GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Abstract (1) Southern dialects of Dutch have a threefold gender differentiation; thus they diverge both from the Dutch standard language (with an opposition between ‘neuter’ and ‘common’ gender) and the common source language of loan words, French (with an opposition between ‘masculine’ and ‘feminine’). This set of divergences inspired us to do some research into gender assignment to loan words in Flemish and Brabantish dialects of Belgium. We argue that this assignment is the result of a complex interaction between system-driven (internal) aspects of the dialects concerned, and external influences: gender in either the source language or the mediating language, which in the area under investigation was French for at least the last century and a half. The interaction between both sets of tendencies appears to be at variance in different areas of the geographical entity we look at. The presence of strong formal oppositions between masculine and feminine (as is the case in the central Flemish dialects) results in strong intuitions with native speakers. Neuter gender is not very common in these dialects. However, strong intuitions appear to prevail in Brabant dialects (except the Brussels one) also, in spite of the complete absence of any clear formal indices. In these dialects neuter plays a much more prominent role that may be compared to that in standard Dutch. In all other dialects (the extreme western dialects of Flemish, those of the area between Brabant and central Flemish dialects, and the Brussels dialect) the intuitions are extremely wagering. We present proposals to interpret those differences. Georges De Schutter, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, p.a. Koningstraat 18 – 9000 Gent (België). Mail:
[email protected]; Johan Taeldeman, UGent, p.a. Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Blandijnberg 2, 9000 Gent (België). Mail:
[email protected]. (1)
38
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Een driegenerasysteem in de Vlaamse en Brabantse dialecten
1.
De Nederlandse dialecten in België hebben het oude driegenerasysteem, erfenis van het Oudgermaans en nog verder weg van het Indo-Europees, vrij intact bewaard (cf. o.a. Pauwels 1938, 1958). Dat systeem komt heel systematisch tot uiting in en wordt (voorlopig) ook in stand gehouden via de vorm van adnominale woorden. Terwijl de Nederlandse standaardtaal in dit opzicht maar twee genera onderscheidt (cf. tabel 1) (n) (n)
d t
die dat
(mijn) (mijn)
onz ons
Tabel 1 : adnominale genusaanduiding in AN
manifesteert zich in de Vlaamse en Brabantse dialecten prototypisch het volgende drieledige genussysteem aan (de vorm van) adnominale woorden (cf. tabel 2) bep. lidw. demonstr. poss. pron. poss. 1ste pron. pers. mv. d(n) die(n)(n) mijn(n) onz(n)
attr. adj.
Mann.
onbep. lidw. n(n)
Vrouw.
n
d
die
mijn
onz
grot
Onz.
(n)
t
da(t)
mij(n)
ons
groot
grot(n)
Tabel 2 : adnominale genusaanduiding in Vlaamse en Brabantse dialecten
Hierbij hoort een belangrijke opmerking van morfofonologische aard m.b.t. de tussen haakjes geplaatste n bij mannelijk en onzijdig. De aan- of afwezigheid van die n hangt namelijk af van de anlaut van het volgende woord : zoals eerder aangetoond is in Taeldeman (1980), De Wulf-Taeldeman (2001) en MAND I, is –n enkel hoorbaar vóór een woordbegin met vocaal of t/d/b (b.v. d dnn avond / tak / dag / boom tegenover d d post / koning / leeuw / weg en schaap / paard / kind / jaar tegenover n aapje / teken / dak / been). Dat het mannelijk genus zo goed herkenbaar is gebleven, is volledig terug te voeren op het accusativisme dat in het (zuidelijke) Nederlands al eeuwenlang bestaat (cf. o.a. Van Loon 1989). Verreweg de belangrijkste afwijking van dit prototypische driegenerasysteem bij adnominale woorden treffen we aan in maritiem West-Vlaanderen, vooral doordat bij mannelijk genus de ‘accusativische’ –n weer verdween, behalve in één context : als het volgende woord met een vocaal begint, fungeert de oude –n
39
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
nog als een soort verbindingssegment (b.v. nn avond, ddn n oven). Vóór woorden met consonantische anlaut manifesteert zich daar het volgende systeem (zie ook Devos – Vandekerckhove 2005 : 71) : bep. lidw. demonstr. poss. pron. poss. 1ste pron. pers. mv. d m(n) onz die
attr. adj.
Mann.
onbep. lidw.
Vrouw.
d
die
m(n)
onz
grot
Onz.
t
da(t)
m(n)
ons
groot
grot
Tabel 3 : adnominale genusaanduiding in maritiem West-Vlaams
Tabel 3 toont overduidelijk aan dat (althans vóór woorden met consonantbegin) het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk genus niet meer recupereerbaar is via de vorm van de adnominale woorden. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat bij de genustoekenning van erfwoorden en (a fortiori) leenwoorden informanten uit dat gebied zich onzekerder zullen gedragen en onderling minder consistent zullen antwoorden. Bij de bespreking van onze enquêteresultaten komen beide aspecten aan bod in § 4.2.1. Een tweede niet onbelangrijke afwijking van het prototypische driegenerasysteem bij adnominale woorden (cf. tabel 2) valt waar te nemen in de noordelijker Brabantse dialecten, niet alleen in Noord-Brabant maar ook in de noordelijke helft van de provincie Antwerpen. Daar vertonen de adnominale woorden n, mn, n, n, zzn n en enkele frequente adjectieven ((klein, schoon, goed goed) geen verschil tussen de vorm bij vrouwelijke en onzijdige woorden (cf. MAND I).(2) Misschien is hierop terug te voeren dat in het ‘Antwerpse’ staal van onze enquête (cf. § 4 en 5) bij leenwoorden veel vaker dan in andere dialecten onzijdig wordt opgegeven, terwijl door dezelfde informant nogal eens V/O (dus vrouwelijk en onzijdig) vermeld is. Het laat zich in elk geval voorzien dat de graad van transparantie van het adnominale systeem een belangrijke rol zal spelen bij genustoekenning van leenwoorden.
Voor de provincie Antwerpen zijn de RND-opnames nogal misleidend doordat Willem Pée, ten onrechte, consequent de vorm zonder –n bij onzijdige woorden noteerde. (2)
40
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Genus manifesteert zich ook aan refererende pronomina (cf. de boom – hij …, de zon – ze …, het schaap – (he)t …). Met betrekking tot de te onderzoeken dialecten verwachten wij – zeker voor zaaknamen – geen onderscheid tussen pronominaal en adnominaal genus.(3) Zo’n onderscheid is er zeker in andere taalvormen, met inbegrip van de Nederlandse standaardtaal, wellicht ook in de tussentaal van een aantal nederlandstaligen in België (cf. Geeraerts 1992, De Vogelaer 2006), maar antwoorden op onze verderop gepresenteerde enquête bevatten geen enkele indicatie dat dat onderscheid er wel zou zijn in de Vlaamse en de Brabantse dialecten.(4) In deze variëteiten is het pronominale verwijssysteem absoluut distinctief voor de drie genera : naar onzijdige woorden wordt verwezen met voornaamwoorden als ’t, dit, (’t)dees, da(t) ; naar vrouwelijke woorden : ze, (de)die, haar, d’r; naar mannelijke woorden : hij, (he)m, (den) die(n)en. Met deze inleidende paragraaf hebben wij een aantal basisaspecten van genustoekenning in de Vlaamse en Brabantse dialecten blootgelegd : (1) Het genus van substantieven komt in hoge mate tot uiting in (de vorm van) adnominale woorden en referentiële pronomina (2) Er is in principe geen onderscheid tussen adnominaal en pronominaal genus. (3) Beide subsystemen leggen in principe een driegenerasysteem bloot, maar in het adnominale systeem hebben een aantal factoren/ ontwikkelingen De relatie tussen formele kenmerken van adnominale woorden (en de veranderingen die daarin optreden) en het pronominale genus wordt o.a. besproken door Van Bree (2000 : 221-226). De auteur stelt dat die twee kenmerken volkomen parallel lopen in dialecten met een driegenerasysteem. Ook Van Loon (1989 : 209-210) legt een oorzakelijk verband tussen het voortbestaan van duidelijke opposities in het adnominale systeem en het pronominaal genus. (4) Het gebruik van het ‘onzijdige’ bepaalde lidwoord bij een beperkt aantal woorden die met fricatief beginnen (b.v. ’t school, ’t fabriek fabriek) terwijl bij diezelfde woorden vrouwelijk pronominaal genus gebruikt wordt, beschouwen wij niet als een tegenindicatie : het gaat hierbij om een fonologisch geconditioneerde aanpassing van het bepaald lidwoord, die meestal niet naar andere adnominale woorden is uitgebreid. In dialecten waar dat laatste bij bepaalde woorden toch gebeurd is (b.v. bij het laatstgenoemde woord bij de meeste sprekers buiten Vlaanderen : da fabriek (cf. Pauwels 1938 : 70-71), is bij die specifieke woorden ook het pronominale genus aangepast : da’ vuil fabriek, da’ s al lank gesloten. (3)
41
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
de genustoekenning minder transparant gemaakt. Dat is vooral het geval in het Kust-West-Vlaams, in mindere mate in het Middenbrabants, d.w.z. de noordelijke helft van de provincie Antwerpen. 2.
Vier hypotheses i.v.m. het genus van leenwoorden in de Vlaamse en Brabantse dialecten.
2.1.
Het genussysteem van de zuidelijke Nederlandse dialecten en de toepassing daarvan op leenwoorden
In de vorige paragraaf is gesteld dat de Nederlandse dialecten in België het oude driegenerasysteem gemiddeld vrij gaaf bewaard hebben. Het vervolg van deze bijdrage stelt die algemene stelling niet ter discussie, maar gaat in op de toepassing van het zuidelijke systeem (of beter, zoals verder zal blijken: de zuidelijke systemen) op de woorden die niet tot de erfwoordenschat behoren. Genustoekenning in een dialect is bij ons weten het eerst systematisch aan bod gebracht door Pauwels (1958), met name voor het dialect van het Zuid-Brabantse Aarschot. Het doel van deze studie is materiaal te verzamelen waarmee de genusproblematiek in een ruimer gebied geschetst kan worden. Het onderzoek blijft beperkt tot de gebieden die de twee auteurs uit eigen ervaring redelijk kunnen overzien: West- en Oost-Vlaanderen, de provincie Vlaams-Brabant (met als aparte entiteit het tweetalige gewest Brussel), en (het westen van) de provincie Antwerpen. Alle Nederlandse taalvariëteiten hebben in de loop van de geschiedenis hun lexicon aangevuld met woorden uit andere talen, met als opeenvolgende hoofdleveranciers: het Latijn (en via die taal ook het klassieke en het vroegchristelijke Grieks), het Frans (en zijn dialecten, daarbij vooral het Picardisch, in veel geringere mate het Waals) en het Engels. Net als de hedendaagse Vlaamse en Brabantse dialecten had het Latijn een grotendeels lexicaal driegenera-systeem, het Frans heeft vanaf zijn ontstaan een lexicaal tweegenera-systeem (m/v), in het Engels is het genus volledig gegrammaticaliseerd: er is dus van het lexicaal bepaalde genus van het Oudengels niets overgebleven.
42
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
2.2.
