Dialecten in Belgisch Limburg J. Leenen
bron J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialecten Naamkunde, Nr. 63). Hasselt 1991
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/leen008dial01_01/colofon.htm
© 2006 dbnl / erven J. Leenen
i.s.m.
1
*
Dialecten in Belgisch Limburg Inleiding.
IN de laatste jaren zijn verschillende plaatselijke tongvallen, over zoowat de heele oppervlakte van onze provincie verspreid, het voorwerp geweest van grondig wetenschappelijk onderzoek. Voor dit gedeelte van het Nederlandsch taalgebied kon ernstig aan vergelijkende en samenvattende studie gedacht worden. Zulke studie zou bijzonder belangrijk zijn, daar zij wellicht zou toelaten eenige klaarte te brengen in de zeer ingewikkelde toestanden die op dat gebied in onze provincie heerschen. De dialecten van Belgisch Limburg kunnen niet rechtstreeksch tot een grondtype teruggebracht worden, maar behooren in hoofdzaak tot twee zeer verschillende groepen waarvan het zwaartepunt buiten onze provincie ligt. Het Westen sluit zich aan bij Brabant, het Oosten bij Nederlandsch Limburg.
*
Zie de lijst van phonetische teekens, verkortingen en eventuëele drukfeilen achteraan.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
2 De taak van een algemeene studie als deze zal dan zijn de verhouding te bepalen van die groepen tot elkander en tot hun omgeving, en zoo nauwkeurig mogelijk de grens vast te leggen tusschen hun gebieden. Die taak zal verre van gemakkelijk blijken als men er zich van bewust is dat daar zooveel verschillende verschijnselen voor in aanmerking komen. Elk van die verschijnselen kan aanleiding geven tot een afzonderlijke grenslijn, en als men een zeker aantal van die lijnen in kaart brengt, zal men bevinden dat die lang niet altijd samenvallen, ja niet eens parallel of concentrisch loopen. Vooral waar het gebruik en beteekenis van de woorden geldt, zal men vaak tot de grilligste resultaten geraken. Ook heeft men tot hiertoe met het oog op taalgeografie bijna uitsluitend gelet op den vorm van de woorden (uitspraak, verbuiging, vervoeging, enz). Op dit gebied is de waarneming het gemakkelijkst, en vindt men doorgaans een zeker parallelisme in de ontwikkeling. Klank- en vormleer zijn de grondslag geweest van al de bestaande groepeeringen van de Nederlandsche dialecten en ook wij zullen ons daaraan houden. Dan nog zullen wij ons met grensstrooken in plaats van lijnen moeten tevreden stellen en allerlei soorten van overgangsdialecten aannemen. Met het oog op ons doel volstaat het, die verschijnselen te vermelden waardoor de Limburgsche tongvallen zich van de aangrenzende Brabantsche onderscheiden en zulke die binnen de grenzen van onze provincie een verschillende ontwikkeling vertoonen.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
3
I. Algemeen Limburgsch. EEN klein aantal verschijnselen zijn algemeen Limburgsch d.i. over het geheele gebied van deze streek, in België en Nederland, verspreid. Behalve het eerste, getuigen die van sporadisch of volledig samengaan met het Duitsch; zij nemen geleidelijk af naarmate we westwaarts gaan, en komen niet meer voor in het Brabantsch. 