde tweeduizend ellen en aan de westzijde tweeduizend ellen en aan de noordzijde tweeduizend ellen, met de stad in het midden: dit zullen voor hen de weidegronden der steden zijn. Die zes steden zullen voor de Israëlieten en voor de vreemdeling en voor de bijwoner onder u tot een wijkplaats zijn, opdat daarheen ieder vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft.” (Nummeri 35:4:5,15) Deze vrijsteden waren een veilige plaats voor mensen die iemand (zonder opzet) gedood hadden in afwachting van hun proces. In deze stad woonde de stam die God toebehoorde en 338 339
Gegevens hierover zijn te vinden in Nummeri 2 Kolossenzen 2:17, Hebreeën 10:1 126
die als priester dienst konden doen. Rondom de muur van die stad was 1000 el van de weidegrond voor hen die in de stad woonde. Daarboven was nog eens 1000 el van de grond over de breedte van de muur van de stad. Dit geeft van boven gezien ook een kruis. Weliswaar niet met één ‘balk’langer dan de andere, maar wel een kruis waarbinnen de zondaar veilig was.
127
14. Wie heeft de meest betrouwbare bijbelvertaling. Dikwijls geven Jehova’s getuigen in gesprekken over, aan dat er iets afwijkends in de grondtekst staat. Nu is het natuurlijk uitgesloten dat iedereen, noch uit hun midden, noch uit de kerk de oorspronkelijke Armeense, Hebreeuwse en Griekse teksten goed kan lezen. Hooguit kunnen we in geval van twijfel, via woordenboeken de betekenis van fragmenten vertalen. In de praktijk zijn we toch aangewezen op vertalingen uit die talen. Maar wie heeft dan de meest betrouwbare Bijbelvertaling? We moeten hierin vertrouwen op de oprechtheid en deskundigheid van de vertalingscommissies die zich met dit werk bezig houden. En is het dan toch zo, dat de vele nationale en internationale onafhankelijke bijbelgenootschappen, zoals de Jehova’s getuigen zeggen, (in een soort geheim overleg om hierover afspraken te maken?) de Bijbel vals hebben vertaalt om hun eigen theologische inzichten er door te drukken, of maken zij zich hier zelf aan schuldig? Nu zullen Bijbelvertalers in hun beperkingen en als ‘kind van hun tijd’de teksten die in een andere tijd, met een ander referentiekader zijn geschreven, soms hebben vertaald naar hun eigen inzichten. Toch is het onmogelijk om een soort samenzwering te bewerken om alle vertalers door de eeuwen heen te laten samenwerken om consequent dergelijke vertalingsfouten te kunnen doorvoeren. Immers de meesten van de vandaag levende deskundigen van de antieke talen zouden die er zo uit halen. Velen van hen zijn zelfs niet eens gelovigen en hebben er dus ook geen enkel belang bij deze mogelijke ‘samenzwering’. Sterker nog, veel van de vroegere theologische tegenstanders, die hun eigen vertaling hebben uitgegeven, zoals de Katholieke bijbelstichting en de Lutherse vertaling, hebben geen van allen, waar het de teksten betreft zoals: het geloof in Christus, de drieëenheid, de hel, of de eeuwige ziel zulke afwijkingen in de teksten als de Nieuwe Wereld vertaling. Veeleer is er reden om een afsplitsing, die na meer dan 1800 jaar met afwijkende inzicht en daarbij passende bijbelvertaling op het toneel verschijnt te wantrouwen. Een groep die de hele kerk, vanaf de kerkvaders tot en met de reformatoren en evangelische beweging (die in honderd jaar tijd vanuit het niets is gegroeid tot meer dan 200.000.000 leden), de hele kerk, waarvan velen hun leven hebben gegeven om Gods woord de Bijbel, zonder voorbehoud tot zijn recht te laten komen, tot leugenprofeten veroordeelt. Een kerk waar misschien veel fouten zijn gemaakt en zelfs de gelovigen heeft verboden in de Bijbel te lezen, maar uit respect voor dat Woord, altijd de oudste handschriften heeft gehanteerd bij de vertaling. Als dan deze groep: het ‘Wachttorengenootschap’met een fundamenteel ander evangelie dan welke de apostelen hebben gepredikt en door de eeuwen heen heeft geklonken komt, dringen zich de woorden van Paulus de Galaten op als hij zegt: Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik thans nog eens: indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt! (Galaten 1:6-9) 128