HET EffóT NODIGE
DOOR UITGAVE Df N I C Ö V A H N J [ H Ï E L E N W.B.-VEPEENIGINö J&urUr.jz+fAMSTERDAM
HET EERST NODIGE GEDACHTEN
OVER
DER TOEKOMSTIGE
DE
GRONDSLAGEN
SAMENLEVING
DOOR
Dr NICO V A N S U C H T E L E N
UITGEGEVEN IN
HET
DOOR
JAAR
DER
DE
WERELDBIBLIOTHEEK-VEREENIGING
BEVRIJDING
VAN NEDERLAND:
MCMXLV
IN O C T O B E R 1665, T I J D E N S D E T W E E D E E N G E L S E oorlog, toen naar het woord van de dichter Jan Vos de Engelsen, ons „het recht van expansie" betwistend „vochten voor zichzelf, wij "voor geheel Euroop"; in die dagen van verbitterde naijver en felle strijd, schreef een zekere Heinrich Oldenburg, secretaris der Londense Royal Society, een brief aan Spinoza, om hem op de hoogte te houden van de wetenschappelijke verrichtingen van dit geleerd genootschap. Oldenburg klaagt in deze brief onder meer over „ d e allerafgrijselijkste oorlog, welke niets dan een Ilias van rampen mede brengt en een einde dreigt te maken aan nagenoeg alle beschaving." Bijkans drie eeuwen later, toen niet eigen, maar anderer expansiezucht ons land i n een nog veel vreeslijker oorlog had betrokken, een strijd waarin wederom de vijand „vocht voor zichzelf" en wederom wij — maar nu met de aarstvijand als wapenbroeder naast ons — „voor heel Euroop", om niet te zeggen „heel de wereld", had een of andere Nederlandse geleerde dezelfde klacht kunnen richten tot een vijandelijke collega. Maar drie eeuwen van verlichting en vooruitgang, die echter tevens de eeuwen waren van de groei der nationale staten en der „nationale gedachte", hebben i n vele landen vele geleerden doen ontaarden van vrije dragers der menselijke kuituur, van heersers i n het universele rijk des geestes, tot slaven der nationale politiek en het valt daarom te betwijfelen of zulk een collega die moderne Oldenburg een antwoord zou hebben gegeven van even edele ironie, even rustige gelatenheid als Spinoza zijn Engelse vriend zond. 3
„ H e t verheugt mij", schreef hij, „dat uw wijsgeren nog leven en zich steeds bewust blijven van de taak welke zij in het gebied waar Zij heersen hebben te vervullen. Wat Zij i n de laatste tijd verricht hebben, hoop ik te vernemen wanneer de oorlogvoerenden van bloed verzadigd zijn en tot rust komen, al is het maar om hun krachten te herstellen. Als de vermaarde spotter (Demokritos) i n deze tijd leefde zou hij zich ongetwijfeld dood lachen. Mijzelf echter geven deze beroeringen geen aansporing tot lachen en evenmin tot klagen, maar veeleer tot bespiegeling en verscherpte waarneming van de menselijke aard. Ik meen nl. dat het mij niet past de Natuur te bespotten en nog veel minder over haar te jammeren. E n de mensen zijn toch immers, evenals alle overige dingen, slechts delen der Natuur en hoe ieder deel der Natuur met het geheel i n overeenstemming is en op welke wijze het met de overige delen samenhangt, weet ik niet. Ik heb bevonden dat het alleen aan dit gemis aan kennis te wijten is dat sommige dingen in de Natuur, welke ik gedeeltelijk en slechts verminkt waarnam en welke dientengevolge allerminst in overeenstemming waren met onze wijsgerige opvattingen, mij vroeger ijdel, chaotisch en ongerijmd voorkwamen. Tegenwoordig echter Iaat ik ieder leven naar zijn eigen zin, of, zo hij dit verkiest, sterven voor wat hij voor goed houdt; mits het mij maar vrij staat te leven voor de waarheid." E n zo denkt misschien ook thans hier of daar een enkel wijsgeer. Maar wie talloze medemensen, gehele volken, jarenlang heeft zien lijden — niet slechts onder gebrek aan voeding en gemis van gewende gemakken, maar meer en dieper nog onder de wurgende benauwenis van geestelijke dwang, onder machteloos gedulde smaad, woordbreuk, rechtsverkrachting, plundering, brandstichting, inundatie, uithongering, mensenroof, slavernij, mishandeling en moord — wie alle gruwelen die domheid, wreedheid en machtswaanzin kunnen verzinnen heeft bijgewoond of aan den lijve ondervonden, loopt gevaar bij de herinnering aan dit alles te worden meegesleurd in een algemene maalstroom van wrok, woede en haat. Wie kan nog „redelijk" mensen en dingen beschouwen? Wie vergeet niet telkens weer dat wij mensen wel moeten lijden en strijden, maar tenslotte niet weten op welke verborgen wijze dit leed en die strijd samenhangen met het einddoel dat niet wij beogen, maar dat noodwendig ligt i n de bestemming van het groot Geheel waarvan individuen, volken en mensheid slechts een klein onderdeel vormen ? Wie zal, gebukt onder zo zwaar leed, persoonlijk of 4
van nabestaanden, niet geneigd zijn de eis om met stoïcijnse onverstoorbaarheid de dingen „groot" en in „universeel verband" te zien, schamper af te wijzen als een huichelachtige frase ? Wie heeft niet bij het vernemen of ondergaan van nieuwe, steeds ongehoorder gruweldaden i n verontwaardiging en woede bloedige wraak gezworen; hoevelen hebben haar niet reeds genomen en betaald met goed en bloed en zelfs hun leven of dat van argeloze gijzelaars? Maar wrok en wraak brengen geen vrede, zij lossen geen problemen op, zij vereffenen geen tegenstrijdige belangen; zij scheppen slechts nieuwe motieven voor strijd en weerwraak. Niet alleen godsdienst en moraal, ook het nuchter verstand moet wraak verwerpen. Het zijn smart en radeloze verbittering die op het ogenblik ons oordeel vertroebelen, maar niettemin is aanvaarding van eigen en anderer leed als uitvloeisel ener onafwendbare omwenteling voor ons thans levenden evenzeer mogelijk als zij het vijftig jaar later zijn zal voor onze kleinkinderen. Het is mogelijk reeds thans al wat er de laatste jaren gebeurd is, niet alleen datgene wat ons verstand „ijdel, chaotisch en ongerijmd" voorkomt, maar ook wat ons gemoed veracht en verdoemt en waartegen alle morele tradities ener menselijke opvoeding en beschaving i n opstand komen, i n het licht dier hoogste Rede te begrijpen; het is mogelijk de wereldramp te beschouwen als een zuiverend onweer dat aan onhoudbare geestelijkatmosferische spanningen een einde maakt. Het schijnt dat op bepaalde momenten der geschiedenis de mensheid op een dood punt is gekomen, waar zij met geweld overheen moet worden gebracht; het schijnt dat alle moraal, alle gezond verstand, alle besef van recht en billijkheid en naastenliefde, kortom alle deugden van een christelijk of humanistisch idealisme bij elkaar, niet bij machte zijn om een noodzakelijke en zelfs algemeen verlangde hervorming tot stand te brengen. Op zulk een tijdstip verbreken alle verborgen driften en begeerten hun morele en maatschappelijke banden en remmen, maken zich onder valse en schijnheilige leuzen en beloften meester van de macht en slaan hun slag, profiterend van de epidemische laksheid, angstvalligheid en besluiteloosheid. Zolang het duurt. E n liggen de valse leugen-goden ten laatste zelf verslagen, zijn hun macht en overmoed gebroken, dan blijkt de noodzakelijke omwenteling i n gang gebracht en is de mogelijkheid geboren haar verder i n goede richting te leiden. Zo was het ook nu. E r vormt zich onloochenbaar een nieuwe wereld, bij wier smartelijke geboorte veel moest worden vernietigd
wat ons dierbaar was — maar misschien alleen uit sleur en gemakzucht dierbaar — en veel zich moest indringen en opdringen wat wij tot dusver bestreden — maar misschien alleen uit gebrek aan inzicht bestreden. In die nieuwe wereld zullen i n iedere natie de individuele burgers weer in samenwerking moeten leven met velen die zij nog kortelings als laf, lauw of onbetrouwbaar vermeden ; in de toekomst zullen de staten weer „vriendschappelijke betrekkingen" moeten onderhouden, ja, i n „goede nabuurschap" moeten leven met hun overweldigers en onderdrukkers van gisteren, zij het dan eerst nadat de gangsters die de leiding hadden onschadelijk werden gemaakt. Maar nog eens: strif voor allen die de misdaden bedreven, géén wraak op misleide en verblinde volgelingen, waarvan velen te goeder trouw, als idealisten-op-hunmanier, als helden-in-hun-soort immers óók „streden voor wat zij voor goed hielden". Want hoevelen i n die strijd ook moesten sterven voor het oude of nieuwe, goed of kwaad, de overblijvenden zullen i n de nieuwe wereld moeten léven. E n moge het dan zijn een samenleven „voor de waarheid" van een schoner ideaal dan de strijd van allen tegen allen. Het is een naïeve gedachte dat men waandenkbeelden zou kunnen bestrijden, laat staan vernietigen, door hun aanhangers te verdelgen of te behandelen volgens een jus talionis, dat, leer om leer, op hen dezelfde methoden toepast die men zoo verfoeilijk, barbaars en onmenselijk vond, toen men er zelf onder leed. M e n kan maatschappelijke psychosen als fascisme en nationaalsocialisme slechts onschadelijk maken door de maatschappij zelve zodanig i n te richten dat de opkomende nieuwe geslachten geen enkele aanleiding vinden om er toe terug te keren. Iedere poging tot opbouw en ordening zou van aanvang af tot mislukking gedoemd zijn als de oprechte wil tot hervatte samenwerking ontbrak. Want eerst i n een werkelijk aanvaard nieuw bestel der dingen kunnen nieuwe ideeën en verhoudingen een vaste, bestendige, kultuurdragende vorm verkrijgen. Reeds i n de eerste maanden na onze militaire ineenstorting bleek het dat de storm der gebeurtenissen, die in hoofd en hart der gehele bevolking alle gevoelens en gedachten ontwrichtte en al het oude scheen te zullen vernietigen, tezelfdertijd bij velen een drang tot vernieuwing en opbouw had gewekt. De vreemde overweldiger was gekomen met het loos gebral zijner „nieuwe orde" en de binnenlandse vijand huilde dapper mee met de wolven. 6