1. De L i m b u r g s c h e t o n g v a l a l s g e h e e l maakt op den vreemdeling een indruk van traagheid, slordigheid en zangerigheid. Na ontleding blijkt die indruk te worden gewekt door: a) het langzamer tempo van de rede; b) de verwaarloozing van oorspronkelijk halfbeklemde lettergrepen, die onbeklemd en dof worden of wegvallen, als b.v. in: zo.ndəx, Zondag; la.nsəm, langzaam; knii.n, konijn; c) het afwisselend stootend en slepend krachtaccent, vgl. ba.nk, bank; bak, bak; d) een sterker uitkomend stijgen en dalen in den toon; e) de geringe werkzaamheid van de spraakorganen, die onduidelijke articulatie ten gevolge heeft. *** Alleenstaande sporen van Duitsche inwerking vinden we in: 2. Het voorkomen van ii t e g e n o v e r N e d . ‘z a c h t l a n g e ’ e. in woorden, inz. met de achtervoegsels el, er, waar oorspr. korte i stond. Het Duitsch heeft hier ook ii of i, het Nl. en Br. daarentegen ee, vgl. giibəl, Du. Giebel, Nl. gevel; iigəl, Du. Igel, Nl. egel; wiimələ, Du. wimmeln, Nl. wemelen. De oorspr. korte i heeft zich in open lettergreep gerekt (Hd. niet altijd), maar is in het Nederlandsch samengevallen met gerekte e, vgl. schip, schepen, naast weg, wegen.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
4 3. Deelneming aan de H o o g d u i t s c h e k l a n k v e r s c h u i v i n g : onder deze benaming worden samengevat de wijzigingen die verschillende medeklinkers in het Hoogduitsch tegenover de andere Germaansche talen vertoonen, b.v. Du. Wasser, Ned. water, Eng. water; Du. zählen, Ned. tellen, Eng. tell; Du. Tag, Ned. dag, Eng. day; Du. Buch, Ned. boek, Eng. book, enz. Algemeen Limburgsch zijn de vormen die beantwoorden aan de Hoogd. ich, mich, e
dich (natuurlijk alleen daar waar de 2 ps. enkv. nog in gebruik is), sich (echter ook alg. Nederlandsch, ontleend aan het Hd., maar niet Brabantsch), euch, auch (te Tong. echter ôw.k), tegenover de Nederlandsche ik, mij, *dij, sich, u, ook. Andere afzonderlijke gevallen vindt men hier en daar verspreid, vooral in Oost-Limburg, o.a. gii.bəl, Giebel, gevel; ləbændəx, lebendig, levendig; nôôliiəsəx, nachlässig, nalatig; Tg. niksnytsər *Nichtsnützer, *nietsnutter. Een scherpe grens tusschen Oost- en West-Limburg wordt afgeteekend door ç tegenover sx, in woorden als schoon, schrijven, Hd. schön, schreiben. - In Hollandsch Limburg hoort men ook ç in plaats van s voor medeklinkers, b.v. çlôôpə, schlafen, slapen. *** Tot hun volle ontwikkeling in aansluiting bij de Duitsche toestanden komen: 4. De zgn. analogische r e k k i n g i n g e s l o t e n l e t t e r g r e e p , waar men Nl. en Brab. den oorspronkelijken korten klinker vindt. De betrokken woorden kregen nl. open lettergreep en gerekten klinker in sommige vormen b.v. dag, dagen; lot, loten; weg, wegen;
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
5
lid, leden, zoodat een zelfde woord met verschillenden stamklank kon voorkomen. In Limburg, weer naar het voorbeeld van het Duitsch, heeft men de eenheid hersteld door de rekking ook in den stamvorm door te voeren, b.v. dââ.x, Du. Tag, Nl. dag - lèè.t, Glied, lid - lɔɔ.t, Los, lot - wèè.x, Weg, weg. 5. De ‘u m l a u t ’: hieronder wordt in 't algemeen verstaan de wijziging van een klinker, onder invloed van een volgende die op een andere plaats in den mond wordt voortgebracht. Dat verschijnsel heeft vóór zoowat 1000 jaar alle Germaansche talen aangetast, zoodat men tot de oorspronkelijke vormen teruggaan moet om van elk geval rekenschap te kunnen geven. B.v. Oorgermaansch *ubil > Hd. übel, Nl. euvel - id. *nigun > Og. noece.gə (9). De umlaut kan dus in twee richtingen werken, maar het tweede