VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
Het gaat niet om de ouderdom van gebaren, gebouwen of gebruiken maar om de vraag of ze er vertrouwd uitzien en herkenbaar zijn HET NIEUWSTE BR ABANT VOLGENS G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
‘Het nieuwe Brabant is vol gisting en beweging. Ook daarom is het iets aantrekkelijks.’ * (P.C. de Brouwer, Het Nieuwe Brabant II, p. 28). Met deze woorden besloot De Brouwer zestig jaar geleden zijn karakterschets van het Brabantse volk. Het is een eer om in zijn voetsporen te treden en opnieuw iets te schrijven over het Brabantse volk – al zouden we tegenwoordig liever spreken van een Brabantse mentaliteit. Maar er zijn intussen wel een paar zaken gebeurd die het onmogelijk maken om een even onbevangen toon aan te slaan als mijn voorganger deed. Hij schreef over de blijvende trouw van Brabant aan het katholieke geloof, maar inmiddels staan vele kerken leeg, wanneer ze al niet zijn gesloopt. Hij verwees naar het huwelijk van man en vrouw als een eeuwig verbond, maar vandaag benadert het percentage echtscheidingen in de provincie het landelijk gemiddelde. Hij bespeurde in steden nog de sfeer van het platteland, tegenwoordig ontwaren we in elk dorp een spoor van stedelijke voorkeuren. Een en ander dwingt ons tot een meer kritische blik. We nemen inderdaad opnieuw heel wat gisting en beweging in Noord-Brabant waar, maar de vraag is in hoeverre dat te maken heeft met de Brabantse mentaliteit. Men kan ook de vraag stellen of een dergelijke mentaliteit bestaat. En zelfs als ze bestaat, is het de vraag of ze toekomstwaarde heeft.
S O C I A A L - C U LT U R E L E K R AC H T E N
Alvorens deze vragen te beantwoorden, sta ik stil bij de gisting die in Brabant anno 2013 merkbaar is. Op welke terreinen zien we veel dynamiek? Waar komt die beweging zoal vandaan? En welke krachten zijn kenmerkend voor de huidige mentaliteit? Om te voorkomen dat ik een brede waaier van meer of minder succesvolle initiatieven in het tegenwoordige Brabant moet behandelen, beperk ik me tot het aanstippen van drie krachten die in veel van deze initiatieven aan het werk zijn. Dat is in de eerste plaats de kracht van een ondernemende houding. Brabanders zijn van oudsher een slag van aanpakken geweest. Hard werken, een eigen zaak opbouwen, kansen grijpen, tegenslag incasseren, nieuwe dingen verzinnen, volhouden: allemaal kwaliteiten die het sociale en economische leven in de provincie tot bloei hebben gebracht. Die kracht werkt nog altijd, maar wel in een moderne vorm. Er doet zich bijvoorbeeld een opvallende groei van het aantal zzp-ers voor. Aan klassieke figuren als boer, ambachtsman, winkelier of fabrikant werden de afgelopen de-
627
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
cennia in groten getale nieuwe ondernemers toegevoegd. Bijvoorbeeld de financieel adviseur, de advocaat, de vormgever, de medicus, de personal coach of de ict-specialist. Ze werken doorgaans op een kleinere schaal dan de vroegere industrieel, maar vertonen qua habitus alle kenmerken van het ondernemerschap. Overigens leveren ook de meer klassieke ondernemers een voorname bijdrage aan de regionale dynamiek. Bijgevolg telt de provincie vele bedrijven die zowel in technisch als commercieel opzicht fors aan de weg timmeren. Ten slotte zien we dat de ondernemende houding zich niet beperkt tot het bedrijfsleven in strikte zin. Er bloeien allerlei vormen van maatschappelijk initiatief waarbij mensen zich inzetten voor sociale, sportieve, recreatieve of culturele doelen. Dus niet om een inkomen te verdienen of winst te maken, maar omdat ze graag iets over hebben voor het algemeen belang. Verder onderscheiden ook veel ‘echte’ ondernemers zich door maatschappelijk engagement. Bijvoorbeeld door bij te dragen aan de organisatie van