boekessay
Het gemakkelijke gelijk van Theodore Dalrymple
Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse instandhoudt Theodore Dalrymple, Utrecht, Het Spectrum 2004 (vert. van Life at the Bottom. The Worldview that Makes the Underclass, 2001) Beschaving, of wat ervan over is Theodore Dalrymple, Amsterdam, Nieuw-Amsterdam 2005 (vert. van Our Culture. What’s Left of It; The Mandarins and the Masses, 2005) Drugs. De mythes en de leugens Theodore Dalrymple, Amsterdam, Nieuw-Amsterdam 2006 (vert. van Romancing Opiates. Pharmacological Lies and the Addiction Bureaucracy, 2006)
68
hans boutellier Er waart een plaaggeest door links Nederland. 1 Zijn naam is Theodore Dalrymple en hij brengt een inconvenient truth. Dat wil zeggen, hij heet Over de auteur Hans Boutellier is algemeen directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Veiligheid & Burgerschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Noten zie pagina 73 s & d 1 / 2 | 20 0 7
eigenlijk Anthonie Daniels en op zijn waarheid is ook wel wat af te dingen. Maar hij is een graag geziene gast. Hij mocht spreken op de jaarlijkse Nexus-conferentie, bezocht de departementen van Justitie en vws en staat met grote regelmaat in de dagbladkaternen en weekbladen. Dalrymple is een hit in het Nederland van Balkenendei-ii-iii-iv, en ook linkse opiniemakers, zoals Jos de Beus, omarmen hem. Dit is er weer zo een
boekessay
Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld
die ¬ net als Fortuyn ¬ de gesel over de linkse Jan Salie-geest legt. En hoewel hij in eigen land, volgens eigen zeggen, geen poot aan de grond krijgt, 2 kunnen we in Nederland geen genoeg van hem krijgen. Maar Dalrymple slaat de spijker maar half op zijn kop. billenkoek De opmars van Dalrymple begon in de bijlage Letter & geest van Trouw, in de tijd dat deze nog in handen was van de gezworen kameraden Jaffe Vink en Chris Rutenfrans. Die laatste mag de Brit beschouwen als zijn persoonlijke ontdekking; hij vertaalde (met Yoram Stein) zijn eerste boek, zocht een uitgever (Spectrum) en plaatste menig artikel van hem in het Trouw-katern. Dalrymple schrijft over wat Rutenfrans altijd al stoorde: de linkse hypocrisie. Libertaire praatjes over drugs, prostitutie, euthanasie en ¬ het ergste van alles ¬ ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ zijn in feite uitingen van gemakzucht. Tolerantie als onverschilligheid ¬ het is in Nederland inmiddels een veelgehoord geluid. ‘Het morele relativisme wordt verdedigd door intellectuelen die er niet over peinzen het ook op zichzelf en hun eigen kinderen toe te passen’, aldus Rutenfrans in het voorwoord bij Dalrymples Beschaving, of wat er nog van over is (2005, p.13). Rutenfrans komt de eer toe als een van de eersten van zijn generatie een authentiek conservatief geluid te hebben laten horen. Als criminoloog verzette hij zich tegen het dominante sociologisme, hij ging in de jaren tachtig met Ronnie Dessaur de strijd aan tegen de euthanasie, hij prees Gerrit Krols pleidooi voor de vergelding als strafdoel, hij schreef het artikel Onze cultuur is de beste, ver voor Scheffers analyse van het multiculturele drama en hij steunde Hirsi Ali in haar strijd tegen de islam. Rutenfrans, ooit verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting, vond in Dalrymple zijn cultuurkritische held ¬ en dit keer had hij de tijdgeest mee. Het is inmiddels een dominante melodie geworden: de beschaving is te grabbel gegooid door de jaren-zestiggeneratie. Deze brak alles van waarde af, behalve s & d 1 /2 | 20 0 7