geval komt betrekkelijk zelden voor, zoodat met umlaut gewoonlijk i-umlaut bedoeld wordt. Sommige uitgangen of achtervoegsels hadden oorspr. i, andere niet, zoodat een zelfde stam nu eens met, dan weer zonder umlaut voorkomt, b.v. Du. Glas, Gläser; ich falle, du fällst; jagen, Jäger, of dezelfde vorm bij het eene woord umlaut heeft, bij het andere niet, b.v. Bäume (van Baum), Hunde (van Hund), er fällt (van fallen), er faltet (van falten). In het Brab. en Ned. heeft hier de analogie gewerkt en alle klankverschil bij nauwverwante woorden of vormen uit den weg geruimd, b.v. glas, glazen; vallen, hij valt; bakken, bakker, enz. Niet zoo in het Limb. en Duitsch: hier is de umlaut zorgvuldig behouden geworden alhoewel er toch veel door elkander geloopen is. Hij is een middel geworden om met de uitgangen, de verschillende vormen en afleidingen van den stam te onderscheiden.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
6
II. Oostelijk en Westelijk Limburgsch. OP de meeste punten echter bestaat er verschillende ontwikkeling binnen de grenzen van onze provincie. Het westelijk type gaat dan doorgaans samen met het Brabantsche en het algemeen Nederlandsch, en kan tegenover het Oost-Limburgsche gesteld worden als het vooruitstrevende tegenover het behoudende. Dat vooruitstreven kan verder ontleed worden in twee neigingen, nl. die tot: a) inspanning bij de articulatie, b) vereenvoudiging van het klank- en vormenstelsel.
*** De n e i g i n g t o t i n s p a n n i n g brengt te weeg bij de k l i n k e r s : 1. H e l d e r d e r u i t s p r a a k van de reeks o, oo, ö, öö en e, ee, zooals die zich in haar oorspr. gedaante in Oost-Limburg gehandhaafd heeft. Og. - stom, dön, dek, - goot, böök, breef. Tg. - stum, dyn, dik, - guu.t, byyk, brii.f. Lv. - stum, din, dik, - guut, -, briif. Nl. - stom, dun, dik, - goed, -, brief. Du. - stumm, dünn, dick - gut, Bücher, Brief. Zooals men ziet gaat Tongeren volkomen mee met Leuven (met voorbehoud van ontronding bij din). Hasselt alleen toont zich weerbarstig, en vormt op dit punt een soort van eiland in West-Limburg; alleen i komt voor in sommige gevallen. Wat opmerking verdient is dat Brabant zich voor de korte klinkers aan de zij van het Duitsch schaart, Oost-Limburg aan die van het Nederlandsch. Voor de lange gaan Brab., Ned., en Du. samen. De Limburgsche toestand zet zich voort in de naburige Platduitsche dialecten.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
7 Hetzelfde verschil vertoont zich bij de korte a, Og. man, Lv. mân, Antw. mæn. 2. D i f t o n g e e r i n g van de oorspronkelijke lange klinkers u, y, i, als in Og. huu.s, çyyvə, blii.və, Nl. huis, schuiven, blijven. - In het Ned. en het Brab. is de uu eerst yy geworden en dan zijn yy en ii de tweeklanken ʌj en êj, geschr. ui en ij, geworden. Die diftongeering vertoont zich in West-Limb. en Brab. op verschillende stadia van haar ontwikkeling: Tg. hâw.s, çâj.və, blâjvə, Peer hôws, sxêjvən, blêjvən, Lv. uəs, sxôəvən, blôəvən. Ook hier gaat Brabant samen met Ned. en Du., terwijl het Limb. standpunt zich aansluit bij dat van aangrenzende Platduitsche tongvallen. 3. M o n o f t o n g e e r i n g : vele West-Limb. dialecten hebben van de onder 2. vermelde tweeklanken en van andere weer eenklanken gemaakt. Vgl. de uitspraak van huis, blijven, goud, oud, o.a. te Hs., Sint-Truiden. 4. S a m e n t r e k k i n g tot een van twee lettergrepen waartusschen een j of w klank weggevallen is, zooals blijkt uit de uitspraak van woorden als zaaien, snij(d)en, bla(d)eren. 5. V e r k o r t i n g van lange klinkers en tweeklanken voor twee of meer medeklinkers, zoodat men in zekere vormen om zoo te zeggen altijd korten klinker e
