Het Engelenbeeld in de lakenhal. In December 1935 werd de Lakenhal verrijkt met een Engelenbeeld, afkomstig uit de oude St. kerk, thans Ned. Herv. Kerk te Noordwijk Binnen. Ofschoon dit beeld in de dagen van den beeldende vleugels en de storm deerlijk is geschonden armen zijn afgebroken en slechts borst en hoofd sublieme schoonzijn over is het fragment van heid, dat we er een korte beschouwing aan wijden. Men weet, dat de kerk te Noordwijk in 1429 offiwerd cieel door Bisschop Sweder tot verheven, en toen natuurlijk werd ingericht. Men weet verder, dat in 1449 een brand uitbrak, die de bekapping en de glasramen verwoestte en ook van binnen veel schade aanrichtte. Door een beschikking van Filips van Bourgondië werden de parochianen echter in staat gesteld, hun heiligdom in grooteren luister te herstellen en zelfs te vergrooten. Het is den brand niet zeker of het engelenbeeld van
ENGELENKOPJE, uit de Ned. Herv. Kerk te Noordwijk-Binr aanwezig in het Museum
door
Lakenhal“.
van her Leidsch Dagblad.
73 of van onmiddelijk daarna dagteekent, doch het is in ieder geval uit de eerste helft der 15de eeuw, vervaardigd door een zuidelijken beeldhouwer. Reeds de omstandigheid, dat Noordwijk op de bizondere bescherming van den kunstzinnigen vorst mocht rekenen en dat Vlaanderen tijdens zijn heerschappij het kunstzinnig centrum van West-Europa was, zou hierop kunnen wijzen. Sterker is evenwel de volgende overweging. Naar de formatie vertoont het kopje sterke overeenkomst engelen met de koppen der zingende en van Jan van Eyck, met diens teekening van de H. van Kanunnik van Barbara, met diens de Poele. We zien daar steeds, hoe het haar door een hoofdband, veelal in het midden versierd met een kruisje, een kroontje of een bloemvorm, boven voorhoofd en kruin strak wordt gehouden, terwijl het langs de slapen in rijke krullen naar beneden golft. Dit is, wanneer het kapsel niet schuil gaat onder voor de een huif of muts, een typische eerste helft der 15de eeuw. kapsel van Deze groote overeenkomst het engelenbeeld vertoont met de genoemde voorbeelden van Jan van Eyck, wijst wel zeer duidelijk op een Zuidelijken meester. En evenals de engelen van Jan van Eyck is het een ideaalkopje, waaraan geen bepaald mode1 ten grondslag ligt. De beeldhouwer schiep naar het ideale beeld van een engel, dat in zijn ziel leefde. Daarvoor had hij geen menschelijke modellen noodig, terwijl
74 anderzijds juist in dien tijd de schilderkunst naturabegon te vertoonen. listische Hoe zeldzaam fraai is de ronding van hals, kin en wangen, de edele spanning van het voorhoofd. En let eens op de uitdrukking van kinderlijke onschuld en tegelijkertijd extatische vroomheid in dit onder de nobele boeiend aangezicht. De welving der wenkbrauwen schijnen over de zondige wereld heen in de verte te kijken. En toch schijnt van dit aangezicht een lieflijkheid af, die verkwikt. Het is niet de straffe, strenge, heiligheid, die vrees en schrik inboezemt, uit den tijd; het is de heiligheid van ambergeurende zoetheid, die ons tegemoet slaat uit Ruusbroeck’s Geestelijke Bruiloft; de heiligheid, die opheft naar de regionen van het licht, de Gothieke beelding der heiligheid. Beschouw het kleine, edelgevormde mondje, dat nabijheid schijnt te proeven de puurheid van en als gereed is, om een goede boodschap te uiten. En boven dat mondje kunnen we ons gemakkelijk een fijn en edel gevormd neusje denken. Het gemis daarvan, doet aan de expressie van het geheel niets af. De plaatsing van het kopje op het ietwat schuin naar voren gewende lichaam werkt mede tot de charme. Er gaat van dit beeld een buitengewone bekoring niet los. Met welk een uit. Het boeit, het laat zorg en liefde heeft die beeldhouwer ook de golven van het haar, den haarband, de plooienval van den mantel en de kraag met het fijne