Maar toch waren het niet alleen zijn handlangers, hielelikkers en na-apers, die de mond vol hadden van vernieuwing; overal schenen nieuwe ideeën te gisten, al geleken die vaak verwonderlijk veel op sinds jaar en dag door allerlei revolutionnairen, idealisten of fantasten, verkondigde theorieën, die men vroeger placht te negéren of te bestrijden. De geestelijke atmosfeer leek geladen met drang naar daden en patriottisme — alsof de bezetting van het vaderland menigeen eigenlijk eerst had doen ontdekken, dat hij een vaderland bezit. Een verbitterd satyricus zou i n al wat sindsdien gebeurde, hetzij volgens de geschreven of geschreeuwde leugens van dagblad en radio, hetzij i n werkelijkheid, onuitputtelijke stof kunnen vinden voor hekelschriften of kluchten. H i j zou ons bijvoorbeeld een zeker deel der bevolking kunnen afschilderen als een zoet kleuterklasje, op het schijnheilig-minzame commando van de nieuwe, met hun geestelijke heropvoeding belaste juf, volkse liedjes blatend, van de „koene zwanen die naar Engeland zouden varen" af tot „schrokkerige Gijs, die van de honger niet kon slapen" toe. De verwonderde nazaat had ze dan kunnen zien luisteren, beaat en bete, naar de mythisch-mystificerende sprookjes die juf, gecamoufleerd als Moeder-de-Gans of als de Wolf-in-grootmoeders-bed hun opdiste. Hij had ze daarna twee aan twee, i n dreunende dril-tred, als ferme-jongens-stoere-knapen kunnen zien opmarcheren naar de binnenplaats om daar hun eerste lessen te ontvangen i n nieuwvolkse kazerne-tucht. Hij had de pogingen dier leergierige kleinen kunnen opmerken om, door likken en klikken, een wit voetje bij juf te krijgen en misschien was hem dan opeens duidelijk geworden dat heel die rumoerige dadendrang, al die fikse flinkheid en dat roerend verlangen naar Fröbelschool en kazerne bij de een voortvloeide uit de wens of behoefte om de vreemde overweldiger —• of wel diens inheemse satellieten — i n het gevlij te komen; bij de ander om een openvallend baantje i n te pikken; bij een derde alleen maar om eigen huid te redden en bij de overgrote meerderheid uit een moeilijk te weerstaan ontzag voor overdonderend succes, grote cijfers en nog groter woorden, bluf en propagandaleugens en een in de sociologie maar al te beruchte zucht tot nabootsing en aanleg voor kollektieve suggestie. E n tenslotte had hij de glorieuse metamorphose kunnen bijwonen van de minzame, edelaardige juf tot slavendrijver en beulsknecht. Doch ik wens die satyricus niet aan het woord te laten. Ik 7
geloof niet, ondanks Spinoza, dat de vermaarde spotter, als hij thans leefde, „zich dood zou lachen"; in elk geval meen ik dat het op dit noodlot-zware tijdstip meer past de goeden en moedigen te prijzen, dan de slechten en dwazen te honen. Want dit is zeker: de kern van ons volk bestond niet uit dergelijke kinderachtige Batavenzonen, verdwaasde ras-, stam- of sibbe-maniakken en zelfzuchtige vissers i n troebel water; evenmin als uit fietsendieven, inbrekers, judassen, moffenmeiden, collaborateurs en zwart-handelaars, al gaven de laatste, helaas al te omvangrijke kategorieën, een ontstellend en diep beschamend beeld van zedelijke verwildering onder alle volksgroepen. Ons volk leed en zware offers werden er van gevergd. Maar het droeg zijn leed en het bracht zijn offers over het geheel waardig. Ondanks het onafgebroken werkend gif der oppermachtige, alles beheersende, alles dikterende leugenpers, zonder andere morele steun dan de illegale blaadjes en de Londense radio, handhaafde het onaantastbaar en ongeschokt zijn trouw aan waarheidsliefde en vrijheidszin, zijn ingeboren minachting voor serviliteit en ogendienarij, zijn hartgrondige en onverholen afkeer van wie met de vijand heulde. Het toonde zijn innerlijke goedheid door zijn spontaan meevoelen en daadwerkelijk meelijden met onze rampzalige Joodse volksgenoten, met zulk een sinds Nebucadnezar's tijden nog nimmer overtroffen wreedheid ontrecht, mishandeld en uitgemoord. Door zijn stil, en waar het kon openlijk verzet, zijn massale verontwaardiging en verachting, zijn door geen bedreiging, gevangenis, tuchtkamp of doodstraf te fnuiken veerkracht, zijn ondanks dagelijkse druk, vernedering en terging niet te doven humor. Kortom door al die eigenschappen van geest en gemoed die een kuituur van eeuwen als edelst erfdeel in zijn hart heeft vastgelegd; door die vrije, ontembare volksaard welke het i n de loop der geschiedenis tot dusver alle rampspoeden deed te boven komen. E n daarom geloof ik ook, alle aanvankelijke schijn ten spijt, dat bij het grootste deel der om opbouw en vernieuwing roependen inderdaad gedachten en verlangens werden wakker geschud, die zich na de bevrijding tot een nieuw levensinzicht en een nieuwe levensaanvaarding kunnen ontwikkelen. Het is vaker gebeurd in de wereldgeschiedenis, dat een plotselinge schok of katastrophe lang verborgen krachten i n werking zette en het menselijk scheppingsvermogen voerde op schijnbaar volslagen nieuwe banen. Eenheid, samenwerking, opbouw waren i n de eerste maanden 8
der bezetting de leuzen van de dag; er moest een nieuwe, sterke, eendrachtige natie verrijzen uit de puinhopen van deze ramp. Wel waren er, althans i n het begin, nog gelaten christenzielen die meenden, dat er helemaal niets op te bouwen viel — alsof Christus' huis niet het geringste oorlogsmolest had geleden —• er waren nog méér voorzichtige kat-uit-de-boom-kijkers die, liever dan de zware pakken die het lot hun voor de voeten wierp te grijpen, er werkeloos bij bleven neerzitten, in de vage hoop dat beter tijden ze wel weer zouden wegblazen en de storm van het ogenblik hun knusse oude principes, dogma's en instituten zolang wel met rust zouden laten, als zijzelf zich maar koest hielden. Maar voor allen wier denken niet was verlamd en versuft was het duidelijk dat deze orkaan, deze typhoon van verschrikking en ellende, geen stormpje was i n een glas water, geen kabbeling die weer tot de oude rimpelloze stilte kon vereffenen; dat, hoe de oorlog ook mocht aflopen, herstel van het oude onaanvaardbaar was. Maar hoe aan dit besef en verlangen vorm te geven? M e n kon toch nauwelijks zijn gezindheid tonen en zeker niet tot uiting brengen. W e l scheen het een ogenblik dat de overweldiger, tot het spijtig inzicht gekomen dat zijn „bloedverbonden" handlangers door nagenoeg de gehele bevolking ten diepste werden veracht en verfoeid, bereid was mede te werken tot het scheppen van een staatsbestel dat op onze eigen volksaard en onze eigen volkstradities zou berusten; voor velen die nog niet ontdekt hadden, dat in het Duits der nazi's „erewoord" en „ b e lofte" synoniemen zijn van meineed en valstrik, leek het zelfs een ogenblik dat hij met edelmoedige onpartijdigheid de grootse concentratiepoging der „Nederlandse U n i e " wilde gadeslaan. Het bleek wel anders; maar wat de Unie, gekortwiekt, belemmerd en gebonden op alle manieren, tot stand bracht is zeker te waarderen. Hoe men ook over haar programma moge denken, zij hergaf ontegenzeggelijk, en op het juiste moment, aan duizenden en tienduizenden moed, vertrouwen en zelfbewustheid. E n dat óndanks de onbelemmerde propaganda der tegenpartij, die het Nederlandse volk onafgebroken in krant of pamflet trachtte wijs te maken dat het, achterlijk en lamlendig, uit zichzelf toch niets vermocht en zich daarom met „Kadavergehorsam" behoorde over te geven aan de geniale leiding van de Germaanse grote broer. Tot de beweging de onderdrukker te gevaarlijk werd en mét de Urne tevens de laatste schijn van vrije meningsuiting werd opgeheven. E n sindsdien waren een vrij Nederland en een eigen volksbestaan slechts gevaarlijke woorden 9
in gefluisterde gesprekken en bleek men van dag tot dag ernstiger te moeten duchten dat de komende „vernieuwing" zou bestaan i n plompe vernieling van al het oude, het neerslaan van alle eerlijke kritiek en een verwaten toepassing van het recht van de sterkste; men begreep dat de gehoopte eendracht zich slechts zou openbaren in het gezamenlijk dragen van eenzelfde slavernij en het eigen volkskarakter in een gedweeë navolging van ons vreemde en antipathieke denkbeelden en instellingen. Des te meer reden om over de toekomst van ons vaderland althans te dénken en i n zichzelf die neiging tot gezonde wederopbouw en doelmatige heroriëntering van begrippen en doelstellingen tot helder bewustzijn te brengen, die na de bevrijding het gehele volk zal moeten bezielen. Het komt mij voor dat er slechts één weg tot zulk een heroriëntering leidt: die van vrijwillig en welgezind overleg, waarbij het belang der natie het enige leidende beginsel is. De weg van vrijmoedige erkenning van begane fouten of laks gedulde gebreken in het verleden, verwerping van gedachteloos gekoesterde vooroordelen, verscherping van zelfkritiek, afwijzing van alle fanatisme, uitschakeling bovenal van het godsdienstig en politiek gekrakeel dat zolang, door overdrijving en verkeerde toepassing van juist van een onzer grootste nationale deugden: vrijheid van denken, een vloek onzer samenleving is geweest. Alleen door zulk een onbevangen geestelijke instelling kunnen wij geraken tot een redelijke synthese van de talloze antithesen die ons ingewikkelde, al te ingewikkelde maatschappelijke leven beheersten en onder welker eenzijdige suggestie de thans wakker geschrokken geesten generaties lang rustig -T- en soms ook heel ónrustig — sluimerden. Die fatale antithesen, die niet als elkander aanvullende onderscheidingen maar als volstrekte tegenstellingen werden beschouwd, met het gevolg dat lieden die het i n wezen eens waren elkaar niettemin voortdurend dwars zaten, tegenwerkten en doodverfden als verraders der goede zaak, hun zaak. Daar zijn: Nationalisme en Internationalisme; Individualisme en Gemeenschapszin; Intuïtieve levensdrift en Rationalisme; Demokratie en Autokratie; Vrijheid en Gezag; Recht en Macht; Arbeid en Kapitaal enz. enz. Het wordt tijd dat deze i n de loop der laatste eeuwen bezonken en tot troebele vormen vastgeklonterde ideeën zich opnieuw oplossen en evenwichtig vermengen om helderder te kunnen kristalliseren. Het wordt tijd dat van elk hunner de zuivere waarde worde bepaald, dat zij elk voor 10