e
heeft, o.a. de zwakke verleden tijd: ik leefde, rookte, de 2 ps. meerv. en 3 ps. enkv. teg. tijd: gij, hij leeft, rookt. - Dit verschijnsel is nagenoeg onbekend in Oost-Limburg. *** Bij de m e d e k l i n k e r s doet inspanning zich gevoelen inz. waar het betreft de wijzigingen die deze ondergaan in den samenhang van de rede. 1. Zoo worden in het alg. Nederl. en in de meeste dialecten, alle eindmedeklinkers vóór stemrust
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
8 scherp uitgesproken, b.v. dagen, dag (spr. dax), baden, bad (spr. bat), lazen, las. - In sommige Noordoostelijk Limburgsche dialecten (o.a. Bree) vindt men daar nog een slappen (stemhebbenden) medeklinker, nl. daar waar nog voor betrekkelijk korten tijd een uitgang ə is weggevallen, b.v. ââv, Mnl. ave. Nl. af; ixèb (of ixèm), Mnl. ík hebbe, Nl. ik heb; dââg (<* dââgə, meerv. van dââ.x, dag). 2. Een e i n d m e d e k l i n k e r v o o r e e n b e g i n k l i n k e r , wordt in Oost-Limb. altijd slap, v. paquut, pak uit; uudèè.tə, uiteten; lôôdyyx, laat u. - Te Leuven daarentegen zijn in zulk geval alle explosieven (p, b, t, d, k, q) scherp: ook in sommige plaatsen in West-Limburg. - Andere, zooals Hasselt staan er tusschen in:de oorspr. slappe (n.l. waar men in de verlenging slappe hoort) blijven slap, de oorspr. sterke blijven sterk: b.v. goed en wel, laat u: te Leuven in beide gevallen t, te Maastr. in beide d, te Hass. in het eerste d, het tweede t. 3. E i n d -t o f -d v ó ó r b e g i n -d geeft Brab. altijd t, Oost-Limb. (ook Hass., Tong.) d, vgl. de uitspr. van goddank, uitdoen. e
4. De Ned. - Brab. u i t g a n g -d e , -t e (de 2 vorm inz. na scherpe medeklinkers), die voorkomt in de zwakke onv. verl. tijd en in zekere afleidingen behoudt in het Limb. altijd zijn oorspr. vorm - də, vgl. liiərdə, leerde; wèrəqdə, werkte; wagdə, wachtte; gryyəjdə, grootte. 5. In dit verband moet ook vermeld worden, de bijna algemeen Limburgsche wegval van e i n d -t n a e e n m e d e k l i n k e r b.v. knæx, knecht; wax, wacht. Bij verlenging van het woord komt de t weer te voorschijn: knæxtə, knechten; waxtə, wachten.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
9 *** De strekking tot v e r e e n v o u d i g i n g toont zich in de verarming van den k l a n k v o o r r a a d , door het wegcijferen van moeilijke articulaties, het laten samenvallen van gelijkaardige klanken en het vermijden van splitsing in de ontwikkeling van een bepaald type. 1. h is heel uit het spraakbewustzijn verdwenen in Brabant en in den Zuidwestelijken hoek van Limburg (Sint-Truiden). Vgl. de uitspraak van f in afhalen en afeten, in die verschillende streken. 2. l, r (ook j, w, zie blz. 153) vallen weg in zekere gevallen. Vgl. voor l, Ned. goud, oud met Du., Gold, alt, Eng. gold, old, - voor r, de uitspraak van paard, hard, versch in Brabant en West-Limburg. 3. In de Ned. lange - a, ou en g (waaraan in Brab. doorgaans ook maar éen type beantwoordt) zijn verschillende klanken samengevallen, waartusschen in Oost-Limburg het verschil nog gehandhaafd wordt. Vgl. lóótə, wââ.tər - gôw t, âw.t, bowə - zèqə, leegə met laten, water - goud, oud, bouwen - zeggen, liegen. 