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
De invloed van cultuurtalen op het genussysteem van de zuidelijke Nederlandse dialecten
De Nederlandse dialecten in België vertonen een wat speciale relatie met het Frans, dat gedurende ten minste anderhalve eeuw (van omstreeks 1800 tot 1950) als nauwelijks betwiste cultuurtaal het sociolinguïstische domein met die dialecten deelde. Dat betekent dat grote segmenten van de bevolking, met daarbij zeker de meest invloedrijke in cultureel en economisch opzicht, ten minste tweetalig waren (Frans – lokaal dialect). Veel mensen, vooral stedelingen, konden tot heel recent vlotjes van de ene taalvorm naar de andere overstappen, vaak gebeurde dat zelfs in één enkele zin. In zulke omstandigheden kunnen eigenschappen van woorden (b.v. genus bij nomina), waarvan meestal wordt aangenomen dat die door de inherente systeemkenmerken van de ontvangende taal geweerd worden, met de woorden zelf meekomen. Dit fenomeen is wat de zuidelijke dialecten betreft, in tegenstelling met de Nederlandse cultuurtaal, al gesignaleerd door Van Marle (2004). Wijzelf zullen het in de volgende hypothese verwoorden: Hypothese 1: Voor leenwoorden die in de Vlaamse en Brabantse dialecten formeel aansluiten bij woorden die in het Frans gebruikelijk zijn, valt m.b.t. genustoekenning invloed vanuit die taal te verwachten.(5)
Er is boven op gealludeerd dat leenwoorden ook aan andere talen ontleend kunnen zijn. Voor de weinig bekende stadia van het Oudnederlands en het Vroegmiddelnederlands zal die beïnvloeding wel voor het allergrootste deel van het Latijn (zowel de geleerdentaal, het Kerklatijn als het Vulgair Latijn van de beginnende Romania) gekomen zijn. Vrijwel al die woorden functioneren ook in het Oudfrans en zijn dialecten, maar meer dan waarschijnlijk zijn zulke woorden (b.v. altaar, kasteel, kat kat) direct aan de donortaal ontleend, zonder invloed van het Frans. Bovendien is van belang dat het Latijn, behalve wellicht in de eerste eeuwen van onze jaartelling, nooit in een diglossiesituatie met de Germaanse dialecten gestaan heeft die met de situatie van het Frans in de 19de en 20ste eeuw te vergelijken is. Dat bleef ook zo in latere eeuwen, waarin mondjesmaat ook nog woorden en uitdrukkingen uit het Middeleeuwse, nog later uit het humanisten-Latijn werden overgenomen, maar in die periode eventueel wel via het in cultureel opzicht steeds maar dominanter wordende Frans. Corbett (1991 : 80) acht invloed van donortalen op genustoekenning in principe ‘unlikely’ maar sluit die absoluut niet uit in taalgemeenschappen met een hoge graad van tweetaligheid. In zo’n situatie acht hij het zelfs waarschijnlijk dat er invloed zal zijn van de donortaal. (5)
43
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Recent is het ontleningspatroon verschoven richting Engels. Ook voor dat nieuwe potentieel is in eerste instantie het Frans als intermediaire taal actief gebleven; het kan dan ook geen verwondering wekken dat een (weliswaar beperkt) aantal woorden in het Frans en de zuidelijke dialecten parallelle afwijkingen vertonen t.o.v. wat we in de brontaal aantreffen. Een voorbeeld ter illustratie: woorden als living en parking zijn als substantieven zowel in het Frans als in het Vlaams en Brabants geïntegreerd geraakt, terwijl die woorden in de brontaal specificaties bij een substantief waren (E. living room – parking lot lot). Pauwels (1958: 250, noot 4) kon dan ook zonder aarzeling poneren dat ‘Engelse’ leenwoorden in het Aarschotse dialect via het Frans gepasseerd waren. Die situatie is zeker ten gronde veranderd. Wat nog niet noodzakelijk betekent dat de dialecten in België direct aan het Engels ontlenen. Het is zelfs vrij zeker dat de ontlening in de laatste decennia voornamelijk via de Nederlandse cultuurtaal gebeurt, ook in België. Dit alles kan samengevat worden in de volgende hypothese: Hypothese 2: Bij het overnemen van woorden uit een perifere taal (in de praktijk het Engels) in de dialecten kan het genussysteem van de heersende cultuurtaal een beslissende rol gespeeld hebben. Dat valt te vertalen in twee voorlopig heel tentatieve deelhypotheses: Woorden die in de periode van de ‘Franse taaloverheersing’ in dialecten in België ontleend zijn, zullen bij voorkeur mannelijk zijn (zoals in de intermediaire taal). Recente ontleningen zullen de tendensen vertonen die in de ST overheersen. Dat zou, blijkens Van Marle (2004: 917), dan vooral in een grotere rol van onzijdig uitmonden.(6)
De twee eerste hypotheses zullen getest worden in punt 5 van dit onderzoek.
Daarmee wordt een oudere stelling i.v.m. de massale overgang naar onzijdig aanzienlijk scherper gesteld; de tendens naar onzijdig toe in de standaardtaal wordt al expliciet genoemd door Goemans (1937: 783), door Pauwels (1958: 250) en door Geerts (1966). Geen van die drie auteurs slaagt erin een verklaring naar voren te schuiven. Later is dat wel geprobeerd door Treffers-Daller (1993), en door Van Marle zelf (2004). Op de problematiek, die in de eerste plaats de standaardtaal betreft, gaan wij hier niet in. In § 5.2.2 wordt het probleem van onzijdige genustoekenning in de Vlaamse en Brabantse dialecten wel kort besproken. (6)
44
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
2.3
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Interne factoren bij de genustoekenning in de Vlaamse en Brabantse dialecten.
Het spreekt voor zich dat het ontvangende taalsysteem een sterk sturende rol kan spelen. Goed bekend is het feit dat de zuidwestelijke (‘Vlaamse’) dialecten van het Nederlands de sjwa in nominale stammen uit de woordenschat consequent bewaard hebben, en dat sinds het late Middelnederlands zulke woorden een sterke tendens vertonen tot generalisering van vrouwelijk genus.(7) Die tendens is in de zuidwestelijke (Vlaamse)(8) dialecten werkzaam gebleven. De Brabantse dialecten hebben, net als de Hollandse en de Limburgse, de sjwa in de meeste fonotactische omgevingen opgegeven, zodat die ‘sturende’ factor uit het bewustzijn verdween. Het fenomeen heeft consequenties voor de genustoekenning bij leenwoorden, in die zin dat in het zuidwesten woorden die met eind-sjwa ontleend zijn, in principe bij de formele sjwa-klasse van de erfwoordenschat konden gaan aansluiten, terwijl de Brabantse dialecten eigenlijk niets ‘hebben’ met die eindklank; wat er trouwens toe leidt dat heel veel van die dialecten (wellicht allemaal?) bij leenwoorden als garage, enveloppe, tube de sjwa gewoon laten vallen. Dit alles leidt tot de volgende hypothese: Hypothese 3 Dialecten waarbij aan- of afwezigheid van sjwa als genusteken voor de oppositie tussen vrouwelijk en mannelijk een bepalende rol speelt, zullen de neiging hebben dat parallellisme ook op leenwoorden toe te passen.
Wij zullen ook aandacht schenken aan de vraag of er al dan niet dwingende associaties zijn tussen genustoekenning en fonotactische gegevens. Voor de standaardtaal bestaan die nauwelijks: de ANS geeft weliswaar enkele regels voor genustoekenning (cf. ANS²: 151-156), maar die betreffen bijna over de hele lijn morfologische elementen (suffixen en semi-suffixen). Zulke regelmatigheden De sjwa was in zulke woorden het restant van een lang ‘thema’ in het Oudgermaans, dat in overgrote meerderheid in feminiene substantiefklassen voorkwam. Bovendien bevatten die langthematische vrouwelijke klassen van oudsher ook nog eens onvergelijkelijk meer leden dan de enkele mannelijke en onzijdige tegenhangers. (8) Buiten het door ons verder besproken gebied is dat ook nog het geval in de Zeeuwse dialecten, verder in het noordoosten van het Nederlandse taalgebied (cf. o.a. Nijen Twilhaar 1990: 65-68), en natuurlijk ook in grote delen van het niet-Nederlandse deel van het Continentaal Germaans. Die gebieden blijven hier uiteraard buiten beeld. (7)
45
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
bestaan zonder twijfel ook in de dialecten: woorden op ing(e)(9) of teit (b.v. resp. regering(e) en sociëteit sociëteit) zijn overal vrouwelijk, die op ment (b.v. instrument) instrument onzijdig en die op eur (b.v. tracteur tracteur) mannelijk. Deze onderzoekslijn heeft zich pas in de loop van het onderzoek – weliswaar n.a.v. een paar waarnemingen aan het verzamelde materiaal – bij de auteurs als een mogelijke conditionerende factor ontwikkeld. De oorspronkelijke enquêtelijst bevat niet genoeg woorden om de hypothese te gronde te onderzoeken.(10) Daarom is er alsnog voor geopteerd om een speciale vragenlijst op een beperkt aantal proefpersonen los te laten. Dit verkennend onderzoek wordt gestuurd door de volgende eenvoudige hypothese. Hypothese 4 Net als in andere talen met genusonderscheid kunnen fonotactische eigenschappen van woorden clues geven voor de genustoekenning; die clues kunnen hetzij richtinggevend , hetzij bindend zijn. Hoe meer fonotactische ‘clues’ in een dialect voorkomen, des te consistenter zal de genusspecificatie verlopen; m.a.w. des te groter zal de taalzekerheid bij sprekers van het dialect in kwestie zijn.
De hypotheses 3 en 4 komen ter discussie in punt 6 van deze bijdrage. Voor onze beschrijving hebben wij een enquête opgesteld; die wordt in punt 3 voorgesteld, en de globale resultaten komen in punt 4 ter sprake. 3.
De enquête
Enquêtes specifiek gericht op de studie van geografische patronen in de distributie van de genera van leenwoorden zijn ons voor de zuidelijke Nederlandse dialecten niet bekend. Bezwaarlijker is nog, dat in het verleden – de periode (9)
waarts.
De vorm met sjwa komt in het westen voor, die zonder sjwa verder oost-
Zoals in punt 3.1 wordt toegelicht is voor de oorspronkelijke enquêtelijst juist gezocht naar woorden waarbij tussen dialecten verschillen verwacht mochten worden. Het oorspronkelijke onderzoeksdesign was dus in essentie dialectgeografisch van aard. Intussen is wel gebleken dat ook andere zuiver fonotactische conditioneringen dan de eindsjwa voor de genustoekenning (althans in bepaalde dialecten) van belang kunnen zijn, en dat dat belang ook weer naargelang van de dialecten groter of kleiner kan zijn. Zie hierover 6.4. (10)
46
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
waarin intuïties van native speakers nog relatief betrouwbaar waren – nauwelijks representatieve lijsten van leenwoorden met ook, wat de nomina betreft, vermelding van het genus zijn aangelegd.(11) Mooie uitzonderingen op dat algemene beeld vormen Pauwels (1958: 250-258) en Van Doorne (1939), resp. voor het dialect van Aarschot (Zuid-Brabant) en dat van Wingene (noordoostelijk West-Vlaanderen). Die twee verzamelingen hebben dan ook een belangrijke rol gespeeld bij het ontwerpen van de enquête die wij speciaal voor dit onderzoek hebben opgesteld. 3.1
Woordenlijst
Het meest systematische en het volledigste overzicht van leennomina-metgenusvermelding in een zuidelijk dialect levert Pauwels (1958: 250-258). Die auteur houdt bij zijn presentatie tegelijk rekening met het genus in het Frans, het genus in de Nederlandse standaardtaal,(12) en dat in het dialect van Aarschot en omstreken. Pauwels gaat er expliciet van uit dat beïnvloeding en zelfs sturing van de genustoekenning in dit dialect vanuit de Franse superstraattaal gebeurt.(13) Uit de massa materiaal hebben wij een vragenlijst samengesteld die rekening probeert te houden met de volgende criteria: - Er worden leenwoorden uit de hele geschiedenis van het Nederlands opgenomen, weliswaar, gegeven onze eerste basishypothese, met een sterke nadruk op het ontleningsproces in de negentiende en begin twintigste eeuw (de ‘Franse’ periode). - Alle deelklassen bij Pauwels’ subcategorieën zijn aanwezig; er werd rekening gehouden met de frequenties in de originele indeling. - Bij voorkeur worden woorden opgenomen waarbij ‘iets anders’ verwacht mag worden in dialecten buiten het (Zuid-Brabantse) Aarschots. Wat dit criterium betreft hebben de initiatiefnemers zich door hun eigen expertise laten leiden: Johan Taeldeman is een ervaren observator van de westelijke dialecten (zowel Informatie is natuurlijk wel te vinden in een aantal dialectlexica; de meeste daarvan focussen echter – begrijpelijk – op inventarisatie van de erfwoordenschat. Leenwoorden zijn in de praktijk alleen opgenomen als die ‘eigenaardige’ afwijkingen in vorm of in betekenis vertonen t.o.v. het woord in de brontaal. (12) Die genuskwalificatie wordt afgeleid uit het Groene Boekje van 1954. (13) Een niet onbelangrijk gegeven is dat Pauwels ook stelt dat leenwoorden uit andere talen, met name uit het Engels, (vrijwel?) uitzonderingloos via het Frans passeren. Het spreekt voor zich dat die uitspraak behalve in Brussel niet noodzakelijk meer op het hedendaagse ontleningsproces toe te passen is. (11)
47
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
in West- als in Oost-Vlaanderen) en Georges De Schutter kent zowel het StadsAntwerps als de noordelijke Antwerpse plattelandsdialecten behoorlijk, en kan verschillen t.o.v. het zuidelijke Brabants goed evalueren. Ten slotte is ook de lijst van Van Doorne (1939) i.v.m. het dialect van het West-Vlaamse Wingene een bron van inspiratie geweest. Oorspronkelijk was gemikt op een 150 leennomina. Het zijn er uiteindelijk wat meer geworden, nl. 161. De lijst is bovendien met een gering aantal woorden uit de erfwoordenschat aangevuld. Die zijn vooral bedoeld om assumpties i.v.m. het westen (Kust-West-Vlaams en Kern-Vlaams, de regio’s 1 en 2 in het overzicht van 3.2) te verifiëren. 3.2
Proefpersonen en regio’s
Om een eerste zicht te krijgen op geografische aspecten van de nominale classificatie hebben wij de vragenlijst aan een dertigtal taalkundig onderlegde dialectsprekers uit de Belgische provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen (uitsluitend het westen van die provincie) en Vlaams-Brabant (met inbegrip van Brussel, dat vanwege de constante beïnvloeding door het Frans(14) wel een aparte ‘cel’ in het onderzoek vormt). Bij de geografische verdeling hebben wij rekening gehouden met wat ons i.v.m. de genusdistributie bekend was; onze eigen kennis hebben wij aangevuld met wat uit de literatuur bekend was, daarbij zowel oude beschrijvingen (zie verder) als een aantal kaarten en een deel van de inleiding van het commentaargedeelte van MAND I (resp. kaarten 3.6.1.6 en 3.6.1.9 en p. 64-65). Er zijn telkens 5 informanten uit de volgende gebieden:(15) Regio 1: de West-Vlaamse kuststreek en Westhoek (‘Kust-Vlaanderen’), Alle sprekers van het Brusselse dialect mogen geacht worden twee- of drietalig te zijn, d.w.z. dat ze naast hun dialect (en meestal de Nederlandse standaardtaal) in heel veel situaties Frans gebruiken. Over het belang van deze omstandigheid voor de genustoekenning cf. Baetens Beardsmore (1971). (15) Tussen haakjes voegen wij de term toe waarmee in het vervolg aan het gebied gerefereerd zal worden. Wij wijzen er op dat de beperking van het onderzoek tot het westelijke en zuidelijk-centrale deel van de dialecten in België helemaal niet principieel is. De beperking werd wel ingegeven door het feit dat voor dit onderzoek weinig tijd beschikbaar was. Een en ander wijst er toch wel op dat we op deze manier toch een samenhangend probleemgebied volledig hebben kunnen onderzoeken. (14)
48
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
-
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Regio 2: de rest van West-Vlaanderen en de kern van Oost-Vlaanderen (‘Kern-Vlaanderen’), Regio 3: de oostelijke periferie van Oost-Vlaanderen (Land van Waas en Denderstreek: ‘Waas-Dender’), Regio 4: het westen van de provincie Antwerpen (‘Antwerpen’), Regio 5: de provincie Vlaams-Brabant (‘Zuid-Brabant’), Regio 6: de Brusselse agglomeratie (‘Brussel’).