zich in hun naakte waarheid worden aanschouwd, ontdaan van de vooroordelen waarmee fanatieke eenzijdigheid, pedanterie, domheid, wrok of haat ze hebben bekleed. E n men zal bij alle problemen die bij het scheppen der werkelijke nieuwe orde om oplossing vragen, vooral de leer moeten scheiden van de belijders, van de methoden waarop zij worden gepropageerd en van de misdaden of vergissingen in haar naam bedreven. Want iedere idee, ook de op zichzelf schone en verhevene, is een vergaarbak van duizend duistere driften, en de geest-drift, die geldt voor de hoogste menselijke aandoening, is in werkelijkheid maar al te vaak het blinde werktuig van de laagste handelingen. E r is geen doel zo gemeen en verwerpelijk of er zijn misleide idealisten die er voor strijden en bij die strijd alle middelen geheiligd achten en er is geen leer zo hoog en verheven of de laaghartigste schurken weten haar door hun praktijken verachtelijk te maken. Daarom zal men onbevooroordeeld moeten onderzoeken welk redelijk recht van bestaan de ideeën hebben die het fascisme en het nationaal-socialisme heetten te bezielen en wat zij waard blijken wanneer de oorzaken van hun ontstaan: minderwaardigheidsgevoel, wrok, nijd en machtsbegeerte, eenmaal zijn opgeheven en de middelen waarmee zij zich trachtten te handhaven: leugen-propaganda, systematische volksmisleiding en bruut geweld, weder algemeen als mensonwaardig worden beschouwd en verworpen. Het waren ten slotte niet de ekonomische en sociale dogma's van fascisme en nationaalsocialisme waaronder de wereld het diepste leed, maar bovenal het barbaarse militaire despotisme waarvan zij zich bedienden of, misschien nog juister, dat zich van hén bediende. Het gemeenschapsideaal dat het nationaal-socialisme predikt en pretendeert te hebben uitgevonden is zo oud a l s . . . de gemeenschap, dat wil zeggen als de eerste groep oermensen die over de aarde zwierf, en het individualisme, dat volgens de gemeeschaps-maniak moet worden uitgeroeid, is even onsterfelijk als het genie van de eerste grotschilder, als de „persoonlijkheid" van iedere denker, uitvinder, man-van-karakter en helaas ook als de eigenwaan en zelfverheffing van iedere krachtpatser die zichzelf opwerpt als heerser over velen. Beide bestonden te allen tijde naast elkaar en i n onderlinge wisselwerking. Ontegenzeggelijk heeft het individualisme i n de laatste eeuwen en i n bepaalde opzichten een ongewenst grote invloed gekregen en op menig gebied van maatschappelijk leven heerst daardoor een ondoordachte zelfzucht die de gemeenschapsbelangen schromelijk verwaarloost. Maar praktische sociale maatregelen zullen het juiste evenwicht tussen individu11
afisme en gemeenschapsbelang weten te scheppen en handhaven. Eerder en beter dan een „terugkeer tot de middeleeuwen" of dan het „nieuwe geloof" of de „nieuwe godsdienst" of de „nieuwe mythe" waarom sommige idealisten roepen ter vervanging van een „overleefde kerk". Het eerstnodige voor de mensheid is niet een „wedergeboren geest", verslaafd aan een schijnbaar nieuwe theorie of dogma, maar klare bezinning, praktisch inzicht i n haar werkelijk bestaande, onmiddellijke levensbehoeften en de oprechte w i l om dat praktische ideaal door de doelmatigste samenwerking van alle maatschappelijke kringen en krachten te verwezenlijken. Het eerst hoodige is de grondlegging ener waarlijk socialistische maatschappij. Want de geest der mensheid is eeuwig en wanneer hij eerst maar de doelmatige voorwaarden voor haar materiële verschijningsvorm, voor een gezonde maatschappij, heeft geschapen, zal hij ook spontaan, uit eigen innerlijke kracht, zichzelf herstellen tot gezond, waarlijk geestelijk leven. Bij de herwaardering onzer maatschappelijke grondbeginselen nu zij het enige kriterium: i n hoever zijn de bedoelde antithetische of polaire waarden vóórwaarden tot een menswaardig bestaan, dat wil zeggen het bestaan ener vrije gemeenschap van zelfstandige persoonlijkheden. W i l men tot levenskrachtige daden komen, dan bevrijde men zich eerst radikaal van de suggestie van dode begrippen, van verstarde woorden en denkbeelden. M e n vrage dan niet of deze of gene maatregel demokratisch of autoritair is, maar alleen: is zij doelmatig en rechtvaardig? Wat is i n al onze het maatschappelijke leven beheersende begrippen het werkelijk doelmatige en rechtvaardige dat hun toepassing wettigt en dat wij daarom in hun synthese wensen te behouden? Ziehier het kernprobleem dat onze intuïtieve levensdrift in haar natuurlijke zucht tot zelfbehoud zich stelt, nu zij door de storm uit haar koers werd geslagen en dat ons nuchter rationalisme zal hebben op te lossen, wil zij weer i n veiliger vaarwater komen. Daartoe behoeft men niet karakterloos te schipperen en laveren. M e n behoeft slechts het wezenlijke van het onwezenlijke te onderscheiden, het fundamentele van het bijkomstige, en dat is nimmer onmogelijk voor wie niet is vastgeroest i n woorden. De noodlottigste misverstanden van deze tijd vinden voor geen gering deel hun verklaring i n letterlijk mis-verstaan, van al of niet opzettelijk woordgegoochel en zinverdraaiïng. Zekere fanatici van de „gemeenschapszin" verguizen en verdoemen de begrippen „demokratie" en „communisme". E n toch drukken juist deze beide woorden het duidelijkst het diepste wezen uit van 12
waarachtige gemeenschapszin. Aan de andere kant denkt menig demokraat bij het woord „autoritair" alleen maar aan het bazig gebaar, de bulderende stem en de dwaze dreigementen van een geestelijk minderwaardige, met de vuist op tafel slaande „leider" en aan zijn stompzinnig „omdat ik het w i l " . Maar toch zal een góed demokraat nooit de noodzakelijkheid ontkennen van krachtig en dwingend gezag en stipte orde en discipline, zodra het de verwezenlijking geldt van grote en gewichtige gemeenschapsdoelen. Zulk een demokraat zal dan ook inzien dat onder bepaalde omstandigheden zelfs een autokratisch bewind de wezenlijk demokratische kenmerken van samenleving, te weten geestelijke vrijheid, gelijkheid voor de wet, gelijke rechten en kansen op het vervullen van maatschappelijke funkties en recht op arbeid, zeer wel kan handhaven: ja zelfs, voor zover zij slechts onvolledig of. Zoals het recht op arbeid, eigenlijk nog i n het geheel niet bestonden, tot verdere ontwikkeling brengen. De demokraat die ruiterlijk erkent dat de „burgerlijke vrijheid" waarop zoowel communisten als nationaal-socialisten zulk een felle kritiek oefenden, onder het oude regiem was verworden tot niet veel meer dan de vrijheid om elkaar de nek om te draaien— een karikatuur van het ideaal der Franse revolutie en der liberale bourgeoisie — en dat de burgerlijke demokratie in de praktijk ook niet veel verschilde van een openlijke of verkapte overheersing door geldmacht of politieke kliek; de demokraat die dit erkent kan de autokraat die niet alleen maar de baas w i l spelen, maar werkelijk zijn volk wil dienen, de hand tot vruchtbare samenwerking reiken. Want niet de wil van één autokraat, tyran of diktator, niet de w i l van enkele aristo's, ook niet Rousseau's Volonté générale des volks, is het alleenzaligmakende beginsel waarvan het welzijn der maatschappij afhangt. De demokratie had ongetwijfeld vele tekortkomingen, gebreken en misbruiken, zij stond op de keper beschouwd onder verkapte kapitalistische . . . diktatuur. De opkomst van fascisme en nationaal-socialisme was niet anders dan de welverdiende straf voor haar zonden. Want hoe uit een halfslachtige, slecht geleide demokratie noodzakelijk de dwingelandij van achtereenvolgens de veel-belovende volkstribuun, de sterke diktator, de fanatieke redder-en-verlosser en de brute tyran moet voortkomen — zodat ten laatste het volk „uit de rook van een dienen i n al te grote vrijheid raakt i n het vuur van slavernij onder despoten", zelf de ergste slaven hunner driften en waandenkbeelden — heeft Plato reeds meer dan drie-en-twintig eeuwen geleden waargenomen bij de demokratieën der Griekse 13