een plaatselijk evenement of door werknemers met een handicap in dienst te nemen. Met dit laatste raken we aan een tweede kracht die in de bevolking van Brabant werkzaam is. We signaleren een terugkeer van gemeenschapszin en betrokkenheid. Dat is wel opmerkelijk omdat Nederland vanaf de jaren tachtig sterk in de ban raakte van liberale waarden, zoals emancipatie en individuele zelfstandigheid. Toch merken we dat er vanaf 2005 een herwaardering van het collectieve gaande is. Naar verluidt is ongeveer driekwart van de Brabanders voor een maatschappelijke organisatie of vereniging actief. Los daarvan hecht men in Brabant veel waarde aan het contact met kennissen, vrienden en familieleden. Er komt in de provincie nog altijd veel via informele netwerken tot stand. Dat vergt bepaalde omgangsvormen waarbij onderling vertrouwen, sociale intelligentie en de bereidheid om een ander iets te gunnen van cruciale betekenis zijn. Van belang is ook het feit dat mensen elkaar vandaag de dag sneller kunnen vinden dan voorheen – onder meer als gevolg van de hedendaagse informatietechnologie. Dat wordt geïllustreerd door de snelheid waarmee het coöperatieve model is herontdekt. Bij de Brabantse Kamer van Koophandel staan momenteel een kleine duizend coöperaties ingeschreven. Ze beslaan een breed palet aan activiteiten, variërend van voorzieningen op het vlak van zorg en wonen tot eigen regelingen voor breedband of energie. Dat zal voor een deel met de economische crisis van doen hebben: mensen zoeken meer financiële zekerheid. Maar het is niet een kwestie van geld alleen. Men zoekt ook naar nieuwe manieren om vorm te geven aan eigen
verantwoordelijkheid en samenwerking. Sommige van deze vormen, zoals de eerste zorgcoöperatie die in 2005 te Hoogeloon opgericht werd, zijn inmiddels tot ver buiten de grenzen van de provincie bekend. Andere leiden een meer bescheiden bestaan. Wat ze gemeen hebben is dat ze tegenwicht bieden aan de ver doorgevoerde privatisering die het sociale leven elders domineert. De derde kracht die in Brabant voor dynamiek zorgt, kan het beste als verbeelding worden aangeduid. Daarmee doel ik op het vermogen om zich iets voor te stellen dat nog niemand heeft gezien of dat vooralsnog alleen in de toekomst bestaat. Terwijl zulke inventies vroeger het voorrecht waren van een kleine groep individuele kunstenaars of wetenschappers, vormen ze vandaag de dag de broodwinning voor een creatieve klasse van duizenden jonge en hoogopgeleide creatievelingen die veelal in en rond stedelijke centra werkzaam zijn. De aanwezigheid van universiteiten en hogescholen in steden als ‘s-Hertogenbosch, Tilburg, Breda en Eindhoven draagt daaraan in hoge mate bij. Het leidde in combinatie met de al genoemde kracht van het ondernemerschap tot een zeer innovatieve technologie, die met name in het zuidoostelijk deel van de provincie grote dynamiek creëert. Het is veelzeggend dat een flink deel van de Nederlandse patenten uit deze regio stamt. Een en ander leidt tot een vorm van werkgelegenheid die sterk in het teken van technische innovatie en specialisatie staat. Het lijkt wel alsof de oude ambachtelijke traditie aan een tweede leven bezig is. Hoewel er vergeleken met vijftig jaar terug in technisch en commercieel opzicht een geheel nieuwe situatie is ontstaan, zet de oude voorliefde voor beroepstrots, vakmanschap, kwaliteit en vormgeving zich door. Dat komt mede tot uiting in de expansie van een designacademie. In het verlengde hiervan komen ook andere sectoren, zoals gezondheidszorg, zakelijke dienstverlening, groene technologie en logistieke bedrijven tot bloei. Wat zich doorzet is een mix waarbij men aan de ene kant op verbeelding en gedrevenheid inzet, terwijl men aan de andere kant met beide benen op de grond staat. Want er moet ook brood op de plank.