voor zichzelf. In zijn boek Leven aan de onderkant (2004) laat Dalrymple zien hoe deze mentaliteit een onderklasse in stand hield, of zelfs creëerde. In plaats van aansporingen om wat van het leven te maken, wordt mensen voorgespiegeld dat zij slachtoffer zijn van hun omstandigheden. Dalrymple legt klaarblijkelijk de vinger op een Nederlandse zere plek. In de afgelopen jaren zijn we de perverse effecten van de verzorgingsstaat steeds meer onder ogen gaan zien. We voelen aan ons water dat de ruwe omgangsvormen, de seks-en-geweldmedia, het drank- en drugsgebruik, criminaliteit en overlast, en islamitische haatzaaiers niet goed zijn voor dit land en voor onze kinderen. Dalrymple scherpt dit gevoel aan: we zijn te soft geweest voor onze onderklasse en hebben zodoende de beschaving ondermijnd. Of beter omgekeerd: we hebben onze beschaving afgebroken en daarmee een onderklasse gecreëerd! Zijn waarheid gaat erin als koek bij wie zich fatsoenlijk wil weten. En hij voegt daaraan toe: het is ook nog eens jullie eigen (links-intellectuele) schuld. ‘In feite heeft het grootste deel van de sociale pathologie die de onderklasse vertoont, zijn oorsprong in ideeën die vanuit de intelligentsia naar beneden zijn doorgesijpeld’ (2004, p. 18). Dalrymple ontleent zijn recht van spreken aan zijn werk met junks, alcoholisten, hoeren en criminelen. Hij claimt in tien jaar tijd maar liefst vijftigduizend levens te hebben leren kennen, ‘die bijna zonder uitzondering worden gedomineerd door geweld, misdaad en vernedering’ (p. 15). Dat zijn ¬ de weekenden niet meegerekend ¬ twintig unieke gevallen per dag. Het moet flink aanpoten zijn geweest in zijn praktijk (in een ziekenhuis en een gevangenis). Maar Dalrymple houdt van de overdrijving en dat geeft zijn werk een enorme power: ‘In negen tiende van de gevallen (is mijn ervaring) is de ellende zelf veroorzaakt of in elk geval de consequentie van de onmacht om te leven’ (over drugsgebruikers, 2004, p. 45). Zijn recht van spreken is legitiem, maar wel oncontroleerbaar en zonder wetenschappelijke aanspraak. Hij levert cultuurkritiek, en dat gaat ‘van dik hout zaagt men planken’.
69
boekessay
70
Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld
Zo zit tussen ‘zelf veroorzaakt’ en ‘onmacht om te leven’ nogal een verschil. Dalrymple overbrugt dat door te wijzen op de leegte van de samenleving. In zijn opgewonden opstellen in Beschaving, of wat er van over is fileert hij de verschijningsvormen van een verloren beschaving. Het verval heeft diepe wortels. Virginia Woolf en D.H. Lawrence behoorden tot de vroege doodgravers. Huxley (Brave New World, 1932) en Orwell (1984, 1949) gaven de klaroenstoten: hun beider antiutopieën zijn profetisch gebleken, ‘bijna in bijbelse zin’ (2005, p.130). Beschaving is kwetsbaar, en de laatste decennia van links-libertaire praat leidden tot de definitieve kaalslag. Punkmuziek en tatoeages groeiden, met dank aan de cultuurrelativisten, uit tot hoogtepunten van cultuur. In een dergelijke situatie zonder culturele uitdaging zijn amusement en relaties (zonder