Ds. Joh. Francke - Marcus 16 : 1 – 8 (Pasen) De betrouwbaarheid van de getuigen en het getuigenis Gezang 19 :1 Psalm 116: 1, 7, 10 Psalm 21: 1, 2, 3, 7 Psalm 16 : 5 Psalm 150 : 1, 2 Lezen: 1 Korinthe 15 : 1 - 19 Tekst: Marcus 16 : 1 - 8
Gemeente van onze Heere Jezus Christus! De keuze van de tekst schijnt op Pasen helemaal geen moeilijkheden op -te leveren. Want het staat voor de prediker en voor de gemeente vàst: op Pasen moet er gepreekt worden uit het páásevangelie, uit het pááshoofdstuk: Matteüs 28 of Marcus 16 of Lucas 24 of Johannes 20. Juist omdat er vier hoofdstukken in aanmerking komen, is er naar het lijkt nog keuze van teksten in overvloed! Doch zodra dan uit die vier hoofdstukken de tekst is gekozen, beginnen voor de prediker de moeilijkheden. Want op Pasen moet er gepreekt worden over de opstanding van Christus. En wie de vier genoemde hoofdstukken aandachtig doorleest, die komt tot de „ontdekking”, dat in géén van die hoofdstukken het feit van Christus' opstanding wordt beschreven. We lezen van vrouwen en discipelen, die naar het graf lopen en het graf bezien; we horen van de verkondiging van Christus' opstanding door een engel of engelen; we zien verschrikte wachters weglopen, ja, het is wel een hele drukte in de hof van Jozef van Arimathea, maar in géén van de vier evangeliën wordt ons de beschrijving van het feit van de opstanding geboden. Als engelen en mensen in de hof komen, is de opstanding al geschied! En van de Opgestane horen we pas verderop, als Hij gaat verschijnen aan Zijn discipelen en discipelinnen. Zodat we ons afvragen, waarom nu uitgerekend elk van de vier Evangeliën zoveel aandacht schenkt aan de vrouwen bij het graf. Het kan toch niet de bedoeling van de Heilige Geest zijn, dat wij op Pasen gaan preken over die vrouwen, over haar ondervindingen, haar zielstoestanden bij het graf van Christus, dat intussen leeg is. Dat zou wel roerend kunnen worden, maar het gaat op Pasen toch niet om de vrouwen doch om Christus in Zijn opstanding. Zodat wij voor de onontkoombare vraag geplaatst worden: Waarom horen wij in het paasevangelie van elk van de vier evangelisten zoveel over die vrouwen? Wat heeft dat toch te betekenen? Het antwoord op die vraag moet zijn: we moeten bedenken, dat ook die vrouwen en juist eerst die vrouwen fungeren als getuigen. Als getuigen van de opstanding van Christus. En juist omdat ons het feit van Christus' opstanding niet wordt beschreven, kennen wij als nieuwtestamentische gemeente de opstanding van onze Heiland alleen maar uit haar getuigenis. Uit haar getuigenis, dat voor ons in de Evangeliën is geboekstaafd. Wij moeten de opstanding van onze Borg en Zaligmaker alleen geloven op het getuigenis van de evangeliën, en dat getuigenis van het Evangelie is in feite het getuigenis van die vrouwen. En u weet wat een getuige is. Een getuige is iemand, die (zoals voor de rechtbank) alleen maar zegt, wat hij gehoord en/of gezien heeft. Niet méér maar ook niet minder. En daarom: de paasberichten in elk van de vier Evangeliën zijn niets anders dan een getuigenverslag van wat die vrouwen hebben gezien en gehoord. Het paasevangelie is een getuigenis. En nu weten we allemaal: het komt bij getuigen aan op hun betrouwbaarheid. Het komt aan op de betrouwbaarheid van het getuigenis. En om het nu maar kort en bondig te zeggen: Nu wil het paasevangelie van de vier evangelisten als om strijd aantonen, dat die vrouwelijke getuigen en haar getuigenis volkomen betrouwbaar zijn. Zo wordt nu ook in onze tekstwoorden in het licht gesteld, dat het getuigenis van Maria van Magdala en van Maria (de moeder van Jacobus) en van Salóme een onpartijdig, een 1