628
629
REGIONALE KLEUREN
Om te zien wat er in de Brabantse bevolking gaande is, moet men echter niet alleen kijken naar de krachten die er werken, maar ook naar kleuren van het geheel. Een van die kleuren is de voorkeur voor het plaatselijke
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
en kleinschalige. Brabanders hebben moeite met de strikt zakelijke of anonieme sfeer die grootschalige organisaties vaak eigen is. Ze blijken gehecht aan de menselijke maat. Ze mogen zich graag voor hun eigen buurt inzetten waarbij we de term ‘eigen buurt’ zowel in ruimtelijke als in sociale zin moeten verstaan. Het geeft niet alleen nabijheid en warmte maar het zorgt ook voor een zeker overzicht, een mogelijkheid om zeggenschap te houden over wat er wel of niet gebeurt, de kans om zaken bij te stellen als ze verkeerd lopen en om beter aan te sluiten bij de noden of de mogelijkheden die een bepaalde situatie biedt. Het gaat om een vorm van leefbaarheid in brede zin. Veelzeggend is dat scores op leefbaarheid omhoogschieten zodra men beter grip op zijn leefomgeving krijgt – ook als er verder niets verandert of gebeurt. Greep houden op je milieu is blijkbaar een fundamentele behoefte van de mens en die behoefte wordt door Brabanders erkend. Je kunt in sociaal of ruimtelijk opzicht best van plaats veranderen, maar je moet je wel thuis voelen. Daarom nemen al die verenigingen een plaatselijk karakter aan. Het biedt betere mogelijkheden voor zelfregulatie dan een hoger schaalniveau. Omdat de leden elkaar kennen, kan een eventuele verkeerde afslag vrij snel worden goedgemaakt. Men is minder onderhevig aan de fataliteit van strikt rationele of planmatige beslissingen. Men houdt – om gebruik te maken van economische termen – voldoende oog voor de gebruikswaarde en voorkomt dat de ruilwaarde alles bepaalt. Een tweede kleur is niet aan de ruimtelijke, maar aan de tijdelijke dimensie van ons bestaan gerelateerd. Hoewel Brabanders doelbewust allerlei innovatie nastreven, geven ze niet graag hun band met het verleden op. Sterker: ze blijken zeer gehecht aan vormen van traditie of folklore die ze een lange geschiedenis toedichten. Daarbij tilt men niet al te zwaar aan het feit dat sommige van die tradities nog maar kort geleden zijn uitgevonden. Het gaat niet om de ouderdom van gebaren, gebouwen of gebruiken in rekenkundige zin, maar om de vraag of ze er vertrouwd uitzien en herkenbaar zijn. In zekere zin is dit de historische pendant van datgene wat we zojuist zeiden over het plaatselijke. Mede daarom wordt het historische karakter van steden als ’s-Hertogenbosch of Breda, maar ook van stadjes als Heusden of Ravenstein en van dorpen als Eersel of Oirschot sterk gewaardeerd. Overigens kan datzelfde gezegd worden van al die stukken platteland waar de natuur een ‘oude’ indruk maakt. Deze waardering gaat zelfs zover dat men op bepaalde plaatsen voor ‘ouderwetse’ architectuur gekozen heeft. De wijk Brandevoort in Helmond is daar een bekend voor-
beeld van. Sommige deskundigen ergeren zich aan de nostalgische vormgeving, maar voor de bewoners gaat het hier in de eerste plaats om een soort herkenbaarheid, een zoeken naar balans waarbij oud en nieuw op harmonieuze wijze samengaan en men niet voor de creatieve destructie van een avant-garde kiest. Overigens komen dat soort combinaties niet alleen in Noord-Brabant voor. Ook elders in Europa kiest men graag voor een combinatie van traditie en technologie, zoals in het geval van Beieren. Het succes van deze regio’s illustreert dat de cultivering van het verleden en een innovatieve agenda elkaar bepaald niet uitsluiten.
630
631
HISTORISCHE DUIDING
Nu komen dit soort regionale krachten en kwaliteiten nooit uit de lucht vallen. Ze vloeien deels uit de actuele omstandigheden voort en deels uit de sociaal-culturele geschiedenis van een regio. Dat vraagt om een korte toelichting. Dat Brabanders zich ondernemend opstellen, heeft bijvoorbeeld alles van doen met de economische voorgeschiedenis van het gewest. Er moest altijd hard gewerkt worden om de simpele reden dat de Brabantse bodem voor een groot deel bestaat uit schrale zandgronden. Getuigen uit de achttiende en negentiende eeuw benadrukken dat de meeste boeren zich fors moesten inspannen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarbij was men in de eerste plaats op risicospreiding en zelfverzorging uit. Pas in de loop van de negentiende eeuw vertoonde de productiviteit van het boerenbedrijf een duidelijke toename, maar ook die was in de eerste plaats te danken aan het feit dat men langer en harder ging werken. Behalve