4. De ‘o n t r o n d i n g ’ van de lippen doet de klinkerreeks y, ö, enz. samenvallen met de reeks i, e, enz. B.v. Hs. den, dun, beel, beul. Dit verschijnsel is echter niet algemeen Brabantsch en Westlimburgsch, en tast ook Oostlimburgsche dialecten aan: men constateert het o.a. te Leuven, Hasselt, Bree, Zutendaal. 5. Aan de Ned. en Brab. ‘s c h e r p l a n g e ’ e e n o die Ned. zelfs samengevallen zijn met de ‘zachtlange’ dito, beantwoordt in de Oostlimb. dialecten, evenals in het Duitsch een dubbele ontwikkeling, afhankelijk van den oorspronkelijk volgenden medeklinker. Vgl. Ned. meenen, leeren - loopen, stooten, Og. mêj.nə, liiərə, lôw.pə, stuuətə, Du. meinen, lehren, - laufen, stos-
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
10
sen. In het midden van de provincie treft men allerlei schakeeringen aan met duidelijke toenadering tot het Brab. en Ned. standpunt. *** De zucht tot vereenvoudiging heeft nog bewerkt de ontbinding van het v o r m e n s t e l s e l door het uit den weg ruimen van klankverschillen die verwante vormen van elkander vervreemden en het afdanken van overtollig geachte buigingsmiddelen. 1. De a n a l o g i s c h e r e k k i n g (blz. 150, 1) heeft - in Limburg - de eenheid hersteld in de quantiteit en, 2. Het verval van de m o r p h o l o g i s c h e r o l v a n d e n u m l a u t (blz. 151) heeft in Brabant de eenheid hersteld in de qualiteit van verwante woordvormen. 3. De middelen tot m e e r v o u d s v o r m i n g zijn in het W. zeer beperkt geworden: niet alleen de umlaut maar ook de uitgangen -e, -er (nog een paar maal voorkomend als -eren, b.v. kinderen), en het uitgangslooze meervoud zijn afgeschaft geworden, welke middelen nog alle in Oost. Limb. in een bonte wanorde naast elkander tieren. e
4. De 2 p e r s . e n k v . is in alle Ned. dialecten buiten de Oostlimburgsche, naar het voorbeeld van het Fransch, in onbruik geraakt. *** De a l g e m e e n e g e v o l g t r e k k i n g die wij moeten maken na bovenstaande beschouwing in de bijzonderheden, is dat er geen eenheid bestaat in de ontwikkeling van de talrijke plaatselijke tongvallen binnen de grenzen van onze provincie. Wel zijn er eenige verschijnselen die alle tongvallen gemeen hebben, maar voor de meeste staan zij tegenover elkander, zoodat er twee hoofd-
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
11 groepen, een Westelijke en een Oostelijke te onderscheiden vallen. De eerste gaat samen met Brabant, terwijl de tweede een daarvan onafhankelijke maar vaak bij het Duitsch aansluitende ontwikkeling vertoont. Niet voor alle punten is het verschil even opvallend en niet voor alle verschillen is de afbakening even nauwkeurig na te gaan. Toch is het mogelijk een beslissende grens samen te stellen uit de gezamenlijke lijnen die wij trekken kunnen tusschen eenige belangrijke verschillen. Deze betreffen het lot van de klanken beantwoordend aan de Ned. ui, ij, (1, blz. 153), oe, ie (2, blz. 152), oo, ee (3, blz. 155), sch (4, blz. en