onbevooroordeeld, een niet vooringenomen getuigenis is omtrent de opstanding van Christus. Een getuigenis derhalve, waarop wij aankunnen. En zo willen wij u prediken: De betrouwbaarheid van de vrouwelijke getuigen en haar getuigenis inzake de opstanding van Christus. Die betrouwbaarheid komt uit in de wijze waarop: 1. die getuigen naar het graf gaan; 2. die getuigen bij het graf staan; 3. die getuigen van het graf weggaan. 1. Onze tekstwoorden, broeders en zusters willen ons voor ogen stellen en duidelijk maken, dat de vrouwelijke getuigen en haar getuigenis inzake de opstanding van Christus betrouwbaar zijn. En die betrouwbaarheid komt allereerst uit in de wijze, waarop die getuigen naar het graf gaan. Het is opvallend, dat niet alleen in dit Evangelie naar de beschrijving van Marcus maar ook in het Evangelie naar Matteüs en in dat van Lucas ons wordt medegedeeld, dat er vrouwen bij de begrafenis van Jezus tegenwoordig zijn. In Matteüs 27:61 lezen we, dat Maria v. Magdala en de andere Maria tegenover 't graf zitten, als Jozef van Arimathea met de zijnen het lijk van de gestorven Christus ter aarde bestelt. In Marcus 15:47 worden genoemd: Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses. In Lucas 23:55 lezen we: En de vrouwen, die met Hem uit Galilea gekomen waren, volgden en zij bezagen het graf en hoe Zijn lichaam gelegd werd. We vragen ons af, waarom nu DRIE evangelisten ons moeten mededelen, dat niet maar één doch méér dan één vrouw tegenwoordig was bij de begrafenis van Jezus. Doch het antwoord is niet moeilijk. In Zijn allerbijzonderste voorzienigheid heeft de Vader van Christus onze HEERE God, ervoor gezorgd, dat een overvloedig aantal getuigen ons zou betuigen, dat onze Heiland waarlijk begraven is. Want we weten het: in de mond van twee of drie getuigen staat alle woord vast. Als twee of drie hetzelfde getuigen, getuigen wat zij gehoord en/of gezien hebben, dan is dat het einde van alle tegenspraak en staat de zaak in geding vast. Doch die vrouwen zijn niet alleen bij de begrafenis tegenwoordig om de waarheid van de begrafenis te betuigen maar ook om de waarheid en zekerheid van de plaats van de begrafenis te betuigen. Als het paasevangelie ons beschrijft, dat diezelfde vrouwen op de opstandingsmorgen het graf leeg bevinden, dan is alle twijfel omtrent de plaats uitgesloten. Het kan niet waar zijn, dat zij zich inzake het graf vergissen. Want zij waren bij de begrafenis tegenwoordig en weten dus allemaal precies en zeker, wáár Jezus was begraven. Neen, ze hebben op de paasmorgen géén verkeerd graf voor zich. En zo wil het evangelie naar de beschrijving van Marcus ons betuigen: op de paasmorgen was Jezus' graf en dat alleen in het geding! Dát graf was toen leeg! En geen ander graf! En dat vertelt ons niet alleen Marcus maar óók Matteüs en Lucas. Drie evangelisten betuigen het ons en méér dan één vrouw betuigt het ons. Nu, in de mond van twee of drie getuigen zal de zaak vaststaan. Wij weten dus heel zeker; op de paasmorgen was 't graf van Jezus en dat alléén in geding! Het paasevangelie is op dat punt betrouwbaar! Marcus vertelt ons verder, op welke wijze de vrouwen op de opstandingsmorgen naar het graf gaan. Ons wordt gezegd, dat Maria van Magdala en Maria (de moeder van Jacobus) en Salóme toen de sabbat voorbij was, dus zaterdagsavonds laat, specerijen