natuurlijke omstandigheden eisten ook economische en politieke factoren hun tol. We kennen de vele klachten over zware belastingen die vanuit Brabant naar Den Haag werden gestuurd en we weten dat de arbeidersklasse het bij de eerste fase van industrialisatie erg moeilijk had. Dat alles droeg bij aan een houding die Harry van den Eerenbeemt eens heeft getypeerd als ‘ondanks tegenwind vooruit’. Die houding heeft de Brabantse bevolking ook in latere jaren enorm voordeel gebracht. Ik zie dat als een van de geheime krachten achter de bloei van het Philipsconcern. Dat geldt a fortiori voor het midden- en kleinbedrijf waar men in hoge mate is aangewezen op eigen kracht. Dat alles heeft onmiskenbaar gevolgen voor het arbeidsethos in Brabant gehad. Niet wachten op initiatief
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
van herenboeren, havenbaronnen, grootgrondbezitters, mijndirecteuren of andere hooggeplaatste figuren, maar de handen uit mouwen steken, kansen grijpen en zoveel mogelijk zelf doen. De regionale geschiedenis speelt ook mee bij de tweede kwaliteit. Dat Brabanders zo loyaal zijn aan familieleden en buurtgenoten komt onder meer doordat ze de overheid lange tijd als een vijandige macht zagen. Er is onder historici enige discussie over de vraag of het regime over de Generaliteitslanden inderdaad zo hardvochtig was als vroeger werd beweerd, maar we kunnen zeker niet zeggen dat de Brabantse bevolking zich in positieve zin op de staat richtte. Wat dat betreft lijkt de regionale mentaliteit enigszins op die van België, waar het sociale leven zich effectief aan de staat en zijn maatregelen onttrekt. Pas toen de katholieke zuil gevormd was en de Brabantse bevolking via de RKSP een eigen bijdrage aan het vaderland kon leveren, kwam een meer positieve relatie met de Nederlandse natie tot stand. Maar erg sterk is de loyaliteit aan Hollandse machthebbers nooit geweest. Het heeft ook vrij lang geduurd voordat het gezag van de rechtsstaat over de hele breedte werd erkend. Intussen kreeg het sociale leven vooral een lokale en familiale kleur. Men is goed op de hoogte van elkaars omstandigheden, verstaat de kunst van het geven en nemen, heeft weinig op met allerlei formele regels die de overheid oplegt, schakelt bij de regionale economie graag het familiale netwerk in en speelt elkaar indien nodig op slimme wijze de bal toe. Bezien vanuit de noordelijke moraal krijgt men de indruk dat er steeds gesjoemeld wordt, wanneer men de zuidelijke handelswijze al niet aanmerkt als corrupt. Maar vanuit de zuidelijke moraal gaat het om de erkenning van persoonlijke betrokkenheid waarbij de formele regels van een overheidsbureaucratie op de juiste wijze omzeild worden. Ten slotte is ook de derde kwaliteit te verbinden met de geschiedenis. Dat de Brabanders weinig ophebben met voorschriften, formele regels en wetten komt ook door hun afkeer van de protestantse cultuur. De verbeelding was, zeker in een periode waarin de meeste mensen nog niet konden lezen of schrijven, vooral in de katholieke kerk thuis. Elementen als het ritueel, het beeld en het theater worden in die traditie nadrukkelijk gecultiveerd. Een gevolg daarvan is dat Brabanders een duidelijke gevoeligheid voor de niet-talige en niet-cognitieve dimensie van het leven aan de dag leggen. Die blijkt tot op heden te bestaan. Van schrijvers als A.F.Th. van der Heijden tot cabaretiers als Hans Teeuwen blijken veel creatieve geesten door de lichamelijke dimensie van het bestaan gebiologeerd. Ze
maken weliswaar gebruik van taal, maar wijzen steeds op datgene wat aan de rede en het woord ontsnapt. Op een andere wijze manifesteert de verbeelding zich in een scherp oog voor het ambachtelijke. Het zijn in wezen niet de verfijningen van een intellectuele cultuur, maar de lotgevallen van de menselijke biologie waarvoor de Brabander gevoelig blijft. Het lijkt alsof Jeroen Bosch na vele eeuwen nog altijd wordt herkend, alsof de vitaliteit van het platteland onder de oppervlakte blijft voortleven, alsof het katholieke theater zich nog steeds tegen de intellectuele dominantie van het noorden verzet. Langs deze lijnen kan een associatie tussen het culturele verleden en de huidige mentaliteit in de provincie worden gelegd. De conclusie zou zijn dat we met Noord-Brabant een specifieke regio hebben, waar het verleden tot kwaliteiten heeft geleid die men elders niet of in veel mindere mate aantreft. Maar is dat ook zo? Zijn er qua mentaliteit inderdaad duidelijk verschillen met andere regio’s? In hoeverre komt het zojuist geschetste (zelf)beeld met de feiten overeen?