verplichtingen of uitdagingen) het enige dat er nog toe doet. Maar dat amusement is verloederd en persoonlijke relaties zijn in deze tijd ‘zuiver instrumenteel’. De relativistische en verontschuldigende ideologie (door het dominante freudianisme en marxisme) van de hulpverleners douwt mensen aan de onderkant alleen maar verder in de drek, in plaats van ze uit te dagen. Zij worden niet aangesproken als ‘auteurs van hun eigen gedrag’, maar vergoeilijkend bejegend. ‘De onmacht om te leven’ ontbeert, met andere woorden, de prikkel om zélf aan de slag te gaan. Dalrymple is bereid om deze prikkel wel uit te delen. ‘Als een man me vertelt, als verklaring van zijn antisociale gedrag, dat hij gemakkelijk over te halen is, vraag ik hem of hij ook gemakkelijk is overgehaald om wiskunde te studeren of Franse werkwoorden te vervoegen.’ (2004, p. 17) Zo moeilijk is hulpverlening klaarblijkelijk niet. Er loopt een directe lijn tussen afbouw van beschaving en de creatie van een onderklasse. Beschavingsrelativisme leidt tot degeneratie, dat is de boodschap die op vrijwel iedere bladzijde van zijn werk doorklinkt. Het is verleidelijk om citaat op citaat te stapelen. Dalrymple schrijft als een bezetene en zijn s & d 1 / 2 | 20 0 7
schetsen van de onderkant van de samenleving zijn hartverscheurend, venijnig én wraakzuchtig. Zijn toon verraadt een afkeer van wat hem ooit heel nabij is geweest. Zijn vader was een hartstochtelijk communist (en ‘onverbeterlijk rokkenjager’) en zijn moeder vluchtte voor het Nazi-regime. Bij deze mensen thuis was het voor kleine Theodore bepaald geen pretje. ‘Mijn ouders kozen ervoor om te leven in de meest afschuwelijke conflictsituatie en creëerden voor zichzelf een soort hel op huiselijke schaal …’ (2005, p. 39) Zij spraken geen woord met elkaar. Maar Dalrymple weigert de rol te spelen van man-met-slechte-jeugd: ‘Je verleden is niet je bestemming, en als je dat wel beweert, is het uit eigen belang’ (2005, p. 40). Het is de houding die hij ook zijn cliënten voorhoudt: er is niemand anders verantwoordelijk voor jouw leven en jouw geluk dan jijzelf. We kennen deze tjakka-taal wel uit de hoek van de counselers en coaches, maar bij Dalrymple gaat het om venijnige cultuurkritiek en die brengt hij met flair en eruditie. Dalrymple reisde over de hele wereld, hij werkte in Tanzania en Zimbabwe. Nu, na zijn pensionering, lijkt hij helemaal leeg te lopen. Daarbij spreekt hij zich graag in negatieve zin uit over de academische wereld, die hem klaarblijkelijk nooit serieus heeft genomen. Zijn antilinkse houding doet denken aan die van Gerard Reve. Maar waar diens homoseksualiteit en Maria-verering een opening lieten naar andere waarheden, tekent Dalrymple voor een hermetisch wereldbeeld van een voorspelbaar conservatisme van family-values en elitaire beschaving. Relativistisch gezwatel en vergoeilijkend slachtofferisme maken dat vele honderdduizenden mensen zich nergens meer wat aan gelegen laten liggen. Dit soort van billenkoek doet het goed vandaag de dag ¬ cultuurkritiek van deze soort is vooral lekker. Dalrymple schrijft pageturners, maar op een gegeven moment weet je het wel. Als je er veel van tot je neemt, leidt dat tot een wee gevoel. Zijn analyses zijn uiteindelijk te dun en te weinig constructief om te kunnen blijven boeien.