gaan kopen om de dode Christus te zalven. Dat betekent: ze denken niet anders, of haar Jezus ligt nog in het graf! Het komt eenvoudig in hun gedachten niet op, dat Jezus opgestaan zou zijn. Deze vrouwen zijn nog in droefheid en rouw om de dood van haar Jezus. De Heere Christus heeft bij Zijn leven ook haar menigmaal gezegd, dat Hij ten derde dage zou opstaan uit de doden, maar dat zijn ze allang vergeten en het komt haar niet meer in herinnering. Neen, ze weten niet anders dan: „Jezus is dood! Alles is voorbij, want Hij is dood. Zijn dode lichaam ligt in het graf. Ze hebben het zelf gezien”. Ook lezen we in onze tekstwoorden, dat zij onderweg met schrik bedenken, dat er een zware steen vóór het graf ligt, waardoor de toegang tot het graf beslist afgesloten is. U weet het: in Palestina begroef men toen zijn doden in graven, welke in rotsen waren uitgehouwen. Men maakte grote grafkamers in die rotsen, zodat er langs de wanden van die grafkamers vele doden bijgezet konden worden. En de opening van die grafkamers 2
werd dan afgesloten door een extrazware steen. Dat was een deur, welke heus door één man niet geopend kon worden. Er waren vele krachten nodig om zulk een zware steen weg te rollen. Hoe zullen zij met haar zwakke vrouwelijke krachten die enorme steen verrollen? Er staat in onze tekst nog bij dat die steen voor Jezus' grafkamer zeer groot was. En ze weten dat. Want ze waren er zelf bij, toen vele mankracht die steen ervoor plaatste. Waarom worden ons nu door Marcus die bijzonderheden omtrent de specerijen en het gesprek over de steen vóór het graf medegedeeld? Waarom vertelt hij met een zekere nauwkeurigheid en uitvoerigheid de wijze, waarop die vrouwen naar het graf gaan? Wel, om ons ervan te overtuigen, dat deze vrouwen helemaal niet denken aan een opstanding van Jezus! Wat ze ook mogen verwachten, zeker geen graf dat leeg is doordat Christus uit de doden is opgestaan. Deze vrouwen verwachten géén leven maar dood. En als zij bij het graf komen en daar de steen zien weggerold en het graf geopend zien en als zij het graf leeg bevinden, dan is dat geheel tegen haar verwachting in! Het is voor hen een volkomen verrassing. Een verrassing, welke haar overrompelt. Een verrassing, welke haar overweldigt. Een verrassing, welke zij niet kunnen verwerken. Deze vrouwen zijn met hun gedachten gebonden aan de dood. Wie zal dan het leven verwachten? Ze denken, dat alles werkelijk voorbij is. Hoe zouden zij dan kunnen bedenken, dat er een nieuw begin komt? Waarom deelt nu Marcus en door hem de Heilige Geest ons mede de wijze, waarop de vrouwen naar het graf gaan? Wel, om voor de kerk van alle eeuwen, voor u en voor mij, in het licht te stellen, dat die vrouwen onverdachte getuigen zijn van Jezus' opstanding! Dat zij werkelijk niet-vooringenomen waren, toen zij naar het graf van Jezus gingen! Dat zij werkelijk onpartijdige getuigen zijn van Jezus' opstanding! U weet: het kan voorkomen, dat getuigen voor de rechtbank niet onbevooroordeeld zijn, maar partijdig en vooringenomen. Het kan gebeuren, dat getuigen, die alleen maar wat zij gehoord en/of gezien hebben moeten vertellen, hun getuigenis een beetje aandikken in bepaalde richting, een beetje bijkleuren, bijv. ten bate van de verdachte. Ze hebben in hun hart partij gekozen, vóór of tegen de beklaagde. En dat beïnvloedt dan hun getuigenis. Maar niemand zal kunnen zeggen, dat deze vrouwen, als zij naar het graf van Jezus gaan, in hun hart de gedachte of het voornemen hebben