632
633
NUCHTERE CIJFERS
Laat ik eerst kijken of het verhaal dat ik zojuist schetste met de feiten correspondeert. Meer in het bijzonder wil ik de vraag stellen of kwaliteiten als verbeelding, sociale betrokkenheid en ondernemerschap in NoordBrabant vaker voorkomen dan elders en hoe groot de eventuele verschillen zijn. Hoewel in Nederland enorm veel data worden verzameld, valt het niet mee om goede indicatoren te vinden voor de drie kwaliteiten waar het over gaat. Een uitgebreide zoektocht bij kenniscentra als het SCP en CBS leverde weinig bevredigende uitkomsten op. Ook het in Tilburg gevestigde PON had er moeite mee om harde indicatoren te vinden en hetzelfde geldt voor de beschikbare literatuur. Al met al ben ik tot de conclusie gekomen dat de verschillen tussen Noord-Brabant en de rest van Nederland minder groot zijn dan men vaak denkt. Om de lezer althans enige indruk te geven, verwijs ik naar de cijfers van tabel 1. Ze laten voor een beperkt aantal indicatoren zien hoe de provincie scoort in vergelijking tot het gemiddelde van Nederland. Op de bovenste rij staat het aantal inwoners in het jaar 2012. Daaruit blijkt dat zo’n 15 procent van de Nederlanders in Noord-Brabant woonachtig is. Als het waar is dat Brabanders harde werkers zijn en zich
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
relatief vaak ondernemend opstellen dan zouden we dat aan de eerste vijf variabelen moeten zien. Uit de cijfers blijkt echter dat de verschillen zeer bescheiden zijn. De werkzame beroepsbevolking van de provincie maakt 15 procent uit van die in Nederland, wat exact overeenkomt met de ratio van het aantal inwoners. Er treden evenmin grote verschillen op als het om de netto arbeidsparticipatie gaat. Het werkloosheidspercentage ligt met 5,8 inderdaad iets onder het landelijk gemiddelde van 6,4 maar erg groot is dat verschil toch niet. Voor WW-uitkeringen in het eerste kwartaal van 2012 geldt in wezen hetzelfde: Noord-Brabant neemt 16 procent van het landelijke aantal voor zijn rekening. Ten slotte kijken we naar het aantal faillissementen, omdat dit vaak als een indicator voor ondernemerschap wordt opgevat. Maar ook hier zien we geen noemenswaardige afwijkingen. Hoewel dit niet meer dan grove maten zijn, vind ik het opmerkelijk dat de afwijkingen tussen Brabant en Nederland zo gering zijn. Het voorziet de claim dat Brabanders zich graag ondernemend opstellen van een vraagteken. Bij de twee overige domeinen staat de zaak er niet veel anders voor. Het is opnieuw lastig om een geschikte variabele te vinden voor de mate waarin mensen hun verbeelding aan het werk (laten) zetten. Uiteindelijk heb ik gekozen voor het aantal mensen dat zich heeft opgegeven als leerling of cursist bij instellingen voor kunstzinnige vorming. De eventuele verwachting dat Noord-Brabant relatief veel van dat soort instellingen zou huisvesten, komt niet uit. De provincie omvat 17 procent van alle instellingen in Nederland, precies zoveel als op grond van haar bevolking te verwachten was. Voor het aantal leerlingen en cursisten dat zich daar heeft ingeschreven geldt hetzelfde. Vervolgens kijk ik naar het aantal theaterzalen en -voorstellingen. Per slot van rekening zetten dans, toneel en andere voorstellingen bij uitstek de verbeelding aan het werk. Mocht Brabant zich inderdaad onderscheiden op dit punt dan zou dat moeten blijken uit een relatief groot aantal theaters, voorstellingen of bezoeken. Maar de cijfers wijzen uit dat de score juist lager ligt dan op grond van het aantal inwoners te verwachten was. De afwijkingen zijn niet groot, maar de claim dat verbeelding een voorname rol speelt in het leven van de Brabanders wordt er niet sterker door. Ten slotte enkele indicatoren die iets zeggen over maatschappelijke betrokkenheid op plaatselijk niveau. Ik maak gebruik van een inventarisatie die Movisie in 2009 met betrekking tot vrijwilligerswerk en mantelzorg opstelde. De vraag was onder meer hoeveel procent van de gemeenten
het beleid inzake mantelzorg op orde had, uitgesplitst naar facetten die in tabel 1 genoemd worden. Hier blijkt de provincie Noord-Brabant inderdaad hoger te scoren dan het landelijk gemiddelde. De verschillen tegenover Nederland hebben te maken met praktische hulp (109 procent), respijtzorg (122 procent), begeleiding en advies (123 procent), materiële hulp (176 procent) en emotionele steun (145 procent). Dat strookt wel met de claim dat de onderlinge betrokkenheid in Brabant relatief sterk is en dat dit in het gemeentelijk beleid tot uiting komt. Het probleem is evenwel dat er ook provincies zijn waar de score nog veel hoger is, zoals Flevoland (waar de respijtzorg in 67 procent van de gemeenten op orde is) of Zeeland (waar het element van advies en begeleiding in 77 procent van de gevallen goed geregeld is). Dus zelfs waar de beschikbare data met het zelfbeeld van de provincie overeenkomen, volgt niet dat ze uniek voor Brabant zijn.