steden. Maar alle misbruiken die de demokratie door haar bestrijders in de schoenen werden geschoven, met name een plutokratische overheersing der politiek en een corrupte bureaukratie, hebben in dezelfde of nog veel sterker mate onder alle andere politieke stelsels bestaan. Onder alle staats- en regeeringsvormen zijn dezelfde wantoestanden mogelijk en dus ook in de loop der historie voorgekomen. Bij allen echter kunnen zij beperkt of vermeden worden door doeltreffende, zichzelf regulerende machtsverhoudingen der gezagsorganen. Een andere antithese: Moeten werknemers en werkgevers afstand doen van het zogenaamd demokratisch recht van vrije vereniging ten behoeve van een al-omvattende corporatieve ordening van het bedrijfsleven? M e n zal het voor en tegen objektief moeten bestuderen, het best proef-ondervindelijk. Maar stellig zal men de idee van het corporativisme niet mogen verwerpen alleen op grond van de verstarrende kastenvorming, waardoor de plaatselijk beperkte middeleeuwse gilden te gronde gingen, of uit vrees dat wat de vrije vakbonden i n hun zware klassenstrijd moeizaam veroverden i n de corporaties weer zou verloren gaan. Alsof niet iedere strijd, ook de klassenstrijd, hoe noodzakelijk hij ook eens moge zijn geweest, kan eindigen i n vreedzaam overlegl De gedwongen gildevorming van de overweldiger, die geen ander doel had dan het vrije initiatief der werkers te breken en ze tot karakterloze staatsslaven te degraderen, oogstte terecht verzet, omdat zij de corporatie misbruikte als een nieuwe bescherming van het oude kapitalisme; maar er is een even al-omvattend corporativisme, een werkelijk demokratische organisatie van bedrijfschappen denkbaar die zeker nuttiger, doeltreffender en heilzamer voor de ontwikkeling van ambacht en industrie., landbouw en handel, kunsten en vrije beroepen kan zijn, dan de chaotische versnippering der duizende machteloze en vaak elkaar nog belemmerende bonden en verenigingen van vóór de oorlog. E r is een socialistische staatsbemoeiing denkbaar die niet betekent 't fnuiken van alle particuliere energie door starre politiemaatregelen, doch die alleen maar haar misbruik voorkomt, dat wil zeggen die het partikulier monopolie, de macht van de sterkste, het bedriegelijke beentje-lichten, de uitbuiting van plaatselijke noodtoestanden en al dergelijke praktijken bestrijdt en onmogelijk maakt. In de nieuwe Nederlandse natie nu zij de maatschappelijke ordening socialistisch, dat is de onafwijsbare eis van het waarlijk levende deel des volks. Doch dit socialisme worde'niet gegrondvest op een klassen- of groepen-strijd, maar op kameraadschap en 14
samenwerking, die noodwendig moeten voortvloeien uit een recht, vaardige sociale wetgeving, niet van boven-af door een eigenmachtig gezag met geweld en dwang opgelegd, maar door de harmonische behoeften der gehele volksgemeenschap geëist en daarom door die gehele gemeenschap ook als vanzelfsprekend aanvaard. In die socialistische Nederlandse natie zij het gezag, zowel van staats- als van particuliere bestuurs-organen sterk en zó autoritair dat op ieder gebied doortastend handelen is gewaarborgd, maar tevens ZÓ demokratisch dat die gezags-organen nimmer kunnen vervallen tot de grenzeloze corruptie die steeds ieder absolutisme heeft gekenmerkt. E r zij orde en tucht, maar geen slavernij; gehoorzaamheid, geen kruiperigheid; eerbied, geen ogendienarij, oprechte kritiek, geen laffe napraterij. Een derde schijnbare tegenstelling: Nationalisme en Internatiolisme! Moet men het eerste wantrouwen, alleen omdat bepaalde groepen het woord misbruikten als camouflage voor een ziekelijk chauvinisme en een biologisch volkomen onhoudbare verheerlijking van eigen ras en bloed, die, theoretisch infantiel, i n de praktijk ontaardde tot zo ongeëvenaarde krankzinnige misdadigheid? Of moet men bijgeval het Internationalisme dat zich in deze eeuw begon baan te breken, veroordeelen omdat sommige kortzichtigen met die term slechts de ondergrondse macht van het wereldkapitalisme, van de boeman „plutokratie" plegen aan te duiden, of omdat anderen, niet minder kortzichtig, het daarentegen juist bezigen als verzamelnaam voor de felste, meest revolutionnaire bestrijders dier zelfde geldmacht? Voor hem die de beide woorden inderdaad begrijpt is het duidelijk dat beide zaken slechts zin krijgen i n hun synthese. E n ook dat géén volk meer dan het Nederlandse is aangewezen om zulk een synthese te verwerkelijken. Geen volk toch heeft ooit guller open gestaan voor internationale invloeden; maar ondanks al wat het i n zich opnam van kunst of wetenschap, van taal of levenswijze zijner naburen, heeft het zijn eigen zelfstandige kuituur geschapen en waar het ook internationaal optrad, deed het dit op typisch Nederlands-nationale wijze. Soortgelijke overwegingen gelden voor alle hierboven aangestipte antithetische begrippen. Maar nog eens: het is thans geen tijd om over woorden te vallen. M e n zie de dwingende feiten en eisen van het werkelijke leven onder het oog en vrage zich af: wat is daaraan te doen, wat is daarvan te maken? E n neme dan onbevangen en onbeschroomd de proef met alle maatregelen die i n de 15
gegeven omstandigheden doelmatig lijken, zonder vrees voor tijdelijke vergissingen en zonder zich er om te bekommeren onder welke oude of nieuwe theorieën men ze „wetenschappelijk" zou moeten rangschikken of onder welk woord-etiket men ze zou moeten propageren. Zulk experimenteren is geen onverantwoordelijke roekeloosheid; feitelijk is er te allen tijde, met name op het gebied der voedselvoorziening en der bevolkingsdichtheid geëxperimenteerd, en vaak genoeg in het wilde weg. gWelke nieuwe maatregelen, welke wijzigingen i n onze bestaande staatsorganisatie en wetten allereerst nodig zouden zijn om ons land te herscheppen tot een werkelijk Nederlandse, demokratische en socialistische staat, büjve hier onbesproken; het is de taak der herstelde regering om, op grond van de onmiskenbare gezindheid die i n de jaren der verschrikking in het ganse volk is ontwaakt en i n de illegale pers kenbaar werd gemaakt, het nieuwe staatsbestel op te bouwen. Maar hetzij men de praerogatieven der kroon, de ministeriële verantwoordelijkheid, de funktie van de Raad van State al of niet wijzigt; hetzij men de Eerste Kamer afschaft dan wel vervangt door een lichaam van uitsluitend adviserende bevoegdheid; hetzij men het evenredig kiesrecht laat varen voor enig ander stelsel; bij alle maatregelen houde men vóór alles i n het oog dat niet slechts een sterk gezag, maar ook, en dat bovenal, het welzijn van het gehele volk hoofddoel moet zijn van ons toekomstig staatsbestuur. Dat ook de staatsinrichting van Indonesië en de andere overzeese gewesten ingrijpende veranderingen zal moeten ondergaan ter verkrijging of voorbereiding van zelfbestuur spreekt vanzelf. E n overigens vergete men niet dat uiterlijke vormen en organen van staatsbestuur tenslotte van secundair belang zijn, van minder belang althans dan de sociale wetten en instellingen die het i n het leven zal moeten roepen om een gezonde opbouw van het geestelijke en ekonomische leven te kunnen waarborgen. Ik denk aan de doeltreffende ordening der produktie en de tot dusver steeds schromelijk verwaarloosde distributie daarvan; aan een volstrekte prijsbeheersing ter voorkoming van inflatie; aan eenheidsorganisatie van bedrijfsleiders en arbeiders in bedrijfsschappen en daaruit opgebouwde vakbonden, buiten iedere invloed van godsdienst, ras of politiek; aan een volstrekte uitsluiting der werkloosheid; en aan een werkelijk effektieve volksopvoeding door een fundamentele reorganisatie van pers- en radio-wezen; een welbewust geleide opvoeding, die het volk doordringe van gemeen16
schapszin; niet door domme dril en het instampen van politieke propaganda-leugens, maar door objektieve voorlichting, die het inzicht schenkt in het maatschappelijk leven, zijn instellingen en hun onderling verband. Tenslotte is een reorganistaie der jeugdbeweging noodzakelijk. E n deze zal principieel van de jeugd-zelt moeten uitgaan; de jeugd, nationaal en internationaal verenigd, zal de richtlijnen moeten aanwijzen. De jonge kinderen, veelal bandeloos en half verwilderd, opgegroeid met de dagelijkse voorbeelden van ruwheid, leugenachtigheid en roofzucht voor ogen, behoeven zeer zeker een her-opvoeding in strenge tucht. Maar het Zijn niet in de eerste plaats „ouders en opvoeders", wier paedagogie tot dusver zo jammerlijk te kort schoot, die hen naar ware volksbeschaving moeten leiden. De rijpere jeugd zal zelf die taak op zich moeten nemen; zij heeft genoeg geleden en met minder gestreden in deze wereldworsteling van waan en waarheid om medezeggingschap te mogen eisen in zake de grondbeginselen der opvoeding van de maatschappelijke mens. Zij heeft bovendien een zelfbewustzijn, een moed en een doorzettingsvermogen betoond die vertrouwen schenken i n haar bekwaamheid. Maar bij het denken over het nieuwe Nederland dringt zich onmiddellijk de vraag op: kan de opbouw van ons land worden ter hand genomen buiten het verband met een hervorming van geheel Europa, ja van geheel de wereld? Het antwoord kan dunkt mij niet anders luiden dan: ter hand genomen zeker, naar wens voltooid even zeker niet. De constellatie van zowel ons staatswezen als ons ekonomisch leven zal, evenals die der overige Europese en zelfs buiten-Europese staten, zich noodzakelijk moeten voegen in een of andere vorm van samenwerking. Een sterk, gezond en welvarend Nederland is slechts mogelijk i n een eendrachtig Europa, in een vreedzame wereld. Reeds tijdens de vorige wereldoorlog werd op de noodzakelijkheid van een Europese volkerengemeenschap gewezen door het door mij opgerichte „Comité de Europese Statenbond" welks beginselverklaring luidde: „dat de verhoudingen der beschaafde staten onderling door • dezelfde normen van zedelijkheid en recht beheerst behoren te worden als het maatschappelijk leven der naties afzonderlijk, en 17
dat i n het bijzonder voor het tegenwoordige Europa de aaneensluiting tot een statenbond of bondstaat, op grondslag van gelijkberechtigdheid en inwendige zelfstandigheid der samenstellende naties wenselijk i s " ) . l