op de een of andere manier ten gunste van Jezus' opstanding getuigenis te geven! Integendeel, zij verwachten die opstanding nu net niet! En dus zijn ze puur onverdachte getuigen van die opstanding. Zo wil de Heilige Geest in het licht stellen, dat haar getuigenis door en door betrouwbaar is. Tégen haar gedachten en bedoelen in worden deze vrouwen gemaakt tot waarachtige getuigen van de opstanding van onze Heere Jezus Christus! En dat heeft de Heilige Geest niet alleen voor ons doen optekenen in het Evangelie naar de beschrijving van Marcus maar ook in dat van Matteüs en Lucas. Opdat wij, de kerk van het nieuwe verbond, de grootst mogelijke zekerheid zouden hebben inzake de opstanding van Christus! Want wij moeten vandaag en al de dagen de opstanding van Jezus geloven alleen op getuigenis van anderen. Wijzelf zijn er immers niet bij geweest. Waarom voor ons alles aankomt op de betrouwbaarheid van dat getuigenis. Welnu, de HEERE, onze hemelse Vader, heeft in Zijn allerbijzonderste voorzienigheid ervoor gezorgd, dat wij een bij uitstek betrouwbaar getuigenis omtrent Christus' opstanding zouden hebben. Moet ons nu aan die betrouwbaarheid van deze vrouwelijke getuigen en haar getuigenis inzake de opstanding van Christus zoveel gelegen zijn? Ja, gemeente, daar moet ons alles aan gelegen zijn. En daar is ons alles aan gelegen. Petrus schrijft later in zijn tweede brief: „Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd” (2 Petr. 1:16). We moeten zeggen: Het is maar geen verzinsel, als wij u prediken, dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan. En daar is ons toch alles aan gelegen? Zegt de apostel Paulus niet: Indien Christus niet opgewekt is, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden? Indien Christus niet opgewekt is, dan is er geen opstanding der doden. Dan is de prediking bij de graven van onze geliefden, dat zij eens zullen opstaan tot glorie, ijdel, een leugen! Dan is er voor ons en voor niemand een toekomst der heerlijkheid. Want alleen door (de kracht 3
van) Christus' opstanding hebben wij de hoop van de opstanding! En nu is dit de verrassing van Pasen, evenals voor die vrouwen op weg naar Jezus' graf: de Heere Christus is opgestaan uit de doden. En daardoor is de opstanding doorgebroken in ons leven. Met absolute kracht en met volstrekte zekerheid. Want wij zijn toch de gemeente van Christus? Beleven wij nu op Pasen die opstanding van Christus en daarmee verbonden onze opstanding als een verrassing? Die vrouwen hadden Christus' opstanding als een verrassing moeten beleven, doorleven. Ze deden het niet. Doen wij het wel? Nu op Pasen? En op onze begrafenissen en bij onze graven? Er is alle reden om dat te vragen. Helaas! Want wij kunnen op onze begrafenissen en bij onze graven net als die vrouwen zó met droefheid zijn vervuld, dat wij aan de opstanding van Christus en de daarmede verbonden opstanding van onze geliefden, die in Christus zijn ontslapen, niet eens dènken. Laat staan erover spréken. We praten op een begrafenis vaak veel over de dode, vooral over zijn goede en voortreffelijke eigenschappen. We zijn op een begrafenis vaak veel bezig met onze droefheid. En dan zó, dat wij het spreken over de opstanding van Christus en de daarmee verbonden opstanding van wie in Christus is ontslapen maar overlaten aan de dominee, die de begrafenis leidt. We zijn vaak als die vrouwen bij Christus' graf: we willen maar lijkschouw houden! En nu zal niemand de droefheid en de rouw willen wegpraten en