boekessay
Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld
de vloeibare samenleving Zijn belangrijkste voorstel voor hoe het anders kan, komt erop neer dat mensen in morele zin moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor hun eigen daden en hun eigen leven. Dat is een belangrijke, maar beperkte vingerwijzing. Zijn kritiek staat haaks op de basishouding in het sociale beleid van de afgelopen decennia. Het is zonder meer een feit dat zelfontplooiing en slachtofferschap de richtinggevende begrippen waren in de benadering van problemen en probleemmakers, maar dit is allang niet meer het geval. Dat wil zeggen, slachtofferschap is geherdefinieerd. Alom wordt begrepen dat criminaliteit, overlast en hufterigheid onacceptabel zijn. Daders kunnen nog maar op weinig mededogen rekenen. Er zijn tal van maatregelen genomen, met meer en minder succes. Inmiddels is het criminaliteitsprobleem drastisch aan het verminderen. 3 Maar de problemen grijpen dieper. De culturele veranderingen zijn zo groot en radicaal dat die niet met een eenvoudige morele handgreep zijn terug te draaien. Voor wie kennisneemt van het morele geworstel van professionals, zoals onlangs geboekstaafd in het Handboek moraliseren4, verschijnt de heldere stellingname van Dalrymple in eerste instantie misschien als een verademing. Maar de diagnose is te beperkt voor wie bereid is de vraag te stellen wat er aan de huidige morele crisis ten grondslag ligt en wat een antwoord daarop kan zijn. Waar komt ‘het verraad’ van de (linkse) intellectuelen aan de beschaving eigenlijk vandaan? Deze ontwikkeling kan toch niet het resultaat zijn van een tijdelijke hersenverweking of een door hasjiesj gedrogeerde geest? De fragmentering van de publieke moraal dient begrepen te worden tegen de achtergrond van grote ontwikkelingen als de globalisering en de technologische revolutie. En die hebben meer invloed op het dagelijks leven dan men geneigd is te denken. Deze grote veranderingen werden door Paul Schnabel5 op handzame wijze samengevat in vijf i’s: individualisering, informalisering, informas & d 1 /2 | 20 0 7
tisering, internationalisering en intensivering. Het zijn stuk voor stuk ontwikkelingen die de samenleving in normatieve zin diffuser hebben gemaakt. Individualisering is een van de meest gebruikte woorden om de huidige samenleving te beschrijven. Individuen ervaren zichzelf als steeds minder afhankelijk van anderen en hebben een toenemende behoefte aan keuzevrijheid en zelfsturing. Dit betekent dat ook de morele
Er loopt een directe lijn tussen afbouw van beschaving en de creatie van een onderklasse. Beschavingsrelativisme leidt tot degeneratie, meent Dalrymple vrijheid is toegenomen. Naarmate de ruimte voor eigen beslissingen groter wordt, neemt de kans op verloedering toe. De tweede noemer, informalisering, sluit direct aan bij deze constatering. Zij verwijst naar de veranderde gezagsverhoudingen en morele organisatie van onze samenleving en op de inrichting van het eigen leven. Ook de derde ontwikkeling, informatisering, heeft normatieve consequenties. Daarbij kan worden gedacht aan de invloed van het digitale netwerken op de relaties tussen mensen en instituties. Maar ik denk aan nog een ander effect. Het internet neemt de vorm aan van een amorele ruimte, die een unieke doorkijk levert op wat de menselijke geest allemaal vermag. Het internet is op te vatten als een veruitwendigde menselijke psyche. De surfer op het world wide web beweegt zich in een permanent beschikbare, anonieme en amorele wereld bij de vormgeving van het individuele levensproject. Ten aanzien van de internationalisering geldt een indirecter moreel effect. Door de vloed van Europese wet- en regelgeving verliest het nationale bestuursniveau aan kracht. Bovendien leidde de internationalisering tot migratiebewegingen met bijbehorende inte-
71
boekessay
Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld
gratieproblemen. Dit heeft consequenties voor de natiestaat en het gevoel van verbondenheid dat deze teweegbrengt. De vijfde ‘i’, intensivering, verwijst naar de dynamiek van de huidige samenleving. Deze leidt tot een zekere uitbundigheid en onbegrensdheid waarmee het eigen levensproject wordt vormgegeven.