De aktie van dit comité vond weliswaar weerklank bij het intellekt der gehele wereld, doch drong niet zó algemeen door tot de massa's der bevolking dat de vrede-sluitende regeringen er rekening mee behoefden te houden. Zij brachten het niet verder dan de stichting van een wel schijnbaar uitgebreider maar ook vager Volkenbond, op papier, zonder sankties en dus machteloos. N a de oorlog werd de propaganda voor het denkbeeld van een werkelijke statenbond voortgezet door andere lichamen, ook toen echter zonder tot een eigenlijke volksbeweging te leiden. Gedurende de laatste jaren voor het uitbreken van de tegenwoordige oorlog leek het of de vooruitzichten voor de verwezenlijking der statenbondsgedachte er niet op waren verbeterd. Het had de schijn of overal in Europa consolidatie van de gesloten nationale staten het enige doel was. Maar toch is het niet te loochenen dat ondanks, of in diepste grond misschien juist dank zij die krachtiger „nationale gedachte", het verlangen naar een hechter, betrouwbaarder internationale band sterker en algemener is geworden. M e n begon meer en meer te beseffen dat zelfs de meest autarkische natie zonder zulk een band op de duur niet zou kunnen bestaan. Bovendien was er i n de laatste kwart-eeuw een duidelijke kentering gekomen i n veler politieke en ekonomische opvattingen; begrippen die voor onveranderlijke, onaantastbare „wetten" golden, werden erkend in hun betrekkelijkheid; de wereld werd rijp voor het inzicht dat veel maatschappelijke ellende door de mensen zelf wordt veroorzaakt en dus door menselijk vernuft en menselijke wil kan worden opgeheven, omdat de meeste faktoren die de maatschappij-als-ekonomische-eenheid beheersen, niet voortvloeien uit eeuwige of natuurlijke oorzaken, maar uit tijdelijke, veranderlijke, voor menselijke wijziging vatbare omstandigheden. De twee belangrijkste dezer tijdelijke faktoren nu zijn: het ) Deze beginselen werden verder uitgewerkt in een geschrift van Prof. D r . G . Heymans: „Aan de burgers der oorlogvoerende staten" en twee brochures van mijn eigen hand: „ H e t enig redmiddel, een Europese statenbond" en „Europa eendrachtig", welke op ruime schaal en in verscheidene talen werden verspreid. l
18
dogma der onaantastbaarheid van de staats-souvereiniteit als grondslag van het politieke leven en het dogma der onontbeerlijkheid van „vrije" partikuliere voortbrenging en verdeling i n de volkshuishouding. Het eerste, i n de buitenlandse politiek dienend tot mom voor een volstrekt staats-egoïsme en een brute agressie tegenover zwakkere staten, moest noodwendig leiden tot steeds gevaarlijker spanningen en verbitterder botsingen, het tweede tot ondoelmatige voortbrenging en onrechtvaardige verdeling der goederen. Beide tezamen, gesteund door tal van complicerende invloeden van ideologische aard, veroorzaakten of versterkten automatisch die machtsbegeerte, hebzucht en geweldsverheerlijking, met alle overige daarmede verband houdende ondeugden die allengs de bovenhand kregen, zowel i n het partikuliere leven als i n de internationale politiek. Het heeft daarom ook geen zin bepaalde staten voor die algemene chaotische, maar wereldhistorisch gegroeide toestand aansprakelijk te stellen. Niet het imperialisme van dit of dat volk, niet de schraapzucht van deze of gene geldkliek of groep van industriëlen, niet de heerszucht of bezetenheid van welke geweldenaar ook, waren de alléén schuldige oorzaken van de oorlog. N u zomin als ooit vroeger. Maar individuen, groepen, partijen, volken en regeringen tezamen waren — en grotendeels zonder het zelf te beseffen — op duizenderlei wijze medeschuldig aan het moreel verval en de ekonomische ellende van deze tijd, die noodzakelijk op oorlog moesten uitlopen. E n blijkbaar voelde men dit allerwegen zó smartelijk, dat het millioenen bracht van kwellend zelfverwijt tot oprecht verlangen naar zuivering van althans het eigen leven. Een vrij man voelt zich terecht min of meer medeplichtig aan alle kwaad dat hij zonder verzet heeft geduld. De innerlijke waarde van zulk een persoonlijke gezindheid moet ten volle worden erkend, maar evenzeer is het duidelijk dat een individuele zelfbezinning en loutering slechts dan vrucht kunnen dragen voor de gemeenschap, wanneer zij tenslotte tot uiting komen i n een gemeenschappelijk streven naar een radikale hervorming van staat en maatschappij, van politiek en ekonomie, waarbij allereerst en voorgoed wordt gebroken met beide bovengenoemde dogma's. Een dozijn rechtsfilosofen mogen zich vruchteloos het hoofd breken over de juiste definitie van de „rechtsstaat", maar ieder mens met gezond verstand en zuiver gevoel kan begrijpen en erkennen dat staatsgezag en staatsgeweld alleen zin hebben wanneer hun autoriteit beperkt wordt door de normen der menselijke moraal 19
en wanneer zij worden uitgeoefend in het waarachtig belang en ter bescherming van het volk zelf als rechtsgemeenschap van vrije burgers. Terwijl anderzijds de individuele vrijheid van de staatsburger alleen gerechtvaardigd is wanneer zij ten volle rekening houdt met het welzijn van het organisme der gemeenschap. De nieuwe wereld-orde om welke de geteisterde volken reeds vóór de oorlog en dringender nog gedurende de oorlog riepen — en die daarom béide strijdende partijen hun om het hardst en i n bijna gelijkluidende ernstige en plechtige verzekeringen beloofden — deze nieuwe orde moet dan ook niet berusten op de tégenstelling individu en gemeenschap, vrijheid en staats-ahnacht, maar op hun redelijke synthese. Het was een óvergekultiveerd individualisme dat sinds de opkomst van het kapitalisme leidde tot die politieke partijversnippering en dat morele en religieuse sectarisme, die de gemeenschapszin der massa inderdaad verzwakten. Maar aan de andere kant schept het fanatisme dat de individu als waardeloos wegcijfert, tenslotte een onwezenlijk machinale massamens, in wie de hoogste geestelijke en morele vermogens — voor de bloei der gemeenschap juist van het grootste gewicht — onmogelijk tot hun volle recht kunnen komen, een marionetten-wereld, in beweging gebracht en gehouden door gril of waan van zogenaamde leiders, dat w i l zeggen v a n . . . . individualisten in eenzijdigste en gevaarlijkste vorm, zoals de geschiedenis van iedere tyrannie en van elk absolutisme ten duidelijkste heeft bewezen. Een gezonde staat en een gezond volk vereisen een harmonisch evenwicht van individuele en gemeenschapsrechten en -plichten, een evenwicht dat overigens voor ieder volk verschillen zal en bepaald wordt door de historische ontwikkeling zijner kuituur. E n dit nationale evenwicht van iedere volksgemeenschap zal op zijn beurt weer moeten passen in een internationale ordening, w i l het geheel der menselijke gemeenschap bestendig zijn. In de laatste eeuwen nu zijn het onderling verkeer der staten en de onderlinge afhankelijkheid der volken zodanig toegenomen dat terwille van de hieruit voortvloeiende wederzijdse belangen talloze internationale regelingen onontbeerlijk zijn geworden en de verschillende naties practisch te beschouwen zijn als de individuen ener hen allen omsluitende internationale gemeenschap die bezig is zich te vormen en die, om zich doeltreffend te kunnen consolideren, niets anders meer behoeft dan een volledige internationale wetgeving, een algemeen aanvaarde jurisdiktie en een sterk internationaal machtsorgaan dat beide handhaaft. Dat deze staatkundige internationale 20
ordening, sinds eeuwen voorbereid door de grootste denkers — en de Nederlandse nationalist kan hier met gerechtvaardigde trots wijzen op menig wereldvermaard landgenoot — i n deze tijd mogelijk is geworden, wordt door niemand ontkend die zich ernstig i n het probleem heeft verdiept. Slechts het ontbreken van de derde faktor, een internationale politie-macht, of juister: het bestaan van een oppermachtig imperialisme, dat zich er niet aan zou wensen te onderwerpen, deed de pogingen van de Volkenbond tot dusver mislukken. Hier is dus een synthese van Recht en Macht nodig die, zij moge eenzijdige en fanatieke aanhangers van bepaalde machts-theorieën moeilijk vallen en door een Machiavellistische diplomatie worden tegengewerkt, toch geenszins illusionair is. Maar niet alleen staatkundig en juridisch is een internationale ordening noodzakelijk; het welbegrepen eigenbelang der naties eist in gelijke mate op ekonomisch gebied een planmatige wereldhuishouding. Een internationale regeling van produktie en verdeling der ekonomische goederen bestaat op het ogenblik niet of slechts uiterst onvolkomen; zij kón echter ook niet bestaan zolang er niet genoeg werd voortgebracht om in de redelijke behoeften van alle mensen te kunnen voorzien. Thans echter zijn de produktie-mogelijkheden zodanig toegenomen — zelfs tot schijnbare overproduktie toe — dat werkloosheid enerzijds en gebrek aan goederen anderzijds niet langer gevolgen zijn van technische onvolmaaktheid van het produktieproces zelf, maar alleen van zijn te grote gebondenheid aan overleefde ekonomische dogma's en daarop berustende maatschappelijke en staatkundige tradities en instellingen, die tevens een doelmatige en rechtvaardige «erdeling belemmeren, ja onmogelijk maken. Want wel liggen in het woord ekonomie (huishouding) de begrippen „doelmatige leiding" en „zuinig beheer" besloten, maar de ekonomische praktijk kwam niettemin neer op de meest ondoelmatige en roekeloze verspilling, niet alleen van goederen, maar bovenal van menselijke arbeidskracht, menselijk leven, menselijk geluk. E n de vloek der theoretische ekonomie was tot dusver dat haar spitsvondige geleerdheid werd verkwist aan problemen die slechts voortvloeien uit de sociale tekortkomingen en morele gebreken der waren- en geld-ekonomie. Haar taak was de zogenaamde wetenschappelijke verklaring, in werkelijkheid echter meestal het goed-praten, van bestaande wantoestanden. Een „dismal science" noemde haar reeds Malthus, maar voor „science" leze men liever: constructie van vooroordeel en misverstand. Wanneer evenwel het 21