afkeuren. Maar waarom worden ze op de begrafenis en bij het graf niet verslonden door de opstanding van Christus, welke midden in de dood is geopenbaard? We beleven helaas meer de dóód als verrassing dan de opstanding. En dientengevolge hebben we ook op Pasen en op onze begrafenissen en bij onze graven bekering nodig, bekering tot Jezus Christus als de Opgestane. We zullen onze mond eens meer moeten gaan opendoen over de opstanding van Christus en de daarmee verbonden opstanding van de Zijnen. Niet de dóód mag ons overrompelen en overweldigen maar de opstanding! Niet de dóód mag ons verrassen maar de opstanding. En dat is dan meteen de bevrijding van ons leven! Daarmee geven we dan blijk ervan, dat wij uit de dood zijn overgegaan in het leven, in het leven van de opstanding! 2. De vrouwen bij Jezus' graf waren daar helaas ook nog niet aan toe. Dat blijkt in de tweede plaats uit de wijze waarop zij bij het graf van Jezus staan. Wanneer die drie vrouwen, Maria van Magdala en Maria (de moeder van Jacobus) en Salóme, de steen van het graf afgewenteld zien, gaan ze in het graf, zo lezen we in vers 5. En dan gaan ze pas recht beven en sidderen. Want in het graf zit, zo zegt Marcus, een jongeling. We begrijpen het; het is een engel. En hij zegt tot de drie vrouwen: „Wees niet ontsteld! Gij zoekt Jezus, de Nazarener, de Gekruisigde? Hij is hier niet. Zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt Zijn dscipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea. Dáár zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft” vs 6, 7. Nu zou u verwachten, dat die drie vrouwen van vreugde zullen opspringen. Nu zij een boodschap, rechtstreeks uit de hemel, krijgen, en dat op deze plaats, de plaats immers die zij bij de graflegging gezien vastgesteld hebben, nu zou u verwachten, dat zij volstromen van paasblijdschap. Nu moeten ze zich toch ook wel herinneren, dat Jezus méér dan éénmaal heeft gezegd, dat Hij op de derde dag uit de doden zou opstaan. De engel zegt het toch precies en duidelijk: Hij is opgestaan, en: gelijk Hij u, ja, u gezegd heeft! Nu is toch alle vergissing uitgesloten. Nu kan het niet anders: Jezus is opgestaan uit de doden! Maar u vergist u. Marcus verhaalt, dat die vrouwen, zodra de engel is uitgesproken, weglopen: ze vluchten! En: siddering en ontzetting heeft haar bevangen (vs 8). Ook de andere Evangeliën berichten ons, dat de vrouwen vol vrees en beven zijn. Johannes vertelt ons bovendien, dat Maria van Magdala bij het lege graf blijft staan huilen. En dat zij hardnekkig denkt aan lijkroof. Ze vraagt nota bene aan de man, die zij houdt voor de hovenier: „Heer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen” (Joh. 20:15). Het is huilen zonder end. De boodschap van de engel, de hemelse boodschap, doet die vrouwen letterlijk niets. Die boodschap raakt haar zelfs niet. Het is onbegrijpelijk maar niettemin waar. Ze reageren er zelfs niet op. Want dat is duidelijk uit onze tekst: die vrouwen reageren niet op de 4