Zie kaart I voor een approximatieve weergave van die gebieden.
3.3
Vraagstelling
De proefpersonen – allemaal mensen met een meer dan behoorlijke kennis van hun lokaal dialect, maar ook van de grammaticale notie ‘genus’ – kregen de vraag voorgelegd om voor elk woord aan te geven of dat in zijn/haar lokaal dialect mannelijk, vrouwelijk of onzijdig gebruikt kan worden. 4.
Resultaten van de enquête
In dit onderdeel geven wij een overzicht van de ‘kale’ feiten die uit de enquête te voorschijn komen. Allereerst al van de mate waarin individuele woorden in het zuidelijke dialectlandschap op een consistente manier een genustoekenning krijgen (§ 4.1). § 4.2 focust vooral op vragen i.v.m. de geografische cellen die voor
49
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
het onderzoek onderscheiden zijn: de mate van interne consistentie (§ 4.2.1), maar ook de vraag of de keuze overal tussen dezelfde genera verloopt (§ 4.2.2). 4.1
Consistentie en onzekerheid in de enquêteresultaten
Er zijn bij de opgevraagde woorden grote verschillen in consistentie van de antwoorden bij de 30 informanten.(16) Wij geven hier een overzicht van de variatie bij de voorgelegde leenwoorden. Daarbij is geen rekening gehouden met woorden die niet voor elk van de zes geografische cellen door ten minste drie informanten als bruikbaar in hun lokale dialect erkend zijn. Op dit criterium vielen uit de boot: de woorden akt, crêpe, pladijs, plavei en zegel. zegel De overblijvende woorden worden in vier tabellen ondergebracht: - In tabel 4 geven wij een overzicht van de weinige woorden waarbij alle respondenten uit de zes regio’s die een oordeel uitspraken, hetzelfde genus hebben opgegeven. - Tabel 5 brengt de woorden waarbij ten hoogste 3 informanten (= 10%) een andere kwalificatie gaven dan alle anderen. - Tabel 6: die waarbij meer dan 3, maar ten hoogste 9 informanten (= 30%) een andere kwalificatie gaven dan de meest frequente. - Tabel 7: de overige woorden, waarbij dus relatief weinig overeenstemming bestaat tussen de informanten: geen enkel genus neemt daarbij immers ten minste twee derde van de specificaties voor zijn rekening. Een belangrijke opmerking nog, die voor alle verder cijferwerk in deze tekst geldt: als een informant twee mogelijkheden aanstipt (b.v. zowel onzijdig als vrouwelijk), dan wordt die voor de helft bij het ene, voor de helft bij de andere specificatie gerekend. Als de informant zelf aangeeft dat hij/zij niet zeker is van een genustoekenning (soms verbatim, meestal door een vraagteken toe te voegen) rekenen wij die opgave maar voor een halve waarde aan. In alle tabellen wordt op de verticale as een onderscheid gemaakt naargelang van het genus van het corresponderende woord in het Frans. In 5-6-7 wordt ook weer op de verticale as onderscheiden naargelang ten minste één keer onzijdig wordt opgegeven of niet: resp. [+O] of [-O]; dat gebeurt uiteraard niet als het dominante genus onzijdig is. Pauwels (1938) gaat er nog van uit dat het genus in de zuidelijke Nederlanden (in België dus) vrij stabiel is; die assumptie wordt door ons onderzoek sterk gerelativeerd. (16)
50
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Ten slotte wordt voor 4-5-6 op de horizontale as onderscheiden naargelang van het dominante genus (m-v-o). In 7 gebeurt dat niet, omdat heel vaak de specificaties voor twee of zelfs voor drie genera elkaar ongeveer in evenwicht houden. Tabel 4: bevraagde leenwoorden met consequente genustoekenning in de Vlaamse en Brabantse dialecten, naar hun genus in het Frans en de Vlaamse en Brabantse dialecten. mannelijk vrouwelijk onzijdig – Frans le aperitief – echo – – elastiek – handicap Frans la
koord
–
fatsoen
Tabel 5: bevraagde leenwoorden met heel uitgesproken voorkeur voor een bepaald genus in de Vlaamse en Brabantse dialecten
Frans le
Frans la
overwegend mannelijk [+O] album – défilé – depot – dessert – diner – diploma/ diplom – telegram –trottoir [-O] agenda, ananas, bassin, biljart, bureau, bungalow, canapé, cocktail, jenever, martini, numero, plancher, portemonnee, revolver, service (dienst), shampoo, show, sjaal, smoking, tandem, triplex
overwegend vrouwelijk [+O] – [-O] courage - garage
[+O] – [-O] akoestiek – bal (speeltuig) – taks – terpentijn – tombola
[+O] – [-O] affiche – factuur – farce - vest
overwegend onzijdig bal (dansfeest) – college – prison
51
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Tabel 6: bevraagde leenwoorden met sterke voorkeur voor een bepaald genus in de Vlaamse en Brabantse dialecten mannelijk vrouwelijk onzijdig Frans le [+O] aluminium, [+O] camouflage festival - servies artikel (koopwaar), – subsidie asfalt, boeket, [-O] commerce – cadeau, corset, gakrokodil - spinazie zon, menu, missaal, pas(poort), plastiek, register, tarief, vernis [-O] autobus, cactus, cinema, citroen, fazant, gilet, klaxon, koffie, living, meloen, parachute, paragraaf, parking, selder Frans la
[+O] lak [-O] combinaison – douche – keu – patat (veldvrucht) – seconde – wals
[+O] raket – salade – etiket – krapuul - scharnier – valies maneuver [-O] koers – kolom – kroket – renet – soupape – tafel
Tabel 7: bevraagde leenwoorden zonder (sterke) voorkeur voor een bepaald genus in de Vlaamse en Brabantse dialecten
Frans le: [+O] artikel (tekst), balkon, café, chocolade, cirque, feuilleton, gas (gasvormige substantie), harmonium, klavecimbel, orgel, plafond, salon, schrapnel, sport, staminee, suiker, tapijt, virus [-O] club, controle, gas (stookgas), jury, match, rang, ski, snackbar, tank, voile Frans la: [+O] brillantine, ceintuur, fabriek, feest, gordijn, karabijn, karkas, kleur, korvee, machine, muziek (kunstvorm), pincet, poeier, venster, vorket/fourchette [-O] andijvie, caravan, confituur, gelei, kapoot (soldatenjas), kazak, kermis, limonade, minuut, patat (slag), patrijs, plant, reclame, saucisse/saucijs Bovendien zijn er nog twee woorden opgevraagd die er als leenwoorden uitzien (ze bevatten twee volle vocalen en hebben klemtoon op de laatste lettergreep), maar die in het Frans geen formele tegenhanger hebben: katrol (in oorsprong
52
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
meer dan waarschijnlijk een autochtone samenstelling) en riool (dat op het Latijnse rigula teruggaat, terwijl het Frans een heel ander woord gebruikt: égout). égout Die twee woorden zijn uiteraard niet in de bovenstaande lijsten opgenomen. Wel opgenomen is kermis; ook dat is geen leenwoord maar een autochtone samenstelling, maar het heeft wel een formele tegenhanger in het Frans. Wij geven op deze plaats nog geen analyse. Toch is ook bij oppervlakkige beschouwing evident dat onzijdig genus in het verzamelde dialectstaal bijna uitsluitend voorkomt bij woorden die in de standaardtaal (ook) onzijdig zijn, en dat omgekeerd onzijdige woorden van de standaardtaal uiterst zelden in de [-O]-kategorieën (dus de woorden waarbij in het staal nooit onzijdig wordt opgegeven) terechtkomen. 4.2
De geografische dimensie
Consistentie in de genustoekenning per geografische cel Zoals gezegd zijn voor elke regio 5 informanten bevraagd. Wij moeten er rekening mee houden dat zeker voor weinig frequent gebruikte woorden de intuïties sterk verschillend kunnen zijn. Met andere woorden: de mogelijkheid bestaat dat in bepaalde regio’s het aantal consequent naar genus gekwalificeerde leenwoorden (ver) beneden het maximum van 161 zal liggen. 4.2.1
Dat a priori vermoeden wordt ook door het materiaal bevestigd. In tabel 8 geven wij aan hoeveel woorden van alle informanten van een bepaalde regio hetzelfde genus toegekend kregen, in oppositie met het aantal van de rest (rij 1, + percentages rij 2), en hoe de groep consequent beoordeelde woorden dan over de drie genera verdeeld is (rij 3). Tabel 8: aantallen consistent beoordeelde woorden per regionale cel, verdeeld naar genus R1 R2 R3 R4 R5 R6 KustKernWaasAntZuidBrussel Vlaanderen Vlaanderen Dender werpen Brabant Totaal 31 – 130 128 – 33 94 – 67 127 – 34 116 – 45 40- 121 (wel – niet 19.3 – 80.7 79.6 – 20.4 58.4 – 41.6 78.9 – 21.1 72.0 – 28.0 24.8 -75.2 consistent) o–v–m
4 23 4
7 38 83 11 11 72 13 23 91 11 17 88
0 21 19
53
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Het is duidelijk dat er twee relatief ‘stabiele’ regio’s zijn: Kern-Vlaanderen (R2) en Antwerpen (R4). Er zijn ook twee uiterst onstabiele regio’s: Brussel (R6) en, nog sterker, Kust-Vlaanderen (R1). Zuid-Brabant (R5) sluit vrij dicht bij Antwerpen aan; Waas-Dender (R3) zit tussen de Kern-Vlaamse en Brabantse pool in, maar toch wel dichter bij Antwerpen / Zuid-Brabant dan bij de Kern-Vlaamse regio. Een verklaring voor de verschillen in ‘dialectvastheid’ van de informanten of in grammaticale stabiliteit van de dialecten, ligt niet over de hele lijn voor de hand. Hier toch een poging. - Het makkelijkst te verklaren is wellicht de pole-position van R2 KernVlaanderen. Opvallend is de relatieve afkeer voor onzijdig (cf. hiervoor ook tabel 9 met de absolute distributie van de genera). De consequente kwalificaties zijn voor het grootste deel mannelijk, maar vrouwelijk komt véél sterker dan in alle andere gebieden aan bod. De distributie heeft zeker van doen met de vrij strikte regel dat eenlettergrepige stammen met sjwa-uitgang in het hele gebied vrouwelijk zijn, alle andere woorden in principe mannelijk. Bij dat laatste kan het feit een rol gespeeld hebben dat de genuskwalificatie in de voornaamste donortaal, het Frans, nu eenmaal tweeledig was, met alleen vrouwelijk en mannelijk. Dat alles levert een sterke parallellie op tussen een fonologisch en een morfologisch gegeven, en daardoor versterken die elkaar.(17) Voeg daarbij ook het feit dat alle adnominale woorden in dit gebied duidelijke indicaties geven over het toe te kennen genus, en het plaatje is compleet. - Aan de andere kant van het spectrum staat R1 Kust-Vlaanderen. Heel opmerkelijk daarbij is de relatief prominente rol van vrouwelijk: dat zal in de absolute distributie bijna even sterk blijken als mannelijk (cf. tabel 9), maar wat hier vooral opvalt: bij de consequente genuskwalificaties is vrouwelijk veel talrijker dan onzijdig en mannelijk tezamen. Die relatief sterke positie van vrouwelijk zal ook in deze regio toe te schrijven zijn aan de sturing door eindsjwa bij eenlettergrepige stammen. Toch wordt in Kust-Vlaanderen ook voor vrouwelijk niet dezelfde vastheid bereikt als in Kern-Vlaanderen. Het meest intrigerende feit is dan ook het extreem lage aantal woorden (31) waarvoor consistentie tussen de informanten gevonden is. Daarvoor kan ter verklaring allicht gewezen worden op het ontbreken van een duidelijk gestructureerd en consequent adnominaal systeem (cf. § 1). Als gevolg daarvan zijn in cognitief opzicht allianties tussen Die versterking hoeft niet beperkt te zijn tot <eindsjwa → vrouwelijk genus>. ook het omgekeerde is theoretisch denkbaar: < vrouwelijk genus → eindsjwa>. Voor heel veel woorden is niet a priori uit te maken welke richting de conditionering is uitgegaan; het lijkt ons ook geen interessante problematiek te zijn. (17)
54
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
elk paar van de genera mogelijk, en dus voor elk specifiek woord, blijkbaar zelfs voor die met sjwa op het einde, ook verschillende genusspecificaties. - R6 Brussel is nog zo een vat vol tegenstrijdigheden. Tabel 8 lijkt heel wat gemeenschappelijks met Kust-Vlaanderen te suggereren: ook in Brussel is bij de consequent gekwalificeerde substantieven vrouwelijk over- en onzijdig ondervertegenwoordigd: de laatste kategorie is zelfs volledig leeg. Vrouwelijk maakt ook hier de meerderheid uit, hoewel die meerderheid t.o.v. mannelijk krap is. Eigenlijk is het vrij gemakkelijk om een hypothese op te stellen waarom er bij veel woorden geen consequente genustoekenning is: het is heel goed denkbaar dat sommigen zich bij hun genuskeuze door het Frans laten leiden, dat anderen de autochtone genuskeuze (zoals die b.v. in de rest van Zuid-Brabant aan de oppervlakte komt) als richtsnoer nemen, en dat een derde groep juist overgeneraliseert van het Frans weg. Verder is te denken aan dezelfde factor die we ook tentatief bij R2 Kern-Vlaanderen genoemd hebben: het feit dat in het Frans de oppositie nu eenmaal tussen mannelijk en vrouwelijk gaat, en dat dus, als mannelijke woorden met een ander genus overgenomen worden, die veeleer naar vrouwelijk dan naar onzijdig gaan. - R4 Antwerpen is in het licht van wat voorafgaat een speciaal geval. Aan de ene kant kan gesteld worden dat onzijdig er wat de consequente genustoekenning betreft, behoorlijk populair is (dat geldt trouwens ook voor de absolute cijfers, cf. tabel 9). Voor de oppositie m/v is de situatie allesbehalve eenduidig, maar wat wel opvalt is dat mannelijk regionaal toch wel de talrijkste consequente kwalificatie oplevert. Met dat alles staat Antwerpen voor het genus van de leenwoorden, relatief dicht bij de (zuidelijke, maar zeker wat de populariteit van onzijdig betreft ook noordelijke) standaardtaal. Het is denkbaar dat in een regio waar heel weinig fonologische clues voor de genustoekenning bestaan, de standaardtaal voor de meeste woorden het genus bepaalt. - Ten slotte blijven er twee regio’s over: R3 Waas-Dender en R5 Zuid-Brabant. Die nemen qua consequente distributie van de genera een tussenpositie in tussen Kern-Vlaanderen en Antwerpen. Onzijdig scoort goed wat de consistentie-index betreft, en de verhouding tussen mannelijk en vrouwelijk is vrijwel gelijk aan die in Antwerpen; alleen zijn de aantallen van de consequent beoordeelde leenwoorden voor de drie genera telkens wat lager (Zuid-Brabant) tot zelfs uitgesproken lager (Waas-Dender). Voor R3 zal wel gelden dat dat een overgangsgebied is tussen het sterk door formele eigenschappen gestuurde Kern-Vlaanderen en het