probleem der mensen-ekonomie: voldoende produktie voor allen en doelmatige verdeling ervan, eindelijk in ernst wordt ter hand genomen en opgelost — en dat kin bij de tegenwoordige stand van techniek en verkeer — dan verliezen alle bespiegelingen, hoe scherpzinnig en op zichzelf juist ook, over vraag en aanbod, over waardeen prijswetten, loonwetten, kapitaal- en grondrente, geld en krediet enz., al die ekonomische nachtmerries, die voor de argeloze leek het maatschappelijk leven zo onbegrijpelijk, zo spookachtig onbehagelijk maakten, hun betekenis; in de praktijk van het socialisme bestaat er geen aanleiding meer tot geleerde beschouwingen over onpraktische toestanden en ontoereikende lapmiddelen uit het verleden. De klassieke ekonomische wetenschap, kulminerend in het liberalisme, was niet veel anders dan de min of meer nauwkeurige beschrijving van en handleiding tot den oorlog van allen tegen allen, van de methodes waarop de sterksten en listigsten zich konden meester maken van het leeuwendeel ener ontoereikende hoeveelheid goederen, of van het geld, de koopkracht om zich die goederen te kunnen verschaffen. De strijd om het bestaan en de selektie der sterkeren vormden inderdaad de grondslag van het maatschappelijk leven en de rechtvaardiging der liberalistische levensleer en ekonomie. Waar een chronisch tekort heerst, moet worden gevochten en wordt dus gevochten, man tegen man, groep tegen groep, klasse tegen klasse en elk tracht zovéél mogelijk te bemachtigen. Met het gevolg dat de zwaksten over zó weinig koopkracht beschikken dat zij, wat er van de produktie na verzadiging der sterksten overblijft, niet eens kunnen kopen. Overvloed en toch gebrek dus; overproduktie die in werkelijkheid slechts onderconsumptie is! Gevolg: contingentering, restrictie, doordraaien, vernietiging van voorraden, inkrimping van produktie. Verder gevolg: toenemende werkloosheid, nog scherper daling van de koopkracht der zwakken. Tenslotte algemene krisis, felle onderlinge strijd, ekonomisch eerst, dan militair: Oorlog! Volk tegen volk! Want de belangrijke natuurlijke produktiegebieden en natuurlijke verkeerswegen zijn volkomen onafhankelijk van de toevallige en kunstmatige begrenzingen der nationale staten. De nationale ekonomie der staten dwingt hen dus „voor het welzijn hunner bevolking" te vechten op leven en dood om de voordeligste positie. Alle volken streven in hun handelsbetrekkingen naar een „gunstige handelsbalans", naar groter uitvoer dan invoer, evenals alle individuen streven naar groter inkomen dan uitgaven als grondslag voor hun persoonlijke welvaart. Maar bij de tegenwoordige inrichting der 22
maatschappij is het meer van de een het minder van de ander en i n een wereld als deze, waarin alle volken, en binnen die volken alle individuen, welvarend willen worden ten koste van anderen, is in het geheel geen welvaart mogelijk, doch alleen maar een bewegelijk evenwicht van rijkdom en armoede, dat noodzakelijk tot periodieke katastrophen leiden moet. De nieuwe ekonomie daarentegen, waarvoor de tijd thans is aangebroken, zal tot taak hebben de doeltreffende methodes te vinden — en waarschijnlijk zal zij ditmeerproefondervindelijkdantheoretisch doen;— om een voor allen voldoende hoeveelheid goederen te distribueren op zodanige wijze dat ook de minst bemiddelden, volken en individuen, voorzien kunnen worden, hetzij door direkte verdeling, hetzij door een regeling van de koopkracht van staatswege, waardoor alle geproduceerde goederen inderdaad hun kopers en verbruikers vinden en de rol van het geld wordt teruggebracht tot zijn wezenlijke functie: die van een op zichzelf waardeloos ruilmiddel. Want heel ons ingewikkelde geld- en kredietwezen, waarin het geld Zelf een „koopwaar" en een „produktiekracht" (kapitaal) geworden is, gehoorzaamt alweer niet aan een mysterieuse natuurwet, maar is de menselijk-logische konsekwentie van het machtsmisbruik der partikuliere winst-ekonomie, van de uitbuiting der zwakkeren door de sterken. Geld i s . . . niets, maar het beheerst alles. Het is niets, maar i n onze averechtse wereld is het 't „hoogste goed" en de naarstige arbeider, de vooruitziende spaarder en bejaarde rentenier kennen geen grooter angst dan die voor waardevermindering van hun i n het zweet huns aanschijns verdiende geld. Maarhetschrikbeeld der inflatie mist zijn uitwerking wanneer er geen spekulanten zijn om er van te profiteren en geen spaarders en rentetrekkers om er door geruïneerd te worden. Wanneer de overheid de regeling der geldcirkulatie op zich neemt, de prijzen der goederen aan de hand der statistische gegevens vaststelt en beheerst, zoodat prijswijzigingen berusten op besluiten der overheid, genomen i n internationaal overleg inplaats van op particuliere spekulatie; wanneer zij voorts door doelmatige werkverschaffing en kredietverlening er zorg voor draagt dat de produktie steeds de behoefte dekt en in haar geheel i n handen komt van alle verbruikers, heeft het partikuliere geldbezit zijn uitbuitende machtspositie verloren, is de noodlottige werking van de struikrovers-wet van „vraag en aanbod" op de „geldmarkt" opgeheven. Het geld is dan zuiver ruilmiddel geworden, waarvan een algemeen geldige waarde door de overheid kan worden vastgesteld en ge23
handhaafd, onverschillig of er op een gegeven ogenblik meer in omloop schijnt te zijn dan strikt nodig is en waarbij een „dekking" door goud of andere waar volkomen overbodig, ja ongerijmd is. Het ruilmiddel is gedekt door het totaal der verkoopbare goederen, niet door een hoeveelheid nutteloos metaal i n de kluizen der staatsbanken. Plaatselijke proefnemingen i n de richting van zulk een rationele regeling der koopkracht leidden reeds vóór de oorlog in verscheidene Amerikaanse staten en eveneens in Australië tot min of meer gunstige resultaten, die na de oorlog zeker tot voortzetting op groter en algemener schaal zullen nopen. Ook de Duitse finantiële politiek der laatste jaren heeft bewezen dat de staat inderdaad bij machte is de koopkracht van de massa des volks te regelen en beheersen, en dat nog wel terwijl de geproduceerde goederen grotendeels in wezen nutteloze en schadelijke goederen waren, inplaats van vitaalbelangrijke, kanonnen inplaats van boten D i t kernprobleem der nieuwe ekonomie: voortbrenging en verdeling over de gehele wereld in evenwicht te brengen door internationale regeling, is een probleem van de hoogste urgentie. E r moet een al-omvattend systeem geschapen worden van maatregelen, waardoor iedere natie de beschikking krijgt over de grondstoffen die zij behoeft voor haar eigen produktie en over de benodigde eindprodukten van andere naties. Benodigd in de betekenis van voor de produktie noodzakelijk of voor de bevrediging van een behoefte wenschelijk, afgezien van de vraag of die produktie en die behoefte op zichzelf beschouwd wel nodig zijn voor ons lichamelijk of geestelijk welzijn. Een zeer groot deel der menselijke produktie is namelijk niet nodig in strikte zin en zou best kunnen worden gemist. Dat echter de mens voortdurend streeft naar het overbodige en zelfs verkeerde of schadelijke, behoeft ons in dit verband volstrekt niet te verontrusten, zolang hij slechts genoeg arbeidskracht overhoudt voor de produktie van het wel strikt nodige en nuttige. Wanneer de produktie daarvan maar verzekerd is, kan hij zich zoveel luxe veroorloven als hijzelf verkiest en de stand der techniek gedoogt. E n die produktie is verzekerd. Zo rijkelijk, zo overvloedig zelfs dat sommige ekonomisten een permanente werkloosheid van het merendeel der mensen voorspellen of — bij een gelijkmatige verdeling van arbeid — een arbeidstijd voor allen van slechts enkele uren per dag. Rampen — want ook dit laatste alternatief beschouwen 24
zij uit morele overwegingen als een ramp — die slechts zouden Zijn té keren door vernietiging van het grootste deel van 's werelds machine-apparaat, al of niet gepaard aan terugkeer tot primitiever arbeidsmethodes. Een herleving dus van de strijd tegen de machine uit het begintijdperk van het kapitalisme? Het ware een, alweer ón-ekonomisch lapmiddel. Maar de moderne technokraat, die het denkbeeld van vernietiging van machines met zoveel verontwaardiging verwerpt, vrage zich eens af waarom men wèl tienduizenden kanonnen, pantserwagens en vliegtuigen en honderdtallen slagschepen, kruisers en duikboten zou vernietigen om veld- of zeeslagen te winnen •— of verliezen — maar niet bij wijze van overgangsmaatregel om alle werklozen weer op dreef te brengen, een betrekkelijk gering aantal overbodig gebleken machines tijdelijk, of zelfs blijvend zou stopzetten. Overigens komt het mij voor dat er, dank zij de aangerichte verwoestingen, voorlopig eer een tekort dan een teveel aan machines zal bestaan. Eerst wanneer iedere natie haar billijk aandeel ontvangt van de wereldproduktie, is de mogelijkheid gegeven ook voor een volkomen billijke verdeling der goederen binnen de afzonderlijke staten zelf. Het vraagstuk ener gezonde voortbrenging en verdeling, met andere woorden van het waarachtig socialisme, is i n al zijn konsekwenties niet nationaal op te lossen; zelfs een in zo hoge mate autarkisch land als Rusland heeft toch altijd nog de concurrentie, zo niet de interventie van andere, niet-socialistische landen te duchten en is gedwongen zich daartegen te beschermen. Daarom is een sterk en duurzaam socialisme alleen denkbaar in een politiek, juridisch en ekonomisch internationaal geordende [wereld, waarin arbeid de grondslag is van het maatschappelijk leven en macht en geweld niet langer in dienst staan van staats-roofzucht en blind individueel egoïsme, maar uitsluitend worden geduld en geëerbiedigd als handhavers van het recht en de vrijheid der arbeidende burgers. Een hechte staatkundige en ekonomische wereld-ordening is thans mogelijk. Het zijn niet langer, zoals een halve, een kwart-eeuw geleden, enkele utopisten of wereldvreemde geleerden die van haar dromen. T a l van gezaghebbende sociologen erkennen haar mogelijkheid en verantwoordelijke staatslieden beseffen, en proklameerden Zelfs tijdens de oorlog, haar noodzakelijkheid. Zij is mogelijk en móet dus werkelijk worden; de ellende die thans de wereld vervult wordt door niets meer gerechtvaaidigd of zelfs maar verontschuldigd. Plannen genoeg: 25