hemelse boodschap inzake Jezus' opstanding. Voor haar is Jezus dood en blijft Jezus dood. En daarmee uit. En weer vragen we: Waarom wordt dat door Marcus en de andere evangelisten ons verteld? Om welke reden krijgt dat alles brede vermelding en wordt daarop zoveel nadruk gelegd? En het antwoord is weer niet moeilijk. Opnieuw stelt het paasevangelie in het licht, dat die vrouwen onverdachte, onbevooroordeelde, dus betrouwbare getuigen zijn van Jezus' opstanding. Hadden die vrouwen de gedachte gehad: „Jezus moet opgestaan zijn”; had die opstanding de wens van haar hart, haar zielsverlangen geweest, dan lag het voor de hand te denken, althans te suggereren: ze hebben in haar verbeelding maar een engel gezien en een hemelse boodschap gehoord. Doch dit is nu beslist en radicaal uitgesloten. Want ze moeten nota bene een boodschap horen, die haar helemaal niet aanspreekt. Ze moeten straks een boodschap overbrengen en doorgeven, die haar helemaal niet raakt. Ze moeten gaan verkondigen en getuigen, wat door hen helemaal niet wordt geloofd. Sterker kan het niet. Als nu deze vrouwen geen onpartijdige, onbevooroordeelde, nietvooringenomen en dus „objectieve” getuigen van Christus' opstanding zijn, wie moeten het dan wèl zijn? Integendeel, zij waren allemaal juist vooringenomen tegen de boodschap van de opstanding. Ze staan er vierkant tegenover. Dat alles wordt ons, kerk van het Nieuwe Testament, medegedeeld, opdat wij temeer zullen letten op de volmaakte betrouwbaarheid van die vrouwelijke getuigen en haar getuigenis. Neen, de boodschap van Jezus' opstanding is tot ons niet gekomen uit een verdachte hoek. Is niet gekomen van de kant van hen, die erop wachtten, die er met groot begeren naar uitzagen, die aan hun begeerte en wens vorm en gestalte en woorden gaven. Juist het tegendeel is het geval. Het is dan ook Gods allerbijzonderste voorzienigheid, dat dergelijke getuigen worden bijgebracht voor de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Zo wordt de betrouwbaarheid van het paasevangelie wel groot en sterk! Ja, de tegenstelling is daar bij het graf van Christus tussen die vrouwen èn de hemelse boodschapper en boodschap wel enorm groot. We kunnen het zó zeggen: die vrouwen begrijpen die engel en zijn boodschap niet en die engel begrijpt die vrouwen in haar houding niet. Ze praten daar volkomen langs elkaar heen. Daarom valt bijv. Maria van Magdala van de ene vergissing in de andere. Daarom is ook de hemelbode na zijn eerste woorden geheel uitgepraat. Het gesprek kan niet eens op gang komen. De éne partij (de engel) zegt telkens weer: „Vrouwen, waarom weent gij? Er is toch geen reden voor? Ik zeg het u toch: Jezus is opgestaan uit de doden!” Maar de andere partij (de vrouwen) houdt het maar vol: „Zouden wij niet wenen, nu onze Jezus dood is? Begrijpt u dan niet, dat juist dàt voor ons allerverschrikkelijkst is?” Hoe komt dat toch, dat die beide partijen bij Jezus' graf elkaar niet verstaan en dat zij met hun gesprek niet op gang kunnen komen? Het antwoord is weer niet moeilijk. Het zijn gesprekken van weerszijden van de dóód. De vrouwen leven in de sfeer van de dood. Zij zien niet anders dan een dode Jezus. Ze zijn zó aan de dóód gebonden en zó in de dóód ingebonden, dat zij zelfs geen woord over opstanding en leven kunnen horen. Hun harten en levens zijn zó vervuld met doodsgedachten, dat zij geen woord over opstanding en leven kunnen begrijpen. En bij de engel is het juist omgekeerd. Hij is zó vervuld met het blijde nieuws, dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan en leeft, dat hij van zijn kant niet kan begrijpen, dat die vrouwen dat niet aangrijpen als de enig goede boodschap op deze morgen. Die engel is zó vol van de overwinning van zijn Heer, Jezus Christus, dat hij maar aan één ding denkt: opstanding en eeuwig leven! Deze engel weet, dat de dood is overwonnen. Dat de dood is teniet gedaan. Hij kan het wel uitschreeuwen en uitjubelen: „Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” (1 