55
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
volledig ‘freewheelende’ Brabant, en dat in dat overgangsgebied woord voor woord andere invloeden vanuit een van die vrij consequente regio’s de overhand halen. Voor Zuid-Brabant zou gedacht kunnen worden aan de ‘destabiliserende’ werking van Brussel (al is helemaal niet duidelijk hoe dat in zijn werk gegaan zou zijn) en/of aan een sterkere invloed van het Frans zonder meer. In tabel 8b proberen we enigszins te visualiseren wat het aandeel is van de vier vermelde factoren (interferentie van Frans, interferentie van de standaardtaal, de fonotaxis en het adnominale systeem) in de transparering van het genus. Tabel 8b : interfererende factoren bij genustoekenning I II III Interferentie Frans Interferentie Ndl. ST Fonotaxis Adnominaal systeem
4.3
IV
V
VI
De distributie van de drie genera in de zes regio’s
Wij geven in de volgende tabel voor elk van de zes regio’s en voor het totaal van het informantenbestand aan hoe vaak elk van de genera voor welk woord ook is toegekend. De woorden worden, zoals aangegeven in punt 4.1, in drie klassen ondergebracht (K1-K2-K3 met resp. de woorden opgesomd in de tabellen 5 (heel weinig variatie) - 6 (relatief weinig variatie) - 7 (relatief veel variatie in de oordelen)); daarbij wordt ook het onderscheid gehandhaafd tussen woorden waarbij onzijdig een rol speelt (aangeduid met ovm ovm), en die waarbij dat niet het geval is (aangeduid met -vm -vm). Ten slotte geven wij bij
in de voorlaatste rij het totaal van de genusaanduiding per regio. Alleen die laatste gegevens worden ook nog in percentages omgezet in .
56
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
Tabel 9: absolute waarden voor de drie genera in zes regio’s(18) R1 R2 R3 R4 R5 R6
T
K2 ovm 37 43 59 K2 –vm 0 85 67
33 45 0 52
K3 ovm 34 62 60 K3 –vm 0 73 37
36 52 0 65
T T%
K1 ovm 26 9 30 12 K1 –vm 0 60 88 0
2 42 28 116
BELGIË
14 2 40 0 22 118
16 8 41 0 26 117
13 8 41 0 26 119
13 4 46 0 41 105
65 94
37 39 68 0 43 109
42 26 0 46
66 93
31 35 0 47
65 95
38 50 57 0 67 87
218 239 381 0 340 546
68 47
59 50 50 0 56 61
74 36 0 47
46 65
54 48 0 48
54 67
47 63 48 0 57 59
305 312 328 0 347 338
98 333 342
81 245 433
111 213 447
132 189 430
99 213 443
98 283 403 622 1478 2500
13 43 44
11 32
14 28 58
18 25
13 28 59
13 36
57
57
98 33 241 0 205 665
51 14 32 54
Wat bij het totale resultaat onmiddellijk opvalt is, dat bij de onderzochte leenwoorden mannelijk veruit het populairste genus is, en onzijdig ver achterop hinkt. Beide feiten komen overeen met wat op basis van onze hypotheses a priori verwacht mocht worden. De grote meerderheid van de opgevraagde woorden komt uit het Frans of heeft de dialecten via die taal bereikt. Dat onzijdig toch nog in zowat 14% van de opgaven opduikt, is wellicht voor een deel te verklaren door invloed van de standaardtaal, maar waarschijnlijk toch ook (misschien zelfs evenzeer) door aansluiting van delen van de leenwoordenschat bij bepaalde kernnoties uit de erfwoordenschat, waar onzijdig nu eenmaal een levende notie is. Dit type van analoge genustoekenning is in de literatuur uitvoerig geattesteerd (cf. o.a. Poplack e.a. 1982). Dat mannelijk in de meerderheid is, heeft ongetwijfeld van doen met de keuze van de voorgelegde woorden: van de 161 zijn er 101 (62.7%) in het Frans, de voornaamste donortaal, mannelijk. Dat percentage (62 %) wordt benaderd door wat wij in de zuidelijke dialecten aantreffen (54 %). Wat de verdeling van de genera per regio betreft zijn er aanzienlijke verschillen; blijkens de X²-proef zijn die significant: X² = 81.0012, bij 10 vrijheidswaarden (6 regio’s x 3 genera) levert dat een p<.001 op. Wat verder opvalt bij een vergelijking van de percentages van de drie genera in de diverse regio’s komt in sterke mate overeen met wat uit tabel 8 al gebleken is: De relatieve voorkeur voor vrouwelijk in R1 Kust-Vlaanderen; die voorkeur gaat vooral ten koste van mannelijk; hetzelfde beeld, zij het wat minder geprononceerd, treffen wij aan in R6 Brussel. Om de tabellen enigszins overzichtelijk te houden worden totalen met een halve waarde naar beneden afgerond; die cijfers worden wel onderstreept. (18)
57
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
-
5.
De enige regio waar onzijdig relatief sterk staat is R4 Antwerpen; daar blijft vrouwelijk in vrij sterke mate achterop. Dat laatste zien wij in iets bescheidener mate ook in R3 Waas-Dender en R5 Zuid-Brabant. In R2 Kern-Vlaanderen heeft onzijdig een erg laag aandeel. De verhouding mannelijk / vrouwelijk komt zowat overeen met die in het enquêtemateriaal als geheel. De reden voor deze verdeling zal in de eerste plaats te vinden zijn in de dominante factorinstelling van de sjwa-uitgang: het al dan niet verschijnen van sjwa is nu eenmaal in sterke mate verbonden met de oppositie vrouwelijk - mannelijk. Aan die oppositie neemt onzijdig op geen enkele manier deel. Een belangrijk gegeven zou ook kunnen zijn dat in Kern-Vlaanderen (in tegenstelling met Kust-Vlaanderen) het adnominale genus bij een groot aantal woorden (determinatoren, specificeerders, adjectieven) absoluut distinctief is. Discussie 1: Externe factoren bij de genustoekenning in de zuidelijke dialecten
In dit onderdeel komen de hypotheses 1 en 2 aan bod die in § 2 zijn voorgesteld. Hypothese 1 (i.v.m. de relatie tussen het genus in het Frans en in de Vlaamse en Brabantse dialecten in het algemeen) is het makkelijkst te verifiëren, en die bijt dus de spits af (§ 5.1). De rol van Frans en Nederlands als intermediaire talen bij ontlening aan het Engels is veel moeilijker in beeld te brengen, omdat van de meeste recente woorden absoluut niet te achterhalen is wanneer en eventueel onder welke invloed die hun intrede gedaan hebben in de zuidelijke dialecten. Toch proberen wij in § 5.2 een paar bedenkingen te formuleren die hopelijk een voorzet zijn voor vervolgonderzoek. 5.1
Relatie tussen het genus in het Frans en in de Vlaamse en Brabantse dialecten
In § 2 hebben wij als hypothese 1 gesteld dat het genus van de donortaal (i.c. meestal het Frans) een (mede)bepalende factor geweest kan zijn voor het bepalen van het genus in de zuidelijke Nederlandse dialecten. Die hypothese gaat, zoals daar ook gesteld wordt, in tegen stellingen die op diverse plaatsen in de relevante literatuur te vinden zijn (zie echter Corbett 1991 : 80 voor een al in § 2 geciteerde genuanceerde visie). Om de stelling aan het ingezamelde enquêtemateriaal te toetsen, hebben wij in dat materiaal een specifieke deelverzameling van woorden geïsoleerd; die is
58
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
samengesteld op basis van de volgende criteria: Het woord moet in verwante vorm ook in het Frans voorkomen; in dat geval is de kans reëel dat het Frans ook de donortaal is geweest, of ten minste als intermediaire taal gefungeerd heeft (of zeker voor de regio Brussel nog steeds fungeert). Het woord moet in alle onderzochte dialecten door een grote meerderheid hetzij als mannelijk, hetzij als vrouwelijk (de twee mogelijke genera van de ‘basistaal’) aangeduid zijn. Uitgesloten worden voor dit deelonderzoek dus alle onderzochte woorden die in grote meerderheid onzijdig zijn (in totaal zijn dat er maar 9), en alle woorden (57 in getal) waar in verschillende regio’s tegenstrijdige genusoordelen opgegeven worden, meestal doordat in het westen (R1 en R2) veel strengere fonotactische conditioneringen gelden, cf. § 6. Aan de twee criteria gecombineerd beantwoorden 95 woorden: de overwegend mannelijke en vrouwelijke van de tabellen 45-6. Daarvan zijn er in het Frans 68 mannelijk en 27 vrouwelijk. Van de 68 met mannelijk genus hebben er over alle enquêtes heen 61 een uitgesproken voorkeur voor mannelijk en maar 7 voor vrouwelijk. Bij de 27 met in het Frans vrouwelijk genus is de verhouding veel evenwichtiger, met toch wel een meerderheid van 15 voor vrouwelijk, tegen 12 mannelijk. Gecombineerd betekent dat dus dat 76 substantieven na de ontlening in de zuidelijke dialecten hetzelfde genus hebben als hun tegenhangers in het Frans, 19 houden het bij een keuze tussen de genera die in de donortaal een rol spelen, maar gaan wel de andere richting uit; zoals boven gezien zijn er bovendien nog 9 die het helemaal over een andere boeg gooien door voor onzijdig te kiezen. Het kwantitatieve verschil in de distributie over de vier cellen met dubbele keuze tussen m/v ( – – – ) is ruimschoots significant: ײ = 23.18, bij 1 vrijheidswaarde p < .001. De genustoekenning in de brontaal is dus heel waarschijnlijk een heel belangrijk gegeven geweest voor de genustoekenning in de zuidelijke dialecten. Een alternatieve verklaring voor de distributie zou natuurlijk kunnen zijn dat in het Frans en de zuidelijke dialecten van het Nederlands grotendeels dezelfde interne factoren bepalend zouden zijn. Het is ons niet gelukt die te ontdekken. Uit de verdeling blijkt uiteraard ook heel overtuigend dat mannelijk in de dialecten de verstekwaarde voor genustoekenning is:(19) het is onvergelijkelijk (19)
Daarmee krijgen wij dus een heel ander beeld dan in de Nederlandse ST, waar
59
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
veel moeilijker om van mannelijk naar vrouwelijk over te gaan (dat gebeurt in nauwelijks een tiende van de relevante woorden), dan om van vrouwelijk naar mannelijk te trekken (dat gebeurt in bijna de helft van de relevante woorden). Overgang naar onzijdig is vanuit beide originele kategorieën nog veel minder voor de hand liggend: 5 vanuit origineel mannelijk (tegen 68 woorden die het bij m/v gehouden hebben), 4 vanuit origineel vrouwelijk (tegen 27 woorden met m/v). Toch is ook dit in zekere zin(20) indicatief: relatief is het aantal overgangen naar onzijdig vanuit vrouwelijk frequenter (1 op 8) dan vanuit mannelijk (1 op 15). 5.2
Rol van de cultuurtalen als intermediërende factor
De rol van het Frans als intermediaire taal Zoals boven gezegd: het is absoluut niet makkelijk te bepalen of een oorspronkelijk Engels woord via de Franse ‘superstraattaal’ of via de Nederlandse een dialect is binnengekomen. Op die algemene uitspraak zijn er in de oorspronkelijke enquêtelijst maar een handvol uitzonderingen. Het is zeker dat living (‘woonkamer’) en parking (‘parkeerterrein’) de dialecten via het Frans bereikt hebben: geen van beide woorden is immers als zelfstandig naamwoord gebruikelijk, noch in de brontaal (het Engels) noch in het Nederlands. Hetzelfde kan ook nog eens het geval zijn met smoking (E. smoking jacket jacket), dat echter ook via het Nederlands zijn entree gemaakt kan hebben. 5.2.1
Wat nu blijkt is, dat de drie woorden van een grote meerderheid van de informanten mannelijk genus toegekend krijgen, terwijl eigenlijk op basis van de eindsyllabe op cluster ing toch eerder vrouwelijk voor de hand lag (cf. alle afleidingen met dat suffix).(21) Maar dat laatste krijgen wij eigenlijk uitsluitend bij de eerste twee woorden bij een beperkt aantal informanten uit R3 tot R5 (de Brabantse dialecten dus).(22) onzijdig de defaultwaarde bij leenwoorden lijkt te zijn (Van Marle 2004); cf. verder § 5.2.2.. (20) Het relatief kleine aantal gevallen, bovendien nog gecombineerd met de complexe situatie van de keuze tussen m/v in donortaal / dialect, maakt het onmogelijk hier een betrouwbare statistische evaluatie van te geven. (21) In het westen hadden wij bovendien moeten verwachten dat het suffix met sjwa uitgebreid zou worden; noch ‘vervrouwelijking’ noch fonotactische aanpassing heeft echter plaatsgehad. (22) Een interessante waarneming i.v.m. de Vlaamse dialecten is dat de genoemde woorden geen sjwa toegevoegd krijgen. Dat kan zo geïnterpreteerd worden dat er überhaupt geen associatie met de ing(e)-woorden geweest is. (19) vervolg
60
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