Inventarisatie van grondstoffen en produkten. Een algemene tol-unie onder internationaal toezicht. Eenheid van muntstelsel en een alzijdig clearing-systeem. Opheffing van geld- en goederenspekulatie. Regeling der koopkracht en prijs-stabilisatie van staatswege. Handhaving van het evenwicht tussen i n - en uitvoer, door onderlinge arbeidsverdeling zonder benadeling der buurstaten. D i t alles zijn maatregelen die nog passen i n het kader der van ouds bekende ekonomische begrippen, de praktijk zal er de nodige nieuwe aan toevoegen. Op politiek gebied zij de eerste eis: aaneensluiting aller beschaafde volken tot een nieuwe en thans eindelijk hecht gefundeerde Volkenbond op grondslag van volkomen gelijkgerechtigdheid, dus met verwerping van iedere hegemonie van bepaalde staten of rassen; voorts voltooiing van de codifikatie van volkenrecht en internationale rechtspraak, volstrekte erkenning van een H o f van Arbitrage voor alle geschillen en tenslotte geleidelijke ontwapening der afzonderlijke staten, gepaard met de instelling ener effektieve internationale politiemacht. Doch de uitvoering en handhaving van de zo-even opgesomde ekonomische maatregelen schijnen met niet minder klem de schepping te verlangen van kleinere, nfet-politieke federaties van aan elkaar grenzende staten i n elk werelddeel op zichzelf binnen die algemene Volkenbond; federaties die het mogelijk maken gedeelten van naburige staten te verenigen tot bepaalde produktie-gebieden. Want al verschillen de staten van ieder werelddeel onderling vaak aanmerkelijk i n aard en levenswijze hunner bevolking, i n bodemgesteldheid, i n klimaat en i n produkten, even vaak komen naburige staten in één of meer van deze faktoren gedeeltelijk overeen. Nergens vallen, zoals reeds werd opgemerkt, ras-grenzen, geografische grenzen en klimaat-grenzen samen met de politieke staatsgrenzen. Beide omstandigheden, verschil zowel als overeenkomst, gaven totdusversteeds aanleiding tot konflikten. Slechts ekonomische federaties, mogelijk gemaakt door het moderne verkeer, kunnen de uit deze incongruentie voortvloeiende problemen naar behoren oplossen door het vormen van produktie-gebieden, onafhankelijk van de staatsgrenzen, waarin de heilzame werking van koöperatie en onderlinge verzekering, niet langer tegengewerkt door tegenstrijdige handelsbelangen, ten volle tot hun recht kunnen komen. De Volkenbond zal er dan, met behulp van zijn rechts- en machts-organen, voor hebben te waken dat de afzonderlijke 26
staten zich inderdaad houden aan hun vreedzame ekonomische regelingen, evenals aan hun andere internationale overeenkomsten, en dat de produktie-federaties op hun beurt niet wederom aanleiding geven tot het oude staats-imperialisme, zodat bijvoorbeeld Europa niet langer een agressie uit het oosten behoeft te duchten, evenmin als het oosten een ekonomische overheersing en uitbuiting door het westen. Daartoe is het noodzakelijk dat de internationale politiemacht te allen tijde opgewassen is tegen iedere mogelijke bedreiging. Is het voorbarig deze denkbeelden thans reeds ter sprake, of liever in herinnering te brengen? Integendeel, het lijkt mij noodzakelijk. Niet omdat de staatslieden die de nieuwe wereld zullen moeten opbouwen, dergelijke plannen niet zelf zouden kunnen ontwerpen en uitvoerenjmaar opdat zij zich bij het vervullen van hun zware taak gesteund zullen voelen door het uitgesproken verlangen, de onafwijsbare wil hunner volken. Voorkomen moet worden dat de „overwinnaars" in hun zege-roes—als zo vaak in de historie het geval was — en onder de pressie van sommige al te zeer van verbittering en haat vervulde volksgroepen, al hun vroegere plechtige beloften vergeten en alleen maar terugvallen in de altijd schijnheilige en noodlottige mentaliteit van wrekende gerechtigheid, die per slot nooit iets anders bereikte dan de herleving van eeuwen-oude vendetta's. Voor de ongehoorde gruwelen en misdaden, furore teutonico bedreven, is zeker geen straf te zwaar; maar zij treffe, herhaal ik, de schuldige „ H e r r e n " , niet hun bedrogen en geknechte slavenvolk, en na die bestraffing volge een werkelijke vrede. De leiders van het verloste Europa en niet minder die van de bevrijdende staten, moeten diep doordrongen zijn van het besef dat de mensheid van hen verwacht niet een opgelapte oude wereld, waarin de overwonnen vijand moreel wordt vernederd en ekonomisch gebroken, de overwinnaar beloond en voor het overige al het oude kwaad weer i n ere hersteld, maar een fundamenteel vernieuwde wereld, berustend op eerlijke samenwerking. Een herboren Europa in een eendrachtige wereld, waarin alle belangengroepen één grote arbeidsgemeenschap vormen en waarin alle aanleiding tot toekomstige onenigheid moet zijn opgeheven. Niet door bombastische verzekeringen of plechtige woorden op vodjes papier, die door staatsheden zo gemakkelijk geschonden en verscheurd worden; niet door enkele schijn-concessies, aarzelend gegeven en bij eerste gelegenheid teruggenomen; maar door praktische maatregelen en duurzame instellingen, door een oprecht gemeend en radikaal toegepast socialisme. Een volmaakt wereld-socialisme is i n de naaste toekomst wel 27
niet te verwachten. De algemene internationale socialisering der wereld is slechts te verwezenlijken, wanneer de bestaande kapitalistische produktievormen en produktiemogelijkheden internationaal een zodanige ontwikkeling hebben bereikt, dat zij als kant en klaar systeem kunnen worden overgenomen om voortaan onder socialistische leiding alleen te fungeren ten bate van de gehele, dan klassenloze mensheid. Maar vóór dit ogenblik aanbreekt is het de taak der nationale staten om door een bestuur en wetgeving in uitsluitend socialistische zin deze uiteindelijke samenwerking voor te bereiden. Niet herstel van het oude kapitalisme zij de leus of geheime bedoeling der nieuwe leiders, maar zijn hervorming tot een socialistische struktuur. En bij de vervulling van die taak moeten zij niet uitgaan van de aangenomen „wetten" en dogma's der officiële sociale wetenschappen, noch van welke godsdienstige, morele of politieke vooroordelen ook, die tot dusver slechts ten doel hadden de onnozele mensheid zand i n de ogen te strooien of haar in geestdrift te brengen voor allerlei Zinloze idealen, leuzen en leugens, maar alleen van de in aller hart levende, onvertroebelde en door het menselijk geweten nooit te verloochenen begrippen: gezond verstand, gevoel voor recht en billijkheid, verdraagzaamheid en goede trouw. Met alle drogredenen die het bestaande goed-praten, met alle woord-suggestie, waarmede tot nu gehele volken stelselmatig werden bedrogen en vergiftigd, moet worden gebroken. Er bestaan zeer zeker natuurwetten of natuurverschijnselen die een min of meer diepgaande invloed oefenen op 's mensen leven, physisch en psychisch: op zijn gezondheid, zijn arbeids-, weerstands- en aanpassingsvermogen, op al zijn'materiële en geestelijke begeerten en behoeften; en bijgevolg ook op zijn sociale neigingen en ekonomische praktijken. Die invloeden zijn zonder twijfel vaak van groot belang, maar Zij hebben toch nooit het karakter van dwingende, onontkoombare „wetten", waaruit „natuurnoodzakelijk" bepaalde verschijnselen, bijvoorbeeld het periodiek optreden van ekonomische krises, zouden Zijn af te leiden. Zij bewerken een zekere op-en-neergang in de maatschappelijke verschijnselen en op ekonomisch gebied een „conjunktuur"-schommeling die op zichzelf nuttig en wenselijk kan zijn; maar mets dwingt de mens zulke rhythmische bewegingen te laten uitgroeien tot alles verwoestende krises; een internationale samenwerking kan dergelijke uitersten zeer wel voorkomen. Neen, er bestaan geen ekonomische of sociologische wetten, evenmin als een abstracte staatsleer, die de historische ontwikkeling van het 28