150) en het al dan niet voortleven van den 2 pers. enkv. (5, blz. 156). Hoe ziet de aldus bekomen grens, in haar geheel beschouwd nu uit? Al de lijnen vallen zoogoed als samen in het minst bewoonde gedeelte van de Kempen, tusschen den Demer en Peer. Ten Oosten liggen Meeuwen, Opglabbeek, Asch, Zutendaal; ten Westen, Peer, Helchteren, Houthalen, Zonhoven. Genk is Oostlimburgsch voor ç(4) en du(5). Noordwaarts loopen ze alle samen ten Oosten van Kleine Brogel, Kaulille, Hamont, alleen de lijn van ui en ij (1) laat Eksel en Neerpelt ten Oosten. In het dichtbewoonde Haspengouw, ten Z. van den Demer, zijn de toestanden ingewikkelder. Het meest Westwaarts loopt de ç-lijn (4) die Diepenbeek en Kortessem omvat en Borgloon even ten W. laat. - De lijn van du (5) valt wat ten O. van Tongeren. De andere 3 gaan van Bilzen af tamelijk dicht langs de grens op, zoodat Sichen ten W. ervan blijft. Theoretisch kan men zich nu tot een enkele lijn bepalen, die van ui en ij tegenover lange u, y en i, het karakteristieke onderscheid dan, tusschen Brabantsch en Limburgsch, evenals tusschen Brabantsch en Vlaamsch.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
12 Binnen de grenzen van Belgisch Limburg bestaan dus twee scherp afgeteekende dialecttypen, die op te veel punten verschillen, om samen een groep uit te maken.
III. Oost- en Westnederfrankisch. MET het oog op een a l g e m e e n e s i t u e e r i n g van de Limburgsche tongvallen, komt allereerst het feit in aanmerking dat de Westelijke groep, op een aantal punten die den doorslag geven voor een samenvattende karakteristiek, den Brabantschen ontwikkelingsgang vertoont. Toch heeft die, al is het in verzwakten vorm, verschillende eigenaardigheden met de Oostelijke groep gemeen, zoodat ze ten slotte kan beschouwd worden als een overgangstype tusschen Brabantsch en Limburgsch, waarin eerstgenoemd element het overwicht heeft. Tusschen dit Limburgsch-Brabantsch overgangsdialect en het ‘zuiver’ Brabantsch kan de grens op dezelfde wijze bepaald worden, als wij dat hier voor L.-B. en ‘zuiver’ Limburgsch hebben. Wellicht zal die daaromtrent samen vallen met de bekende ich-lijn, die ook nog een strook in het Oosten van de provincie Brabant omvat, en die tot nu toe altijd als de grens tusschen Limburgsch en Brabantsch in absoluten zin, gegolden heeft. West-Limburg maakt met Zuid- en Noord-Brabant, de provincie Antwerpen, en Oost-Vlaanderen (dit laatste als overgang naar het Vlaamsch toe), de Westnederfrankische groep van de Nederlandsche dialecten uit. Daartegenover staat de Oostnederfrankische groep, waarvan het gebied zich uitstrekt over Oostelijk Belgisch en Hollandsch Limburg, het Nederlandsche gedeelte in het
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
13 Noord-Oosten van de provincie Luik en een stuk van de Pruisische Rijnprovincie. Vóor eeuwen strekte het zich hier nog meer Zuidwaarts uit, zoodat het ook Aken en Keulen omvatte. Deze streek is nu Hongduitsch geworden, maar vertoont nog veel punten van overeenkomst met het Oostnederfrankisch. Thans wordt het gebied van deze dialectengroep - het Limburgsch in den ruimsten zin - omschreven, ten Z. door de grens tusschen Germaansch en Romaansch tot Eupen; ten O. door de grens tusschen Neder- en Hoogduitsch (klankverschuiving), van Eupen, Westwaarts langs Aken tot Dusseldorp; ten N.-O. door de grens tusschen Nederfrankisch en Nedersaksisch (Platduitsch: gelijkheid van uitgang bij de 3 pers. meerv.). van Dusseldorp, Noordwaarts langs Krefeld tot Venloo; ten N.