De rol van het Nederlands als intermediaire taal In tegenstelling met de zuidelijke dialecten heeft de Nederlandse standaardtaal zich in de laatste eeuwen volledig onafhankelijk van het Frans ontwikkeld, in een omgeving (de Republiek der Verenigde Provinciën, daarna het Koninkrijk der Nederlanden) waar het Frans tot vrij recent weliswaar als culturele factor aanwezig was, maar waar die taal geen dominante plaats had. Ontlening in zo’n context is een ‘oppervlakkiger’ fenomeen, waarbij wel woordvormen ontleend worden, maar eventueel zonder de grammaticale eigenaardigheden daarvan. Dat betekent dat in de ST geen a priori’s bestaan i.v.m. de genustoekenning. Van Marle (2004) stelt zelfs dat de ST in principe de boot van de m/v-keuze afhoudt en overtuigd voor neutrum kiest. Hij geeft daar geen cijfermateriaal bij. Op basis van onze eigen woordenlijst is het duidelijk dat keuze voor onzijdig een serieuze optie is, maar een meerderheid haalt dat genus op verre na niet.(23) 5.2.2
Wat wel opvalt is dat alle leenwoorden die in de zuidelijke dialecten (in meerderheid) voor onzijdig opteren (9 in getal) ook in de standaardtaal onzijdig zijn. Veel sterker nog: vrijwel alle woorden die in welk zuidelijk dialect ook door ten minste 1 proefpersoon als onzijdig aangeduid worden, hebben in de ST die genusspecificatie, eventueel als optie naast mannelijk of vrouwelijk (cf. § 4.1 en de tabellen 5-6: het betreft de lijsten van woorden met optie [+O]). En ten slotte: afgezien van een heel klein aantal woorden (zie de lijsten in § 4.1) hebben alle woorden die in de ST (ook) onzijdig zijn, ten minste enkele vermeldingen voor de lokale dialecten gekregen. In deze constellatie is het aannemelijk dat de onzijdig-specificaties in de zuidelijke dialecten ten minste gedeeltelijk uit de Nederlandse standaardtaal komen. Daarop wijzen ook nog twee feiten: - Onzijdig komt significant veel vaker voor in het noordwesten van de provincie Antwerpen dan in welke andere onderzochte regio ook (cf. § 6.3 en tabel 9). De Antwerpse agglomeratie en het noordwestelijke kwart van de provincie Antwerpen sluit in een groot aantal aspecten (fonologisch, morfologisch, syntactisch, lexicaal) aan bij het westen van Noord-Brabant, dat zelf weer een groot aantal affiniteiten met het Hollands heeft (of ontwikkeld heeft, eventueel via ontlening?); hoe dat verder historisch-evolutief te interpreteren valt is ons op dit ogenblik niet duidelijk. Tot bewijs van het tegendeel nemen wij dus aan dat Dit hoeft geen bezwaar te zijn voor de stelling van Van Marle. Onze vragenlijst is immers absoluut niet met oog voor deze deelproblematiek opgesteld! (23)
61
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
onzijdig-specificatie in de Nederlandse dialecten in België vaak aan invloed van de (in oorsprong noordelijke) standaardtaal terug te voeren is.(24) - In de lijst worden een paar woorden met duidelijk onderscheiden betekenissen dubbel opgenomen; bij twee daarvan betreft dat onderscheid ook de mate waarin het woord in het lokale dialect ingeburgerd is: artikel en gas behoren al heel lang tot het alledaagse taalgebruik met de betekenissen eenheid van koopwaar en kookgas; met de betekenis tekst en gasvormige substantie hebben ze een wat hogere abstractheidsgraad; we mogen aannemen dat ze met die betekenissen pas vrij onlangs uit de ST ook in de dialecten doorgedrongen zijn. De enquête leert dat onzijdig telkens een stuk populairder is met de tweede, meer dan waarschijnlijk recentere betekenis. Een heel andere hypothese is, dat in alle dialecten bepaalde woorden onzijdig geworden zijn door semantische aanleuning bij onzijdige woorden uit de erfwoordenschat. Een methode om die mogelijkheid te verifiëren ligt niet voor de hand: de erfwoorden waarbij ontleningen (zouden?) zijn gaan aanleunen kunnen nog steeds in de betreffende dialecten voorkomen (eventueel dan nog naast synoniemen met een ander genus), maar de kans is net zo groot dat ze intussen verdwenen zijn (wellicht doordat ze in het dialectgebruik vervangen zijn door het ‘nieuwe’ woord). 6.
Discussie 2 : interne factoren bij de genustoekenning in de Vlaamse en Brabantse dialecten
Hoe belangrijk de interactie met andere talen ook is, het blijft een feit dat ook het taalsysteem zelf in sterke mate richtinggevend kan zijn voor het bepalen van het genus in de ontlenende taal. In dit punt gaan wij daarop in voor de Vlaamse en Brabantse dialecten waarvoor wij materiaal hebben. Voorlopig laten wij daarbij Brussel buiten beschouwing. In § 4.2 hebben wij aannemelijk gemaakt dat de sociolinguïstische situatie daar zo complex is, dat van de interne regulerende factoren heel weinig consistente resultaten te verwachten zijn. Wij sluiten niet uit dat sommige informanten zich door het eigen systeem laten leiden, maar nemen aan dat dat dan in overweldigende mate hetzelfde zal zijn als in de ZuidBrabantse dialecten die wij wel in beschouwing nemen. Een optie is uiteraard ook dat zulke specificaties al van veel vroeger dateren, voordat het Frans in de Belgische provincies de status van cultuurtaal verworven had. Voor een woord als fatsoen lijkt dit b.v. een aannemelijke hypothese, en zo zijn er wellicht nog meer. (24)
62
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
6.1
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Principes van de genustoekenning
Om zicht te krijgen op de problematiek geven wij in kort bestek een overzicht van de gegevens die in de betreffende dialecten het genus in de erfwoordenschat (mede) bepalen. Wij stellen vast: (1) Principieel is het genus bij niet seksueel ‘plaatsbare’ referenten louter lexicaal. Voor het grootste deel wordt de verdeling over onzijdig – vrouwelijk – mannelijk bepaald door de nominale klasse waartoe het woord al in het Indo-Europees behoorde. Aanpassingen kunnen op fonotactische eigenschappen teruggaan. (2) Er is eeuwenlang een associatie geweest tussen het genus en het optreden van sjwa als eindklank van monomorfematische woorden. Die associatie is levendig gebleven in dialecten die de eindsjwa van zulke stammen bewaard hebben, met name vooral de Vlaamse.(25) In die dialecten zijn woorden met sjwa-uitgang met heel weinig uitzonderingen vrouwelijk (cf. o.a. Taeldeman 1984, Haegeman 2001, Haegeman & Van Peteghem 2002). Wij bespreken deze bekende en algemeen erkende factor in 6.2 (3) Een aantal morfologische elementen heeft in alle variëteiten van het Nederlands een beslissende invloed op de genustoekenning.(26) Woorden met prefix ge b.v. zijn in alle dialecten onzijdig, die met suffix ing(e) zijn vrouwelijk (cf. ook § 5.2.1); ook veel voorkomende foneemcombinaties aan het woordeinde (meestal teruggaand op levende suffixen in andere talen) zijn in absolute of ten minste in sterk bepalende mate indicatief voor het toegekende genus. (4) Een open vraag is voorlopig wat de oorzakelijke relatie is tussen fonotactische eigenschappen en het genus van leenwoorden. Zelfs wat de eindsjwa betreft, is het net zo goed mogelijk dat een als vrouwelijk gevoeld woord er een sjwa bij krijgt (een voorbeeld uit een hele reeks dialecten is fazante fazante), als dat een woord dat met sjwa ontleend is vrouwelijk wordt (b.v. bagage). bagage De stellingen in de punten (3) en (4) hierboven leiden tot twee belangrijke vragen. Voor een afbakening verwijzen wij naar de kaarten 3.6.1.6 en 3.6.1.9 in MAND I; belangrijke bijkomende informatie is te vinden bij Pletinckx (2002). (26) Dit feit is een belangrijk gegeven in de hypothese i.v.m. het genus van leenwoorden in de Nederlandse standaardtaal, cf. Treffers-Daller (1993: 137); het zou net zo goed op de zuidelijke Nederlandse dialecten toepasselijk moeten kunnen zijn; quod non, cf. Van Marle (2004: 917-918). (25)
63
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
(1) Zijn ‘vaste’ eindclusters zoals die bedoeld in (3) hierboven in alle dialecten absoluut directief? Voor een aantal daarvan is dat zeker zo. Woorden op ment zijn in alle ons bekende zuidelijke dialecten onzijdig (b.v. instrument), die op atie (met inbegrip van statie statie) zijn vrouwelijk, die op eur mannelijk (b.v. trakteur = tractor tractor). Er is bij ons weten maar één uitzondering op die regel: uur(e), dat weliswaar in de meeste dialecten tot vrouwelijk genus leidt, maar in een groot aantal Brabantse zowel onzijdig als vrouwelijk kan ‘triggeren’, vaak trouwens bij hetzelfde woord. Wij bekijken onze gegevens in § 6.4.2. (2) Zuiver fonotactische eigenschappen lijken op het eerste gezicht niet voor de hand te liggen als sturende factoren. Toch zijn er een paar indicaties dat er wel degelijk verbanden zijn. Wij zullen twee van die feiten onder de loep nemen: a. De anlaut van inheemse woorden heeft in Nederlandse taalvariëteiten in principe geen invloed op het genus.(27) Bij leenwoorden is denkbaar dat dat anders is, omdat het genus daarbij wellicht gedurende een bepaalde periode onzeker blijft; eigenschappen van adnominale woorden kunnen dan eventueel de doorslag geven om uiteindelijk voor de default (mannelijk, cf. § 5.1) te blijven kiezen. Dit gegeven wordt onderzocht in § 6.3. b. Bij een aantal syllaben aan woordeinde herinnert de coda aan een uitgang; te denken valt aan alle woorden op vocaal. Die gegevens kunnen als basis van een soort nominale classificatie gezien worden, en dan ook weer tot analoge genusspecificatie leiden (een formele klasse met een groot aantal mannelijk woorden b.v. kan ertoe leiden dat nieuwkomers in die klasse ook mannelijk worden). Wij bekijken de rol die weggelegd is voor vocalische auslaut in § 6.4.1. 6.2
Sjwa-woordeinde en het genus
Op de relatie tussen genus en het al dan niet optreden van eindsjwa is al heel nadrukkelijk gewezen; ook op de geografische beperking in de hedendaagse dialecten: de relatie bestaat wel in R1 en R2, maar is zwak tot onbestaande in de rest van het beschreven gebied.(28) Toch is de zaak net iets gecompliceerder dan die gewoonlijk wordt voorgesteld, in die zin dat een groot aantal woorden op sjwa juist veeleer met mannelijk geassocieerd wordt : die twee klassen worden resp. voorgesteld in 6.2.1 en 6.2.2. Wij gaan hier niet in op de nochtans erg interessante waarnemingen in Verboven (2007/08), die in een definitieve studie zeker tot interessante hypotheses zouden kunnen leiden. (28) In de Denderstreek en het Pajottenland (die resp. tot R3 en R5 behoren) speelt genussjwa nog een bescheiden rol in de erfwoordenschat, cf. vooral Pletinckx 2002 en kaart 3.6.1.9 van MAND I. (27)
64
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Woorden met eindsjwa sinds het Middelnederlands Autochtone woorden op historisch gegeven sjwa zijn sinds het Middelnederlands in overweldigende mate vrouwelijk ((vrouwe, vrouwe, ziele, helle helle). ).(29) In de westelijke gebieden (R1 en R2) zijn in de erfwoordenschat hier en daar aanpassingen gebeurd om het ‘ideaal’ (een een-op-een-relatie tussen de fonotactische onderscheiding en de genustoekenning) te bereiken: woorden op sjwa hadden er de sterke neiging om vrouwelijk te worden (b.v. in veel dialecten oge / ore ore), die zonder sjwa dan weer mannelijk (niet onzijdig!), b.v. in veel dialecten boek; een alternatief voor dat laatste is dat zulke woorden er een sjwa bij gekregen hebben, b.v. broeke (o.a. in het dialect van Lokeren, cf. Pieters 2008 : 86). In het oosten is die correspondentie er niet. 6.2.1
Wij kunnen ons dus afvragen in hoeverre die toestand ook bij leenwoorden terug te vinden is. Een aantal van die leenwoorden eindigde immers van nature op sjwa (b.v. andijv(i)e, brillantine, douche, garage garage), en die omstandigheid kan er verantwoordelijk voor zijn dat zulke woorden in het westen vrouwelijk genus behouden of zelfs aangenomen hebben; dat is bij de vier genoemde woorden inderdaad bij de meeste westelijke informanten het geval. Andijvie, brillantine en douche, die in het Frans vrouwelijk zijn, zijn buiten Kust- en Kern-Vlaanderen in grote meerderheid mannelijk; het enige woord van onze lijst waar Brabant met Vlaanderen meedoet en dus ook vrouwelijk genus heeft, is garage (in het Brabantse gebied meestal zonder sjwa gerealiseerd), dat paradoxaal genoeg in het Frans dan weer mannelijk is. Omgekeerd is natuurlijk ook mogelijk dat in het westen woorden die met vrouwelijk genus overgenomen zijn, er analogisch een sjwa bij gekregen hebben; ook dat is in een groot aantal dialecten gebeurd, b.v. met fazante, gazze, patrijse. Het feit dat leenwoorden die typisch vrouwelijke fonotactische structuur behielden of verwierven, kan er dan toe bijgedragen hebben dat in het westen vrouwelijk genus bewaard is gebleven, ook als er factoren waren die de keuze een andere richting hadden kunnen uitsturen; zo zijn confiture en geleie in het westen grotendeels vrouwelijk gebleven, terwijl ze in het Brabants de algemene tendens gevolgd zijn om ontleende namen van voedingswaren als mannelijk te beschouwen (b.v. ook koffie, thee, andijvie andijvie).