63 4
Tabel 1. Indicatoren voor ondernemingszin, verbeelding en betrokkenheid voor Noord-Brabant in vergelijking met Nederland Bevolking in 2012 (x 1000)
Nederland 16.730
Brabant Ratio 2.464 14,7
• Werkzame beroepsbevolking in 2012 (x 1000)
7.387
1.101 101
• Netto arbeidsparticipatie in 2012
67,2
68,1 101
• Werkloosheidspercentage in 2012
6,4
5,8 91
• WW-uitkeringen 1e kwartaal 2012 (x 1000)
270
43 108
• Uitgesproken faillissementen in 2010
7.210
1.212 114
• Instellingen kunstzinnige vorming 2007
245
42 117
• Leerlingen en cursisten in 2007 (x 1000)
476
81 116
• Aantal theaterzalen in 2005
477
62 88
• Totaal aantal voorstellingen 2005
47.133
6.030 87
• Totaal aantal bezoeken 2005
16.370
2.000
• Advies en begeleiding
47
58 123
• Emotionele steun
40
58 145
• Praktische hulp
34
37 109
• Respijtzorg
27
33 122
• Materiële hulp
17
30 176
Indicatoren ondernemingszin
Bron: CBS statline Indicatoren verbeelding
83
Bron: CBS statline Indicatoren mantelzorg
Bron: P. Duijvenstijn, Goed voor elkaar met de basisfuncties. Analyse van de basisfuncties vrijwilligerswerk en mantelzorg in het gemeentelijk beleid, Utrecht 2010 Toelichting: de laatste kolom vermeldt in hoeverre de score voor Noord-Brabant afwijkt van de score die de provincie zou moeten hebben op grond van haar inwonertal (= 100 %)
635
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
M A AT SCH A PPEL I J K E M E TA MOR FOSE
ondernemer weer een gerespecteerde figuur, maar gingen ook steeds meer jonge of nieuwe professionals zich ondernemend opstellen. Ze begonnen aan een eigen zaak of maakten zich later als zzp-er los uit het bestaan van de klassieke werknemer. Uit figuur 2 kan men aflezen dat het bij deze laatste vorm van ondernemerschap vooral om vormen van commerciële en niet-commerciële dienstverlening gaat. Toch beperkte deze ontwikkeling zich niet tot het economische domein, ze had evengoed gevolgen voor de publieke sfeer. Het is niet voor niets dat overal in Nederland een nieuwe dynamiek ontstond waarbij burgers meer nadrukkelijk voor zichzelf opkwamen en een overmaat aan overheidsregulatie van de hand wezen. Ten slotte zien we sinds de millenniumwisseling een derde ontwikkeling. Mede geholpen door de verspreiding van nieuwe communicatietechnologie beginnen er steeds meer netwerken te ontstaan, die het mogelijk maken nieuwe gemeenschappen te ontwikkelen. De enorme groei van het aantal mobiele telefoons (figuur 3) is slechts één manifestatie van deze ontwikkeling. Een en ander wijst erop dat Noord-Brabant zeker niet de enige provincie is waar zich gisting en beweging aandienen. We stellen de laatste jaren overal in Nederland een opmerkelijke bloei van maatschappelijke initiatieven vast. Ze vloeien naar mijn overtuiging uit het samenkomen van deze drie tendensen voort en brengen in elke regio nieuwe uitdagingen en kansen mee.