-W. door de ich / ik-lijn (veronderstel ik), van Venloo tot aan den Noordelijksten uithoek van onze provincie en ten W. door uu, yy, ii / ui, ij -lijn die boven beschreven werd. De bevolking van de streek tusschen Maas en Rijn, met de bewoners van de buitenoevers maken dus op taalgebied een eenheid uit; West-Limburg daarentegen sluit zich aan bij Brabant, en het samengaan op dit punt schijnt er op te wijzen dat in vroeger eeuwen de bewoners van het Westen van onze provincie over 't algemeen meer betrekkingen hadden met hun Wester- dan met hun Oosterburen. Van de eerste waren zij ook niet gescheiden door een natuurlijken hinderpaal als de Kempensche bosschen en moerassen, die nu nog een groote onbewoonde plek in het midden van onze provincie vormen. *** Meer dan eens zijn de vorige bladzijden een interessante toelichting gebleken van het gevleugeld woord: ‘D e t a a l i s g a n s c h h e t v o l k ’, - is er uit geble-
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
14 ken, welk nauw verband er bestaan moet tusschen de algemeene wederwaardigheden van een bevolking en de lotgevallen van de taal van die bevolking. Een taal bestaat immers in zooverre en zooals het volk bestaat dat ze spreekt. De aard en de ontwikkelingsgang van een taal zullen een spiegel zijn van den aard en de geschiedenis van een volk. Hoe wordt de volksziel in onze streken nu weerkaatst door de verschillende dialecttypen? Een tongval met de algemeene taal vergeleken is altijd in hoofdzaak conservatief, als orgaan van een weinig talrijke, eenvoudige bevolking, die zich maar in een kleinen kring beweegt. Maar het Limburgsch is bij uitstek conservatief: de meeste klanken en klankverhoudingen zijn nog die van de vroegmiddeleeuwsche periode. Er heerscht onverschilligheid ten opzichte van de taal en toegeven aan den natuurlijken drang naar het minimum van inspanning. De articulatie is slap, onduidelijk, nalatig, het tempo van de rede is traag en slepend. Dat alles schijnt wel te wijzen op de eeuwenlange betrekkelijke afzondering, en de weinig bewogen geschiedenis, die het lot van onze provincie moeten zijn geweest na een korten bloeitijd in het begin van de middeleeuwen. De taal verandert weinig of niet: dat gebrek aan leven bij de taal moet voortvloeien uit gebrek aan leven bij het volk. Menschen die altijd onder elkander verblijven, zonder betrekking met vreemden, verstaan elkander met ‘halve woorden’ en hebben trouwens op den langen duur elkander niet veel meer mee te deelen! Het gevolg is dat men weinig zorg besteedt aan de articulatie, en voor het overige berust in het overgeleverde taalerf. Den zelfden toestand vinden we in Vlaanderen dat ook na zijn bloeiperiode in de Middeleeuwen een langen tijd van afzondering en kwijnen gekend heeft.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
15 Maar welk contrast in Brabant en in hoogeren graad nog in Holland, die sedert de latere middeleeuwen het hart en de slagaders van de Nederlanden gebleven zijn. Men spreekt er vlugger en levendiger: de taal is er de uiting van een drukke, bedrijvige bevolking. De behoefte aan duidelijke articulatie doet zich gevoelen ten gerieve van de talrijke vreemdelingen uit binnen- en buitenland die er sedert den Boergondischen tijd zonder onderbreking verbleven zijn. Voor en door die vreemdelingen wordt de taal ook vereenvoudigd op de verschillende reeds omschreven wijzen. Zelfs bemerken we sporen van rechtstreeksche inwerking van de vreemde taal. *** Er blijft ons nog over, een woord te zeggen over de verhouding tusschen d e L i m b u r g s c h