Systematische uitzonderingen zijn woorden die mannelijke personen of dieren benoemen (b.v. resp. zeune en hane hane). Op het ontstaan van de parallellie tussen fonotaxis en genustoekenning gaan wij hier niet in. (29)
65
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
In elk geval zal duidelijk zijn dat de mogelijkheid om de een-op-een-relatie in twee richtingen te realiseren, een complicerende factor is voor het onderzoek, maar in de meeste (alle?) dialecten van R1 en R2 is de correspondentie bij leenwoorden zo goed als perfect; dat blijkt uit de boven genoemde literatuur; het blijkt ook uit de expliciete mededeling van enkelen van onze informanten; het blijkt ten slotte ook uit de gegevens van Van Doorne (1939) voor het wat oudere dialect van Wingene: van de 145 als vrouwelijk aangeduide leenwoorden hebben er 141 sjwa-uitgang, terwijl van de 143 mannelijke en onzijdige (met uitzondering van de tweelettergrepige op el, er, em, en, cf. punt 6.2.2) er maar 5 op sjwa eindigen. Woorden met fonotactisch afgedwongen sjwa Woorden met sjwa + sonorant in de laatste syllabe kunnen in veel westelijke dialecten (vooral in R2 Kern-Vlaanderen) nog gevolgd worden door sjwa. Bekende voorbeelden zijn moedr moedr , vaadr vaadr, , zeetl zeetl,, beezm, oovn. De grote meerderheid van die woorden is in alle variëteiten van het Nederlands mannelijk.(30) Voor het dialect van Hoogboom (K 221a) in het noordwesten van de provincie Antwerpen vinden wij in de erfwoordenschat een verhouding van (benaderend) 7 woorden op tien die mannelijk zijn; daartegenover staan er 2 met vrouwelijk genus, en 1 met onzijdig.(31/32) In sommige delen van het westen, waar deze woorden dus een bijkomend formeel kenmerk gekregen hebben (ze eindigen daar allemaal op sjwa), is de tendens om de hele kategorie met mannelijk te associëren, nog sterker geworden. Een vergelijkbaar samengestelde selectie leert dat in Kleit (I 154a) vrouwelijk bijna volledig verdwenen is, en dat mannelijk die oorspronkelijke vrouwelijke woorden heeft opgeslorpt (b.v. tafel, venster venster): per 10 woorden zijn er hier gemiddeld 9 mannelijk. 6.2.2
Uitzonderingen zijn wel overal woorden die vrouwelijke personen aanduiden ((moeder, moeder, dochter, zuster zuster). ). (31) Deze benaderende verhoudingen zijn gebaseerd op de verzameling van substantieven die in het retrograde woordenboek van het Nederlands te vinden zijn. Wij zijn ons er ten zeerste van bewust dat op die manier eventueel typisch dialectische woorden buiten schot blijven. Wij gaan er voor het gemak van uit dat die geen wezenlijk verschillend beeld zullen opleveren, maar zeker is dat natuurlijk niet. Een alternatief voor dit type van onderzoek lijkt er helaas niet te zijn. (32) Tekenend voor een situatie waarbij er nauwelijks formele of semantische clues zijn, is trouwens dat er wel wat variatie in de intuïties kan zijn. Zo geeft Pauwels (1938: kaart 3) voor eikel vrouwelijk, terwijl dat voor Hoogboom (K 221a) volgens het taalgevoel van de eerste auteur uitsluitend mannelijk kan zijn. (30)
66
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
In die omstandigheden valt te verwachten dat ook leenwoorden op sonantische C voorafgegaan door sjwa in het westen en met name in Kern-Vlaanderen massaal coda <son + sjwa> zullen aannemen en dat ze naar mannelijk zullen verlopen. De verwachting komt wat het eerste aspect betreft uit, voor het tweede niet. In de volgende tabel hebben wij de resultaten van onze enquête opgenomen. Wij maken daarbij een verschil tussen tweesyllabige leenwoorden (dat zijn bijna allemaal woorden die al eeuwen in de taal aanwezig zijn, en in de perceptie van de sprekers geen leenwoord meer zijn) en meersyllabige (grotendeels veel recentere import).(33) Tabel 10: Genusspecificaties in vijf regio’s bij woorden op <sjwa> + sonorant + <sjwa> R1 R2 R3 R4 R5 KustKernWaasAntwerpen ZuidVlaanderen Vlaanderen Dender Brabant o–v–m o–v–m o–v–m o–v–m o–v–m tweesyllabige 1 - 9.5-17.5 5 - 8.5-16 8- 8.5-12.5 1.5-11- 17.5 1- 9.5-17.5 meersyllabige 10-11.5-20.5 10- 1.5-32.5 9.5- 3.5-32 10.5-1.5-28.5 13- 0- 29 Totaal 11-21-38 15-10-48.5 17.5-12-44.5 12-12.5-46 14-9.5-46.5
Bij geen van de twee deelklassen vinden wij voor welke regio ook een abnormaal laag aantal onzijdige of vrouwelijke genusspecificaties. En afgezien van de relatieve voorkeur voor vrouwelijk in R1 (een tendens die wij ook bij alle andere specifieke klassen zien) zijn de verschillen tussen de regio’s klein tot onbetekenend. Met deze deelverzameling van woorden wordt de hypothese dus helemaal niet bevestigd. 6.3
Rol van de anlaut van leenwoorden
Terwijl de rol van de woord-auslaut (met name de kern + coda van de laatste lettergreep) voor de genusspecificatie vrij goed als factor erkend is, is die van de woord-anlaut een grijze zone in het onderzoek. Toch verdient dit gegeven wellicht enige aandacht. Wij verwijzen naar de recente studie van Verboven (2007/08), die in Nederduitse dialecten een significante relatie ontdekt tussen fricatiefanlaut en onzijdig genus.(34) Respectievelijk zijn dat orgel, selder, suiker, tafel, venster, zegel en amandel, artikel 1,2, jenever/el, klavecimbel, maneuver, rabarber, register, revolver revolver. (34) Wij hebben deze factor in het verzamelde materiaal bekeken, maar vinden geen significant verschil tussen + en -. Dat kan van doen hebben met het feit dat onzijdig in de zuidelijke dialecten althans bij leenwoorden een erg bescheiden rol toebedeeld krijgt. (33)
67
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
In de meeste regio’s zijn bepaalde woorden op fonotactische basis makkelijker als mannelijk herkenbaar dan andere: die met vocalische anlaut of met anlaut t, d, b zijn op basis van àlle adnominale woorden, ook het frequente definiete lidwoord, zonder twijfel als mannelijk te onderscheiden van vrouwelijke woorden met dezelfde anlaut;(35) alle andere vormen van anlaut leiden tot gebruik van də voor beide genera. Wij hebben ons ‘leenwoorden’-materiaal op deze factor onderzocht; het resultaat is te vinden in tabel 11. Daarin wordt op de x-as een onderscheid gemaakt tussen drie complexen in het materiaal als geheel: - (1) de woorden met uitsluitend of in meerderheid mannelijk-specificatie (te vinden in de tabellen 4-5-6); - (2) die waarbij mannelijk voorkomt, maar ten hoogste een niet al te grote meerderheid haalt (te vinden in tabel 7); - (3) die waarbij mannelijk niet voorkomt. Verticaal komt dan het verschil tussen de twee anlauttypen. Tabel 11: de relatie tussen type van anlaut en genusspecificatie: de preferentie van mannelijk voor anlaut V, t,d,b m > {v,o} m/v/o T -m 9 (15.8%) 44 (27.3%) anlaut {V,t,d,b} 32 (43.8%) 3 (09.7%) andere anlaut 41 (56.2%) 48 (84.2%) 117 (72.7%) 28 (90.3%)
De percentages betreffen de verhoudingen op de y-as. De X²-test levert een Xwaarde op van 25.4484; bij twee vrijheidswaarden (2 fonotactische omgevingen x 3 genusopstellingen) is p<.001. Het zal duidelijk zijn dat de aanwezigheid van een ‘m-vriendelijke’ anlaut bij leenwoorden uitloopt in een uitzonderlijk hoog aandeel van (sterk preferentieel) mannelijk, en in een al even uitzonderlijk laag aandeel van woorden waarbij mannelijk helemaal niet in beeld komt. Hoe dit verder geïnterpreteerd dient te worden is op basis van het cijfermateriaal alleen niet uit te maken. Een voor de hand liggende verklaring is dat bij leenwoorden mannelijk de preferentiële (default)-optie is; cf. ook al boven in § 5.1. Wellicht begint het ontleningsproces dus met toekenning van mannelijk genus, althans waar geen andere factoren (zoals In de traditionele dialecten was deze toestand vrij algemeen (met dien verstande dat in de dialecten van de Westhoek /n/ voor elke mogelijke anlaut behouden was). Voor de toestand op het einde van de twintigste eeuw verwijzen wij naar FAND IV en naar MAND I. (35)
68
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
b.v. ‘analogie’, cf. b.v. Goemans 1937: 783) in het spel zijn. Als dat dan onmiddellijk ondersteund wordt door onmiskenbare formele kenmerken van adnominale woorden, is de kans dat het daarbij blijft (en dat dus mannelijk persistent wordt) bijzonder groot. Anderzijds: als er geen ondersteuning vanuit het adnominale areaal komt krijgen andere tendensen alle kans om door te zetten. 6.4
Rol van de coda van de laatste syllabe van leenwoorden
Een belangrijk verschil tussen erfwoorden en leenwoorden is, dat die laatste meer dan één volle vocaal kunnen bevatten. Daarbij kan het laatste complex met volle vocaal (een syllabe, eventueel nog gecombineerd met sjwa) een willekeurige vorm hebben. Er zijn echter nogal wat woorden met een eindelement dat heel vaak voorkomt. Zulke vaak optredende combinaties kunnen teruggaan op een suffix in de donortaal (b.v. het cluster –ag(e) in massage, tatoeage, of garag(e)), en worden ook in de ontvangende taal als min of meer aparte morfologische elementen (pseudo- of semi-suffixen) geïnterpreteerd. In elk geval kan daarvan sturing bij de genuskeuze uitgaan. Een goed voorbeeld zijn de genoemde woorden op -ag(e), die in alle onderzochte dialectgebieden(36) bij voorkeur vrouwelijk zijn (sterk afwijkend dus van wat in de donortaal, het Frans, het geval is). Zover wij kunnen nagaan springt er maar één pseudo-suffix uit de band: uur(e) wordt niet uniform met hetzelfde genus bedacht in de verschillende dialectregio’s, cf. 6.4.2. Vocalische auslaut Woorden op volle vocaal komen in de erfwoordenschat weinig voor, terwijl dat patroon vooral bij meersyllabige leenwoorden vrij gewoon is. Het is a priori denkbaar dat dit woordtype met één bepaald genus geassocieerd geraakt. In onze enquêtelijst komen 24 dergelijke woorden voor, nl. 5 die in het Nederlands op /i/ uitgaan,(37) 10 op /e/, 2 op /a/, 6 op /o/ en 1 op /ø/. Bij al die leenwoorden is mannelijk het dominante genus. Alles tezamen zijn er 575.5 genusspecificaties, waarvan er 464 naar mannelijk gaan, 106 naar vrouwelijk en nauwelijks 5.5 naar onzijdig. Wij kunnen dus veilig stellen dat mannelijk hier nog veel sterker dan bij de andere leenwoorden de defaultkeuze is. 6.4.1