Uit deze ontnuchterende cijfers zou men kunnen afleiden dat er in NoordBrabant de afgelopen decennia niets bijzonders is gebeurd. Maar die conclusie is niet juist. De betekenis van zaken als verbeelding, betrokkenheid en ondernemerschap groeide wel degelijk en dat mogen we – zeker in het licht van de sombere verwachting die veel mensen hebben – als een verrassende ontwikkeling zien. Een cruciaal punt is evenwel dat die ontwikkeling zich niet alleen in Noord-Brabant maar in heel Nederland heeft voorgedaan. Er is wel degelijk iets aan de hand en daarvan zijn ook de Brabanders zich bewust. Ze vergissen zich door te denken dat het alleen in hun regio gebeurt, maar ze hebben volstrekt gelijk wanneer ze erop wijzen dat het hedendaagse leven vol gisting en beweging is. Niet de observaties zelf zijn onjuist, maar de wijze waarop ze geduid worden. Een meer adequate duiding houdt in dat we niet van een ruimtelijk, maar van een temporeel denkkader uitgaan. De relevantie van ondernemerschap, verbeelding en betrokkenheid nam in de loop der jaren in de gehele samenleving toe. Dus óók in Brabant zoals bewoners en professionals terecht vaststellen. Het is daarom goed om in te gaan op de historische factoren die hierbij een rol spelen. Kortheidshalve zal ik me tot een toelichting op drie belangrijke tendensen beperken. Ten eerste deed zich een sterke groei van de onderwijsparticipatie voor. De cijfers in figuur 1 spreken wat dat betreft voor zich. Terwijl het aantal studenten in het hbo of wo aan het begin van de jaren zeventig nog maar tien procent van de betreffende leeftijdsgroep uitmaakte, is het inmiddels vier keer zo hoog. Deze trend deed zich in de hele Nederlandse samenleving voor en dus ook in Noord-Brabant. Hij is voor ons relevant, omdat het opleidingspeil een grote betekenis voor innovatie en verbeelding heeft. Hoogopgeleide burgers nemen doorgaans een meer open houding aan, brengen graag hun talenten tot ontwikkeling en ze vinden het een uitdaging om de wereld (een klein stukje) te verbeteren. Op een meer abstract niveau kan men zeggen dat ze veel cultureel kapitaal vertegenwoordigen. Welnu, dat is voor een regio waar de werkgelegenheid op innovatie en hoogwaardige technologie berust van eminente betekenis. Terwijl deze tendens reeds uit de jaren zestig en zeventig dateert, kwamen daar later andere tendensen bij. De jaren tachtig en negentig markeren de hoogtijdagen van het neoliberale denken met zijn nadruk op deregulering, privatisering en marktwerking. In die tijd werd niet alleen de
636
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
Wat heeft dit alles nu voor onze visie op het volk van Brabant te betekenen? Is dat nog een relevante categorie nu we krachten als verbeelding, betrokkenheid en ondernemerschap ook in andere landsdelen zien? Heeft een regionaal verhaal over Brabant wel zin wanneer de cijfermatige verschillen met de rest van Nederland zo gering zijn? En wat zou de taak van het regionale bestuur wat dat betreft kunnen zijn? Laat ik eerst zeggen dat de genoemde krachten nooit als enige aan het werk zijn. Een kracht als het ondernemerschap bijvoorbeeld, roept zijn eigen tegenkracht of uitdaging op. Brabant kende in het recente verleden economische groei, maar die vraagt ook een prijs. De bloei van het agrarisch bedrijf gaat met de komst van nieuwe ziekten gepaard, de toegenomen mobiliteit vormt een bedreiging voor natuurlijk milieu, terwijl de urbanisatie een aantal landschappelijke waarden onder druk zet. Met andere woor-
637
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
Figuur 1. Deelnemers aan hbo (donkergrijs) en wo (lichtgrijs) als percentage 40
van hun leeftijdsgroep (18-24 jarigen)
30
20
2005
2000
1995
1990
1985
1980
1975
1970
1965
1960
1955
0
1950
10
Bron: CBS statline Figuur 2. Zelfstandigen zonder personeel (x 1000) verdeeld naar commerciële diensten (donkergrijs), 800
niet-commerciële diensten (grijs) en overige bedrijfstakken (lichtgrijs)
600
400
2011
2008
2005
2002
1999
0
1996
200
Bron: CBS statline Figuur 3. 160
Aantal vaste en mobiele telefoonaansluitingen per 100 inwoners in Nederland
120
80
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
1975
1970
1965
0
1960
40
G A B R I Ë L VA N D E N B R I N K