maatschappelijk lichaam noodwendig i n een bepaalde vorm of richting zou kunnen dwingen. Dat de mens een samenleving vormt ligt in zijn aard; is, zo men liever wil, door God geordonneerd. Maar de struktuur dier samenleving is slechts afhankelijk van de mens Zelf, zijn eigen domheid, dwaasheid, kortzichtigheid... of zijn eigen inzicht. Alle staatstheorieën, van de oudste tijden af tot de „geopolitiek" van het Nationaal-socialisme met haar dogma's van bloed, bodem en levensruimte, zijn slechts min of meer vernuftige apologieën voor daadwerkelijk machtsbesef of machtsbegeerte van overheersende of onderdrukte gemeenschappen. Zij zijn in het geheel geen „wetenschap", maar pleidooien voor wat de besten — en niet zelden de slechtsten — wensen, of zelfs alleen maar beweringen, gegrond op de eenmaal bestaande toestanden, door de staatslieden, politici en andere machthebbers gedikteerd, gepropageerd en geëxploiteerd waar het hun nuttig lijkt en een volgend ogenblik volkomen verloochend door hun daden. Maar deze kwasi wetenschappelijke pleidooien en beweringen hebben geen reële waarde; hoeveel geleerdheid en grondige kennis van feiten er ook aan moge zijn verspild; bij de radikale hervorming der wereld-orde die op t i l is gaat het niet meer om dogma's en theorieën, verzonnen ten bate van enkele individuen of groepen, maar om de mensheid in haar geheel en haar vaste wil om de krachten die zij bezit goed en praktisch te gebruiken. Het gevaar dat bepaalde groepen, inplaats van een nieuwe orde te scheppen, zullen trachten de oude wereld wat op te lappen is niet denkbeeldig. Terwijl de vijand beoogde, althans betoogde, voor geheel Europa en zo mogelijk voor de gehele wereld allerlei ekonomische en finantiële maatregelen in te voeren, waarvan hijzelf in eigen huishouding reeds proefondervindelijk de heilzame uitwerking had kunnen vaststellen, is het zeer wel denkbaar dat de geweldige geldmachten die in het oude demokratische kamp intrigeerden, als altijd zullen trachten i n troebel water te vissen, zich met hernieuwde begeerte zullen storten op wilde spekulaties in voedingsmiddelen, grondstoffen, valuta's enz., op „beheersing" van de markt en dergelijke praktijken, om daardoor voor de tweede maal een overwinning der demokratie te maken tot een nederlaag der menselijke beschaving. Zij zullen zonder enige twijfel al het mogelijke in het werk stellen om hun oude machtspositie te herkrijgen als de nieuwe staatsleiders niet wijs en sterk genoeg zijn om zich eindelijk aan hun heerschappij te ontworstelen en door onmiskenbare daden te tonen dat zij de thans algemeen gebleken volkswil hebben verstaan en ten volle bereid zijn 29
om, met uitschakeling van alle reaktionaire elementen, een werkelijk nieuwe orde te helpen vestigen. Fanatici van de moderne machtswaan spreken smalend, kleinmoedige idealisten ontgoocheld, over het „bankroet" van humanisme en pacifisme. Voor zover het de steeds overdreven illusies van sommige onpraktische ijveraars betreft, hebben zij daarmede een schijn van gelijk. Maar ook niet meer dan een schijn. Want juist in deze tijd van satanische zelfverheffing en zelfverheerlijking en hun rampzalige gevolgen voor de mentaliteit van individuen en volken, blijkt duidelijker dan ooit dat humanisten en pacifisten, door, i n het volle besef van de zedelijke tekortkomingen van de mens, tóch te blijven vertrouwen op de feniks-aard der menselijke Rede, hun onmisbaarheid voor het voortbestaan der beschaving hebben bewezen. Het is waar: al hun waarschuwingen en raadgevingen werden tot dusver i n de wind geslagen. Maar al hun voorspellingen zijn uitgekomen. Zij waren het die zonder ophouden er op wezen dat wanneer niet tijdig de nodige hervormingen werden toegepast, de oorlog onvermijdelijk komen moest. Hij kwam en werd „de grootste aller tijden", waarin de „grootste veld- en zeeslagen van alle eeuwen werden geleverd", zoals beide strijdende partijen met lugubere bluf i n hun dagelijkse legerberichten plachten te verkondigen; en thans is het niet meer te loochenen dat de wereld alleen nog maar redding kan verwachten van een vrede, gegrond op juist die veel gesmade humanistische beginselen. Men heeft het aan de invloed van een „onmannelijk" en „verslappend" pacifisme willen toeschrijven dat sommige volken, toen de oorlog uitbrak, niet voldoende bewapend waren, niet „klaar" voor de strijd. Een allerzonderlingst verwijt! In werkelijkheid was er immers nergens ter wereld sprake van ook maar de geringste invloed van het pacifisme op de politiek der door de oorlogs-industrieën beheerste regeringen en waren de redenen voor dit „niet-klaar-zijn" van geheel andere aard: onderschatting van de vijand en onderschatting van de finantiële draagkracht van het eigen volk. E n gelooft men dan werkelijk dat als die te zwakke mogendheden wél klaar geweest waren, de oorlog niet zou zijn uitgebroken ? Neen, als er één pacifistische stelling zonneklaar werd bevestigd, ook door deze laatste oorlog, is het deze: dat eensysteem datbewapeningveronderstelt en'bevordert, onafwendbaar moet leiden tot oorlog en vernietiging van zichzelf. De politiek der toekomst zal pacifistisch moeten zijn i n de meest volstrekte zin, dat wil zeggen: zij zal gericht moeten zijn op het handhaven van de vrede inplaats van op voorbereiding van de oorlog. 30
De taak om een chaos te ordenen is ontzaglijk. Maar moet orde scheppen en i n een orde leven niet tenslotte eenvoudiger en gemakkelijker blijken dan een voortdurend dwalen door de doodlopende kronkelpaden van een zelfgestichte doolhof? Gelukt het niet, dan werd ook deze tweede wereldoorlog tevergeefs gevoerd. Ik wil daar niet aan toevoegen, als zovele ongeluksprofeten, dat dan de totale ondergang der westerse beschaving zou zijn bezegeld. Neen, als het ergste gebeurt en ook déze vrede een surrogaat-, een zwendelvrede blijkt, dan . . . wacht ons nageslacht een nieuwe kans . . . na een nieuwe oorlog of een laatste revolutie. Te gronde gaat de mensheid nlèt 1 Want ook de zo vaak gehoorde frase dat de wereld „ o u d " is en de „ w e t " die oude beschavingen ten ondergang doemt, zijn kwasi wetenschappelijke dwalingen, die een levenskrachtige jeugd niet mag en niet kan aanvaarden. De mensheid is jong, haar regeneratievermogen en produktiekracht zijn groter dan men ooit heeft kunnen vermoeden. Dezelfde techniek die zij vóór en tijdens de oorlog aanwendde ten kwade, kan, met inzicht geleid, haar bestaan en bloei voor eeuwen en eeuwen verzekeren. Tientallen van jaren zijn, na de eerste wereldoorlog, in alle landen een groot deel der produktieve krachten besteed, of liever verspild, aan in wezen nutteloze goederen: bewapening. E n toch lééfde de bevolking dier landen; grotendeels armzalig, zeker, maar zij verhongerde niet. E n hoe zouden zij dan thans wel kunnen leven als die geweldige verloren produktiekracht, nu vertegenwoordigd door het puin van verwoeste steden en het oud-roest van onmetelijke hoeveelheden oorlogstuig, was aangewend voor opbouw inplaats van vernietiging ? De mensheid is jóng, héél jong nog en als een klein kind zijn speelgoed, mishandelt zij haar produktie; maar zij is met dom en slecht van nature. Haar beschaving is alleen maar infantiel en vertoont van werkelijke kuituur nog maar hier en daar de veelbelovende aanleg. Met de groei van het socialisme echter zal zij haar scheppingen leren ontzien, haar techniek leren redelijk te gebruiken; met het socialisme treedt zij het tijdperk der zelfbewustheid binnen, bereikt zij voor het eerst haar innerlijke eenheid. E n evenals de meest vereenzaamde individu die intuïtief goed leeft, de innerlijke zekerheid bezit, dat zijn arbeid tóch een waarde heeft voor de mensheid, zo ook zal de socialistische gemeenschap zich bewust zijn een zinrijke funktie te vervullen i n het leven van dat ons onbekende kosmische Geheel waarvan Spinoza gewaagde i n zijn brief aan de twijfelmoedige Oldenburg. E n dit bewustzijn van zinrijke samenwerking i n één geheel zal noodzakelijk 31
tot dusver ongekende geestelijke krachten doen ontwaken en tot ontwikkeling brengen i n een werkelijke, menselijke kuituur. Die toekomst zal komen. Maar het zal niet nodig zijn een derde kans te riskeren. Wanneer de leiders der naties die de vrede moeten handhaven en de „nieuwe orde" moeten scheppen zich in oprechtheid richten naar de hier aangeduide beginselen, zullen zij er reeds nü in moeten slagen deze trieste aarde eindelijk bewoonbaar te maken voor mensen. Moge dan de onbezweken moed en volharding, waarmee hun grootste voorgangers streefden naar wat in hün tijd door de omstandigheden onbereikbaar was, hun tot voorbeeld strekken bij een voltooiing, die thans slechts afhangt van hun eigen vaste w i l : de synthese van individu en gemeenschap, van nationalisme en internationalisme. Bij die wereld-omspannende synthese heeft ons kleine volk een grote en grootse taak te vervullen. Een taak, veel omvangrijker en gewichtiger dan i n overeenstemming lijkt met de omvang van zijn gebied en het aantal zijner bewoners. De ligging van ons land, de uitgebreidheid zijner overzeese betrekkingen, van zijn handel en scheepvaart reeds vóór de oorlog, van zijn luchtvaart straks, voorspellen het een schone toekomst, spoediger te verwezenlijken dan de aanblik der verwoeste steden en verdronken landen de twijfelmoedigen doet vrezen. Maar dan is alweer het eerst nodige: praktische bezinning en doortastend handelen in oprechte samenwerking. Samenwerking van alle groepen der bevolking onderling en samenwerking in wederijds vertrouwen van volk en regering. Werken, werken met volle kracht, werken met dit ene doel voor ogen: geteisterd en verarmd Nederland te herscheppen tot een sterke, bloeiende natie, tot een schone en onmisbare schakel in de keten der volkeren van het herboren Europa.
Deze verhandeling, ontworpen in het najaar van 1940, werd in de loop van de oorlog herhaaldelijk herzien, het laatst in de donkere dagen voor de bevrijding. Liever dan haar te herschrijven op grond van de nieuwe toestand, publiceer ik haar in deze vorm, want zó Zal zij, dunkt mij, het levendigst kunnen spreken tot hen die zich bij hun overdenkingen voor dezelfde toekomstproblemen zagen geplaatst. Juli 1945. 32