Op te merken dus: ook in de Brabantse dialecten, waar nochtans in de hedendaagse taal sjwa-uitgang normaal niet met vrouwelijk geassocieerd hoeft te zijn. Niet onverwacht levert Brussel hier een heel ander beeld op. (37) Wij sluiten twee woorden uit die in heel veel dialecten op sjwa uitgaan: koffie en andijvie. (36)
69
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Daarmee is het verhaal niet rond. Bij vergelijking van de intuïties van de twee auteurs i.v.m. hun eigen dialect (resp. uit Kern-Vlaanderen en Antwerpen) was al gebleken dat er vrij grote verschillen waren, en dat die bij elke deelverzameling op basis van de eindvocaal in dezelfde richting wezen: een veel grotere voorkeur voor mannelijk in Kern-Vlaanderen dan in Antwerpen. Wij hebben dan ook de woorden op vocaal in de vijf verschillende regio’s vergeleken. In tabel 12 vatten wij de resultaten van het telwerk samen; er wordt alleen een oppositie gemaakt tussen de specificatie +/- mannelijk. Tabel 12: Genussprecificaties ({o-v}↔m) bij woorden op vocaal
/i/ (n= 5) /e/ (n=10) /a/ (n=2) /o/ (n= 6) /ø/ (n=1) Totaal
R1 KustVlaanderen o/v – m 12.5 – 8.5 13.5 – 31.5 4.5 – 4.5 7.0 – 22.0 1.0 – 4.0 38.5 – 70.5 (109.0) 35% - 65%
R2 KernVlaanderen o/v – m 4.5 – 24.5 1.0 – 46.5 0.0 – 10.0 0.0 – 30.0 0.0 – 5.0 5.5 – 116.0 (121.5) 5% - 95%
R3 WaasDender o/v – m 9.0 – 14.5 9.5 – 40.0 0.0 – 10.0 0.0 – 30.0 0.0 – 5.0 18.5 – 99.5 (118.0) 16% - 84%
R4 R5 Antwerpen ZuidBrabant o/v – m o/v – m 11.5 – 12.0 7.0 – 14.5 16.0 – 32.0 11.5 – 37.0 0.0 – 10.0 0.0 – 10.0 0.5 – 29.5 1.0 – 27.0 2.0 – 3.0 0.0 – 3.0 30.0 – 86.5 19.5 – 91.5 (116.5) (111.0) 27% - 73% 18% - 82%
Algemeen totaal: 111.5 ↔ 464.0 (20% – 80%), totaal aantal genusspecificaties: 575.5. Significantie: X² = 67.0435, bij 4 vrijheidswaarden (5 regio’s x 2 specificaties) is p < .001 De tabel brengt verrassende verschillen aan het licht. R2 Kern-Vlaanderen geeft voor de hier opgenomen woorden bijna uitsluitend mannelijk op. Dat R4 Antwerpen(38) een relatief sterk verschillend beeld oplevert, is niet abnormaal, evenmin als dat voor de zoveelste keer R3 Waas-Dender en R5 Zuid-Brabant een tussenpositie innemen. Dat beeld hebben wij al vaker zien opduiken. Maar veruit het opmerkelijkste resultaat levert R1 Kust-Vlaanderen, de enige regio waar mannelijk (net) geen tweederde meer haalt. De oppositie tussen de twee delen van het Vlaamse gebied maakt het extra moeilijk om een verklaring te geven voor de verschillen. Antwerpen is, alweer niet zo verwonderlijk, de enige regio waar onzijdig bij veel woorden een valabele optie is (bij de niet-default-specificaties haalt vrouwelijk 14.5 en onzijdig 12.5). (38)
70
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
Toch kan het volgende overwogen worden. Het is duidelijk dat in Kern-Vlaanderen een buitengewoon sterke associatie bestaat tussen het fonotactische aspect van de aan- of afwezigheid van eindsjwa en de genusspecificatie vrouwelijk – mannelijk (cf. § 6.2). Woorden die op volle vocaal eindigen kunnen uiteraard geen sjwa bij zich krijgen,(39) en worden op die manier automatisch naar de mannelijke klasse gedreven. Dat dat in Kust-Vlaanderen niet werkt kan te maken hebben met een minder sterke associatie tussen de twee kenmerken; de aanwezigheid van vrouwelijke sjwa-woorden kan bovendien op een heel andere manier zijn gaan werken; tenslotte is de sjwa ook een vocaal, en dat kan dan precies andere woorden op vocaal naar vrouwelijk toe getrokken hebben. Wat wij ten slotte ook in het oog moeten houden is dat Kust-Vlaanderen in het algemeen een grotere voorkeur voor vrouwelijk heeft dan welke andere regio ook. In de Brabantse dialecten speelt eindsjwa, voor zover die al voorkomt, geen enkele rol. We mogen dus aannemen dat ook bij dit type woorden op vocaal in principe voor mannelijk gekozen wordt, maar dat andere genera een kans maken, b.v. door aanleuning bij het Frans of de Nederlandse ST, of wellicht ook door semantische associatie met de erfwoordenschat. Het pseudo-suffix uur(e) Bij een vergelijking van woorden met deze eindcombinatie in de dialecten van Kleit (I 154a) en Hoogboom (K221a) valt op dat woorden op uur(e) in het eerste vrijwel allemaal vrouwelijk zijn, terwijl er in het tweede nauwelijks vastheid bestaat; zo zijn b.v. postuur, ammesuur (= mondstuk van een koperen blaasinstrument) onzijdig, coiffuur, coiffuur blaffetuur zowel vrouwelijk als onzijdig, factuur vrouwelijk, confituur, borduur en centuur mannelijk. 6.4.2
In onze enquête zijn maar drie relevante woorden opgenomen: ceintuur, coiffure en confituur tuur.. Maar het cijfermateriaal is overduidelijk: de twee ‘Vlaamse’ regio’s (R1 en R2) hebben bijna uitsluitend vrouwelijk-opgaven (tezamen 27 tegen 3 mannelijk); in R4 Antwerpen komen de drie genera voor, maar is mannelijk toch wel het dominante genus (9 tegen 2.5 voor onzijdig en 3.5 voor vrouwelijk). Hetzelfde is het geval in R5 Zuid-Brabant (8 mannelijk tegen 0.5 onzijdig en 6.5 vrouwelijk).(40) Zoals gebruikelijk neemt R3 Waas-Dender een tussenpositie Een schijnbare uitzondering vormen woorden op /ejə/ van het type geleie; het gaat daarbij wel om toevoeging van sjwa bij een tweeklank. (40) Onzijdig wordt maar 1 keer opgegeven (bij coiffure coiffure), en dan nog als een mogelijkheid naast vrouwelijk; te vermelden valt wel dat Pauwels (1958: 251) voor dat woord uitsluitend onzijdig opgeeft. (39)
71
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
tussen de Vlaamse en de Brabantse dialecten in: zowel mannelijk als vrouwelijk (dat laatste dominant) komen voor (resp. 6 tegen 9 keer). De tendens tot fontactische sturing lijkt dus ook voor dit aspect weer een stuk sterker te staan in de Vlaamse dialecten dan in de Brabantse. 7.
Conclusie: het genus in de Vlaamse en Brabantse dialecten.
Ten slotte blijft nog hypothese 4 over: aanwezigheid van fonologische en morfologische clues zou tot grotere taalzekerheid (en dus tot een consistenter beoordeling door verschillende proefpersonen) leiden. De hypothese wordt door deze enquête niet ondersteund. Weliswaar is R2 Kern-Vlaanderen de absolute kampioen van de consistente beoordeling (128 van de 161 woorden); dat zou er dus op kunnen wijzen dat de combinatie van sterke fonologische conditioneringen (niet alleen aan- en afwezigheid van sjwa-coda, maar ook andere indicatoren) en van absoluut eenduidige adnominale aanwijzingen in sterke mate dirigistisch is. Maar aan de andere kant levert R4 Antwerpen, waar weinig clues voorhanden zijn, vrijwel hetzelfde beeld op (127 van de 161 woorden worden consistent beoordeeld), terwijl de sjwadistributie niet de minste invloed heeft, en ook andere fonologische parameters veel minder sterk blijken te zijn; tegelijk is er nog het feit dat in een deel van dit gebied de oppositie bij adnominale woorden voor onzijdig – vrouwelijk voor een deel deficiënt is. Dat laatste zou ook als oorzaak gezien kunnen worden van de grotere populariteit van onzijdig in juist deze regio (zie ook § 1). Maar als dat al zo zou zijn, moet er toch rekening mee gehouden worden dat niet zomaar in het wilde weg voor onzijdig geopteerd wordt: de grote meerderheid van woorden die in R4 absoluut of in meerderheid onzijdig zijn, zijn dat ook in de standaardtaal; de keuze voor onzijdig heeft dus kennelijk een zetje nodig. Dat R3 Waas-Dender en R5 Zuid-Brabant minder consistent oordelen dan R2 Kern-Vlaanderen is wel in overeenstemming met de hypothese, maar die zegt natuurlijk niets over het verschil met R4 Antwerpen. En ten slotte is er R1 Kust-Vlaanderen. Dat heeft een minder stringent grammaticaal patroon dan welk ander dialectgebied ook (zie § 1); aan de andere kant zijn de fonotactische clues niet zoveel zwakker dan die van R2. Logischerwijze zouden wij dus wat de consistentie betreft een plaats tussen R2 en het complex
72
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
R3-R4-R5 moeten verwachten. Dat komt dus van geen kanten uit. Wij kunnen alleen maar besluiten dat de transparantie van het grammaticale systeem een veel sterkere factor is dan het voorkomen van fonotactische clues, die op hun beurt toch ook weer belangrijk zijn. Met dit verkennend onderzoek zijn hopelijk enkele vragen i.v.m. het genus van leenwoorden in driegenera-systemen bevredigend opgelost. Er zijn heel zeker een aantal andere bijgekomen, die ten hoogste een allereerste begin van verklaring gevonden hebben. Verder onderzoek van deze boeiende problematiek is absoluut noodzakelijk. Daarbij is een dubbele uitbreiding van de gegevensbestanden noodzakelijk: (1) uitbreiding van het geografische areaal naar het centrum en oosten van de provincie Antwerpen en naar Limburg; boeiend zou het bij het laatste zijn om zowel Nederlands als Belgisch Limburg bij het onderzoek te betrekken (uiteraard vanwege de heel verschillende relaties t.o.v. de superstraattalen Frans en Nederlands). (2) Uitbreiding van de voorgelegde enquête met woorden die in de loop van dit onderzoek relevant zijn gebleken. Bibliografie ANS² (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst Spraakkunst, BAND I-II (W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn). Tweede, geheel herziene druk. Groningen, Martinus Nijhoff & Deurne, Wolters Plantyn. BAETENS BEARDSMORE, HUGO (1971). A Gender Problem in a Language Contact Situation. Lingua 27, 141-159 CORBETT, GREVILLE (1991). Gender Gender. Cambridge, Cambridge University Press. DE VOGELAER, GUNTHER (2006). Pronominaal genus bij ‘Zuid-nederlandse’ taalverwervers: van grammaticaal naar semantisch systeem. In: Hüning, Matthias, Ulrike Vogl, Ton van der Wouden & Arie Verhagen (red.). Nederlands tussen Duits en Engels. Leiden, Stichting neerlandistiek leiden. p. 89-102. DEVOS, MAGDA & REINHILD VANDEKERCKHOVE (2005). Het West-Vlaams. Tielt, Lannoo. DE WULF, CHRIS & JOHAN TAELDEMAN (2001). Apocope en insertie van –n na sjwa in de zuidelijke Nederlandse dialecten. In: De variabiliteit van de –(ə)n in het Nederlands. Taal en Tongval, Themanummer 14, 7-51.