den: de grote vraag is op welke manier men het juiste evenwicht tussen economische en ecologische processen bereikt. Op een soortgelijke wijze moet een evenwicht tussen verbeelding of innovatie enerzijds en behoud of traditie anderzijds worden gezocht. Hier ligt een van de voornaamste uitdagingen voor hen die een proces van modernisering voorstaan. Juist de eenzijdige nadruk die veel modernisten op het nieuwe, het rationele en het individuele hebben gelegd, maakt dat er vandaag de dag een diep verlangen bestaat naar het verleden, het affectieve en het collectieve. Ten slotte moet er – en dat mag als een derde uitdaging worden beschouwd – ook een zeker evenwicht tussen de betrokkenheid op lokale schaal en het engagement met de wijde wereld ontstaan. Het is op den duur niet goed mogelijk om internationaal zaken te doen, terwijl de eigen leefwereld zich tot het dorp of de familie beperkt. Vroeg of laat zal ook op dit vlak een doorleefd evenwicht moeten komen en de vraag is opnieuw hoe dat ontstaat. Het is precies op dit punt dat de regionale schaal aan betekenis wint. Bovendien dringt zich juist op dit punt een gelijkenis met de religio in vroegere tijd op. Mijn vermoeden is dat het katholieke geloof in zijn bloeiperiode een balans tussen het lokale en globale, tussen vernieuwing en traditie en tussen natuur en economie heeft gearticuleerd. Wie vandaag de dag naar de articulatie van een dergelijk evenwicht zoekt, komt haast vanzelf op het schaalniveau van de regio uit. Het is om die reden dat ik het ontwikkelen van een specifiek Brabantse agenda wenselijk acht. Leiders en politici mogen zich nooit beperken tot het signaleren van feitelijke ontwikkelingen. Ze moeten deze verwerken in een samenhangend verhaal dat enerzijds de Brabantse zaak op een (inter)nationaal niveau positioneert en anderzijds alle in de bevolking aanwezige krachten of ambities mobiliseert. Al te lang hebben wij in Nederland gedacht dat politiek en beheer samenvallen. Dat is volgens mij een misvatting. Men kan de publieke zaak alleen dienen wanneer men eigen waarden of idealen onder woorden brengt. Daartoe moet het bestuur een ‘regionaal verhaal’ ontwikkelen waarbij men de spanningen van lokaal versus globaal, innovatie versus traditie of economie versus ecologie op een hoger niveau overwint. Er moet met andere woorden een vorm van ‘synthese’ komen, die maakt dat de politieke of bestuurlijke agenda méér dan een reeks losse voorstellen is. In het verleden was het vooral de religio die het verhaal over Noord-Brabant van een samenhang wist te voorzien. De telkens herhaalde verwijzingen naar het katholieke geloof in de bijdrage van P.C. de Brouwer getuigen ervan. Een dergelijke synthese lijkt
Bron: CBS statline
638
639
VA N R E L I G I O N A A R R E G I O
vandaag de dag niet langer te werken. Maar dat neemt niet weg dat opnieuw naar een aansprekende articulatie van evenwichten moet worden gezocht. Er zijn aanwijzingen dat het regionale niveau – meer dan het nationale of bovennationale niveau – daartoe gelegenheid biedt. In elk geval vormt het ontwikkelen van een nieuw verhaal over de eigen ‘regio’ een mooie uitdaging voor het provinciebestuur. Deze politiek-bestuurlijke opgave is echter tot mislukken gedoemd wanneer hij louter van buitenaf komt. Hij moet aansluiten op en gebruikmaken van een reeds sluimerende dispositie of identiteit. Daarbij hoeft het niet altijd om een bepaalde inhoud te gaan. Misschien is het ontwikkelen van een eigen vorm of stijl minstens zo interessant. Zelfs als het waar is dat de economische bedrijvigheid, de deelname aan het verenigingsleven, of het streven naar innovatie overal leeft, dan nog zou het kunnen dat Brabant zich door een eigen stijl of habitus van andere landsdelen onderscheidt. Er is in de diepte van het gemoed iets eigens in de Brabander merkbaar, iets wat moeilijk te beschrijven is en zich gemakkelijk voor mythevorming leent, maar desondanks door velen wordt herkend en in elk geval door de Brabanders zelf wordt gevierd. P.C. de Brouwer wees er in zijn bijdrage van zestig jaar geleden ook al op. Hij nam woorden in de mond als ‘stevigheid’ en ‘trouw’, sprak over de ‘eenvoud’ of ‘directheid’ van het gemoed en over de bereidheid om op de eigen ‘intuïtie’ af te gaan. Wij zouden vandaag de dag misschien eerder spreken van een mentaal ‘evenwicht’, een streven naar ‘behoud’ of ‘continuïteit’ en het ‘relativeren’ van spanning en conflict. Het gaat ook om de wil om recht te doen aan het ‘organische’ van ons menselijk bestaan, een bijna taoïstisch vertrouwen op datgene wat dingen en mensen ‘van nature’ doen, en dus ook een afkeer van de praatjesmakers die men in het grootstedelijke leven zo vaak treft. Daarmee bewegen wij ons – het zij direct erkend – buiten het gebied van de harde feiten om naar een domein waar de verbeelding heerst. Dat is geen bezwaar voor mensen die op gisting en beweging inzetten. Er zijn in de geschiedenis namelijk twee manieren waarin het tot beweging komt. Ofwel omdat er enorme problemen zijn en mensen zich gedwongen zien om van plaats, gedrag of opvatting te veranderen. Ofwel omdat mensen zich een betere, mooiere en meer menselijke situatie voorstellen en eigener beweging het initiatief nemen om die situatie te verwerkelijken. Zijn portie dwang en nood heeft Brabant in het verleden wel gehad. Laat zijn toekomst in het teken van eigen initiatieven en verbeelding staan!
640
6 41