Kor. 15:55). En daarom kunnen die vrouwen de engel niet verstaan en kan die engel die vrouwen niet begrijpen. Is ons dat nu zó vréémd? Is het dan met ons vaak zo anders dan met die vrouwen? Dacht u dat allen die vandaag de prediking van de opstanding van Christus horen, die prediking ook verstaan? Dacht u dat de boodschap van Christus' verrijzenis vandaag tot aller hart in aller leven doordringt? Is het dan zó, dat de verkondiging van Jezus' opstanding en daarmede verbonden de opstanding van de Zijnen allen raakt, die op een begrafenis 5
samenzijn? Dacht u nu werkelijk, dat bij een open graf allen vervuld worden met de vreugde en de hoop van de zalige opstanding? Dacht u, dat heden de prediking van Jezus' zalige opstanding de harten en levens van hen die ze horen omzet en verandert en vernieuwt? We weten wel beter! En hoe komt dat? Wel hiervan, dat veler levens in de kerk, ja ook in de kerk, gebonden zijn aan de dood en aan de droefheid over doden en zó ingebonden zitten in de macht van de dood, dat niets, maar dan ook niets van de opstanding van Christus tot hen kan doordringen. Ze eten paasbrood en ze nuttigen nog meer paaslekkernijen, maar het is geen Pasen voor hen: de opstanding van Christus raakt hen niet. Ze horen de paaspreek en ze hebben soms ook nog wel een oordeel over en kritiek op die preek, maar ze hebben in feite die paaspreek niet gehoord, niet verstaan. Want hun levens zijn door de dood en door doodsgedachten toegesloten, afgegrendeld, gepaneerd, zodat de hemelse boodschap en de hemelse vreugde over Christus' opstanding en daarmede verbonden hun zalige opstanding daarin niet kunnen doorbreken! Het is niet te zeggen, hoevele harten en levens onder de paasprediking en op een begrafenis en bij een open graf potdicht blijven. Het is niet te zeggen, hoevelen jaar na jaar door de verkondiging van de opstanding van Christus zelfs niet geraakt worden. We beseffen voor de helft niet, hoe machtig de dood en het graf over ons leven zijn! En daarom is er geen geloof aan de paasboodschap. En daarom veranderen veler levens in niets op Pasen en nooit. Dientengevolge is veler leven zo arm en leeg en doods. Daarom is veler leven op een begrafenis en bij een graf één stuk droefheid en verdriet. Daarom zijn zo velen verward en verschrikt en totaal van streek, als de dood bij hen inbreekt, in hun huizen, in hun familie. Want het leven, het eeuwige leven uit de opgestane Christus heeft in hun leven de dood nog niet overwonnen. Ze zijn ver van de blijdschap van Pasen, dat Christus Jezus de dood heeft overwonnen. Als gemeente van Christus wordt u allen en een ieder vandaag opnieuw gepredikt: Jezus Christus heeft voor u, hoor het goed: voor u, de dood overwonnen! Want Hij leeft, Hij leeft om nooit weer te sterven! Om u het leven, het eeuwige leven te geven. En daarom vraagt Hij van u geloof. Geloof in Hem als de levende. Geloof aan de hemelse boodschap: Hij is opgewekt! En daarom zal Hij ook u opwekken! 3. Tenslotte vertelt Marcus ons nog, op welke wijze die vrouwen van het graf weggaan. Dat is het derde en laatste in de tekst. Ze gaan het graf uit en vluchten van het graf. Want siddering en ontzetting heeft haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd, vs 8. Dat vertelt ons Marcus over het weggaan van het graf. Goed bezien is het toch ontstellend! Ze hebben het LEGE graf gezien. Ze hebben de boodschap gehoord, die hemel en aarde vervullen moet met jubel en gezang. Ze hebben aanschouwd, wat de verlossing en