Het gehamer op de verloren beschaving is irrelevant indien de nieuwe context waarin we verkeren niet wordt begrepen en verdisconteerd
72
De hier kort beschreven ontwikkelingen zijn indicaties van een veranderende wereld. Tezamen dragen zij bij aan een samenleving die voor burgers minder coherent, onzekerder, vloeibaarder is geworden. Het laatste begrip ontleen ik aan Zygmunt Bauman6 die spreekt van een liquid modernity (die staat tegenover de solid modernity van de laatste twee eeuwen). Het beschrijft een tijdperk waarin de moderniteit is geradicaliseerd en een ongekende vlucht heeft genomen. Het levert een toestand op die contexten zachter maakt, normen onduidelijker en identiteiten flexibeler. Deze toestand roept vanzelfsprekend het verlangen op naar de beschaving van weleer, waarin er heren en knechten waren, echte dames en hoffelijke heren, een beschavingselite en een te verheffen volk. Dalrymple heeft gelijk met zijn kritiek op de links-libertaire mentaliteit, die het belang van de publieke moraal en de noodzaak om deze zorgvuldig te onderhouden, sterk heeft onderschat en daarmee ondermijnd. Maar zijn kritiek is onderdeel van een veel groter verhaal, namelijk dat van de sociale orde in een vloeibare samenleving. Hoe laat een cultuur, die op objectieve gronden op drift is geraakt, zich opnieuw ordenen? En welke rol speelt de publieke moraal s & d 1 / 2 | 20 0 7
daarin? Naar mijn idee is dat het Leitmotiv van de huidige maatschappelijke discussie. Of het nu gaat om radicalisering, nationale identiteit of de opkomst van de religie, steeds opnieuw spelen de vragen van cultuur en identiteit. Dalrymple heeft gelijk, maar het is het gemakkelijke gelijk van de betweter. Hij staat voor een open goal en schiet de ballen stuk voor stuk naar binnen. Zo een wedstrijd verliest al gauw zijn aantrekkingskracht. herbezinning op de sociale orde We hebben op economisch en sociaal gebied te maken met een totaal veranderde morfologie. In plaats van een verticale ordening langs de lijnen van ideologisch geïnspireerd gezag, zien we een horizontale ordening op basis van verspreide machtscentra, gemengde culturen en meervoudige identiteiten. De huidige netwerksamenleving van staatsinstellingen, marktpartijen, maatschappelijke instituties en burgers kent een enorme complexiteit. De sociale orde verkeert daardoor in een proces van herdefiniëring. Daarbij gaat het onder andere om nieuwe relaties tussen staat, markt en burgers. Het politieke antwoord van Dalrymple is uiteindelijk dat van Hayek en neo-liberale denkers. 7 De conservatieve kritiek leidt logischerwijs tot terugdringing van de staat en de daaraan gelieerde instituties. (‘De Britten zijn daarentegen nog steeds gehecht aan hun staat als kalveren aan de uier.’(2005, p. 224))8 Minder staat en meer eigen verantwoordelijkheid van burgers is het credo. Maar dit leidt onherroepelijk ook tot meer markt, die ¬ ook door Dalrymple ¬ voor een belangrijk deel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de beschreven ondermijning van de beschaving. De jaren onder Balkenende hebben laten zien dat morele herbewapening (normen en waarden) het aflegt tegen de onstuimige krachten van een globaliserende economie. Een conservatieve herinrichting van de samenleving is onder de geschetste condities onhaalbaar en zelfs onverantwoord. Eigen verantwoordelijkheid van burgers behoeft in
boekessay
Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld
een liquid society nadrukkelijk de ondersteuning van instituties: van het recht, het onderwijs, zorg en welzijn, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en wat dies meer zij. De door Dalrymple c.s. bekritiseerde samenleving ontleende haar succes aan de institutionalisering van de sociale orde. De vermaledijde culturele revolutie van de jaren zestig creëerde de condities voor een ongekende technologische vooruitgang9 en navenante welvaart. Vanzelfsprekend hebben deze eremedailles van vooruitgang keerzijdes. De open netwerksamenleving stelt ons voor nieuwe problemen van terrorisme, milieuproblematiek en ¬ inderdaad ¬ morele coherentie. De beschaving die we waren vormt daarvoor weliswaar een referentiepunt, maar ook niet meer dan dat. Herbezinning op de rol van het gezin, het onderwijs, de media en de cultuur in het algemeen is wenselijk. Het conservatieve gedachtegoed biedt daarvoor belangrijke methodische vingerwijzingen. Het gehamer op de verloren beschaving is echter irrelevant indien de nieuwe context waarin we verkeren niet wordt begrepen en verdisconteerd. Deze gemankeerde positie wordt bijvoorbeeld duidelijk in het integratiedebat, waarin het conservatisme is veroordeeld tot de verdediging van ‘het vrije Westen’, waarvan zij
Noten 1 Dalrymples eerste zin in Leven aan de onderkant is een opzichtige verwijzing naar Marx’ Communistisch Manifest: ‘Een spook waart door de westerse wereld: het spook van de onderklasse.’ (2004, p. 15) 2 Hetgeen, zo wijst enig googleen uit, wel lijkt mee te vallen. 3 Een feit dat in Nederland curieus genoeg nauwelijks wordt gethematiseerd. 4 Tonkens, E., J. Uitermark, M.
s & d 1 /2 | 20 0 7
de verschijningsvormen categorisch afwijst. Een nieuwe articulatie van waar dat Westen ooit voor stond ¬ de democratische rechtsstaat, beschaving en economische vooruitgang ¬ schiet tekort indien zij zich afsluit voor nieuwe realiteiten, zoals de inbreng van nieuwe culturen en identiteiten. Deze opening naar een nieuwe toekomst ontbreekt bij Dalrymple en de zijnen, en dat maakt hen uiteindelijk oninteressant. Hun cultuurkritiek is verhelderend, maar blijft steken in gesputter aan de zijlijn. Dalrymple is als de nar aan het hof van de koning of, iets actueler, als Youp van ’t Hek. Met plaagstoten en halve waarheden houdt hij ons een lachspiegel voor. Hij dwingt links-libertaire denkers in de verdediging, maar zet hen in politieke zin voor de verkeerde goal. Voor een vernieuwende politiek ¬ ook in morele zin ¬ is de inzet op de vitaliteit en dynamiek van de huidige samenleving een interessanter perspectief dan de sjablonen van het verleden ooit kunnen bieden. Morele bezinning is pas interessant als zij kan bijdragen aan nieuwe formuleringen voor de sociale werkelijkheid. Dalrymple lezen bevredigt de cultuurpessimistische lust waar we zo nu en dan graag aan toegeven. Maar als het aankomt op een geïnspireerde kijk op de toekomst, dan zet die uiteindelijk weinig zoden aan de dijk.
Ham (red.) (2006), Handboek moraliseren. Burgerschap en ongedeelde moraal. Jaarboek tss. Amsterdam: Van Gennep 5 Schnabel, P. (2000) Inleiding op cpb/scp, Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn. Den Haag: cpb/scp 6 Zygmunt, B. (2000), Liquid Modernity. Malden: Blackwell Publishing. 7 Zie bijvoorbeeld de publicaties van de Edmund Burke Stichting, toen die nog wat voorstelde.
8 In het hoofdstuk waaraan dit citaat is ontleend (getiteld Het nut van corruptie) komt Dalrymple tot een verrassend positieve bespreking van Italiaanse toestanden. 9 Zie in dit verband de analyse van Castells die aantoont hoe de informatisering zijn wortels vindt in het libertaire klimaat op de campus van de Amerikaanse universiteiten. Castells, M. (2000), The Rise of the Network Society (2nd edition). Malden: Blackwell Publishing.
73