e d i a l e c t e n e n d e N e d e r l a n d s c h e t a a l .HetLimburgsch en het Brabantsch maken de zuiver Nederfrankische groep uit van de Nederlandsche dialecten. Het Vlaamsch en het Hollandsch vertoonen invloed van de Friesche en ook Saksische dialecten die daar oorspronkelijk heerschten maar door het Nederfrankisch verdrongen werden. De overige tongvallen in het Noorden en het Oosten van het Nederlandsche Koninkrijk zijn overwegend of zuiver Friesch of Nedersaksisch en behooren als zoodanig nauwelijks of niet tot het eigenlijke Nederlandsche taalgebied. Het Limburgsch of Oostnederfrankisch is het Nederlandsche dialect waarin de e
oudste geschreven stukken bestaan: de zgn. Wachtendoncksche Psalmen (10 e
eeuw) en ook de werken van Hendrik van Veldeke (einde 12 eeuw). Maar naderhand heeft dit gewest geen rechtstreeksch aandeel meer gehad in de ontwikkeling van de algemeene taal.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
16 Immers zonder verband met die eerste uiting, werden in de latere Middeleeuwen Vlaanderen en Brabant, en na de Hervorming, Holland het middenpunt van den algemeenen bloei en van het letterkundig leven in de Nederlanden. Terwijl Limburg afgezonderd bleef, heeft elk van de drie andere dialecten het zijne bijgedragen tot de vorming van het Nederlandsch. Vandaar de betrekkelijk groote afstand tusschen dit laatste en onze tongvallen. Toch moet het Limburgsch aangezien worden als een Nederlandsch dialect, al staat het ook voor verschillende punten in het teeken van de Hoogduitsche ontwikkeling. Aan de tweede klankverschuiving, die het beslissend onderscheid uitmaakt tusschen Hoog- en Nederduitsch heeft het niet meegedaan. Ook de woordenschat en de woordbeteekenis is overwegend Nederlandsch, en wat den doorslag geeft, de bevolking voelt zich Nederlandsch of Vlaamsch. r
D J. LEENEN.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
17
Verklaring van teekens en verkortingen. Cursieve druk is gebruikt voor woorden en klanken aan geschreven talen ontleend en in de gebruikelijke spelling weergegeven. Vette druk dient voor de weergave van, meestal dialectische, woorden en klanken in zuiver phonetische spelling, volgens onderstaand stelsel: u: o: ɔ: ô: y: ö: œ: ʌ: ə: i: e: è: ê: a: â: æ:
kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in kort in
Nl. Nl. Nl. Nl. Nl. Nl. Du Nl. Nl. Nl. Nl. Du. Nl. Nl. Og. Nl.
voet, stom, stok, goud (ôw), nu, dun, Götter, huis (ʌj), de brief, wit, Bett, ei (êj), bak blâw (blauw), lekker
lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in lang in
Du. Fuss Nl. stoom Og. ɔɔ.pə (open) Fr. Nord Du. wüst Nl. deun Og. œœ.vər (over) Fr. soeur Du. Brief Nl. weten Og. bèè.tər (beter) Fr. faire Nl. water -
Lengte van den klinker wordt aangeduid door verdubbeling van het overeenkomstige teeken, slepende uitspraak door een punt onder rechts ervan. Wat de medeklinkers betreft, moet alleen vermeld worden als afwijkend van het Nederlandsch: ç = sj in meisje, ch in Fr. chat x = ch in lachen q = k in zakdoek, g in Fr. gant.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg
18 Woorden zonder vermelding van herkomst zijn uit den tongval van den schrijver (Opgrimbij) genomen. Als verkortingen van plaatsnamen komen voor Og. (Opgrimbij), Tg. (Tongeren), Hs. (Hasselt), Lv. (Leuven). * = veronderstelde vorm. > = wordt, gaat over tot.
J. Leenen, Dialecten in Belgisch Limburg