zaligheid en heerlijkheid voor heel de kerk op aarde is. Want dit is het machtige, dat bijna niet onder woorden is te brengen: de dood, de laatste vijand, de grote vijand van aller leven, de dood is ontkracht, onttroond. Maar waar is de vreugde? Waar is de jubel? Marcus zegt het met uitgedrukte woorden: ze kunnen er nog haar mond over houden. Hoe is het mogelijk! En we begrijpen wel, waarom Marcus het vertelt. Hij wil weer laten uitkomen, dat het getuigenis der vrouwen onverdacht, onbevooroordeeld, objectief is. Je zou denken, dat deze vrouwen het nieuws, het nieuwtje, dadelijk aan iedereen zullen vertellen. We weten allemaal, als we enigszins onszelf kennen, dat mensen, ook vrouwen, graag nieuwtjes vertellen. Hier is daar geen spoor van te bekennen. Ze liepen heus niet te beven van vreugde. Daar zou men nog in kunnen komen. Maar neen, ze lopen te beven van vrees en angst. Zo heeft de macht van de dood haar nog te pakken. Dat accentueert duidelijk genoeg, dat deze getuigen van Jezus' opstanding werkelijk niet vooringenomen zijn. Hadden ze het overal verteld, dan zou men nog kunnen denken, dat ze tuk waren op het vertellen van nieuwtjes en daarom een mooi verhaal over een engel en zo hadden verzonnen. Nu gaan we begrijpen, dat de evangelist Marcus zo omstandig de gesteldheid en zielestemmingen van die vrouwen mededeelt, opdat wij als kerk van het nieuwe verbond een volstrekte betrouwbaarheid aan de getuigen en haar getuigenis niet zouden kunnen ontzeggen. Ze waren niet bedacht op het leven maar op de dood, zelfs nog nadat ze het lege graf hebben gezien en de hemelboodschap hebben gehoord. Ze blijven vooringenomen voor de dood en tegen het leven. 6
Zo is haar getuigenis temeer betrouwbaar. Waarom we niet mogen denken, dat de evangelisten zo uitvoerig ons inlichten omtrent de zielsgesteldheid van die vrouwen, opdat wij die zielsgeschiedenissen zullen lezen in het licht van de opstanding. Maar het is omgekeerd: wij moeten de paashistorie lezen in het licht van haar zielsgesteldheid en ongeloof. Want de betrouwbaarheid wil alle nadruk hebben! Deze paasprediking van de evangelist Marcus moet ons aangrijpen. Die vrouwen zijn in haar doodswereld toegesproken uit de wereld van de opstanding en het leven. Maar ze bleven rillen voor de dood en ze bleven vol van siddering voor de macht van de dood. In hun leven was het nog verre van Pasen! Hoe is het bij u, gemeente van Jezus Christus, de Opgestane? Blijft u na elke paaspreek, na zovele paaspreken, wegvluchten van de graven, welke hier gedolven moeten worden? Blijft u na elke paaspreek, na zovele paaspreken, nog met siddering en ontzetting bevangen voor de dood en zijn macht? Houdt u na elke paaspreek, na zovele paaspreken, nog uw mond dicht? En zegt u na elke paaspreek, na zovele paaspreken nog niets tot uw buurman en uw buurvrouw over de opstanding van Christus en over de overwinning van de dood door Jezus, Die de opstanding en het leven is? Als dat waar mocht zijn, dan is Christus voor u tevergeefs opgestaan! Dan ligt u immers zelf nog midden in de dood! Maar Christus zegt ook op Pasen, juist op Pasen: Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten! (Efeze 5:14). En Paulus vat het voor u samen: En zodra dit vergankelijke met onvergankelijkheid is bekleed en zodra dit sterfelijke met onsterfelijkheid is bekleed, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: de dood is verzwolgen in de overwinning (1 Kor. 15:54). Gelóóft dan dat heilzaam en betrouwbaar woord! Amen.
7