73
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
FAND IV C. De Wulf, J. Goossens, J. Taeldeman: Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten. Gent, KANTL, 2005. GEERAERTS, DIRK (1992). Pronominale masculiniseringsparameters in Vlaanderen. In: Bennis, Hans & Jan de Vries (eds.). De binnenbouw van het Nederlands: een bundel artikelen voor Piet Paardekooper Paardekooper. Dordrecht, ICO Publications. 73-84. GEERTS, GUIDO (1966). Genus en geslacht in de Gouden Eeuw Eeuw. Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. GOEMANS, LEO (1937). Over het geslacht van aan het Frans ontleende zaaknamen in het Nederlands. Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 769-789. HAEGEMAN, LILIANE (2000). Genus en naamwoordverplaatsing in het Westvlaams. Taal en Tongval 52, 115-135. HAEGEMAN, LILIANE (2001). Word classes in Germanic: the case of West Flemish. In: K. Adamzik & H. Christen (eds.). Sprachkontakt, Sprachvergleich, Sprachvariation. Festschrift for Professor Gottfried Kolde. Tübingen, Max Niemeyer Verlag. p.201-225 HAEGEMAN, LILIANE & MARLEEN VAN PETEGHEM (2002). Le genre grammatical dans quelques dialectes flamands. In: Hiligsmann, Philip (ed.). Le néerlandais en France et en Belgique francophone: approaches scientifiques/ Het Nederlands in Frankrijk en in Franstalig België wetenschappelijk en didactisch benaderd benaderd. Lille: Éditions du conseil scientifique de l’université Charles de Gaulle Lille 3. p.77-90. MAND I G. de Schutter, B. van den Berg, T. Goeman, Th. de Jong: Morfologische atlas van de Nederlandse dialecten. Amsterdam University Press, 2005. NIJEN TWILHAAR, JAN (1990). Generatieve fonologie en de studie van Oost-Nederlandse dialecten. Amsterdam, Meertens-Instituut. PAUWELS, J.L. (1938). Bijdrage tot de kennis van het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland. Uitslagen van het onderzoek in 1872 ingesteld door de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde. Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis.
74
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
VLAAMSE
EN
BRABANTSE
DIALECTEN IN
BELGIË
PAUWELS, J.L. (1958). Het dialect van Aarschot en omstreken. Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. PIETERS, MARCEL (2008). Woordenboek van het Lokers dialect. Lokeren, Culturele Raad. PLETINCKX, LODE (2002). De pèlle van de pèzze en de kèrre van de kèzze of … het behoud van de (Vlaamse) eind-schwa in het Pajottenlands. In: Wellekens, Willy, Lode Pletinckx & Miet Ooms (eds.). Brabantse dialecten cultureel erfgoed erfgoed. Leuven, Stichting Brabantse dialecten. p.33-42. POPLACK, SHANA, ALICIA POUSADA & DAVID SANKOFF (1982). Competing influences on gender assignment: variable process, stable outcome. Lingua 57, 1-28. TAELDEMAN, JOHAN (1984). De morfonologie van hoofdtelwoorden in de zuidwestelijke dialekten. Taal en Tongval 36, 50-55 TREFFERS-DALLER, J. (1993). Mixing Two Languages. Berlin, Mouton de Gruyter. VAN BREE, COR (2000). De ontwikkeling van het Twentse genussysteem. Nederlandse Taalkunde 5, 217-243. VAN DOORNE, ARTHUR (1939). De Franse woorden in het Dialect van Wingene. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 13, 297-360. VAN LOON, JOZEF (1980). Een peiling naar het ontstaan van het Zuidnederlandse accusativisme. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 105, 209-223. VAN MARLE, JAAP (2004). Nogmaals het genus van Franse leenwoorden in het Nederlands. In: De Caluwe, J. et al. (red.). Taeldeman, man van de taal, schatbewaarder van de taal. Gent, Academia Press. p. 917-925. VERBOVEN, HANS (2007/08). Ein Anlautbedingter Genusunterschied zwischen Niederländisch und (Nieder-)-Deutsch. Niederdeutsches Wort, Beiträge zur niederdeutschen Philologie 47/48.
75
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Bijlage: De genusspecificaties voor leenwoorden in de vijf hoofdgebieden. (41) In de volgende lijsten worden de opgaven van telkens vijf informanten per regio in dezelfde volgorde gegeven. Er zijn acht mogelijkheden: 0 - geen specificatie van het genus (meestal omdat het woord ongeschikt geacht wordt in dialect); 1-3 specifieke genusaanduidingen – 4-6: combinaties van telkens twee mogelijkheden – 7: de drie genera worden mogelijk geacht (dit komt maar één keer voor). Dus: 0 = geen genus gespecificeerd 1 = onzijdig 2 = vrouwelijk 3 = mannelijk 4 = onzijdig + mannelijk 5 = vrouwelijk + mannelijk 6 = onzijdig + vrouwelijk 7 = onzijdig + vrouwelijk + mannelijk De code wordt gecursiveerd als de informant op een of andere manier aangeeft dat hij/zij niet zeker is over (een van) de voorgestelde specificatie(s). Woord
KustKernWaasVlaanderen Vlaanderen Dender
Antwerpen ZuidBrabant
Affiche Agenda Akoestiek Akt Album Aluminium Amandel Ananas Andijvie
22223 32032 33303 03003 33331 34303 33003 33233 22233
22222 33333 33333 33333 34333 34333 23223 33333 33333
22222 33333 33333 30230 33333 33333 33333 33333 23222
22222 33333 33333 33333 33333 33333 33233 33333 22323
22222 33333 33033 33333 33333 13333 32332 33333 03332
De gegevens voor het hoofdstedelijk gebied Brussel worden hier niet meegedeeld: op dit ogenblik werkt Sera De Vriendt aan een studie specifiek over de Brusselse problematiek. De gegevens die wij gebruikt hebben zullen daarbij op een systematische manier met nieuwe aangevuld worden, zodat een informantenstaal ontstaat dat beter verantwoord zal zijn; daarbij worden uiteraard alle elementen mee in beschouwing genomen die in deze studie ter sprake komen. (41)
76
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
Aperitief Artikel 1 Artikel 2 Asfalt Autobus Bal 1 Bal 2 Balkon Bassin Biljart Boeket Brazelet Brillantine Boek Broek Bungalow Bureau Cactus Cadeau Café Camouflage Canapé Caravan Ceintuur Chocolade Cinema Cirque Citroen Club Cocktail Coiffure College Combinaison Commerce Compromis
33333 43131 43111 33413 32333 11111 52552 13112 33332 33332 33332 33332 22032 33136 33332 33032 33332 33232 33132 34132 22012 33332 22252 22232 22202 35232 33032 53232 33202 33332 22252 11111 33232 22222 03101
33333 33433 13111 33333 33333 13311 33333 33333 33333 33333 33333 33030 22222 33333 22222 33333 33333 33333 33333 33334 02222 33333 32333 22232 25232 33333 33333 33333 33333 33333 22222 11111 33333 32222 33333
VLAAMSE
EN
33333 33333 13113 33333 33333 11111 33333 31133 33333 33333 33433 33033 13323 33333 32222 33333 33333 33233 33333 32234 22322 32333 33332 23323 23333 32233 31232 33333 32235 33333 22222 11111 33233 23222 33331
BRABANTSE
DIALECTEN IN
33333 31433 31113 34333 22222 11111 33333 11113 33333 33333 33333 22221 33333 33333 22222 33333 33333 33333 34333 11112 02222 03333 33233 31333 33333 33333 61333 33333 22222 33333 62212 11111 33323 23322 31313
BELGIË
33333 33133 11331 33033 33333 11111 33333 33333 33333 33333 33334 33332 33332 33333 22222 33332 33333 33333 33333 13312 22022 33333 33222 33233 33333 33333 22322 32332 35522 30333 21222 11111 33333 23322 33333
77
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Confituur Controle Corset Courage Crêpe Deeg Gordijn Hand Handicap Harmonium Horloge Jazz Jenever/l Jury Kapoot Karabijn Karkas Katrol Kazak Kermis Keu Kick Klavecimbel Klaxon Kleur Koers Koffie Kolom Koord Korvee Krapuul Kroket Krokodil Kust Lak
22252 22032 33332 22222 22022 33222 22332 33333 33033 33031 32123 33002 33332 52222 22032 25032 22232 23232 22032 32222 33332 33002 33132 33332 42212 33230 22252 22232 22022 33012 17131 22322 52332 33032 33222
22222 22222 33333 22222 33000 33333 22222 11111 33333 13333 22222 33333 33533 25332 22222 22113 22222 22222 23223 22222 33333 33303 33333 33333 14111 32333 33333 22322 22222 33313 11211 22232 22222 20522 33334
23323 23223 33333 23522 23333 33333 11222 21126 33333 11111 22222 00333 33333 32222 23323 21312 11126 23522 33332 32223 33333 30333 33622 33333 12212 32233 33333 22232 22222 32533 11111 33222 23222 02322 33533
33333 03333 11111 03222 02233 33133 61111 22622 33333 01113 22222 03333 33333 32222 33333 34122 16121 33221 33333 33232 33223 03333 31235 33323 26226 22222 33333 32222 22222 06623 11111 22222 22222 22222 33333
33233 33333 31333 02222 00333 33333 22222 16162 30033 10321 22221 33333 33333 32223 33233 11212 16121 12222 33233 23233 30063 33033 11331 33332 21162 22222 33333 22223 22222 33233 13111 32222 32222 22232 33333
78
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
Lepel Limonade Living Lommer(te) Machine Maneuver Martini Match Meloen Menu Milt Minuut Missaal Muziek 1 Muziek 2 Négligé Numero Orgel Pantalon Panty Parachute Paragraaf Parking Pas(poort) Patat 1 Patat 2 Patrijs Pedaal Pincet Pistool Pladijs Plafond Plancher Plant Plastiek
33332 22232 33032 23050 22252 13112 23332 33332 25252 33132 22232 22252 13031 11132 32202 33132 33332 33033 03332 30232 22332 33032 33332 33332 32232 32222 52332 32332 11332 32332 00030 41141 33232 22252 33116
33333 22222 33333 00020 22222 14111 33333 33333 32333 33133 22222 32332 33333 11111 21135 33333 33333 33113 33003 33303 35322 32233 33333 31331 33333 33333 22223 22232 11211 00212 03220 33333 33333 22222 34333
VLAAMSE
EN
33333 33523 32233 33225 21121 11111 33333 32233 33335 33333 33323 33333 33523 11111 23222 33333 33333 11111 33333 32333 33333 33333 32233 33313 33232 33333 33223 23333 11611 11111 33233 33333 33333 22222 33333
BRABANTSE
DIALECTEN IN
33333 33332 23233 33332 11111 11313 33333 22222 33533 34333 33333 33333 31333 01131 62222 33333 33333 31334 03233 03233 33333 33233 33333 33333 22223 33333 33333 33333 21221 11111 33333 34333 33333 32233 34333
BELGIË
33333 33333 23333 33312 11111 11111 33333 22322 32332 33333 23323 33333 33333 10113 31123 33033 33333 31353 33033 32002 33333 32033 23333 33333 22322 23322 22223 33333 11211 11111 33333 31331 33333 33333 33333
79
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
GEORGES DE SCHUTTER & JOHAN TAELDEMAN
Plavei Poeier/poer Portemonnee Portier Prison Rabarber Raket Rang Reclame Register Renet Revolver Riool Salade Salon Saucisse Scharnier Schrapnel Seconde Selder Service Servies Shampoo Show Sjaal Ski Smash Smoking Snackbar Soiree Soupape Spinazie Sport Staminee Subsidie
00030 32112 33332 22020 11011 25022 32332 33320 22022 13101 22232 33332 22232 22222 33141 25332 20132 33032 22252 22232 33032 11131 23332 33332 33202 30332 30332 33332 33032 32032 22252 22222 34232 33032 32052
00203 14111 33333 02112 11111 33333 12225 33333 22222 33331 22232 33233 22222 22222 33333 32332 24222 32133 32232 23333 33333 11111 33333 33333 33333 22333 33335 33333 33333 03033 22222 22222 11335 33333 22222
03333 13433 33333 21111 11111 33333 22232 33233 23533 31333 33223 33333 22221 52221 34233 33323 21221 20331 33333 33333 33333 11111 33333 33333 33333 22232 33333 33333 32233 33333 33232 22522 22212 22236 22222
22233 34133 33333 04111 01111 33333 22223 23223 33333 31130 20222 33333 22223 33333 11113 33233 21122 53220 33333 33333 33333 11116 33333 23333 33333 22225 33333 33333 22222 33333 22223 33333 22222 23121 22222
33303 11113 33333 12021 11111 33333 22222 22222 33333 11333 22222 33333 22222 23023 21223 22223 20222 20223 33333 33333 33333 11111 33033 33033 33333 32322 33003 33333 33332 33233 22222 33223 11132 22222 22022
80
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81
HET
GENUS VAN LEENWOORDEN IN DE
Suiker Tafel Taks Tandem Tank Tapijt Tarief Telegram Terpentijn Tombola Tournee Transport Triplex Trottoir Valies Venster Vernis Vest Virus Voile Vork/chet Wals Zadel Zegel
52332 33332 33032 33032 33332 11131 33131 33331 33332 32032 33032 13101 33032 33130 22322 33321 33132 22352 43131 33022 32352 33002 22350 33032
13225 32223 33333 33333 33333 24111 33333 33333 33330 33333 33333 33330 33333 33333 22222 32112 31334 22222 33333 22222 12132 23333 22222 33333
VLAAMSE
EN
33311 22222 33333 33333 32233 11112 33433 33333 32333 33333 33333 33134 33333 33133 22222 26221 33333 22222 33131 23223 31111 33333 23621 33433
BRABANTSE
DIALECTEN IN
33332 22222 33333 33333 22222 11126 31333 33333 33333 33333 33333 01011 33333 33333 32621 61221 33333 22222 31133 23222 11111 33333 14221 33333
BELGIË
33323 32222 33333 33333 22222 11222 33333 33333 33333 33333 33333 33333 33333 33333 22222 22221 33333 22222 33033 23333 11311 33333 33333 33033
81
Taal & Tongval themanr. 22 (2009), p. 38-81